Ga direct naar de content

Lagere arbeidskosten, meer banen?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 10 1995

Lagere arbeidskosten, meer
banen?
De nieuwe regering die na de
landelijke verkiezingen in Belgie
op 21 mei a.s. zal worden gevormd, wacht een moeilijke opdracht. Enerzijds dient verder te
worden gesnoeid in de overheidsuitgaven en/of dienen nieuwe belastingen te worden ingevoerd ten einde op geloofwaardige wijze in 1996 de budgettaire
norm van Maastricht te halen.
Zonder nieuwe maatregelen
dreigt het tekort op te lopen tot
iets meer dan 4% van het bruto
binnenlands produkt. Naast deze
budgettaire ingreep zijn er hooggespannen verwachtingen omP. van Rompuy
trent een duurzame hervorming van de sociale zekerheid, die tegelijk de lasten op arbeid
voor ondernemingen moet verlichten.
In ondernemingskringen in Belgie klinkt momenteel een krachtige roep om de werkgeverspremies voor de sociale zekerheid te verlagen.
Van werkgeverszijde wordt naar voren gebracht
dat de sterk op de uitvoer gerichte industrie een
loonkostenhandicap van niet minder dan 10%
heeft in vergelijking met Belgie’s voornaamste
handelspartners. Als tegenprestatie voor vermindering van de werkgeverspremies beloven de ondernemingen meer stabiele banen, echter zonder
zich tot streefcijfers te verbinden.
De rekening van dit ondernemersvoorstel is
niet licht. Zij impliceert een korting op de werkgeverspremies met ten minste een derde. Omtrent
de financiering van deze korting lopen de standpunten uiteen. Hun gemeenschappelijke noemer
is dat een bezuiniging op de uitkeringen voor de
helft van de besparing moet zorgen. Voor de andere helft dienen de indirecte belastingen (BTW,
accijnzen) aangesproken te worden. Ten slotte
wordt impliciet aangenomen dat het prijseffect
niet mag worden gecompenseerd in de lonen ten
einde een maximaal effect op de arbeidskosten te
sorteren.
Bij nader toezien ontkomt men niet aan de indruk dat de ondernemingen de traag krimpende
werkloosheid aangrijpen om hun concurrentiele
problemen op te lossen. In deze gedachtengang
worden twee aspecten van het werkgelegenheidsprobleem door elkaar gehaald.
Het is een onmiskenbaar feit dat de economische groei, ook in de arbeidsintensieve dienstensector, in de afgelopen twintig jaar arbeidsonvriendelijker is geworden. De financiering van de soci-

450

ale uitkeringen door heffingen op arbeid heeft ongetwijfeld de kapitaalintensiteit in alle marktsectoren van de economie opgedreven. Dit fenomeen,
dat zich overigens in alle landen van de DM-zone
manifesteert, is echter van structurele aard: het
oplossen ervan vergt dan ook een structurele aanpak. Een maximaal effect van een verlaging van
de werkgeverspremies wordt volgens de beschikbare modelschattingen dan ook bereikt in de zogenaamde beschermde marktsector, met name de
marktgerichte diensten en de bouwsector. In
plaats van een lineaire loonkostenverlaging voor
alle arbeidscategorieen door te voeren, worden
relatief meer banen in het leven geroepen als de
verlaging wordt geconcentreerd op de laaggeschoolde arbeid, met name de minimumloontrekkers.
De verslechtering van de concurrentiepositie
van de exportgerichte ondernemingen in de afgelopen vijf jaar is echter hoofdzakelijk toe te schrijven aan factoren die los staan van de werkgeverspremies, met name de stijging van de cao-lonen.
Voor ruim de helft hiervan is de loon-prijskoppeling verantwoordelijk, de andere helft komt voor
rekening van reele loonstijgingen. Het sterkefrankbeleid speelt wellicht bepaalde takken van
de industrie parten, vooral die welke gericht zijn
op het Verenigd Koninkrijk, Italic, Spanje en Portugal. Hierbij blijft echter de vraag onbeantwoord
waarom de lagere invoerprijzen van intermediaire
produkten niet aan de industriele ondernemingen
worden doorgegeven. Op het punt van de flexibiliteit schort er klaarblijkelijk ook wat op de produktmarkten.
Het zou de voorstanders van een drastische
verlaging van de arbeidskosten bijgevolg sieren
als zij het onderscheid tussen de structurele component en het loonvormingsaspect van hun concurrentieprobleem zouden erkennen. Voor de
eerstkomende jaren lijkt de loonvorming minstens
even delicaat als het hoge peil van de werkgeverspremies. Een stapsgewijze verlaging van deze laatste dient te kaderen in een nieuw akkoord omtrent de loonvorming. Zoniet, dan dreigt een
alternatieve financiering van een afgeslankte zekerheid te ontsporen in forse loonstijgingen met
een uiterst verdund baneneffect. En om meer
duurzame banen was het toch te doen, nietwaar?

Auteur