Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 17 2015

368Jaargang 100 (4712) 18 juni 2015
ESB Statistiek
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
95
100 105
110 115
120 125
130
Indexwaarde (2001=100)
Eurozone TFP-groei
Economische groei

−3
−2 −1
01
2 3
4
5
6
In procenten
‘0 212 34 12 34 12 34 12 34 12 34 12 34 12 34 12 34 12 34 12 34 12 34 12 34 1 1
2 34‘0 3 ‘04 ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 ‘12 ‘13 ‘14 ‘15
Ja p anV KVSEU
V
olgende week spreekt de Europese Raad over hoe de Euro –
pese Monetaire Unie (EMU) verder versterkt kan worden.
Versterking is noodzakelijk om de EMU schokbestendiger te
maken en voorwaarden te scheppen voor een gelijkmatige en houdbare
economische groei. De recente lenteraming van de Commissie laat een
aantrekkende groei zien in alle eurolidstaten. De vraag is echter of deze
groei structureel van aard is, of samenhangt met andere factoren zoals
monetaire verruiming en de lage olieprijs.
De verwachting is dat de economie van de eurozone in 2015 met 1,5 pro –
cent zal groeien. Ook in lidstaten die vanaf 2008 te maken hadden met
een forse economische neergang – Italië, Spanje, Portugal en Ierland
– zijn de verwachte groeicijfers voor 2015 overwegend positief. Voor
structurele economische groei op de lange termijn is het echter cruci-
aal dat ook de productiviteit in de eurozone toeneemt. Nominale groei
veroorzaakt door kredietaanwas is onhoudbaar wanneer dit niet wordt
vertaald in bijbehorende ontwikkelingen van productiviteit en verdien –
vermogen van een economie. Met het oog op vergrijzing is productivi-
teitsgroei essentieel om toekomstige welvaart te waarborgen.
De figuur geeft de cumulatieve groei van het bruto binnenlands product
(bbp) en de totale factorproductiviteit (TFP) weer voor de eurozone. De
TFP is de economische groei gecorrigeerd voor arbeidsdeelname en ka –
pitaalaccumulatie. Omdat de TFP onder andere technologische ontwik –
kelingen en institutionele effecten omvat, wordt deze vaak gebruikt om
de productiviteitsgroei in een land te indiceren. De figuur laat zien dat er
sinds 2002 per saldo geen productiviteitgroei is geweest. De afgelopen jaren zijn er in de eurolidstaten diverse productmarkt-,
arbeidsmarkt- en institutionele hervormingen doorgevoerd teneinde de
Europese economie te moderniseren. Om de productiviteit in de euro

zone te verbeteren zijn verdere structurele hervormingen echter nood –
zakelijk. Daarom is het nuttig om een discussie op Europees niveau te
voeren over de mogelijkheden om onze economieën structureel te ver –
sterken. ■
TOEP VAN DIJK EN LUKAS WESTPHAL (MINISTERIE VAN FINANCIËN)
Productiviteit en economische groeii n t e r n at i o n a a l
Het deflatiespookm o n e ta i r
I
n de Europese Unie lag het consumptieprijspeil in het eerste kwar –
taal van 2015 0,3 procentpunt onder het niveau van een jaar daar –
voor. Er was in Europa al enige tijd sprake van afzwakkende infla –
tie (figuur). Ook in de Verenigde Staten daalde het prijspeil licht. In het
Verenigd Koninkrijk bleef het consumptieprijspeil onveranderd. In Japan,
dat lange tijd met deflatie te kampen heeft gehad, lag het inflatiecijfer in
het eerste kwartaal van dit jaar boven de 2 procent op jaarbasis.
De sterke daling van olieprijzen heeft een belangrijke rol gespeeld bij dit
beeld. Afgezien van de prijsontwikkelingen voor de volatiele onder delen
als energie en voedingsmiddelen ligt de stijging van het consumptie –
prijspeil in Europa ruim boven de nulgrens, maar tegelijkertijd ook ruim
onder de 2 procent.
Welke risico’s kleven aan algemene prijsdalingen? Als consumenten ver –
wachten dat prijzen zullen gaan dalen, kunnen zij hun uitgaven uitstel –
len tot een later tijdstip. De mogelijke negatieve gevolgen van deflatie
voor de reële economie zijn recentelijk in een studie van de BIS onder
de loep genomen. De studie beschouwt 38 landen over de tijdspanne
1825–2010. Onderzocht is of de economische groei in jaren met een
stijgend consumentenprijspeil significant verschilt van de groei in jaren
waarin het prijspeil daalt. Er wordt geen systematisch empirisch bewijs
gevonden dat periodes van deflatie samengaan met lage groei of recessies.
Andere studies vinden wel bewijs voor een tijdelijk negatief effect voor
de reële economie. Kenmerkend voor sommige van deze studies is dat de
betekenis van deflatie wordt beschouwd in combinatie met andere deter –
minanten van consumptieve bestedingen. Ook de samenstelling van het bestedingspakket is relevant in dit kader. Zo heeft in de VS de aanschaf
van duurzame producten sterker te lijden onder deflatieverwachtingen
dan de aankopen in de supermarkt.
Overigens wordt op dit moment het risico van deflatie niet hoog inge

