Ga direct naar de content

Naar zekere en hoge pensioenen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 20 2024

“Een ESB-themanummer over het pensioenstelsel? Dat is mosterd na de maaltijd!” Ik luister. Als mensen je vertellen dát een bepaald thema niet geschikt is voor een themanummer, dan is dat vaak ook zo.

De persoon aan de andere kant van de lijn, betrokken bij de totstandkoming van de wet op het nieuwe pensioen­stelsel, vertelt verder: “Met de Wet toekomst pensioenen krijgt een individuele pensioenpot, wat veel beter te begrijpen is, minder solidariteit vraagt en dus minder op vertrouwen in het systeem leunt. Maar die wet is dus al door de Kamer. En ook het andere hete hang­ijzer, de betaalbaarheid van de AOW is met de verhoging van de pensioenleeftijd redelijk op orde. Waarom maak je geen themanummer over invaren of over het hoorrecht in de nieuwe pensioenwet? Daar is het nu spannend.”

Maar ik luister niet te goed. Als mensen je heel gedetailleerd vertellen hoe je een themanummer in moet richten, dan kun je ze beter vriendelijk bedanken. Zo laat het hoofdlijnenakkoord wel degelijk zien dat er politiek nog behoorlijk wat zorgen over het nieuwe stelsel bestaan. Zodanig zelfs dat de nieuwe coalitie pensioen een vrije kwestie laat; het hoofdlijnenakkoord kent geen pensioenparagraaf. De nieuwe minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mag er zelf wat van gaan vinden.

Wel begint dit themanummer over pensioenen wat breder dan alleen bij de Wet toekomst pensioenen. We zetten de maatschappelijke opgave centraal; dat is voornamelijk het bieden van een financieel zekere oude dag, ofwel, in jargon, het verzekeren van het langlevenrisico. Dat wordt gedaan door de uitkeringen van de AOW (eerste pijler) en het pensioen (tweede pijler). De artikelen in dit themanummer kijken hoe die maatschappelijke opgave effectiever bereikt kan worden.

Een zeker inkomen

De eerste opgave is het garanderen van een voldoende zeker inkomen. Hier zijn vooral in de tweede pijler zorgen over. De bijdragen van Gerard Stigter en van Harrie Verbon wijzen erop dat beleggingsrisico’s in de Wet toekomst pensioenen bij het individu komen te liggen. Zonder aanvullende maatregelen zal dit óf tot onzekerdere pensioenen (de kans dat je pensioen een stuk hoger of lager uitpakt dan verwacht neemt toe) óf tot lagere pensioenen leiden; zekerheid bieden is nou eenmaal duur.

Stigter ziet vervolgens ruimte voor een mooie deal met de overheid. Het belangrijkste beleggingsrisico voor pensioenen is namelijk de rentevoet. Daalt die dan dalen de beleggingsopbrengsten en nemen de pensioenverplichtingen toe. Hierdoor dalen de pensioenen. Stijgt die, dan stijgen de pensioenen. Voor de overheid werkt het echter andersom; daalt de rentevoet, dan kan ze zich goedkoper financieren. Stijgt die, dan juist niet. Sluit een renteswap af en beide partijen zijn beter af.

Verbon pakt het anders aan. Omdat de beleggingsrendementen over de jaren fluctueren – dat is het risico dat je zou moeten willen beperken – kan de ene generatie pensioenbeleggers de andere uit de brand helpen. Deze intergenerationele solidariteit, die in het nieuwe stelsel terugkomt via de inrichting van een beperkte solidariteitsreserve, moet dit oplossen. Aan de hand van modelberekeningen laat Verbon zien hoe belangrijk deze reserve is. Zonder een goed ingerichte solidariteitsreserve zijn de risico’s voor de deelnemers een stuk hoger. En willen ze die niet, dan zijn de rendementen lager.

Inkomen voor iedereen

De tweede opgave is het garanderen van een inkomen voor iedereen. Qua deelname aan de pensioenregeling zijn hier twee zogenaamde witte vlekken: Nederland kent 1,8 miljoen zelfstandigen met en zonder personeel voor wie het niet verplicht is om pensioen op te bouwen (data: CBS). Daarbovenop zijn er nog 0,8 miljoen werknemers die niet deelnemen aan een pensioenregeling in de tweede pijler (data: CBS). Maar een deel van deze mensen, onbekend is hoeveel, zal zelf fiscaal gunstig bijsparen.

Maar ook als zij niet uit eigen beweging bijsparen, zullen ze boven het sociaal minimum uitkomen vanwege de AOW-uitkering. Zo’n AOW-uitkering is echter niet vanzelfsprekend voor mensen die langere tijd in het buitenland hebben gewoond. Heel terecht dus dat Jelle Lössbroek wijst op de beperkte AOW-uitkering die veel migranten hebben. Deze mensen, maximaal 400.000, hebben recht op een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO). Zij hebben deze AIO veelal ook nodig om tot het sociaal minimum te komen, al maakt veertig procent daar dan weer geen gebruik van, wellicht vanwege de ten opzichte van de AOW relatief strenge regels van deze uitkering. Tijd voor een herziening van de AOW-opbouw, aldus Lössbroek.

Een witte vlek lijkt overigens nauwelijks een reden te zijn om door te werken na de pensioenleeftijd. Niet alleen is doorwerken na de pensioenleeftijd slechts weggelegd voor mensen met een goede gezondheid, ook laten Kène Henkens en Hanna van Solinge aan de hand van een enquête zien dat positieve argumenten als ‘je nuttig voelen’ vaak de belangrijkste overweging van senioren is om te werken. Geld verdienen is secundair.

Faire verdeling

En de derde opgave, dat blijft toch een faire verdeling. Met de afschaffing van de doorsneesystematiek in de Wet toekomst pensioenen en het feit dat de AOW-leeftijd met de levensverwachting mee oploopt, worden de lasten eerlijker verdeeld. Maar twee punten staan nog open.

Voor de AOW is dat de voortdurende electorale druk om deze uitkeringen te verhogen. Raymond Gradus en Pierre Koning rekenen voor dat plannen om de AOW-uitkering te verhogen de overheidsfinanciën op termijn uit het lood zullen slaan. Daar profiteren de ouderen nu van en betalen de jongeren straks voor. Zij doen daarom een voorstel voor matiging dat direct een ander probleem van de AOW oplost, namelijk dat de AOW-regels samenwonen ontmoedigen (de uitkering voor alleenstaanden is hoger dan de helft van de uitkering voor samenwonenden).

Voor de pensioenen is dat de overmatige fiscale stimulering. Die zorgt voor inefficiënt veel vermogensopbouw, wat niet alleen schuldopbouw mogelijk maakt en de Nederlandse economie schokgevoeliger maakt, maar ook de vermogensongelijkheid vergroot. Aart ­Gerritsen en Vinzenz Ziesemer pleiten er daarom voor de omkeerregeling – dat de pensioeninleg belastingvrij is en de uitkering belast wordt – af te schaffen en de pensioenrendementen als vermogen in box 3 te belasten.

Het tegenargument, dat stimuleren van pensioenopbouw noodzakelijk is om te voorkomen dat mensen niet irrationeel weinig opbouwen, verwijzen zij naar de prullenbak. Voor de meeste mensen is het opbouwen van een pensioen verplicht, dus stimulering levert dan weinig extra’s op.

Tot slot

Wie een financieel zekere oude dag wil garanderen is dus ondanks verhoging van de AOW-leeftijd en Wet toekomst pen­sioenen nog lang niet klaar. Juist door geen pensioenparagraaf in het hoofdlijnenakkoord op te nemen, komt de inrichting van het pensioenstelsel op de agenda te staan. Het zou experts daarom sieren als zij zich blijven inzetten voor zekerheid en rendement, maar ook voor bredere toegang en een intergenerationele verdeling.

Auteur

Plaats een reactie