Ga direct naar de content

Levensloopregeling heeft potentie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 16 2007

beleid
ILLUSTRATIE: LOEK WEIJTS

Levensloopregeling heeft potentie
Het doel van de levensloopregeling is de werk-privé balans
over de levenscyclus te verbeteren en de arbeidsparticipatie
te bevorderen. Het bestaande algemene beeld over de
resultaten van de regeling is negatief. Nadere analyse van
de deelname in 2006 levert echter een duidelijk minder
negatief beeld op. Hoewel de deelname (nog) laag is, heeft
de regeling potentie.

D
LEI DELSEN
EN JEROEN SMITS
Universitair hoofddocent
en senior onderzoeker bij
de ­ ectie Economie,
s
Radboud Universiteit
Nijmegen

676

ESB

e levensloopregeling, die vanaf 1 januari
2006 van kracht is, is een geïndividuali­
seerd spaarsysteem dat van werknemers
verlangt dat zij persoonlijk de verantwoor­
delijkheid nemen voor de financiering van langere
perioden van onbetaald verlof. De overheid beperkt
zich tot fiscale ondersteuning (zie kader 1). Met de
levensloopregeling wil de overheid twee doelstellin­
gen realiseren (Keuzenkamp, 2004; Tweede Kamer,
2004a en 2004b). Ten eerste, het combineren
van taken vergemakkelijken en het piekuur van het
leven, gekenmerkt door hoge financiële en tijdsdruk,
minder hectisch maken. Ten tweede, verhoging van
de arbeidsparticipatie, doordat minder mensen stop­
pen met werken wegens zorgtaken en ze meer jaren
werken voor pensionering.
Aan de levensloopregeling ligt een aantal funda­
mentele (neoklassieke) vooronderstellingen ten

16 november 2007

grondslag. Mensen hebben de mogelijkheid een deel
van hun inkomen te sparen voor later verlof. Mensen
hebben behoefte aan meer keuzevrijheid wat betreft
het opnemen van verlof. Mensen kunnen hun toe­
komstige verlofbehoefte inschatten en de voor- en
nadelen van de regeling overzien. Werkgevers zijn
bereid om de wensen van werknemers met betrek­
king tot verlof op verschillende momenten van de
levensloop te honoreren.

Verwachte deelname
In 2004 verwachtte de overheid dat in 2006 zo’n
twintig procent van de werknemers zou deelnemen
aan de regeling en in 2009 zo’n 33 procent (Tweede
Kamer, 2004b). Deze verwachtingen werden ge­
steund door diverse enquêtes waarin respondenten
hun deelnamebereidheid aangaven (OR-Online.nl,
2004; Van der Erf en Van der Veen, 2003; Vos,
2005). Het is echter de vraag hoe betrouwbaar der­
gelijke enquêtes zijn. Potentiële deelnemers hebben
vaak een hogere respons dan degenen die niet willen
deelnemen. Daarnaast zijn er theoretische en prakti­
sche gronden om een lagere en selectieve deelname
te verwachten (Delsen et al., 2006; Huiskamp et al.,
2006). Zo onderscheidt Simon (1957) twee soorten
mensen, maximizers die altijd proberen de beste
optie te kiezen en satisficers, die tevreden zijn met

een keuze die goed genoeg is. Volgens Simon zijn de
satisficers in de meerderheid en wordt er dus lang
niet altijd optimaal gekozen. Vanwege kortzichtig­
heid, begrensde rationaliteit, onvolledige informatie
en de angst verkeerd te kiezen, houden veel mensen
aan het standaardpakket vast (in dit geval de spaar­
loonregeling). Daarnaast is de levensloopregeling
nieuw en moet de fiscaal aantrekkelijkere spaarloon­
regeling ervoor worden opgegeven. Ook de beno­
digde toestemming van de werkgevers voor opname
en onzekerheid over de opbrengsten van spaartegoe­
den kunnen negatief werken. Belangrijk zijn verder
de financiële beperkingen. Sommige werknemers,
zoals parttimers en jongeren, kunnen moeilijker geld
opzij zetten. Voor hogere salarisgroepen is de rege­
ling aantrekkelijker, ook omdat de fiscale facilitering
voor hen gunstiger is (Goudswaard en Caminada,
2006; Keuzenkamp, 2004; Fredericks et al., 2005).
Op grond van dergelijke argumenten bestond de
verwachting dat vooral ouderen, mannen, gehuw­
den, voltijders en de hogere opleidings- en inko­
mensgroepen aan de regeling zouden deelnemen
(Keuzenkamp, 2004; Fredericks et al., 2005). Dit
komt overeen met Nederlandse ervaringen met de

tabel 1

Deelname aan de levensloopregeling
in 2006 onder werknemers die 12 uur
of meer werken (jaargemiddelden in
p
­ rocenten)

Totaal
Man
Vrouw

5,6
6,3
4,6

15–24 jaar
25–34 jaar
35–39 jaar
40–44 jaar
45–49 jaar
50–54 jaar
55–59 jaar
60–64 jaar

2,3
5,3
5,8
6,5
6,2
8,3
4,9
1,6

Laagopgeleid
Middelbaar opgeleid
Hoger opgeleid

3,6
4,8
8

Vast dienstverband en vaste uren
Overige dienstverbanden

6
1,4

12–19 uur per week
20–27 uur per week
28–34 uur per week

2,2
4
5,9

35 uur of meer per week

6,4

Eenpersoonshuishouden
Eenouder
Lid van ouderpaar
Lid van een paar, geen ouder

5,2
3,6
6,4
6,5

keuze-CAO (Delsen et al., 2006) en met wat al bekend is van de spaarloonrege­
ling (De Mooij en Stevens, 2002; CBS, 2005).
Voor wat betreft het soort verlof was de verwachting dat gebruik van de regeling
voor vervroegde uittreding zou prevaleren over andere vormen van verlof, omdat
voor kortdurend verlof de spaarloonregeling voordeliger is, omdat oudere werk­
nemers meer financiële armslag hebben, en vanwege ervaring met de bestaande
spaarsystemen voor prepensioen (CPB, 2004; Jongen en Kooiman, 2004).

Feitelijke deelname
De feitelijke deelname aan de levensloopregeling in 2006 bevestigt de ge­
noemde verwachtingen. Volgens CBS cijfers (tabel 1) bedroeg de gemiddelde
deelname 5,6 procent. Met toenemende leeftijd stijgt de deelname tot 55
jaar, waarna ze weer afneemt. Mannen, hoogopgeleide werknemers, voltijders,
werknemers met een partner en werknemers met een vast contract en vaste
uren nemen vaker deel. Bij onderzoek in juli 2006 onder deelnemers aan het
DNB Household Survey panel gaf acht procent van de werknemers aan deel
te nemen aan de regeling. Van hen bleek 58 procent te sparen voor vervroegd
pensioen. Fiscale voordelen (65 procent) en de werkgeversbijdrage (31 procent)
zijn belangrijke motieven. Redenen om niet deel te nemen zijn de aantrekkelij­
kere spaarloonregeling (31 procent), zelf sparen en handen vrij houden (zestien
procent) en financiële beperkingen (dertien procent) (Van Els et al., 2006).
Ook ander onderzoek geeft eerder stoppen met werken als belangrijkste reden
voor deelname in 2006 aan (CBS, 2007; Kösters, 2007). Dit geldt zowel voor
mannen als vrouwen. Vooral jongeren (47 procent) geven aan nog niet te weten
waarvoor gespaard wordt.
Een representatieve peiling met behulp van het Flitspanel van het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat zien dat in juni 2006 zo’n zes
procent van de overheidswerknemers deelnam aan de regeling. Oudere werkne­
mers, werknemers met een vast contract en werknemers met een hoger inkomen
nemen vaker deel. Eerder stoppen met werken is ook hier weer de voornaamste
reden voor deelname (MinBZK, 2006).
Gezien de deelnamepercentages van vijf tot acht procent kan geconcludeerd
worden dat in 2006 de bijdrage van de levensloopregeling aan de vergroting van
de keuzevrijheid bij het plannen van de levensloop beperkt is geweest en dat
ook de bijdrage aan het minder hectisch maken van het piekuur van het leven
gering was. Het veelvuldige gebruik voor vervroegde uittreding is strijdig met de
participatiedoelstelling van de regeling. Het bestaande negatieve beeld over de
levensloopregeling wordt door deze gegevens dus bevestigd.

Nieuwe bevindingen
Gegevens zoals gepresenteerd in tabel 1 geven een beperkt beeld van de prefe­
renties van werknemers voor deelname aan de regeling. Kenmerken als leeftijd,
geslacht, opleidingsniveau, dienstverband, arbeidsduur en huishoudenssituatie
zijn niet onafhankelijk van elkaar. Om een beter beeld van de preferenties van de
verschillende groepen te krijgen dienen de verschillende kenmerken van werkne­
mers gezamenlijk in een multivariate analyse te worden onderzocht. In dit artikel
gebeurt dat op basis van data afkomstig van een van de aanbieders (Loyalis) over
de tot eind juli 2006 gemaakte keuzes van ruim vijfhonderdduizend ambtenaren.
Van deze ambtenaren had op die datum 3,9 procent voor deelname bij deze aan­
bieder gekozen. Van de overige ambtenaren was de keuze niet bekend omdat zij
nog geen keuze hadden gemaakt of voor een andere aanbieder hadden gekozen.
Bij onze analyses nemen we aan dat degenen van wie we de keuzes niet weten
gemiddeld genomen dezelfde preferenties hebben als degenen van wie we ze wel
weten. Dit is in grote lijnen het geval. Hoewel de percentages vanwege de incom­
plete data wat lager liggen dan de landelijke cijfers, wijken de verschillen naar
geslacht, leeftijd, aanwezigheid partner en arbeidsduur niet substantieel af van
die afkomstig uit andere bronnen. Daarnaast laten onze cijfers zien dat (zoals
verwacht) ambtenaren met een hoger inkomen en ambtenaren die al andere
pensioenproducten hebben meer deelnemen.

Bron: berekend op basis van CBS (2007)

ESB

16 november 2007

677

Kader 1

Ingrediënten van de levensloopregeling
• Werknemers hebben een wettelijk recht op deelname aan de levensloopregeling
• Werknemers kunnen maximaal twaalf procent van het bruto salaris per jaar belastingvrij sparen ter financiering van een periode van onbetaald verlof; maximaal
mag tweehonderdtien euro van het laatst verdiende salaris worden gespaard.
• Onder bepaalde voorwaarden mag de werkgever bijdragen.
• Opnemen van verlof kan alleen door werkende werknemers.
• Opnemen van verlof is geen recht; verlof is alleen mogelijk in overleg met de
werkgever.
• Bijdragen aan en opbrengsten van de besparingen zijn belasting vrij. Belasting
wordt uitgesteld tot de besparingen worden aangesproken. Er geldt geen minimum spaarbedrag voor de belastingkorting.
• Werknemers krijgen een belastingkorting van 185 euro (2006) per deelnemingsjaar wanneer verlof wordt opgenomen, onafhankelijk van de jaarlijkse
bijdrage.
• Deelnemende werknemers die onbetaald ouderschapsverlof opnemen ontvangen
een additionele heffingskorting gelijk aan vijftig procent van het bruto minimumloon (dertig euro in 2006) per onbetaalde dag verlof.
• Deelname aan zowel de spaarloonregeling als de levensloopregeling in hetzelfde kalenderjaar is niet toegestaan.

Een verrassende wending
De resultaten van de multivariate analyse, waarin voor de samenhang tussen de
verschillende kenmerken wordt gecontroleerd, geven een verrassend ander beeld
dan de eerdere resultaten (tabel 2). Na controle voor de overige persoonsken­
merken blijken vrouwen juist meer deel te nemen dan mannen, jongeren meer
dan ouderen en personen die parttime werken meer dan fulltimers. De relatie
tussen leeftijd en deelnamegraad is niet lineair: personen van 36 tot 45 jaar
nemen minder dan gemiddeld deel en personen van 46 tot 55 jaar juist boven­
gemiddeld. We zien daarnaast weer een hogere deelname onder personen die al
andere pensioenproducten hebben aangeschaft.
Deze resultaten wijken duidelijk af van bovengenoemde percentages en van de
verwachtingen. Ze verschillen ook van eerdere bevindingen met betrekking tot de
deelname aan de CAO à la carte (Delsen et al., 2006). Dit doet de vraag rijzen
welke factor voor deze verschillen verantwoordelijk is. Nadere analyse laat zien
dat dit vooral het sterke inkomenseffect is. Vrouwen, parttimers en jongeren
nemen minder deel omdat ze minder verdienen. Dit is duidelijk te zien in tabel
3 met deelnamepercentages naar geslacht voor verschillende inkomensgroepen.
Terwijl de totale deelname hoger is bij de mannen, is binnen bijna alle inkomens­
groepen de deelname onder vrouwen het hoogst.
Deze verrassende bevindingen zijn veelbelovend vanuit de doelstelling van de
levensloopregeling. Ze suggereren dat de levensloopregeling niet alleen wordt ge­
bruikt voor vervroegd uittreden. De bovengemiddelde deelname van werknemers
onder de 35 jaar biedt perspectief voor de toekomst. Het geeft aan dat er bij
deze groep behoefte bestaat een spaartegoed op te bouwen om in de volgende
levensfase, het piekuur, onbetaald verlof te financieren. De benedengemiddelde
deelname in de piekuurleeftijdsklasse (36–45 jaar) past goed bij deze interpre­
tatie. De stijging van de deelname boven de 45 jaar, is in overeenstemming met
de grotere pensioenbewustheid van de oudere leeftijdsgroep, terwijl de lagere
deelname in de hoogste leeftijdsgroep waarschijnlijk samenhangt met de be­
staande overgangsregeling voor deze groep.
Het feit dat vrouwen en deeltijders, de groepen die al het overgrote deel van de
zorgtaken op zich nemen, ook het meeste geneigd zijn tot het opbouwen van
een verloftegoed, geeft aan dat er een connectie bestaat tussen verlofsparen en
zorgtaken binnen het huishouden. Bij deze groepen lijkt behoefte te bestaan de
regeling te gebruiken voor ouderschapsverlof of om vervroegd uit te treden. Het
kan echter ook op dead weight loss duiden: (beperkte) deelname aan de regeling

678

ESB

16 november 2007

om te profiteren van de belastingkorting van 185
euro per jaar deelname. De bevinding dat werkne­
mers die een additioneel pensioenspaarproduct heb­
ben vaker participeren duidt er tenslotte op dat veel
deelnemende werknemers maximizers zijn.
De relatief hoge participatie bij de hogere inkomens­
groepen duidt op averechtse selectie (inherent aan
geïndividualiseerde en actuarieel neutrale spaar­
systemen). Lager betaalde en minder productieve
werknemers hebben minder spaarmogelijkheden en
zijn dus gedwongen meer of langer te werken. Ook
bij de lagere deelname van alleenstaanden speelt
koopkracht waarschijnlijk een rol. Vanwege deze
financiële restricties is de bijdrage van de huidige
regeling aan de keuzevrijheid van individuen beperkt.
De verrassende uitkomsten van de multivariate
analyse duiden er op dat de levensloopregeling,
ondanks de lage deelname, zeker potentie heeft om
bij te dragen aan een betere balans tussen arbeid
en andere taken gedurende de levenscyclus en aan
de keuzevrijheid van werknemers. In hoeverre ze zal
bijdragen aan verhoging van de arbeidsdeelname
blijft vooralsnog onduidelijk. Enerzijds biedt zij vrou­
wen meer mogelijkheden om te stoppen met werken
vanwege zorgtaken en kan ze de meest productieve
werknemers ertoe aanzetten om vervroegd uit te
treden. Maar anderzijds biedt zij deze groepen ook
de mogelijkheid om tijdelijk minder te werken zonder
daarvoor de arbeidsovereenkomst aan te passen
of te verbreken, waardoor de arbeidsdeelname per
saldo ook verhoogd kan worden.

tabel 2

Logistische regressiecoëfficiënten(b)
voor het effect van achtergrondkenmerken
op de deelname bij de onderzochte aanbieder per eind juli 20061 (N = 542.449)

Vrouw
Leeftijd2
<26
26–35
36–45
46–55
56–65
Partner
Jaarsalaris
< 15.900 euro
15.900 – 22.600 euro
22.600 – 30.900 euro
30.900 – 41.500 euro
> 41.500 euro
Wekelijkse arbeidsuren2
<50%
50%–95%
95%–100%
Additionele pensioenproducten
Constante
1

b**
0,202

E(b)
1,224

0,360
0,201
–0,153
0,110
–0,517
0,228

1,433
1,222
0,858
1,116
0,596
1,256

Ref.
0,356
0,596
0,954
1,486

Ref.
1,427
1,815
2,596
4,421

0,245
0,193
–0,174
0,884
–4,556

1,278
1,213
0,840
2,420
0,011

Het betreft werknemers bij de overheid en in het onderwijs.
Afwijking van het gemiddelde.
** p < 0,01

2

Conclusies
In 2006 was de levensloopregeling niet populair.
De feitelijke deelname was veel lager dan verwacht.
Hiervoor zijn diverse theoretische en praktische
redenen aan te wijzen, waaronder het ontwerp en
de fiscale facilitering, kortzichtigheid, de nieuwheid
ervan, de vereiste toestemming van de werkgever en
de aanwezigheid van een aantrekkelijker alternatief,
de spaarloonregeling. De levensloopregeling heeft tot
doel de arbeidsparticipatie van vrouwen en oudere
werknemers te bevorderen. De bijdrage aan de
arbeidsdeelname is vooralsnog echter onduidelijk en
zou ook negatief kunnen zijn. Ook de bijdrage aan de
reductie van de hectiek tijdens het spitsuur van het
leven is (nog) beperkt. Onze analyse laat zien dat de
individuele spaarregeling, verstrekt door de wijze van
fiscale facilitering, vooral voordelen biedt aan werk­
nemers met een hoger salaris. Dit verklaart waarom
bepaalde groepen werknemers, met name vrouwen,
jongeren en parttimers, beperkte participatiemoge­
lijkheden hebben, terwijl zij blijkens de bevindingen
potentieel wel geïnteresseerd zijn. Binnen salaris­
groepen nemen deze categorieën immers bovenge­
middeld deel.
De lage deelname en het feit dat sommige groepen
werknemers moeilijk kunnen deelnemen, impliceert
dat de bijdrage aan vrije keuze van individuen om
hun levensloop te plannen vooralsnog beperkt is. De
levensloopregeling heeft echter wel potentie om de
keuzevrijheid van werknemers te vergroten, om bij
te dragen aan een evenwichtiger werk-zorg balans
over de levenscyclus. Zeker gezien de aangekon­
digde aanpassingen, genoemd in het regeerakkoord
(Coalitieakkoord, 2007), die inspelen op een aantal
van bovengenoemde tekortkomingen van de huidige
regeling.
Drie wijzigingen lijken, gezien onze bevinding van
speciaal belang. Op de eerste plaats dient de toe­
gankelijkheid voor de lagere inkomens, jongeren, en
deeltijders (vrouwen) vergroot te worden. Dit kan
bijvoorbeeld gerealiseerd worden door de fiscale
facilitering aan te passen, die momenteel vooral
gunstig is voor oudere (meestal mannelijke) voltij­
ders. Als werken in deeltijd fiscaal aantrekkelijker
wordt, dan bevordert dit niet alleen het combineren
van arbeid en zorg, maar vangt het ook de tijdsdruk
tijdens het spitsuur van het leven op en bevordert
de geleidelijke uittreding via deeltijdpensioen.
Toevoegen van de mogelijkheid om te lenen voor

verlof is een additionele optie om de toegankelijkheid voor jongeren te vergroten.
Op de tweede plaats zou het nuttig zijn als de toestemming van de werkgever uit
de regeling geschrapt wordt. Als de overheid wil dat werknemers aan de regeling
deelnemen dan dient zij hen ook de zekerheid te geven dat ze het opgebouwde
bedrag daadwerkelijk kunnen besteden aan het doel waarvoor ze het gespaard
hebben. Ten derde is het van groot belang dat de spaarloonregeling in de levens­
loopregeling wordt geïntegreerd. Als de mogelijkheid wordt toegevoegd om (een
deel van) het gespaarde bedrag vrij op te nemen, dan vergroot dat de keuzevrij­
heid van de werknemers en wordt tegelijkertijd de arbeidsdeelname bevorderd,
omdat minder verlof wordt opgenomen. Bovendien kan hiermee de financiële
druk in het piekuur van het leven worden opgevangen.

LITERATUUR
Coalitieakkoord (2007) Coalitieakkoord tussen de Tweede
Kamerfracties van CDA, PvdA en Christen Unie, februari.
CBS (2005) Sparen met spaarloonregeling loopt terug.
Webmagazine, 29 februari. Voorburg/Heerlen: CBS.
CBS (2007) Levensloopregeling leeft nog niet. Webmagazine, 24
april. Voorburg/Heerlen: CBS.
CPB (2004) Effecten wetsvoorstel VUT/prepensioen/levensloop,
CPB Notitie 8 november. Den Haag: CPB.
Delsen, L., J. Benders en J. Smits (2006) Choices within collective labour agreements à la carte in the Netherlands. British
Journal of Industrial Relations, 44(1), 51–72.
Els, P.J.A. van, M.C.J. van Rooij en M.E.J. Schuit (2006) Nut en
noodzaak van verplicht pensioensparen. In: S.G. van der Lecq
en O.W. Steenbeek (red.) Kosten en baten van collectieve pensioen­
systemen. Deventer: Kluwer.
Erf, S. van der en M. van der Veen (2003) Levenshoop. De
levensloop van jongeren. NetPanel/FNV, oktober/november.
Fredericks, P., W. de Graaf en R. Mayer (2005) Configurations of
rights linked to pension reform, http://www.univancy2.fr/ILSTEF/
RESORE/FrericksDeGraafMaier_RESORE_WP5_DEL341.pdf.
Goudswaard, K. en K. Caminada (2006) Het profijt van de
levensloop, ESB, 91(4489), 598–600.
Huiskamp, R., J. van Genabeek en C. Wevers (2006) Cao à
la carte en levensloop: grenzen aan keuzes, ESB, 91(4491),
356–359.
Jongen, E. en P. Kooiman (2004) Voorgenomen levensloopregeling biedt weinig voordeel, ESB, 89(4429), 129–131.
Keuzenkamp, S. (red.) (2004) Een EER voor de levensloopregeling.
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Kösters, L. (2007) Levensloopregeling vooral voor hoogopgeleiden. Sociaaleconomische trends, 2007(2), 12–15.
MinBZK (2006) Levensloopregeling (nog) niet populair onder
overheidsmedewerker. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijkrelaties.

tabel 3

Mooij, R.A. de en L.G.M. Stevens (2002) Van bedrijfssparen naar

Deelnamepercentages naar geslacht en
salarisgroep (N=542.449)

<15.900 euro
15.900 – 22.600 euro
22.600 – 30.900 euro
30.900 – 41.500 euro
> 41.500 euro
Totaal

Mannen
2,0
1,9
2,3
3,7
5,9
4,4

Vrouwen
2,0
2,9
3,3
4,2
6,0
3,5

verlofsparen, ESB, 87(4384), 820–823.
OR-Online.nl (2004) Nieuwsbrief, 27 september.
http://www.or-online.nl/service/enieuwsbrief/2004/39.
Simon, H.A. (1957) Models of Man. New York: Wiley.
Tweede Kamer (2004a) Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/
prepensioen en introductie levensloopregeling. Den Haag: Tweede
Kamer 29760.
Tweede Kamer (2004b) Kamerstukken II 2004/05, 29760, Brief
van Minister van Zaken en Werkgelegenheid en van de
Staatssecretaris van Financien, 23 november, Den Haag.
Vos, C. (2005) Spitsuurgezin heeft niets aan levensloopregeling. de Volkskrant, 6 mei.

ESB

16 november 2007

679

Auteurs