Ga direct naar de content

Ondernemen tegen armoede

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 12 2001

Ondernemen tegen armoede
Aute ur(s ):
Kuyvenhoven, A. (auteur)
Hoogleraar Ontwikkelingseconomie, Wageningen Universiteit.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4290, pagina 27, 12 januari 2001 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

Ontwikkelingslanden kunnen aan het begin van het nieuwe millennium rekenen op warme belangstelling van donoren voor
armoedebestrijding en de ontwikkeling van de private sector. Lagen deze thema’s traditioneel nogal ver van elkaar, met de
globaliseringsdiscussie is het besef gegroeid dat tussen beide terreinen een positieve wisselwerking kan bestaan. Zo verklaart Clare
Short, de Britse minister voor ontwikkelingssamenwerking: “Global capitalism … should be seen as the solution to global poverty
rather than the cause of it.” 1
Onder het motto ‘ondernemen tegen armoede’ hebben onlangs twee Nederlandse ministeries hun visie op dit vraagstuk gegeven 2. De
filosofie van hun notitie sluit naadloos aan bij het onlangs verschenen World development report van de Wereldbank 3. Ook daarin valt
de grote aandacht en waardering voor private activiteiten op, in combinatie met omgevingsfactoren als goede regelgeving,
voorwaardenscheppend (structuur)beleid en passende instituties. Private activiteiten genereren tweederde tot driekwart van het inkomen
in ontwikkelingslanden, waarvan het leeuwendeel op het agrarische platteland. Daarnaast zijn handel en kleinschalig ondernemerschap
van belang en niet alleen in de urbane gebieden. Het grootbedrijf, waaronder multi-nationale ondernemingen en het bankwezen, spelen
een meer beperkte rol, zeker wat werkgelegenheid betreft.
De hernieuwde aandacht voor de rol van private actoren en organisaties voor economische groei en armoedebestrijding komt niet
helemaal als een verrassing. De micro-economie van ontwikkeling maakt theoretisch en empirisch de laatste tijd een ware bloei door.
Vruchtbare toepassingen zijn te vinden in de dagelijkse praktijk van structurele aanpassingsprogramma’s, waarbij wordt bekeken wat nu
precies de aanbodrespons bepaalt, of in zwak functionerende financiële instellingen, waarbij wordt onderzocht wanneer het aanbod van
microkrediet effectief werkt. De Nederlandse notitie, die helder geschreven en systematisch van opzet is, weerspiegelt deze nieuwe
inzichten. Er is ruime aandacht voor het internationaal en nationaal scheppen van beleidsruimte voor de private sector, de specifieke
problemen van private activiteiten zelf en de bijdrage die donoren en het internationaal bedrijfsleven kunnen leveren.
Al stelt de notitie groei voor armen centraal, toch is de analyse daarvan niet altijd voldoende doorgezet. Daardoor blijft een aantal
beleidsterreinen onderbelicht. Een eerste voorbeeld is de bevordering van marktwerking (door liberalisering en privatisering). Hoe
belangrijk ook, de meeste lage-inkomenslanden kampen met het probleem hoe markten te ontwikkelen als transactiekosten hoog zijn,
informatie eenzijdig of beperkt is en instituties zwak of afwezig zijn. Dit marktfalen bij zowel factor- als productmarkten beperkt in hoge
mate de ontwikkeling van de private sector. Alleen langdurige steun bij voorwaardenscheppend beleid ter verbetering van infrastructuur,
kennis en technologie, risicoafdekking, en scholing en gezondheid kan markten beter doen functioneren en de toegang ertoe verruimen.
Prioriteiten hiervoor kunnen het beste ter plaatse worden geformuleerd. Daarom zijn de door ontwikkelingslanden zélf opgestelde
Poverty reduction strategy Papers hiervoor een goed uitgangspunt.
Het tweede voorbeeld is dat de notitie wat al te veel aandacht voor zaken als ‘modernisering’, export en financiële markten heeft, doordat
deze niet integraal naar marktfalen kijkt. Vragen over het functioneren van lokale of nationale markten, die het leeuwendeel van de afzet
zijn, worden niet gesteld, toegangsproblemen tot de arbeidsmarkt worden niet besproken en over landbouw en rurale ontwikkeling wordt
niet gerept. Dit is een gemiste kans, temeer daar internationale samenwerking op deze terreinen effectief kan bijdragen aan verdere
ontwikkeling van de private sector.
Het derde voorbeeld betreft een specifiek marktfalen, namelijk de voorziening in internationale publieke goederen, zoals vaccins tegen
besmettelijke ziekten en biotechnologie ten behoeve van gewasresistentie en opbrengstverbetering. De toenemende patentering door
private ondernemingen maakt het probleem van onderaanbod nog pregnanter, met grote nadelen voor hen die in hun (productieve)
bestaan van deze inputs afhangen. Meer aandacht voor deze problematiek schept een hoog maatschappelijk rendement en verbetert het
inkomen en de bestaansmogelijkheden van velen in de private sector aanzienlijk.
De notitie over ondernemen tegen armoede komt internationaal op een passend moment nu de bijdrage van de private sector aan
armoedebestrijding weer op de agenda staat. Ook op die van de Nederlandse minister voor ontwikkelingssamenwerking? Het ambtelijk
apparaat is er kennelijk klaar voor

1 The Economist, 16 december 2000, blz.38. 2

Ministerie van Buitenlandse Zaken (Directie Ontwikkelingssamenwerking en Bedrijfsleven) en ministerie van Economische Zaken
(Directie Marktontwikkeling), Ondernemen tegen armoede, Notitie over economie en ontwikkeling , Den Haag, november 2000.
3 Wereldbank, World development report 2000/2001: attacking poverty , Oxford University Press, New York, 2000.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur