Ga direct naar de content

Komen we steeds meer rood te staan?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 4 2000

Komen we steeds meer rood te staan?
Aute ur(s ):
Schaik, A.B.T.M., van (auteur)
Hoogleraar economie, Katholieke Universiteit Brab ant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4276, pagina 838, 20 oktober 2000 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
statistiek

De jaarlijkse publicatie van het CBS over de Nederlandse economie sluit goed aan bij de actualiteit met onderwerpen als
arbeidsparticipatie, ict en negatieve besparingen.
Het CBS wil met De Nederlandse economie 1999 een samenhangend overzicht geven van de recente economische ontwikkelingen van
Nederland, dat voor een breed publiek toegankelijk is. Naast de financieel-economische ontwikkelingen komen arbeidsmarkt, milieu,
bevolking en welzijn aan de orde. Ook vergelijkingen met ontwikkelingen in het recente verleden ontbreken niet. Daarnaast wordt de
internationale positie van Nederland belicht door ons land te vergelijken met het buitenland 1.
De Nederlandse economie presteerde in 1999 bijzonder goed. Evenals in voorgaande jaren ging een hoge economische groei gepaard met
een gematigde inflatie. De hoge groei vertaalde zich in een verbetering van andere welvaartsindicatoren, zoals de daling van de
werkloosheid en het achterblijven van de uitstoot van milieubelastende stoffen bij de economische groei. Dit wordt met behulp van veel
tabellen en grafieken geïllustreerd. Wat in het boek extra naar voren komt is de samenhang in deze informatie.
Het boek bevat een aantal kaders en bijlagen over speciale onderwerpen. Vorig jaar stond de herziening van de Nationale Rekeningen en
de consequenties daarvan voor het niveau van de productie en de samenstelling van de bestedingen centraal. Het ging toen over
onderwerpen als het effect van de meting van prijzen op de cijfers voor economische groei. Dit jaar wordt in elk hoofdstuk een terugblik
in de twintigste eeuw gegeven. Bovendien worden voor de eerste keer recente gegevens gepubliceerd over de sectorbalansen in het
kader van de Nationale Rekeningen.
Reden inactiviteit onduidelijk
Evenals vorig jaar geeft het CBS een overzicht van het onbenut arbeidsaanbod (blz. 83). Volgens de enquête beroepsbevolking waren er
in 1999 ruim 800.000 mensen die aangaven twaalf uur of meer per week te willen werken, maar zo’n baan niet hadden. Hiervan waren er
maar 221.000 ingeschreven bij een arbeidsbureau en dus officieel werkloos. Het verschil van bijna 600.000 wordt verder uitgesplitst in
‘actief’ zoeken versus ‘niet-actief’ zoeken en verdere onderverdelingen. Daarnaast waren er in 1999 ruim drie miljoen mensen van 15-65 jaar
die een baan van twaalf uur of meer per week niet wilden of konden vervullen. Het overzicht roept veel vragen op, bijvoorbeeld: Waarom
willen mensen wel een baan, maar zijn ze niet direct beschikbaar voor werk en als ze wél direct beschikbaar zijn, waarom zijn ze dan niet
actief op zoek naar werk?
Ict wordt steeds belangrijker
Het CBS gaat ook in op het belang van ict voor de Nederlandse economie. Het volume van de toegevoegde waarde van ict-bedrijven
groeide aanmerkelijk sneller dan de gehele economie (blz. 68). De ict-sector maakt echter een beperkt deel van de gehele economie uit.
Toch komt de totale bijdrage van de ict-sector aan de bbp-volumegroei in 1999 uit op bijna een vijfde. Als de toegevoegde waarde die de
handel hierbij genereert ook tot de ict-sector wordt gerekend, dan komt de groeibijdrage nog hoger uit. Het belang van de ict-sector in de
Nederlandse economie neemt dus toe. Dit zien we ook aan de mate waarin ict is geïncorporeerd in de rest van de economie. In 1999 werd
door het Nederlandse bedrijfsleven, in de vorm van intermediair verbruik dan wel investeringen, voor ongeveer 55 miljard gulden aan ictproducten uitgegeven. Koploper is de financiële en zakelijke dienstverlening. Deze sector besteedde in de periode 1995-1999 ruim vijf
procent van de omzet aan ict-producten (blz. 73). Het is daarom opvallend dat juist in deze sector de arbeidsproductiviteit niet toeneemt
2.
Grillig verloop nationaal inkomen
De draagkracht van een land wordt het beste in beeld gebracht door het volledige nationaal inkomen, dat wil zeggen inclusief de
ingehouden winsten op directe buitenlandse investeringen. De invloed van de winsten van ‘buitenlandse dochters’ op het nationaal
inkomen kan erg groot zijn. Zowel in 1998 als in 1999 groeide het reële nationale inkomen, exclusief de ingehouden winsten op directe
buitenlandse investeringen, met 3,8 procent. Gaan we echter uit van het volledige nationaal inkomen dan is het beeld heel anders. Het
reële nationale inkomen blijkt dan in 1999 met liefst 5,9 procent te zijn gegroeid en in 1998 met maar 1,7 procent (blz. 16). De winsten van
‘buitenlandse dochters’ maken het beeld dus grillig. Daarom laat het CBS deze winsten in het boekje verder buiten beschouwing. Het is
echter de vraag in hoeverre dit de weergave van de prestaties van de Nederlandse economie vertekent. Een excuus voor het weglaten

van deze winsten is wellicht dat internationaal meestal het bruto binnenlands product (bbp) wordt gebruikt als de maatstaf voor de
omvang en de ontwikkeling van een economie. Het binnenlands product komt overeen met het inkomen dat wordt gevormd bij de
productie in Nederland, terwijl het nationaal inkomen het inkomen weerspiegelt dat door Nederlandse ingezetenen wordt verdiend in enig
productieproces (blz. 21). Door het internationaal met elkaar vergelijken van het bbp vallen de winsten van ‘buitenlandse dochters’ dus
helemaal buiten het gezichtsveld.
Negatieve besparingen
Andere opvallende thema’s zijn het eigen woningbezit en de hypotheken. Het verschil in woonlasten tussen huren en kopen was in 1998
niet erg groot, 629 gulden per maand voor huurders en 748 gulden per maand voor kopers. Het betreft hier gemiddelden. Relateren we
deze getallen aan de besteedbare inkomens, dan zijn kopers beter uit omdat het besteedbaar inkomen van kopers ruim anderhalf keer zo
hoog ligt als dat van huurders (blz. 31).
De uitstaande woninghypotheken groeiden in 1999 sneller dan ooit (blz. 134). Evenals in 1997 en 1998 werd er naar schatting ruim twintig
miljard meer aan hypothecair krediet opgenomen dan strikt genomen noodzakelijk was voor de financiering van het eigen woningbezit.
Hiermee hangt samen dat huishoudens minder zijn gaan sparen. Er zijn twee vormen van gezinsbesparingen, contractueel en vrij. De vrije
besparingen waren in 1999 negatief. Dit zien we ook in de Verenigde Staten. Een recente studie zegt dat dit samenhangt met de lage
inflatie en goede financiële condities, zoals de toegang tot hypothecair krediet en stijgende aandelenkoersen 3. Sparen uit
voorzorgsmotief raakt kennelijk uit de mode. Het CBS schat dat in 1999 bijna veertig procent van de toename van de consumptie werd
gefinancierd uit andere middelen dan het inkomen. Dit komt overeen met ongeveer 0,5 procentpunt van de totale bbp-groei in 1999 (blz.
106). Het opdrogen van deze financieringsbron zou dus een gevoelige aderlating voor de economische groei in ons land betekenen.
Negatief vermogen Nederland
Opvallend is ook de paragraaf over de positie van Nederland ten opzichte van het buitenland. Nederland heeft al enkele jaren een
negatief vermogen. In 1999 bedroegen de schulden aan het buitenland 2,301 miljard gulden en de vorderingen op het buitenland 2,239
miljard gulden. Per saldo resteert dus een tekort van 61 miljoen gulden. Dit is opmerkelijk als men bedenkt dat de lopende rekening al
bijna twintig jaar een fors overschot kent. Je zou verwachten dat Nederland op weg is een rentenierseconomie te worden. Dat is dus niet
het geval. De verklaring hiervoor zit onder meer in de koersen van aandelen, omgerekend in guldens (blz. 136). In 1999 was de
koersstijging van het Nederlandse aandelenbezit van buitenlandse origine veel lager dan het buitenlandse bezit aan Nederlandse
aandelen. Deze trend doet zich al een aantal jaren voor en kan onder meer verklaard worden uit de relatief sterke stijging van de
beurswaarde van Nederlandse ondernemingen ten opzichte van veel buitenlandse beurzen. Ook is de waarde van het buitenlandse bezit
aan Nederlandse aandelen hoger dan het Nederlandse bezit van aandelen van buitenlandse origine. De schulden van Nederland ten
opzichte van het buitenland nemen zodoende sneller toe dan de vorderingen. Ik zou in dit verband wel eens willen zien hoe het met het
Amerikaanse vermogen is gesteld, want de VS hebben al twintig jaar lang een tekort op de lopende rekening!
Het saldo van de lopende transacties van Nederland met het buitenland kwam in 1999 uit op een recordniveau van bijna 46 miljard
gulden. Ook in 1999 werd er dus relatief veel gespaard en relatief weinig geïnvesteerd. Daardoor zijn Nederlanders gedwongen op grote
schaal effecten van buitenlandse origine te kopen. In 1999 ging het hierbij vooral om aankopen door pensioenfondsen die per saldo zelfs
Nederlandse aandelen en obligaties van de hand deden (blz. 137). Dit betekent dat een steeds groter deel van het pensioenvermogen
bloot staat aan koers- en valutarisico’s, wat een trendbreuk is ten opzichte van het verleden toen vooral in minder risicovolle
Nederlandse staatsobligaties werd belegd.
Oordeel
Sinds 1996 is ‘De Nederlandse economie’ van het CBS verplichte literatuur voor de eerstejaars studenten economie in Tilburg. De
ervaringen met deze serie zijn positief. Studenten maken op een natuurlijke wijze kennis met de nationale rekeningen. Het samenstellen
van tentamenvragen over deze stof is echter een hele klus. Ik selecteer altijd een paar tabellen en grafieken en vraag dan uit te leggen
waar het over gaat. De waarde van het boek komt pas goed naar voren als studenten werkstukken maken. Het is daarom jammer dat
opvallende onderwerpen soms maar een keer worden behandeld. Daarom beveel ik het CBS aan om teksten uit oudere jaargangen op het
internet te zetten, zodat deze ook voor nieuwe generaties toegankelijk zijn

1 Centraal Bureau voor de Statistiek, De Nederlandse economie 1999, Voorburg/Heerlen, september 2000, Æ’ 32,50
2 Volgens de Nationale Rekeningen 1999 (blz. 18) is het volume van de toegevoegde waarde per arbeidsjaar in deze sector vanaf 1995
zelfs gedaald.
3 N. Loayza, K. Schmidt-Hebbel en L. Serven, What drives private savings across the world?, The Review of Economics and Statistics,
mei 2000, blz. 165-181.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur