Ga direct naar de content

Milieubeleid en strategisch management

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 27 1990

Milieubeleid en
strategisch management
Onder de titel Milieubeleid en strategisch management, hebben dr. G.F.A.
de Jong en prof. dr. J.G. Lambooy in
ESB van 2 mei 1990 een poging gewaagd aan te geven hoezeer milieuzorg bij ondernemingen een plaats zou
moeten krijgen naast de algemeen aanvaarde doelstellingen winst en continuTteit. Met gaat hier met andere woorden
om de vraag hoe milieuzorg in het ondernemingsbeleid ge’integreerd zou
moeten worden. Zij verwijzen met name
naar de Notitie bedrijfsinterne milieuzorg waarin dit streven expliciet vermeld wordt. Het betoog richt zich op een
beantwoording van de volgende vragen:
– hoe dient milieuzorg als doelstelling
voor de onderneming te worden beschouwd, mede in vergelijking met
de overige doelen;
– welke ontwikkelingen in de wetgeving zijn relevant voor het ondernemingsbeleid;
– hoe dient de integratie in het management te geschieden?
Hoewel de auteurs volmondig erkennen dat zij deze vragen niet uitputtend
behandelen, willen wij enkele kritische
kanttekeningen plaatsen bij de eerste
en derde vraag.
Het artikel maakt duidelijk dat de problematiek van bedrijfsinterne milieuzorg op het snijvlak van diverse disciplines gepositioneerd moet worden. Het
gaat immers niet alleen om enkel bedrijfseconomische aspecten als kosten,
waarde, winst, interne organisatie enzovoort, maar ook om aspecten die
veelal worden aangeduid met het begrip ‘omgeving’1. Hierbij zijn onder andere vakgebieden als regionale economie en externe organisatie in het geding. Daarnaast hebben we ook te maken met tal van juridische aspecten.
Bij de beantwoording van de eerstgestelde vraag past al direct een kritische
nootwanneerde auteurs stellen: “Uiteraard blijft de milieuzorg als zodanig
voorde onderneming secundairten opzichte van de primaire (economische)
doelstelling. De milieudoelstelling is
een taakstelling die een onderneming
zichzelf oplegt”. Met andere woorden
het milieu wordt slechts beschouwd als
randvoorwaarde en niet als volwaardige produktiefactor. Dit laatste zou namelijk impliceren dat het milieu op een
lijn gesteld zou moeten worden met de

ESB 27-6-1990

produktiefactoren arbeid en kapitaal.
Zo beschouwd zal milieuzorg ook niet
alleen worden afgedaan met de stelling
“Maatschappelijke druk zal leiden tot de
formulering van een eigen visie (philosophy) van de onderneming”. Bedrijven
worden geconfronteerd met schaarste
aan milieufuncties. Aan de inputkant, de
beschikbaarheid van grondstoffen en
energie en aan de outputkant, de verwijdering van afval. Milieuzorg in en
door bedrijven is vanuit dat oogpunt van
groot belang, omdat de continu’rteit van
de bedrijfsvoering in hetgeding is. Door
het milieu als volwaardige produktiefactorte erkennen kan integrale milieuzorg
alleen succesvol zijn als er sprake is
van een integratie in het totale bedrijfsmanagement in het algemeen en het
strategisch management in het bijzonder.
Hiermee zijn we aangekomen bij de
derde vraag, namelijk hoe dient de integratie van milieuzorg in het management te geschieden? De Jong en Lambooy stellen dat “het inspelen op de
vraag hoe, afhankelijk van de concrete
situatie, aan het milieu de juiste plaats
en vorm te geven (zowel wat betreft de
omgevingsstrategie als het omgevingsmanagement), is een nieuw vakgebied
dat nog slechts weinig is betreden”.
Daarmee hebben zij gelijk want de aandacht voor en de vormgeving van milieuzorg in bedrijven is een nog duister
gebied in Nederland. Ondanks de toegenomen belangstelling, zowel van
overheidszijde als van het bedrijfsleven, is de organisatie van milieuzorg
nog een ‘black box’2. De integratie van
milieuzorg in de bedrijfsvoering, het
derde in de Notitie bedrijfsinterne milieuzorg genoemde onderdeel van een
integraal milieuzorgsysteem, is in dit
verband van cruciaal belang. Zeker met
het oog op de verplichting voor 10.00012.000 bedrijven om in 1995 te beschikken over een integraal milieuzorgsysteem en voor 250.000 (kleinere) bedrijven over een partieel systeem, is het
noodzakelijk over een empirisch onderbouwde inventarisatie van de huidige
ervaringen met milieuzorg te beschikken. Eerst dan kan een zinvolle vormgeving en invulling van milieuzorgsystemen op grote schaal mogelijk zijn.
Dit neemt niet weg dat de discussie
over de bepaling van de plaats van
milieu in het omgevingsmanagement,
zoals de auteurs dat noemen, een goe-

de zaak is. Zij stellen dat de plaatsbepaling van het milieu vraagt om een
integrale projectaanpak, die ingebouwd
kan worden in het model van de matrixorganisatie. Na enkele nadelen van
de matrixstructuur geschetst te hebben
pleiten zij voor “een sterk vereenvoudigde en gestroomlijnde matrixorganisatie, waarmee de matrixorganisatie in
een aangepaste vorm weer nieuwe
kansen zal krijgen”. Afgezien van het
feit dat het onduidelijk is wat wij ons
hierbij voor moeten stellen, is het nog
maarde vraag of een matrixstructuur de
aangewezen organisatievorm is om de
integratie van milieuzorg in de bedrijfsvoering vorm te geven.
In de organisatieliteratuur wordt aan
een projectorganisatie een tijdelijk karakter toegedicht . Bij de uitvoering van
een project functioneert de project- of
matrixorganisatie als een tijdelijke organisatie binnen de bestaande bedrijfsorganisatie. Zoals de auteurs opmerken
verdient het milieu daarentegen een
voortdurende, systematische aandacht. Voorts komen met name bedrijven met eenmalige produkt-marktcombinaties, die research- of kennisintensief zijn, relatief korte produktiefasen
hebben en weinig kapitaalintensief zijn,
in aanmerking voor een dergelijke organisatiestructuur4. Dat betekent dat voor
een groot aantal bedrijven en met name
het midden- en kleinbedrijf, een matrixstructuur niet de aangewezen oplossing is voorde integratie van milieuzorg
in de bedrijfsvoering. Volgens de contingency-benadering worden de structuur en het functioneren van een bedrijf
bepaald door de concrete situatie waarin een bedrijf zich bevindt. Dat betekent
dus maatwerk voor de organisatorische
vormgeving van milieuzorg. Merkwaardig genoeg stellen de auteurs ook dat
“vormgeving van interne milieuzorg is
maatwerk”, dit is een uitspraak die in de
contingency-benadering past, maar
ons inziens haaks staat op de aan beveling om milieuzorg in een matrixorganisatie vorm te geven.
Inmiddels is wel gemeengoed dat de
aandacht voor milieuzaken het best gewaarborgd is als personen uit de top
van de organisatie zich daarvoor verantwoordelijk stellen. Op de niveaus
daaronder ligt de verantwoordelijkheid
voorde uitvoering bij de lijnfunctionarissen. De integratie met andere aspecten
van de bedrijfsvoering wordt daar tot
stand gebracht. In grote en middelgrote
1. Zie bij voorbeeld: R.H. Barback, The firm
and its environment, Philip Allan, Oxford,
1984.
2. J. de Groene, Milieuzorg in bedrijven;
strategie en organisatie, MAB, juni 1990.
3. G. Dessler, Organization theory, integrating structure and behavior, New Jersey,
1986.

4. D. Keuning en D.J. Eppink, Management
en organisatie, Leiden/Antwerpen, 1987.

619

bedrijven kan het topmanagement ondersteund worden door een milieustaf(functionaris). De praktijk bij bedrijven die bezig zijn met milieuzorg laat
zien dat de invoering van een milieuzorgsysteem stap voor stap geschiedt:
het in de Notitie bedrijfsinterne milieuzorg voorgestelde milieuzorgsysteem
wordt stukje bij beetje ingevoerd. Het
ene bedrijf is bezig met de formulering
van de doelstellingen terwijl het andere
bedrijf de aandacht richt op metingen
en registraties zonder doelstellingen op
het gebied van milieuzorg geformuleerd
te hebben.
Milieuzorg is voor alles ook een
denkproces, te vergelijken met de aandacht voor energiebesparing en kwaliteit. Het energiebewust ontwerpen,
bouwen en produceren bij voorbeeld, is
geTncorporeerd in de gedachten van het
management en de medewerkers van
de bedrijven.
Het is verheugend dat De Jong en
Lambooy in hun artikel een aanzet gegeven hebben voor de discussie over
de strategische en organisatorische
aspecten van milieuzorg, vooral omdat
van wetenschappelijke zijde nog te weinig aandacht besteed wordt aan de milieuproblematiek op microniveau. Bij de
voorgestelde organisatorische vormgeving hebben wij kanttekeningen geplaatst. Empirisch onderzoek bij bedrijven zal (meer) inzicht moeten verschaffen in deze belangrijke managementtaak. Ook op theoretisch niveau zijn
voor deze problematiek nog de nodige
multi-disciplinaire bijdragen noodzakelijk.

F. Boekema
J.A. de Groene
De auteurs zijn respectievelijk universitair
hoofddocent regionale economic en universitair decent bedrijf seconomie aan de Katholieke Universiteit Brabant.

Naschrift

___

Het artikel van Boekema en De Groene weerspiegelt een zelfde interesse
om het terrein van het strategisch management verder te betreden.
Boekema en De Groene stellen dat
een benadering van de integrale milieuzorg alleen succesvol is bij erkenning
van het milieu als volwaardig produktiefactor. Wij stellen dat er sprake is van
een keuze die in iedere te onderscheiden situatie moet worden gemaakt; een
extern opgelegde randvoorwarde of
een geTnternaliseerde doelstelling. Het
op een lijn willen stellen van milieu met
andere produktiefactoren gaat overigens voorbij aan de grote verscheiden620

heid van aspecten en invalshoeken die
onder de aanduiding ‘milieu’ worden
gevat. Het begrip milieu is een dermate
geschakeerd begrip dat het onder een
gemeenschappelijke noemer brengen
van produktiefactoren uit dien hoofde
ook praktisch niet mogelijk is.
Verder nemen de auteurs enige afstand van de door ons bepleite vorm
van een integrate projectaanpak in het
model van de matrix-organisatie. Wij
achten een dergelijke continue integrale benadering noodzakelijk, ondanks
dat inderdaad aan de projectorganisatie in de organisatieliteratuur een tijde-

lijk karakter moet worden toegedacht;
de literatuur zal zich dan wel gaan aanpassen aan de door ons voorgestane
praktijkbenadering. Wel is het juist,
maar dat hebben wij in ons artikel van
2 mei jl. ookal aangeduid, datdit model
voor een grote onderneming eerder is
door te voeren dan voor een kleine onderneming. Dat het dus ‘maatwerk’
moet zijn, is lets dat wij gezamenlijk
onderschrijven.

G.F.A. de Jong
J.G. Lambooy

Auteurs