Le defi americain
Met de verkiezingen dit najaar in zicht, komt de economic van de VS in het centrum van de belangstelling. Voor president Bush is het economische getij
niet gunstig. De economic kampt met een niet aflatende recessie en vooral met Japan is er nog altijd een
omvangrijk handelstekort. De regering is naarstig op
zoek naar economische maatregelen die het vertrouwen in de economic kunnen herstellen. Maar welke
mogelijkheden zijn er nog om in een mondiale economic het hoofd boven water te houden?
Nu de Amerikaanse economic in een recessie verkeert en belangrijke markten als die voor automobielen zelfs krimpen wordt de roep om protectionische
maatregelen luider. Vooral de import uit Japan roept
ergernis op en zou ten koste gaan van werkgelegenheid in de VS. Of marktbescherming effect zal hebben valt te betwijfelen. Wanneer het gaat om afscherming van de markt voor grondstoffen en halffabrikaten, komen Amerikaanse leveranciers van deze produkten natuurlijk beter aan bod, maar daar staat tegenover dat hun binnenlandse afnemers tegen een
hogere prijs moeten aankopen, hetgeen hun marktpositie verzwakt. Dit effect kan gezien de Internationale
verwevenheid van het bedrijfsleven aanzienlijk zijn.
Afscherming van de markt voor eindprodukten kan
de industrie enige ruimte bieden, maar vormt bepaald
geen prikkel tot vernieuwing. Bovendien kunnen
deze maatregelen op de lange duur worden omzeild
door lokale vestigingen van buitenlandse ondernemingen op de Amerikaanse markt. Eigenlijk zijn er
geen goede economische redenen voor marktbescherming te vinden. Hooguit vanuit politick gezichtspunt
kan het een wapen zijn om toegang tot buitenlandse
markten af te dwingen.
Een recept zou kunnen zijn om het beleid dan maar
te richten op het versterken van de positie van het bedrijfsleven. Een vooraanstaande elektronicasector bij
voorbeeld heeft sterke uitstralingseffecten naar aanverwante sectoren en kan zo een trekpaard worden
van de nationale economic. Maar door de mondialisering van de economic is dit concept van ‘nationale
kampioenen’ achterhaald. De monolithische ondernemingen van weleer zijn opgegaan in wereldwijde netwerken.. De voormalige kampioenen verrichten hun
onderzoek en ontwikkeling niet meer in een nationaal bedrijfslaboratorium, maar op diverse plaatsen in
de wereld. Datzelfde geldt voor hun produktie. Veel
van de nationale kampioenen hebben zich ontwikkeld tot mondiale ondernemingen met weinig nationale binding. Ondersteuning van bij voorbeeld
technologie-onderzoek door nationale overheden betekent dan ook indirect steun aan de vele gelieerde
ondernemingen in het netwerk in de rest van de wereld. De externe effecten die nationale overheden
met subsidies trachten te bereiken komen gedeeltelijk
in het buitenland terecht. Het is dan ook beter om bedrijven die grote bedragen moeten investeringen in
onderzoek en ontwikkeling aan te zetten tot samenwerking. Dat halveert hun risico, verdubbelt hun kennis en geeft hun betere afzetmogelijkheden.
In de jaren techtig zag het Amerikaanse bedrijfsleven
een derde mogelijkheid om de concurrentiepositie te
ESB 8-1-1992
verbeteren. Door middel van grootschalige fusies en
overnames ontstonden grote geconsolideerde ondernemingen met meer marktmacht en grotere draagkracht voor grootschalige investeringen. Achteraf
kan echter worden vastgesteld dat de winstgevendheid van deze ondernemingen nauwelijks is verbeterd. Dat is ook niet verwonderlijk. De vlucht in fusies
en overnames staat vrijwel haaks op de trend om in
decentrale netwerken gebruik te maken van wereldwijde comparatieve voordelen.
In het kader van de ontwikkeling naar een mondiale
economic hebben nationale overheden nog maar weinig middelen over om de concurrentiekracht van hun
land te beinvloeden. Kapitaal is mobiel en bedrijven
verplaatsen zich steeds gemakkelijker naar het buitenland. In zijn onlangs verschenen boek The work of nations pleit Robert Reich daarom voor een forse verhoging van de publieke investeringen om een verval
van de Amerikaanse economic te voorkomen . Investeringen in onderwijs maken het land aantrekkelijker
voor kennisintensieve industrieen, die relatief veel
toegevoegde waarde aan hun afnemers kunnen bieden. Juist daar moet de VS het van hebben, enerzijds
omdat de kosten van arbeid hoog zijn, zodat minder
hoog gekwalificeerde produktie snel over de grens
zal worden verplaatst, en anderzijds omdat de Amerikaanse consumentenmarkt een van de meest verwende ter wereld is. Daarnaast moeten investeringen in
infrastructuur en openbare voorzieningen een veel
aantrekkelijker vestigingsklimaat creeren om zowel
binnen- als buitenlandse bedrijven te laten floreren.
Verder is Reich een voorstander van stringente afspraken over subsidies en belastingfaciliteiten om een
‘tax-race,’ die ten koste gaat van de overheidsinvesteringen, te voorkomen. Daarmee zijn dan de randvoorwaarden voor herstel geschapen. En wie daarvan gebruik maakt, Amerikaanse, Japanse, of Hollandse
ondernemingen, dat doet er niet toe.
In de jaren zestig verscheen de uitdrukking ‘le defi
americain’, de Amerikaanse uitdaging. De uitdaging
betrof het vinden van een antwoord op de grootschalige Amerikaanse investeringen in Europa. Nu, ruim
twintig jaar later, lijken de rollen omgekeerd. Le defi
americain is veranderd in een uitdaging voor de Amerikanen zelf. Een belangrijk verschil met twintig jaar
geleden is echter dat kapitaal en ondernemingen veel
mobieler zijn geworden en die plaatsen zoeken, waar
zij het beste renderen. Overheden kunnen echter
comparatieve voordelen creeren door te investeren in
de niet-mobiele produktiefactoren. Blijft de VS achter
met dit soort maatregelen, dan dreigt zij in de internationale arbeidsdeling, die door de mondialisering
wordt verscherpt, te vervallen tot een tweederangs
land. Tevens ontstaat dan een vicieuze cirkel van een
almaar luidere roep om protectionisme en een verval
dat steeds sneller zal verlopen.
T.P. van Walderveen
1. Robert B. Reich, The Work of Nations, preparing ourselves for 21st century capitalism, Alfred A. Knopf, New York,
1991.