Ga direct naar de content

Onverantwoordelijk optimisme

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 17 1997

Onverantwoordelijk optimisme
Aute ur(s ):
Emmerij, L.J. (auteur)
‘Special adviser to the president’ van de Inter-American Development Bank te Washington.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4124, pagina 775, 15 oktober 1997 (datum)
Rubrie k :
Column
Tre fw oord(e n):
ontw ikkelingseconomie

Het jaarrapport van de Wereldbank (‘Global economic prospects and the developing countries’), dat onlangs in Hongkong werd
gepresenteerd, schildert een sprookjesachtige toekomst voor de wereldeconomie tot het jaar 2020. De wereldproductie zal met 3,4% per
jaar stijgen tussen 1997 en 2006; deze groei zal voor de ontwikkelingslanden zelfs 5,5% bedragen. De opkomende ‘grote vijf’ (China, India,
Indonesië, Brazilië en Rusland) zullen tussen 1992 en 2020 een economisch groei kennen van maar liefst 5,5% tot 7% per jaar. Deze
opkomst van de vijf belangrijke ontwikkelingslanden zal een positieve uitstraling hebben zowel op de economische gezondheid van de
industrielanden als die van armere landen. Rozegeur en maneschijn, all along!
Om een aantal redenen vind ik dit soort prognoses – typisch voor de huidige economische en finan-ciele orthodoxie – niet alleen fout,
maar ook onverantwoordelijk.
Ten eerste wordt economisch succes gemeten aan de hand van wel zeer partiële indicatoren, zoals globale groei, inflatie,
wisselkoersstabiliteit, rente en schulden als percentage van het nationaal inkomen. Succes wordt niet of nauwelijks gemeten met behulp
van indicatoren die het leven van mensen van vlees en bloed betreffen, zoals werkgelegenheid, persoonlijk inkomen, inkomensverdeling,
armoede. De impliciete aanname is dat, als de abstracte indicatoren op groen staan, de groei zal toenemen en dat, als de groei toeneemt
het alle mensen beter zal gaan.
Maar dat is natuurlijk niet juist en dat brengt mij tot de tweede reden. In de VS gaat het uitstekend volgens de abstracte indicatoren, maar
het reële inkomen van de middenklasse is sinds 1973 gedaald. Ook sinds 1989 is dat inkomen nog met vijf procent achteruit gegaan,
volgens Alan B. Krueger, die in 1994 en 1995 chief economist was in het Labor Department van de VS. Dat betekent dat het gros van de
stijging van het nationaal inkomen naar de top vijf procent is gegaan!
In de Europese Unie staan de abstracte indicatoren eveneens op groen, mede dankzij Maasstricht, maar de werkgelegenheid is een ramp.
Zelfs het poldermodel begint nu ontmaskerd te worden, onder meer omdat bekend wordt, internationaal, dat de werkloosheidcijfers in
hier volkomen zijn onderschat.
In de ontwikkelingslanden (Latijns-Amerika, Zuid-Azië en Afrika) is het aantal en het percentage mensen beneden de armoedegrens
gestegen sinds 1980, met hier en daar een kleine uitzondering. Lees er de Human Development Reports van de afgelopen jaren maar op
na. Met andere woorden, economische groei is niet genoeg, de structuur en het patroon van die groei is even belangrijk om de reële
indicatoren om te buigen in een positieve richting.
Over Midden- en Oost-Europa hoeven we verder geen woorden vuil te maken. Dat is een menselijk rampgebied geworden. Hoe lang
moeten de mensen nog wachten en hoe lang zullen zij de situatie accepteren?
De huidige situatie is dus helemaal niet euforisch en het is onverantwoordelijk deze euforie te extrapoleren tot het jaar 2020 zoals de
Wereldbank dat doet. Mijn derde reden hiervoor heeft te maken met de karakteristieken van de huidige economische en financiële
orthodoxie, waarvan ik er twee zal toelichten. De eerste karaktertrek is, dat de huidige orthodoxie buitengewoon gevoelig is voor crises.
Men zou kunnen beweren dat het huidige beleid, met zijn groot overwicht van financiële stromen, een veel grotere frequentie aan
schokken teweegbracht heeft dan de orthodoxie die heerste tussen 1950 en 1980.
Massale korte-termijn kapitaalstromen in ontwikkelingslanden stimuleren doorlopend speculatieve bewegingen in de interne financiële
markten. Deze kunnen catastrofale veranderingen teweegbrengen in de reële economie wanneer de financiële markt, om de een of andere
reden, een devaluatie ruikt en de kapitaalstroom de andere richting uitgaat. We hebben dat in 1994-’95 gezien in Mexico en Argentinië en
we zien het nu in Zuid-Oost-Azië. We hebben het ook dichter bij huis gezien, in het VK (het miljard van Soros) en Italië. Jarenlange
noeste arbeid om de reële economie op het juiste spoor te brengen kunnen zo met een beweging van het financiële toetsenbord uitgewist
worden.
Ten tweede is de huidige orthodoxie deflatoir en drukt daardoor de economische groei. De obsessie van deze orthodoxie is onder meer
om lage tot zeer lage inflatie te bewerkstelligen en om een begrotingsevenwicht te realiseren. De meeste economen en besluitvormers zijn
bereid hoge werkloosheid te accepteren om die twee doelstellingen door te drijven. Dat de huidige periode deflatoir is blijkt uit de veel
lagere groeigraad van de laatste vijftien jaar in vergelijking met die ervoor. De uitzonderingen zijn vooral te vinden in Oost-Azië, inclusief

China, precies de landen die de huidige orthodoxie niet hebben gevolgd!
Mijn conclusie is de tegenovergestelde van die van de Wereldbank. De huidige orthodoxie zal stuiten op steeds grotere sociale
problemen en/of op steeds heftigere crises van financiële aard. In beide gevallen hebben we te maken met turning points en niet met
extrapolaties van de huidige tendensen. Ik geloof dat de periode tot 2020 er één zal zijn van crises, die uiteindelijk zal uitmonden in een
nieuwe en gezondere orthodoxie.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur