Ga direct naar de content

Onderneming en milieubeheer

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 25 1991

Onderneming en
milieubeheer
A.Th. van Delden, J.T.M. Julicher en D.H.M. Muusers*

O

ndernemers weten in veel gevallen niet wat de voor hen relevante consequenties
zijn van bet nationale milieubeleid. Dat desalniettemin twee van de drie
ondernemingen investeren in milieuzorg is te danken aan een toenemende
milieubewustheid, bet streven naar een gunstig ondernemingsimago en
efficiency verbogingen die met de milieu-investeringen gepaard kunnen gaan. Om
milieu-investeringen te bevorderen zijn heldere milieunormen per branche gewenst,
Verder moet de overheid de ruimte laten voor zelfregulering, bij voorbeeld in de
vorm van collectieve milieu-overeenkomsten.

In Nederland zal de komende jaren een forse inspanning moeten worden geleverd om de belasting
van het milieu te verminderen. Dit kan zowel worden opgemaakt uit de nationale milieubeleidsplannen (NMP en NMP-plus) als uit een tweetal recent
door de OESO uitgebrachte publikaties waarin de
stand van zaken op milieugebied in de 24 hooggeindustrialiseerde OESO-landen wordt ge’inventariseerd . Niet alleen de overheid, maar ook het bedrijfsleven en de burgers dienen een bijdrage te
leveren aan de noodzakelijke vermindering van de
belasting van het milieu.
De milieu-inspanning die van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel wordt gevraagd, zal uiteindelijk moeten worden geleverd door individuele
ondernemingen. Tot op heden is nog weinig informatie beschikbaar over de wijze waarop ondernemers in ons land invulling (zullen) geven aan de
hen gestelde milieu-opgave.
Tegen deze achtergrond heeft De Nationale Investeringsbank NV – als vervolg op eerder onderzoek een onderzoek gedaan naar de consequenties die
de toegenomen zorg voor het milieu heeft voor het
investeringsgedrag van individuele ondernemers.
Aan 250 van de 1.383 in de CBS-statistiek opgenomen middelgrote en grote industriele ondernemingen in ons land (minimaal honderd werknemers) is
telefonisch een aantal vragen voorgelegd over het
niveau, de aard en de achtergrond van in 1990 gerealiseerde en voor 1991 en volgende jaren verwachte milieu-investeringen . Op basis van de antwoorden op deze vragen kan een aantal tendensen
worden onderscheiden. Daarop wordt hieronder ingegaan. In aansluiting hierop wordt een tweetal aanbevelingen geformuleerd.

Onderzoeksuitkomsten
Voor ondernemingen is het van belang dat zij in een
zo vroeg mogelijk stadium kunnen anticiperen op beleidsmaatregelen van de overheid. Dit geldt ook voor

952

i

het milieubeleid. In het onderzoek is aan ondernemers daarom de vraag voorgelegd of zij vinden dat
het NMP en het NMP-plus hen voldoende informatie
hebben verschaft om op toekomstige ontwikkelingen
in milieu-eisen te anticiperen.
Van de industriele ondernemers blijkt 59 procent
zich op dit punt onvoldoende door het NMP en
NMP-plus gemformeerd te achten. Het betreft vooral kleinere ondernemingen in de sectoren textiel,
kleding en leder, rubber- en kunststofverwerking,
alsmede de sector instrumenten. Tot de sector instrumenten worden onder meer de producenten van
meet- en regelapparatuur, medische instrumenten
en optische en fototechnische apparatuur gerekend.
Hoeveel investeren ondernemers in milieuzorg?
Uit het onderzoek komt naar voren dat in 1990 bijna
twee van de drie ondernemingen milieu-investeringen hebben gedaan. Als milieu-investeringen zijn in
het onderzoek op grond van praktische overwegin-

* De auteurs zijn werkzaam bij De Nationale Investeringsbank NV, de eerste twee auteurs als financier en de derde
auteur als macro-econoom. Dit artikel is gebaseerd op het
rapport Onderneming en milieubeheer dat op aanvraag bij
De Nationale Investeringsbank NV verkrijgbaar is.
1. Nationaal Milieubeleidsplan, kiezen ofverliezen, Tweede Kamer, 1988-1989, 21 137, nrs. 1-2; Nationaal Milieubeleidsplan Plus, Tweede Kamer 1989-1990, 21 137, nr. 21;
OESO, Environmental indicators, 1991 en OESO, The state
of the environment, 1991.
2. De Nationale Investeringsbank NV, Investeren in milieubeheer, Den Haag, 1989.
3. CBS, Statistiek van het ondernemingenbestand, Voorburg/Heerlen, 1989. Bedrijven uit de sector landbouw en
veeteelt, waarvan bekend is dat zij op milieugebied voor
een zeer zware inspanning staan, zijn niet in het onderzoek betrokken. De procentuele verdeling van de geenqueteerde ondernemingen over de door het CBS onderscheiden industriele bedrijfstakken komt globaal overeen met
de procentuele verdeling in de CBS-statistieken.

gen alle investeringen aangemerkt die bijdragen aan

Tabel 1. Industriele ondernemingen en milieu-investeringen in 1990

een vermindering van de belasting van het milieu,
dus ook investeringen die indirect bijdragen aan
produktievergroting of direct leiden tot besparingen

Sector

(bij voorbeeld energiebesparing). Vooral in de sec-

tor delfstoffenwinning en in de chemische industrie
blijken al relatief veel ondernemingen te hebben

ge’investeerd in milieuvoorzieningen. Hetzelfde
geldt voor de sector instrumenten (zie tabel 1).
In de nabije toekomst zal zich waarschijnlijk geen
trendbreuk in het investeringsgedrag voordoen. Onveranderd verwachten twee van de drie geenque-

teerde middelgrote en grote bedrijven in 1991 en
volgende jaren milieu-investeringen te doen. Hoog-

uit zal er sprake zijn van enige accentverschuivingen tussen sectoren.
Bij ondernemingen die in 1990 milieu-investeringen
hebben gedaan, besloegen deze volgens de desbetreffende bedrijven gemiddeld twaalf procent van
het totaal van de investeringen in vaste activa. Naar
verwachting zal het aandeel van de milieu-investeringen in het totaal van de investeringen in vaste ac-

Voedings- en genotmiddelen
Textiel/kleding/leder
Hout/papier
Grafische industrie

Delfstoffenwinning
Chemie, synthetische garens
RubberVkunststofverwerking
Bouwmateriaal/glas/aardewerk
Metaal
Machines
Elektrotechniek
Transportmiddelen
Instrumenten
Gemiddeld

Milieu-investeringen in 1990
% wel
% niet
65
39

76
47

35

61
24

66
50
56
65
100

53
15
50
25
34
50
44
35

63

37

100

85
50
75

tiva, bij de bedrijven die milieumaatregelen nemen,
in 1991 en volgende jaren op een vergelijkbaar ni-

Tabel 2. Milieu-investeringen als percentage van de totale investeringen in vaste activa bij industriele bedrijven

veau (namelijk gemiddeld dertien procent) liggen .

Sector

Zoals uit tabel 2 naar voren komt, hebben in 1990

1990

1991 en later

vooral bedrijven in de sectoren delfstoffenwinning

en chemie relatief fors in het milieu ge’investeerd. In
1991 en volgende jaren zullen vooral ondernemers
in de sectoren rubber- en kunststofverwerking en
voedings- en genotmiddelen met een aanzienlijk
zwaardere milieu-opgave worden geconfronteerd.
Bij milieu-investeringen wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen ‘end-of-pipe’-investeringen

en ‘proces-geintegreerde’ investeringen. End-ofpipe-investeringen zijn additionele investeringen
die erop gericht zijn negatieve milieu-effecten te reduceren (bij voorbeeld rookgasreiniging). Procesgeintegreerde investeringen zijn investeringen die
erop gericht zijn het produktieproces als zodanig op

Voedings- en genotmiddelen
Textiel/kleding/leder

7
10

Hout/papier

12

Grafische industrie
Delfstoffenwinning
Chemie, synthetische garens
Rubber-/kunststofverwerking
Bouwmateriaal/glas/aardewerk
Metaal
Machines
Elektrotechniek
Transportmiddelen
Instrumenten

6
48
24
11
7
12

8
8

13
13
10
4
13
21
22

15
14
8
9

14
7

12

12

13

6

een milieu-vriendelijke(r) wijze te laten verlopen
(bij voorbeeld kolenvergassing). In 1990 hebben
twee op de drie bedrijven, die in dat jaar milieu-investeringen deden, (mede) ge’investeerd in procesge’integreerde milieumaatregelen. End-of-pipe-maat-

Gemiddeld

regelen werden in 1990 door vijftig procent van de
ondernemingen, die in dat jaar milieu-investeringen

deden, genomen 5 .
Ook wat betreft het karakter van de milieu-investerin-

gen wordt geen trendbreuk in het investeringsgedrag
voorzien. Bij 83 procent van de bedrijven die verwachten in 1991 en volgende jaren milieu-investeringen te zullen doen, zullen deze geheel of ten dele
een proces-geintegreerd karakter hebben (1990: 66
procent). ‘End-of-pipe’-investeringen zullen door 38
procent van de bedrijven, die verwachten in 1991 en

volgende jaren milieumaatregelen te nemen, worden
gerealiseerd (1990: vijftig procent). Hieruit kan wor-

den opgemaakt dat ook de komende jaren ondernemers bij investeringen in gebouwen, machines en installaties – zelfs in toenemende mate – aandacht
zullen besteden aan milieu-aspecten.
Waar het gaat om de samenstelling van de milieu-investeringen blijkt 32 procent van de geenqueteerde
bedrijven ervan uit te gaan dat zij de komende jaren
(mede) zullen investeren op het gebied van geluid
en stof, terwijl 26 procent van de ondernemingen

ESB 25-9-1991

4. Zie voor gegevens betreffende het aandeel van de milieu-investeringen in het totaal van de bedrijfsinvesteringen in vaste activa ook: Milieu-investeringen door bedrijven 10% hoger in 1989; gegevens van het CBS, persbericht
Ministerie van Economische Zaken, 30 juli 1991, alsmede
De Nationale Investeringsbank NV, Investeren in milieubeheer, 1989. Op het eerste gezicht lijken de in deze publikaties gepresenteerde gegevens over de relatieve omvang

van de milieu-investeringen -voor 1989 3,9% (CBS) en
1994 4,6% (NIB) — substantieel af te wijken van de hier gepresenteerde percentages. Bij vergelijking van de desbetreffende gegevens dient evenwel in het oog te worden gehouden dat de in dit artikel geindiceerde relatieve omvang van

de milieu-investeringen uitsluitend betrekking heeft op bedrijven die milieumaatregelen nemen (circa tweederde van
het totale aantal bedrijven). Hiernaast is in het onderhavige onderzoek op grond van praktische overwegingen een
ruimere definitie van het begrip milieu-investering gehan-

teerd. Ten slotte is het onderhavige onderzoek toegespitst
op de middelgrote en grote ondernemingen (meer dan

honderd werknemers) in de industrie.
5. Een aantal ondernemingen investeerde in 1990 zowel in
proces-ge’integreerde als in end-of-pipe-milieumaatregelen.

953

ken of tussen onclernemingen binnen een bedrijfstak onderling). Niet minder dan ze\-entig procent
van de ondernemingen. die in 1990 milieumaatregelen hebben genomen. zegt (een deel van) deze investeringen op vrijwillige basis te hebben gedaan.
Dit gelclt vooral voor ondernemingen in de sectoren
hout en papier, rubber- en kunststofverwerking. chemie en bouwmaterialen. glas en aardewerk. Bij 41

stof. Daarnaast leiden milieu-investeringen soms tot
lagere kosten voor grondstof’fen en energie. In cleze
gevallen gaan milieu en economic uiteraarcl goed samen. Bij de milieu-investeringen in 1990 en 1991 is
clus nog relatief vaak sprake van ‘win-win’-situaties.
Waar cle intensivering v a n cle milieuzorg op macronix eau niet negatief hoeft uit te werken, zullen zich
op het niveau van de bedrijfstakken (meso) en van
cle indivicluele ondernemingen (micro) cle komende
jaren naar verwachting evenwel steeds vaker ook
‘win-verlies’-situaties kunnen voordoen 8 . Hoewel
uit het onderzoek naar voren is gekomen. dat in
1990 slechts 14 procent van de ondernemingen. die
in 1990 milieu-investeringen hebben verricht, hiercloor andere investeringen heeft moeten uit- of afstellen en slechts vijf procent van deze onclernemingen is geconfronteerd met negatieve effecten op de
concurrentiepositie, \ alt op dat het hierbij in bijna
alle gevallen gaat om ondernemingen in cle sector

procent van genoemde ondernemingen blijken de

chemie. Dit duidt erop dat zich in de sector chemie

milieu-investeringen (deels) door de overheid verplicht te zijn gestelcl (met name in cie sectoren delfstoffemvinning, chemie en elektrotechniek). Milieuconvenanten hebben bij 31 procent van de
bedrijven. die in 1990 milieu-investeringen hebben
geclaan. een rol gespeeld (vooral in de sectoren delfstoffenwinning. textiel. kleding en leder en chemie).
Xet als in 1990 verwacht het gros van de industriele
bedrijven zijn milieu-investeringen ook de komende
jaren geheel of voor een deel op vrijwillige basis te

inmiddels in een aantal gevallen ‘win-verlies’-situaties hebben voorgedaan. Aangezien juist de chemische Industrie met betrekking tot milieumaatregelen
vooroploopt 9 . kan dit betekenen dat zich in de komende jaren ook in andere sectoren meer ‘win-verlies’-situaties zullen voorcloen. Het moet in clit ver-

verwacht de komende jaren (mede) te investeren in
luchtzuivering. Investeringen in waterzuivering zullen naar vervvachting worden verricht door 21 procent van de industriele hedrijven. in hociem.sanering
door elf procent’.

Milieii-investeringen: vrijwillig of verplichi?
Milieu-investeringen kunnen worden verricht op basis van vrijwilligheid (c.q. eigen initiatief). om te volcloen aan wettelijke milieunormen en/of op basis

van een convenant (tussen overheid en bedrijfstak-

verrichten. Driekwart van cle bedrijven. die in 1991
en volgende jaren milieumaatregelen zullen treffen.
zal dit (mede) vrijwillig doen (1990: zeventig procent). Van de bedrijven. die in 1991 en volgende jaren milieumaatregelen zullen nemen, verwacht vijftig procent dit mede te moeten cloen als gevolg van
wetgeving (1990: 41 procent). Het betreft vooral bedrijven in cle sectoren voedings- en genotmiclclelen,
textiel. kleding en lecler. rubber- en kunststofverwerking, alsmede transportmidclelen. Convenanten zullen naar verwachting bij 28 procent van de bedrijven. die in de nabije toekomst milieu-investeringen
cloen. een rol spelen (1990: 31 procent).
Voor de relatief grote mate van vrijwilligheid bij cle
realisatie van milieu-investeringen. kunnen drie – elkaar niet uitsluitende – verklaringen vvorden genoemd. Een eerste verklaring is het toegenomen milieubewustzijn bij onclernemers. Daarbij speelt niet
alleen het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van onclernemers een rol. Een belangrijke clrijfveer voor een actieve opstelling op het gebiecl van
het milieubeheer blijkt ook te liggen in cle consequenties die een dergelijke opstelling heeft voor het
imago van een onderneming .
Een tweecle verklaring is clat onclernemers anticiperen op een toekomstige aanscherping van milieunormen en afspraken met de overheid. Een deel van de
vrijwillige investeringen zal aldus indirect \ r erband
houclen met mogelijke toekomstige regelgeving en
afspraken op beclrijfstakniveau.
Een clerde verklaring voor cle anticiperencle opstelling
van onclernemers is ten slotte. dat cleze investeringen
thans voor hen nog vaak procluktief zijn. in de zin clat
milieu-investeringen bij voorbeelcl arbeiclsomstandigheclen verbeteren. Deze verklaring wordt ondersteund door het gegeven dat relatief veel milieu-investeringen gericht (zullen) zijn op het gebied ‘geluid en

954

band te clenken geven clat – zoals hierna verder
worclt uitgewerkt – amper een kwart van de bedrijven er in slaagt de milieukosten geheel of voor een
belangrijk deel in de afzetprijzen door te berekenen. In dit licht mag het ook geen verbazing wekken clat I”7 procent van cle geenqueteerde onclernemingen verwacht de komende jaren als gevolg van
het milieubeleid in serieuze economische problemen te zullen raken. De sectoren voedings- en genotmicldelen. textiel. kleding en lecler, en rubberen kunststofverwerking lijken in dit verband het
meest kwetsbaar.

Afu’enteling van kosten mogelijk?
Milieumaatregelen brengen kosten met zich. Mensen binnen het bedrijf besteden tijcl aan milieuzorg,
er worclen bijzondere voorzieningen getroffen of

hulpmicldelen aangeschaft. Maar behalve zulke operationele kosten, leidt cle zorg voor het milieu veelal
ook tot een extra vermogensbeslag. De kapitaalslasten die daarmee gepaard gaan, clienen eveneens
aangemerkt te worden als milieukosten.
Vaak worclt ervan uitgegaan clat ondernemingen deze
kosten kunnen cloorberekenen in him afzetprijzen .
Uit het onderzoek komt evenwel naar voren dat niet
minder dan driekwart van cle micldelgrote en grote ondernemingen milieukosten niet of slechts voor gemidcielcl veertig procent in de afzetprijzen kan cloorbere6. 7,te voor tie samenstelling van de milieu-investeringen
ook Ministerie van Kconomische Zaken. Milienklaar” Onderneem ‘t maar!. 1991.
“”. Sludiecentrum voor Technologic- en Beleid TNO. Geven

om cie omgei’ing: miliengedmg van de cbemiscbe Industrie. 1991.
8. T. van cler Burg. Projectanalyse en nuicro-ecunomiscb
beleid. Groningen. 1991: en RMXO. De financiering fan
bet milieubeleid. Publikatie nr. 52. biz. 203 e.\.. 1990.
9. Morel Krnst & Young. Milieu en onderneming: tranneer

sUifil de balans door?. 1991.
10. Consument hetaalt convenant verpakking. Het Financieele Dagblad. 18 mei 1991.

kenen. Het gaat hierbij vooral om bedrijven in de sectoren bouwmaterialen, glas en aardewerk, alsmede
textiel, kleding en leder, en de voedings- en genotmiddelenindustrie. De grafische Industrie slaagt er
daarentegen in overwegende mate wel in om de milieukosten door te berekenen.
Blijkens label 3 verwacht 17 procent van de middelgrote en grote industriele ondernemingen dat het
milieubeleid hen de komende jaren in serieuze eco-

nomische problemen zal brengen. Hierbij gaat het
onder meer om de aantasting van de concurrence positie, de beeindiging van bepaalde bedrijfsactiviteiten enzovoort. Dergelijke problemen zullen zich
naar verwachting vooral voordoen in de sectoren

voedings- en genotmiddelen, textiel, kleding en leder, delfstoffenwinning, chemie, rubber- en kunststofverwerking, alsmede elektrotechniek.
De hiervoor bedoelde problemen kunnen ook consequenties hebben voor de financiering van ondernemingen die milieumaatregelen moeten nemen. In

Problemen
Sector

wel

niet

Voedings- en genotmiddelen
Textiel/kleding/leder
Hout/papier
Grafische industrie
Delfstoffenwinning
Chemie, synthetische garens
Rubber-Xkunststofverwerking
Bouwmateriaal/glas/aardewerk
Metaal
Machines
Elektrotechniek
Transportmiddelen
Instrumenten

28
23
8
6
50
35
28
13
9
10
22
6

72
77
92
94

94
100

Gemiddeld

17

83

50
65
72
87

91
90
78

dat licht is het van belang dat twaalf procent van de

in 1991 en volgende jaren ondernemingen in andere Tabel 3. Econo-

geenqueteerde ondernemingen verwacht, dat de financiering van milieu-investeringen de komende jaren problematisch kan gaan worden. Het betreft
genotmiddelen, delfstoffenwinning, rubber- en
kunststofverwerking en transportmiddelen. Relatief
vaak wijzen ondernemers in dit verband op de on-

sectoren, waaronder voedings- en genotmiddelen,
textiel, kleding en leder, alsmede rubber- en kunststofverwerking dit voorbeeld zullen volgen.
De opgave waarvoor bedrijven gesteld worden, mag
ten slotte niet worden onderschat. Amper een kwart
van de ondernemingen slaagt er in de kosten, die
voortvloeien uit de zorg voor het milieu, geheel of

voldoende onderpandswaarde van milieu-investerin-

voor een belangrijk deel in de afzetprijzen door te

gen en op de negatieve consequenties van deze investeringen voor de cashflow.

berekenen.

vooral ondernemingen in de sectoren voedings- en

mische problemen ten gevol-

ge van het
milieubeleid
(in procenten)

Aanbevelingen
Conclusies
Uit het onderzoek komt naar voren dat ondernemers in veel gevallen niet weten wat de voor hen relevante consequenties zijn van het door de overheid
gevoerde milieubeleid en wat hun bijdrage op het
gebied van het milieubeheer zou moeten zijn. De
beide nationale milieubeleidsplannen (NMP en
NMP-plus) maken weliswaar duidelijk dat een aanzienlijke vermindering van de belasting van het milieu noodzakelijk is, maar ze geven niet of nauwelijks aan wat individuele bedrijven te doen staat.

Toch blijkt de Industrie zich op het gebied van het
milieubeheer niet passief op te stellen. Vorig jaar investeerde tweederde van alle middelgrote en grote
industriele bedrijven in milieumaatregelen. Verwacht wordt dat dit aantal de komende jaren verder
zal toenemen.
Dat de industrie zich op het gebied van het milieubeheer niet passief opstelt , blijkt ook uit het
gegeven dat driekwart van de ondernemers, die milieumaatregelen treffen, op eigen initiatief milieu-investeringen realiseert. Hoewel wettelijke regels en
convenanten ook een rol spelen bij het investeringsgedrag, worden verscherping van de wet- en regelgeving en de afkondiging van nieuwe milieuconvenanten kennelijk niet afgewacht. Daar komt bij dat

ondernemers zich niet beperken tot marginale bijstellingen. Een relatief groot deel van de investeringen ten behoeve van een beter milieu blijkt een pro-

Naar aanleiding van het onderzoek kunnen twee
aanbevelingen worden geformuleerd. Een eerste voor de hand liggende – aanbeveling is dat de overheid ervoor moet zorgen dat individuele bedrijven
beter dan thans het geval blijkt te zijn, weten wat
van hen op het gebied van milieuzorg wordt verlangd. Daarvoor is nodig dat er heldere, consistente
doelen en normen voor de onderscheiden sectoren
worden geformuleerd 12 . Naast een verbetering van
de informatievoorziening naar de bedrijven, is in dit
verband noodzakelijk dat normen en doelstellingen
in nauw overleg met de ondernemingen in de onderscheiden bedrijfstakken worden vastgesteld. Normstelling werkt alleen wanneer de normen haalbaar
zijn, gedragen worden door degenen die ze aangaan en bij een gefaseerde implementatie over een
langere periode van tevoren vaststaan en niet tussentijds worden gewijzigd . Bovendien wordt door
overleg voorkomen dat door eenzijdige normstellin-

gen de internationale concurrentiepositie van bedrijven onnodig wordt aangetast.
Hoewel het doelgroepenbeleid van het Ministerie
van VROM een belangrijke aanzet is voor de implementatie van het milieubeleid op micro-niveau, rijst

de vraag of de voorgestelde opzet niet te sterk gericht is op het overleg tussen de verschillende overheden en de betrokken branche-organisaties . Im11. Zie ook de brochure: Milieuklaar? Onderneem ‘t

ces-geintegreerd karakter te hebben.

maar!, Ministerie van Economische Zaken, 1991.

Uit het onderzoek komt verder naar voren dat er tussen de onderscheiden bedrijfstakken aanzienlijke
verschillen bestaan. Met name ondernemingen in de
chemie en in de delfstoffenwinning hebben tot nu

12. Zie bij voorbeeld R.B.P. Brouwer, Het doelgroepenoverleg komteraan, inleiding tijdens de FME-milieudag 1991.
13. Zie ook KWS 2000, voorbeeld van een goed werkend
convenant, Milieu Magazine, mei/juni 1991, biz. 27.
14. Aanpak doelgroepenbeleid voor de industrie, Tweede
Kamer, nr. 21 137, 27, 1990/1991.

toe een voortrekkersrol vervuld. Verwacht wordt dat

ESB 25-9-1991

955

mers, van groot belang voor het succes van het inge-

het denkbaar dat – in analogic met de vaststelling

zette milieubeleid is, dat ‘milieukosten’ in de economische activiteiten binnen individuele bedrijven en
bedrijfstakken worden geincorporeerd. Het Rijk en

van de arbeidsvoorwaarden – per sector een ‘collectieve milieu-overeenkomst’ (CMO) wordt gesloten
tussen de betrokkenen binnen een bedrijfstak (te

de vergunningverlenende overheidsinstanties kun-

denken valt aan werkgevers en werknemers, in be-

nen daarvoor in overleg met de betrokken branche-

paalde gevallen wellicht bijgestaan door onafhankelijke deskundigen).
De overheid zou het zelfregulerende proces binnen
de bedrijfstak kunnen bevorderen door het toepassen van financiele prikkels en hierbij directe regelgeving als stok achter de deur kunnen houden. Voor

organisaties randvoorwaarden scheppen. De werkelijke implementatie zal van de bedrijven zelf dienen
te komen . Het onderzoek wijst uit dat ondernemingen binnen de diverse bedrijfstakken hiertoe bereid en in staat zijn. Tegen deze achtergrond is een
tweede aanbeveling dat aan bedrijfstakken en
branches ruimte dient te worden geboden om op

de overheid heeft Zelfregulering door de bedrijfstakken overigens ook voordelen. De uitvoerings- en

het niveau van de individuele ondernemingen zelf

controletaken voor de onderscheiden overheden be-

vorm te geven aan de invulling van het milieubeleid. Zelfregulering door de bedrijfstak die het aangaat, heeft een aantal voordelen. Allereerst zal door

hoeven niet onverantwoord te worden uitgebreid.
Voor invulling van de milieuzorg op micro-niveau

Zelfregulering naar verwachting de informatie-uitwisseling tussen bedrijven verbeteren, terwijl ook

de acceptatiegraad van voor bedrijfstakken vastgestelde milieudoelstellingen en -normen groter zal
zijn. Daarnaast bevordert Zelfregulering de onderlinge controle op de uitvoering van de gemaakte afspraken en verkleint Zelfregulering de kans op concurrentieverstoringen tussen ondernemingen
binnen een bedrijfstak alsmede aantasting van de in-

ternationale concurrentiepositie. Ten slotte wordt
bevorderd dat ondernemingen komen tot structurele oplossingen in de vorm van proces-ge’integreerde
investeringen . Ten einde het element van Zelfregulering binnen het doelgroepenbeleid van de overheid, dat nu vooral is gebaseerd op overleg tussen
overheden en branche-organisaties, te versterken is

missen de onderscheiden overheden nu eenmaal
het vereiste uitvoerings- en controle-apparaat. Bovendien wordt voorkomen dat deze overheden voor
een welhaast onmogelijke taak komen te staan bij
de onderlinge coordinatie.

A.Th. van Delden
J.T.M. Julicher
D.H.M. Muusers
15. Convenant verpakkingen roept nog veel vragen op, Milieu Markt Actueel, juni 1991, biz. 4.
16. Zie ook: Bedrijfsleven bepleit vrijwilligheid bij de zorg
voor het milieu, verslag van de Tweede Wereld Industrie
Conferentie voor Milieu Management, in NCI, 24 april 1991
en Convenant verpakkingen pijnlijk voor bedrijven. Het Fi-

nancieele Dagblad, 17 mei 1991.

Auteurs