Ga direct naar de content

Sectorale en regionale dynamiek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 10 1996

Sectorale en regionale dynamiek
Aute ur(s ):
Butter, F.A.G. den (auteur)
Reinder, A. (auteur)
Resp. hoogleraar algemene economie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en aio aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4040, pagina 42, 10 januari 1996 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, industriële, organistatie, ruimtelijke, regionale, economie

De meeste baanvernietiging en -creatie vindt binnen bedrijfstakken en regio’s plaats. Verschuivingen tussen regio’s en bedrijfstakken
zijn in vergelijking daarmee betrekkelijk gering.
Eén van de wezenskenmerken van de economie is dat zij voortdurend aan verandering onderhevig is. Dat geldt ook voor de
arbeidsmarkt. Technologische vernieuwingen en preferentieverschuivingen hebben tot gevolg dat enerzijds banen onproductief raken
en vernietigd worden en anderzijds nieuwe banen worden gecreëerd. Ook organisatorische veranderingen, zoals de overgang van een
Tayloristische naar een holistische organisatiestructuur, dragen bij aan de processen van baanvernieting en baancreatie 1. Empirisch
onderzoek laat zien dat de bruto stromen waarmee deze creatie en vernietiging gepaard gaan, vele malen groter zijn dan de netto
verandering van de werkgelegenheid die eruit resulteert.
In deze monitor onderzoeken we de vraag in hoeverre de baanvernietiging en baancreatie tussen regio’s en bedrijfstakken plaatsvindt,
dan wel binnen regio’s en bedrijfstakken. De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op een combinatie van de CBS-statistieken Regionale
gegevens over Arbeid en Regionaal economische jaarcijfers. Het betreft hier gegevens over de periode 1987-1992 met informatie over
banen van werknemers, opgesplitst naar economische activiteit. Uit het oogpunt van beschikbaarheid van gegevens is bij de regionale
indeling voor provincies gekozen, hoewel een andere indeling, bijvoorbeeld in economische regio’s, wellicht de voorkeur zou verdienen.
De methode die wij gebruiken is gebaseerd op die van Davis en Haltiwanger 2. In het kort komt hun werkwijze op het volgende neer.
Voor ieder bedrijf wordt berekend wat in een bepaalde periode de netto werkgelegenheidsverandering is. Vervolgens worden de
bedrijven in twee groepen gesplitst: een groep bedrijven waar de werkgelegenheid is gedaald en een groep waar de werkgelegenheid is
toegenomen. Voor beide groepen worden de veranderingen van de werkgelegenheid gesommeerd. Deze som geeft voor de eerste groep
een benadering van de totale baanvernietiging en voor de tweede groep een benadering van de totale baancreatie 3.
In beginsel hanteren wij dezelfde methodiek, waarbij wij, in het meest gedesaggregeerde geval, echter uitgaan van de
werkgelegenheidsverandering in een bepaalde bedrijfstak (SBI 1 digit niveau) in een provincie. Zo wordt de groei van het aantal banen
per bedrijfstak per provincie gelijkgesteld aan de bruto baancreatie. De vermindering van het aantal banen is opgevat als de bruto
baanvernietiging. Wij vatten een bedrijfstak binnen de provincie dus als het ware als één bedrijf op. Dit betekent dat gelijktijdige
baancreatie en baanvernietiging binnen een bedrijfstak binnen een provincie buiten onze berekening blijft, evenals dat bij Davis en
Haltiwanger het geval is voor gelijktijdige creatie en vernietiging binnen één bedrijf.
Resultaten
Het bovenste deel van tabel 1 toont voor de zes beschouwde jaren de uitkomst volgens de hierboven beschreven
berekeningsmethodiek. Wij zien over de referentieperiode een sterke afname van de creatie en een sterke toename van de vernietiging
van banen, waarbij gemiddeld de baanvernietiging zeer beperkt is in vergelijking met de baancreatie. In 1992, het laatst beschouwde jaar,
is per saldo sprake van een lichte daling van de werkgelegenheid. Toch wordt ook in 1992 nog een forse baancreatie en baanvernietiging
gemeten, waardoor de omvang van de bruto baanmutaties, als som van creatie en vernietiging van banen, niet veel lager uitkomt dan in
de voorgaande jaren. De omvang van de bruto baanmutaties kan worden opgevat als een algehele indicator voor de
arbeidsmarktdynamiek.

Tabel 1. Indicatoren voor arbeidsmarktdynamiek 1987-1992, x 1000 personen
1987

1988

a. Per bedrijfstak per provincie
Creatie
130
133
Vernietiging
10
15
5
Bruto baanmutaties
139
149
182
Netto verand. werkgel.
120
118

1989

1990

178

120
15
136

173

19
128
105

1991

109
66
124
89

1992

58
22
143
-9

gem.

121

99

b. Tussen bedrijfstakken (de gehele bedrijfstak als ‘bedrijf’)
Creatie
121
120
176
112
Vernietiging
0
2
2
9
14
Bruto baanmutaties
121
121
178
121
117
Netto verand. werkgel.
121
118
175
104

103
58
108
89

50
14
128
-8

c. Tussen provincies ( de gehele provincie als ‘bedrijf’)
Creatie
121
118
176
104
Vernietiging
0
0
0
0
0
Bruto baanmutaties
121
118
176
104
89
Netto verand. werkgel.
121
118
176
104

89
21
34
89

13
4
107
-9

114

100

10

100

Het middendeel van tabel 1 bevat de uitkomsten van de rekenexercitie, wanneer uitsluitend bedrijfstakken als ‘bedrijf’ worden gezien en
de des aggregatie naar provincie dus buiten beeld blijft. Volgens deze berekening vindt in de eerste jaren nauwelijks baanvernietiging
plaats, terwijl de reallocatie in de laatste jaren slechts in beperkte mate lager uitkomt dan in het bovendeel van de tabel. Dit wijst erop dat
de aldaar gemeten baanmutaties voornamelijk betrekking hebben op verschuivingen tussen bedrijfstakken.
Dit wordt bevestigd in het benedendeel van de tabel waar provincies als ‘bedrijven’ gelden en waar dus niet naar bedrijfstakken is
gedesaggregeerd. In de jaren 1987-1991 is de werkgelegenheid (in personen) in ieder van de 12 onderscheiden provincies telkenmale
toegenomen. Het gevolg is dat de baanvernietiging volgens onze meetmethode in deze jaren nihil is en dat de bruto baan mutaties dus
gelijk zijn aan de netto werkgelegenheidsverandering. Het laatste jaar vormt hierop een uitzondering, ofschoon ook in dit jaar de gemeten
creatie en vernietiging veel kleiner is dan in de rest van de tabel.
De conclusie uit de tabel is dat verschuivingen tussen provincies van ondergeschikt belang zijn en in ieder geval (nog) aanzienlijk kleiner
van omvang dan verschuivingen tussen bedrijfstakken.
Aandeel in de totale arbeidsmarktdynamiek
Hoe verhouden deze gegevens over bedrijfstakgewijze en provinciale arbeidsmarktdynamiek zich nu tot berekeningen over de omvang
van de arbeidsmarktdynamiek in Nederland op bedrijfsniveau? Behalve via panelgegevens van individuele bedrijven kan de totale
vernietiging en creatie in een land ook met behulp van macro-economische tijdreeksgegevens van arbeidsmarktstromen worden
berekend 4. Bij deze constructiemethode wordt naast werknemersstromen ook van vacaturestromen gebruik gemaakt. Deze bieden
namelijk op macro-niveau additionele informatie voor de meting van de omvang van baanvernietiging en -creatie. Uit deze gegevens
blijkt dat gemiddeld over de periode 1970-1991 de totale creatie en vernietiging jaarlijks ruim 500.000 personen bedroeg. tabel 2 geeft
hiervan een beeld voor de beschouwde periode 1987-1992.

Tabel 2. Nationale, regionale en sectorale arbeidsmarktdynamiek 1987-1992a
Nationaalb

Creatie
Vernietiging
Bruto baanmut.

12,9
11,1
23,9

Binnen
bedrijfst.
en prov.

Binnen
bedrijfstakken

8,5
9,8
18,3

Binnen
provincies

8,6
10,0
18,6

8,8
10,2
19,0

a. Gemiddelden over de periode, in % van totale werkgelegenheid.
b. Gemiddelde over 1987-1991. Cijfers: Broersma en Den Butter, zie voetnoot 4.

Uit tabel 2 blijkt dat de macro-gegevens op basis van arbeidsmarktstromen veel meer baanvernietiging en -creatie, en derhalve meer
bruto baanmutaties te zien geven dan onze berekeningen over de bedrijfstakken per provincie. Dit betekent dat vernietiging en creatie
van banen grotendeels binnen bedrijfstakken en provincies plaatsvinden. De tweede kolom van tabel 2 geeft dit weer. Hierin is het
verschil gegeven tussen de macro-economische gegevens uit kolom 1 en onze berekeningen op basis van
werkgelegenheidsveranderingen per bedrijfstak per provincie (bovenste deel van tabel 1). Volgens een analoge berekening geeft de
derde kolom van tabel 2 een schatting van de omvang van de reallocatie binnen de bedrijfstakken. Hierbij is het verschil genomen
tussen de macro-economische gegevens uit kolom 1 en de verschuivingen tussen de bedrijfstakken volgens het middendeel van tabel 1.
De laatste kolom van tabel 2 geeft volgens een analoge berekening via het benedendeel van tabel 1 weer in welke mate reallocatie
binnen de provincies plaatsvindt. Dit blijkt bijna 80% van de totale baanmutaties te zijn, hetgeen geen verwondering wekt gezien de
constatering bij de bespreking van tabel 1 dat tussen provincies nauwelijks reallocatie optreedt.
Provinciale reallocatie
tabel 3 bevat een nadere analyse van de arbeidsmarktdynamiek op provinciaal niveau. Naast de voorheen gehanteerde indicatoren toont
deze tabel tevens de ‘zuivere’ of ‘eigenlijke’ reallocatie, die berekend is als het verschil tussen bruto baanmutaties en netto
werkgelegenheidscreatie (in absolute waarde). Aangezien er in de (totale) waarnemingsperiode van tabel 3 in iedere provincie sprake
was van een netto werkgelegenheidsgroei, en de baancreatie dus hoger uitkomt dan de baanvernietiging, is de zuivere baanreallocatie
gelijk aan 2 maal de baanvernietiging. De vraag is nu in welke mate deze zuivere baanreallocatie, kan worden toegeschreven aan enerzijds
verschuivingen binnen de bedrijfstakken, anderzijds verschuivingen tussen de bedrijfstakken in iedere provincie 5.

Tabel 3. Indicatoren van de provinciale arbeidsmarktdynamiek uitgedrukt in % van totaal aantal banen, gemiddelde over
1987-1992.
Provincie

Creatie

Vernietiging

(1)

Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Nederland

(2)

10,61
10,88
13,06
14,93
37,24
15,66
23,75
11,64
10,45
13,43
16,16
12,97
13,10

3,81
3,14
3,46
2,97
1,76
1,48
1,04
2,48
2,84
4,80
2,81
1,91
1,61

Bruto
Zuivere
Zuivere
Zuivere
baanrealloreallocatie
reallocatie
mutaties
catie
binnen
tussen
(3)=
(4)=
sectoren
sectoren
(1)+(2) (3)-[(1) -(2)]
(5)
(6)
14,41
14,03
16,52
17,90
39,01
17,15
24,78
14,13
13,28
18,23
18,97
14,87
14,71

7,62
6,28
6,92
5,94
3,53
2,96
2,07

4,57
5,47
6,61
4,91
3,53
2,93
2,07

4,97
5,67
9,60
5,63
3,81
3,21

3,05
0,81
0,31
1,03
0,00
0,03
0,00

2,40
1,62
4,98
3,12
3,65
2,21

2,57
4,05
4,62
2,51
0,16
1,00

Uit tabel 3 blijkt dat in onze referentieperiode de provincies Utrecht en Flevoland relatief het grootste, en Friesland relatief het kleinste
deel van de totale baanreallocatie voor hun rekening nemen. De vernietiging van banen is daarentegen relatief het grootst in Zeeland en
Groningen en het kleinst in Utrecht en Flevoland. Voorts toont tabel 3 dat zuivere baanreallocatie vooral het resultaat is van
verschuivingen binnen sectoren.
De tabel laat ook zien dat de verschillen tussen de provincies onderling aanzienlijk zijn. De provincies Flevoland, Utrecht en Gelderland
kennen bijvoorbeeld niet of nauwelijks intersectorale reallocatie. In Zuid- en Noord-Holland daarentegen is het aandeel van de
intersectorale reallocatie respectievelijk 71,4 procent en 51,7 procent. De diversiteit van de economische bedrijvigheid in deze provincies
in de Randstad vormt wellicht een verklaring voor het feit dat zich hier veel grotere verschuivingen tussen de bedrijfstakken voordoen
dan in de andere provincies. In provincies met slechts een enkele dominante bedrijfstak zal immers een herstructurering van het
productieproces zich veel minder snel manifesteren als een verschuiving tussen bedrijfstakken.
Opmerkelijk is dat de zuivere reallocatie, en daarmee de intensiteit van de structurele verandering het grootst is in Zeeland. Ook in deze
betrekkelijk kleine provincie heeft zich nog een flinke reallocatie tussen sectoren voorgedaan en heeft de structurele verandering dus tot
een heroriëntatie van de sectorale structuur geleid. Iets dergelijks geldt eveneens, zij het minder pregnant, voor Groningen.
Slot
In dit artikel is getoond dat het leeuwedeel van de baanvernietiging en baancreatie zich binnen bedrijfstakken binnen provincies afspeelt.
Verschuivingen tussen bedrijfstakken en/of tussen provincies vormen slechts een klein deel van de totale baanreallocatie. Deze
conclusie sluit aan op hetgeen in andere empirische studies is gevonden. Voor de beleidsanalyse van economische bedrijvigheid en
concurrentievermogen impliceert dit dat niet zozeer verschuivingen tussen bedrijfstakken of provinciale onevenwichtigheden onderwerp
van analyse dienen te zijn, maar dat veeleer gespeurd dient te worden naar oorzaak en gevolg van bedrijfsspecifieke schokken. Waarom
vindt binnen de ene bedrijvensector (kleding) veel meer reallocatie plaats dan binnen een andere sector (chemie)? Wat zijn de gevolgen
van loonmatiging (loonschokken) voor de arbeidsmarktdynamiek in de verschillende bedrijfstakken en in welke mate leiden product- en
procesinnovatie tot baanreallocatie 6? Het antwoord op dit soort vragen onthult meer over bewegingen op de arbeidsmarkt en kan
uiteindelijk resulteren in een meer doelmatige en effectieve aanpak van het werkloosheidsprobleem

1 Zie bijvoorbeeld H. Tsoukas (red.), New thinking in organizational behaviour: from social engineering to reflective action,
Butterworth Heinemann, Oxford, 1994.
2 Zie S.J. Davis en J. Haltiwanger, Gross job creation and destruction: micro economic evidence and macro economic implications, NBER
Macro Economic Annual, jg. 5, 1990, blz. 123-168, en S.J. Davis en J. Haltiwanger, Gross job creation, gross job destruction and
employment reallocation, Quarterly Journal of Economics, jg. 107, 1993, blz. 819-863.
3 Deze werkwijze is voor Nederland onder meer toegepast door L. Broersma en P.A. Gautier, Vernietiging en creatie van banen in de
industrie, ESB, 2 augustus 1995, blz. 685-689, en door E.J. Bartelsman, G. van Leeuwen en H.R. Nieuwenhuijsen, De industrie:
banenschepper of banenvernietiger?, ESB, 31 mei 1995, blz. 504-508.
4 L. Broersma en F.A.G. den Butter, A consistent set of time series data on labour market flows for the Netherlands, Research
Memorandum 1994-43, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, 1994.
5 Deze opsplitsing van de zuivere reallocatie (excess turnover) is ontleend aan OESO, Employment outlook, Parijs, 1994, blz. 112-114.
6 Zie voor een eerste aanzet tot een dergelijke analyse N. Greenan en D. Guellec, Technological innovation and employment
reallocation, Institute National de la Statistique et des Etudes Economiques INSEE), Malakoff, mimeo, 1995.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur