Ga direct naar de content

Ruim baan voor winkeliers

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 20 1988

Ruim baan voor winkeliers
De Nederlandse winkelier wordt de
laatste jaren steeds harder geconfronteerd met het feit dat de wereld om hem
heen verandert. Hij merkt dat de klant
van vandaag niet meer zoveel lijkt op de
klant van gisteren. Deze laat prijs en/of
kwaliteit zwaarder wegen dan afstand
of loyaliteit aan de eigen buurtwinkel.
En hij merkt dat de concurrenten van
vroeger niet meer allemaal gelijk zijn
aan de concurrenten van vandaag.
Een belangrijke consequentie van
die ontwikkelingen is het veranderende
winkelgedrag. Een groeiend deel van
de Nederlandse consumenten is niet tevreden met het feit dat winkels om zes
uur gesloten zijn. Sommige consumenten vinden dat helemaal niet erg, maar
een toenemend deel van de markt wil
ook na sluitingstijd in de gelegenheid
zijn om boodschappen te doen.
In dit artikel wil ik twee fundamentele vragen over de winkelsluiting aan de
orde stellen. Allereerst, wat is in grote
lijnen de problematiek van de huidige
Winkelsluitingswet en ten tweede hoe
kan de overheid op die problematiek
reageren?
Bij vraag een zal ik proberen de
hoofdlijnen aan te geven van de problematiek gezien vanuit het belang van de
consument en de ondernemer. Vraag
twee behandelt de drie beleidsopties
die een bestuurder tot zijn beschikking
heeft.

De consument
Niemand zou op het idee zijn gekomen om de Winkelsluitingswet ter discussie te stellen als de consument tevreden was met de huidige situatie. Uit
een onderzoek van het bureau Prodis,
projectbureau voor distributie-economie, uit 1983 blijkt nog dat een overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking tevreden is met de huidige sluitingstijden van winkels; 84 procent van
de ondervraagden (n= 1008) gaf te kennen geen veranderingen te willen van
de sluitingstijden1. Maar als we de cijfers wat verder specificeren dan blijken
er grote verschillen te bestaan tussen
ouderen en jongeren en tussen ‘traditionele gezinnen’ en alleenstaanden en
tweeverdieners.
Ouderen en degenen die in een ‘tra-

386

ditioneel gezin’ leven hebben weinig aandeel van een- en tweepersoonsgebehoefte aan verandering. Maar bij jon- zinshuishoudens bedraagt nu reeds ca.
geren, tweeverdieners en alleenstaan- de helft van alle huishoudens (5,4 milden ligt dat heel anders. Dit blijkt ook uit joen) en zal verder oplopen tot ca. 2/3
een onderzoek dat in 1987 is ingesteld van alle huishoudens. In de jaren vijflig
door deStichtingWetenschappelijk On- was dit aandeel nog te verwaarlozen.
derzoek KonsumentenaangelegenheHet aantal eenoudergezinnen is toeden (SWOKA). Jongeren zijn in meer- genomen en zal blijven toenemen. In
derheid voor het veranderen van ope- 1995 zal naar schatting 20% van de beningstijden2. In de categorie 20 tot 44 volking leven in gezinnen zonder kindejaar is het aantal voorstanders van ver- ren. Voorts zet de vergrijzing door. Binandering even groot als het aantal te- nen de categorie 60 tot 70 jaar zien we
genstanders. De tegenstanders zijn in een toenemend aantal personen met
de meerderheid in de categorie 45 tot een relatief grote bestedingsbereidheid
6
65 jaar en sterk in de meerderheid bij en een meer dan gemiddeld inkomen .
de consument van 65 jaar en ouder (n Meer dan 600.000 personen behoren
= 1403). Overigens is in het SWOKA- tot etnische minderheden, ruim 4% van
onderzoek van 1987 het aantal voor- de totale bevolking, met een sterke constanders van verandering veel groter centratie in de grote steden. Het ziet er
dan in het onderzoek van Prodis uit naar uit dat het landelijke percentage tot
zeven zal toenemen en dat binnen tien
1983: 39,5 procent3.
De leden van de Consumentenbond jaar om en nabij een kwart van de totagaan nog een stapje verder: 63% is le bevolking in de grote steden tot een
voorstander van een andere regeling, etnische minderheid behoort.
een kwart is tevreden met de huidige siZo zouden we nog wel even kunnen
tuatie4. Onder alleenstaanden en twee- doorgaan, maar het beeld zal inmiddels
verdieners is dit percentage nog aan- duidelijk zijn. De samenleving heterozienlijk lager: 10% is tevreden met de geniseert en dat heeft consequenties
huidige situatie.
voor de ondernemer. Die moet inspelen
Deze cijfers laten in de eerste plaats op deze heterogenisering. Een onderzien dat er bij de Nederlandse consu- nemer die net doet alsof het Nederlandment een toenemende behoefte be- se huisgezin nog steeds voor het grootstaat aan een verruiming van de ope- ste deel bestaat uit een werkende vaningstijden van winkels5. De cijfers to- der, een thuiswerkende moeder en
nen in de tweede plaats aan dat de be- twee kinderen mist de boot. Een detailhoeften van de Nederlandse consu- list bij voorbeeld in een grote stad die
ment niet gelijk zijn verdeeld, maar dat merkt dat zijn potentiele klantenkring
er een grote mate van variatie bestaat. steeds meer bestaat uit etnische minWie met gevoel voor de markt om zich derheden, maar zijn assortiment laat
heen kijkt merkt dat de Nederlandse
consument zich steeds minder laat insnoeren in het keurslijf van de grootste 1. Prodis, Brancheverkenning van de legemene deler. Dat geldt voor de manier vensmiddelendistributie in Nederland, Rot1983.
waarop we werken, de manier waarop terdam, juni Opening van zaken, een consu2. SWOKA,
we leven en de manier waarop we ons mentenonderzoek naar tie winkelsluitingstijgeld besteden.
den, 1988, biz. 22 e.v.
Op het ogenblik bestaat nog slechts 3. Idem, biz. 24.
8% van het aantal huishoudens uit vijf 4. Consumentenbond, 1987.
5. Behalve de genoemde consumentenonpersonen of meer. In 1960 was dat bij- derzoeken zijn nog te vermelden: AGB/Attna 27%. Op het ogenblik bestaat 27,5% wood, Winkelsluitingstijden, de consument
van het aantal huishoudens uit alleen- aan het woord, Dongen, februari 1988; Prostaanden; in 1960 was dat nog 11,9%. dis, Veranderingen in de openingstijden van
Levensmiddelenwinkels, november 1985.
Het aandeel van vrouwen dat betaalde 6. Zie o.m. SCP, Sociale en culturele verkenarbeid verricht zal toenemen van 33 ningen 1988, SCP Cahier 1987/nr. 56, biz.
naar circa 45%. Op het ogenblik voldoet 15 e.v.; Brief van de Staatssecretaris van
nog maar 9% van de huishoudens aan Economische Zaken aan de Tweede Kamer,
25 februari 1988, Kamerstukken,
het predicaat ‘traditioneel gezin’: een jaar 1987-1988, 20 035, nr. 3, biz. vergader2; Prodis,
buitenshuis werkende man, een thuis- Toekomstverkenning van de levensmiddewerkende vrouw en twee kinderen. Het lendistributie in Nederland, 1988.

blijven bestaan uit boerenkool en spruitjes zal zijn winkel snel moeten sluiten.
Wil de winkel op de hoek overleven dan
zal de winkelier moeten inspelen op de
wensen en verlangens van de specifieke doelgroepen die hij bedienen kan.
Dat betekent ook rekening houden met
de tijden dat zijn doelgroep winkelen wil
en vooral winkelen kan.

trale werkgeversorganisaties NCW en
VNO.

De overheid

Het zal menigeen verbazen dat de
Winkelsluitingswet van 1930 er na jarenlange discussie niet alleen is gekomen om de kleinere ondernemers te behoeden voor te lange werktijden, maar
De ondememer
ook om de grote bedrijven te beschermen tegen de kleine. De redenering
Een groeiend aantal ondernemers daarbij was dat winkels die met persospeelt in op de nieuwe en gevarieerde neel werkten sinds 1919 waren gebonwensen van de consument. Met insti- den aan de Arbeidswet die een maxituut koopavond is al weer zo ingebur- male werkweek van 48 uur toestond.
gerd dat de consument en de winkelier Deze wet plaatste de winkels zonder
het heel gewoon vinden om winkels een personeel in het voordeel, omdatzij niet
avond in de week tot negen uur open te aan dat maximum waren gebonden.
zien. Amsterdam en Rotterdam kennen
Inmiddels is de situatie omgedraaid
de avondwinkel, waar het mogelijk is en wordt een wettelijke regeling in de
om na zessen boodschappen te doen. eerste plaats gezien als een bescherVele andere gemeenten vragen er ming van kleinere bedrijven tegen de
eveneens om. Vele gemeenten hebben concurrence van de grotere. Opnieuw
ook om ruimere openstellingsmogelijk- rijst echter de vraag of ook deze geheden in enigerlei vorm verzocht. De dachte nog actueel is. De gedachte dat
populariteit van postorderbedrijven de huidige Winkelsluitingswet is beneemt toe en inmiddels heeft ook ‘tele- doeld om kleinere bedrijven te beschershopping’ zijn intrede gedaan. Daar- men tegen de oneigenlijke concurrentie
naast is het heel gebruikelijk geworden van het grootwinkelbedrijf, gaat ervan
dat benzinestations ‘s-avonds levens- uit dat kleine winkels concurrenten zijn
middelen verkopen, ook al weten de van het grootwinkelbedrijf. Het is sterk
pomphouders dat zij in overtrading zijn. de vraag of dat zo is.
Voor het handhaven van de huidige
Als de winkel op de hoek inderdaad
spelregels zijn aparte maatregelen no- probeert te concurreren met de superdig – en in voorbereiding – om deze markt en dus met een overeenkomstig
laatste praktijk in te dammen, tegen een assortiment dezelfde doelgroepen prokennelijk ontstane behoefte in. Het blijkt beert te bereiken dan zal die winkel het
dat ondernemers behoefte hebben om in deze concurrentieslag zwaar te verin te spelen op de wensen van hun klan- duren krijgen. De feiten spreken wat dit
tenkring en die behoefte blijkt zo sterk betreft voor zichzelf. In 1975 hadden
dat sommigen er zelfs toe besluiten om middelgrote en kleine winkeliers nog
de Winkelsluitingswet te schenden.
65% van de geparallelliseerde levensUit een onderzoek van het EIM in middelenmarkt, tien jaar later is dat per8
1984 bleek dat 35 procent van de win- centage gedaald tot 35 . Een terugkeliers behoefte had aan verandering gang die plaatsvond onder het regime
van de huidige Winkelsluitingswet (n = van de bestaande Winkelsluitingswet.
In de Toekomstverkenning van de le3566): 14% wilde iets meer vrijheid,
21% wilde totale vrijheid en 62% had vensmiddelendistributie in Nederland
geen behoefte aan verandering. Drie van Prodis lezen we dat de overlevingsjaar later, nadat de publieke discussie kansen van kleinere winkels op de lanover het onderwerp op gang was geko- gere termijn “liggen in een aanvullend
men, heeft het EIM een vervolgonder- aanbod ten opzichte van het aanwezig
zoek ingesteld. Uit dit onderzoek blijkt winkelbestand, bij voorbeeld door spedat een aantal ondernemers op hun cialisatie of omschakeling naar ‘conveoorspronkelijke voorkeur voor vernieu- nience store’. Hieronder wordt een kleiwing is teruggekomen. In een nog re- nere winkel verstaan, ook open in de
center onderzoek blijken de winkeliers avonduren, met een beperkt basiskruiweer meer geneigd te zijn tot verande- denierswaren-assortiment en een accent op rookartikelen, zoetwaren, dranring7.
9
De organisaties die de kleinere wtn- ken en kant- en klaarartikelen” . Daar
keliers vertegenwoordigen zien geen hoort dus de mogelijkheid tot verruiheil in vernieuwing. Zij vertolken het ming van winkelopeningstijden bij.
De kleinere winkelier kan beter overstandpunt van de meerderheid van hun
leden die alles zoveel mogelijk bij het leven als hij zich juist niet zozeer als de
oude wil laten. De Raad voor het Filiaal- concurrent van de supermarkt profien Grootwinkelbedrijf is voorstander leert. Specialisatie en profilering zijn
van enige aanpassing net als de cen- voor hem veel meer de sleutelwoorden
voor succes. Daarmee valt een deel

ESB 20-4-1988

van de ratio weg achter de Winkelsluitingswet, want deze gaat er uitsluitend
van uit dat groot en klein elkaars concurrenten zijn.

Drie opties
De overheid kan op drie verschillende manieren reageren op de gewijzigde omstandigheden. Er is de Vrijheid’optie, waarbij de overheid van regelgeving afziet. Daartegenover staat een
conserverende reactie. Dit is de optie
van de ‘gebondenheid’, waarbij de
overheid de status quo met regels probeert te bewaren en winkeliers aan nauwe regels bindt. En er is de optie van de
‘gebonden vrijheid’, het compromis tussen vrijheid en gebondenheid.

Vrijheid
Het afschaffen van wettelijke regels
die tot het sluiten van winkels verplichten is de meest drastische reactie op de
nieuwe omstandigheden waarin winkeliers zijn beland. Als er geen wettelijke
belemmeringen zijn kunnen winkeliers
optimaal inspelen op de wensen van
hun klanten. De winkel is open wanneer
de klant er is. Volledige vrijheid bevordert de commerciele ontwikkeling van
kleinere winkels. Dit blijkt ook uit de ervaringen in Zweden waar de Wi nkelslu itingswet in 1972 is afgeschaft. Het aantal faillissementen van kleine winkels is
sinds de afschaff ing van de wet afgenomen10.
Afschaffing van een wettelijke regeling leidt tot zelfregulering. Winkeliers in
een bepaalde straat of wijk kunnen met
elkaarafspraken maken over openingstijden die zijn afgestemd op de wensen
van de lokale klantenkring. Winkeliers
maken dit soort afspraken al over de
koopavond en het sluitingsuur op de zaterdagmiddag.
Een drastische maatregel als afschaffing betekent dat de discussie ook
werkelijk wordt afgerond. ledereen
weet waar hij aan toe is en er ontstaat
over drie jaar geen debat of de afgesproken sluitingstijden wel de juiste tijden zijn. Het probleem van de controle
– tijd en assortiment – is met afschaffing van de wet eveneens van de baan.

7. EIM, Openstelling van winkels, Zoetermeer, 1984, biz. 25 e.v.; EIM, Nota Vervolg-

onderzoek inzake openstelling van winkels,
Zoetermeer, januari 1987; Resultaten onderzoek winkelopenstellingstijden in opdracht van de Federatie van Groothandel in
Levensmiddelen, September 1987.
8. Nielsen Index.

9. Prodis, Toekomstverkenning van de levensmiddelendistributie in Nederland, 1988,
biz. 7.

10. Diederik Brasser, Winkels kunnen best
een uur later sluiten, de Volkskrant, 17rnaart
1988, biz. 19.

387

Gebondenheid
De optie van ‘gebondenheid’ komt in
feite neer op het handhaven van de status quo. In dat geval speelt de wetgever
niet in op de veranderende omstandigheden, maar probeert hij via wetgeving
zoveel mogelijk de oude situatie overeind te houden.
De verdedigers van de status quo
zullen zeggen datde consument op het
ogenblik ook zijn weg wel vindt. Er zijn
ook nu vele mogelijkheden om boodschappen te doen. Het blijkt bovendien
dat de meeste consumenten tevreden
zijn met de huidige sluitingstijden van
winkels en dat een belangrijk deel van
de organisaties die winkeliers vertegenwoordigen geen behoefte heeft aan andere openingstijden. Als de feiten zo liggen is er naar de mening van deze
groep zeker op korte termijn geen reden
om de huidige situatie te veranderen.
Gebonden vrijheid
De optie van de ‘gebonden vrijheid’
accepteert enige regelgeving, maar
heeft oog voor de veranderende omstandigheden. Een voorbeeld van deze
optie is het wetsontwerp-Groenman dat
openstelling tot zeven uur mogelijk
maakt11. Een ander voorbeeld is het kabinetsvoorstel dat de winkelier laat kiezen tussen een openstelling tussen negen en zes of tussen twaalf en negen12.
Ook zou te denken zijn aan een vrije
keuze tussen zes uur ‘s ochtends en
twaalf uur ‘s nachts als de winkel per
week maar niet langer dan 52 uur open
is.
Ik acht van deze mogelijkheden het
kabinetsvoorstel veruit het meest aantrekkelijk. Daarbij kan immers een duidelijk te onderscheiden nieuw type winkel ontstaan, afgestemd op de wensen
van die groepen consumenten die met
het huidige regime niet uit de voeten
kunnen. De ondernemer kan zich qua
assortiment en vestigingsplaats daarop
speciaal richten. De winkelier die zich
liever op de meer traditionele consument wil richten, wordt tot geen enkele
aanpassing gedwongen. Het zij nog
eens benadrukt: de ondernemer
mag/kan, maar hij hoeft niet. Bovendien: mag de ene ondernemer de andere verhinderen om met zijn bedrijf in te
spelen op de veranderde omstandigheden?
Het kabinetsvoorstel komt daarom
naar mijn mening tegemoet aan de
wensen en belangen van consumenten
en ondernemers en is een geleidelijke
overgang van de oude naar een nieuwe
situatie.

388

Conclusie
Voor de winkelier in de jaren negentig is ‘aanpassing’ de belangrijkste
voorwaarde voor succes. Een winkelier
die op de oude voet doorgaat is gedoemd ten onder te gaan. De winkelier
zal zich als een volwaardige ondernemer moeten opstellen en zich bewust
moeten zijn van de wensen van zijn
Want. Wat wil mijn potentiele clientele,
wat zijn haar behoeften, zowel ten aanzien van assortiment als ten aanzien
van prijs en dienstverlening? In dit kader past ook een analyse van de geschikte openingstijden, want niet elke
winkelier, in elke stad of ieder dorp, met
elke klantenkring is gebaat bij dezelfde
openingstijden. De openingstijden zijn
een onderdeel van de ‘competitive
edge’ van elke winkelier.
Aanpassing betekent ook dat de winkelier met bepaalde ‘zekerheden’ anders moet omgaan. Doet hij dat niet dan
zal de concurrentie ondraaglijk worden
en dan zullen steeds meer klanten wegblijven. Het KNOV en het NCOV worden door vele leden aangespoord om
vast te houden aan de zekerheden van
vandaag. Op korte termijn kan deze opstelling misschien een succesje opleveren, maar op lange termijn is het een politiek die toch ingaat tegen modern ondernemerschap. Organisaties die ondernemers vertegenwoordigen zouden
blij moeten zijn met een overheid die
zich afvraagt in hoeverre de bestaande
wetten de ontwikkeling van het ondernemerschap belemmeren.
Het beleid dat dit kabinet voert ter stimulering en ondersteuning van middelgrote en kleine bedrijven gaat uit van de
kracht waarover juist de kleinere bedrijven beschikken. Het beleid is erop gericht die kracht vrij te maken waar deze
wordt belemmerd of verhuld. Geef de
zelfstandige ondernemer de kans. In de
nota Ruim baan voor ondernemen staat
het onomwonden: “Middelgrote en kleine bedrijven bezitten een kracht die verbonden is aan de essentie van nun bestaan en zijn dus geen grote ondernemingen met een gebrek. Integendeel
(…) in middelgrote en kleine bedrijven is
het ondernemerschap zichtbaar en
voelbaar. Dat komt tot uiting in hun flexibiliteit. Kleinere bedrijven zijn van nature in staat om snel in te spelen op veranderingen in de markt. Zij hebben een
nauw contact met hun afnemers, hechten veel belang aan de wensen van de
klant en beschikken over een overzichtelijke organisatie”13.
Een bewindsman die dit opschrijft zal
zich rekenschap moeten geven van
een dergelijk uitgangspunt. Bij het nemen van concrete maatregelen en het
formuleren van concrete standpunten
speelt dit besef een belangrijke rol. De
huidige Winkelsluitingswet is te star en

belemmert ondernemers in te spelen op
de veranderingen in de markt. Winkeliers zullen in staat moeten worden gesteld om hun winkels ook na zessen te
openen als zij dat willen, zodat de baan
vrij is voor hun ondernemerschap.

Albert Jan Evenhuis
Staatssecretaris van Economische Zaken.
11. Voorstel van Wet van het lid Groenman
tot wijziging van de Winkelsluitingswet 1976,
Kamerstukken, vergaderjaar 1985-1986,19

348 nr. 1 t/m 3, december 1985.
12. Beleidsvoornemens Winkelsluitingswet

1976, Kamerstukken, vergaderjaar 19861987, 20035, nr. 1.

13. Ruim baan voor ondernemen, samenvatting, biz. 2.

Recht en economic
Op 2 mei wordt aan de Rijksuniversiteit Limburg de eerste onderzoeksdag
‘Recht en economic’ gehouden. Prof.
Gordon Tullock (Universiteit van Arizona) zal een lezing verzorgen met als titel ‘Aspects of the economic analysis of
procedural law’, ledereen die tijdens
deze dag een stuk wil presenteren, alsmede degenen die belangstelling hebben voor deze dag zijn welkom.
Plaats: hoofdgebouw Rijksuniversiteit Limburg, kamer 1000, Tongersestraat 53, Maastricht. Tijd: 10.00. Nadere inlichtingen: prof. dr. J. Backhaus,
Facultateit der Economische Wetenschappen, Rijksuniversiteit Limburg,
Postbus 616, 6200 MD Maastricht, tel.
(043)888125/888109.

In het artikel ‘De participatie-economie’ van prof. dr. J.A.M. Theeuwes in
ESS van 13 april 1988 zijn op biz. 367
onder het tussenkopje ‘Het Meade-model’ de volgende regels weggevallen:
“Van Weitzman zal men geen kwaad
woord over zijn participatiesysteem horen. Er zijn echter wel nadelen. Zo valt
het te betwijfelen of de grotere flexibiliteit in de beloning zoals die zit ingebouwd in een participatie-economie in
de ogen van de werknemers en de vakbonden voldoende wordt gecompenseerd door de hogere en stabielere
werkgelegenheidsniveaus.

Auteur