schat. Volgens recente voorspellingen van het Eurosysteem zal de inflatie
in het eurogebied in de komende twee jaar naar verwachting weer terug –
keren naar een niveau juist onder de 2 procent ■
AD STOKMAN (DNB)
Ongewogen gemiddelde groei productie en
productiviteit eurozone, 2002–2014
Bron: The Conference Board Total Economy Database, mei 2015
Jaar-op-jaar inflatie in de VS, Europa en Japan
Bron: DNB

369Jaargang 100 (4712) 18 juni 2015
Statistiek ESB
05
1
0
1
5
2
0
2
5
3
0
3
5
4
0
4
5
5
0 In procenten
20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13
P ro m ove n diU niv e rs it a ir d oce n tU niv e rs it a ir h oofd doce n tH oogle ra ar
10
1
5
2
0Het gemiddelde aantal toegekende
punten bij een maximum van 100
25
3
0
3
5
M in der d a n
¤ 1 0.0 00
( N =62) ¤ 1
0.0 00-
2 0 .0 00
( N =61) ¤ 2
0.0 00-
3 0 .0 00
( N =65) ¤ 3
0.0 00-
4 0 .0 00
( N =61) ¤ 4
0.0 00-
5 0 .0 00
( N =50 ) ¤ 5
0.0 00-
7 5 .0 00
( N =38 ) 7
5 .0 00-
1 0 0.0 00
( N =18 ) M
eer d a n
¤ 1 00.0 00
( N =17 )
P ublie ks b ere ik e n p ro m otieH oog te r e ch te n ve rg oed in g
H
et percentage vrouwen in de universitaire wereld krijgt steeds
meer aandacht. Op verschillende Nederlandse universiteiten
wordt momenteel druk gewerkt aan het ontwikkelen van
beleid om meer vrouwen in wetenschappelijke functies te krijgen. In de
figuur is het percentage vrouwen onder de promovendi, universitair do -centen (UD), universitair hoofddocenten (UHD) en hoogleraren aan
Nederlandse universiteiten in de periode 2008–2013 weergegeven. On

der promovendi schommelt het percentage vrouwen in de gehele peri-
ode ongeveer rond de 45. Onder de andere drie academische functies is
dat percentage een stuk lager. Hoe hoger op de academische ladder, hoe
kleiner het aandeel vrouwen. In 2013 is 37 procent van de universitair
docenten vrouw, 25 procent van de universitair hoofddocenten en 16
procent van de hoogleraren. Toch is er de afgelopen zes jaar sprake van
een – weliswaar lichte – stijging van het aandeel vrouwen in deze drie
academische functies.
Aanvullende analyses op de VSNU WOPI-data waarop de figuur is
gebaseerd, laten zien dat er nog meer man-vrouwverschillen zijn in de
academische wereld. Vrouwen zijn gemiddeld genomen jonger in alle
wetenschappelijke functies, behalve in het promotietraject. Hier blijken
vrouwen gemiddeld ouder te zijn dan hun mannelijke collega’s. Ook blij –
ken er verschillen te zijn in het type aanstelling. Terwijl vrouwen met
een UD-functie minder vaak een vast contract hebben dan hun man –
nelijke collega’s, hebben ze gemiddeld vaker een vast contract in de twee
hogere academische functies. Gecontroleerd voor het type aanstelling
en de leeftijd blijken vrouwen die universitair docent of hoogleraar zijn
in een lagere functiecategorie ingeschaald te zijn dan vergelijkbare man –
nen. Nader onderzoek naar de oorzaken van deze en andere man-vrouw –
verschillen in de academische wereld is wenselijk alvorens beleid te ont –
wikkelen teneinde de percentages vrouwen in wetenschappelijke functies
te verhogen. ■
ANNEMARIE KUENN-NELEN (ROA)
Vrouwen in academische functieso n d e r w i j s & w e t e n s c h a p
e c o n o m i e
& s a m e n l e v i n g
V
an de muziekauteurs die het rechtenbeheer aan Buma/Stemra
hebben uitbesteed heeft 46 procent een bruto-inkomen tot
30.000 euro. Gemiddeld wordt 29 procent van de inkomsten
buiten de muziek verdiend; auteursrechtenvergoedingen leveren 16 pro –
cent van het inkomen op. In een enquête die eind 2014 is gehouden on –
der de leden van Buma/Stemra is gevraagd wat muziekauteurs belangrijk
vinden aan auteursrechtenbeheer. De respons van N=645 staat gelijk aan
13 procent van het aantal actieve leden met stemrecht. Respondenten
konden 100 punten verdelen over uitbetaalsnelheid, gemak van rechten -beheer, de hoogte van de rechtenvergoeding , het publieksbereik en de
mogelijkheden voor promotie. De hoogte van de rechtenvergoeding
staat op 1, gevolgd door gemak en de snelheid van uitbetaling. Slechts
14 procent van de respondenten geeft aan publieksbereik belangrijker te
vinden dan de hoogte van de vergoeding.
De enquête biedt daarmee inzicht in de verhoudingen tussen twee be

langrijke drijf veren in de creatieve industrie: inkomsten en het bereiken
van publiek. Mogelijk is er sprake van een carrière-effect: een hoog pu –
blieksbereik vandaag leidt in de toekomst misschien tot meer inkomsten.
De figuur toont op de horizontale as het brutojaarinkomen, inclusief in –
komsten die niet aan de muziek gerelateerd zijn. Op de verticale as staat
het belang van publieksbereik en promotie enerzijds, versus het belang
van de hoogte van de rechtenvergoeding anderzijds. Muziekauteurs in de
inkomenscategorie 10.000 tot 20.000 euro kenden dus 35 procent van de
punten toe aan publieksbereik en promotie.
Het belang van publieksbereik voor de auteur neemt af met het inko –
men. De beter verdienende auteurs vinden de hoogte van de rechtenver –
goeding belangrijker dan het publieksbereik. Een mogelijke verklaring
is dat voor hen het maximale publieksbereik al is behaald. Auteurs die
minder dan 20.000 euro verdienen, vinden publieksbereik wel substanti-
eel belangrijker dan de hoogte van de rechtenvergoeding. Hiervoor zijn
verschillende verklaringen denkbaar: willen deze auteurs een naam op –
bouwen om later meer met muziek te kunnen verdienen of zijn auteurs-
rechtenvergoedingen geen belangrijke drijf veer voor deze groep? ■
ROB
VAN DER NOLL (SEO ECONOMISCH ONDERZOEK)
Luisteraars bereiken of geld verdienen
Percentage vrouwen in wetenschappelijke
functies, 2008–2013
Bron: VSNU WOPI
Inkomsten versus publieksbereik
Bron: SEO-rapport 2015(19); Buma/Stemra

Auteurs