Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 15 2014

ESB Statistiek

Opleiding en werkgelegenheid bij ouderen

hogeropgeleiden stijgt tot 29,9 procent bij de 45–54-jarigen, 36,6 procent bij de 35–44-jarigen en zelfs 42,9 procent bij de 25–34-jarigen. Het
langer werken zal voor een steeds grotere groep haalbaar worden.
De figuur toont ook landen die ondermaats presteren. Een voorbeeld is
België waar slechts 41,7 procent van de ouderen werkt ondanks een hoog
opleidingsniveau (26 procent heeft een tertiair diploma). Een combinatie
van factoren ligt hier aan de basis. De hoge loonkosten van oudere werknemers en mogelijkheden van vervroegde uittreding zijn voorname redenen. Zulke factoren verhinderen dat hogere opleiding ook effectief resulteert in meer werkgelegenheid. â–  Steven vanneste (BNP Paribas fortis)

Opleidingsniveau en werkgelegenheid bij
55-64 jarigen, 2013
Werkgelegenheidsgraad 55-64 jaar,
in procenten

O

pleiding is cruciaal om een baan te vinden en te behouden.
Hoe hoger opgeleid, hoe beter de kansen op werk. Dit geldt
zo voor jongeren, maar ook voor ouderen. De figuur geeft
voor verschillende Europese landen de relatie weer tussen de werkgelegenheidsgraad en het aandeel hogeropgeleiden binnen de leeftijdsgroep
van 55­ 64-jarigen. In 2013 was gemiddeld de helft (50,1 procent) van
–
de 55–64-jarigen in de EU-28 tewerkgesteld en had één op de vijf (20,9
procent) een universitaire of hogere beroepsopleiding genoten. Nederland scoorde beter met een werkgelegenheidsgraad van 60,1 procent bij
de 55–64-jarigen en een aandeel van 27,3 procent hogeropgeleiden. Een
land als Italië daarentegen kende een werkgelegenheidsgraad van 44 procent bij deze leeftijdsgroep. Het aandeel aan hogeropgeleiden bedraagt
er ook slechts 11,9 procent. Ondanks de vele nationale verschillen is
er een sterk verband tussen beide variabelen. Hogeropgeleiden werken
meer en langer. Een eenvoudige regressieanalyse suggereert dat een stijging van het aandeel hogeropgeleiden met 1 procent resulteert in een
verhoogde werkgelegenheidsgraad van 1,2 procent. Dit zou impliceren
dat een gemiddeld hoger opleidingsniveau ook leidt tot meer werkgelegenheid bij lagergeschoolden.
Opleiding is dan ook een effectief wapen in het beantwoorden van de uitdagingen van een vergrijzende samenleving. We leven met z’n allen langer
en gezonder, waardoor we ook met z’n allen langer moeten werken. In
Nederland gaat de pensioenleeftijd stapsgewijs omhoog naar 67 jaar in
2021. Hiertegenover staat dat ouderen steeds beter opgeleid zullen zijn.
Cijfers van de Nederlandse beroepsbevolking tonen aan dat het aandeel

internationaal

90
80

IJsl
Zwe Zwi
Noo

70
60

Let

50
Roe
Mal

40
30
20

Por
Ita

Tur

5

EU-28
Fra
Oos
Slw
Hon
Est
Pol
Kro
Mac
Gri
Slv

Tsj

10

15

20

Bul

Dui
Den
Ned
Ita
Ier
Cyp
Bel

Lux

25

30

N

304

35

40

Percentage 55-64 jarigen met tertiair opleidingsniveau

Bron:Eurostat

Woonduur koopwoningen
ederlanders verhuizen gemiddeld zeven keer in hun leven.
Dat komt neer op ongeveer één keer in de tien jaar. Een veelgemaakte fout is om dit cijfer toe te passen op alle segmenten
van de woningmarkt. Jongeren verhuizen immers veel vaker dan ouderen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bewoners van een koopwoning bovengemiddeld lang in hun woning blijven wonen. In de figuur
wordt de gemiddelde woonduur in een koopwoning benaderd door het
aantal bestaande koopwoningen te delen door het aantal in dat jaar verkochte bestaande koopwoningen. Bij stabiele verkopen levert dit de gemiddelde periode op dat een huishouden in een koopwoning woont. De
figuur toont tevens de voorraad koopwoningen.
Vóór de crisis lag de periode die huishoudens gemiddeld in een koopwoning woonden redelijk stabiel tussen de 15 en 20 jaar. Dit is inderdaad
ruim boven het gemiddelde van 10 jaar. In de periode 1995–2007 is de
woonduur bovendien verkort door de sterk stijgende woningprijzen en
de overwaarde die hierdoor ontstond. Dit stelde huishoudens in staat
om sneller door te stromen naar een duurdere woning.
In de crisis is de indicator voor de periode die een huishouden in een
koopwoning woont, opgelopen naar 40 jaar. Als het aantal verkopen
stabiel zou blijven op het huidige niveau, zou dat dus betekenen dat de
meeste huishoudens die een woning kopen dat één tot twee maal in hun
leven doen. Zij zouden dan in veel gevallen nooit doorstromen naar een
duurdere koopwoning. Dit scenario lijkt zeer onwaarschijnlijk.
Op basis van de woonwensen en inkomensvooruitzichten van jonge huishoudens lijkt het onvermijdelijk dat het aantal transacties op de woning-

Est

VK
Fin

woningmarkt

markt in de toekomst weer zal aantrekken, zodat de gemiddelde woonduur
weer omlaag gaat. Het is echter onzeker hoe snel dit zal gaan. Potentiële
restschulden maken het voor veel jonge huishoudens in een koopwoning
momenteel onmogelijk om door te stromen naar een duurdere woning.
Als de woningprijzen weer stevig gaan stijgen, kan dit probleem snel verdwijnen. Als prijsstijgingen echter uitblijven, zullen restschulden nog jarenlang de doorstroom op de woningmarkt beperken. â–  steven jonk(DNB)

Indicator gemiddelde woonduur koopwoningen
en voorraad koopwoningen
50

5.000.000

45

4.500.000

40

4.000.000

35

3.500.000

30

3.000.000

25

2.500.000

20

2.000.000

15

1.500.000

10

1.000.000

5

500.000

0

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

2009

2011

20131

0

Gemiddelde woonduur koopwoningen in aantal jaren (linkeras)
Voorraad koopwoningen (rechteras)

¹ Schatting voorraad koopwoningen

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Bron: CBS; BZK

Jaargang 99 (4685) 16 mei 2014

Statistiek ESB

Bruto handel versus toegevoegde waarde

D

e recente handelsliteratuur benadrukt een belangrijke beperking van de traditionele handelsstatistieken, die gebaseerd zijn
op de brutohandelswaarde: ze houden onvoldoende rekening
met het toenemende belang van wereldwijde productieketens voor de internationale handel. Ten eerste: de grotere stroom van intermediaire producten tussen landen leidt meer dan eens tot dubbeltelling. Ten tweede
en belangrijker: de traditionele statistieken in brutohandelswaarde kun-

Bilaterale handelsbalans Nederland in 2007
50.000

In miljoen euro

40.000

30.000
Uitsplitsing binnen EU27
20.000

10.000

0

-10.000

Totaal
balans

overige
EU15
EU27

Dui VK Fra Ita Bel Spa

Bruto handel

NAFTA

EU12

Rus Chi ZO- Jap
Azië

Rest
wereld

Toegevoegde waarde

Bron: GTAP databank

D

Lekkage van hbo’ers anderhalf jaar na afstuderen,
per onderwijssector
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0

In procenten

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013

HBO onderwijs

HBO techniek

HBO economie

HBO gezondheidszorg

Bron: ROA (SIS)

Jaargang 99 (4685) 16 mei 2014

& conjunctuur

nen een misleidend beeld geven van de internationale bilaterale handelsbetrekkingen. Voor landen zoals Nederland, die sterk geïntegreerd zijn
in de wereldwijde productieketen, kunnen de verschillen in bilaterale
handelsbalansen tussen bruto- en toegevoegde waarde aanzienlijk zijn.
De figuur toont de handel in termen van bruto- en toegevoegde waarde voor Nederland in 2007. Het eerste dat opvalt, is dat het bilaterale
handelsoverschot met de rest van de EU in toegevoegde-waardetermen
ongeveer een derde lager is dan in brutotermen. De interne onevenwichtigheden in EU-handel worden dus overschat in de brutohandelsstatistieken.
Daarnaast wijst de figuur op de rol van Nederland als een netto importeur van intermediaire producten van buiten de EU die vervolgens binnen de EU worden geëxporteerd. De figuur toont dat een groot deel van
het gat tussen de brutowaarde en toegevoegde waarde binnen de EU te
verklaren is door het bilaterale overschot met Duitsland. Dit betekent
dat Nederland – vooral via Rotterdam – een internationaal handelsknooppunt is voor intermediaire toevoer uit derde landen, zoals Rusland
en China, naar met name Duitsland.
Ook verandert de Nederlandse handelsbalans met andere wereldregio’s
in termen van bruto- en toegevoegde waarde aanzienlijk. Bijvoorbeeld:
er is een brutotekort op de handelsbalans met Rusland en de rest van de
wereld, maar een handelsoverschot in termen van toegevoegde waarde
met deze regio’s. Het handelstekort met China is verminderd met ongeveer een derde en het handelsoverschot met de VS (en andere NAFTAlanden) is verhoogd met meer dan de helft. ■ hugo rojas-romagosa (CPB)

Lekkage van recent afgestudeere hbo’ers
iverse studies laten zien dat ongeveer de helft van de technisch
opgeleiden ook daadwerkelijk een technisch beroep uitoefent.
Men spreekt daarom over een lekkage van technisch opgeleiden van ongeveer 50 procent. Op basis van het Schoolverlatersonderzoek dat door het ROA wordt verricht, kan onderzocht worden of dit lek
onder recent afgestudeerde technici ook zo hoog is. Bovendien kan een
vergelijking gemaakt worden met andere onderwijssectoren. Onder de
afgestudeerden die anderhalf jaar na het behalen van hun hbo-diploma
werkzaam zijn, is gevraagd welke opleidingsrichting door hun werkgever

groei

arbeidsmarkt

voor hun huidige functie vereist werd. Indien men aangaf dat een geheel
andere richting of geen specifieke richting vereist werd spreken we van
(subjectieve) lekkage. In de figuur is voor 4 van de 7 hbo-sectoren – techniek, economie, onderwijs en gezondheidszorg – de lekkage weergegeven van 1996 tot en met 2013. De lekkage is over de gehele tijdsperiode
het hoogst onder afgestudeerden met een hbo-opleiding Economie. Gemiddeld over alle jaren is de lekkage onder economen 34 procent. Dit is
duidelijk hoger dan de lekkage (17 procent) onder recent afgestudeerde
technici. Voor beide onderwijssectoren geldt echter eenzelfde patroon
over de tijd: de lekkage nam van 1996 langzaam toe tot in 2004, en daalde toen tot ongeveer 2008, maar sindsdien stijgt ze weer. In 2013 was de
lekkage van recent afgestudeerden binnen de onderwijssector economie
39 procent en binnen techniek 18 procent. Deze percentages zijn relatief
hoog en weerspiegelen mogelijk het beeld dat men met een economische
en technische opleiding overal aan de slag kan. Een andere verklaring zou
kunnen zijn dat deze afgestudeerden moeilijk een passende baan vinden.
De lekkage in de onderwijssector gezondheidszorg laat een min of meer
vergelijkbaar patroon zien als de sectoren economie en techniek. Maar
het lekkagepercentage ligt beduidend lager: over de gehele tijdsperiode
heeft slechts 7 procent van de recent afgestudeerden een functie waarin
een geheel andere of geen specifieke richting voor vereist was. De lekkage
onder hbo-afgestudeerden in de richting onderwijs is van 1996 tot en
met 2012 afgenomen van 15 tot 7 procent. ■ Annemarie künn-Nelen
(ROA)

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

305

Auteurs