Ga direct naar de content

Schoner om schoon te voorkomen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 1 2001

Schoner om schoon te voorkomen
Aute ur(s ):
Nooij, M., de (auteur)
De auteur is werkzaam b ij de Stichting Economisch Onderzoek, Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4312, pagina 478, 1 juni 2001 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
milieu

Bedrijven die gratis iets doen dat burgers waarderen bestaan niet. Al lijkt het daar soms wel op. Soms verbetert de milieuzorg sterk
zonder dat de overheid dit eist of dat consumenten hiervoor betalen. Hier zitten ‘natuurlijk’ strategische motieven achter. Bedrijven
willen het totaal aan uitgaven voor milieuzorg en lobbyen minimaliseren. Maxwell et al tonen aan dat zelfregulering leidt tot
milieuzorg die minder dan optimaal is, maar toch welvaartsverbeterend 1.
Om de welvaartseffecten van zelfregulering te bestuderen hebben de auteurs een model ontwikkeld waarin burgers zowel de
milieukwaliteit waarderen als de hoeveelheid goederen die ze kunnen kopen. Als eerste bepalen bedrijven hoeveel ze vrijwillig voor het
milieu zorgen (hierbij geldt: als er geen dreigende invoering van milieuregels is, is er ook geen vrijwillige milieuzorg). Ze binden zich
geloofwaardig door investeringen in schone productietechnologie. Daarna lobbyen bedrijven en burgers bij politici om aanvullende
regels te voorkomen danwel te eisen. De lobbykosten zijn voor burgers groter dan voor bedrijven, omdat schade aan het milieu moeilijker
is hard te maken dan de schade van een milieuregel op de bedrijfsvoering. Verder zijn de organisatiekosten voor burgers relatief groot
omdat er relatief veel consumenten zijn die moeilijk allemaal op een lijn te krijgen zijn (het free-rider probleem). Lobbyuitgaven van
burgers omvatten onder andere lidmaatschappen van milieuorganisaties (Greenpeace) en directe inspanningen (handtekeningenacties).
Vervolgens stelt de politiek extra milieu-eisen vast.
Uit de modelanalyse blijkt dat vrijwillige milieuzorg de marginale baten van extra regelgeving voor burgers verlaagt, omdat er al relatief
goed voor het milieu wordt gezorgd (afnemende meeropbrengsten). Tegelijkertijd vergroot het de marginale kosten van extra milieu-eisen
voor bedrijven omdat de inspanning boven op de zelfbetrachte milieuzorg komt (toenemende marginale kosten). Daarom zorgt
zelfregulering ervoor dat burgers minder of zelfs niet lobbyen terwijl bedrijven feller reageren op iedere eenheid lobby-inspanning van
burgers. Doordat deze laatste is afgenomen, lobbyen bedrijven per saldo minder. Deze combinatie leidt tot minder aanvullende
overheidsregels. Doordat de kosten van milieuzorg zijn gedaald door de lagere uitgaven aan lobbyen, is de totale hoeveelheid milieuzorg
(vrijwillig en aanvullend samen) echter gestegen ten opzichte van de situatie zonder vrijwillige milieuzorg. Daarnaast zijn de lobbykosten
voor burgers gedaald, Burgers waarderen zowel de toename in milieuzorg als de gedaalde kosten en zijn er dus op vooruitgegaan. Ook
bedrijven worden niet slechter van vrijwillige millieuzorg. De gestegen uitgaven aan milieuzorg worden namelijk gecompenseerd door
lagere lobbykosten. Vrijwillige milieuzorg is daarmee welvaartsverbeterend.
Als er niet gelobbyd kan worden en zelfregulering dus niet voorkomt vanwege gebrek aan baten, en wanneer beleid wordt gebaseerd op
marginale sociale kosten en baten (optimaal beleid), wordt er altijd meer voor het milieu gezorgd. De sociale kosten van regelgeving zijn
door de afwezigheid van lobbykosten lager.
Vindt vrijwillige milieuzorg ook echt plaats? Sinds 1987 verzamelt en publiceert de Amerikaanse overheid gegevens over het gebruik van
chemicaliën in het bedrijfsleven. Deze publicatie verlaagt de organisatiekosten van burgers en vergroot dus de dreiging van strenger
overheidsbeleid. Het gebruik van chemicaliën is dan ook sterk teruggelopen. Een analyse van de data per staat bracht drie dingen aan
het licht die bevestigen dat bedrijven meer zelfreguleren als de dreiging van strenger overheidsbeleid toeneemt. In staten met veel
vervuiling én veel leden van milieuorganisaties, is het gebruik van deze chemicaliën het sterkst gedaald. De marginale kosten van
reductie zijn laag, iedere eenheid reductie wordt hoog gewaardeerd en doordat burgers al sterk georganiseerd zijn, zijn de
organisatiekosten relatief laag (grote lobbydreiging). Ten tweede, in staten met weinig fabrieken, en dus weinig free-riders die niet
vrijwillig voor het milieu zorgen, vond meer vrijwillige milieuzorg plaats. De derde bevinding is dat ook in staten met relatief veel industrie
het chemicaliëngebruik relatief sterk is gedaald. Meer industrie betekent meer initiële vervuiling en dus hogere marginale baten van
milieuzorg en een navenant grotere lobbydreiging van burgers.
Het model toont aan dat vrijwillige milieuzorg welvaartsverbeterend werkt (zolang beinvloeding van politici mogelijk is) en de empirie
toont aan dat het ook werkelijk gebeurt. Dit betekent dat bedrijven moeten mogen samenwerken voor milieuzorg, bijvoorbeeld via een
branchevereniging, zonder dat dit in strijd is met het mededingingsbeleid, De overheid moet er wel voor waken dat deze samenwerking
niet ontaardt in weinig effectieve milieuzorg die eigenlijk vooral lobbyinspanning is. Verder moet de overheid zorgen dat de dreiging van
lobbyende burgers bedrijven aanzet tot zóveel vrijwillige milieuzorg dat burgers uiteindelijk niet gaan lobbyen. Daarbij moet lobbyen
voor burgers niet zo goedkoop worden gemaakt dat burgers uiteindelijk toch gaan lobbyen. De uitgaven aan lobbyen doen de welvaart
namelijk weer afnemen

1 J.W. Maxwell, T.P. Lyon en S.C. Hackett, Self -regulation and social welfare: the political economy of corporate environmentalism,
Journal of Law and Economics , 2000, blz. 582-617.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur