Ga direct naar de content

Rechtvaardig en verantwoordelijk

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 26 2002

Rechtvaardig en verantwoordelijk
Aute ur(s ):
Wolfson, D.J. (auteur)
Emeritus economie en lid van de Eerste Kamer (PvdA).
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4357, pagina 334, 26 april 2002 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
filosofie

Concepten van sociale rechtvaardigheid hangen samen met ideeën over individuele en sociale verantwoordelijkheid. De conceptuele
visie van Vandenbroucke is uitdagend.
Dertig jaar lang is het denken over sociale rechtvaardigheid gedomineerd door de neo-liberaal John Rawls 1. Rawls ontwikkelt een
gedachtenspel om te komen tot een rechtvaardige institutionele basisstructuur van de samenleving. Stel dat mensen onbevangen
kunnen kiezen, zonder hun eigen maatschappelijke positie daarin te kennen. Dan zouden zij, denkt Rawls, risicomijders blijken en
kiezen voor een basisstructuur die voldoet aan het differentiebeginsel. Dat beginsel, ook wel het maximin-criterium genoemd,
garandeert burgers de grootst mogelijke persoonlijke vrijheden, waaronder gelijke startkansen op de arbeidsmarkt, en accepteert
daarbij slechts ongelijkheden voor zover zij de minst bedeelden de beste vooruitzichten bieden (vandaar maximin).

Frank Vandenbroucke,
Social justice and individual ethics in an open society. Equality, responsibility and incentives,
Berlijn, Springer-Verlag, 2001, xiii + 305 blz, € 79,95

Die aanpak is om drie redenen interessant. In de eerste plaats omdat Rawls ons de ideale basisstructuur wil laten ontdekken van achter
een ‘sluier van onwetendheid’ omtrent onze eigen positie daarin, om ons los te maken van ons onmiddellijke eigenbelang. Als goed
liberaal wil Rawls de structuur van de verdeling opschonen voor geprivilegieerde omgevingsfactoren (‘antecedent privilege’) die de
uitkomst kunnen kleuren. Dat lijkt een wat geforceerde constructie, maar stel de vraag eens anders: wat voor wereld wens je je nog
ongeboren kleinkinderen toe? (nog vóórdat je je schoonzoon gezien hebt) en het beeld begint te leven. In de tweede plaats omdat hij
mensen inschat als risicomijders. Als ze hun eigen plaats in de samenleving niet kennen, kiezen ze voor maximin, denkt hij (dat is des te
geloofwaardiger als het gaat om wat je met anderen – bijvoorbeeld je kleinkinderen – vóór hebt). Ten slotte omdat hij alleen vorm wil
geven aan de meso-structuur waarbinnen de inkomensvorming tot stand komt en zich niet wil bemoeien met wat mensen individueel van
hun kansen (kunnen) maken. Dat laatste is ook weer een typisch liberaal trekje: egaliseer het speelveld, maar laat het spel zo vrij mogelijk.
Toch is Rawls juist daarin links gepasseerd door Amartya Sen, een andere neo-liberale prominent. Sen laat zien dat ogenschijnlijk gelijke
mensen aantoonbaar verschillen in productiviteit of ‘verdiencapaciteit’, cognitief zowel als sociaal; een beetje kok kan meer met margarine
dan ik met echte boter. Dat is niet alleen een kwestie van margarine of boter (omstandigheden en hulpbronnen) of formeel
opleidingsniveau (kennen), maar vooral ook van kunnen (aangeboren vaardigheden) 2. Daarom geven gelijke startkansen geen gelijke
kans op resultaat.
Sociale verantwoordelijkheid
Tegen deze achtergrond neemt de Belgische sociaal-democraat en minister van Sociale Zaken en Pensioenen Frank Vandenbroucke het
stokje over van Rawls met een pleidooi voor een ethiek van sociale verantwoordelijkheid, die géén onderscheid accepteert tussen
mensen op basis van karakteristieken en omstandigheden waarop zij geacht worden geen vat te hebben, maar inkomens wél wil
afstemmen op inspanningen die mensen leveren binnen het bereik van hun individuele mogelijkheden. Op het eerste gezicht spoort
Vandenbroucke’s betoog met dat van Dworkin, die verdelingen niet wil laten afhangen van talenten maar wel van ambities (‘endowment
insensitive but ambition sensitive’), maar hij biedt méér 3. Het gaat hem om verantwoordelijkheid, niet alleen maar om ambitie, en daarbij
beheersen twee thema’s zijn betoog: wat verstaan we onder verantwoordelijkheid, en: is dat een individueel of een sociaal fenomeen? Om
verantwoordelijk te kunnen zijn, moet je een situatie onder controle kunnen krijgen, aldus Vandenbroucke. Die optiek onderscheidt
keuzes, waarvoor mensen verantwoordelijk zijn en dan ook beloond kunnen worden, en omstandigheden, die ze ‘niet kunnen helpen’. Dat
is, zo zegt hij er zelf bij, een hachelijk onderscheid. Want hoe zit het dan met de wilsvrijheid, en met de subjectieve vraag of we ons ook
verantwoordelijk voelen? Wanneer achten we iemand verantwoordelijk? Daar komen we niet uit, tenzij we bij meerderheidsbeslissing
redelijke en generaliseerbare afspraken maken omtrent de vraag waar we elkaar verantwoordelijk voor zullen houden: bijvoorbeeld voor

het aanvaarden van passend werk, als dat beschikbaar is. Daarmee worden individuele keuzes ingebed in een institutionele dimensie van
collectieve besluitvorming, die uiteindelijk teruggrijpt op een combinatie van een beloningscriterium voor toerekenbare inspanningen met
een compensatiecriterium voor ongelijke kansen op resultaat. Beloon voor (verschillen in) geleverde inspanningen en offers en
compenseer met inkomensoverdrachten als iemand getroffen wordt door omstandigheden buiten haar of zijn schuld.
Informatieprobleem
Zo bezien is verantwoordelijkheid al gedefinieerd als een sociaal fenomeen, en dat zou ook dienen, want het beschrijft onze interactie met
anderen. Maar daarmee staan we wel voor een informatieprobleem. Wat moeten we over mensen weten om hen recht te doen, wat
kunnen we eigenlijk over ze weten, en hoe mijden we machtsmisbruik bij het hanteren van die informatie en respecteren we de private
levenssfeer? De informatieproblemen spitsen zich toe in de sfeer van de uitvoering. Vandenbroucke onderscheidt hier drie regimes: ten
eerste een belastingregime waarvoor we alleen iemands bruto inkomen hoeven te kennen, ten tweede een regime van
inkomensoverdrachten, dat daarnaast inzicht vereist in omstandigheden waar mensen geen greep op hebben en ten derde een regime
van sociale verantwoordelijkheid, waarin het hele plaatje aan de orde komt: inkomen, omstandigheden, verdiencapaciteit en de
individuele keuzes omtrent te leveren inspanningen. Uiteraard stelt het laatste regime – dat van zijn voorkeur – de hoogste eisen aan de
kwaliteit van de informatie, temeer omdat mensen hun inspanningen mooier kunnen voorstellen dan zij in werkelijkheid zijn. Bezwaarlijk,
en daardoor welvaartsverminderend, is dat ontvangers van overdrachten om hun recht te halen ‘met de billen bloot’ moeten omtrent hun
omstandigheden en de objectieve beperkingen in hun verdiencapaciteit. “Shameful revelation”, noemt Vandenbroucke dat (bladzijde 79).
Hij moet dan ook erkennen dat rechtvaardigheid altijd gehinderd zal blijven door informatieproblemen, zelfzuchtig gedrag en gêne.
Rechtvaardigheid
Met deze benadering neemt hij afstand van de liberale premisse van Rawls, dat rechtvaardigheid voldoende gediend is als de
institutionele structuur voldoet aan het al beschreven differentiebeginsel, dat ongelijkheden accepteert zolang zij de minstbedeelden de
beste vooruitzichten bieden. Waarom zou het bij rechtvaardigheid alleen gaan om de structuur van de samenleving en niet om een
nadere normering van het gedrag van de individuele burger? Hebben de burgers prikkels nodig omdat ze het anders vertikken (bladzijde
144)? Spelen ze het spel dan nog wel in de geest van het eerdergenoemde differentiebeginsel? Bieden zij de minst bedeelden op die
manier wel de beste vooruitzichten? Of oefenen zij dan het recht van de sterkste uit? Daarmee wordt duidelijk waar hij naar toe wil: een
systeem is pas rechtvaardig als mensen zich binnen een rechtvaardige structuur laten leiden door een sociaal plichtsbesef (bladzijden
193 en 228). Inbreuken op gelijkheid zijn slechts verdedigbaar als expliciet compromis tussen individuele motieven en eisen van
rechtvaardigheid inzake institutionele structuur en individueel gedrag.
Vandenbroucke’s kritiek is terecht en zorgvuldig. Stap voor stap legt hij bloot hoe Rawls te legalistisch en te rechtsstatelijk redeneert,
zonder oog voor andere bronnen van waarden en normen in de institutionele basisstructuur, zoals de civil society, waar hij op bladzijde
275 (wel héél kort) naar verwijst, en zonder oog voor de invloed van het morele gezag van peer groups en de ethiek van sociale
verantwoordelijkheid op het niveau van het individuele gedrag. Rawls is te vrijblijvend over dat gedrag. Stel dat iemand over grote
potenties beschikt om in materiële zin inhoud te geven aan het differentiebeginsel, maar het erbij laat liggen; moeten we haar of hem daar
dan op aanspreken of niet? Dát is de vraag, daar had Vandenbroucke – wat mij betreft – ook nog de Gelijkenis der Talenten bij mogen
halen, maar dat is misschien wat te veel gevraagd van een sociaal-democraat.
Evaluatie
Dit is een belangrijk boek, waarin Vandenbroucke een uitdagende visie ontwikkelt, en ons bijpraat over ontwikkelingen in de
rechtvaardigheidstheorie in de laatste dertig jaar. Daarmee geeft hij de theoretische achtergrond voor zijn meer toegepaste werk waarvan
wij ook in Nederland meeprofiteren 4. Hij schreef het in een time-out tussen tussen twee ministerschappen, kom daar hier eens om.
Mocht u na de verkiezingen van 15 mei willen emigreren, dan is een troostrijke gedachte dat België een politicus heeft die een
wetenschappelijk verantwoord boek kan schrijven. Toch heeft ook zijn betoog een achilleshiel. Het onderscheid tussen keuzes waarvoor
we mensen verantwoordelijk houden en omstandigheden buiten hun schuld is moeilijk te operationaliseren, dat geeft hij zelf hier en daar
ook toe. Intuïtief spreekt het wel aan, maar in hoeverre is productiviteit afhankelijk van eerdere keuzes, en hoe weten we – om nog maar
eens iets te noemen – of de wil tot het maken van keuzes er niet vroeger thuis uitgeramd is? Zo roept iedere stap vooruit in de
rechtvaardigheidstheorie weer nieuwe vragen op, dat is het mooie van dat vak: het is nooit af.

1 J. Rawls, A theory of justice, Harvard University Press, Cambridge, 1971.
2 A.K. Sen, Commodities and capabilities (Hennipman lecture), North-Holland, Amsterdam, 1985, en Development as freedom, Oxford
University Press, Oxford, 1999.
3 R. Dworkin, What is equality? Part I & II, Philosophy and Public Affairs, jrg. 10, 1981, blz. 185-246 en 283-345.
4 Zoals zijn: Samen werken aan duurzame rechtvaardigheid, ESB, 12 oktober 2001, blz. 776-778, en zijn Pensioenen: een lege
doos?, ESB, 26 november 2001, blz. D32-D33.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur