.
ESB Promotie
414Jaargang 100 (47xx) xx maand 2015
O
nderwijsbeleid is een belang –
rijk middel om verschillen
tussen kinderen uit gezin –
nen met lage en hoge inkomens te
beïnvloeden. De Onderwijsinspectie
concludeerde onlangs dat de kloof tus-
sen kinderen van hoogopgeleide en die
van laagopgeleide ouders steeds groter
wordt, waarop minister Bussemaker
aangaf nog eens te zullen kijken naar
de manier waarop testresultaten en het
oordeel van de basisschool invloed heb –
ben op het middelbare-schooladvies.
Nederland is een van de weinige OE –
SO-landen die nog niet zijn overge –
stapt naar een definitieve schoolkeuze
op veertien-, vijftien- of zestienjarige
leeftijd, maar waar op twaalfjarige leef-
tijd al een schooltype wordt gekozen. De discussie hierover is
onlangs nieuw leven ingeblazen toen de MBO Raad voorstelde
om vmbo (56 procent van de scholieren) en havo (24 procent)
samen te voegen en het VWO (20 procent) apart te houden,
met ruimte voor het volgen van vakken op het eigen niveau.
In mijn proefschrift onderzocht ik samen met mijn co-auteurs
wat er is gebeurd met kinderen van verschillende sociaal-eco –
nomische komaf toen de schoolkeuzeleeftijd in Finland in de
jaren zeventig werd verhoogd van elf naar zestien jaar. Dit kan
ons vertellen wat ons in Nederland te wachten staat als ook hier
besloten wordt om de schoolkeuzeleeftijd te verhogen en kin –
deren van verschillende niveaus langer bij elkaar in de klas te
houden. We keken naar het effect op het behalen van een ho –
geronderwijsdiploma, levensduur en drie medische variabelen.
Onze conclusie is dat de schoolkeuzeleeftijd voor de meeste
Finse scholieren niet veel uitmaakte, maar we vinden bewijs
voor sterke effecten voor kinderen uit de armste en rijkste ge –
zinnen. De kans van kinderen uit de tien procent gezinnen met
de laagste inkomens om een universitair diploma te halen steeg
van 6 naar 7,5 procent. De kans op een universitaire opleiding
voor kinderen uit gezinnen met hogere inkomens daalde juist,
van 24 naar 22,5 procent.
De late schoolkeuzeleeftijd had effecten op de gehele levens-
loop: de sterftekans van kinderen uit arme gezinnen tot aan
het vijftigste levensjaar nam met twintig procent af. Ook hier
was het effect voor kinderen met rijkere ouders negatief. Hun
(oorspronkelijk lagere) sterftekans nam juist met 25 procent toe ,
zodat het verschil in sterftekans tussen arm en rijk vrijwel ver –
dampte. In het oude systeem hadden kinderen uit gezinnen met
lagere inkomens nog een vijftig procent hogere overlijdenskans.
Hoe kan het dat een gebeurtenis in de tienerjaren zulke lang –
durige effecten heeft? Scholieren worden in het voortgezet on –
derwijs op een spoor gezet, en vormen daarnaast hun sociale
netwerk dat over de gehele levensloop van invloed zal zijn op hun gedrag. Beroepskeuze en levens-
stijl kunnen ook van invloed zijn op de
overlijdenskans. Onze analyse van zie
–
kenhuisregisters laat zien dat de kans
op een ongeluk tijdens het volwassen
leven toeneemt voor mensen die op –
groeiden in rijke gezinnen. We vinden
geen eenduidige resultaten voor het
gebruik van bloedverdunners en anti-
depressiva.
Bij het schatten van de effecten hebben
we gebruikgemaakt van het feit dat het
uitstellen van de schoolkeuzeleeftijd in
Finland op sommige plekken eerder
werd ingevoerd dan elders. Zo konden
we de effecten van dit systeem schatten
terwijl we controleerden voor verschil –
len tussen geboortecohorten en regio’s.
De resultaten kunnen verklaard worden doordat de achter –
grond van ouders een belangrijkere rol speelt op jonge leeftijd.
Mogelijk hebben kinderen hun capaciteiten op twaalfjarige
leeftijd nog niet duidelijk kunnen tonen en is de rol van ouders
bepalend in de schoolkeuze, terwijl de werkelijke potentie pas
op latere leeftijd goed zichtbaar is. Daarnaast kan het zo zijn
dat kinderen uit een benadeelde omgeving profiteren van het
hebben van klasgenoten die beter presteren, terwijl kinderen
uit gezinnen met een hogere sociaal-economische positie juist
schade ondervinden van diversere klassen.
De resultaten zijn niet in overeenstemming met de theorie dat
scholieren vooral baat hebben bij onderwijs op hun eigen ni-
veau. Want als leraren lesgeven op het niveau van de gemiddel –
de leerling zou het effect voor beide uitersten van de ouderlijke
inkomensverdeling negatief moeten zijn, terwijl wij positieve
effecten vinden voor kinderen uit arme gezinnen.
Men moet wel rekening houden met het ontstaan van een
nieuwe prikkel bij het verhogen van de schoolkeuzeleeftijd. De
keuze voor de school zelf wordt namelijk nog belangrijker dan
hij al was en selectie kan nu nog nadrukkelijker op het niveau
van de onderwijsinstelling plaatsvinden. Om segregatie tussen
scholen te bestrijden, zouden scholen geprikkeld kunnen wor –
den om een bepaalde verdeling van kinderen uit verschillende
milieus na te streven. Bij overinschrijving voor een bepaalde
inkomensgroep zou dan een loting moeten plaatsvinden, ver –
gelijkbaar met wat er momenteel in Amsterdam en Nijmegen
gebeurt. Maar uiteindelijk reflecteren al deze keuzes over het
onderwijssysteem een normatieve afweging tussen het vermin –
deren van ongelijkheid en het stimuleren van uitmuntendheid.
Het is dus aan de politiek om deze afweging te maken.
LITERATUUR
Ravesteijn, B. (2016) The impact of public policy on socioeconomic disparities in
health. Proefschrift. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.
Promotie
BASTIAN RAVESTEIJN
Research fellow bij Harvard Medical School