Ga direct naar de content

Lonen blijven sterk achter bij arbeidsproductiviteit

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 14 2021

In de afgelopen vijftig jaar is de arbeidsproductiviteit in Nederland zeer sterk gegroeid. De algehele beloning van werknemers is hierbij echter achtergebleven.

In het kort

– Sinds 1982 heeft de cumulatieve arbeidsproductiviteitsgroei de groei van het gemiddelde, cao- én minimumloon overtroffen.
– Had de loongroei de arbeidsproductiviteit gevolgd dan zou het modale inkomen nu per jaar ruim 1.300 euro hoger zijn.
– De cao-lonen en het minimumloon zijn nog veel meer achter­gebleven bij de arbeidsproductiviteit dan de gemiddelde lonen.

De welvaart is in de afgelopen vijftig jaar sterk gestegen. Dit heeft zich initieel ook in flink hogere lonen vertaald. Echter, in de loop der jaren is de verdeling van deze welvaart ongelijker geworden door zaken als globalisering, deregulering op de arbeidsmarkt, robotisering en financialisering (Badir, 2018; Storm en Naastepad, 2016). In dit artikel zal de verhouding tussen arbeidsproductiviteitsgroei en loongroei uiteengezet worden.

Dossier

Dit artikel maakt deel uit van het dossier ‘Creatie en Verdeling: naar een beter begrip van waarde in de Nederlandse economie’. Op 18 maart zal het volledige dossier beschikbaar zijn.

Groei arbeidsproductiviteit en lonen

Om de verandering van de lonen tegen de verandering van de arbeidsproductiviteit af te zetten, wordt in figuur 1 de reële (dus voor prijsstijgingen gecorrigeerde) arbeidsproductiviteitsgroei vergeleken met de reële loongroei, de reële cao-loongroei en het reële minimumloonniveau. Hierbij is gekeken naar de periode sinds de invoering van het minimumloon in 1969.

Figuur 1 ESB

Allereerst valt op dat de gemiddelde loonontwikkeling en de arbeidsproductiviteitsontwikkeling zich in dezelfde richting hebben ontwikkeld. Tot 1982 heeft de loongroei de arbeidsproductiviteitsgroei overtroffen. Hierna heeft de arbeidsproductiviteitsontwikkeling ook de ontwikkeling van de totale lonen overstegen. Met name vanaf 1993 zijn de arbeidsproductiviteit en loongroei echter steeds meer uit elkaar gaan lopen.

In 2019 is de arbeidsproductiviteit ten opzichte van 1969 met 89 procent gegroeid, en de gemiddelde lonen met 82 procent. Dat betekent dat, vergeleken met de arbeidsproductiviteit, de lonen over deze periode 3,8 procent hebben ingeleverd. Alle lonen zouden dus gemiddeld met 3,8 procent omhoog moeten om ze gelijk te trekken met de arbeidsproductiviteitsontwikkeling sinds 1969. Voor een werknemer met een modaal inkomen van 36.500 euro per jaar zou dit neerkomen op een inkomensstijging van 1.387 euro op jaarbasis. Dit is voldoende om een modaal gezin in staat te stellen zich bijvoorbeeld een nieuwe Volkswagen Golf te veroorloven in plaats van een tweedehandsauto, of om met het hele gezin elk jaar op vakantie te gaan, of bijvoorbeeld om bij te dragen aan de studiekosten voor een studerende zoon of dochter.

De groei van de gemiddelde lonen is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de incidentele loonontwikkeling. Voor het overgrote deel van de afgelopen vijftig jaar is de incidentele loonontwikkeling positief geweest; pas sinds 2014 is deze incidentele loonontwikkeling in sommige jaren negatief (Paans en Volkerink, 2020).

De cao-lonen zijn over de totale periode gezien veel minder hard gestegen dan de gemiddelde lonen. Hierdoor is, bij de arbeidsproductiviteitsgroei, het inkomen van werknemers die geen promotie hebben gemaakt veel sterker achtergebleven. De cao-lonen zijn sinds 1969 met slechts 21 procent gestegen, tegen 89 procent groei van de arbeidsproductiviteit. Het procentuele verschil in de groei van arbeidsproductiviteit en cao-lonen bedraagt daarmee 56 procent. Het deel van de werknemers dat geen promoties maakte en dus geen incidentele loonstijgingen ondervond, heeft daarmee vrijwel niet geprofiteerd van de economische groei in Nederland.

Het minimumloon is door verlaging en het niet indexeren nog verder achtergebleven. Het is in koopkrachttermen nu zelfs relatief lager dan in 1979. Het minimumloon is sinds 1983 meerdere keren bevroren geweest, en onder Lubbers met drie procent verlaagd. Hierdoor is sinds 1983 het minimumloon vijftien procent achtergebleven bij de cao-lonen (CBS, 2019).

Voor werknemers met een minimumloon is de impact van de achterblijvende loonontwikkeling zeer groot. Als er niet was ingegrepen in de loonontwikkeling was het minimumloon, passend bij een 38-urige werkweek, nu 11,79 euro per uur geweest in plaats van 10,24. En als het minimumloon volledig meegegroeid was met de gemiddelde lonen, dan zou dit nu op 15,79 euro liggen; was het minimumloon meegegroeid met de arbeidsproductiviteit dan zou dat zelfs 16,40 euro zijn.

Loonquote ook gedaald

Een andere manier om de loonontwikkeling te relateren aan de economische groei is door naar de arbeidsinkomensquote (AIQ) te kijken. Als we naar de totale AIQ kijken, zien we dat deze sinds eind jaren zeventig is gedaald van 81 (Ter Weel et al., 2018) naar 72 procent in 2015 (volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en gerekend met de vanaf 2018 door het Centraal Planbureau gehanteerde herziene methode). In de AIQ worden echter ook de toegerekende lonen van zelfstandigen meegenomen. Als we het over de loonontwikkeling hebben, is het daarom ‘netter’ om naar de loonquote te kijken. Deze geeft aan welk gedeelte van het nationale inkomen naar werknemers toestroomt.

Figuur 2 laat zien dat de loonquote vanaf begin jaren tachtig fors gedaald is sinds zijn hoogtepunt van 58,7 procent in 1975 naar de huidige 48 procent in 2019. Bij een loonquote die op het niveau van 1975 zou liggen, zou de totale loonsom nu 87 miljard euro hoger zijn geweest.

Figuur 2 ESB

Ook als er enkel naar de recente historie wordt gekeken, is er een sterke daling van de loonquote waarneembaar, want sinds 2000 is de loonquote gedaald van 50,4 naar 47,9 procent. Wanneer de loonquote op het niveau van 2000 was gebleven, dan zou de totale loonsom daarmee momenteel bijna twintig miljard euro hoger zijn geweest en zou een modale werknemer nu 913 euro per jaar meer verdienen dan het geval is. Als de loonquote nog steeds op het niveau van 1975 en gelijkelijk verdeeld zou zijn, dan zou een modale werknemer nu zelfs een loon hebben gehad dat 3.972 euro per jaar hoger was.

Lonen blijven in vrijwel alle sectoren achter

Dat de lonen achterblijven bij de productiviteitsgroei, geldt voor vrijwel alle sectoren. Tabel 1 geeft de groei van de arbeidsproductiviteit en de werknemersbeloning per sector sinds 1969. Er wordt hierbij niet gecorrigeerd voor prijspeil.

Tabel 1 ESB

Er zijn slechts twee sectoren waarin de loongroei sterker is geweest dan de groei van de arbeidsproductiviteit: de Landbouw, bosbouw en visserij, en de Waterbedrijven en afvalbeheer. Dit zijn sectoren met relatief weinig werknemers. Het overgrote deel van de werknemers werkt dus in sectoren waar de loongroei is achtergebleven bij de arbeidsproductiviteitsgroei.

Een aantal sectoren hebben een zeer sterke relatieve loondaling gehad. Deze daling lijkt veelal samen te hangen met een bovengemiddelde arbeidsproductiviteitsgroei. Van de sectoren waarvan er sinds 1969 data beschikbaar zijn, is de arbeidsproductiviteit het sterkst gestegen in de Delfstoffenwinning, gevolgd door de Financiële dienstverlening en de Bouwnijverheid. Deze sectoren staan respectievelijk op nummer 1, 3 en 5, met betrekking tot de mate waarin de beloning is achtergebleven bij de arbeidsproductiviteit. Daarmee lijkt het erop dat een sterke groei van de arbeidsproductiviteit vaak gepaard gaat met een relatieve achteruitgang van de lonen ten opzichte van de totale toegevoegde waarde. Met andere woorden, hoe meer de productiviteit stijgt des te kleiner het deel is van deze stijging dat bij de werknemers terechtkomt.

Voor de gemiddelde werknemer in de bouw betekent dit dat, sinds 1969, hij/zij 12,55 keer zo productief is geworden. En deze zelfde werknemer heeft in diezelfde tijd een 9,7 keer zo hoog inkomen gekregen. Toch is een groot deel van de productiviteitsgroei daarmee niet bij de werknemer terechtgekomen. Als dit wel het geval was geweest dan zou de gemiddelde beloning in de bouw dertig procent hoger zijn. De gemiddelde beloning in de bouw zou daarmee van 63.000 euro per jaar stijgen naar 81.900 euro per jaar.

Overigens is de sector Cultuur, sport en recreatie de sector waar de relatieve daling in recente jaren het sterkst lijkt. Hier is de arbeidsproductiviteit in 21 jaar met 214 procent gestegen, terwijl de beloning slechts gestegen is met 150 procent. Dat is een relatieve daling van 42,7 procent.

Oplossingen

De meest voor de hand liggende oplossing wat betreft achterblijvende lonen is het verhogen ervan. De vraag is echter hoe dit het beste aangepakt kan worden. Het ligt voor de hand om het minimumloon fors te verhogen. Ten eerste zijn het de minimumloners die het minst geprofiteerd lijken te hebben van de economische groei.

Ten tweede zullen werknemers die weinig van de incidentele loonontwikkeling hebben geprofiteerd, ook veel voordeel hebben bij het verhogen van het minimumloon. Een verhoging hiervan werkt namelijk van onder naar boven door in het loongebouw, zo laat een evaluatie zien van de verhoging in Groot-Brittannië (Dube, 2019). Het Centraal Planbureau schat dan ook in dat een verhoging van het minimumloon met 30 procent ook zal doorwerken op de lonen tot 180 procent van het minimumloonniveau (CPB, 2020). Dat zou een inkomensstijging betekenen voor iedereen met een uurloon onder de 18,43 euro. Een dergelijke doorwerk­effect is ook logisch: als een vulploegmedewerker dertig procent loonstijging krijgt, dan zal de vulploegleider deze loonstijging ook wensen, zodat er beloningsverschil tussen deze twee functies blijft bestaan.

Een minimumloonverhoging zou dus zowel het achterblijvende minimumloon als de achterblijvende cao-lonen weer meer in lijn brengen met de arbeidsproductiviteitsontwikkeling. Een dergelijk doorwerkeffect van een verhoging van het minimumloon op de overige cao-lonen is echter niet vanzelfsprekend en zal aan de cao-tafel besproken moeten worden.

Getty Images

Literatuur

Badir, M. (2018) Besteedbaar inkomen van huishoudens staat al bijna veertig jaar vrijwel stil. Rabobank Special, 5 februari. Te vinden op economie.rabobank.com.

CBS (2019) Vijftig jaar minimumloon. CBS Bericht, 22 februari.

CPB (2020) Effecten verhogen minimumloon. CPB Notitie, december.

Dube, A. (2019) Impacts of minimum wages: review of the international evidence. Rapport, november. Te vinden op assets.publishing.service.gov.uk.

Paans, J. en M. Volkerink (2020) Instroom jonge werknemers en flexwerkers drukt de loongroei sinds 2014. ESB, 105(4791), 536–538.

Storm, S. en R. Naastepad (2016) De dalende arbeidsinkomensquote in macro-economisch perspectief. ESB, 101(4743), 702–704.

Weel, B. ter, J. Hers, J. Witteman en T. Smits (2018) De AIQ in Nederland: een overzicht. SEO-rapport, 2018-58.

Auteur

Categorieën