Ga direct naar de content

Miljoenennota 1982: de achterkant van het gelijk

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 23 1981

Miljoenennota 1982:
de achterkant van het gelijk
DRS. R. GERRITSE*
DRS. N. C. M. VAN NIEKERK*
In het regeerakkoord zijn normen vastgelegd voor de omvang van het financieringstekort en de
hoogte van de collectieve-lastendruk. Om aan deze normen te voldoen is een beheersing van de
uitgavenontwikkeling geboden. In de afgelopen jaren is op dit punt weinig succes geboekt. In dit
artikel wordt de uitgavenontwikkeling in het recente verleden nader ontleed en wordt het
budgettaire perspectief voor de toekomst geschetst. Wil het kabinet binnen de normen blijven die
het zich zelf heeft opgelegd dan kan er een groot ,,gedrang” tussen de verschillende
uitgavencategorieen ontstaan.

Wat geen uitstel verdraagt . . .
Het demissionaire kabinet heeft zich, zo schrijft de minister
van Financien in het voorwoord van de Miljoenennota 1982,
bij de voorbereiding van de begroting ,,moeten beperken tot
wat direct noodzakelijk is en wat geen uitstel verdraagt”.
Daartoe rekent het inmiddels afgetreden kabinet: stabilisering van de collectieve-lastendruk, verlaging van het financieringstekort en daaruit resulterend ombuigingen tot een
bedrag van f. 4,5 a 5 mrd. Het inkomensbeleid, het gerichte
werkgelegenheidsbeleid en welbeschouwd ook nog de invulling van de aangekondigde ombuigingsoperatie worden voor
een belangrijk deel aan het nieuwe kabinet overgelaten.
Het wekt dan ook geen verwondering dat terughoudende
readies op Prinsjesdag de boventoon voerden. De Tweedekamerfracties en de sociale partners wachten de door het
nieuwe kabinet aangekondigde regeringsverklaring af, alvorens met hun beoordeling te komen. Uit die afwachtende
houding kan gemakkelijk de indruk ontstaan dat de
Miljoenennota 1982 en de Macro Economische Verkenning
1982 dit jaar dan ook maar zo snel mogelijk moeten worden
vergeten. Wie zich echter de woorden van Den Uyl over
beleidsmarges herinnert en wie bovendien het regeeraccoord
van het nieuwe kabinet heeft gelezen, zal zich niet laten
meevoeren door deze denkwijze, die zo fraai wordt uitgebeeld
door een bepaalde pose van een bekende vogelsoort in het
woestijnzand. De Miljoenennota 1982 is een rompbegroting,
niets meer, maar ook niets minder. Een begroting die
ongetwijfeld nadere invulling en bijstelling behoeft, maar
waarvan het raamwerk is gedicteerd door wat wij de ,,wet van
het gelijk” zullen noemen. Deze ,,wet” stelt dat de totale
publieke uitgaven gelijk zijn aan de publieke inkomsten
vermeerderd met het tekort. Kortom: U = 1 + T.
Het is geen baanbrekend inzicht, deze ,,wet van het gelijk”,
maar de erin besloten wijsheid is des te dwingender. Die
wijsheid komt vooral naar voren als de ,,wet” niet als een ex
post identiteit, maar als een ex ante gedragsvergelijking wordt
opgevat. Indien twee van de drie genoemde grootheden
worden genormeerd, dan volgt de derde onverbiddelijk. In
het budgettaire raamwerk dat in de Miljoenennota 1982 is
opgetrokken — en dat ook het financiele kader vormt van het
regeeraccoord — zijn de ontwikkeling van de publieke
inkomsten en die van het tekort genormeerd. Daaruit volgt
indirect een normering van de ontwikkeling van de publieke
ESB 30-9-1981

uitgaven. Op haar beurt is daarmee uit budgettair oogpunt de
beheersing van de uilgavenontwikkeling de belangrijkste
instrumentvariabele om de doelstellingen van stabilisering
van de collectieve-lastendruk en terugdringing van het
financieringstekort te verwerkelijken.
Het lijkt dan ook alleszins zinvol om met behulp van de
Miljoenennota 1982 en de Macro Economische Verkenning
1982 de ,,wet van het gelijk” te toetsen aan de feitelijke
uitgavenontwikkeling van de afgelopen jaren en die recente
uitgavenontwikkeling nader te ontleden. Het budgettaire
perspectief voor de middellange termijn kan vervolgens
worden geschetst. Vooraf vergelijken we de Nederlandse
uitgavenontwikkeling met die in het buitenland.
Een Internationale vergelijking
Tegen het licht van de omstandigheden in het buitenland
krijgen de Nederlandse verhoudingen hoe dan ook andere
contouren. Internationaal gezien kenmerkt de Nederlandse
economic zich door een bijna ongeevenaard hoog niveau van
publieke uitgaven. Tegenover een uitgavenniveau in de
Verenigde Staten van ongeveer 35% van het nationaal
inkomen en, bij voorbeeld, in Engeland van 47%, scoort de
Nederlandse publieke sector hoog met een aandeel dat in 1981
ruim 66% beloopt. Hoewel elke staat zijn eigen keuze zal
maken in de ,,trade-offs” tussen directe en belastinguitgaven,
tussen bekostiging en regulering en tussen subsidiering en
kredietverlening 1), en hoewel daarmee een Internationale
statistische vergelijking wordt bemoeilijkt, zijn de aanmerkelijke verschillen in de omvang van de publieke sector zeker
indicatief voor de mate waarin door de verschillende
overheden in financieel-economische zin in de werking van de
markt wordt ge’intervenieerd en gecorrigeerd.

* De auteurs zijn hoofd van de sectie Overheid en Markt, respectievelijk directeur van het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven.
1) Zie de Miljoenennota 1982, 17 100, nr. 1, biz. 56.

949

De eigenlijke overheidsbestedingen liggen in Nederland
overigens op een vanuit internationaal oogpunt betrekkelijk
gematigd niveau. De omvang van de loonsom bij de overheid,
de overheidsaanschaffingen en de overheidsinvesteringen
wijken verhoudingsgewijs niet sterk af van het gemiddelde
van andere industrielanden. Des te opvallender is echter het
relatief hoge niveau van de overdrachtsuitgaven. Dit blijkt
duidelijk uit label 1.
Tabel I. Publieke bestedingen en overdrachtsuitgaven in

enkele landen
Bestedingen

Overdrachten

(in procenten van het bruto binnenlands
produkt in 1977)

Ree’le toename overdrachten 1950-1977
(procentpunten van
het ree’le bruto
binnenlands produkt)

16

24
21
21
15

21
20
27

+
+
+
+

18

34

+ 28

19
29

West-Duitsland . . . .

12
12
8
15

14
27

+ 8
+ 21

Bron: Samengesteld op basis van P.S. Heller, Diverging trends in the shares of nominal and
real government expenditure in GDP: implications for policy. National Tax Journal, jg. 34,
nr. I, maart 1981, biz. 66.

Tussen 1950 en 1977 zijn de overdrachtsuitgaven in

Nederland in ree’le termen met 28 procentpunten van het
bruto binnenlands produkt gestegen. Deze volume-ontwikke-

In de betreffende periode zijn de overheidsuilgaven en
sociale uilkeringen te zamen toegenomen met 9 procentpunlen van het netto nationaal inkomen. Deze groei — zo laal

label 2 zien — is voor iets meer dan de helft gefinancierd uit
belastingen, sociale premies en niet-belastingmiddelen (aardgasbaten) en voor iets minder dan de helft door een beroep op
de kapilaalmarkl en enige geldschepping, ten einde het
oplopende lekorl le kunnen dekken. Een juisle inlerpretatie
van de ,,wel van het gelijk” vereist een loelsing van deze
uilkomslen aan de budgellaire doelstellingen voor dezelfde
periode. Het is met enige schroom dat wij hiervoor het in 1978
gepresenteerde beleidsplan Bestek ’81 in herinnering moelen
roepen, wanl de daarin vervalle begrolingsnormering, l.w.
slabilisering van de colleclieve-lastendruk en reductie van hel
financieringslekort, luidl geen woord anders dan de in hel
onlangs afgesloten regeeraccoord gekozen budgetlaire doelstellingen. Het vertrouwen in de hardheid van politieke
uilspraken is voor menigeen de laatste jaren danig op de proef

gesteld. Aan de hardheid van de „ wet van het gelijk”valt op zich
zelf niet te tornen,maar wel is tussen 1978 en 1981 deindentiteit
U = I + T in zijn geheel omhooggeduwd. De praktijk is er in
deze jaren een van onbeheerste groei van de publieke uilgaven
die is belaald uil een verzwaring van belasling- en premiedruk, uil loegenomen aardgasopbrengslen en mel behulp van
omvangrijke leningen.
De cijfers voor 1982 komen in hel lichl van de recenle
onlwikkeling zo ongeveer neer op een pas op de plaals. Maar
enige voorzichligheid is geboden. De geschiedenis leert dal
begrolingscijfers bolerzachl kunnen zijn.

ling overtreft die in enig ander ge’industrialiseerd land.
Zweden, dat vooral door hoge kosten van het ambtenaren-

apparaat 2), een relatief grotere publieke sector kent dan
Nederland, blijft met betrekking tot de ree’le toename van de
overdrachtsuitgaven in verhouding tot die van het nationale
inkomen bij de Nederlandse ontwikkeling achter.
Het zwaartepunt van de groei van de overdrachtsuitgaven

ligt in ons land bij de ontwikkeling van de sociale uitkeringen
aan gezinnen. In de jaren zestig weerspiegelde de groei vande
uitkeringen de opbouw van het sociale-zekerheidsstelsel. In
de eerste helft van de jaren zeventig werd de ree’le groei
voornamelijk veroorzaakt door een stijging van de uitkeringsniveaus en daarna is vooral de verslechterende economische ontwikkeling er de oorzaak van dat de sociale

uitkeringen sterk toenemen. Daarmee is de laatste jaren de
noodzaak van een effectief volumebeleid in de sociale

zekerheid en van een bestrijding van de werkloosheid
ten einde de publieke uitgavenontwikkeling zelf te kunnen
beheersen, wel heel scherp aan het licht getreden. Uilgavenbeheersing en de ,,wet van het gelijk”, wat is er van geworden?

Publieke uitgaven nader ontleed

De ,,wel van hel gelijk” is een simpele wel die weliswaar de
achlerkanl van hel gelijk in zijn voile omvang loom, maar
nog niet zijnsamenstellendedelen. Publieke uilgaven zijn niel
de amorfe massa die slalislieken er soms van dreigen le
maken. Een belangrijk inslilulioneel onderscheid is dal naar

rijk, overige publiekrechlelijke lichamen en sociale verzekeringen. In label 3 hebben wij de groei van de uitgaven van deze
deelsectoren van de publieke seclor gerelaleerd aan de groei
van hel nationale inkomen. Tabel 3 geefl, mel andere
woorden, verhoudingsgelallen (vergelijkbaar mel ,,elaslicileilen”) die een indruk geven van hel lempo waarmee de
uilgaven van deze subsecloren groeien len opzichle van de
groei van hel nationale inkomen. Is hel verhoudingsgelal 1
dan houdl dal in dal de groei van de betreffende sector gelijk
opgaat mel die van hel nalionale inkomen.

Tabel 3. Procentuele groei van de uitgaven van het rijk,
overige publiekrechtelijke lichamen en sociale verzekeringen
De wet van het gelijk getoetst

gerelateerd aan procentuele groei netto nationale inkomen,
1978-1982

Hoe hebben de uitgaven, de inkomsten en het tekort van de
publieke sector zich tussen 1978 en 1981 ontwikkeld?
Een antwoord op die vraag geeft label 2.

1978

Tabel 2. De wet van het gelijk in de praktijk a)

1979

1980

1981

Begroot voor
1982

2,0

0,9

2,9
Overige publiekrechtelijke

A U

A 1

1′ 8

AT

Totaal publieke uitgaven ……

+.2,2
+ 1,2

1,5

2,0

1,6

Bron: Samengesteld op basis van de Miljoenennota 1982, bijlage 15; de uitgaven zijn toegerekend aan defeitelijkuitgevende sector; 1981 prognose.

+ 2,5
Totaal

BeerotinE 1982 . . . . . . . . . . .

0.5

+ OJ

– 0.8

a) Mutaties van publieke uitgaven (A U), inkomsten (A I) en financier! ngstekort op kasbasis (A T) in procentpunten van het netto nationaal inkomen.
Bron: Sam digest eld op basis van Centraal Etunotnisch Plan 1981 en Macro Economische
Verkenning 1982.

950

2) Zie de Miljoenennota 1981, 16 400, nr. 1, biz. 48.

Uit label 3 blijkt dat de uitgavengroei in de periode 1978-

onderscheiden, waarvoor zij de aanstelling van evenzovele

1981 in elk van de sectoren de groei van net nationale

,,inlegrerende minislers” heefl voorgesleld. Uil het regeer-

inkomen te boven is gegaan. Duidelijk wordt ook dat in deze
periode de ,,inkomenselasticiteit” van de rijksuitgaven het
hoogst is, onmiddellijk gevolgd door die van de sociale
verzekeringen. De ,,inkomenselasticiteit” van de overige

accoord blijkt dat ook het nieuwe kabinet deze weg wil
inslaan. Het ligt dan ook voor de hand de totale uitgaven van
de publieke sector te rangschikken naar deze hoofdgebieden
(zie label 5). Een dergelijke indeling heeft weliswaar geen
operationele belekenis bij de iraditionele strijd om de
middelen lussen afzonderlijke vakministers, maar zij kan wel
een functionele afweging binnen hel kabinel bevorderen die
vergelijkbaar is mel de afweging op basis van economische

publiekrechtelijke lichamen (gemeenten, provincies en onder-

wijs) ligt gemiddeld het laagst, maar blijkt wel ruim boven de
1 te blijven en bovendien tussen 1978 en 1981 toe te nemen.
De cijfers voor 1982 laten ons de goede bedoelingen van het
oude kabinet zien. Goede bedoelingen die overigens gedurende de gehele zittingsduur van het oude kabinet wel aanwezig
zijn geweest, maar als door mysterieuze krachten telkens bij
bedoelingen zijn blijven steken 3).

Het geschetste beeld van de uitgavenontwikkeling tussen

categorieen van uitgaven (consumptie, investeringen, overdrachlen). Anders gezegd, de Vonhoff-indeling koml tege-

moel aan de behoefle een programmatische afweging in
hoofdlijnen le maken naasi de bekend’- macro-economische
priorileilenkeuze.

1978 en 1981 doet de vraag rijzen wat er in deze jaren van

ombuigingsexercities, kasplafonds en bezuinigingsoperaties
is terecht gekomen. Beperken we ons tot het rijk dan bieden de

meerjarenramingen van recente jaren hiervoor een toetsingsmogelijkheid (zie label 4).

Tabel 5. Rijks- en sociale-verzekeringsuitgaven naar hoofdgebieden van beleid, in procenten van het netto nationaal
inkomen a)
1970

1980

1981

Begroot voor
1982

7,0

8,0

8,1

8.1

2.0
17.5
8.0

1,6
29,3
9. 3

1.5
31.4

.

9.1

1,6
30,4
8.6

Totaal ,,quasi collectief” . .

Tabel 4. Toetsing van de feitelijke ontwikkeling van de
relevante rijksuitgaven aan de meerjarenramingen, 1980 tot
1982 (in mrd. gld.)

32,5

46,3

48,8

46,7

6. Rente . . . . . . . . . . . . . . . .

1.5

2,3

2.9

3.4

41.1

56.6

59.9

59.0 bl

1. Besluurlijke en juridische
2. Internationale en veilig-

1980
Mecrjarencijler Miljuenennoia 1979

…..

Ombuigingen incl. onderuitputting . . . . . .
Loon- en prijsbijstelling . . . . . . . . . . . . . . . .

1982

Totaa! ,,collectief” . . . . . . . .

102,2

3. Sociaal-economische

– 1,5
+ 5,2

110.6

Meerjarencijfers Mil/ueni’ttnuia 1980

1981

zaken
economische structuur
sociale /ekerheid . . .

112.9

4. Sociaal-culturele /aken

Ombuigingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Meerjarencijfers Miljoenennora 19X1 …..

115.3

5. Ruimtelijke en milieu-

– 6,8
+ 3,3

118.8

Overige extra uitgaven (verwacht) …….

-5,2
+ 3,8
+ 5,7

Meerjarencijfer Miljoenennuia 1982

123,1

Ombuigingen (voorgenomen)

………..

Loon- en prijsbijstelling (vcrwacht) . . . . . .

…..

a) Volgens her/iene definitie CBS.

b) Inclusief 0,7% onverdeclde uitgaven.
Bron: Samengesteld op basis van diverse Miljoenennota’s; 1981 prognose.

Bron: Samengesteld op basis van MHioenenntHa’s 1980. 1981 en 1982.

Uil hel overzichl in label 4 blijkt dal in 1980 en 1981
weliswaar Ombuigingen zijn gerealiseerd, doch tevens koml

naar voren dal de exlra uiigaven hier weer ver bovenuil gaan.
Nu pasl hierbij onmiddellijk de kanllekening dal een
belangrijk deel van de exlra uiigaven betrekking heeft op

Uil label 5 blijkl dal de klassieke overheidslaken, die
overwegend de echte collectieve-goederenvoorziening betreffen (te weten: besluurlijke en juridische aangelegenheden
alsmede inlernalionale en veiligheidszaken) een betrekkelijk
stabiel aandeel in hel nalionale inkomen vormen. Dit
verschijnsel, dat eerder door Drees is opgemerkt 4), vindt zijn

zuiver nominale bijslellingen als gevolg van een hogere prijsen loonontwikkeling dan voorzien. Bij het opstellen van een

tegenhanger in de relalief zeer snelle groei van de voorzienin-

begroling wordl immers voorzichligheidshalve uilgegaan van

aangemerkt. Deze categoric nam als geheel toe van 33% van
het nalionale inkomen in 1970 tot 49% in 1981. De stijging is
vrij wel geheel loe le schrijven aan de loename van de uiigaven
voor sociale zekerheid. Dal is op zich zelf geen openbaring,
maar het is wel veronlruslend dal hel slijgingslempo

een beperkle nominale prijs- en loonstijging, len einde
inflaioire impulsen als ,,selffulfilling prophecy” geen kans le
geven. Afgezien van deze nominale bijslellingen resleen
echler loch allijd nog een fors bedrag ( ca. f. 5 mrd.) aan
exlra uiigaven. Zelfs voor hel begrotingsjaar 1982 wordl nual
geraamd dal deze extra uitgaven de voorgenomen ombuigingen meer dan volledig zullen ,,compenseren”. Dit lijkt erop te
duiden dat binnen het totaal van de uiigaven een zekere
herschikking oplreedl. De vraag in hoeverre die herschikking
een uilvloeisel is van incremenlele bijslellingen dan wel
ralionele afwegingen op basis van economische en programmalische crileria, laal zich niel zo gemakkelijk beanlwoorden.

gen die overwegend als ,,quasi-colleclief” moeten worden

onverminderd hoog blijft. Alleen al van 1980 naar 1981 lopen
de uiigaven len behoeve van de sociale zekerheid mel 2
procentpunten op. Ter vergelijking: hel hoofdgebied ,,ruimtelijke en milieuzaken” dal lol de snelle uilgavengroeiers kan
worden gerekend, heefl voor 2 procenipunlen groei toch
altijd nog lien jaar nodig gehad.
Een hoofdgebied dal de Commissie-Vonhoff geen integre-

rend minister heefl toebedacht, maar dit naar hel slijgingslempo gemelen eigenlijk zou verdienen, is dal van de
nalionale schuld. Beperken wij ons tot de rentelasten, dan

Hoofdgebieden van beleid

De Commissie Hoofdslructuur Rijksdienst (CommissieVonhoff) heeft als basis voor een ralionalisering van hel
regeringsbeleid vijf zogenaamde ,,hoofdgebieden van beleid”

ESB 30-9-1981

3) Zie voor een tussenstand A. G. M. der Meijs en N. C. M. van Niekerk, Publieke uitgaven en falende afweging, ESB, 3 oktober 1979.
4) W. Drees, De rijksuitgaven, andere dan die voor sociale voorzieningen, ESB, 27 oktober, 1976.

951

Voor 1981 wordt — over de gehele publieke sector

worden afgeleid dat ook indien de rentestand al in 1982 tot 8%
zou terugvallen, de renteverplichtingen tot in 1986 met 13%
per jaar zullen toenemen, al daalt het tekort tot iets minder
dan 4% in 19865). De rentelasten groeien dan nog steeds ruim
twee maal sneller dan het nationale inkomen.
Het is niet moeilijk in te zien wat de gevolgen zouden zijn
van een stijging van de rentestand of van een tekortontwikkeling die uitgaat boven de hier veronderstelde. Het huidige
financieringstekort van ruim 6% zou de rentelast wel zeer
aanzienlijk doen stijgen. Een makkelijke uitweg uit de ,,wet

genomen — gerekend met een tekort van 7,5 a 8% van het

van het gelijk” door het tekort op zijn beloop te laten,

nationale inkomen, waarvan ongeveer 6,5% voor rekening
komt van het rijk. De tekortontwikkeling werpt zijn schaduw

verschuift, zo staat het terecht in de Miljoenennota, de
problemen naar de toekomst en vergroot hen tegelijkertijd 6).

blijkt — afgezien van de 0,1 procentpunt groei van de
economische-structuuruitgaven — dit het enige hoofdgebied
te zijn dat in de begroting 1982 een sprang vooruit maakt. Het
behoeft niemand te verbazen: de ,,wet van het gelijk” kent zo
haar terugkoppelingen.
De onbetaalde rekening

jarenlang vooruit in de vorm van renteverplichtingen die bij

Hoe krachtigde golf van rentelasten ookopde begrotingen

de huidige rentestand des te harder zullen aankomen. Wat de
huidige rentestand en de omvang van het financieringstekort
betekenen voor de ontwikkeling van de rentelasten in de
nabije toekomst is in figuur 1 weergegeven.

van de komende jaren afkomt, toch lijkt nu al weer te worden
gezocht naar vluchtwegen om onder de strakke normering
van het terugdringen van het financieringstekort uit te
komen. Sommigen maken zich blij met de in 1982 verwachte
f. 2 mrd. aan reservevorming bij de sociale fondsen.
Anderen zien mogelijkheden in een vermindering van het
tempo waarmee het financieringstekort in de komende jaren
zou moeten worden teruggedrongen, omdat de kapitaalmarkt
dat zou toestaan. Te weinig aandacht is er o.i. voor de opvat-

Figuur. Ontwikkeling rentelasten en financieringstekort,
1974-1986

ting dat de beleidsflexibiliteit ten aanzien van de reductie van
het financieringstekort mede afhankelijk dient te zijn van het
antwoord op de vraag of het nieuwe kabinet in staat is de
ontwikkeling van de totale publieke uitgaven te beheersen en

een zodanige herschikking binnen dat totaal weet te realiseren
dat aan de voorwaarden voor een economisch herstel en
werkgelegenheidsschepping in de marktsector wordt voldaan.

Hemelbestormers?

^’ financieringstekort

In de periode 1978-1981 is het groeitempo van de

overheidsuitgaven en sociale uitkeringen belangrijk hoger
geweest dan dat van het nationale inkomen. Enerzijds is deze
ontwikkeling het onmiddellijke gevolg geweest van de
inzakkende economische groei zelf; anderzijds heeft de groei
van de publieke uitgaven, vooral via een verhoging van de

belasting- en premiedruk, op haar beurt een zware wissel
getrokken op de ontwikkeling van de marktsector.
Het ,,crowding out”-effect lijkt zich daarentegen in de

1974

1981

1986

komende jaren binnen de publieke sector zelf te gaan
voordoen. De rentelasten die naar verwachting zullen

oplopen tot ruim f. 20 mrd. in 1986, zullen, indien het kabinet

In de figuur hebben we de trendmatige ontwikkeling van
het financieringstekort van de rijksoverheid en de ontwikkeling van de rentelast tussen 1974 en 1981 samengebracht.

Beliep het financieringstekort in 1974 nog 1,4% van het
nationale inkomen, in 1981 is het inmiddels tot boven de 6%
opgelopen. De rentelast is daaropvolgend en onder invloed

van de stijgende rentevoet in verhouding tot het nationale
inkomen tevens toegenomen. De rentelast van het rijk
beloopt in 1981 f. 9 mrd. of 3% van het nationale inkomen.
In de figuur zijn aan de hand van de meerjarenramingen de

lijnen tot 1986 doorgetrokken. We veronderstellen dat na
1982 het nationale inkomen nominaal met 6%perjaargroeit.
Laten we aannemen dat het kabinet in staat zou zijn het
financieringstekort voor het rijk terug te brengen volgens de
curve die in de figuur is getekend. Rond het midden van de
jaren tachtig is het tekort dan weer op het niveau dat
structureel aanvaardbaar wordt geacht. Ten slotte veronderstellen we dat de rentevoet op 12% blijft hangen. De

ontwikkeling van de rentelasten kan uit de figuur worden
afgelezen. Ondanks het teruglopende financieringstekort is in

de ontwikkeling van de rentelasten geen trendbreuk te
onderkennen. Onder de gestelde voorwaarden belopen de
renteverplichtingen in 1986 ongeveer 5% van het nationale
inkomen, een verdubbeling van het aandeel ten opzichte van

1980. Uit toelichtingen op de meerjarenramingen kan
952

ernst maakt met de in het regeeraccoord gekozen begrotingsnormering, andere categorieen van publieke uitgaven wegduwen. Beheersing van de uitgavenontwikkeling en een

gerichte reallocate van middelen ten dienste van economisch

herstel is dan de enige optie. De onlangs door ambtenaren
geformuleerde heroverwegingen van overheidsprogramma’s,
bij voorbeeld ten aanzien van planvorming in de quartaire
sector en een herstructurering van economische structuuruitgaven, behelzen wat dit betreft behartigenswaardige voorstellen.
,,ln de wol geverfde lieden, hemelbestormers en vechtjassen”, zo heeft de minister-president bij de beediging zijn

nieuwe ploeg gekenschetst. Voor deze in de wol geverfde
lieden zal het geen grote moeite kosten in de regeringsverklaring de nodige kleurschakering aan te brengen in de

rompbegroting 1982. Maar de hemelbestormers zullen wel
moeten beseffen dat de bomen zo hoog zeker niet zullen

groeien. Herder zullen de vechtjassen in de komende jaren een
,,zero sum”-strijd tegemoet gaan.
R. Gerritse
N. C. M. van Niekerk
5) Miljoenennota 1982, 17 100, nr. 1 bijlage 12 B.

6) Miljoennenota 1982, 17 100, nr. 1, biz. 37.

Auteurs