Ga direct naar de content

Lage participatie van ouderen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 26 2001

Lage participatie van ouderen
Aute ur(s ):
Leeftink, B. (auteur)
Deze rub riek wordt periodiek verzorgd door het ministerie van Financiën.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4331, pagina 831, 26 oktober 2001 (datum)
Rubrie k :
EU-Monitor
Tre fw oord(e n):
participatie

De lage participatie onder ouderen is zowel vraag- als aanbodgeïnduceerd.
Ondanks een sterke groei van de werkgelegenheid en een forse daling van de werkloosheid in de afgelopen tien jaar blijft de
participatiegraad van ouderen (55-64-jarigen) in Nederland achter bij het gemiddelde in de EU (figuur 1). Tegelijkertijd duidt de lage
werkloosheid onder ouderen in Nederland – twee procent tegenover acht procent in de EU – erop dat de ruim zestig procent niet-actieve
ouderen niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt of geen prikkel voelen zich aan te bieden op de arbeidsmarkt. Dit wordt mede
verklaard door uittreedroutes als de VUT, WAO en WW, die er in de praktijk toe leiden dat ouderen in deze regelingen feitelijk niet
meer beschikbaar (hoeven te) zijn voor de arbeidsmarkt.

Figuur 1. Participatie en werkloosheid ouderen (55-64 jaar), in personen
Het bovenstaande knelt des te meer omdat, als gevolg van de ver-grijzing, een substantiële groei van de arbeidsparticipatie wenselijk is.
Dit vereist evenwel een toename van de participatie van 55-plussers.
Aanbodfactoren
Bij een verklaring van de lage participatie onder ouderen spelen zowel vraag- als aanbodfactoren een rol. Aan de aanbodkant geldt dat
het uittreden via de VUT, WAO of WW voor ouderen vaak niet of nauwelijks gepaard gaat met een achteruitgang in besteedbaar
inkomen. Onderzoek van Gruber en Wise duidt op een sterk negatief verband tussen de participatie van 55-plussers en de impliciete
belastingdruk op doorwerken (figuur 2) 1. Deze impliciete belasting is de netto contante waarde van toekomstige inkomensstromen die
wordt verkregen wanneer een oudere stopt met werken als percentage van de netto contante waarde van toekomstige inkomensstromen
indien een jaar langer wordt doorgewerkt. Deze bevinding spoort met die van Lindeboom, die stelt dat tachtig procent van de mensen
onmiddellijk gebruik maakt van de VUT op het moment dat zij hiervoor in aanmerking komen 2.

Figuur 2. Impliciete belasting (bij pensioen) en de ouderenparticipatie (55-64 jaar)
Vraagfactoren
Aan de vraagkant geldt dat ouderen relatief duur zijn. Allereerst zal de productiviteit van oudere werknemers niet in alle gevallen gelijke
tred houden met hun mede op anciënniteit gebaseerde beloning. Ook hebben ouderen een grotere kans op ziekte en
arbeidsongeschiktheid. Vanwege de loondoorbetalingsplicht bij ziekte (wulbz) in de hogere WAO-premie voor werkgevers wanneer een
werknemer in de WAO belandt (pemba-prikkel), zijn de verwachte loonkosten van oudere werknemers bij een gegeven brutoloon tot tot
bijna tien procent van het brutoloon hoger dan van jongere werknemers (zie tabel 1).

Tabel 1. Verwachte loonkosten ten gevolge van ziekte (WULBZ) en arbeidsongeschiktheid (PEMBA) als percentage van het
brutoloon
leeftijd
15
25
35
45
55

t/m
t/m
t/m
t/m
t/m

24
34
44
54
64

wao
1,6
3,0
3,9
5,5
7,9

ziekte
4,8
5,8
6,4
6,8
7,5

totaal
6,4
8,8
10,3
12,3
15,4

Bronnen: Lisv, cbs en Fiscale verkenningen van het ministerie van Financiën.

Beleidsimplicaties
Omdat zowel sprake is van een vraag- als een aanbodprobleem, dient beleid aan te grijpen op beide factoren. Aan de vraagkant zal
volgend jaar een forfaitaire premiekorting worden ingevoerd voor het in dienst nemen en houden van oudere werknemers. Aan de
aanbodkant wordt de participatie van ouderen financieel gestimuleerd via een met de leeftijd oplopende aanvullende arbeidskorting. Ook
dient naar de alternatieve uittreedroutes te worden gekeken. Omdat uittreedroutes als communicerende vaten fungeren, is beleid gericht
op het bevorderen van ouderenparticipatie het meest effectief indien wordt aangegrepen op de verschillende uittreedroutes. De
aanpassing van de fiscale facilitering van de VUT, alsmede het recente kabinetsvoorstel om een eigen risico voor werkgevers te
introduceren bij het ontslag van oudere werknemers (vanaf 57,5 jaar) zijn hierop gericht. Voor de WAO zal, na het rapport van de
commissie-Donner, eerst het advies van de SER worden afgewacht, voordat concrete maatregelen verwacht kunnen worden

1 J. Gruber en D. Wise, Social security and retirement around the world, NBER working paper 6134, 1997.
2 M. Lindeboom, Het arbeidsmarktgedrag van oudere werknemers, VU Amsterdam, 1999.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur