Ga direct naar de content

Leren door samenwerken

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 29 1999

Leren door samenwerken
Aute ur(s ):
Noorderhaven, N.G. (auteur)
Katholieke Universiteit Brab ant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4225, pagina 758, 15 oktober 1999 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
strategie

Een onderneming is een instrument voor afstemming van ideeën. Maar nieuwe ideeën doe je juist op in contacten buiten de
onderneming. Dit verklaart het belang van allianties.
Waarom gaan ondernemingen strategische allianties aan? Welke vormen kunnen deze allianties aannemen? Wat zijn de voordelen
en gevaren van samenwerking? Welke rol kan de overheid spelen om de voordelen te bevorderen en de gevaren te minimaliseren?
Bart Nooteboom stelt in zijn boek Inter-firm alliances vragen aan de orde die onderwerp zijn van een snel uitdijende literatuur 1.
Een blik op de inhoudsopgave toont een aantal vertrouwde ingrediënten: transactiekostentheorie, resources, impliciete (‘tacit’) kennis,
vertrouwen, lerende organisaties, technologische ontwikkeling, globalisering en internationalisering. Dit zou kunnen leiden tot een
hutspot van modieuze theorieën. Nooteboom echter smeedt de elementen aaneen tot een hecht bouwwerk.
Kennisleer
Het fundament van het bouwwerk wordt gevormd door wat mijns inziens de meest vernieuwende bijdrage van Nooteboom is: een
kennisleer die recht doet aan de problematiek waarmee bedrijven zich onder omstandigheden van snelle technologische ontwikkeling en
globalisering geconfronteerd zien.
Het uitgangspunt van Nooteboom is een subjectivisme dat vergelijkbaar is met dat van de Oostenrijkse school in de economie. Een
individu begrijpt de werkelijkheid middels categorieën van perceptie, interpretatie en evaluatie die gevormd worden door ervaring, en
daarom een persoonlijk karakter hebben. Communicatie is alleen mogelijk als het begrip van de werkelijkheid van de ander in zekere mate
overeenstemt met dat van mij. Communicatie zal ook dan nog nooit geheel onproblematisch zijn, vanwege de onvolkomenheid van de
taal. Desalniettemin kan het individu door communicatie zijn perceptie van de werkelijkheid toetsen aan die van een ander, waarbij door
wederzijdse aanpassing gekomen wordt tot een meer gedeeld wereldbeeld. Vanwege het belang van deze communicatie bij het opbouwen
van het eigen wereldbeeld spreekt Nooteboom van een ‘sociaal-constructivistische’ kennisleer.
Allianties
Bouwend op de kennisleer die hierboven zeer beknopt is weergegeven, komt Nooteboom tot een opmerkelijke analyse van allianties
tussen ondernemingen. Om te beginnen kan uit de kennisleer afgeleid worden dat het blikveld van een onderneming, net als dat van een
individu, noodzakelijkerwijs beperkt is. Gecoördineerde samenwerking binnen een onderneming is alleen mogelijk als de betrokkenen
over een aantal zaken op dezelfde manier denken. Dit teweeg te brengen kan zelfs als de bestaansreden voor ondernemingen gezien
worden: ondernemingen zijn een middel voor afstemming (‘focusing device’). Maar de gedeelde focus die de onderneming sterk maakt in
het uitvoeren van bekende activiteiten maakt haar tegelijkertijd zwak in het exploreren van nieuwe mogelijkheden: focus maakt dat je
bepaalde dingen scherp kunt zien, maar wat zich buiten het brandpunt bevindt blijft onopgemerkt.
Samenwerken
Juist deze onvermijdelijke beperking maakt samenwerking met andere bedrijven zo belangrijk. Een ander bedrijf biedt een andere kijk op
de werkelijkheid, die complementair kan zijn op de eigen blik. Concreet kan dit bijvoorbeeld betekenen dat het andere bedrijf op de
hoogte is van technologische ontwikkelingen die buiten de focus van het eigen bedrijf vallen, maar die relevant zijn of kunnen worden
voor het eigen productieproces. Nooteboom benadrukt dat dit soort kennis niet zomaar verkrijgbaar is. Deels komt dit doordat veel
kennis (en vooral nieuwe kennis) tenminste deels stilzwijgend is, en niet of niet volledig expliciet gemaakt kan worden. Voor een ander
deel doordat het ontvangende bedrijf moet beschikken over de mogelijkheid om de kennis op te nemen in het eigen wereldbeeld, en
daartoe eerst zijn begripskader (kencategorieën) moet aanpassen. Bij een nauwe samenwerking tussen twee bedrijven kan de
noodzakelijke manier van kijken tegelijk met de kennis geleidelijk aan overgedragen worden.
De kracht van het boek van Nooteboom is dat op basis van de sociaal-constructivistische kennisleer een coherent verklaringskader
opgebouwd wordt. De relatie tussen het hoge tempo van technologische ontwikkeling en de toenemende populariteit van ‘back-to-corebusiness’ strategieën is door anderen al eerder gelegd, maar Nooteboom laat niet alleen zien waarom een onderneming als middel voor
afstemming zich onder zulke omstandigheden moet beperken in zijn scope, maar ook waarom de nu cruciale relaties met anderen

(bijvoorbeeld toeleveranciers) een zekere bestendigheid moeten hebben om hun blikverruimende functie te kunnen vervullen.
Tegelijkertijd maakt Nooteboom niet de fout het belang van duurzame relaties te verabsoluteren: naarmate je de ander beter leert kennen
wordt het weliswaar gemakkelijker om met hem te communiceren, maar tegelijkertijd heeft hij ook steeds minder nieuws te melden.
Vertrouwen
Een zelfde gevoel voor beide zijden van de afruil komt naar voren in de bespreking van de rol van vertrouwen in allianties. Uitwisseling
van deels stilzwijgende kennis is alleen mogelijk indien partijen zich kwetsbaar opstellen. Gezien de imperfectie van bijvoorbeeld
contractuele waarborgen is een zekere mate van vertrouwen hiervoor noodzakelijk. Maar vertrouwen mag nooit blind zijn, want de
mogelijkheid van opportunistisch gedrag is nooit uit te sluiten. Een dergelijke afgewogen benadering steekt gunstig af bij bijvoorbeeld
die van Oliver Williamson, die op grond van het feit dat opportunisme nooit helemaal uitgesloten kan worden tot de conclusie komt dat
vertrouwen in economische relaties irrelevant is 2.
De discussie die Nooteboom in het boek aangaat met Williamson (en de transactiekostentheorie in het algemeen) is illustratief voor de
constructieve benadering van de auteur. Vanuit zijn eigen uitgangspunten redenerend bestrijdt Nooteboom bepaalde claims van de
transactiekostentheorie, maar dit leidt niet tot een geheel verwerpen, maar tot een inpassen van de theorie in de consistente eigen visie.
Hopelijk leidt dit er toe dat het werk van Nooteboom ook door transactiekosteneconomen serieus genomen zal worden, en kan zijn boek
aanleiding vormen tot een kritische reflectie op de fundamenten van deze theorie. Williamson en anderen hebben het begrip beperkte
rationaliteit dan wel omarmd, ze hebben de consequenties daarvan nooit radicaal willen doordenken.
Een andere verdienste van Nooteboom’s boek is dat het zeer goed is geschreven, en dat de auteur zich geen moment verliest in het
bekende postmoderne jargon. Het boek is blijkens de flaptekst gericht op zowel wetenschappers als praktijkmensen. Het valt echter te
vrezen dat slechts weinigen uit de laatste categorie het geduld zullen hebben om het boek met al zijn veelal abstracte redeneringen uit te
lezen. Dat is jammer, want dat betekent dat zij niet zullen toekomen aan het mooie beeld in hoofdstuk zes, waar Nooteboom – op basis van
het in het boek ontwikkelde theoretische kader – het gedrag van ondernemers in de huidige fusie- en overnamegolf vergelijkt met de trek
van de lemmingen, leidend tot “a dip in a cold sea of failure and forced break-up”

1 Bart Nooteboom, Inter-firm alliances; analysis and design. Routledge, London/New York, 1999, 239 blz.
2 Oliver E. Williamson, Calculativeness, trust, and economic organization, Journal of Law and Economics, 1993, blz. 453-486.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur