Ga direct naar de content

Jrg. 56, editie 2817

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 29 1971

EconomischoStatistische Berichten’

UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLNDS ECONOMISCH INSTITUUT

29 SEPTEMBÉR 1971

56e
JAARGANG

No. 2817

Gastarbeidersfilosofie

De gastarbeider is in de westerse landen een zo

normaal verschijnsel geworden, dat het nâuwelijks rea-

listisch lijkt na te denken over de vraag, hoe bijv. de

Nederlandse en de Duitse economie eruit zouden heb-

ben gezien als zij geen gastarbeiders zouden hebben

gehad. Wel is het uiteraard zinvol het probleem in

marginale zin te beschouwen en dus na te gaan welke

kosten en baten een additionele gastarbeider voor zich-

zelf, voor zijn land en voor ons land meebrengt.

Niettemin kan het toch wel eens goed zijn te filo-

soferen over de betekenis die de gastarbeiders in hun

totaliteit voor onze economie en meer in het bijzonder

voor onze inkomensverdeling hebben.

Laten we voor dit laatste uitgaan van de in onze

maatschâppij aanwezige neiging ieder lid van deze

maatschappij een zo hoog mogelijk opleidingsniveau te
bezorgen. Deze tendens is goeddeels onafhankelijk van

de ontwikkeling van de vraag naar hoger geschoolde

arbeid. Een hogere opleiding plegen wij tegenwoordig

te zien als een doel op zich, los van de vraag of een

zinvolle aanwending van deze hogere opleiding later

mogelijk zal blijken of niet. In Duitsland vindt de

politiek tot bevordering van de opvoering van het ge-

middelde opleidingsniveau een belangrijke stimulans in

de vergelijking van het aantal studerenden aan instel-

lingen van middelbaar en hoger onderwijs met die in

andere landen. Aangezien deze vergelijking ,,ten nadele”

uitvalt van Duitsland is de conclusie dat het aantal

Duitse ‘studerenden aan deze instellingen dient te wor

den opgevoerd. Vraagoverwegingen spelen hierbij geen

enkele rol.

Om de afstuderenden niettemin zinvol emplooi te

bezorgen is een snelle expansie, vooral in de breedte,

van de economie noodzakelijk. Deze expansie kan

evenwel niet plaatsvinden in de vraag naar ,,hogere”

beroepen alleen, doch demonstreert zich dan gelijktijdig

in de ,,lagere” beroepen. Aangezien echter de gelederen

van de lager geschoolden juist door de drang naar

een hogerè opleiding en door de autonoom toenemende

tegenzin in de ,,lagere” werkzaamheden in aanzienlijke

mate zijn gedund, ontstaat er een kloof tussen vraag

naar en aanbod van arbeiders in deze categorie.

Door het dichten van deze kloof met gastarbeiders

is de zaak weer rond en kan alles bij het oude blijven.

Maar stel nu eens dat die gastarbeiders er niet waren

geweest. Afgezien van mechanisatie en verlaging van

het service-niveau, was de enige ,,natuurlijke” wijze
om vraag en aanbod in de categorie van de lager ge-

schoolden zowel als in die van de hoger geschoolden

weer met elkaar in evenwicht te brengen, dan een

relatieve inkomensstijging voor de lager geschoolden

geweest, die het tekort in deze categorie opheft en

tegelijkertijd het dreigende overschot in de categorie

van de hoger geschoolden door een verminderd aanbod

reduceert. Een nevenvoordeel van dit laatste is boven-

dien nog een fikse bezuiniging op onderwijskosten.

Het is niet ondenkbaar (sommige aanwijzingen ma-

ken het zelfs waarschijnlijk), dat de noodzakelijke stij-

gingen in de ,,laagste” categorieën arbeiders dusdanig

groot zouden zijn geweest, dat voor de werkzaamheden

in deze
categorie
hogere lonen zouden moeten worden

betaald dan voor die in traditioneel ,,hogere” cate-

gorieën. Een straatveger zou een hoger geldinkomen

kunnen hebben verdiend dan zijn chef, die het voor-

recht geniet ook bij slecht weer in zijn verwarmd

bureau te kunnen verwijlen. Zijn ondergeschikte ont-

vangt voor het gemis hiervan een compensatie. Dit

gemis wordt met het voortschrijden van de ontwik-

keling onzer maatschappij steeds sterker gevoeld en zou

dus ook steeds sterker meegespeeld hebben in de ont-

wikkeling van het ,,eveiwichtsloon”. In de beroepen

met een groot negatief psychisch inkomen wordt door

de westerse arbeider in steeds sterkere mate compen-

satie daarvoor in de geldsfeer verlangd.

Zo gezien kan de gastarbeider dus worden beschouwd

als een effectief instrument om de in onze maatschap-

pij bestaande inkomensverhoudingen te conserveren en

het spook van de vergoeding van negatief psychisch

inkomen buiten de deur te houden. De gastarbeider

maakt een hoger produktieniveau mogelijk, doch ver

hindert juist daardoor aanpassingen. die in feite neer

komen op een fundamentele wijziging in onze maat-

schappelijke structuur.

De troost voor het achterwege blijven van deze aan-

passingen, die tot een rechtvaardiger inkomensverde-

ling hadden kunnen leiden, zullen we moeten zoeken

in het feit, dat de gastarbeider hier meer verdient dan

in zijn eigen land mogelijk ware geweest. Het gemis

van de zon daar en de sociale moeilijkheden hier zijn

daarvoor overigens voor hem ook bepaald weer geen

geringe prijs.

L. H. Klaassen

857

Inhoud

Prof. Dr. L. H. Klaassen:

Gastarbeidersfilosofie

857

Drs. R. Iwema:

Sociale classificatie van beste-

dingsrichtingen

…………
858

Drs. P. A. de Ruiter:

Evenwichtig?

…………..
859

Drs. C. F. M. van Lotringen:

Industriepolitiek

………..
860

Jhr. Ir. L. H. op ten Noort:

Gemeentelijke grondpolitiek
. .
864

Prof. Mr. J. in
‘t
Veld:

Economie en welzijn ……..
866

Au courant

…………….
868

Boekennieuws

…………
869

Mededelingen

…………..
871

Redactie

Co,nn,issie van redactie: H. C. Bos.
R. Iwema, L. H. Klaassen, H. W. Lainbers,
P. J. Mo,itagne, J. H. P. Pae/inck,
A. de Wit

Redacteur-secretaris: L. Hoff,nan

Economisch-Statistische Berichten
Weekblad van de Stichting Het Nederlands
Economisch Instituut

Adres:
Burgemeester Oudlaan 50,
Rotterdam-3016;
kopij voor de redactie:
postbus 4224. Telefoon:
(010) 14 55 11, toestel 3701. Bij
adreswijziging s. v.p. steeds adresbandje
meesturen.

Kopij voor de redactie:
in tweevoud,
getypt, dubbele
regelafstand,
brede marge.

Abonnementsprjs:
f. 44,72 per jaar,
studenten f. 31,20, franco per Post voor
Nederland, België, Luxemburg, overzeese rjksdelen (zeepost).
Prijs van dit nummer:f. 1,50. Abonnementen
kunnen ingaan op elke gewenste datum,
maar slechts worden beëindigd per
ultimo van een kalenderjaar.

Betaling:
giro 8408; Bank Mees & Hope
NV, Rotterdam,’ Banque de Com,nerce,
Koninklijk plein 6, Brussel.
postcheque-rekening 260.34.

Advertenties:
N. V. Kon. Ned.Boekdrukkerj H.A.M. Roelants, Lange Haven 141,
Schiedam, tel. (010) 26 02 60, toestel 908.

Sociale classificatie van

bestedingsrichtingen

0p grond van de resultaten van het budgetonderzoek 1963/1964 voor

Nederland, gepubliceerd in het
Jaarboek 1968
van de Sociale Statistiek

der Europese Gemeenschap, kunnen we de bestedingspercentages van het

inkomen in de verschillende bestedingsrichtingen van vier sociale groepen

met elkaar vergelijken. Indien het bestedingspercentage in een bepaalde

richting bij de arbeiders van handel en industrie hoger ligt dan bij de em-

ployés en ambtenaren en tevens bij de landarbeiders hoger ligt dan bij

de landbouwers, kunnen we van
overwegend arbeidersbestedin gen
spreken.

In het omgekeerde geval kunnen we de desbetreffende bestedingsrichtingen

overwegend middenstandsbestedingen
noemen. Alle overige bestedingsrich-

tingen, die derhalve noch een overwegend arbeiders-, noch een overwegend
middenstandskarakter hebben, noemen we
,;gemengde” bestedingen.
Aldus

verkrijgen we een sociale classificatie van bestedingsrichtingen, die in de

onderstaande tabel is weergegeven.

Overwegend arbeidersbestedingen

1.. brood en meel; melk en kaas; eetbare oliën en vetten; aardappelen; groenten; suiker; koffie en thee; frisdranken; vis; fruit; jams; suikerhoudende artikelen;
tabak.
2. heren- en jongenskleding; heren- en jonge’nsschoeisel; stof, wol, babyuitzet;
dames- en meisjesschoeisel; schoenreparaties.
3. linnen- en beddegoed; niet duurzame huishoudelijke artikelen; radio- en te-
levisie-apparaten, muziekinstrumenten; meubeltextiel; verwarmings- en huis-
houdelijke apparaten.
4. vaste brandstoffen; gas.
5. kapper, schoonheidssalon, enz.
6. wettelijke bijdragen sociale verzekering.

,,Gemengde” bestedingen

vlees; eieren. dames- en meisjeskieding.
meubelen en vloerbedekking; duurzame huishoudelijke artikelen.
elektriciteit; vloeibare brandstoffen.
toiletartikelen.
7. reparatie en installatie woning; huur en bijkomende lasten. 8. boeken, kranten, tijdschriften; ontspanningsdiensten.

Overwegend middenstandsbestedingen

boter; alcoholhoudende dranken.
kledingreparatie; reinigen, verven, wassen.
verzekeringspremies i.v.m. huishouding; reparatie en huur van huishoudelijke
uitrusting; huishoudelijke hulp.
6. belastingen.
8. opleiding.
9. godsdienst; verzekeringen i.v.m. personen; doktershonoraria; medische pro-
dukten; ziekenhuisverpleging.
10. overnachtingskosten tijdens vakantie; verkeer; verteringen buitenshuis.
11. schulden en leningen.

Wanneer we ons in deze tabel van boven naar beneden bewegen, zien

we de rubrieken voedings- en genotmiddelen (1), kleding en schoeisel (2),

huishoudelijke uitgaven (3), verwarmings- en verlichtingskosten (4) en

lichamelijke verzorging
(5)
snel in betekenis afnemen, resp. verdwijnen.

Daartegenover doernen o.m. de rubrieken ontwikkeling en ontspanning (8)

en de daaraan verwante verplaatsingskosten (10) op. Een van de meest

kenmerkende trekken van de overwegend middenstandsbestedingen blijkt

overigens wel te liggen in de relatief hoge uitgaven die de middenstand

zich voor de instandhouding van goed (kledingreparatie; reinigen, wassen;

verzekeringspremies i.v.m. de huishouding; reparatie van huishoudelijke uit-

rusting; huishoudelijke hulp), lijf (verzekeringen i.v.m. personen; dokters-

honoraria; mediséhe produkten; ziekenhuisverpleging) en ziel (bestedingen
in verband met de godsdienst), al dan niet noodgedwongen getroost.

R. 1.

858

P. A. dc Ruiter

Evenwichtig?

Wat in Nelissen te waarderen valt

is dat hij niet als zijn voorganger,

Witteveen, tracht het moeizame fi-

nancieel-economische compromis, dat

de Miljoenennota is, te rationaliseren

met behulp van verfijnde technische

uiteenzettingen. Bij Witteveen kreeg

je altijd de indruk dat bijv. de bereke-

ning van de structurele begrotings-

ruimte een exercitie was, waar naar

een bepaalde uitkomst werd toegere-

kend. Nelissen daarentegen besteedt

weinig woorden aan deze berekening,

hoewel hij haar nog wel – bij wijze

van obligaat ritueel, een soort eerbè-

toon aan zijn voorgangers? – laat

uitvoeren. Hij laat evenwel duidelijk

uitkomen dat de ontwerp-begroting

1972 niet aan deze norm voldoet, iets

waar Witteveen, doordrongen als

deze was van structureel-normbesef,

altijd zeer veel ,,evenwichtig” proza
voor nodig had. Vervolgens laat hij,

Nelissen, zeer beknopt weten dat wat

hem betreft de 6%-norm op de hel-

ling mag.

Daarmee is niet gezegd dat het

proza van Nelissen nu direct als een

man op je afkomt. Ook de Miljoenen-

nota 1972 laboreert aan de kwaal van

vele voorafgaande: intellectuele ho-

vaardij, een stuk vol cijfermatige

hoogstandjes, nodig om een aantal

politieke waardeoordelen van een ca-

mouflagejasje te voorzien. Omdat dit

niet de eerste maal is dat ik zo’n

opmerking plaats, voel ik me nu ver-

plicht om althans de essentie van de

inhoud van de Miljoenennota in

minder dan 500 woorden op een be-

vattelijke wijze samen te vatten. Dat

zou als volgt kunnen:

,,Nederlanders, 1972 wordt een

moeilijk jaar. Dat zeggen we welis-

waar al jaren lang; als je iets maar

lang genoeg blijft voorspellen, krijg

je op den duur wel eens een keer

gelijk. Dat moment dreigt nu aan te

breken. Matigen we ons niet, dan

springt in 1972 de economie de pan

uit en dat betekent – en dat is voor

u toch het allerbelangrijkste – een

grote kans op meer werkloosheid.

Ook al omdat de prijzen zo sterk toe-

nemen dat van uw loon- en salaris-

stijging weinig overblijft, moet ons

streven de economie weer wat gezon-

der te maken ook u niet onverschillig

laten.

De economie is echter niet het eni-
ge probleem. De overheid zit namelijk

flink klem met haar eigen financiën.

We willen er niemand de schuld van

geven – de onze is het beslist niet –

maar het beheer van de Schatkist is

in 1971 een beetje uit de hand ge-

lopen. Daardoor wordt het begro-

tingstekort ruim anderhalf miljard

gulden groter dan aanvankelijk werd

geraamd Dat is erg vervelend, voor

u het meest. Het betekent namelijk
niet alleen dat we de groei van een

aantal overheidstaken moeten gaan

afremmen, maar ook dat u wat meer

belasting moet gaan betalen. Een fles

prik gaat bijvoorbeeld volgend jaar

zo’n twintig cent meer kosten. Dat

hakt er flink in als u kleine kinderen

hebt, tenzij natuurlijk die vervelende

oppositie ons een stok tussen de be-

nen steekt en in plaats van deze maat-

regel in de Tweede Kamer gedaan

weet te krijgen dat de mensen met de

grote vermogens wat forser worden

aangepakt. Ook zal volgend jaar het

branden van de lampen bijna 10%

meer gaan kosten.

Maar die maatregelen zijn natuur-

lijk lang niet zo erg als wanneer wij

u de inkomstenbelasting, die u het

afgelopen jaar te veel hebt betaald als

gevolg van de inflatie, zouden wei-

geren terug te betalen. Wat zegt u;

heeft u het niet gemerkt, dat te veel

betalen? Niets aan te doen, u krijgt

het toch terug. Nee, nee, nu niet

meteen gaan juichen, want u krijgt

het toch weer niet. Via een verhoging

van de zogenaamde wiebeltax halen

we die restitutie voor het overgrote

deel weer terug. Ja, toegegeven, het

is nodeloos gecompliceerd, u iets .met

de linkerhand teruggeven en op het

moment dat u het aanpakken wilt met

de rechterhand weer terugnemen.

Maar dat is nu eenmaal het gevolg

van verkiezingsbeloften aan een groep

kiezers, die kennelijk door haar voor-

mannen voor oliedom wordt gehou-

den, althans wordt geacht dit vestzak-

broekzak-foefje niet te doorzien.

En wat die wiebeltax betreft, wel-

iswaar is die als tijdelijk aangekon-

digd, maar u kunt er wel praktisch

zeker van zijn dat we haar op den

duur permanent zullen weten te ma-

ken. Daar verzinnen we echter vol-

gend jaar wel weer wat op.

U wilt natuurlijk ook graag weten

wat we als overheid volgend jaar aan

de uitgavenkant gaan doen. In ieder

geval meer voor defensie; op dat punt

houden we ons aan onze verkiezings-

beloften. U zult het ons natuurlijk

niet euvel duiden dat we, nu de

Schatkist minder gevuld blijkt te zijn

dan we dachten, een heleboel andere
van die beloften niet gestand kunnen

doen. Onderwijs bijvoorbeeld moeten

we hier en daar een beetje afknijpen.

En ook in de sfeer van vorming en

cultuur weten we hier en daar wel

wat te vinden, dat voor kritische her-

ziening in aanmerking komt ……

Zo zou het kunnen natuurlijk.

Maar waarschijnlijk zal dit proza wel

niet voldoende evenwichtig zijn. Om

over objectief maar niet te spreken.

859

Industriepolitiek

DRS. C. F. M. VAN LOTRINGEN*

Een gezonde industriële ontwikkeling is van groot belang

voor een goede economische en sociale vooruitgang, c.q.

welvaartsontwikkeling. De industriële ontwikkeling in
Nederland wordt door een aantal factoren gekenmerkt.

Genoemd kunnen worden: de versnelde veroudering van

produktietechnieken; de toenemende concurrentie op de
binnen- en buitenlandse markt; de ontwikkeling van een

produktie- naar een afzeteconomie, afnemende flexibiliteit

aan een gedeelte van de kostenzijde e.a.

Problemen

Teneinde de gewenste bijdrage aan de welvaartsontwikke-

ling te kunnen geven, is het van belang, dat de onder-

nemingen tijdig en soepel anticiperen op resp. zich aan-

passen aan voornoemde ontwikkelingen. Er kunnen zich

echter
bij
de ondernemingen problemen voordoen, die dit

bemoeilijken en het daarvoor noodzakelijk te behalen ren-

dement in gevaâr brengen, met alle gevolgen van dien voor

de continuïteit van de ondernemingen. Gedacht kan om.

worden-aan de volgende problemen: –

• Het
management
schiet vaak te kort wat betreft het

tijdig onderkennen van voornoemde ontwikkelingen en

het nemen van economisch rationele beslissingen.

• Het kan- moeilijk zijn voor ondernemingen om vol-

doende
financieringsmiddelen
te verkrijgen voor het

doen van de noodzakelijke investeringen, voor het

treffen van rationaliseringsmaatregelen e.d. De be-

schikbare interne financieringsmiddelen zijn veelal on-

voldoende en de mogelijkheden tot verkrijging van

nieuw risicodragend kapitaal beperkt. Voor het ver

krijgen van investeringskredieten (Nationale Investe-

ringsbank, bankwezen, institutionele beleggers) is de

– situatie gunstiger. Een probleem is echter, dat deze

gelden principieel buiten de risicodragende sfeer blijven.

Wat het door de NIB tot nog toe gevoerde beleid t.a.v.

het verlenen van investeringskredieten betreft, zij opge-

merkt, dat dit eerder ,,passief” dan ,,actief” is. Ten-
slotte zij in dit verband in aanmerking genomen, dat

ondernemingen in niet florerende sectoren vanzelf-

sprekend meer moeite hebben vreemde middelen aan
te trekken dan ondernemingen in groeiende sectoren.

• De gevolgen van de
inflatie
kunnen ondernemingen

voor problemen plaatsen, enerzijds omdat men er niet

in slaagt kostenstijgingen te compenseren, anderzijds

omdat men zich in een zwakke positie ten opzichte van

de afnemers bevindt, zodat men minder gemakkelijk

door verhoging van de verkoopprijs de infiatoire kosten-

stijging kan afwentelen.

• Problemen kunnen worden veroorzaakt
door de door
de -overheid gevoerde sociaal-economische’ politiek.

Gewezen kan in dit vérband worden op het ambivalente

karakter daarvan, waardoor voor het bedrijfsleven on-

voldoende zekerheid bestaat binnen welk kader nood-

zakelijke veranderingen zich moeten voltrekken. (In

het verloop van dit artikel komt schrijver dezes hier

nog op terug).

Inzichten

Een
tijdige
en soepele anticipatie resp. aanpassing van de

ondernemingen vereist een zo goed mogelijk inzicht in de

zich voordoende ontwikkelingen én anticipatie – resp.

aanpassingsmogelijkheden van de, ondernemingen. Belang-

rijke hulpmiddelen om tot de gewenste inzichten te komen,

‘.ormen bijv. prognoses op middellange termijn en (al dan
niet bedrijfstaksgewijze) structuuronderzoeken, welke bij
voorkeur dienen plaats te vinden in -situaties, waarin zich

nog geen moeilijkheden voordoen.

De prognoses op middellange termijn, welke op het

ogenblik voor het bedrijfsleven in zijn geheel als naar be-
drijfstakken gedifferentieerd door het CPB worden opge-

steld, geven globale aanwijzingen t.a.v. de perspectieven

van het bedrijfsleven in zijn geheel als van de verschillende

bedrijfstakken in het bijzonder.

In aansluiting op deze middellange termijnprognoses zijn

bedrjfstaksgewijze structuuronderzoeken (ook voor de nog

florerende bedrijfstakken) van belang. Deze studies bezien,

anders dan genoemde prognoses, waaraan een macro-

economische benadering ten grondslag ligt, de bedrijfstak-

situatie vanuit de collectiviteit van individuele ondernemin-

gen en hebben daarmee een micro-economische grondslag.

Door middel van algemene (horizontale) structuuronder-

zoeken kan een’ beter inzicht worden verkregen in struc-

turele ontwikkelingen, die het
gehele
bedrijfsleven be-

treffen.

Taken en maatregelen van het bedrijfsleven

Gegeven het inzicht in ontwikkelingen, anticipatie- resp.

aanpassingsmogelijkheden en problemen, zullen maat-

regelen nodig zijn, welke ten doel hebben de betrokken

ondernemingen in een gunstige situatie te houden resp. te

brengen. In zijn algemeenheid zal het gaan om maatregelen

t.b.v. een goede Organisatie- en financieringsstructuur, eco-

nomische beleidsmaatregelen, zoals een capaciteitsafstem-

ming op een economisch verantwoorde produktieomvang,

gericht research- en marketingactiviteiten, gericht perso-

neelsbeleid en vooral dus een goed management.

* De auteur was tot voor kort secretaris van het Verbond

van Nederlandse Ondernemingen en is thans verbonden aan
de Economische Directie van. de Europese Investeringsbank

te Luxemburg.

860

Het ligt voor de hand, dat de noodzakelijke maatregelen

primair worden verwezenlijkt door de betrokken ondèr-

nemingen zelf, al dan niet in collectief verband. Het be-

staande. stelsel van de vrije particuliere ondernemings-

gewijze produktie legt hiertoe, ook een belangrijke eigen

verantwoordelijkhëid op aan het bedrijfsleven.

Taken en maatregelen van de overheid

De ontwikkelingen en problemen, waarmee het indu-

striële bedrijfsJeven geconfronteerd wordt, kunnen echter de

reikwijdte en draagkracht van ondernemingen te boven

gaan. De overheid zal, daar waar nodig, de helpende hand

moeten bieden. Immers een gezonde industriële ontwikke-

ling is van groot belang voor de algemene welvaarts-

ontwikkeling: Hiervoor wordt de overheid door de maat-

schappij als geheel verantwoordelijk gesteld. Op grond van

deze verantwoordelijkheid van de overheid mag van haar

worden verwacht, dat zij direct en indirect het goed (beter)

functioneren van het bedrijfsleven of (groepen van) be-

drijven bevordert. Ook mag worden verwacht, dat zij actie

onderneemt, wanneer verstoringen in de algemene wel-

vaartsontwikkeling optreden, waar deze samenhangen met

of hun oorzaak vinden in het niet goed of onvoldoende

kunnen functioneren van het bedrijfsleven. In deze ge-

dachtengang heeft de overheid t.a.v. de industrie de vol-

gende taken:

• De (meer indirecte) zorg voor het scheppen van een
goed industrieel klimaat, dat nodig is voor het goed

functioneren van de industrie. Dit betekent, dat de

politiek van de overheid rn.b.t. bijvoorbeeld de ruimte-

lijke ordening en de milieuhygiëne, de regionale politiek,

de arbeidsmarkt – en kapitaalmarktpolitiek, de nione-

taire en handelspolitiek, en vooral ook de fiscale poli-

tiek – naast de directe industriepolitiek ‘(industriële

structuurpolitiek) eveneens onderdelen van de sociaal-

economische politiek – rekening moeten houden met

de belangen van de industrie.

• Het in het kader van de directe industriepolitiek recht-

streeks opvangen en helpen ondersteunen van’ die

(groepen van) ondernemingen, die t .g.v. eerdergenoem-

de ontwikkelingen en problemen in hun concurrentie-

positie worden geschaad en die niet in staat zijn volledig

op eigen kracht de noodzakelijke aanpassingen tot

stand te brengen. De impuls, die van de zijde van de
overheid gegeven dient te worden voor het oplossen

(1.2W.)

sinds 1917

sinds 1917

STENOGRAFEN BUREAU

W. STEMMER
&
ZN N.V.

Schiebroekseweg 22-24, telefoon
(010) 180447,
postbus 35007, Rotterdam

vervaardigt o.a. de officiële gemeenteraadsverslagen
van Arnhem, Baarn, Breda, Dordrecht, Eindhoven,
Groningen, Haarlem, Hilversum, Maastricht, Renkum,
Rheden, Rotterdam en Veldhoven.

Wij leveren ook:

NOTULEN VAN DIRECTIE- EN

AANDEELHOUDERS VERGADERINGEN
-‘

De jarenlange gedegen ervaring van ons bureau, toe-
passing van moderne geluidsopnametechniek en voor-
al onze eerste-klas medewerkers garanderen snel en accuraat werk, uitgevoerd op uiterst betrouwbare en,
discrete wijze.’ .

ESB 29-9-1971

van de zich voordoende problemen is alleen dan ge-

rechtvaardigd, wanneër voor de betrokken onder-

nemingen zekerheid is verkregen door middel – van

studies, dat deze ondernemingen op de lange termijn

gezond zullen functioneren en voor de nationale eco-

nomische ontwikkeling van belang zijn.

1-let in het kader van de directe industriepolitiek recht-

streeks stimuleren van die (groepen van) ondernemin-

gen, welke blijkens studies economisch gezond zijn,

groeiperspectieven hebben en voor de nationale eco-

nomische ontwikkeling van belang zijn.

Het in ,het kader van de directe industriepolitiek mede-

helpen afbouwen van ondernemingen; wanneer uit

studies blijkt,. dat.geen perspectieven aanwezig zijn om

te komen tot een economisch verantwoorde continue-
ring yan ondernemingen. -Dit kan inhouden de mede-

zorg voor overdracht van rendabele bedrijfsonderdelen,

afvloeiingsregelingen e.d.

Uit het voorgaande vloeit voort, dat de door de overheid

en de betrokken ondernemingen concreet te treffen maat-

regelen – ter verkrijging van een zo gunstig mogelijk

effect voor de nationale welvaartsontwikkeling, zo goed

mogelijk op elkaar dienen te worden afgestemd, c.q. elkaar

dienen aan te vullen. Van deze afstemming – van maat-

regelen is tot nu toe niet steeds sprake.

Voor wat de overheid betreft is reeds gewezem op het

ambivalente karakter van het huidige overheidsbeleid t.a.v.

de industrie, waardoor van een reële samenhang tussen de

verschillende (directe en indirecte) maatregelen van de

overheid t.a.v. de industrie geen sprake is. Aan het over-

heidsbeleid t.a.v.’ de industrie ligt dan ook geen duidelijke

visie ten grondslag. Dit-wordt wellicht voor een groot deel

veroorzaakt door de onvoldoende ervaring van de over-

heid met de specifieke vraagstukken vaj het industriële

bedrijfsleven, wat er mede toe bijdraagt, dat economisch

vereiste beslissingen veelal niet of slechts traag tot stand

kunnen komen. –

Voorbeelden

Op welke wijze aan een beleidvoortvloeiende-uit de in

het voorafgaande opgesomde overheidstaken tav. de

industrie, concreet inhoud kan worden gegeven, kan wel-

licht het .rnakkelijkst aan de hand van enkele voorbeelden

worden aangegeven. . . -.

• In verband met de (snelle) technologische ontwikkelin-

gen en veranderingen in concurrentieverhoudingen

worden de ondernemingen tot – een snelle – structuur-

aanpassing genoodzaakt. De structuur van bepaalde
bedrijven resp. bedrijfstakken (met name wat finan-

ciering en management betreft) maakt een snel le- aan-

passing echter -vaak onmogelijk. Zo bijv. de textiel-

industrie, welke door het openen van de markt voor

produkten uit ontwikkelingslanden, gedwongen wordt

zich meer en meer te specialiseren op kwaliteitsproduk-

ten. Deze kwaliteitsprodukten vergen een grote hoe-

veelheid know how en research en het is juist hier, waar

de traditionele textielindustrie te kort schiet en waar

overheidsstimulering van research en ontwikkeling

tijdelijk nodig zou zijn.

.. De steeds ingewikkelder produkten en produktie-

methoden vereisen enerzijds steeds meer en steeds langer

research en ontwikkeling, terwijl anderzijds het markt-

861

‘J

risico van deze produkten en methoden groot is. Om

nu te voorkomen, dat dergelijke produkten en methoden

vanwege de grote kosten en het grote risico slechts

kunnen worden ontwikkeld in grote bedrijven, die via

interne subsidiëring en vanwege hun rendement deze

risico’s vaak wel kunnen dragen, zou de overheid hier

moeten stimuleren door middel van research- en ont-

wikkelingssubsidies.

Dç produkten en produktiemethoden, die daarvoor in

aanmerking komen, zouden echter, gezien de beperkte

voorradige financiële overheidsmiddelen via een be-

paalde methode geselecteerd moeten worden, waarbij

de selectiecriteria in grote lijnen door de maatschappe-

lijke ontwikkelingen zelf gesteld zullen worden: kapi-
taalintensief, gericht op de behoeften van de welzijns-

samenleving e.d. Dit zou bijv. kunnen betekenen, dat
de ontwikkeling van computers wel en die van hand-

weefgetouwen niet voor subsidie in aanmerking zou

moeten komen.

In de huidige open wereldeconomie moet echter zoveel

mogelijk vermeden worden, dat bovengenoemd in-
grijpen leidt tot het opzetten van beschermde indu-

strieën, waardoor de handel in vele landen in deze

produkten onmogeljk wordt. Dit zou vooral voor de

kleinere landen rampzalige gevolgen hebben, omdat zij

de benodigde hoge subsidies niet alleen niet kunnen

opbrengen, maar ook omdat zij voor de te produceren

produkten geen voldoende rendabele thuismarkt

hebben.

• Een zo hoog en continu mogelijke bezettingsgraad van

het Nederlands industriële apparaat is van een groot

algemeen economisch belang. Dit kan slechts bereikt
worden door een voortdurend grotere afzet; voor een

deel op de eigen markt, voor een ander deel door export.

De grote aandacht, die de exportbevordering terecht

ondervindt, doet de thuismarkt wel eens minder in de

belangstelling staan. De thuismarkt evenwel vormt voor

een deel van de Nederlandse industrie het meest be-

langrijke afzetgebied.

Tot de factoren, die de positie van de industrie op de

thuismarkt versterken, behoren de aankopen van de binnen-

landse overheids- en semi-overheidslichamen. Tevens heb-

ben zij grote invloed op de exportmarkten, daar verkoop

in het buitenland woidt bevorderd wanneer kan worden
aangetoond, dat overeenkomstige artikelen ook door de

Nederlandse overheid en semi-overheid worden gebruikt;

vooral in de sector van de kapitaalgoederen speelt dit

argument heel duidelijk.

Vastgesteld moet worden, dat de situatie in Nederland
en ândere EG-landen in dit opzicht niet gelijk is. Terwijl

de Nederlandse overheid bij haar aankopen gelijke kansen

tot orderverwerving aan industrieën van alle EG-landen

biedt, valt
bij
die andere landen een duidelijke nationale

protectie- en voorkeurtendens op. Vooral ten aanzien yan
de eerdergenoemde kapitaalgoederen leert de praktijk dat

andëre EG-landen vrijwel nooit offerten vragen bij de

overigens in alle opzichten concurrerende Nederlandse

industrie; het is dan ook vrijwel uitgesloten, dat opdrachten

van die instanties in Nederland worden geplaatst.

Het is ‘duidelijk, dat deze situatie voor de Nederlandse

industrie bijzonder ongunstig werkt. Bevorderd moet dan

ook worden, dat de Nederlandse industrie in een gelijk-
waardige positie komt als de buitenlandse, d.w.z. dat de

Nederlandse overheid de voorkeur geeft aan het nationale

produkt, mits kwaliteit, prijs, levertijd en service een ver-

gelijking met buitenlandse aanbiedingen kunnen doorstaan.

Daarnaast kunnen er omstandigheden zijn, die een verder-

gaande voorkeur voor het Nederlandse produkt rechtvaar-

digen. Dit zou inhouden, dat alle ministeries, die jaarlijks

voor zeer belangrijke bedragen opdrachten plaatsen, niet

slechts dienen te letten op een optimale besteding van hun

budgettaire middelen, maar ook op het Nederlands eco-

nomisch/industriële belang. Dit algemene Nederlandse be-

lang zou getoetst kunnen worden aan bepaalde criteria.

Te denken ware aan:

– werkgelegenheid in probleemgebiden;
— tijdelijk moeilijke situatie in de betrokken bedrijfstak

resp. bedrijven;

– bevordering van research voor de Nederlandse industrie.

• Onze welzijnsmaatschappij vereist steeds ‘meer produk-
ten, die niet op de normale wijze commercieel gemaakt

kunnen worden, of waarvan men het niet wenselijk

vindt dat zij commercieel gemaakt worden. Indien

echter de commerciële prikkel ontbreekt, zal de produk-

tie van en dus ook de research in-dergelijke produkten

slechts kunnen plaatsvinden door middel van een meer

f minder vergaand overheidsingrijpen.

Hierbij kan worden gedacht aan de traditionele sec-

toren als water, elektriciteit, gas, spoorwegen e.a., maar

ook aan

research op het gebied van de milieubeheersing,

geneesmiddelen e.a. Gemeenschappelijk kenmerk van

al deze produkten is, dat hun maatschappelijk rende-

menthoger is dan het hun toegestane bedrijfseconomische

rendement.

• Naast deze op specifieke bedrijfstakken resp. bedrijven

gerichte overheidsactiviteiten kan de overheid eveneens

in het kader van haar directe industriepolitiek meer

globale
maatregelen treffen, waardoor de ontwikkeling

van het bedrijfsleven
in zijn geheel
wordt bevorderd.

Maatregelen, welke in dit kader zouden passen,’ zijn

fiscale faciliteiten, infrastructurele voorzieningen, voor-
lichtingsactiviteiten en vestigingsfaciliteiten. Te denken

valt ook aan stimuleting van op het bedrijfsleven ge-
richte research aan instellingen van hoger onderwijs,

goede coördinatie tussen bestaande researchinstituten

(TNO e.d.) en goede opleiding van specialisten en

managers (business schools).

Beziet men bovenstaande opsomming van mogelijk-

heden en noodzakelijkheden voor ingrijpen van de over-

heid in het kader van haar industriepolitiek in ontwikke-

lingsactiviteiten van het bedrijfsleven, dan mag ook worden

aangenomen dat hierop in de toekomst in toenemende

mate een beroep zal worden gedaan door het bedrijfsleven.

Opdat daarbij zoveel mogelijk verspilling van overheids-

gelden wordt vermeden, lijkt hetwenselijk dat de opstelling

en gebruikmaking van de nodige selectiecriteria ook in

internationaal verband plaatsvinden.

Op den duur zal in het kader van de EG ook steeds

nadrukkelijker een beleid direct t.g.v. de industrie worden

ontwikkeld. Het is echter nog niet zover, dat industrie-

politiek al alleen in Europees verband kan worden gevoerd.

Dit maakt een intensieve bezinning nodig op de inhoud

van de communautaire industriepolitiek in samenhang met

de verdere ontwikkeling van de nationale industrie-

politiek’.

1
Zie: Naar een Europese industriepolitiek in , ,ESB”, nr.

2768 d.d. 14 oktober 1970. –

862

Een snel groeiende bank

Gunstige rentecondities

Balanstotaal
f
366.9 miljoen

Grootste bank van Friesland

Friesland Bank

blijvende verbetering van de industriële structuur, zowel

in nationaal-economisch opzicht als regionaal-economisch

gezien, mag worden verwacht.
Voor wat de overheidsfinanciën betreft zou dit inhouden

dat, om terzake van de regionale economische ontwikkeling

een zelfde resultaat te bereiken, volstaan zou kunnen wor-

den met een kleiner bedrag aan middelen. Voor het indu-

striële bedrijfsleven zou het gevolg zijn, dat ondernemingen

slechts (of juist) voor financiële steun in aanmerking zouden

komen, indien zij namelijk tot bedrijven resp. bedrijfs-

takken behoren, welke passen in het streven naar

een

industriële structuurverbetering.

Een en ander zal moeilijk praktisch uitvoerbaar zijn, als

geen duidelijke inhoud kan worden gegeven aan het directe

industriebeleid (industrieel structuurbeleid) van de over-

heid. Met gebruikmaking van de door middel van middel-

lange termij nprognoses beschikbaar komende rentabi 1 iteits-

berekeningen van het CPB en op basis van de overigens

aanwezige kennis (te denken valt aan gegevens, welke o.m.

via structuuronderzoeken, welke voor een aantal bedrijfs-

takken zijn en worden ingesteld, beschikbaar komen)

m.b.t. het aan de gang zijnde proces van industriële
v
er

nieuwing, moet het toch wel rrïogelijk zijn de stimulering

van de industriële ontwikkeling via de regionale en directe
industriepolitiek verder te integreren.

Samenhang
tussen inflatiebestrijding
en industriepolitiek

Een goed gerichte industriepolitiek dient als een belant-

rijke bijdrage tot de infiatiebestrijding op langere termijn

te worden beschouwd. Onderkend zou dan ook moeten
worden, dat een actie tot inflatiebestrijding eerder aan-

bevolen maatregelen ter vergemakkelijking van de struc-

turele anticipatie resp. aanpassing van de industrie aan de

zich voordoende ontwikkelingen zou moeten bevatten.

Vestigingen in geheel Friesland

Hoofdkantoor: Zaailand 110 Leeuwarden

(I.M.)

Samenhang tussen regionaal- en industriepolitiek

In het voorgaande is naast een opsomming van taken,

die de overheid heeft in het kader van de directe industrie-

politiek, eveneens naar voren gebracht, dat de overheid

moet zorgen voor een goed industrieel klimaat, dat nodig

is voor het goed functioneren van de industrie. In dat ver-

band is o.m. opgemerkt, dat de regionale politiek van de
overheid rekening moet houden met de belangen van de

industrie. Dat de regionale en directe industriepolitiek van

de overheid trouwens nauwe raakvlakken hebben met
elkaar, tonen een aantal voorbeelden (mijnindustrie in

Limburg, textielindustrie in Twente, chemische industrie
in de randstad Holland) duidelijk aan.

Naar de mening van schrijver dezes dient de politiek,
gericht op het stimuleren van de regionale economische

ontwikkeling en de directe industriepolitiek van de over-

heid bewust zo nauw mogelijk – en dan ook meer dan

tot nu toe het geval is – met elkaar in verband te worden

gebracht. Op deze wijze kan namelijk de effectiviteit van

beide worden vergroot, doordat bijv. zodanige bedrijven

worden gestimuleerd zich in bepaalde streken van het land,

buy, het noorden en zuiden te vestigen, waarvan behalve
een bijdrage aan de benodigde werkgelegenheid ook een

Overleg

Tot nu toe vindt het bij de industriepolitiek noodzake-
lijke samenspel tussen overheid en bedrijfsleven op ver-

schillende niveaus plaats, al naar gelang de bedrijfstak cf

het bedrijf waar het om gaat en deaard van de ,,problemen”,

die aan de orde zijn. Het gaat hierbij veelal om incidenteel

overleg.

Behoefte lijkt te bestaan aan een spoedig op gang te
brengen overleg in een meer algemeen kader,
waarin de

overheid en het georganiseerde bedrijfsleven te zamen

periodiek de hoofdlijnen en richting van de industrie-

politiek bespreken en waarbij het georganiseerde bedrijfs-

leven de overheid bij de uitvoering van haar beleid, met

name wanneer het gaat om zaken welke het gehele indus-

triële bedrijfsleven betreffen, ook behulpzaam is.
Bedoeld nieuw kader, dat wellicht niet al te formeeJ zou

moeten zijn, zou kunnen bestaan naast het meer formele
algemene contact, dat de overheid met het bedrijfsleven

(werknemers- en werkgeversorganisaties) heeft in het kader

van de bestaande SER-Commissies. De lezer mag uit het

voorafgaande afleiden, dat schrijver dezes hierbij evenmin

de zojuist door de SER bepleite oprichting van een Her

structureningsmaatschappij op het oog heeft.

C. F.
M. van Lotringen

ESB 29-9-1971

863

Gemeentelijke grondpolitiek

Financiering en fondsvorming

JHR. IR. L. H. OP TEN NOORT*

De gemeente kan, wat haar grondpolitiek betreft, door

gronduitgifte in eigendom of in erfpacht een grondslag

leggen voor de vorming van een grondprijsegalisatie-

fonds c.q. een reserve- of stadsontwikkelingsfonds dat

na een aantal jaren tot belangrijke omvang kan komen.

Een dergelijk fonds maakt de problemen inzake de fi-

nanciering van de grond op den duur aanmerkelijk een-

voudiger. De wijze waarop ei de mate, waarin daarvan

in de praktijk sprake is, onttrekt zich veelal aan de

waarneming van de gewone burger, terwijl dikwijls zelfs

gemeenteraadsleden zich daarvan niet duidelijk reken-
schap. kunnen geven. Slechts zichtbaar is dat enerzijds
verwervings- en gereedmakingskosten, alsmede kosten

voor werken van algemeen . nut, worden verantwoord

door aangevraagde kredieten, met anderzijds de verant-

woording van de opbrengsten uit verkoop en erfpacht op

de lopende rekening, terwijl daarnaast de financierings-
behoefte van de gemeente centraal wordt geregeld in de

leningsdienst die voorziet in de opneming en aflossing

van de benodigde middelen alsmede in de rentebetaling

daarop.

Uitgifte in verkoop

Van een dergelijke fondsvorming kan uiteraard weinig

of geen sprake zijn bij gronduitgifte voor woningwet-
bouw, die door de gemeente of door de woningbouw-

corporaties geschiedt en evenmin bij uitgifte van grond
voor premiebouw. Voor fondsvorming is doorgaans al-

leengelegenheid bij gronduitgifte voor alle andere bouw,

zowel voor particuliere woningbouw en bijzondere be

bouwing als voor industrieterreinen. Vanzelfsprekend is
daarbij dan voorwaarde dat de uitgifteprijs van de grond

c.q. de op basis daarvan vast te stellen prijs van de ca-

non ligt boven de eigenlijke kostprijs van verwerving en

gereedmaking onder toerekening van alle kosten van

infrastructurele, aard en voor renteverlies die in gemoede
in aanmerking moet worden genomen’.

Bij uitgifte in verkoop kan het provenu boven de

kostprijs zonder, meer en, direct worden gerealiseerd en

aan het fonds toevloeien. De opbrengst tot de hoogte van

de kostprijs dient dan tegelijkertijd., ter aflossing van de

voor verwerving en gereedmaking opgenomen middelen.

De financiering van de in de grond geïnvesteerde mid-
delen loopt glad bij het einde van de exploitatie na uit-
gifte van alle daarvoor in aanmerking’ komende grond.
De financiering zal – voor zover niet met eigen midde-

len – kunnen geschieden met kortlopend geld, waar-

door rentekosten worden bespaard.

Uitgifte in erfpacht

Bij uitgifte in erfpacht liggen de zaken gecompliceer-

der. Aangezien de canon in eerste instantie niet meer

dekt dan de op de financiering voor de duur, van de

uitgiftetermijn te verwachten (gemiddelde) rente plus de

nodige opslag voor dekking van de (gemiddelde) jaar-

lijkse financierings-, invorderings- en beheerskosten, is

de financieringslast van de grond in beginsel blijvend.

Indien bijvoorbeeld
elk iaar
a gulden wordt geïnves-

teerd voor aankoop en gereedmaking van in erfpacht

uit te geven gronden, zal daarvan bij een looptijd van
bijv.
25
jaar, elk jaar 0,04 a möeten wordén afgelost en

daarvoor opnieuw 0,04 a moeten worden bijgeleend. Dit

houdt in dat na 2 jaar 0,08 a, na
5
jaar 0,2 a enz. tot na

25 jaar a gulden moet worden afgelost en bijgeleend.

Het saldo van de financieringsmiddelen groeit jaarlijks

met a gulden: na
25
jaar
25
a, na 50 jaar 50 a en zo

vervolgens. Slechts wanneër kan worden, afgelost uit be-

sparingen, behoeven tegenover het bedrag daarvan geen

nieuwe middelen te worden aangetrokken.

Het is dus duidelijk dat het uitgeven van gronden in

erfpacht de gemeente voor een steeds grotere financie-

ringsbehoefte stelt,
,
tenzij daar besparingen tegenover
staan. Indien de canon boven de rente en kosten een

marge bevat, zullen de besparingen door deze marge

worden opgebracht. Indien bijv. bij een rente van 7% en

een kostendekking van
14%
daarentegen een marge van
14%
tot 1 % wordt ingebouwd, dan wordt jaarlijks ge-

spaard op basis van samengestelde interest en wordt een
fonds gevormd dat in steeds grotere mate in de financie-

ring kan voorzien.

Bijgaande tabel laat zien, hoe bij een toenemende

marge van
14%
tot’ 1% boven de actuele teiite van

6%; 7% of 8% enbij een regelmatige jaarlijkse inves-

tering van a gulden de besparing toeneemt en hoe daar

mede in de financiering kan wrden voorzien.

Na verloop van tijd zijn geen verdere vreemde mid-

delen meer nodig. Een aantal jaren later is reeds de

helft van het in totaal geïnvesteerde .bedrag gefinancierd

met eigen middelen (eigen vermogen!), terwijl de be-

sparingen daarna snel groeien totdat na een verder ver-

loop van ca. 1/3 tot 2/9 der voorafgegane periode âlle

geïnvesteerde middelen door eigen vermogen zijn ver-

vangen (zie tabel en bijbehorende grafiek).

* Raadgevend ingenieur en onteigeningsdeskundige te
Utrecht.

1
Zie: ,,Grondkosten bestemmingsplannen”, rapport

werkgroep financiering grondkosten, oktober 1970. Uit-

gave Ministerie voor V. en R.O.

864

Verloop van investeringen en besparingen

– tijdsvertoop

t,

o
bij 8%
rente

Oa-

5a

P.

er
0a
_____

a>

ÇZ

4

3

maxima der vree xde mid eten

hij beap ringen

ei
1/4,

3/, +,

5/8

3/4en’l o/jr.

1

• bij 67 rente

+ bij 7V rente

1 je.

Enkele aantekeningen

Enkele aantekeningen zijn hierbij nog dienstig:

of grond in verkoop of in erfpacht wordt uitgegeven,

is afhankelijk van de grondpolitiek, doch veelal ook

van de voorkeur van de gegadigde;

– de mogelijkheid en de mate van inbouw van een

winstmarge hangt in beide gevallen af van de markt;
deze kan mede door concurrentie van nevenliggende

gemeenten worden beïnvloed;

bij verkoop wordt de winst contant genoten en in het

fonds direct rendabel gemaakt; bij erfpacht wordt

de winst allengs genoten;

Stand van vreemd een gespaard eigen vermogen

Besparingen op basis vn onderstaande percentages per jaar

Rentebass 6 % per jaar 1 %

314%

518%
4%

318%

114%

Max.
vreemde middelen

..
20,6 a
24,0 a
26,4 a 29,2 a
33,2 a
39,0
a
na verloop van
……
32

jr.
36

jr.
39 jr.
42

jr.
47

jr.
54

jr. vreemde middelen
eigen middelen na..
.
38

jr.
44

jr.
47,5 jr.
52

jr.
58

jr.
66,5 jr.
Geheel eigen middelen
na

……………
52

jr.
58

jr.
61,5 jr.
66

jr.
72

jr.
±9Ojr.

Rentebasis 7%per jaar 1%

314%

518%
4%

318%

114%

Max.
vreemde middelen… 19,0 a 22,2 a 24,0 a 26,8 a

30,2 a

35,4 a
na verloop van

. . . .
30

jr.
33,5 jr.
36 jr.
39

jr.
43

jr.
49

jr.
vreemde middelen
eigen middelen na
.. .
35

jr.
40

jr.
43,

jr.
47

jr.
52

jr.
59,5 jr.
Geheel eigen middelen
na

…………….
47

jr.
52

jr.
55,5 jr.
59,5 jr. 64,5 jr.
72

jr.

Rentebasis8%per jaar
1%
314%
518%
4%
318%
114%

Max.
vreemde middelen

..
18,0 a
20,7 a 22,5 a 24,8 a 27,8 a
324 a
na verloop van

. . . .
27,5 jr.
‘305 jr.
33

jr.
35,5 jr.
39

jr.
44,5 jr.
vreemde middelen
eigen middelen na ..
33

jr.
37

jr.
40

jr.
43,5 jr. 47,5 jr.
54

jr.
Geheel eigen middelen
na

……………
43

jr.
47,5 jr.
50,5
jr.
54

jr.
59

jr.
65

jr.

– bij de canon-bepaling zal veelal worden uitgegan

van een gemiddeld te verwachten rentelast; de winst-

marge zal na enige jaren al vlug dekking geven we-
gens allengs op te vangen invloed van stijgende ren-
te, ‘omgekeerd grotere overschotten vertonen bij da-

ling van rente;

– een marge van
0,5%
tot 1% zal op basis van een

gemiddelde rente van 7% plus
0,25%
voor kosten-

opslag een canon geven, die ca.
3,5%
tot 14% ligt

boven de kostprijs; bij industrieterreinen kunnen

soms nog hogere marges mogelijk zijn;

– zodra het maximum aan vreemde middelen is be-

reikt, is de groei van de besparingen kennelijk groter

dan de groei, van de . investeringsbehoefte: meer

vreemde middelen zijn dan verder niet nodig;

– een verdere groei van de besparingen kan – onder

gelijkhouden van de financiering met vreemde mid-.

delen – na vorming van een zekere reservë worden

bestemd voor andere gemeentelijke activiteiten;

– hoe hoger de rentefactor hoe korter de duur van op-

bouw der besparingen; hierdoor kan het maximum

der benodigde vreemde middelen eerder worden be-

reikt en meer worden beperkt;

– overgang naar financiering met kortlopend geld te-

gen lagere rente kan eerder worden verantwoord; de

marge wordt dan aanzienlijk groter, de toenemende

besparingen evenzo;

– aan de vorengenoemde gang van zaken zal ook bij

het beoordelen van de redelijkheid van en de no.od-

zaak tot canon-verhoging aandacht moeten worden

geschonken;

– omzetting van gronduitgifte in erfpacht i.p.v. in

eigendom zal aanvankelijk een ,aanzienlijke verzwa-

ring van de financiering, ervan betekenen;

– omzetting van erfpaôht in verkoop zal kunnen lei-

den tot vervroegde realisering van het in de grond

aanwezige vermogen;

– een integrale omzetting van een politiek tot uitgifte
van grond in’ erfpacht i.p.v. in eigendom, evenals

het omgekeerde, kan bij de historisch gegroeide ver-

houdingen ongewenste repercussies geven
2
;

– al het in de grond aanwezige vermogen
,
zal na het

verstrijken van de erfpachtperiode geheel realiseer-

baar zijn; de meerwaarde van
de:
grond boven de
kostprijs komt dan volledig tot liquidatie resp. tot

verdiscontering in de nieuwe canon;

– door een en ander stijgt het in de grond belegde ge-

meentelijke vermogen aanmerkelijk;

– daarnaast kan de grondpolitiek zich van de algemeen

werkende methode van belastingheffing bedienen om.

bijzondere baatbrengende investeringen op de juiste
plaats en in de juiste mate op de betrokkenen te ver-

halen;

– de financiering van de grondkosten wordt door een

en ander vergemakkelijkt.

L. H. op ten Noort

2
Zie: ,,Grondbeleid’en grondprijspolitiek in Nederland”,

Congres 1970 te Breda, uitgave van het KIV te Utrecht.

ESB 29-9-1971

E

en welzijn

PROF. MR
. J. IN ‘T VELD*

Het is begrijpelijk en verheugend, dat het probleem

van de welzijnsbevordering ook de economen bezig-

houdt. Ik kan mij echter niet onttrekken aan de indruk,

dat zij enige moeité hebben dit op bevredigende wijze
in de theoretische economie in te passen. Een treffend

voorbeeld daarvan vind ik weer in de beschouwing van

Prof. Klaassen, onder de titel ,,Welvaart en welzijn”,

opgenomen in
ESB
van 21juli1971, blz. 660 e.v.

Laat ik voorop stellen, dat ik hem voor een goed

deel kah volgen. Ik heb niet de minste moeite met zijn

uiteenzettingen, dat frisse lucht en

schoon water geen

economische goederen waren, zo lang zij in onbeperkte

hoeveelheden ter beschikking stonden, maar dat zij, nu

de voorraden door vervuiling worden aangetast, voor

de economie interessant worden; dat de wetenschap-

pelijke econoom de totaliteit van alle effecten dient te

bestuderen en dat voor hem de neveneffecten precies

even belangrijk zijn als de primaire produktie, die aan-

leiding was tot het ontstaan van de neveneffecten. Ik

kan ook instemmen met de conclusie: ,,Datgene wat

wij wensen is dus een evenwichtig pakket goederen

waarvan zowel het milieu als de overige goederen een

onderdeel vormen”.

Milieu als economisch goed

Mijn bedenkingen komen pas, als aan milieugoederen,

die beperkt aanwezig zijn, door Klaassen exact dezelfde

rol wordt toebedeeld als aan de overige materiële goe-
deren. Daaruit vloeit dan voort, dat beperkt aanwezige

milieugoederen worden tot economische goederen,

waarvan als definitie wordt gegeven ,,goederen, welke

aan het ruilverkeer deelnemen”.

Met zo’n wijze van voorstellen heb ik toch bepaald

wel moeite. Klaassen zelf schijnt ook te aarzelen, want

reine lucht
vindt hij eigenlijk een niet zo goed voor-

beeld. Ik kan dat begrijpen, want frisse lucht varieert

sterk naar tijd en plaats. Het lijkt mij bepaald niet een-

voudig de waarde te bepalen van een goed, dat nu eens
Wél en dan weer niet, hier wel en daar iiiet, in meer of

minder beperkte mate aanwezig is.

Het ligt, dunkt mij, veel meer voor de hand uit te

gaan van de
vervuiler.
Niemand kan aanspraak maken

op een onbeperkt recht het milieu te verontreinigen

tot schade of hinder van anderen. Overschrijdt de

schade

of hinder een bepaalde grens, dan is het de

taak van de overheid voorwaarden te stellen, waarvan

het nevengevoig kan zijn een stijging van de produktie-
kosten. Als regel zal deze stijging dan wel in de prijzen

worden verrekend. Treedt de gemeenschap op als ver-

vuiler (huishoudelijk afvalwater, enz.), dan zal de over

heid zelf maatregelen moeten treffen, waarvan de kosten

kunnen worden verhaald in de vorm van belastingen of

van hogere prijzen (elektriciteit, water). Is ernstig gevaar

te duchten, dan kan het zelfs leiden tot wering van een

bepaalde industrie. Een en ander is de prijs, die wij

voor het gemeenschappelijk welzijn hebben te betalen.
Berekeningen als van Hueting en anderen, die geba-
seerd zijn op de opvatting dat in de economische groei

ook de factor milieuverontreiniging als gevolg van deze

groei verdisconteerd moet worden, acht ik uitermate

belangrijk, omdat zij- ons een duidelijker inzicht geven

in de offers, die wij voor ons welzijn hebben te brengen.

Dit alles betreft niet alleen de zorg voor frisse lucht,

maar evenzeer die voor schoon water, het tegengaan

van vervuiling van de bodem, van excessieve geluids-

hinder, abnormaal gevarenrisico e.d.

Vrije natuur

Blijft dan het voorbeeld, dat volgens Klaassen waar

schijnlijk beter is, dat van de
vrije natuur.
Spreekt dit

nu inderdaad meer aan? Ik kan het niet inzien. Klaassen

motiveert het aldus: hoewel wij van de vrije natuur

kunnen genieten zonder direct een prijs te betalen, moet

daarvoor in de regel toch een offer worden gebracht,

een offer aan moeite en tijd en veelal ook, zij het in-

direct, aan geld.

Laat ik het voorbeeld eens toepassen op het natuur-

gebied van de Wassenaarse duinen, een van de weinige

stiltegebieden, die er in het Westen van ons land nog

over zijn, en bovendien van groot belang voor de

waterwinning. Voor velen is het een goed, voor hun

welzijnsbeleving van onschatbare waarde. Voor een deel

van de bezoekers zijn de te brengen offers vrijwel te

verwaarlozen, anderen moeten er een tocht per fiets

of auto voor over hebben. Maar ik sprak ook een man,

die werkt in het Rijnmond-gebied en na afloop van

zijn werk dit stinkgebied, zoals hij het noemde, zo snel

mogelijk wenst te ontvluchten om rust te vinden in zijn

villa in Wassenaar. Daarbij ondervindt hij echter als

handicap de enorme drukte op de wegen in het spits-

uur. Daarom snakt hij naar het tot stand komen van

de omstreden weg door de duinen, die hem het thuis

komen gemakkelijker maakt. Dat het natuur- en water-

wingebied daardoor ernstig wordt aangetast, is voor

hem slechts een bijkomstig gevolg. Het is duidelijk, dat

het hier gaat om het afwegen van tegengestelde be-

langen, die elk voor zich moeilijk kwantificeerbaar zijn.

Verschil tussen collectieve en particuliere voorzieningen

De kern van het meningsverschil ligt blijkbaar in

de verschillende betekenis, welke aan de rol van beperkt

* Oud-lid Raad van State.

866

aanwezige milieugoederen wordt toegekend. Volgens

Klaassen vervullen zij exact dezelfde rol als de overige

materiële goederen. Ik zie daarentegen een essentieel

onderscheid. Zelfs wil ik het nog iets ruimer stellen: ik
zie een essentieel onderscheid tussen collectieve voor-
zieningen,
waarvan milieugoederen deel uitmaken, en

particuliere consumptie.
-Op het gebied van de particu-

liere consumptie heeft de individuele burger, zij het

binnen zekere grenzen, een vrije keus. Daar geldt on-

verkort, wat Klaassen schrijft op blz. 662 bovenaan:

,,Ons welzijn hangt niet af van wat we hebben, van wat

we ons kunnen veroorloven, doch van dat wat we ons

kunnen veroorloven in verhouding tot wat we ons zou-

den willen veroorloven”. Dit kan ook gelden voor

groepen, die zich tekort gedaan voelen, en zelfs voor

in ontwikkeling achtergebleven volken. Maar dan gaat

het toch meestentijds om voorziening in individuele

behoeften.

Bij de collectieve voorzieningen ligt het anders. Daar

hebben wij te maken met belangen en behoeften van

de gemeenschap. De beslissingen worden genomen niet

door individuen, maar door organen van de gemeen-

schap. Een nieuw element komt daarin naar voren:

overwegingen van
solidariteit, sociale verantwoordelijk-
heid
en
sociale gerechtigheid.
Wij dragen een gezamen-

lij ke verantwoordelijkheid voor frisse lucht, schoon

water, een leefbaar milieu, enz.

Nieuw is dit overigens niet. In de sociale politiek

vinden deze beginselen reeds toepassing. Ook bijzondere

steunmaatregelen voor in ontwikkeling achtergebleven

gebieden (het Noorden, Zuid-Limburg) en in gevaar ver

kerende industrieën zijn daarvan een voorbeeld.

Voortbestaan van de mensheid

Met betrekking tot de milieuvervuiling komt daar nog

iets bij:
de verantwoordelijkheid tegenover het nage-

slacht.
De vervuiling neemt hand over hand toe; het

tempo versnelt. Zwemmen in een groot deel van de

open wateren is er al niet meer bij. Onze zeestranden

lokken ook niet meer zo tot baden. Zeehonden sterven

aan kwikvergiftiging. Het eten van vis is voor de mens

nog niet levensgevaarlijk, maar hoe lang zal dit nog

duren? Worden geen maatregelen getroffen, dan komt

ook de drinkwatervoorziening in gevaar. Teveel afvoer

van koelwater kan de temperatuur van het water boven

een toelaatbare grens doen stijgen.

Voorts zijn er verontreinigingen, die
mondiale
bete-
kenis hebben. Het maandblad
Maatschappij-Belangen

van juli 1971, blz. 204 e.v., geeft daarvan een lezens-

waardig overzicht, ontleend aan een lezing van Dr.

L. Ginjaar, directeur van het Studie-informatiecentrum

TNO voor het onderzoek ten dienste van het milieu-

beheer. Hij noemt o.m. de mogelijkheid van klimato-

logische veranderingen ten gevolge van een hogere

concentratie aan kooldioxyde en vaste deeltjes in de

atmosfeer; de vervuiling van de oceanen met organische

stoffen, waardoor de functie van zuurstofproducent

wordt verstoord; metaalverbindingen en andere persis-

tente verbindingen; de eventuele gevolgen van de uit-

laatgassen van supersonische vliegtuigen; de ophoping

van persistente pesticiden in de natuurlijke keten.

Men begint zich reeds ernstig ongerust te maken,

omdat, als wij deze ontwikkeling niet weten te stoppen,

het voortbestaan van de mensheid op het spel komt te

staan. Mag men zich van deze benauwende -vraagstuk-

ken nu afmaken met een verwijt aan de avant-garde

van de milieubeschermers, dat zij het erger maken dan

nodig is? Dat moet Klaassen toch bedoelen, als hij

schrijft: ,,De technische vooruitgang en de reclame

zorgen voor steeds hoger gestelde doeleinden voor onze

voorziening met materiële goederen; de avant-garde van

de milieubeschermers zorgt ervoor, gebruik makend

van dezelfde communicatiemiddelen als de fabrikanten,

dat wij ons steeds onbehaaglijker voelen in onze om-

geving. Hoe succesvoller beiden zijn in hun streven, des

te ongelukkiger zullen wij ons voelen. En dat betekent

niets meer of minder dan dat ons welzijn daalt of in

ieder geval aanzienlijk minder stijgt dan zonder deze

acties het geval zou zijn geweest”.

Ik begrijp zo’n redenering niet. Het lijkt mij meer

met de werkelijkheid in overeenstemming, dat de door-

snee-burger -zich pas onbehaaglijk gaat voelen, als hij
met de werkelijkheid geconfronteerd wordt. De bewo-

ner van een gebied als Rijnmond weet ook zonder voor-

lichting van de milieubeschermers heus wel, waardoor

zijn welzijnsbevinden bedreigd wordt. Maar vooruit kij-

ken, zich zorgen maken over toekomstige ontwikkelin-

gen, dat doen slechts weinigen. Tekenend is bijv., dat
acties dikwijls pas op gang komen als men staat voor

voldongen feiten. Daar begint nu, dank zij de voorlich-

ting, gelukkig enige verbetering in te komen.

Van een regering, die zich van haar verantwoorde-

lijkheid bewust is, mag m.i. verlangd worden, dat zij

niet achter de feiten aanloopt. Regeren is nog altijd

vooruitzien. Maar anderzijds kan zij weer niet te ver

vooruitlopen, wil zij niet het contact met de massa

verliezen. Daarom is voorlichting dringend nodig en ik

waardeer daarom het streven van de avant-garde van de

milieubeschermers heel wat positiever dan Klaassen. Ik

betreur het zelfs, dat hun roep nog niet meer weerklank

vindt. Het besef, dat drastisch ingrijpen nodig is, wint

slechts langzaam veld. Ook in vergelijking met andere

landen behoren wij zeker niet tot de koplopers.

Bereikbare doeleinden

Nu heeft Kjaassen natuurlijk weer gelijk, als hij ons

voorhoudt, dat niet alles tegelijk kan en dat wij hebben

te streven naar bereikbare doeleinden. Het komt dan

echter neer op het stellen van prioriteiten, waarbij de

kardinale vraag rijst: moet de ruimte voor verdere stij-

ging van de particuliere consumptie niet beperkt worden

ten bate van dringend noodzakelijke collectieve voor-
zieningen? Voor mij lijdt het geen twijfel, dat milieu-

voorzieningen daarbij op absolute prioriteit aanspraak

hebben. Als een kind gekidnapt is, gaan de ouders ook

niet de geëiste lossom afwegen tegen andere behoeften.

Voor het leven van het kind moet alles wijken.

Een z6 absolute prioriteit als aan het milieubeheer
zou ik aan de overige collectieve voorzieningen niet

willen toekennen, al dragen ook deze bij tot het welzijn.

Er is een hele scala van overheidsactiviteiten, waarbij

nauwkeurige afweging tegen behoeften in de particuliere

sfeer voor de hand ligt. Met nauwkeurige afweging

bedoel ik ook, dat uitbreiding van de particuliere con-

sumptie onafwendbare gevolgen heeft voor de overheids-

bemoeiingen: meer auto’s vragen om meer verkeers-

voorzieningen, meer plezierjachten om meer watersport-
accommodatie, enz.

Wat wij beogen, is dus harmonische groei, waarvoor

ESB 29-9-1971
867

een toekomstgericht beleid een vereiste is. Het
Planning-

Programming-Budge/ing systeem,
waarmede reeds in

verschillende landen wordt geëxperimenteerd, kan daar-

toe een belangrijk hulpmiddel zijn. Dat betekejt plan-

ning op lange termijn om althanseen globaal inzicht te
krijgen in de te verwachten ontwikkeling, in het kader

daarvan meer uitgewerkte programma’s op middellange

termijn en, waaraan het ‘in ons land vooral schort, een
schakel tussen planning en budgeting. ‘

Lange-termijn-planning

Aan planning, ook op langere termijn
;
wordt in ons

land al heel wat gedaan. Zo bijvoorbeeld op het terrein

van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Tot nu

ontbreekt echter m maar iets te noemen – een

globale berekening van de kosten, gemoeid met krot-

opruiming en reconstructie van bebouwde, kommen, met

monumentenzorg, met bescherming van natuurgebieden

en met recreatievoorzieningen.

Het Ministerie van,Verkeer en Waterstaat heeft een

goed voorbeeld gegeyen methet publiceren van de nota

TP 2000,
een toekomstprojec,tie, waarin ook de finan-

ciële aspecten aandacht hebben gekregen.

Minister’ Nelissen, toen •nog.aan Economische Zaken,

heeft in een redevoor het DepartementAmsterdam van
de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Han-

del, waarvan verslag in
Maatschappij-Belangen
van april

1971, blz. 88 e.v., een nota in het vooruitzicht gesteld

over de kosten van milieuhygiëne. Hij voegde daaraan

toe, dat wij niet in miljoenen, maar in miljarden guldens

zullen moeten rekenen. Een orde van grootte van 1 k

2% van ons nationale inkomen leek hem .gen over-

dreven voorstelling van de uitgaven,’ die wij ons zullen

mQeten getroostçn. Dit klopt wel ongeveer met wat

ik las in
De Werkgever
van 19 agustus 1971 (blz.
445):

‘,,De Nederlandse industrie investeert jaarlijks circa 10
miljard gulden. Zij zal in de komende jaren naar schat-

ting 10 tot 12% – dat is ongeveer 1 miljard gulden –

per jaar extra moeten investeren om, nieuwe apparatuur

,,schoon” te laten produceren. Deze raming staat los

van de kosten van het terugdringen van de bestaande

verontreiniging,’ veroorzaakt door de aanwezige ‘indu-

striële installaties”. Daarbij moeten dan’ voorts ‘nog

worden opgeteld de kosten van afvoer van huishoudelijk

afval en afvalwater.

Het is de weg, die wij te gaan hebben, om tot een

verantwoorde keuze van prioriteiten te komen. Minister

Nelissen heeft hét niet bij woorden gelaten, maar is

overgegaan tot de instelling van een commissie ,,Macro-

economische analyse vân het milieubeheer”. Als nu

andère Ministeries dit voorbeeld en dat van ,,Verkeer

en Waterstaat” volgen, is er kans dat het basismateriaal

beschikbaar’ komt om met meer kennis van zaken van

gedachten te wisselen over wat nodig is om een har-

monische groei te verzekeren.

Dat ik de groeiende belangstelling voor het welzijns-

vraagstuk, ook van de zijde van economen, met vreugde

begroet, zal na het voorgaande duidelijk zijn. Ik ben

alleen wat bevreesd, dat men het vraagstuk teveel uit-

sluitend vanuit de economische gezichtshoek zal gaan
bezien. Er spelen ook andere’ dan zuiver economische

motieven een , rol: zedelijke en rechtsbeginselen ‘en po-

litieke opvattingen. En – ik moge het herhalen –

economische waardebepaling van immateriële goederen

als natuurgenot en frisse lucht en van maatregelen ter
v’erzekering van een onbedreigd voortbestaan van het

menselijk geslacht lijkt mij bepaald niet eenvoudig.

Interdisciplinaire aanpak

De zorg voor het maatschappelijk en cultureel welzijn

is een z6 omvattend vraagstuk, vooral als men haar ook

o’p de toekomst projecteert, dat vele disciplines daarmede

bemoeiing hebben: behalve economie kunnen genoemd

wôrden biologie, chemie, natuurkunde, geneeskunde,

sociale psychologie, sociologie, politicologie, rechtswe-

tenschap, stedebouw, bedrijfs- en bestuurswetenschap.

En misschien nog wel enkele andere.

Lie vraag is daarom, of het streven niet gericht moet

worden op een meer’ geïntegreerde aanpak. ‘Er wordt

wel veel lippeiidienst bewezen aan de noodzaak van

interdisciplinaire studies, maar in’ de praktijk komt er

nog niet zoveel van.

J. in ‘t Veld

Au

‘ courant

Socialistén aan de macht!

Na kennisneming van de Troon-

rede’ en de Miljoenennota zie ik maar

één institutionelé oplossing voor de

moeilijkheden: de socialisten aan de
macht. De regering-Biesheuvel mag

de begrotingsdebatten niet overleven.

Er moeten ‘dan ‘verkiezingen volgen

die ‘de socialisten de volstrekte meer-

derheid moeten geven. En’ dat’ niet

voor vier jaar, maar voor een jaar of

vijftig.

Alleen dan is in ons land een con-

stellatie denkbaar waarbij regering en

vakbeweging, in goed gemeen over-
leg, de loonontwikkeling onder con-
trole’ krijgen. Er ontstaan dan in ons

land Zweedse ‘verhoudingen. Niet dat

ze daar de inflatie helemaal ,onder ‘de

duim hebben, maar de Zweden heb-

ben wel gezorgd voor een politieke

en maatschappelijke Organisatie die de

voorwaarden kan scheppen voor een

geleide economische ontwikkeling.

‘Ik maak- mij sterk, dat ook de

werkgevers het bij enig nadenken met

mijn stelling’ eens moeten zijn. Hun

Zweedse collega’s laten het loonover-

leg met het grootste vertrouwen over

aan de machtige centrale organisaties’

van werkgevers en werknemers en

hebben er,vrede mee dat het land al

veertig jaar bestuurd wordt door

uiterst redelijke sociaal-democraten.

Sinds de jaren vijftig bestaat in dat

land- een grandioze afspraak. De re-

gering onthoudt’ zich van elk ingrijpen

in het sociaal-economische overleg.
De nauwe relatie tussen de sociaal-

democratische partij en de vakbewe-

ging. vormt de garantie dat er ‘geen

looneisen gesteld worden die drastisch

indruisen tegen de doelstellingen van

het overheidsbeleid.

Wanneer de zaak dan toch uit de

hand loopt, zoals thans in werkelijk-

heid het geval is, dan is dat niet te

wijten’ aan de collectieve onderhande-

lingen, mar aan de ,,wage drift”, de

ongecontroleerde incidentele loons-

868

verhogingen die ook in Zweden

tussen de mazen, van de collectieve

arbeidsovereenkomsten heenglippen.

Maar stel nu eens dat we, om met

Drs. Ter Heide van het NVV te spre-

ken, die incidentele loonsverhogingen

buiten beschouwing kunnen laten. De

socialistische regering geeft de vak-

beweging – uiteraard ondergebracht

in één onverzuilde federatie – de

waarborg dat het gehele programma

van sociale zekerheid, sociale woning-

bouw, democratisering van het onder-

wijs en verbetering van de milieu-

hygiëne onverkort wordt uitgevoerd.
De vakcentrale belooft op haar beurt

dat de loonstijging volgend jaar be-

perkt zal blijven tot de produktivi-

teitsstijging. De belastingen op win-

sten en vermogens worden nog iets

opgeschroefd. De infiatiecorrectie

wordt niet teruggegeven (kan best,

want de libëralen zijn uit de regering).

Er ontrolt zich een panorama van

louter harmonie en vrede. Werkge-

vers-en werknemers zitten bijeen als

de leeuw en het lam uit de paradijs-

fabel. De werkgevers hebben zich al-

lang geschikt, want de socialisten

hebben beloofd alle plannen vooi’ na-

tionalisatie van produktiemiddelen

voor goed uit hun hoofd te zetten.

De vakbeweging zwijgt over demo-

cratisering binnen de ondernemingen.

Stilzwijgend is overeengekomen dat

er niet meer zal worden gestaakt. De

arbeidsvrede is voor vijftig jaar ver-

zekerd.

Aan die fabelachtige toekomst heb

ik sterk moeten denken na afloop van

het breed overleg tussen kabinet en

bedrijfsleven. Wat voor eensgezind-

heid sprak er niet uit ‘de verklaringen

van de ministers, werkgevers- en

werknemersvoorzitters.

Het was een unanimiteit die was

afgedwongen door de somberste voor-

spelling die ooit door het Centraal

Planbureau op papier is gezet. Laten

we de nominale ontwikkelingen voort-

woekeren zoals we dat in 1971 heb-

ben gedaan, dan valt er in het geheel

geen economisch beleid meer te voe-

ren. De Miljoenennota van minister

Nelissen bewijst dat de voorspellingen

van de Macro-economische verken-

ning op waarheid berusten.

De loon- en prijsinflatie heeft nu

ook de regering overspoeld. De ge-

raamde stijging van de uitgaven in

1972 met 16%, is voor 11% te

herleiden tot loon- en salarisstijgin-

gen. De toeneming van de belasting-

druk met 0,8% die daarmee gepaard

gaat, leidt niet tot een reële vérgroting
van de collectieve voorzieningen.

Nergens in het uitgebreide wapen-

arsenaal van de minister van finan-

ciën is een instrument te vinden dat

de bestedingen zover terugdringt dat

de regering zelf meer armslag krijgt

voor haar investeringen. Opvoering

van de belastingdruk leidt tot nog

meer afwenteling en nominale loon-

en prijsverhogingen.

NVV-voorzitter Ter Heide heeft

op de persconferentie na afloop van

het overleg tussen regering en be-

drijfsleven verklaard er niet over – te

piekeren nog eens zijn medewerking

te geven aan een programma van be-
stedingsbeperking zoals dat, wel met

medëwerking van de vakbeweging, in

1956/1958
is uitgevoerd.

Aan wat voor soort matiging zou

hij eigenlijk denken? De vakcentrales

hebben al verklaard het woningbouw-

programma van de regering volstrekt

onvoldoende te vinden. En van

Lanser herinner ik mij de uitspraak,
dat de vakbeweging alleen tot mati-

ging berèid is als er perspectief ge-
boden wordt op uitbreiding van die

collectieve voorzieningen die hoog

genoteerd zijn in het actieprogramma
van de drie vakcentrales.

De fameuze anti-inflatie-CAO waar-

mee de Metaalbedrijfsbond NVV in

het krijt wil treden hôudt ook een

beperking van de reële loonstijging in

onder de voorwaarde dat de daardoor

vrijkomende ruimte •gebruikt wordt

voor verhoging van overheidsuitga-

ven.

Overigens zu een bestedingsbe-

perking ,,in de geest van
1956″,
over-

gebracht op de schaal van 1972,

zulke gigantische bedragen uit de in

komenscirculatie moeten wegzuigen,

dat zelfs -een socialistische meerder-

heidsregering eraan zou bezwijken.

Bedrijfsleven en regering waren er

zich vorige week donderdag geloof ik,

wel van bewust dat we moeten leven

zonder automatisch evenwichtsme-

chanisme. Alle instrumenten zijn door

de sterke druk van de inflatievloed-

golf, die alle geledingen van

onze

goede samenleving doorspoelt, ‘dolge-

draaid. Zelfs de uitlaatklep van de

betalingsbalans – is – buiten werking

door de massale toevloed van buiten-

lands’vluchtkapitaal.

– Het chronisch geworden tekort op

de lopende rekening leidt niet meer tot

inkrimping van de binnenlandse be-

stedin’gen en evenwichtsherstel.

Donderdagavond was Drs. S. C.
Bakkenist de enige, die verklaarde

dat de ontwikkelingen in de interna-

tionale economie na côrrectie van de

valutaverhoudingen, of, als gevolg van

de protectionistische maatregelen van

Nixon, nog heel wat ernstjger gevôl-

gen voor onze economie kunnen heb-

ben dan het Centraal Planbureau in

de MEV begroot.

Het aangrijpingspunt voor, herstel

van het evenwicht — misschien jûis-

ter gezegd ombuiging váá de infia-

toire ontwikkeling – ligt buiten de

grenzen van ons land. – –

A. F. van Zweeden

Bo-ek

ieuws

Prof. Dr. J. H. P. Paelinck: Regionaal

en stedelijk economisch onderzoek steeds

operationeler.
Erven F. Bohn NV,

Haarlem 1971, 21 blz.
f.
3.

Deze publikatie bevat de rede, die

Prof. Paelinck heeft uitgesproken bij

de aanvaarding – van het ambt van

buitengewoon hoogleraar in de

ruimte-

lijke economie ‘aan de Nederlandse

Economische Hogeschool te Rotter-

dam op 29 april 1971.

De auteur behandelt de modelmatige

aanpak van het regionaal en stedelijk

onderzoek, dat door gebruik van

specifieke technieken in het afgelopen
decennium operationeel werd. Zo ont-

stond als operationele versie van de

groeipoolwerking de attractietheorie.

Met betrekking tot.de
onderneming,

de regio en de stad worden enkele

modellen ontwikkeld, kritisch bekeken

en op hun doelmatigheid getoetst.

Hierbij is gebruik, gemaakt van een

aantal recente voorbeelden van, de

auteur zelf en van zijn collega’s. –

Aan het slot van de rede wordt yer-

meld, dat door de recente beiiaderingen,

die een rijk spectrum aan technieken
gebruiken, gehoopt mag, worden dat
binnen afzienbare tijd de methodolo

gische kloof tussen regio en urbs mèt

succes overbrugd zal worden.

ESB 29-9-1971

869

ç-..

Gregory Grossman: Economische
stelsels.
Prisma-compendia, no. 70, Uitg. Het

Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 202 blz.,
f.
4,50.

Dit boek is een vertaling van

Economic Systems,
dat dateert van

1967. De eerste vraag die in dit verband

rijst, is of de vertaling van een boek dat

in de oorspronkelijke taal zijn weg al

onder vele Nederlandse lezers heeft

gevonden, zin heeft. Degenen die hier

belang in stellen, zullen immers naar

alle
waarschijnlijkheid
weinig moeilijk-

heden hebben met Engels.

Nu is de oorspronkelijke versie in

sterke mate afgestemd op Amerikaanse

lezers. De schrijver zet zich telkens af

tegën het Amerikaanse economische

stelsel en zijn voorbeelden zijn ook

vrijwel alle aan de Verenigde Staten

ontleend. Als de vertaling gepaard was

gegaan met een zodanige bewerking

dat het boek zou zijn toegespitst op

Nederlandse verhoudingen, zou zij

zeker van belang zijn geweest. Zulk

een bewerking heeft echter niet plaats-

gevonden. Er blijft daarom wel enige

twijfel hangen over het nut van deze

Nederlandse versie.

Het gevaar bestaat ook dat de vak-

termen niet altijd goed overkomen.

In het algemeen is de vertaling goed,
maar er zijn toch enkele punten waar

het Engels duidelijker is dan het Neder-

lands. Zo wordt ,,security” vertaald

door veiligheid i.p.v. door zekerheid,

,,relations” door verhouding i.p.v. be-

trekking (het gaat om de betrekking

tussen produktiefactoren en produktie

in de produktiefunctie), terwijl ,,neigh-

borhoods effects” (externe effecten) al

te letterlijk vertaald is in buurtschaps-

effecten. Het laatste is overigens niet
zo erg, want in dezelfde zin komt het

woord ,,externalities” voor, en dat is

wel juist weergegeven door externe

effecten.

Wat de inhoud betreft wordt eerst

een aantal maatstaven besproken waar-

aan economische stelsels kunnen wor

den getoetst. Als zodanig worden ge-
noemd welvaart in de zin van de hoe-
veelheid beschikbare goederen, groei,

stabiliteit, zekerheid, efficiëntie, gelijk-

heid, economische vrijheid en con-

sumentensoevereiniteit. Vervolgens

wordt het begrip economische stelsel

nader omlijnd, aan de hand van de

instituties die het kenmerken. Een

derde inleidende hoofdstuk heeft be-

trekking op de ideologisch verpakkin-

gen waarin vooral anti-kapitalistische

stelsels doorgaans optreden. De nadruk

valt daarbij op het Marxisme. Als

feitelijke stelsels worden besproken het

kapitalisme, en wel achtereenvolgens

de marktelementen en de elementen

van planning en overheidsleiding, het

Russische communisme en het Joego-

slavische communisme. In een af-

sluitend hoofdstuk wordt aandacht be-

steed aan de betrekking tussen de mens

en het economische stelsel en aan een

eventuele convergentie tussen commu-

nisme en kapitalisme.

Het is een goed leesbaar boek, dat

op plezierige wijze relativeert. De be-

scheiden omvang is een verademing als

we deze vergelijken met de meeste

andere Amerikaanse studies over dit

onderwerp. De voornaamste dingen die

in verband met het onderwerp van be-

lang zijn, komen alle ter sprake. Er

wordt vrijwel geen aandacht geschon-
ken aan de ontwikkelingslanden, maar

de titel moet eigenlijk worden gelezen

als: confrontatie van kapitalisme en

communisme.

Er zijn ook wel enkele punten van

kritiek mogelijk. In de eerste plaats

blijft in het duister waar de maatstaven

voor de toetsing van economische stel-

sels vandaan komen. Zijn zij de maat-

staven van de schrijver zelf, heeft hij

ze langs empirische weg gevonden of

behoren ze bij één of ander economisch

stelsel? Aan de verwachting dat de be-

sproken stelsels aan deze maatstaven

zullen worden getoetst, wordt ook maar

zeer ten dele voldaan: de kritische

toetsing blijft veel meer in het vage

dan overeenkomt met de gedetailleerde

bespreking van de afzonderlijke maat-

staven.

Verder worden planning en geleide

economie niet goed uit elkaar gehouden.

Wat betreft de gegevens over Neder

land zijn de mededelingen over het

vergelijkingensteisel voor het jaarplan,

het gebruik van de lonen als instrument

van economische politiek en het op-

treden van de SER bij de loonvorming

inmiddels door de ontwikkeling achter-

haald. Het eerste was op het moment

van de vertaling nog niet bekend, maar

de beide andere punten hadden wel

aan de werkelijkheid kunnen zijn aan-

gepast.

Merkwaardig is dat niet alle noten

van de schrijver zijn overgenomen.

Misschien is dit het enige punt waar

een stukje bewerking is toegepast,

want weggelaten zijn vooral de ver-

wijzingen naar puur Amerikaanse lite-

ratuur. Maar op één punt is juist iets

weggevallen wat bij uitstek Neder-

landse lezers zal interesseren, namelijk

de verwijzing naar een publikatie van

Tinbergen over de convergentie tussen

kapitalisme en corn Tiunisme. Wie alleen

deze Nederlandse vertaling ter hand

neemt, zou dus ten onrechte de indruk

kunnen krijgen dat de schrijver geen

kennis heeft genomen van de gedachten-

gang van Tinbergen. In de hoofdtekst

noemt hij hem namelijk niet.

Laten we echter geen twijfel laten

bestaan aan ons eindoordeel over het

boek van Grossman: het is en blijft

een nuttig en handig overzicht, zelfs

in het Nederlands.

Prof. Dr.
F. Hartog

P. Romus (red.): Les régions fron-

talières û l’heure du marché commun.

Coiloque organisé les 27 et 28 no-

vembre 1969 par l’Institut d’Etudes

Europeénnes. Presses Universitaire

de Bruxelles, Brussel 1970, 427 blz.

780 B.frs.

Dit boek bevat de inleidingen en

discussies gehouden tijdens een con-

gres (27 en 28 november 1969) aan

het Instituut voor Europese Studies

van de Vrije Universiteit te Brussel.

Onderwerp: de •veranderingen wel-
ke grensgebieden ondergaan als ge-

volg van het proces van Europese

integratie.

Korte inhoud:

Deel 1 – Présentation de quelques

régions frontalières:

– La région franco-beIge Nord-Pas-

de-Calais, Flandre occidentaie-Hai-

naut (N. Gadenne);

– La région franco-belge-luxem-

bourgeoise du Nord de la Lorraine,

du Sud du Luxembourg et d’Esch

(Y. Fabert);

– La région centrale du Benelux

(H. Vandeberg);

– La région belgo-néerlando-alle-

mande Liège-Limbourg-Aix-la-Cha-

pelle (H. Melkin);

– La région franco-germano-luxem-

bourgeoise Lorraine-Sarre-Luxem-

bourg (A. Seyler);

– Les régions franco-allemandes

d’Alsace et de la partie méridionale

du Haut-Rhin, Südliche Oberrhein-

gebiet (R. Uhrich);

– La région germano-néerlandaise

Westmünsterland – Twente – Oost-Gel-

derland (W. de Haan);

– La région franco-italienne des

Alpes (G. M. Vitelli).

Deel 2 – Les, régions frontalières

européennes: essais de synthèse:

870

– Les problèmes économiques des

régions frontalières européennes (R.

Gendarme);

– Les problèmes sociaux (G. Mi-

chel);

– Les problèmes commerciaux (M.

Falise);

– Signification historique et politi-

que des frontières en Europe (G.

Goriely);

– La programmation économique

(A. Dumoulin);

– L’harmonisation des transports

(J.-P. Rey);

– La contribution des Communau-

tés eu
y
opéennes au développement

des régions frontalières européennes

(R. Sunnen);

– La politique de Ja Banque Euro-

péenne d’Investissement dans les ré-

gions frontalières européennes (C.

Dupont);

– Conclusions générales: les régions

frontalières á l’heure du Marché

Commun (P. Romus);

– Structure économique et sociale et

croissance des régions frontalières

internes de Ja Communauté euro-

péenne (F. Gouzes).

Centraal Bureau voor de Statistiek:

Statistiek der
gemeentefinanciën, onder-

werpen van overheidszorg, rekeningen

1967, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage

1971, 75 blz., f. 10.

In deze publikatie, die de financiële

weerslag van de activiteiten der gemeen-

ten over 1967 geeft, zijn de uitgaven en

inkomsten toegerekend aan de verschil-

lende functies, d.w.z. onderwerpen van

overheidszorg, zoals: algemeen bestuur,

justitie en politie en volksgezondheid;

ze sluit geheel aan bij de in 1970 als

eerste verschenen ,,Statistiek der ge-

meentefinanciën, onderwerpen van

overheidszorg, rekeningen 1965″.

Centraal Bureau voor de Statistiek:

Statistiek der rijksfinanciën
1966-1971.

Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage 1971,

123 blz., f.
15.

In deze publikatie wordt een kwanti-

tatief overzicht gegeven van de activi-

teiten der rijksoverheid zoals deze tot

uitdrukking komen in de definitieve

rijksrekeningen over de jaren 1966 en

1967. De uitgaven en inkomsten zijn
gerubriceerd naar economische cate-

gorieën, overeenkomend met de speci-

ficaties in het stelsel der nationale.

rekeningen, en functies van de over-

heid (defensie, politie, verkeer enz.).

Tevens zijn opgenomen: bijzonder-

heden betreffende de door het rijk ge-

exploiteerde bedrijven en beheerde

fondsen; een gespecificeerd overzicht

van de geïnde belastingen en de ver

deling daarvan over rijk, provincie en

gemeenten; gegevens over de gevestigde

en vlottehde staatsschuld.

@Mededelingen

Het voeden van Nederland, nu en h

de toekomst

De Stichting Toekomstbeeld der

Techniek zl op donderdag 14 okto-

ber 1971 in de Jaarbeurscongreszaal

te Utrecht een symposium houden,

getiteld: ,,Het voeden van Nederland,

nu en in de toekomst”. Dit sympo-

sium staat mede onder auspiciën van

het Koninklijk Genootschap voor

Landbouwwetenschap en de Neder-

landse Vereniging voor Voedingsleer

en Levensmiddelentechnologie.

Op dit symposium worden bespro-

ken:

• De wereldvoedselsituatie en ‘de

plaats van.Nederland in de West-

europese verhoudingen.

• De huidige en toekomstige pro-

duktie- en prijsaspecten tegén een

achtergrond van de voedingsleer

van de drie hoofdvoedingsstoffen:

eiwitten, vetten en koolhydraten.

• De veranderende relatie tussen

producent, distribuant en consu-

ment.

• Risico en verantwoordelijkheid bij

nieuwe ontwikkelingen.

De preadviezen zijn geschreven

door Drs. W. C. Bus, Prof. Dr. J.

Boldingh, Prof. Dr. Ir. M.
J.
L. Dols,

Prof. Dr. H. Doorenbos, Dr. C.

Engel, Ir. H; Glazenburg, Prof. Dr.

A. G. M. van Melsen en Drs.
J.
de

Veer.

De kosten voor deelneming aan dit

symposium bedragen f. 25 per per-

soon, preadviezen, koffiemaaltijd en

verversingen inbegrepen. Studenten

f.
15.
Programmaboekjes, waarin op-

genomen een aanmeldingsformulier,

kunnen worden aangevraagd bij:

Het congresbureau van het Koninklijk

Instituut van Ingenieurs, Prinsesse-

gracht 23 te ‘s-Gravenhage,, tel. (070)

64 68 00, toestel 26.

Cursussen Kwaliteitsdienst voor de

Industrie

Dit najaar brengt de Stichting

Kwaliteitsdienst voor de Industrie in

het internationaal opleidingsprogram-

ma in het Engels en het Duits meer-
daagse, cursussen over: ,,Reliability

Engineering” door Dr. V. D. Barnett

en Dr. B. W. Jenney; ,,Management

of Quality Control” door Dr.
J.
M.

Juran; ,,Practical Industrial. Experi-

mentation” door D. Shainin; ,,Qua-

littitsbewertung, Qualitâtssicherung,

Q ualitiitssteuerung unter Verwendung

von Computer” door Obering. F.

Goubeaud; ,,Increasing profit through

Efficacy in the Control of Quality”

door S. Weinberg; ,,Quality Problem
Solving” door L. A. Seder.

Het Nederlandstalige programma

vermeldt voorts cursussen en seminars

over: Kwaliteitsanalyse (7 cursussen)

door diverse docenten; Statistische

Proefopzetten door Prof. Dr. H. C.

Hamaker, Prof. Ir. J. W. Sieben, Prof.

Dr. R. Doornbos e.a.: Methodologie

van de Kwaliteitszorg door M. L.

Wijvekate; Statistiek voor Kwaliteits-

analisten o.l.v. Drs. A. R. van den

Burg; Organisatie van de Kwaliteits-

zorg door Ir. F. A. Mulder; Bedrijfs-

zekerheid, Ontwerp- en Nazorgkosten

door Ir. A. B. H. Meyer.

De Stichting Kwaliteitsdienst voor

de Industrie verstrekt gaarne nadere

inlichtingen. Het adres is: Postbus

1976, Rotterdam-3005, tel.: 14 74 66.

Telex 24376.

De praktische aspecten van industriële

advertising

De industriële Marketing Groep

organiseert een middagbijeenkomst

onder de titel: ,,De praktische aspec-

ten van industriële advertising”, welke

wordt gepresenteerd in het Duits door

de heer H. Englert, Marketing Direc-
tor van McCann/ITSM te Keulen.

In zijn lezing zal hij vooral aan-

dacht schenken aan de internationale

salespromotion activiteiten voor de in-

vesteringsgoederenindustrie (kapitaal-

goederen en halffabrikaten). Aan de

hand van een basisschema zal een

aantal praktijkvoorbeelden van, met

name middelgrote, ondernemingen

behandeld worden.

De deelname is beperkt tot maxi-

maal 40 deelnemers. De bijeenkomst

zal worden gehouden op dinsdag 12

oktober 1971, in het Esso Motor

Hotel te Amsterdam om 13.30 uur.

De bijdrage in de kosten zijn:

NIMA-leden f. 15 (zij zullen voor-

rang verkrijgen i.v.m. beperkte deel-

name) en niet-leden f.
25.

Inlichtingen: Nederlands Instituut

ESB 29-9-1971

871

voor Marketing,. Parkstraat 18, Den

Haag, tel.: (070) 6149 91.

Studiebijeenkomst Groupement Inter-

national pour l’Etude des Problèrnes

de l’Epargne

Van 21 t/rn 23 oktober a.s. organi-

seert de Groupement International

pour

1’Etude des Problèmes de

l’Epargne in Madrid een colloquium

over de ontwikkeling van nieuwe

spaarvormen en belegging van bespa-

ringen.

Het programma vermeldt onder

meer de volgende referaten:

• Het nut en de noodzaak tot diver-

sificatie van traditionele beleggings-

vormen door kredietinstellingen (R.

Laurent, Bond van Franse spaarban-

ken);

• • Wat is de betekenis van beleggings-

fondsen voor het publiek (E. A. Brou-

wer, directeur-generaal ROBECO);

• Vraag naar beleggingen bij gezins-

huishoudingen en het beleid van ban-

ken (E. A. Lisle, Centrum voor eco

noniisch spaaronderzoek te Parijs);

• Marketing voor besparingen (Dr.

E. van Hooven, Deutsche Bank);

• De houding van de overheid tegen-

over nieuwe spaar- en beleggingsvor-
men (Prof. F. Parrillo, Volksbanken);

• Betekenis van stabiele waarde van

het geld voor nieuwe spaarvôrmen

(Ph. de Weck, Schweizerischen Bank-

geselischaft).

Inlichtingen en programma’s zijn

verkrijgbaar bij de Coöperatieve Cen-

trale Raiffeisen-Bank, St. Jacobsstraat

30, Postbus 2098, Utrecht, tel.: (020)

284 1Ï (tst. 252).

Accountantsdag 1971

De Orde Nederlands Instituut van

Registeraccountants organiseert op 4

november 1971 de ,,Accountantsdag

171″ in het Jaarbeurs Congres- en

Vergadercentrum te Utrecht.

Thema van de ,,Accountantsdag”

is:
de toekomst van het vrije beroep.

Inleidingen zullen worden gehou-

den door: Prof. Dr. R. C. Kwant,

Prof. J. B. Bakema, Jhr. Mr. P. J.
W. de Brauw, C. Landheer, Prof.

Drs. Sj. Muller, Prof. Dr. P. de.Wolff

en Mr. G. A. Wagner. Panelvoorzit-

ter is Ds. N. K. van den Akkér.

Inlichtingen zijn verkrijgbaar bij

het Nederlands Instituut van Regis-

teraccountants, Meusinage 2, Postbus

7984, Amsterdam- 1011, tel.: 440222.

EN EFFICIENCY

HET BUREAU VOOR ORGANISATIE

VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM

zoekt

ERVAREN EN AANKOMENDE

ORGANISATIEDESKUNDIGEN

met belangstelling voor

* bestuurlijke vraagstukken in Nederlands grootste gemeente;

* veranderingsprocessen bij grote en zeer grote bedrijven en
diensten;

* informatieverwerking.

In aanmerking komen in de eerste plaats academisch gevormde
economen, ingenieurs en afgestudeerden in de gedragsweten-
schappen.

Voor bekwame krachten is een salaris bereikbaar van maximaal
circa
f
3800,— per maand. Verdere promotiemogelijkheden tot
de thans openstaande plaats van adjunct-directeur (max.salaris

circa
f
4600,—) is niet uitgesloten.

Belangstellende pas afgestudeerde acadèmici wörden in dienst-
verband verder opgeleid.

Nadere informaties kunnen telefonisch worden ingewonnen
onder nr. (020) 24 33 52 – 24 33 53 – 24 33 54.

Schriftelijke sollicitaties onder no. V 7138 te richten dan de Directeur van de Dienst
der Gemeentel like Personeelsvoorziening, Jan Luij kenstraat 94, Amsterdam-Oud Zuid.

872

Het bureau van de

-.

koninklijke nederlandse

redersvereniging
fungeert als collectief staforgaan

voor de Nederlandse (grote zeescheepvaart) rederijen.

Binnenkort vaceert de functie van

ECONOMISCH STAFMË ÔÉWERKER

rechtstreeks toegevoegd aan de directie,

Van deze functionaris wordt om. verwacht dat hij als secretaris van project-
groepjes met vakgenoten-rederijfunctionarissen en andere externe deskundigen
een wezenlijke bijdrage levert aan de beleidsvorming terzake van de
economische, financiële en fiscale problematiek van onze Koopvaardij in het kader van de internationale ontwikkelingen.

Gedacht wordt aan een economisch drs., die – na een periode van 5 â 10
jaar ervaring op een gespecialiseerd gebied – in zijn ontwikkeling toe is aan
een ervaringsverbreding op het wijde terrein van de vervoerseconomie.
De bruto jaarinkomensschaal voor deze functie loopt momenteel van
/
25.000.— tot
f
50.Ö00.—.

Geïnteresseerden gelieven zich, bij voorkeur beknopt, schriftelijk-te-wenden-
tot de directie van de K.N.R.V., Stationsweg 137, Den Haag.

Sollicitaties worden vanzelfsprekend strikt vertrouwelijk behandeld.

Op haar hoofdkantoor te Den Haag wordt ten behoeve van. de sectie Economisch.
Onderzoek en Statistiek gezocht een

S

ECONOOM

wiens taak onder verantwoordeliikheid van het hoofd van de sectie om, zal bestaan
Uit:

– het verrichten van kwantitatieve en kwalitatieve langere-termiinprognoses in de
metalectro.industrie;
– het kritisch begeleiden van extern verrichte studies;
– het toegankelijk maken van statistische en coniunctuur’gegevens voor de leden-
ondernemingen.

Deze functie met een overwegend onderzoekkrakter vraagt, naast creatief denken en
zelfstandig werken, begrip voor wat vanuit de onderneming gezien aan macro-
informatie nuttig is.

Voor deze gevarieerde taak, welke in klein teamverband wordt uitgeoefend, moeten
aan deze functionaris de volgende eisen worden gesteld

– economisch doctorandus of daarmee gelijkwaardige opleiding; – vertrouwdheid met en/of interesse voor kwantitatief en kwalitatief onderzoekwerk;
– goede contactuele eigenschappen.

Enige ervaring in het bedriifsleven strekt tot aanbeveling.

Geboden wordt een gevarieerde en stimulerende werkkring met de mogelijkheid door
eigen iniet de inhoud van de functie mede te bepalen, hetgeen ook wordt verwacht.

De salariring en andere arbeidsvoorwaarden ziin in overeenstemming met het belang dat wii aan een goede vervulling van deze functie hechten.

Brieven te richten aan het hoofd van de afdeling Economische Zaken.

wil

d
WI

lql

Deze

ondernemersorganisatie

voor de metaal-

en elektrotechnische
industrie

stelt zich telt doel

de individuele en

collectieve belangen

van haar leden

op sociaal,

econorn isch

en technisch gebied

te behartigen.

Aangesloten

zijn ruim

1000 ondernemingen

met een

gezamnen lijk bestand

van me?r dan

300.000

personeelsleden.

FEDERATIE METAAL- EN ELECTROTECHNISCHE INDUSTRIE FME
NASSAULAAN 25

TELEFOON (070) 61 48 ii

‘s-GRAVENHAGE

ESB 29-9-1971

873

De
rîjksøveheid
vraagt

In het kade! van
4e
!nte!dearteentaie

werving van toekomstige belefidsfunctionarissen

economen

werken onder meer aan de macro-

problematiek op het gebied van

de industrialisatie en werkgelegenheid;..
advisering bij loonbeleid en sociale

voorzieningen; overleg m.b.t. inter

nationale vraagstukken op het gebied

van handel en transport; voorbereiding
en bewaking van begrotingen; fiscale

problemen; doelmatigheidsonderzoek,

organisatie en automatisering; verder
bij onderwijsproblemen en andere

gespecialiseerde beleidsvraagstukken.

juristen

werken onder meer aan de voorberei-

ding en uitvoering van wettelijke

maatregelen; advisering bij de sociale
wetgeving; de wetgeving op het gebied

van verkeer en vervoer, strafrecht,

milieurecht en andere rechtsvormen;

beroepsrechtelijkevraagstukken en

beroepsprocedures; besprekingen over

internationale regelingen; coördineren-

de taken, ook interdepartementaal.

LII

874

academici

tot3O jaar

en hen die binnenkort
Zij treden in dienst bij een der

afstuderen
departementen en worden geplaatst op

De werving geschiedt zowel voor
een beleidsafdeling. Gedurende hun

functies die een bepaalde studierichting
inwerkperiode werken zij ook enige tijd

vereisen als voor algemene academi-
bij andere onderdelen van de Rijksdienst
sche functies; in het eerste geval is later
en nemen zij deel aan een inter-
benoeming in een algemene functie
departementaal introductieprogramma.

mogelijk.

sociologen

anderen

werken onder meer aan het opstellen
van nota’s over arbeidsvraagstukken en

sociale maatregelen; beleidsvoorbe-
reiding op het gebied van de ruimtelijke
ordening; vraagstukken op het terrein
van de automatisering en organisatie-
onderzoek; advisering m.b.t. het
personeelsbeleid; studie van onderwijs-

problemen.

afgestudeerden in andere studie-
richtingen werken onder meer op het

gebied van personeelsbeleid en

organisatie, onderwijsvraagstukken,
landbouwbeleid en andere beleids-

onderwerpen.

[Het aantal plaatsingsmogelijkheden
voor deze categorie is beperkt.
De problematiek van het openbaar
bestuur dient bij voorkeur onderdeel van
de studie te hebben gevormd.]

Het aanvangssalaris bedraagt tenminste
Bijzonderheden worden verstrekt tijdens

f1798,- per maand, met een jaarlijkse
een voorlichtingsbijeenkomst op
verhoging van ca. f 80,- per maand.
19 oktober 1971, waarvoor belangstel-

In de regel volgt na drie jaar bevor-
lenden een uitnodiging zullen ontvangen,
dering, waarna een max. van f 2720,-
tezamen met een volledig overzicht van

per maand kan worden bereikt.
de plaatsingsmogelijkheden.

Verwacht wordt dat betrokkenen zich
U kunt zich met opgave van naam,
zodanig zullen ontwikkelen dat daarna
adres, leeftijd, studierichting en
verdere bevordering mogelijk is.
[vermoedelijke] datum van afstuderen
Salarissen excl.
61/2010
vakantie-uitkering,
tot uiterlijk 11 oktober a.s. schriftelijk
AOW-premie voor Rijksrekening.
aanmelden bij de

Rijks Psychologische Dienst,

Prins Mauritslaan 1 te ‘s-Gravenhage,
onder vermelding van vacaturenummer

1-0957/0936 in linkerbovenhoek van

brief en enveloppe.

ESB 29-9-1971

875

De statisticus die onze Marketing-Research
moet ondersteunen met het verzamelen,

bewerken en presenteren van gegevens,
beheerst de beschrijvende statistiek.

Als hij ook een vaardig statistisch analyst

is, dan kan hij de man zijn, die wij zoeken
voor onze vacature van

statistisch medew
*
erker

Dat hij deze know-how bezit, blijkt

uiteraard uit zijn diploma ,,statistisch
assistent” of ,,statistisch analyst”.

Bovendien zijn begrippen als ,,Nielsen”,

,,Intomart” en ,,Nipo” hem niet onbekend.

Hij die meent, dat zijn kennen en kunnen

zich op dit niveau bewegen, wordt
uitgenodigd schriftelijk, dan wel
telefonisch, kontakt met ons op te nemen.

Ons adres is: Sigarettenfabriek

Ed. Laurens N.V., Saturnusstraat 40,

‘s-Gravenhage, telefoon 070 – 8146 61.

LAURENS

CABALLERO TIVOLI CHESTERFIELD

Een prettig leesbaar boekje voor hen,

die gaarne wegwijs worden op het

punt van beleggen
;
een ideaal naslag-

werkje voor hen, die dit reeds zijn.

Verkrijgbaar bij uw boekhandelaar of

rechtstreeks bij de uitgever:

H. A. M. ROELANTS’ TE SCHIEDAM.

DR.’ SLOOFF’S

Wegwijzer voor de Belegger

f 8,50

876

Auteur