Ga direct naar de content

Recente staatssteun aan Royal IHC niet vergelijkbaar met steun aan RSV in de jaren zeventig

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 19 2021

De Algemene Rekenkamer refereert in haar brief over staatssteun veelvuldig aan scheepsbouwconglomeraat RSV, waarbij de overheid voor miljarden guldens het schip in ging. Voor de huidige steun aan Royal IHC gaat die historische vergelijking echter mank.

In 1983 werd scheepsbouwer Rijn-Schelde-Verolme (RSV) failliet verklaard, nadat de staat in de jaren daarvoor nog 2,7 miljard gulden aan belastinggeld in het noodlijdende concern had gestoken. Dit drama was de aanleiding voor de eerste naoorlogse parlementaire enquête en betekende een keerpunt in het Nederlandse industriebeleid: directe staatssteun aan private bedrijven werd een Haags taboe. Hoewel de kredietcrisis in 2008 de overheid dwong tot ingrijpen in de bancaire sector, bleef het heersende industriebeleid ongewijzigd. Tot aan het uitbreken van de coronacrisis.

Als reactie op de steunmaatregelen als gevolg van de coronacrisis publiceerde de Algemene Rekenkamer op 26 juni een brief, gericht aan de Tweede Kamer, met handvatten voor staatssteun. Ter duiding werd veelal gerefereerd aan de mislukte reddingspogingen van RSV. Hierlangs zou ook de wenselijkheid moeten worden getoetst van de in april verleende staatssteun aan scheepsbouwer IHC. De vraag is of deze vergelijking tussen IHC en RSV opgaat.

In april 2020 verkreeg IHC van de Nederlandse staat een steunpakket van in totaal 395 miljoen euro, bestaande uit: kredietsteun voor de vertraagde levering van schepen, een garantstelling voor uitstaande leningen en mogelijke tegenvallers, en een lening om de continuïteit van de onderneming te kunnen waarborgen. Vanuit de sector werd door de nieuwe eigenaren eenzelfde bedrag aan kapitaal geïnjecteerd. Een harde voorwaarde voor de overheidssteun, die met deze reddingsactie het verlies van eerder toegezegde kredietgaranties heeft voorkomen.

Parallellen IHC en RSV?

De RSV-fusie ontstond onder druk van de overheid in 1971, als poging om weerstand te bieden aan de moordende concurrentie in de scheepsbouw, met name uit Japan. Na aanhoudende misère besloot de overheid in 1983 de stekker eruit te halen.

Royal IHC, dat zich wereldwijd profileert met de productie van innovatief en technisch hoogwaardig materiaal voor de baggersector, offshore, grondverzet en diepzeemijnbouw, gaat ook door een moeizame periode. Het bedrijf boekte vorig jaar nog een verlies van 88 miljoen euro. Oorzaken zijn een gebrek aan eensgezindheid sinds het vertrek van CEO Goof Hamers in 2013 (FD, 11 juli 2020) en een verkeerde inschatting van een aantal bouworders. Dit nodigt begrijpelijkerwijs uit tot een vergelijking met RSV. Toch dient hier voorzichtig mee omgesprongen te worden.

Betere risicospreiding en het belang van de sector

Als voorwaarde voor de steun stelde de overheid dat er in het reddingsplan particuliere investeerders dienen te participeren die de overheid op termijn zullen uitkopen. Deze partijen zijn gevonden in het Vlaams-Nederlandse baggercluster, bestaande uit MerweOord, Ackermans & Van Haaren, Huisman en de HAL. Allen hebben grote belangen in de activiteiten van Royal IHC. Bovendien hebben deze bedrijven samen met de Vlaamse baggeraar Jan de Nul 75 procent van de vrije baggermarkt wereldwijd in handen.

Daar waar de traditionele Nederlandse reders sinds de jaren ’60 uitgekeken waren op schepen van Nederlandse werven, tonen klanten van Royal IHC uit het huidige Vlaams-Nederlandse baggercluster zich door hun participatie als sterke belanghebbenden. De samenwerking is typerend voor de relevantie die Royal IHC vandaag de dag nog heeft als scheepsbouwer, en toont het belang van Royal IHC voor het “ecosysteem” van klanten en toeleveranciers.

Goede redenen voor staatssteun aan IHC

Een essentiële drijfveer voor de instandhouding van RSV was het behoud van werkgelegenheid, mede onder druk van goed georganiseerde vakbonden. Tegengestelde belangen binnen de onderneming verhinderden de benodigde hervormingen. Als gevolg daarvan ging RSV ten onder. Uit de strategie van Royal IHC is daarentegen in de afgelopen jaren gebleken dat het bedrijf een ondernemersklimaat wil vestigen dat drijft op hoogwaardige technologische kennis. De interne scheuren, een gevolg van de ontstane tegengestelde belangen en verschillen van inzicht over de wenselijkheid van deze gekozen richting, vormen een horde die genomen moet worden. Juist de keuze voor hoogwaardige kennisactiviteiten, waar de toegevoegde waarde het hoogste is en waarin Royal IHC leidend is, heeft toekomst.

Waar RSV door staatshulp langdurig overeind gehouden werd, fungeert de overheid bij Royal IHC als partner, niet als redder. Het primaire belang ligt niet in het redden van werkgelegenheid, maar in het bevorderen van toekomstige innovaties door tientallen jaren accumulatie van vakkennis en het behoud van een belangrijke spil voor het regionale baggercluster. Deze kennis is van essentieel belang om duurzame investeringen mogelijk te maken. IHC speelt een grote rol bij de bouw van windparken op zee en is een voorloper in de ontwikkeling van duurzame LNG-aangedreven schepen. Het wegvallen van deze speler zou daardoor ook aanzienlijke gevolgen hebben voor het behalen van de door de overheid gestelde klimaatdoelstellingen.

Conclusie

De historische parallellen tussen IHC in 2020 en RSV in 1983 kunnen nuttig zijn. Er zijn echter meerdere punten waarop een vergelijking tussen IHC en RSV mank dreigt te gaan. Onder de oppervlakte zijn er grote historische verschillen waarneembaar. Zowel de drijfveren en de economische potentie van beide ondernemingen, als de motieven bij de overheid verschillen aanzienlijk. Juist door Royal IHC nadrukkelijk te vergelijken met deze onderneming uit het verleden, dreigt er een ongunstiger beeld van (steun aan) IHC geschetst te worden dan werkelijk het geval is. Wij willen de Rekenkamer dan ook oproepen om met dergelijke vergelijkingen behoedzaam om te gaan, en voor historische mankementen te waken.

Auteurs

Categorieën