Ga direct naar de content

Reactie op: economie aan het voortgezet onderwijs: verleden, heden en toekomst (1)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 20 2016

De auteurs zijn docenten aan een lerarenopleiding Algemene economie, zowel eerste als tweedegraads.

In hun bijdrage aan de Preadviezen 2016 betreffende economieonderwijs verdedigen Heertje en Van Nieuwstadt het onderwijs als een van de laatste bolwerken waar ‘consequent een helder onderscheid wordt gemaakt tussen feiten, waarden en meningen’. Dat dit een prijzenswaardig, maar vaak ook lastig te hanteren onderscheid is, blijkt helaas uit diezelfde bijdrage.

Een van de conclusies van Heertje en Van Nieuwstadt is dat ‘door de ondermaatse kwaliteit en diepgang van de lerarenopleiding economie leraren niet in staat zijn goed onderwijs te geven’. De auteurs zijn ook zo ruimhartig dat ze de argumentatie ter verdediging van die lerarenopleidingen ook maar vast zelf hebben uitgeschreven. Toch menen wij als lerarenopleiders, ook gezien het belang dat de auteurs hechten aan ‘het relativeren van al te stellige meningen en aan het oog hebben voor tolerantie in het debat’, dat een eigen reactie op hun analyse van waarde kan zijn.

Heertje en Van Nieuwstadt bouwen hun betoog rondom de lessen van ene Peter Lammers. Daarover doen ze twee interessante beweringen, die exemplarisch zijn voor de redeneertrant van het hele stuk. ‘Vrijwel zeker wijkt het niveau van het economieonderwijs van Lammers in positieve zin af van het gemiddelde niveau in Nederland’. Zonder enige empirische onderbouwing lijkt me dit een stelling die mooi past in de categorie ‘fact free economics’, waar de schrijvers nu juist zo van gruwen. Ook een bewering in de openingsalinea als ‘er worden veel lessen gegeven zonder toegevoegde waarde voor de leerling dan wel de samenleving’ wordt zonder zelfs een spoor van onderbouwing op de lezer afgevuurd. Hoe zei Lance Armstrong het ook al weer zo mooi? ‘”Extraordinary allegations require extraordinary evidence.”  Overigens leveren de lesbezoeken die onze collega’s en wij afleggen ons eerder het vermoeden op (en niet meer dan dat) dat Lammers met zijn bevlogen en doordachte lessen toch eerder regel dan de eenzame uitzondering is.

Heertje en Van Nieuwstadt vervolgen met nog een interessant staaltje logica, die op het eerste gezicht toch een onderbouwing van voorgaande bewering lijkt: ‘hij (Lammers) bereikt met zijn leerlingen bij de centrale examens hogere resultaten dan gemiddeld’. Na alle opmerkingen die de auteurs verder over de kwaliteit van dat centraal examen maken (‘een overdaad aan eenvoudig rekenen’, ‘foutieve uitwerkingen’) is dat amper nog een compliment te noemen. Maar het is vooral de causale relatie die blijkbaar tussen het onderwijs van Lammers en de bovengemiddelde prestaties van zijn leerlingen wordt gelegd die verbaast: een klassieke hoc ergo propter hoc denkfout. Dat er altijd een onderscheid gemaakt moet worden tussen een correlatie en causaliteit had iedere student aan de lerarenopleiding Heertje en Van Nieuwstadt kunnen vertellen.

Nu zijn wij op de lerarenopleiding natuurlijk de laatste die zo’n causaal verband tussen de kwaliteit van de docent en onderwijsprestaties willen ontkennen. Een goede leraar kan het verschil maken. Ook, of misschien wel juist, voor de student met een havo-achtergrond die zich hier bij de eerstegraads opleidingen aanmelden. Met de uitspraak dat ex-havisten ‘in aanleg niet geschikt zijn voor het verzorgen van lessen in de bovenbouw van het vwo’ en ‘niet over voldoende intellectuele belangstelling en capaciteiten beschikt om zich te verdiepen in de economische wetenschap’ volharden de schrijvers in hun dedain naar alles wat minder is dan vwo of universiteit. 

Daarnaast zijn ze niet goed op de hoogte van de kennisbasis hbo-masteropleidingen algemene economie. Het (betrekkelijk simpele) verband toelichten tussen veranderingen van aandelenkoersen, obligatiekoersen en de rentestand is een onderdeel van domein C van die kennisbasis. Ook gedragseconomie staat vermeld en wel bij domein F.1, al is onlangs door de lerarenopleidingen besloten er nog meer aandacht aan te gaan besteden. 

Met dit alles willen wij overigens allerminst suggereren dat er op de lerarenopleidingen geen enkele ruimte voor verbetering meer mogelijk is. Heertje en Van Nieuwstadt leggen met hun constatering van de arbeidsmarktpositie van lerarenopleidingen een vinger op een zere plek op dat gebied. Laten wij deze discussie over doelen, middelen en kwaliteit van economieonderwijs en lerarenopleidingen dan ook zeker blijven voeren, maar daarbij wel een helder onderscheid maken tussen feiten, waarden en meningen.

Auteurs

Categorieën