Ga direct naar de content

Minimaal kinderopvang

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 30 2001

Minimaal kinderopvang
Aute ur(s ):
Lecq, S.G., van der (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4302, pagina 281, 30 maart 2001 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):

Wie dacht dat Amerikanen alleen maar hard en lang werken, loopt achter: de balans tussen werk en priv heeft nu de kolommen van
é
de Harvard Business Review gehaald 1. Ook in de VS speelt de discussie tussen werkende ouders en hun kinderloze collega’s over de
grenzen van de onderlinge solidariteit. In een casus-artikel worden de dilemma’s geschetst waar de manager mee te maken kan
krijgen als zij een professional heeft aangetrokken die moeder is, waarna een andere medewerker zonder toelichting korter wil gaan
werken: “Please don’t tell me that I need a baby to have the time off.” Wat doe je als meerdere medewerkers terug willen naar tachtig
procent? Je winstdoelstelling halen wordt dan moeilijk. Interessant zijn de adviezen die de fictieve manager in het blad van echte
collega’s krijgt en die variëren van “geef niet-ouders dezelfde privileges als ouders” tot “laat je personeel onderling zelf de bezetting
regelen”. Wie heeft hier een probleem: werkende ouders, kinderloze collega’s of managers?
In Nederland wordt die discussie ook gevoerd en heeft deze sinds de commissie-Dagindeling een impuls gekregen 2. Steeds vaker slagen
moeders en hun eventuele partners erin om betaald werk en zorgtaken te combineren, zodat zij kunnen participeren op de arbeidsmarkt. Is
de afstemming binnen het gezin voor elkaar, dan rest nog de externe voorwaarde: voldoende kinderopvang. Staatssecretaris Vliegenthart
van VWS beweert dat de kinderopvang nu goed op gang is gekomen, maar in 1999 kon de groei van de kinderopvang het aantal kinderen
op wachtlijsten nog niet verminderen 3. Mogelijk heeft de uitbreiding van de kinderopvang een latente vraag opgeroepen. Ondertussen
is het arbeidsaanbod van vrouwen boven verwachting snel toegenomen, zoals ook het CPB in deze ESB constateert. De individualisering
van de inkomstenbelasting heeft hieraan bijgedragen, maar ook wijzigingen in de sociale zekerheid, zoals de achttien-jarigenmaatregel,
hebben hun werk gedaan. Vrouwen merken vroeg of laat dat economische zelfstandigheid een noodzaak wordt om de onzekerheden van
de levenscyclus te kunnen opvangen.
Sommige economen menen dat veel vrouwen een gebleken voorkeur hebben voor deeltijdwerk, maar als wachtlijsten de knellende
randvoorwaarde zijn, blijft er weinig te prefereren over. Enquêtes waaruit zou blijken dat vrouwen zelf de voorkeur geven aan een
deeltijdbaan, corrigeren zelden voor de randvoorwaarden waardoor grotere banen niet goed mogelijk zijn. Natuurlijk zullen de
respondenten niet zeggen dat ze voltijds willen werken zolang ze vrezen dat hun jonge kinderen dan niet fatsoenlijk onderdak zijn.
Voorkeur is dan een relatief begrip.
Nu vrouwen vaker betaald werk verrichten, kunnen werk en privé niet langer binnen een gezin worden gesubstitueerd. Het zijn
complementen geworden. Er wordt wel beweerd dat vrouwen die zo nodig willen werken dan zelf maar de consequenties moeten dragen.
Ze kunnen van hun salaris zelf kinderopvang kopen, dus waarom zou hier een overheidstaak liggen die verder gaat dan het geven van
fiscale subsidie aan laagbetaalde moeders? Veel werkende vrouwen die moeder willen worden, zullen zich oriënteren op de mogelijkheden
voor kinderopvang alvorens de stap te wagen, maar hebben ten aanzien van de wachtlijsten geen absolute zekerheid. De positieve
signalen vanuit Den Haag over meer kinderopvangplaatsen zullen hen optimistisch maken over de opvangcapaciteit tegen de tijd dat zij
hun kind willen plaatsen. Als eenmaal de keuze voor kinderen is gemaakt, valt een vrijheidsgraad weg en kan alleen het arbeidsaanbod
nog worden gevarieerd. Dit betekent echter niet dat het moederschap een hoger nut oplevert dan werken. Het betekent enkel dat er op
dat moment weinig te kiezen valt: de keuze voor kinderen heeft een extra randvoorwaarde voor de arbeidsaanbodbeslissing opgeleverd.
Aangezien slechts één op de vier vrouwen kinderloos blijft en er recentelijk een kleine geboortegolf heeft plaatsgevonden, blijft de vraag
naar kindplaatsen voorlopig stijgen. In Bussum zien vrouwen zich al genoodzaakt de arbeidsmarkt te verlaten omdat er te weinig
kinderopvang is 4. De wachtlijsten zijn onoverbrugbaar lang en voor oppassen is er een fors vraagoverschot. Het duur verkregen
menselijk kapitaal van de thuisblijvende vrouwelijke accountants en advocaten slinkt zienderogen. Nog ingrijpender zijn de gevolgen op
lange termijn: als moeder te lang thuis blijft, kan de tweeverdienershypotheek niet meer worden opgebracht en gaat het onbedoelde
kostwinnersgezin van villa- naar vinexwijk.
De positieve externe effecten van kinderopvang zijn groot, want achter de meeste kindplaatsen zit een werkende moeder. Die moeder
realiseert dan rendement op haar door dezelfde overheid betaalde opleiding en genereert extra consumptieve vraag waar veel gemaks- en
dienstenleveranciers wel bij varen. Gek genoeg wordt in politiek Den Haag vaker over extra uitgaven voor zorg, onderwijs en defensie
dan over investeringen in kinderopvang gestoken. Een nieuwe aanleiding doet zich voor nu Nederland zich tijdens de recente EU-top
heeft gecommiteerd aan een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen

1 A.M. Hayashi, Mommy-track backlash, Harvard Business Review, maart 2001, blz. 33-42.

2 Zie http://www.minszw.nl en http://www.dagindeling.nl
3 SGBO, Kinderopvang in gemeenten, de monitor over 1999 , via http://www.minvws.nl
4 J. Chorus, Moeders zitten ongewild thuis, NRC Handelsblad, 20 maart 2001.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur