Ga direct naar de content

Jrg. 56, editie 2788

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 10 1971

EconemischoStatistische Berichten

UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDS ECONOMISCH INSTITUUT

10 MAART 1971

56e
JAARGANG

No. 2788

CEP’1971

In de zojuist verschenen samenvatting van het Centraal

Economisch Plan 1971 constateert het Centraal Plan-

bureau dat de huidige economische situatie veel overeen-

komsten vertoont met die in de jaren
1956
en
1964/65.

Ook toen bereikte de internationale hausse zijn top,

gevolgd door een zekere verflauwing van de conjunc-

tuur. In de meeste industriële landen van West-Europa

is in 1970 een situatie van volledige capaciteitsbenutting

bereikt, na een wel zeer krachtige expansie van export

en investeringen in de voorafgaande jaren. Evenals in

1956 en
1965
is in 1969 en vooral in 1970 deze vo-

lumeconjunctuur overgegaan in een prijzenconjunctuur,

die ditmaal wel zeer markant is. Als gevolg hiervan

was in een aantal landen het beleid restrictief gericht,

met name in de Verenigde Staten, Frankrijk en in

mindere mate ook in Duitsland. Hierdoor is de volume-

groei der bestedingen in deze landen, met name de

investeringen en de overheidsuitgaven, teruggelopen.

Niettemin bleven de loonsverhogingen zeer fors, zodat

de sterke prijsstijging aanhield.

Tegen de achtergrond van de hier summier aan-

gegeven internationale economische ontwikkeling heeft

het Centraal Planbureau voor wat betreft de externe

data (zie Kerngegevens, blz. 218) geraamd dat de

herwogen wereldhandel – die in 1969 met 14 en in
1970 met 10% is gestegen – in 1971 zal toenemen

met 6%, o.a. op grond van een reeds in 1970 gecon-
stateerde tendentie. Naar verwachting zullen het in-

voerprijspeil en het concurrerend uitvoerprijspeil slechts

met resp. 1 en 1,5% stijgen als gevolg van een ver-

wachte stabilisatie van de prijzen van de grondstoffen

en de reeds geconstateerde verlaging van enkele fa-

brikatenprijzen die in 1970 sterk waren opgelopen.

In Nederland heeft de ongekende expansie van de

export in de afgelopen jaren geleid tot omvangrijke
capaciteitsuitbreidingen. In 1970 nog namen de be-

drijfsinvesteringen toe met 12% ondanks het krediet-
beperkende beleid en de afschaffing – begin 1969 al –
van de investeringsaftrek. Toch traden in 1970 in een

aantal sectoren knelpunten op, waarbij 6f de aanwezige

capaciteit 6f de schaarste aan arbeidskrachten remmend

werkte op vergroting van de produktie. Een belangrijke

bijdrage tot de binnenlandse spanningen leverde ook

de particuliere consumptie die in 1970 7,5% in volume

toenam, o.m. als gevolg van een nominale loonstijging

van 12,5% en een in het licht van de hoog oplopende

invoerprijzen en lonen relatief matige prijsstijging van

de consumptie: 3,5% voor het totaal en
4,5%
voor

de gezinsconsumptie. De binnenlandse spanningen in

1970 zijn zeer duidelijk tot uitdrukking gekomen in de

loonontwikkeling en het ongunstige verloop van de

lopende rekening van de betalingsbalans. De nominale
loonstijging van
12,5%
resulteerde door de relatief

matige prijsstijging van de gezinsconsumptie van
4,5%
in een toename van het reëel vrij beschikbaar loon met

bijna 6%. De sterk toegenomen import, gecombineerd

met een aanzienlijk ruilvoetverlie, leidde op de lopende

rekening tot een tekort van f. 1,5 mrd.

Op de derde dinsdag van september van het afge-

lopen jaar presenteerde de regering een pakket maat-
regelen ter beteugeling van de zich duidelijk aankon-

digende overbesteding, om, omvattende een zekere

loonmatiging, invoering van een wiebeltax van 3%,

beperking van de overheidsuitgaven met f. 140 mln.

en voortzetting van het stringente prijsbeleid en het
restrictief monetair beleid. Voorts veronderstelt het

CPB dit jaar een nominale loonstijging van 12%, wat

naar onze mening betekent dat, bij de verwachte in-

cidentele loonstijgingen van 2,5% en de reeds bekende

verhogingen van 3% per 1 januari jl. en 1% per april

a.s., de verwachte contractuele loonstijging per 1 juli

a.s. 11 á 11,5% bedraagt.

Genoemd binnenlands beleid en de verwachte loon-

beweging en verdere afzwakking van de internationale
volumeconjunctuur leiden volgens het CPB tot de ver-

wachting dat de groei van het bruto nationaal produkt

dit jaar zal verminderen tot 4%, het reëel vrij besteed-

baar inkomen zal toenemen met
2,5%,
terwijl het prijs-

peil van de consumptie met maar liefst 6% zal stijgen.

Voorts wordt in de loop van het jaar een lichte stijging

van de geregistreerde arbeidsreserve verwacht alsmede

opnieuw een tekort op de lopende rekening van ca.
f. 1,25 mrd.

Uit het voorgaande komt het jaar 1971 naar voren

als een jaar waarin van de binnen- en buitenlandse

217

.rc

.
‘•”

IiriIioi.d

vraag zwakkere impulsen zullen uitgaan. Daarbij moet de nu nog op-

tredende stijging van

het investeringsvolume voornamelijk worden ver-

klaard uit reeds aangevangen dan wel geplande projecten. De zwakkere
volunieconjunctuur wordt evenwel begeleid door een stug aanhoudende
R. de Boer:
forse loon- en prijsinfiatie en een tekort op de lopende rekening. Voorts

CEP

1971

…………….217
neemt de arbeidsinkomensquote toe tot boven de 80%, hetgeen zijn weer-

spiegeling vindt in

een verdere daling van

het kapitaalrendement.

De

Drs. J. P. Pronk:
hierdoor verzwakte investeringsneiging maakt het aannemelijk dat in de

loop van het jaar een verscherpte afzwakking zal optreden; deze zal des
Ontwikkeling

219
te scherper zijn naarmate de loonstijgingen en/of de monetaire verkrap-

Prof. A. Scaperlanda
pingen geprononceerder zijn.

Al

met al

geen

rooskleurige

vooruitzichten dus

dit jaar.

Opvallend

en Drs. J. L. Pelkmans:
is daarbij, dat ook het CPB naar het schijnt niet is ontkomen aan de

Haagse mode onaangename feiten en ontwikkelingen van nieuwe bena-
Non-tarifaire distorsies

……220
mingen te voorzien. Zo noemt de regering

met bewonderenswaardige

hardnekkigheid overigens

de in september ji.

aangekondigde beste-

Detailhandel

…………..223
dingsbeperking nog steeds een ,,pakket bijsturingsmaatregelen”; het CPB

betitelt nu de in de loop van dit jaar te verwachten lichte recessie als een

Drs. P. A. Beukenkamp:
,,verscherpte afzwakking van de volumeconjunctuur”. In het licht van

de op gang komende verkiezingsstrijd wellicht nuttig om te onthouden:
Franchising in de detailhandel

225
bijsturing en afzwakking van de volumeconjunctuur.

Medelingen

…………..230
R.
de Boer

Oost-Europa kroniek ……..231

Boekennieuws

…………235

Redactie

Commissie van redactie: H. C. Bos,
Kerngegevens 1968-1971

R.Iwe,na, L. H. Klaassen, H. W.Larnbers,
1

1969

1970

1971
968

.
P. J. Montagne, J. H. P. ?aelinck,
A. de Wit
mutaties t.o.v, voorafgaand jaar
in
0/0

Redacteur-secretaris: P. A. de Ruiter
Veo,idersiellii,geii

Adjunct redacteur-secretaris:
Extnriic data
Volume wereldinvoer (herwogen)

13,5

14

10

6
J. van der Burg
Invoerprijspeil

-3

3.5

7

1
Concurrerend uitvoerprijspeil

.

-1

3,5

5,5

1,5
Loonkosten per eenheid produkt in de
verwerkende industrie in het buitenland ($)

0

3,5

9

5

Economisch-Statistische Berichten

Overige
veronderstellingen
Loonsom per werknemer in bedrijven

9

11,5

12,5

12
1

2

9,5

6

Uitgave van de Stichting Het Nederlands

Volume materiële overheidsconsumptie
Volume bruto overheidsinvesteringen

12,5

-1

-1

3
waarvan Rijk

16,5

9

3,5

-3,5

Economisch Instituut
Overige

publiekrechtelijke
lichamen

10,5

-5.5

-3,5

6,5

Adres:
Burge,neester Oudiaan 50,
Volume investeringen in woningen

8,5

-3,5

1

6,5
Nationale liquiditeitsquote a)

36

35.5

35

34
Rotterda,n-3016;
Arbeidstijdverkorting (zonder overwerk)

0,8

1,2

2

1,5 kopij voor de redactie:
postbus 4224. Telefoon:
Resultaten
(010) 1455 11, toestel 3701. Bjj
adreswjjziging s.v.p. steeds adresbandje
Volume particuliereconsumptie

6

4

7,5

5

meesturen.
Volume bruto investeringen in bedrijven
(excl. woningen)

12,5

2,5

12

7

Kopij voor
de
redactie:
i,z tweevoud,
Volume goederenuitvoer

14,5

17

14

75
Volume goedereninvoer

12,5

15

15

6

getypt, dubbele regelafstand, brede marge.
Volume bruto nationaal produkt

6,5

5

6

4
Produktievolume in bedrijven

7,5

5,5

6,5

4,5

Abonnementsprjs:
f.
44,72 per jaar,
Prijspeil particuliere consumptie

2,5

6,5

3,5

6
Prijspeil goederenuitvoer

-1

2

4

1

studenten
f
31,20, franco per post voor
Arbeidsproduktiviteit in bedrijven
(mcl.
zelfstandigen)

6,5

4

5,5

3,5
Nederland, België, Luxemburg, overzeese

t
Loonkosten per eenheid produkt in de
rjksdelen (zeepost).

1
verwerkende industrie

0

4

5

7

Prijs van dit nummer.’
f.
1,50. Abonnementen
Reëel vrij besteedbaar loon

4

1,5

6

2,5

kunnen ingaan op elke gewenste datum,
1

niveaus
maar slechts worden beëindigd per
1

Saldo lopende rekening van de
ultimo van een kalenderjaar.
1

betalingsbalans (mrd. gid.)

0.30

-0,05

-1,50

-1,25

Voorraadvorming (mrd. gld.)

1,1

2,8

3,1

2,5

Betaling:
giro 8408 Bank Mees & flope
Werkloosheid (1.000 personen) h)

84

66

56

65
ArbeidsinkOmensquote in bedrijven

76

76

79,5

81
NV. .Rotterda’n; Banque de Coinmerce,
1

Besparingen b)

21

21,5

21

21

Koninklijk plein 6, Brussel,
1

Belastingdruk

(op transactiebasis,

mcl.
restitutie op voorraden) c)

27,2

26,7

27,8

28.6
postcheque-rekening 260.34.
Premiedruk sociale verzekering c)

14,5

15,5

16,5

17

Advertenties:
N.V. Kon. Ned. Boekdrukkerj,j
Liquiditeiteimas5a in
04
van het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen.
Ingevolge een de5initiewijziging van het Centraal Bureau voor de Statistiek is het
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141,
niveau van de werkloosheid iets hoger dan in voorgaande publikaties.
Schiedam, ie!. (010) 2602 60, toestel 908.
1

c) In
%
van het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen.

218

J,P. Pronk’

‘ntwikkeiing

Een identificatie vân ontwikkeling

mét economische ‘groei kan van twee

zijden worden aangevochten. Ten

eerste:. ontwikkeling
,
heeft meer di

‘mensies dan alleen een economische;

met name het abstraheren, van de

politieke en dei sociale dimensie van
de ontwikkeling is niet verantwoord.

Ten tweede: ontwikkeling is n’ieer

dan groei, meer dan ,,meer van het-

zelfdè”. Ontwikkeling is groei plus

verândering,: waarbij de verandering

zowel töt uiting dient te komen in

de economisçhe, politieke en sociale

structuur van de samenleving die het

ontwikkelingsproces bepaalt,’ als in

de verdeling van de uitkomsten van

dit proces.

In onderstaande tabel is schema-

tisch weergegeven hoe ontwikkeling

– begrepen als proces of als doel-
,

stelling van een beleid – met be-

hulp van deze twee ingangen beschre-

ven zou kunnen worden. De opsom-

ming is niet limitatief; de onderschei-

den componenten zouden beschouwd

kdnnen worden als noodzakelijke, zij’

het niet voldoende voorwaarden

waaraan voldaan moet worden wil

•een proces of een bèleid het predikaat

ontwikkeling waardig gekeurd wor-

den..

De aanduiding van ‘de diverse corn-

po’nenten is zo gekozén dat er geen’

twijfel over bestaat dat. ontwikkeling

een normatief begrip ‘is. Ontwikk&’

ling betekent het werkelijk tot ‘hun

recht laten komen’van de voorkeuren

van alle mensen die tot de betrokken

samenleving
.behoren:
De keuze van
de orde en de structuur van de sa-

menleving zullen daaraan dienstbaar

gemaakt moeten worden. Dat kan al-

leen bij een toenemende bewustwor-

‘ding, self-relianc’e en gelijkheid.

Uit een analyse van ontwikkelings-

processen die zich afspelen en van

voorkeuren van mensen zowel

voorkeuren die ‘tot uitdrukking komen

in het’o’ntwikkelingsbeleid dat wordt

gevoerd, als voorkeuren van mensen

die ‘behoren tot non-elitaire, nog niet

geëh’ancipeerde groepen welke niet

gerepresenteerd worden dôor policy-

makers met macht – kunnen drie

dingen worden afgeleid:’

a. de concrete inhoud van de diverse
componenten van’ de ontwikkelings-

doelstelling,

‘:b. de relatieve gewichten die aa’n deze

componenten worden toegekend, en

c de:relaties,tussen deze componen-

ten (in hoeverre zijn zij onderling

conflicterend, of yersterke’n zij èl-

kaar, gelijktijdig of’ in achteeenvol-

‘gende ontwikkelingsfasen?).

De concrete inhoud,. de relatieve

gevichteri en de onderlinge relaties

van de diverse ontwikkelingscompo-
nenten zullen verschillen tzowel tus-

sen ontwikkelingssamenlevingén als

in de tijd. Daarom dient in ieder ont-

‘wikkelingsbeleid’een permanen’te ana-
.lyse’ van de’ ontwikkelings,doelstellin-

gen te worden ingebouwd.

Dat geldt voor het ontwikkei’ings-

beleid binnen de ‘ontwikkelingslanden

zelf’ (zie mijn column’ ,,Plan-imple-.

mentatie” in ESB’van 27 januari ji.),
maar ook voor de internationale ont-

wikkelingssamenwerking. Ohlin heeft

de motieven die ten grondslag liggen’

aan het ‘huipverleningsbeleid ‘van de

rijke landen gekaraktériseerd met een

citaat uit een rapport van een Améri-

kaanse Senaatscommissie:

the most important reason is

that nation’s are determined to de-

‘velop. Only ,by participation in that

process will we have an opportunity

to direct their development along

lines that will best’serve our in’terests.”

De rijke landen hebben duidelijk

gekozen voor stabiliteit en voor hand-

having van de politieke en economi-

che status quo. Die keuze voerde

,
tot’ een anti-ontwikkelingsbeleid, dat

de potentiële conflicten tussen de di-

verse ontwikkelingscomponenten, zo-

‘wel in de ontwikkelingslanden als in

mondiaal perspectief, alleen ‘maar

heeft vergroot.

Componenten van
ontwikkeling

Dimensies


Economisch Politiek Sociaal-cultureel en
sociaal-structureel
groei
. –
,,self-sustaining”


,,nation

bewustwording economische
buildin”

integratie
groei

modernisatie

verhoging
levensstandaard

strûcturelê



wijziging pro-

,,self-reliance”

wijziging sociale

verandering
,
duktiestructuür:
(de mogelijkheid
structuur
industrialisatie,



van een

wijziging
diversificatie,


autonome keuze normen- en
.
‘ed,

van de
waardenpatro-
arnnnn’skrh
,

npn

verdeling

– meer gelijke
-inkomens-
verdeling

ESB 10-3-1971

politieke en ‘
sociale
structuur)

– meer gelijke

– sociale mobilitrit
verdeling van – – emancipatie
macht

Non-tarifaire distorsies

PROF. A. SCAPERLANDA

DRS. J. L. PELKMANS

Op het John F. Kennedy-Instituut te Tilburg vindt momenteel een onderzoek
plaats naar non-ta-

rifaire distorsies. Visiting-exchange
Professor
Anthony Scaperlanda van de University of Northern

Illinois leidt dit onderzoek. Onderstaande inleiding tot de problematiek van deze non-tarifaire

distorsies schreef hij tezamen met Drs. J. L. Peikmans. Beide schrijvers
zijn
momenteel verbonden

aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg.

Reeds vanaf de tijd van Adam Smith hebben de eco-

nomische analyse en politiek zich gericht op de welvaart

der naties
1
. In de internationale economie is veel

analytisch werk verricht om aan te tonen dat vrijhandel

de gemakkelijkste weg is om die internationale allocatie

van middelen te verzekeren, welke maximale welvaart

voor de landen zou opleveren
2
Gedurende twee eeuwen

is vrijhandel ons dan ook voorgehouden als een fun-

damentele doelstelling. Maar, zoals vele doeleinden had

ook deze een bedrieglijk karakter: voortdurend immers

hebben tarifaire en non-tarifaire factoren het handels-

patroon verstoord.

De opbouw van tarifaire en non-tarifaire distorsies

is echter niet steeds een constante factor geweest. In-

dien we naar de eigentijdse ontwikkelingen kijken,

concluderen we dat de onderhandelingen in het raam

van het GATF gedurende de laatste 23 jaar geresul-

teerd hebben in aanzienlijk lagere tarieven
3
. Dien-

tengevolge beleven we een relatieve opkomst van non-

tarifaire belemmeringen
4
. Tevens bestaan er vermoedens

dat ook het (absolute) gewicht van deze barrières toe-

neemt. Dit artikel bedoelt nu het recente overwicht
van non-tarifaire distorsies (afgekort: NTD’s) in de

internationale handel systematisch te bezien
1
.

De succesvolle beëindiging van de Kennedy Ronde toon-

de, sterker nog dan bij vorige Ronden, aan dat vele

landen bereid zijn te trachten pressiegroepen te weer-

staan teneinde vrijere internationale handel te bevor-

deren. Daarenboven werd onderkend dat, ofschoon een

verdere verlaging van de weinige hoge tariefobstakels

welke overbleven enige efficiency-winst zou opleveren,

de grootste welvaartstoename bereikt kon worden door

vermindering of verwijdering van non-tarifaire factoren

die de handel verstoorden. Een viertal voorbeelden van

deze verschijnselen kunnen dit wellicht verhelderen:

– Subsidiëring van inefficiënte industrieën, welke aldus
in staat gesteld worden wereldmarktprijzen aan te bie-

den, verlegt de goedkopere invoerstroom.

– Berekening van het tarief, niet op basis van de

factuurprijs maar op basis van een
opgelegde
prijs,

gelijk aan die van de verontruste, dââr aanwezige con-

current, maakt dat tarief
zelf
in feite overbodig: de
marktprijs moet vrijwel altijd hoger zijn dan voor de

binnenlandse producent, behalve bij excessieve prijsver

schillen (deze methode van douane-waardering vormt

de essentie van het ,,American Selling Price”-systeem,

zie ook noot 20).

– Zuivelaankopen in de staat Wisconsin, ter voor-

ziening van de Amerikaanse troepen in Duitsland,

zullen de internationale handel doen toenemen, maar

dat heeft niets te maken methet ,,kopen in de laagst-

geprijsde markt” als Nederland vlakbij gelegen is.

– De verschillen in stekkers en voltage tussen landen

(en continenten) leggen onnodige, kostenverhogende

produktdifferentiatie op voor exporten.

Het GATT begon dan ook een behandeling van NTD’s
steeds meer te benadrukken
6
. Intussen werd door on-

Er is een direct verband verondersteld tussen welvaart

en welzijn.
2
Deze conceptie is overigens vaak, aangevochten. Voor

een overzicht van de huidige discussie, zie Margaret

G. de Vries: Trade and Exchange Policy and Economic

Development: Two decades of evolving views in ,,Ox-

ford Economic Papers”, maart 1966, blz. 19-44.

Vgl.: ,,ln the case of the EEC the rates will be less

than 10% for over 2000 items; approximately 300

duties will remain in the 10-20% bracket and only six

duties will be in excess of 24%” (International Chamber

of Commerce: ,,Non-Tariff Obstacles to Irade”; Report

prepared for the meeting op April 28, 1969, blz. 3).

De nadruk bij voorgaande research is op NTD’s ge-

vallen van de onderlinge handel van ontwikkelde landen.

Het is zeer wel mogelijk dat minder ontwikkelde landen
door gebrek aan kwalitatief personeel slechts moeizaam

aan NTD-evaluatie zullen toekomen.

In de literatuur
,
wordt het concept
,,non-tarifaire
be-
lemmering” of ,,barrière” ruim geïnterpreteerd zodat
,,non-tarifaire distorsies” hieronder begrepen kunnen

worden. In dit artikel wordt de laatste term gehanteerd,
omdat bepaalde distorsies evenzeer in een toename van

handel kunnen resulteren.
6
Voor een NTD-overzicht dat geheel op onderhan-

delingen is gericht, zie Gerard en Victoria Curzon:

,,Hidden Barriers to International Trade”. Trade Policy

Research Centre, Londen 1970, blz. 11.

220

afhankelijke onderzoekers in toenemende mate aandacht

besteed aan NTD’s 7.

Het probleem van de definitie

Een analyse van NTD’s wordt reeds in eerste aanleg

bemoeilijkt door het probleem van de afbakening. In

de gecompliceerde wereld waarin wij leven, zijn be-

leidslijnen en beleidshandelingen vrijwel alle dermate

van elkaar afhankelijk dat handeisverstoring kan op-

treden, zelfs indien dit geen beleidsoverweging was.

Zo zullen binnenlandse belastingstructuren waarschijn-

lijk nooit een geheel neutraal effect hebben op de

allocatie van middelen, waardoor distorsies de handel

verleggen. Ook de voorkeur van de consument, van-

wege traditie, reclame of demonstratie-effect, behoeft
niet uitsluitend op de laagstgeprijsde goederen gericht

te zijn. Anderzijds kan zo’n consumptieve handeisdis-

torsie een subtiele produktdifferentiatie weergeven,

welke door een dergelijke voorkeur ontstond. Ook het

bestaan van grote, internationale ondernemingen schept

een niet geringe mogelijkheid tot handelsverstoring.

Het spreekt vanzelf dat een werkdefinitie al deze

verfijningen niet steeds zal kunnen incorporeren. Of-

schoon deze voorbeelden bepaald niet uitputtend zijn,

vornien zij een duidelijke illustratie van de noodzaak

het NTD-concept af te bakenen, alvorens aan een

studie van enig praktisch nut te beginnen. Waarschijnlijk

vormt de definitie:
,,
. . . alle overheidspraktijken en dat

overheidsbeleid, welk(e) helpen het volume, de richting

of de produktsamenstelling van de internationale handel

te verstoren” een bruikbaar uitgangspunt
8
Daarbij is

het van praktisch belang voorbij te gaan aan die over-

heidsmaatregelen welke
zowel
niet handeisverstorend

bedoeld zijn
alsmede
een zeer geringe handelsinvloed
effectueren. Verder lijkt het wenselijk enige specifieke

NTD’s uit de particuliere sfeer in de beschouwing te

betrekken.

Het classificatieprobleem

Een tweede probleem is gelegen in de classificatie van

NTD’s. Een verscheidenheid van (elkaar niet uitsluiten-

de) classificaties is reeds opgesteld. De meest promi-

nente zijn:

1. De functionele benadering
welke door het GATF,

de Internationale Kamer van Koophandel en Prof.

Baidwin wordt gehanteerd. Prof. Walter heeft naar

voren gebracht dat classificatie met meer zin kan ge-

beuren indien
(2)
de
intentie
van de maatregel wordt

bezien. Hij heeft dan ook getracht tot een dergelijke

classificatie te komen
1
. Prof. Curzon gaat in grote

lijnen wel met deze tweede methode akkoord maar

ontwierp in het licht van verdere liberalisatie
(3)
een

classificatie naar rato van
,,onderhandelbaarheid”
en

,,urgentie”
10

Aangezien dit artikel nauwelijks meer dan een overzicht

wil zijn, komt het ons voor dat de functionele bena-

dering van de diverse praktijken verhelderend kan

werken voor de beknopte definitie van NTD’s. Hierbij

moet worden opgemerkt dat
elke –
classificatie noodza-

kelijkerwijs arbitrair is, al bestaat voor de onderstaande
indeling reeds gezaghebbende literatuur (Curzon, ICC,

GATT en, minder exact, Baidwin):

1.
Specifieke
beperkingen van in- en uitvoer:

kwantitatieve restricties, zowel mondiaal gerichte als

die welke naar landen discrimineren;

licentie-systemen;

deviezencontrole;

de zgn. ,,vrijwillige export-beperkingen”, die eigenlijk

onder a. vallen maar formeel de GAIT-regels eer-

biedigen;

tarief-quota’s, waarbij de initiële invoer een normaal

tarief ontmoet tot een omsiagpunt: daar ,,springt”

het percentage tot onredelijke hoogte;

embargo’s.

2. Non-tarifaire prijsdistorsies:

systemen van voorafgaande stortingen;

belastingheffing die invoerprijzen doet stijgen boven

de prijs van binnenlandse substituten (wachtgelden,

,,service”-toeslagen).

3. Technische normen,
welke invoerdiscriminerend

werken. Deze zijn of heten te zijn ingevoerd ter be-

scherming van:

gezondheid (farmaceutische produkten, voedings-

middelen, speelgoed);

veiligheid (zeer specifieke normen voor machine-

rieën, vliegveiligheid, auto’s);

de consument tegen oplichting (emballage, labels).

4. Douane- en andere administratieve procedures
welke

de handel belemmeren:
consulaat-facturen;
certificaten van oorsprong;
verplichte aanduiding van oorsprong;

niet geharmoniseerde douanenomenclatuur;

niet geharmoniseerde regels betreffende douanewaar

dering;

niet geharmoniseerde procedures bij de diverse

douanes;

(onnodig) gecompliceerde douaneformaliteiten;

anti-dumping-heffingen en procedures.

Categorie h. wordt hier ingedeeld, omdat dumping-be-

schuldigingeti vaak als een excuus worden gehanteerd

teneinde op eenvoudige wijze specifieke handel te frus-

treren. Vooral d.m.v. de rationalisatie van ,,sociale

dumping” zijn tijdelijke of permanente contra-heffingen

mogelijk of zgn. ,,price-undertakings”, d.w.z. overeen

te komen prijsaanpassingen die althans een deel van de

dumping-,,overtreding” tenietdoen.

Voor een overzicht van minder recente NTD-studies,

zie Ingo Walter: Non-tarifj Barriers and the Free

Trade Area Option in ,,Banca Nazionale del Lavoro.

Quarterly Review”, maart 1969, blz. 17. Of ook Robert

E. Baidwin: ,,Non-tariff Distorsions of International

.’rade”, The Brookings institulion, Washington D.C.,

1970, blz. 2.
8
Ingo Walter: Non-tari/f Barriers and the Export Per-

formance of Developing Countries (Paper presented at

the 83rd Annual Meeting of the American Economic

Association, Deiroit, december 1970) blz. 2, te publi

ceren in ,,The American Economic Review”, Procee-

dings, mei 1971.

9
Walter, ,,Quart. Rev. ’69”, op cit.
10
Curzon, op. cit.

ESB 10-3-1971

221

5. Overheidsbemoeiing bij handel
kan exportbevorde-

ring of invoervervanging inhouden:

uitvoersubsidies;

preferentiële kredietbepalingen;

regionale ontwikkelingsbijdragen, welke ten dele

uitvoer kunnen bevorderen die anders niet zou zijn

ontstaan;

regionale ontwikkelingsbijdragen kunnen ook resul-

teren in een meer dan trendmatige invoervervanging;

de aankoopgewoonte en het aankoopbeleid van hoge

en lagere overheden zal in importsubstitutie kunnen

uitmonden;

staatshandel kan worden gebruikt voor ongewenste

uitbreiding van uitvoer of importsubstitutie.

De bovenstaande indeling is arbitrair. De samenstelling

van (vijf) groepen naar functionele typen kan op andere
wijze opgezet worden met het oog op kwantificeerbaar-

heid. Tevens is transportdiscriminatie geheel buiten be-

schouwing gebleven
11•

Het onderhandelingsprobleem

De inventarisatie van NTD’s roept tegelijkertijd het

vraagstuk op van de vermindering van deze versto-

ringen. Daartoe dient eerst te worden vastgesteld of

het GATF in staat zal zijn onderhandelingen hierover

te vergemakkelijken. Zo ja, hoe kan men dan onder-

handelingstechnieken opzetten die potentieel de hoogst

bereikbare resultaten garanderen? Baldwin heeft de

niet onaanvaardbare stelling verkondigd dat additionele

handelsdistorsies (onderscheiden van reeds bestaande,

die proportioneel belangrijker zijn geworden) aanwij-

zingen zijn van meer fundamentele tegenstellingen.

Teneinde dergelijke problemen uit de weg te ruimen

acht hij grotere wisselkoersvariatie en effectievere be-

geleiding van aanpassingsprocessen (om de reallocatie

door handelsliberalisatie te vergemakkelijken) twee mi-

nimale, zij het globale vereisten
12• Daarnaast beveelt

hij veranderingen
binnen
het GA1T-raam aan, aanbe-

velingen die van een groot vertrouwen blijk geven ten

aanzien van de effectiviteit van de GATT-procedure ‘.

De internationale Kamer van Koophandel is van

mening dat het GATT een noodzakelijk en (na enige

wijzigingen) voldoende uitgerust lichaam vormt voor ver-

dere vrijmaking van de internationale handel
14•
Curzon

en Walter zijn wat voorzichtiger over de vermeende
resultaten binnen het’ GATT, maar dit lijkt meer in-

gegeven door de absolute onbekendheid met de bereid-
heid van de leden NTD’s uit de weg te ruimen 15•
De jongste gebeurtenissen bevatten aanwijzingen dat

het GATI’ pogingen in het werk zal stellen centraal en

praktisch te blijven in zijn rol als initiator van een

vermindering van NTD’s. Naar verluidt zullen de eerste

onderhandelingen van beperkte aard zijn en zullen dan

ook niet van het type zijn als in de Kennedy-Ronde.

Momenteel houden de lidstaten zich bezig met een
GAIT-voorstel dat onderhandelingen laat aanvangen

over enkele specifieke punten: in het algemeen behelsen

de punten een scherpere definiëring of uitbreiding van

bestaande GATF-artikelen. Hoewel deze gang van

zaken niet zeer spectaculair genoemd mag worden, kan

zij op een wat langere termijn bezien van betekenis

zijn bij de NTD-vermindering. Ten eerste mag de-

taillering van bestaande artikelen geacht worden tot

de mogelijkheden te behoren binnen het kader van

de huidige praktijken en de nationaal-politieke armslag.

Op de tweede plaats zal het jongste GAIT-initiatief

voldoende potentiële handelsvrijwaring kunnen bewerk-

stelligen om succesvol te heten, zonder al te veel pro-

tectionistische vrees op te roepen. Tenslotte zal deze

beperkte benadering (en nog meer haar succes) aan-

wijzingen verschaffen voor de vereiste wijzigingen in het

GATI’ teneinde haalbare onderhandelingen over moei-

lijker NTD’s mogelijk te maken.

Het probleem van de kwantificering

Het hoeft weinig betoog dat tal van in de classificatie

vermelde verschijnselen zich uitermate moeilijk lenen

voor kwantitatieve schattingen. Vaagheid van jurisdictie

of rechtsregels en onbekendheid met binnenlandse subsi-

dies of overheidspraktijken behoren tot de kwalitatieve

dimensies. Wellicht ook is het belangrijkste punt bij

vele NTD’s de potentiële of geïnstitutionaliseerde on-

zekerheid.

De onderhandelaars staan echter voor het vraagstuk
de wederzijdse concessies te schatten. De theoretische

grondslag voor zulke schattingen is ontwikkeld bij

analyses van de ,,effectieve protectiegraad” en/of de

overeenkomsten tussen de effecten van tarieven, quota’s

en subsidies
16
. Maar de pogingen om NTD’s te kwan-

tificeren staan nog in de kinderschoenen
17•
In ieder

geval zullen dieper gaande gegevens moeten worden

verkregen v66r schattingen betreffende de waarde per

goed van een NTD van een land met enige nauw

keurigheid kunnen worden gemaakt.

De Nederlandse NTD-problematiek

Als voorbeeld van onvolledigheid en onnauwkeurigheid

inzake NTD’s van rijke landen (om van de arme groep
maar te zwijgen) mag hier Nederland wellicht worden

vermeld. Nederlands gezindheid jegens de wereldhandel

is begrijpelijkerwijs nogal liberaal, gezien de openheid

van de economie alsmede haar transitofuncties. Het

korte lijstje NTD’s vermag aan deze conclusie niet veel

te veranderen, want er zijn aanwijzingen dat vele landen

in Europa sterker ingrijpen. Beslissingen inzake NTD’s

zijn zowel op nationaal als op internationaal niveau

genomen:
11
Omdat Baidwin, op. cit., Curzon, op. cit.; de Int.

Ch. of Comm., op. cit., Walter, ,,Quart. Rev. ’69”, op.
cii. al
deze NTD’s uitvoerig beschreven hebben, bevat

deze lijst niet meer dan een opsomming.
12
Baidwin, op. cit., blz. 171-1 73.
13 Ibid., blz. 174-1 86.
14
1.C.C., op. cit., blz. 32-33.
15
Walter, ,,Quart. Rev. ’69”, op. cit., blz. 43 en Curzon,

op. cit., blz. 719 en 60164.

° De relevante literatuur kan men vinden bij Baidwin,

op. cit., blz. 150, voetnoot 1, en bij Walter, ,,AEA”

1970, op cit., blz. 19, voetnoot 4.
17
Voorlopig kan men stellen dat kwantificering hoog-

steis tot indicatieve schattingen kan leiden. Baldwin,

op. cii., en Walter, ,,AEA” 1970, op. cii., hebben ge-

pionierd in kwantitatieve metingen. Beide studies geven

niet alleen de verkregen schattingen, maar beschrijven

tevens de ontmoete moeilijkheden. Zie ook noot 20.

222

DETAILHA !’JDEL

Sinds de tweede wereldoorlog hebben zich binnen

de detailhandel talrijke ingrijpende wijzigingen voor-

gedaan. Steeds meer nieuwe distributievormen wer-

den geïntroduceerd: zelf bedieningszaken, supermark-

ten, cash-and-carry-bedrijven, verbruikersmarkten,

hypermarkten enz.

Een instituut waaraan die wijzigingen niet onge-

merkt voorbijgaan is het Economisch instituut voor

het midden- en kleinbedrijf (EIM) in Den Haag,

dat dezer dagen zijn veertigjarig bestaan viert. Dr.

W. Koster, oud-Thesaurier-Generaal, ‘schreef voor
deze gelegenheid het gedenkschrift ,,40 jaar EIM”.

Dit 72 pagina’s tellende boekje belicht vooral de

problematiek van het midden- en kleinbedrijf in

de laatste 15 jaar en de wijze waarop het EIM

hierop is ,,ingeschoten”. Een ander hoofdstuk tracht

de positie van het midden- en kleinbedrijf te pro-

jecteren tegen de ,nogelijk te verwachten algemene

economische ontwikkelin gen in de jaren zeventig.

Ook nog om een andere reden verdient de detail

handel onze bélangstelling. Onlangs
heeft
het Hoofd-

bedrijf schap Detailhandel namelijk een statistisch

overzicht gepubliceerd, getiteld ,,Twintig jaar detail-

handel in cijfers 1950-1970″, waarin cijfermatig de

ontwikkeling wordt geschetst van de detailhandel in

de periode 1950 tot en met 1970 en waarin ver-

volgens een prognose wordt gegeven van de te ver-
wachten ontwikkeling in de komende tien jaar.

De ontwikkeling van de betekenis van de detail

handel voor onze nationale economie kan o.a. wor-

den afgeleid- uit het verloop van het procentuele

aandeel dat de detailhandelsomzet uitmaakt van de

particuliere consumptie. Een enkel cijfer ter gedach-

tenbepaling: in 1950 bedroeg de particuliere con-

sumptie f. 12,9 mrd., in 1969 was deze gestegen

tot f. 56,7 mrd. Tijdens diezelfde periode steeg de

detailhandelsomzet van t. 8,3 mrd. naar f. 32,2 mrd.,

waarmee het aandeel van de detailhandelsomzet in

de particuliere consumptie daalde van 64,3% naar

56,8%. Een andere indicatie voor de relatieve be-

tekenis van de detailhandel wordt gevormd door de

werkgelegenheid. Bedroeg de totale beroepsbevolking

uitgedrukt in 1.000 manjaren in 1950 3.853, in 1969


was deze toegenomen tot 4.663. in de detailhandel

steeg de werkgelegenheid tijdens die periode van

338 naar 425,5, zodat het aandeel van de werk-

gelegenheid van de detailhandel in de totale be-

roepsbevolking toenam van 8,8% naar 9,1%.

Een aspect van de detailhandeissiructuur, waarop

wij hier de aandacht willen vestigen, wordt gevormd

door de sectorsgewijze ontwikkeling van het aantal

vestigingen in de detailhandel. Gegevens hieromtrent

zijn op genomen in onderstaande tabel. Daarbij blijkt,

dat bij de teruggang van het totale aantal detail-

handeisvestigingen het in het bijzonder de onder-

nemingen met één vestiging zijn geweest die ge-

noodzaakt werden hun activiteiten te beëindigen. Met

name de sector van de levensmiddelen heeft nogal

een spectaculaire ontwikkeling doorgemaakt. Voor-

lopig schijnt nog geen einde te zijn gekomen aan

dit proces van eliminering van de zelfstandige kleine

onderneming. Zo wordt verwacht, dat in de komen-

de tien jaren tenminste 25.000 levensmiddelenver-

koop plaatsen zullen worden opgeheven, waartegen-

over dan de oprichting zou komen te staan van ruim

1.500 grotere zelf bedieningszaken, supermarkten,

verbruikersmarkten, enz. Buiten de levensmiddelen-

sector wordt uitgegaan van 30.000 tot 40.000 op-

heffingen en 25.000 tot 30.000 nieuw te stichten

vestigingen.

Onder, de op te heffen vestigingen zullen niet

uitsluitend bedrijven van zelfstandigen vallen – voor

verschillende branches ligt het aantal één- en twee-

mansvestigingen tussen de 50 en 90% van het

totale aantal – maar in toenemende mate eveneens

de niet-rendabele filialen van klein- en grootfiliaal-

bedrijven en verbruikscoöperaties, en voorts die de-

tailhandeisvormen die de concurrentiestrijd niet meer

kunnen doorstaan. De uiteindelijke verwachting is

dat deze strijd zich zal gaan toespitsen tussen de

grote eenheden als verbruikersmarkten en zelf be-

dieningswarenhuizen
enerzijds,
die tegen lage prijzen

zonder of met geringe service leveren, en de spe-

ciaalzaken met vakkundige bediening, veel service,

volledige garantie en een diep assortiment anderzijds.

JvcIB

De ontwikkeling van het aantal vestigingen in de detailhandel naar sectoren, in de jaren 1950, 1960, 1968 en
1970, per 1 januari

1950 1960
1968
1970

Onderne-
Filiaal-
Onderne-
Filiaal-
Onderne-
Filiaal-
Onderne-
Filiaal-
mingen bedrijven
mingen bedrijven
iningen
bedrijven mingen bedrijven met één
mcl. de
met één
mcl. de met één mci. de
met één
mcl. de
vestiging
filialen
vestiging
filialen
vestiging
filialen
vestiging
filialen

Levensmiddelen
75.855
4.761
66.146
8.308
53.270
8.345
48.249
7.931
Genotmiddelën
18.865
1.308
19.340 1.779
15.884
1.611
14.608
1.866
Textiel en schoeisel
19.536
2.708
19.307
4.605
17.260
5.581
15.977
5.909
Woninginrichting cii huisraad
8.299 624
10.469
1.184
10.655
1.572
10.500
1.833
Technische huisraad
11.364
500
13.869
1.297
14.710 1.594
13.907
1.726
Boeken en kantoorbehoeften
2.842
222
3.041
537
2.897
703
2.816
731
Vervoermiddelen
10.514
203
9.948
625
7.976
576
7.240
676
Sport en reizen
1.301 122
1.782
271
1.998 397
2.116
421
Lichaamsverzorging
4.701
455 3.760
705
3.599
938
3.499
1.047
Juweliers, uurwerken, optiek
en fotografie
3.425
211
4.002
566
3.906
818
3.823
961
,,Doe het zelf”
1.520
72
5.086
421
5.791
655
5.628
725
Diversen
11.860
455 10.754
1.012
11.048 1.434
10.117
1.422

Totaal aantal vestigingen
178.215
11.641
167.504
21.310
148.994
24.224
138.480
25.248

ESB 10-3-1971

223

Nationale NTD-politiek. Hieronder zouden subsidies,

overheidsaankopen, ,,countervaiing duties” en bepaalde

belastingaanpassingen kunnen vallen. Den Haag heeft

zeker geen specifiek NTD-beleid gevoerd in de zin van

een algehele verschuiving naar NTD’s als een subtieler

instrument van protectie. Er zijn
scheepsbouwsubsidies

gegeven (in 1970 ter waarde van f. 7.700.000) als tijde-

lijke ondersteuning in de kredietslag, welke overal plaats-

vindt
18
Verder heeft het Verolme-concern garanties

ontvangen tot f. 130 mln.
19
. Rationalisatie-subsidies zijn

gegeven voor de katoen/rayon/linnensector (tot f. 150

mln.) en voor de Tilburgse wolindustrie.

Een waardering van het overheidsaankoopbeleid is

uitermate lastig. De Comptabiliteitswet van 1927 biedt

mogelijkheden voor beperkte aanbesteding of offerte,

de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden zijn vaag en

het
EEG-verdrag, art. 223.1,
staat toe militaire goederen

discriminatoir te
verkrijgen. Afgelopen
jaar
ontving

Siemens een miljoenenorder in Zeeland, maar de on-

gewoon felle
reactie van het
publiek
wijst eerder op

een uitzondering
dan
op regel.

Er bestaan enige ,,countervailing duties” op
textiel-

produkten (EEG, art. 226; GATI’
art. 4)
die sterk

discriminatoir zijn naar
landen.

In de
belastingsfeer valt
nog op
te
merken
dat dit

land
vrijwel de strengste weeldeheffing kent ter wereld

in ,,dranken en tabak”
20

Internationaal NTD-beleid.
In de Benelux
zijn
bijna

alle onderlinge NTD’s opgeheven. ‘De groep heeft ver-

dragen gesloten met bijna 50 landen,
waarvan
sommige

beschouwd moeten worden
als handelsfixerende
maat-

regelen. Op EEG-niveau zijn de
concurrentiebeperkende
praktijken
(die dus onder de particuliere NTD’s vallen)

ingetoomd
21:
zo werd een afspraak van marktopdeling

in desinfecterende middelen voor Nederland ontbonden,

alsmede kwantitatieve afspraken betreffende siica en

kartelpraktijken in halfbewerkte metalen.

De gemeenschappelijke kolenpolitiek
vormt uiteraard

een pijnlijke en belangrijke
distorsie, door kwantitatieve

beperkingen
op buitenlandse kolen toe
te staan
(in

Nederland is
dat
een
absoluut quota) alsook subsidies,

op
nationaal en supranationaal vlak (in
Nederland

f. 189
mln.
22
in
1970). Subsidies
aan Limburg zijn

echter economisch gerechtvaardigd, zo
lang zij
het

versnelde
aanpassingsprogramma ondersteunen.
Een

zaak
die kwantificering
nog
verder
compliceert wordt

gevormd door de door hoge
accijnzen
tot gelijkwaardig

niveau opgeklommen olieprijzen, welke kolen/olie-sub-

stitutie
tegenhouden (in de Verenigde Staten zijn
beide

prijzen lager).

Ook de gemeenschappelijke landbouwpolitiek met de

variabele
heffingen
vormt een slepende distorsie: non-

EEG-producenten worden tot “residual
suppliers”. Boter

kende dan ook een vergelijkbare
protectie
van 281%

in
Nederland, levend vee van
51%
23
Gezondheidsbe-

palin gen
sluiten vaak Nederlandse agrarische exporten

uit; men denke slechts aan het discriminatoire verbod

van de invoer van (vogelpest)eieren begin 1971 in

Duitsland of de onvoorspelbaar strenge Amerikaanse

controle op Nederlandse slachthuizen.

Op GATr-(1967) en EEG-(1968)niveau zijn
dumping-

codes overeengekomen. Onder een
resolutie van
de

Verenigde Naties, kent Nederland een
embargo op
Rhodesië. Op de tweede plaats
geldt nog het
zwaar-

wichtige
precedent van de onthouding van
uitvoerver-

gunnin gen
aan
hier te bouwen Zuidafrikaanse duikboten

(waarbij een handelsverlegging van ca. t. 2 nird. naar

Frankrijk plaatsvond).

Dit
zijn enige, meer in
het oog springende distorsies

waar Nederland bij betrokken is:
het overzicht is be-

doeld om
inzicht
te verschaffen in de veelzijdigheid van

NTD’s, doch in gonen dele om daarin volledig te zijn.

Conclusies

Dit artikel dient te worden beschouwd als een inleiding

in de NTD-problematiek. Tal van aspecten beginnen

pas nu aandacht te krijgen. Zo duiden voorlopige schat-

tingen van NTD-effecten van rijke t.a.v. arme landen

erop, dat een dermate ongunstige verschuiving ten

nadele van de laatste groep is opgetreden dat verdere

analyse gerechtvaardigd lijkt
24

Maar een primaire conclusie dient ons inziens te

zijn, dat, ofschoon de onderhavige distorsies ten dele

wel geanalyseerd zijn, er nog veel NTD-research nodig

zal zijn. Diepgaande analyses van nationale NTD’s

bevinden zich nog in hun eerste ontwikkelingsfase;

theoretische systemen en empirische methoden behoe-
ven nog verfijning. Gelijkwaardige of reciproke juridi-

sche en politieke effecten van NTD-beleidstoezeggingen

in onderhandelingen moeten nog systematisch worden

ontwikkeld en getest.

Men mag verwachten dat non-tarifaire handelsdis-

torsies nog geruime tijd een belangrijk onderzoeksge-

bied voor de internationale economie zullen betekenen.

Anthony Scaperlanda
Jacques Pelkmans

18
SER: ,,Rapport inzake seclorstrucluurpolitiek”, 1969,

no. 21, blz 28. Het betrof hier interestsubsidies.
10
SER-Rapport, op. cit., blz. 30.
20
Volgens Walters’ berekeningen
zijn
88% van al deze

produkten in Nederland aan NTD’s onderworpen:

,,Quart. Rev. ’69”, op. ci!., blz. 35. Het spreekt vanzelf

dat deze kwantificering zeer grof is, daar de handels-

waarde van de overige 12% wellicht veel groter is. Bij

lagere percentagës
zijn
dit soort indicaties zelfs mis-

leidend, zoals ingeval van de American Selling Price,

welke slechts 14% van het aantal ,,chemicals” raakt,

terwijl de Nederlandse prolectie 38% betreft: Walter,

’69, blz. 35. Het staat echter vrijwel vast dat de invloed

van de ASP enorm is, gezien Miv. de minieme invoer

van 1,5% van de relevante produktie (berekend uit

Baldwin, op. ci!., blz. 134). De ASP
heeft
een prohi-

bitief karakter; vgl. de berekeningen van H. Grubel en

H. Johnson: Nominal Tariff rales and U.S. Valuation

Practices in ,,Review of Economics and Statistics”, mei

1967 en de aantekeningen daarbij van G. Hufbauer,

zelfde tijdschrift, 1968, blz. 5091510. Om dientenge-

vol ge uit 14% en 38% conclusies te trekken lijkt weinig

gefundeerd. Walter heeft in 1970 (op. ci!.) minder ar-

bit raire methoden gehanteerd.
21
D. Swann: ,,The economics of the Common Market”,

Penguin, 1970, hoofdstuk 3, geeft deze problematiek

helder en beknopt weer.
22
SER-Rapport, blz. 28129.
23
Baldwin, op. ci!., blz. 40. Het betreft 1967.

” i’Valter, ,,AEA”, op. ci.’.

224

Franchising

in de detailhandel

DRS. P. A. BEUKENKAMP*

De Nederlandse distributiesector is in beroering. Gros-
siersbedrijven •en inkoopcombinaties fuseren, de groei

van het centraal geleide grootbedrijf neemt snel toe

ten koste van vele kleine ondernemingen en de fran-

chising-formule heeft zijn entree gemaakt. Deze laatste

kan men zien als een middel om op snelle wijze doel-
stellingen als sanering te effectueren, zonder dat men

een onevenredig groot beslag op de produktiemiddelen

arbeid, kapitaal en ruimte behoeft te leggen. Anderzijds

realiseert men zich dat de introductie van franchising

een aanslag doet op de ,,marketing potentials” van een

onderneming. Daarnaast is het een uitdaging voor het

top-management in kwalitatieve en kwantitatieve zin.

Enige tijd geleden verscheen van de hand van Dr.

Tobi reeds een beschouwing over het vrijwillig filiaal-

bedrijf en de franchising-conceptie
(ESB,
dd.
5
augus-

tus 1970). Ons artikel beoogt enkele nog niet aan de

orde geweest zijnde aspecten te belichten. Aandacht zal
o.a. worden besteed aan enkele juridische, economische

en marketing-aspecten. Tevens zal het belang voor di-

verse detailhandelsvormen worden aangegeven.
Definitie en doel van franchising

Zoals bij elke nieuwe ontwikkeling doet ook de in-

troductie van dit nieuwe concept veel discussie oplaaien.

Ziende naar de in

de Verenigde Staten gebruikelijke

terminologie zou men franchising kunnen vertalen met:

een meer of minder specifieke contractuele binding

tussen twee of meer partners waarbij de een iegen

betaling van een bepaald bedrag
(zijnde
een vast bedrag

in geld en/of een percentage van de omzet) de ander

licentie geeft
onder duidelijk omschreven voorwaarden

een merk en/of commerciële formule te gebruiken.

Daarbij worden meestal door de
franchisor
hulp en

diensten verleend om de exploitatie te vergemakkelijken.

Een ruwe indeling in 2 hoofdvormen is mogelijk:

franchise van goederen en diensten;

franchise van handelsondernemingen en dienstverle-

nende bedrijven.

De eerste vorm is in Nederland niet onbekend. Alleen

de naam verschilt: men noemt het het ,,exclusieve ver-

koopcontract”. Men heeft voorbeelden hiervan in de

auto-industrie; de olie-industrie (benzinestations) en de

frisdrankensector. Deze vormen van franchise hebben

in het algemeen niet zo’n grote aandacht. De inhoud
die men aan de tweede opvatting geeft staat meer in

de belangstelling. Hier hebben we te doen met ,,entire

business system licensing”. Wij zullen ons hiertoe be-

perken. In Nederland heeft men de Amerikaanse voor-

beelden voor ogen, en men realiseert zich daarbij dat

men tot een zekere rubricering moet komen. In principe

is op basis van schakels in het distributiekanaal de vol-

gende indeling mogelijk:

1. Franchise-overeenkomsten tussen fabrikanten en

grossiers;

2: Tussen fabrikanten en detaillisten;

Tussen dienstverlenende bedrijven en detaillisten;

Tussen grossiers en detaillisten;

Tussen grossiers en grossiers;

Tussen detaillisten en detaillisten.

Het zijn met name de laatste drie vormen die in on-
dernemingskringen (thans nog) in de belangstelling

staan. Dat is ook logisch, indien men bijv. bedenkt dat

het vrijwillig filiaalbedrijf in Nederland tot grote ont-

wikkeling is gekomen en op. de drempel staat om over

te gaan in nieuwe, centrale, uniformere en gediscipli-

neerde vormen van management. Wij zullen ons tot

de vormen
4,5
en 6 beperken, ook al omdat hier de

grootste ontwikkeling van ,,business system licensing”

te verwachten valt. Men kan dan stellen dat bij deze

franchising-systemen diverse doelstellingen op de achter-

grond staan zoals: sanering van een bestaand filialen-

apparaat; penetratie; zeer snelle expansie en centrali-

satie van de leiding. Uiteindelijk zijn deze natuurlijk

weer subdoelstelling van continuïteit of rentabiliteit.
Introductie van franchising op grote schaal

Het concept ,,franchising” vertoont drie belangrijke fa-

cetten:

Een juridisch aspect;

Een economisch aspect;

Een marketing aspect.

ad 1. Juridisch
gesproken is franchising een contract.
Men zou kunnen zeggen: een systeemlicentie
1
omdat

* De auteur is wetenschappelijk medewerker aan de

interfaculteit Bedrijfskunde te Rotterdam.
1
F. Molenaar: Juridische Aspekten van franchising, in

,,European Franchising Magazine”, en ,,Handel in goede

naam” (openbare les Tilburg).

ESB 10-3-1971

225

recht zou moeten worden toegekend aan
een systeem

(in de betekenis van een aantal bij elkaar behorende

onderling consistente beleidslijnen; know-how; activitei-

ten; dienstenpakketten en produkten). In Holland kent

men geen uitdrukkelijke bescherming van zo’n systeem.

In feite kan men alleen recht doen gelden t.a.v. een

uitvinding; een handelsnaam en een warenmerk. Bij

deze laatste kan men dus gerechtelijke actie voeren

tot stopzetting en/of schadevergoeding tegen iemand

die zonder licentie opereert. Bij ,,systeemlicentie” is

dat (nog) niet wettelijk geregeld. Wel lijkt het mogelijk

op grond van art. 1401 BW (onrechtmatige daad) actie

te kunnen voeren.

Omdat het juridische begrip systeemlicentie in

Holland nog nieuw is, wacht men de ontwikkeling van

de jurisprudentie af. Tussen de gelicenseerden kan men

wel een contractuele relatie regelen die voor die partijen

bindend is. Zo’n contract zal bijv. kunnen omvatten:
de normen van franchise waaraan de franchisee zich

dient te onderwerpen. Hieronder kan men bijv. scharen:

te hanteren produkten; prijzen; de diensten die verricht

moeten worden en de tegenprestatie(s) van de fran-

chisor; het gebied van operatie; het vereiste kapitaal enz.

Juridisch gezien is franchise daarom een wettelijk

bindmiddel tussen partners zôdanig, dat op vrijwillige

basis eenheid van beleid en operaties mogelijk wordt.

ad
2. Economisch
gezien is dan een totstandkoming

van een economische entiteit mogelijk, omdat ,,de for-

mule” waaronder een ondernemer opereert en de know-
how aan anderen worden ,,verkocht”, waardoor gebruik

kan worden gemaakt van ,,economies of scale”. Saillante

voordelen daarvan (die het grootbedrijf overigens al

geruime tijd kent), zijn:

– beter en efficiënter gebruik van de arbeid, hetgeen

bijv. tot uiting komt in de mogelijk gemaakte vol-

ledige dagtaak van specialisten. Dit verlaagt de ex-

ploitatiekosten per eenheid produkt;

– beter gebruik van investeringen door volledige be-

zetting, eveneens resulterend in lagere exploitatie-

kosten per eenheid;

– een juist gebruik van de ruimte omdat men centrale

magazijnen kan onderhouden, assortimentsharmoni-

satie mogelijk wordt en de verbindingslijnen kunnen

worden geoptimaliseerd. Verder wordt mogelijk:

betere gebruikmaking van de know-how van het

management. Dit alles verhoogt de directe marges

per m
2
.

Samenvallend kan men stellen dat franchising op

indirecte wijze (nI. na schaalvergroting) opbrengstver-
grotend en kostenbesparend kan werken. Iets dat uiter-

aard – gezien de economische situatie – in de detail-

handel ten zeerste wordt verwelkomd. Een der grootste

gevaren van filiaalvorming is starheid in het beleid

t.a.v. de afzonderlijke outlets. Filiaalvorming onder

franchising-contract heeft hier echter minder last van,
omdat een vroegere ,,zelfstandige” ondernemer tot op
grote hoogte betrokken kan blijven bij het wel en wee
van zijn vestigingspunt en de rentabiliteit van zijn ge-

investeerd vermogen. De vrijheidsgraad van de (vroe-

gere) zelfstandige kan daarbij bewust worden bepaald.

Een factor die in dit verband ook een rol speelt is

de gewenste decentralisatie van bevoegdheden. De

Organisatie behoeft dus niet te verstarren. Voldoende

aanpassingsmogelijkheden in de contracten zijn daarom

ook geboden.

ad 3.
Een op basis van contractuele binding ontstane

economische entiteit zal pas aan haar hoofddoelstellin-

gen kunnen voldoen, indien de
marketing-conceptie
is

aanvaard. In Nederland voltrekt zich momenteel een

ware marketing-revolutie, waardoor men zich meer en

meer bewust wordt van de waarde van een verant-

woorde ,,marketing mix”, op juiste wijze afgestemd op

marktsegmenten die al naar de behoefte agressief dan

wel defensief ,,bespeeld” worden. Al naar gelang de
merchandising politiek die de distribuant wil voeren

ziet men in dat men met behulp van franchise-filiaal-

vorming kan penetreren, marktverbreden, produktont-

wikkeling toepassen dan wel diversificeren. Tevens kan

men tot op grote hoogte macht in het distributiekanaal
uitoefenen, waardoor de beslissingsvrijheid van de fa-

brikant t.a.v. de typen en het aantal wederverkopers

verkleind wordt. Dit zelfde geldt t.a.v. de prijspolitiek

en verkoopbevordering. Het laatste vooral omdat elke

organisatie zal streven naar een sterke eigen image.

Conciuderend
zou men dit kunnen stellen: franchising

als concept omvat in de distributieve sector een aantal

systemen die alle gemeen hebben dat met behulp van

juridische voorwaarden een economische eenheid mo-

gelijk wordt gemaakt, die efficiënt kan opereren waar-

door weer een consistent marketing-beleid kan worden

waar gemaakt. Waar men bedenkt dat het knelpunt

van succesvol ondernemingsbeleid heel vaak op het

(I.M.)

Een snel groeiende bank
Gunstige rentecondities

Balanstotaal
f
343.9 miljoen
Grootste bank van Friesland

Friesland Bank

Vestigingen in geheel Friesland

Hoofdkantoor: Zaailand 110 Leeuwarden

226

terrein ligt van de marketing, kan men dit laatste punt

dan ook niet genoeg beklemtonen.

In essentie is bij een franchising-systeem het bijbe-

horende niarketing-profiel dan ook het allerbelangrijkst.

Nederland is zowel juridisch, economisch als qua

(marketing)mentaliteit z6 ver dat een introductie van

franchising op Vrij grote schaal mogelijk en te ver-

wachten is. Na geblekén succes van de pioniers kan

een zeer snelle expansie tegemoet worden gezien.

Hel belang van franchising voor diverse detailhandels-

vormen

Hierv66r is al gesteld dat met franchising diverse

doeleinden kunnen worden gediend. Wij zullen nu aan

de hand van enkele voorbeelden van huidige experi-

menten hier wat nader op ingaan.

Het vrijwillige filiaalbedrijf

Het is vooral in het Nederlandse vrijwillige filiaalbedrijf

in levensmiddelen dat de wil groot is om franchising

te accepteren. Men kampt daar – anders dan in het

grootwinkelbedrijf – met veel problemen die in wezen

terug te voeren zijn op gebrek aan centralisme in het

management. De problemen zijn bijv.: te veel vestigin-
gen met te klein oppervlak; te weinig uitgebalanceerde

assortimenten waardoor de produktiviteit wordt ge-

schaad; te weinig concentratie in de groothandeissector;

te weinig eigen image voor de symbooigroep, enz.

Zoals gezegd, het fundamentele probleem bij dit alles
is: een te grote autonomie van de deelnemende partners.

Daardoor kon tot voor kort geen uniform, voldoende

slagvaardig sanerings- en expansiebeleid worden ge-
voerd. De oorzaak hiervan ligt in de ontwikkeling die

het vrijwillige filiaalbedrijf (VFB) heeft doorgemaakt.

Men moet nl. bedenken dat het zich rond 1930 ont-

wikkelde uit noodzaak. Daarom hadden alle organisaties

een defensief karakter, en richtte de aandacht zich

met name op gezamenlijke inkoop en reclame, maar

zonder een centraal doordacht en gedisciplineerd uit-

gevoerd marketing-plan.

Dat kon ook moeilijk vanwege de heterogeniteit van

de aangesloten zaken. En dit was weer het gevolg van

het feit dat men het niet als noodzakelijk zag dat de

onafhankelijkheid werd opgegeven. In die tijd een niet

onlogische gedachte. Met de toegenomen aandacht voor

de marketing-conceptie en de verschuiving naar meer

agressieve methoden waarbij het grootwinkelbedrijf

voorop gaat, realiseert men zich dat een bewuste mar-

keting-policy pas mogelijk wordt indien het gebaseerd

is op eenheid van beleid en controle.

De VFB-gedachte, gebaseerd op pooling van be-

paalde diensten en integratie van groothandelssector en

detailhandelssector, moet worden uitgebouwd bij het

overgaan op franchise-basis. Het verschil tussen fran-

chise – en VFB-opzet komt dan op drie punten naar

voren:

• De franchise-systemen kennen veel strakkere vormen

van samenwerking op allerlei terrein.

• De franchise-systemen bezigen elk afzonderlijk meer

dan de vrijwillige filiaalbedrijven een commerciële

formule.

Anders gesteld: Men werkt met een consistent (mar-

keting)plan.

• De franchising-systemen worden niet alleen unifor-

mer maar ook tot op grote hoogte centraler geleid.

Dit betekent mede: grotere controlemogelijkheden.

Algemen gesteld is het zo dat er bij het Nederlandse

VFB, zoals het thans bestaat, in hoge mate een kop-

peling is van individuele beslissingsbevoegdheid en in-

dividuele verantwoordelijkheid
t.a.v. exploitatie en ka-

pitaalbeheer bij de afzonderlijke deelnemers. Alleen

bepaalde dienstverleningen zijn gepoold. Bij introductie

van een franchise-systeem kan dit vervangen worden

door collectieve beslissingsbevoegdheid en verantwoor-

delijkheid
tav. de exploitatie, te delegeren aan een

centraal management. De dienstverlening van de cen-

trale leiding kan dan zo ver gaan, dat zij een groot

deel van de beslissingssfeer omvat, maar het kapitaal-

beheer in handen van de partners blijft.

Indien franchising haar intrede doet, treedt m.a.w.

een verschuiving op van de beslissingsbevoegdheden.

Waren deze in het vroegere VFB-verband in zeer hoge

mate gedecentraliseerd, bij de franchising-systemen wor-

den deze tot op grote- hoogte gecentraliseerd. Een op

franchisirig-leest geschoeid VFB gaat daarmee min of

meer op een grootfiiaalbedrijf lijken. Franchising kan

hier dus worden gezien als een middel om te komen

tot een
slagvaardiger
beleid.

Het centraal geleide en ge’integreerde grootwinkelbedrijf

De grootste, creatiefste en belangrijkste onderneming in

de levensmiddelensector, Albert Heijn, met een omzet

van meer dan een miljard gulden en meer dan 10.000

werknemers, heeft onlangs aangekondigd samen met

McDonald de sector van de ,,Fast Food” restaurants te

gaan betreden. ,,Fast Food” restaurants betekenen in

feite een innovatie, omdat doorbreking van de am-

bachtelijke sfeer binnen deze soort van dienstverlening

geëffectueerd wordt. Men verwacht dat hierna ook

talrijke andere innovaties kunnen worden geïntrodu-

ceerd, zoals bijv. een meeneem-service (tot nu toe in

Holland alleen toegepast in Chinese restaurants). Men

kan stellen dat bij deze onderneming franchising een

middel is tot verdergaande
diversi/icatie.
Voor

McDonald is het een middel tot
penetratie
2

Een ander grootwinkelbedrijf in levensmiddelen, De

Gruyter, zal in de nabije toekomst franchising gaan

toepassen. Hier is de geschiedenis weer anders. In 1970

werd het hele verliesgevende bedrijf (omzet in 1969 f.400

mln.; netto verlies f. 4,7 mln.) door de conglomeraat

Steenkolen-Handelsvereeniging overgenomen. De laatste
betaalde volgens persberichten ca. f. 18 mln, voor de 244
zelfbedieningszaken, 43 kleine en 86 grote supermarkten

van de Gruyter met een totaal verkoopoppervlak van

67.000 m
2
. Daarnaast bezat de onderneming nog 116

(winstgevende) lokaties met een verkoopoppervlak van

29.500
m
2
in Duitsland. Het bedrijf was ten dele in
handen van de familie De Gruyter en voor 43% in

2
in de restaurantseclor is trouwens sinds enkele jaren

de Holiday inn Organisatie al gepenetreerd. Holiday

inn koos Holland als eerste entree voor Europa. Men

hee/t thans twee vestigingen, één in Leiden (capaciteit:

200 kamers en vergadering-capaciteit voor 500 per-

sonen) en één in Utrecht (250 kamers). De derde komt

in Eindhoven. Daarna volgen vestigingen in Duitsland,
België en Engeland. Ook hier is franchising een middel

tot penetratie.

ESB 10-3-1971

227

:

•:

:
. •
4

.•


•°’

Waar. om de
‘KLM 7471

H

S
,

S

deverrasm

v
anNewYotkietsmilabd
ei

o

aak

..+..

S


KLM 74713

meer mens In de lucht

KLEV

228

0

ok de KLM vliegt nu regelmatig met de
De KLM introduceert haar 747 op de dienst naar
oeing 747.
New York.

:
en vliegtuig; u reeds meermalén lyrisch, beschreven
.
Nu betekende een aankomst met de KLM in New York
oor onze voorgangers. En al is de KLM de eerste,
voor elke reiziger steeds weer een verrassing. Door de
e met het wat krachtiger B-type van de 747 gaat
promptè afhandeling vande bagage. Door KLM’s
egen, aan die beschrijvingen is weinig toe te voegen.
eigen.transfermeetiflgservice.Doordestjpteaankomst
principe zijn alle 747’s gelijk.
op een tijd, die na’genoeg onbeperkt mogelijkheid
et grote verschil wordt alleen bepaald door de wijze
biedt om binnen anderhalf uur door te vliegen naar
aarop de luchtvaartmaatschappijen de extra
elke plaats inde USA. Door, allerlei persoonlijke ogelijkheden van dit vliegtuig benutten. De KLM faciliteiten en het ontbreken van vertragingen. eft besloten tot verdere verpersoonlijking van haar
Die verrassing wordt door de 747 iets minder rvice. Opdat haar vluchten nog verademender
overrompelend gémaakt. Na de verzorging in de 747
orden dan ze al zijn..

:


verwacht u namelijk niets anders. ‘at overigens net vreemde gevolg heeft, dat u straks een groter vliegtuig de aandacht krijgt die u alleen
een kleiner vliegtuig voor mogelijk had gehouden.

Waarmee u een goede reden erbij hebt om straks met
recht te kunnen spreken van een ,,smooth flight’
van Amsterdam naar n’ importe welke plaats in de USA.

KLMyoert 4 van de 10 viuchten per week op New York
met de 747B, vanaf 22 maart 6 van de -14 vluchten
r week.
t ingang van 12 april wordtdezefrequentie opgevoerd
elke dag één 747-vlucht. Na 31 mei elke dag twee.

ESB 10-3-1971

229

..,

handen van Unilever. Met de overname maakte de

Steenkolen-Handeisvereeniging (omzet f.
2,5
mrd.) be-

kend in de toekomst de filialen te willen gaan fran-

chisen. Hiermee kunnen eigen personeelsleden en zelf-

standige ondernemers van buitenaf in aanmerking

komen voor een licentie.

Het is evident dat hier franchising wordt gezien als

middel tot
sanering.
Tezamen niet het doen veranderen

van de image wordt de in de Steenkolen-Handelsvereeni-

ging aanwezige know-how gelicenseerd, terwijl tegelij-

kertijd nieuw ,,store-management” kan toevloeien.

Het warenhuis

Tenslotte dient de warenhuissector te worden genoemd.

In Nederland past deze sector al een behoorlijk aantal

jaren een franchise-formule toe: de Hema, onderdeel

van het Bijenkorfconcern, telt op een totaal van 98

vestigingen 44 franchisees. Sommigen van hen kweken

zelf weer filialen. In dit concern is sinds 1958 een

aparte Organisatie voor deze ,,aangeslotenen” opgezet.

Doel was en is hier een
snelle groei
van het concern

mogelijk te maken. Hierdoor kon de omzet van het

hele bedrijf aanzienlijk toenemen en snel van de massa-

inkoop worden geprofiteerd.

De gemengde bedrijfsvorm heeft hier twee voordelen:

het moederbedrijf heeft eigen ervaring in het manage-

ment en blijft met eigen vestigingen up-to-date. Daar

naast kan men in de strijd om de vestigingsplaats snelle

successen boeken.

Dc behoefte aan management

Men kan uit het bovenstaande lezen dat een franchi-

sing-systeem ten behoeve van de detailhandel diverse

heren dient. Dat is ook logisch omdat de franchise-

idee zo multi-interpretabel en flexibel is. Ook daarom

al kan verwacht worden dat in de komende tien jaren

zich een ,,boom” in franchising zal voordoen. Deze

ontwikkeling zal zich waarschijnlijk snel voltrekken, te

meer indien men bedenkt dat de hele detailhandel zich

in een saneringsprocedure bevindt.

Toch. doet de leiding van Nederlandse distributie-

ondernemingen er goed aan te beseffen dat de formule

geen panacee is voor alle kwalen. We zagen al dat

franchising een middel is tot
sanering, penelratie, zeer
snelle expansie
en
centralisatie
van leiding. Daartoe
moet telkens, alvorens de methode wordt ingevoerd,
een concreet en consistent marketing-plan klaar zijn

om in actie te komen. Het uitdenken hiervan vereist een

brain-trust van gekwalificeerde mensen, bijv. in de

sfeer van de ,,corporate strategy”. Verder vraagt snelle

groei goed – en vaak anders – denkend management

op alle niveaus. De komende ,,franchise boom” zal een

grote schaarste hierin teweegbrengen. Dit is een pro-

bleem van
kwantiteit
en
kwaliteit.
Zo moeten bijv. vele

grossiers het ,,think-retailer” adagium adopteren. An-

dere grossiers zullen misschien fysieke distributie-een-

heid worden en hun autonomie moeten opgeven. Daar
waar men op joint-venture-basis gaat werken, zal men
een deel van de beslissingsbevoegdheid moeten prijs-

geven en leren samenwerken.

De levensmiddelendistributie zal waarschijnlijk, zoals

zo vaak met nieuwe ontwikkelingen, voorop gaan. Het

meest spectaculair kan dit tot zijn recht komen waar

het VFB op de drempel staat van de overgang naar

franchised organisatie. Juist dââr zal de behoefte aan

anders denkend
en
anders opererend
management het

grootst zijn. Creativiteit is daarbij een essentiële factor.

P. A. Beukenkamp

Mededelingen

Tiende Vlaams wetenschappelijk eco-
nomisch congres

Op zaterdag 24 en zondag 25 april

a.s. wordt in de Vrije Universiteit van

Brussel het Tiende Vlaams weten-

schappelijk economisch congres ge-

houden. Thema: de
behoeften
van de

mens en de Bélgische economie in

de jaren tachtig.
Economische groei,

welvaart, welzijn en hun onderlinge

relaties voor de Belgische economie

in de jaren ’80 vormen de kern van

dit congresthema.

Deelnemers krijgen vooraf een lij-
vig referatenboek (ongeveer 600 blz.)

toegestuurd; voorts ontvangen zij na

het congres nog het notulenboek met

de toespraken en discussies. Aan de

bespreking van ieder referaat gaat al-

gemeen kritisch commentaar van

één discussiant vooraf. De behande-

ling van het congresthema is verdeeld

in twaalf afzonderlijke referaten.

Opgave en nadere inlichtingen bij

het secretariaat van het Tiende

Vlaams Wetenschappelijk Econo-

misch Congres, p.a. Nationale Bank

van België, Wildewoudstraat 9, 1000

Brussel.

Bedrijfssociologische Studiedagen

1971

Op
15,
16 en 17 april a.s. worden

weer de jaarlijkse Bedrijfssociologi-

sche Studiedagen gehouden, met als

onderwerp: projectorganisatie.

De inleiders zijn: Drs. A. J. G. M.

Bekke, Prof. Ir. C. Botter, Drs. F.

J. L. I. Breuer, Prof. Dr. J. A. A.

van Doorn, Ir. K. T. A. Halbertsma,

Drs. J. Hulsebosch, Dr. J. Kastelein

en A. C. Lamers. Conferentie-voor-

zitter is Prof. Dr. J. A. P. van Hoof.

De Bedrijfssociologische Studieda-

gen (doel: de samenspraak tussen

theorie en praktijk) vangen aan op

donderdagavond 15 april te 18.00

uur en eindigen zaterdag 17 april na

de lunch. Plaats: ,,Holiday Inn” te

Leiden. De kosten voor de gehele

conferentie bedragen f. 275 per per-

soon, inclusief logies.

Voorlopige opgaven en nadere in-
lichtingen bij het secretariaat van de

Bedrijfssociologische Studiedagen, So-

ciologisch Instituut der Nederlandse

Economische Hogeschool, Burg. Oud-

laan
50
1
Rotterdam, telefoon (010)

1455 11, toestel 3670.

230

Oost-Europa

kroniek

Terwijl de Poolse Landdag vergader-

de ging de hervorming tenonder

Gomulka is geveld door gelijksoortige

economische problemen als waardoor

hij in
1956
aan de macht kwam.
Vele van de onevenwichtigheden,

welke in de loop van het Zesjaren-

plan (1949-1956) in de Poolse eco-
nomie ontstonden, waren het gevolg

van onvermogen van het planning-

apparaat om de zeer ambitieuze in-

vesteringsstrategie om te zetten in

een logische en haalbare politiek op

middellange termijn. Bovendien wa-

ren politieke spanningen er de oor-

zaak van, dat in 1951 en
1952
nog

wijzigingen werden aangebracht in de

definitieve versie van het plan. Ook

werden in die tijd principiële beslui-

ten genomen m.b.t. de collectivisatie

van de landbouw. Het bleek onmo-

gelijk de wijzigingen zelfs maar in

overeenstemming te brengen met de

elementaire eisen van consistentie,

die men aan een economisch plan

moet stellen.

De geloofwaardigheid van het Zes-

jarenplan en de bruikbaarheid ervan

als richtsnoer voor de economische

politiek werden dermate aangetast,

dat de jaarplannen onafhankelijke

operationele betekenis kregen. Jaar-

lijks werden er veranderingen aange-

bracht in het niveau der investeringen

en het investeringspatroon werd her-

haaldelijk aangepast aan de wisselen-

de knelpunten.

De plannen voor de afzonderlijke

sectoren en bedrijfstakken begonnen

duidelijk te divergeren in een situatie,
waarin de middelpuntzoekende kracht

van het Zesjarenplan in zeer ernstige

mate was verzwakt. Tegelijk met de

talrijke wijzigingen in de plannen ont-

wikkelde zich een overmatige een-
tralisatie van de middelen van eco-

nomische politiek. Een remedie welke

zelf een kwaal wu worden. De oor

sprong van de problemen lag even-

wel bij de formulering en uitwerking

van de primaire en afgeleide doel-

stellingen en bij de gebrekkige plan-

ningmethodiek.

Toch waren de resultaten van het

Zesjarenplan indrukwekkend te noe-

men, hoewel meer te danken aan de

reusachtige industriële investeringsin-

spanning en de sterke groei van de

industriële werkgelegenheid dan aan

de stijging van de produktiviteit van

produktiefactoren.

De landbouwpolitiek had volledig

gefaald en voor Polen, waar in
1955

nog 30% van het BNP in de land-
bouw werd gevormd, was dat niet

minder dan rampzalig.

De planningmethodiek ten aan-

zin van investeringen was zodanig,

dat verschillen in constructieperioden

en recuperatieschema’s niet geëva-

lueerd konden worden en dat er een

voorkeur ontstond voor omvangrijke
projecten. Trouwens, toepassing van

de zgn. balansmethode is er in het

algemeen de oorzaak van, dat meer

nadruk komt te liggen op interme-

diaire dan op finale produktie.

De druk op de grondstoffenindu-

strie en de betalingsbalans, welke laat-

ste trouwens slechts fungeerde als

veiligheidsklep, was als gevolg van

de gevoerde economische politiek

herhaaldelijk groter dan zij konden

opvangen.

In 1953 leidde deze politiek al

tot overspanning van de economie,

wat zijn weerslag vond in een ver-

traging van het industriële groeitempo

en daardoor in een vermindering van

de investeringsmogelijkheden.

Het is duidelijk, dat de ambitieuze

investeringspolitiek, de frequente wij-

zigingen in de economische politiek,

de excessieve centralisatie, de geringe

stijging van de arbeidsproduktiviteit,

de rampspoed in de landbouw en de

terugslag van 1952-1953 een zware

tol eisten van de bevolking. Wel was

het te danken aan de werkgelegen-

heidspolitiek, dat binnen een korte

tijdsperiode in ieders minimale le-

vensbehoeften voorzien kon worden.

De destalinisatie maakte de weg

vrij voor het protest, dat zich uit-

eindelijk openbaarde in de rellen van

Poznan op 28 juni 1956.

De hervormingen in de periode 1956-

1967

Gomulka had eigenlijk al snel de

wind in de zeilen. De investeringen,
met name die
in
de kapitaalintensie-

ve, langlopende projecten met sterke

externe effecten, begonnen hun

vruchten af te werpen, hetgeen ook

tot uiting kwam in een snelle stijging

van de arbeidsproduktiviteit. De groei

van de investeringen werd sterk af-

geremd, met in het patroon wijzigin-

gen ten gunste van de consumptie-

goederenindustrie. De landbouw werd

gedecollectiviseerd.

Het planningsysteem werd, vooral

door het baanbrekend werk van Ka-

lecki, Lissowski (consistente macro-

planning op lange en middellange

termijn) en Rakowski (investerings-

analyse) belangrijk verbeterd. Porwit

stelde de gebreken van de balansme-

thode aan de kaak en ook de discus-

sies over de ondoelmatigheid van het

prijssysteem kwamen op gang. In Po-

litieke kringen werd uitgebreid ge-

sproken over de instelling van arbei-

dersraden.

De stemming van decentralisatie

kwam ook tot uiting in een vergrote

autonomie van de bedrijven, hetgeen

betekende een vermindering van het

aantal jaarlijkse plan-indicatoren. Tot

dan toe was hun aantal en aard sterk

onderhevig aan de willekeur van

ministeries en hun hoofdafdelingen.

De hoofdafdelingen kregen de status

van bedrijfstakorganisatie en kwamen

zo dichter bij de bedrijven te staan.

Een nieuw beloningsstelsel moest er

voor zorgen, dat de bedrijven de toe-

genomen autonomie zouden gebrui-

ken in overeenstemming met de

,,planmatige ontwikkeling van de

economie”. Het aantal gerantsoeneer-
de produktiemiddelen daalde sterk.

De groei van het BNP daalde in

de periode 1956-1960 weliswaar met

30%, maar de investeringsgroei was

teruggebracht met 50%. De groei

van de arbeidsproduktiviteit droeg

voor niet minder dan 75% bij tot de

groei van het BNP. De ontwikkeling

van de reële lonen en van de land-

bouw was zonder meer gunstig te

noemen.

Wat evenwel grote zorgen baarde

was het voortduren van de noodzaak

tot wijzigingen in de plannen ‘en de

inflatoire ontwikkeling van de lonen.

De omslachtige methode van plan-

ning bleek niet goed te combineren

met de geliberaliseerde economische

politiek, zodat de plannen niet vol-

doende vat meer hadden op de ont-

wikkeling.

Bovendien was een flinke dosis

scepsis op zijn plaats t.a.v.’ de con-

sistentie van jaarlijkse administratieve

plan-indicatoren, prijssysteem, belo-

ESB 10-3-1971

231

ningssysteem en de autonome be-

drijfsbeslissingen. Het prijssysteem

was nog steeds gebaseerd op ge-

middelde kosten per bedrijfstak, ex-
clusief kapitaalrente en differentiële

voordelen. Het beloningssysteem was

halfsiachtig en de functie van de be-

drijfstakorganisatie was een meng-

vorm van ministeriële hoofdafdeling

en moedermaatschappij.

Het is onder dergelijke omstandig-

heden dan ook niet verwonderlijk,

dat het aantal administratieve plan-
indicatoren weer toenam en tal van

beslissingsbevoegdheden werden ge-

recentraliseerd. Een alternatieve plan-

ningmethodiek, aangepast aan een

meer gedecentral iseerde beslu i tvor

ming was noch voorhanden, noch po-

litiek haalbaar. De recentralisatie om-

streeks 1959 ging gepaard met een

nieuwe investeringsgolf om de groei

van het BNP weer te versnellen.

De Hongaren verkeerden, in te-

genstelling tot de Polen, in zoverre

in gelukkiger omstandigheden, dat zij

reeds toen de basis konden leggen

voor onderzoek naar een planning-

systeem dat verenigbaar zou zijn met

een meer doelmatige verdeling tussen

gecentraliseerde en gedecentraliseer-

de beslissingen.

De periode 1960-1967 werd geken-

merkt door een toename van de groei

van de investeringen van ca. 20%

t.o.v.
1955-1960,
zij het met een

,,conjunctureel” dieptepunt in 1963.

De groei van het BNP nam echter

fractioneel toe, zodat de investerings-

quote aanmerkelijk steeg. Zowel de

groei van de produktiviteit van ka-

pitaal als die van arbeid daalden.

Ook aan het ruime potentieel aan

arbeidskrachten was inmiddels een

einde gekomen. De procentuele toe-

name van de investeringen en van de

invoer per procent stijging van het

nationale inkomen steeg met ca.
75%

totca. 1,75.

Natuurlijk vonden er belangrijke

structurele wijzigingen plaats, waar-

door enerzijds het aandeel van de

industrie in het BNP belangrijk steeg

(tot 42% in 1967) en anderzijds

er binnen de industrie een verschui-

ving optrad naar hoogwaardiger in-

dustriële takken. Toch vormde de

landbouw nog altijd 24% van het

BNP, evenals in de Sowjet-Unie, en

dat is het hoogste percentage in Oost-

Europa.
De structurele wijzigingen kwamen

ook tot uitdrukking in een toename
van de finale produktie t.o.v. de in-
termediaire produktie en binnen de

finale produktie in een relatieve ver-

schuiving van investeringen naar ex-

port. De consumptie bleef duidelijk

achter.

Aan kritiek op het planningsysteem

en het raamwerk van economische

politiek ontbrak het niet. Met het in-

gewikkelder worden van de indu-

striële structuur traden de nadelen van

de balansmethode nog sterker aan

het licht, zodat de frequent gewijzig-

de plan-indicatoren veel van hun nor-

matieve waarde verloren. Talloze wij-

zigingen in het beloningssysteem

waren niet in staat dat te verhelpen.

De prijzen bleven gebrekkige instru-

menten en de voorraadvorming steeg

tot 7,5% van het netto materieel pro-

dukt (vgl. West-Duitsland: 1,5%),

vanwege de spanningen tussen de

structuur van aanbod en vraag.

De organisatorisch van de rest van

de economie gescheiden buitenlandse

handel stond een efficiënte bereke-

ning van comparatieve voordelen in

de weg, waardoor de betalingsbalans

een onnodig strenge restrictie vormde

op de groei van het BNP. Zoals uit

het voorgaande moge blijken, kwam

juist de export als groeicomponent

sterk naar voren. Ook het, van

macro-economisch standpunt beke-
ken, geperverteerde gedrag van on-

dernemingen binnen het tegenstrijdi-

ge geheel van economisch-politieke
instituties was een bron van ondoel-

matigheid.

De hervormingen van 1966-1967

De, overal in Europa met veel fan-

fare begeleide, hervormingen in Oost-

europese landen zijn eigenlijk alleen

in Hongarije veelbelovend; het land

dat in kalme zakelijkheid een ingrij-

pende hervorming heeft doorgevoerd,

zonder agitprop-achtige ideologische

bla-bla.

De bundel hervormingen van eco-

nomische politiek in Polen – een

prijshervorming, introductie van ka-

pitaalrente als kostenfactor, winst-

voet als belangrijkste plan-indicator,

instelling van fondsen voor technolo-
gische ontwikkeling, een nieuw belo-

ningssysteem en enige autonomie

voor bedrijven – mag dan een op-

somming zijn van stappen in de goe-

de richting, de doelmatigheid van het

geheel is belangrijk minder.

De stand van het onderzoek en de

aard van de huidige informatiever-
werking laten aan de planningzijde

weinig ruimte voor ingrijpende her-

vormingen. Zij omvatten weinig meer

dan een betere coördinatie tussen

middellange-termijn- en korte-termijn-

planning, financiële planning en plan-

ning op het terrein van research en

ontwikkeling, alsmede de toepassing –

van input-output-analyse en lineaire

programmering op deelgebieden.

Het fundamentele probleem schuilt

evenwel in de methode, volgens

welke aan de jaar- en kwartaalplan-

ning de taakstellende elementen van

economische politiek worden ont-

leend. Economische planning en eco-

nomische politiek lopen hier volko-

men in elkaar over.. ,,Taut planning”

en het ,,ratchet principle” beheersen

de economische politiek volledig.
Enerzijds wordt hierdoor een ,,ver

kopersmarkt” gecreëerd met structu-

rele discrepanties tussen vraag en

aanbod, dus overmatige voorraad-

vorming en schrille tekorten. Ander

zijds maken het gedrag van onderne-

mingen en de hybride bedrijfstakor

ganisaties – maximalisatie van eigen

voordelen – het additionele gebruik

van monetaire en financiële instru-

menten strijdig met de taakstellingen.

Het jaarplan wordt steeds minder

een instrument van economische Po-

litiek en dient hoofdzakelijk als een

formeel document dat de betaling

van premies regelt. Vernieuwingen

worden erdoor belemmerd, hetgeen

een stijging van de produktiviteit der
produktiefactoren en uitbreiding van

hoogwaardige produktie voor export

naar het Westen in de weg staat. Het

voortduren van verkopersmarkten

noopt tot continuering van de rant-

soenering van schaarse produktiemid-

delen in de richting van de door de

Plan-commissie gestelde prioriteiten.

(I.M.)

232

Zo blijft het gebruik van admini-

stratieve instrumenten onvermijdelijk

en is de kringloop gesloten. Het ge-
brek aan concurrentieprikkels drukt

de kwaliteit van de produktie en

maakt het voortwoekeren van prijsin-
flatie mogelijk. Het systeem van eco-

nomische politiek is echter zodanig

dat de producenten hiertegen bevei-

ligd zijn, niet echter de consumenten.

De uiterst hybride en strijdige eco-

nomische politiek heeft de politici in

drie groepen verdeeld. Zij die een

toeneming van de administratieve in-

strurnenten voorstaan; zij die al hun

hoop hebben gevestigd op geheel ge-

centraliseerde cybernetische planning

en ‘zij die een effectieve verdeling

wensen tussen centralisatie en decen-

tralisatie en een meer operationele rol

van het Vijfjarenplan, waarbij het

jaarplan geheel binnen de verant-

woordelijkheid van de bedrijven valt.

Duidelijke beslissingen zijn er niet

genomen. Ondertussen zijn er in 1968

en 1969 weer enkele incidentele her-
vormingen doorgevoerd. Het schijnt,

dat vooral de discussies over het

nieuwe Vijfjarenplan, 1971-1975,

evenals de stagnerende landbouw, de

dilemma’s nog eens extra hebben ge-

accentueerd.

Gomulka,- het symbool van de vele

en tegenstrijdige compromis-hervor-

mingen is heengestuurd, maar het
brengen van zoenoffers heeft met

harde economie niets te maken.

R. Wetsteijn

BRONNEN:

1. J. M. Montias: ,,Central planning

in Poland”. New Haven 1962.

VNIJL UFIIVLRSITLIT TIE AMSTERDAM

Bij de afdeling Planologie van het Geografisch en Planologisch Instituut
is plaats voor een eerste

wetenschappelijk

(hoofd)medewerker

Wat het onderwijs betreft zal zijn taak liggen op het terrein van

(elementaire) planologische technieken, in het bijzonder de beginselen

en toepassingen van de planologisch relevante prognostiek.

Wat het onderzoek betreft zal een bijdrage worden gevraagd in de

evaluatie van planaspecten en planvarianten vanuit sociaal-wetenschappelijke gezichtshoek(en).

Enkele jaren onderzoekervaring op het terrein van de planologie strekt tot aanbeveling.
Salariëring geschiedt, afhankelijk van leeftijd en ervaring, door
inpassing in het wetenschappelijk rangenstelsel, als voor alle
Universiteiten van kracht.

Gezocht wordt naar een medewerker die positief staat ten opzichte

van de grondslag van de Vrije Universiteit.
Nadere inlichtingen te verkrijgen bij Dr. J. Buit, telefoon 020 – 48 36 08
(privé 030 – 61 45 37).
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het Hoofd van de

Personeelsdienst Vrije Universiteit, de Boelelaan 1105,

Postbus 7161, Amsterdam- Buitenveldert.

ESB 10-3-197 1

233

K. Porwit: ,,The meihods of plan-

ning and some issues of economic

policy in Poland”. College-materiaal,

NEH, Rotterdam 1970.

J. G. Zielinski: On the theory of

economic reforms and their optima!

sequence. The Polish experience

1956-1967, in ,,Economics of Plan-

ning”, vol. 8, no. 3, 1968, blz. 195-

216.

J. G. Zielinski. On the effect iveness

of the Polish economic reforms, in

,,Soviet Studies”, vol. 22, no. 3, 1971,

blz. 406-433.

,,Economic developments in coun-

tries of Eastern Europe”. A com pen-

dium of papers submitted to the

Subcommittee on Foreign Economic

Policy of the Joint Economic Corn-

mittee. Congress of the U.S., Washing-

ton D.C. 1970.

Econoom

voor veelzijflige funktie.

De Nederlandse Bankiers-

ervaring bij overheid, bedrijfsleven
vereniging en de Werkgevers-

of universiteit belangrijk.

vereniging voor het Bankbedrijf zijn

Gezien het niveau van de

overkoepelende organisaties van de

funktie zal het aanvangssalaris

handelsbanken.
0

tenminste 30 mille bedragen.

Deze organisaties zoeken een

De Nederlandse Stichting voor
econoom die als adjunctsecretaris

Psychotechniek zal ons terzijde

nauw betrokken zal worden bij de

staan bij het bepalen van een keuze.

beleidsvoorbereiding op monetair-

Heeft u belangstelling? Richt

economisch, commercieèl en sociaal

dan uw uitvoerige brief aan de

gebied.

Secretaris van de Nederlandse

Een belangrijk deel van zijn

Bankiersvereniging,

taak bestaat uit het voorbereiden en Herengracht 136, Amsterdam.

begeleiden van het werk van

Tel. 020 230281.

commissies van deskundigen op

deze terreinen.

Nederlandse

Voor de vervulling van deze
Bankiersvereniging
veelzijdige funktie is enkele jaren

Werkgeversvereniging

voor het
Bankbedrijf

234

Mr. J. Viersen, E. N. Jonker en Mr.

S.
Stoffer: De belasting-almanak 1971

van Elseviers Weekblad.
Amsterdam

1971,
256
+ VIII blz., f. 6,90.

Deze 16e editie van Elseviers be-

lasting-almanak dient als gids bij het

invullen van de aangiftebiljetten voor

de inkomstenbelasting 1970, voor

de premieheffing volksverzekeringen

(AOW enz.) 1970 en voor de ver-

mogensbelasting 1971. De almanak

volgt, zoals gebruikelijk, de vragen

van het aangiftebiljet op de voet.

Verschillende onderwerpen worden

weer afzonderlijk besproken, waar-

onder dit keer ook: ,,De fiscus en de

dienstplichtige militair”. Daarentegen

zijn de uiteenzettingen over ,,Perso-

nele belasting” en ,,Schoolgeld” weg-

gelaten. Behalve speciale wenken

voor belastingbesparing bevat deze

uitgave het tarief inkomstenbelasting

1970 en een uittreksel van het tarief

inkomstenbelasting 1971. Als extra
bijlage is wederom toegevoegd een

handig ,,Specificatie-Memo”.

C.
Boersma en J.
C. Maters: Kluwers

belastinggids 1971.
2E
E. Kluwer,

Deventer 1971, 273 blz., f. 4,90.

Ook deze gids wil helpen bij de

aangifte inkomstenbelasting 1970 en

vermogensbelasting 1971. Uit de in-

houd: nieuwe opzet van het aangifte-

biljet A – wanneer verkorte aan-

gifte – wanneer het biljet inleveren

– aangifte van het inkomen van u

en uw vrouw – behandeling van

het aangiftebiljet A punt voor punt

– premieheffing volksverzekering –

T-biljet – middeling van inkomens

– soorten aanslagen – overlijden

en emigratie – navordering – be-

zwaar en beroep – u en de ontvan-

Bij het
SECRETARIAAT
vande

RAAD VOOR DE GEMEENTEFINANCIÈN

kan worden geplaatst een

WETENSCHAPPELIJK MEDEWERKER

(vacature nr. 9.932)

Gezocht wordt een long economisch doctorandus, die bekend is

met de methodes van de statistische analyse.

Bekendheid met openbare financiën strekt tot aanbeveling.

Soli icitaties,- met vermelding van

het vacaturenummer, binnen tien

dagen na de verschijning van dit

blad te richten aan de Perso:

neelsdienst van de Vereniging

van Nederlandse Gemeenten,

Paieisstraat 5 te ‘s-Gravenhage.

De te verrichten werkzaamheden bestaan uit het medewerken aan

onderzoekingen op het gebied van de gemeentelijke uitgaven,

haar plaats in de voikshuishouding en haar toekomstige ontwikke-

ling, een en ander ter voorbereiding van de door de Raad uit te

brengen adviezen omtrent onderwerpen van de financiële verhou-

ding tussen Rijk en gemeente.

Aanstelling, afhankelijk van leeftijd en ervaring, op een salaris

tussen f 1594,— en f 2225,— per maand.

Premie A.0.W./A.W.W. komt voor rekening van de Vereniging.

ESB 10-3-1971
235

ger der belastingen – vermogens-

belasting – schenkingen en schen-

kings- en successierecht – personele

belasting – schoolgelden – huur-

prijssubsidies – tarief 1970 en 1971

– huipstaten – register.

Mr. J. Mannoury: Kernpunten van

de sociale politiek.
Wolters-Noord-

hoff, Groningen 1970, 86 blz.,

f. 7,25.

Dit boekje is bestemd om te wor-

den gèbruikt als hulpmiddel bij de

studie van onze sociaal-politieke ver-

houdingen, hetzij in academisch ver-

band of anderszins. Het beoogt der-

halve de noodzakelijke basiskennis
te verschaffen om eigen en anderer

standpunten op dit gebied te begrij-

pen. Bij de weergave van de feiten

is gestreefd naar objectiviteit. De stof

is ingedeeld in
5
hoofdstukken: 1. Al-

gemene beschouwingen en achter-

gronden; 2. Loonpolitiek en ver-

wante onderwerpen; 3. Additioneel

inkomen; 4. Niet-financiële voorzie-

ningen;
5.
Sociaal-politieke stromin-
gen en organisatievormen.

Internationale Groep

zoekt

MEDE WERKER(STER)

in verschillende steden, voor thuiswerk. Hele of

halve dagen. Aan een serieuze werker bieden

wij een goed loon.

S

Sollicitaties met internationale antwoordcoupon
aan

I.W.S. MARKETING,
do..
M.T.I. Business Dept.

11, Rue Voltaire – CH-1211 Genève 1.

gemeente arnhem

1

g;
1

Wegens pensionering van de huidige functionaris komt

de functie vacant van

Directeur gas-, elektriciteits-

en waterbedrijf

(vac. nr
. 476)

In dit bedrijf zijn geïntegreerd de distributie van elek-

triciteit en gas en de produktie en distributie van water.

Inclusief het administratief personeel bedraagt het aan-

tal personeelsleden ongeveer 450.

De gedachten gaan uit naar een academicus, die orga-

nisatorische, technische en economische kwaliteiten
bezit en ruime ervaring heeft opgedaan in het leiden

van een soortgelijk of ander middelgroot bedrijf.

Een psychologisch onderzoek vormt een onderdeel van

de selectie-procedure.

Salaris van f 3941,— tot f 4990,— per maand.

De gebruikelijke rechtspositieregelingen zijn van toe-

passing (waardevast pensioen, verhuiskostenvergoe-

ding, uitstekende ziektekostenregel ing, enz.).

Sollicitaties binnen twee weken te richten aan Burge-

meester en Wethouders, Stadhuis.

ga

Gemeente ‘s-Gravenhage

De GEMEENTELIJKE DIENST

voor de STADSONTWIKKELING

vraagt voor de afdeling Stedebouw-
kundig Onderzoek een

middelbaar planologisch

onderzoeker

die in het bijzonder zal worden belast
met demografisch/planologisch onder-
zoek.

Deze lunctie biedt de mogelijkheid in
teamverband, doch met behoud van
een grote mate van zelfstandigheid,
onderzoek te verrichten.

Gedacht wordt aan candidaten met bij
voorkeur het Diploma Planologisch On-
derzoek of M.O. Economie (of verge-
vorderde studie daarvoor) en ervaring op het terrein van planologisch onder

zoek.

Naar gelang van opleiding, leeftijd en
ervaring kan een salaris worden ge-
boden van maximaal /2.191,— per
maand.

Voor een waardevolle kracht zijn verde-re promotiekansen zeker aanwezig.

AOW-premje komt voor rekening van
de gemeente.

Vakantietoelage 6% van het jaarsalaris.

Welvaartsvaste pensioenvoorziening.

Een psychologisch onderzoek zal deel
uitmaken van de selectieprocedure.

Uitvoerige sollicitaties met
vermelding
van volledige
personalia, alsmede
van de naam van dit blad,
binnen 14 dagen onder No.
V
81 te zenden aan de Directeur van het Gemeentelijk Bureau voor Perso-
neelsvoorzienlng, Burgemeester de
Monchyplein 10,
‘s-Gravenhage.

236

VNIJL UFIIVLNSITLIT TL AMSTERDAM

Aan de Economische Faculteit bestaan een
drietal
vacatures voor

wetenschappelijk

medewerker

Het betreft hier:

De kwantitatieve sectie.

De te benoemen functionaris zal zowel bij het onderwijs als het

wetenschappelijk onderzoek worden betrokken.

Gelegenheid zal worden gegeven voor de voorbereiding van een
dissertatie.

Voor de functie is een doctoraal examen economie vereist, bij voorkeur

met het keuze-vak Statische Analyse, terwijl belangstelling voor de

econometrie wenselijk is.

Ook zij die binnen korte tijd afstuderen kunnen reflecteren.
Nadere inlichtingen bij mevrouw, dr. H. Goris, tel. 020 – 48 26 23 of

bij de leden van haar wetenschappelijke staf, tel. 020 – 48 26 26.

Algemene Economie.

Het betreft hier vacatures voor de vakken
Prijstheorie en
Welvaartseconomie
en
Internationale Economische
Betrekkingen.

Betrokkenen zullen zowel bij onderzoek als onderwijs worden
ingeschakeld. Gelegenheid zal worden gegeven voor het voorbereiden

van een dissertatie.

Nadere inlichtingen bij prof. dr. F. de Roos, tel. Ö20-43 17 17 (voor

Internationale Economische Betrekkingen) en bij prof. dr. J. G. Knol,

tel. 020-48 46 07 (voor Prijstheorie en Welvaartseconomie).

Salariëring geschiedt, afhankelijk van leeftijd en ervaring, door

inpassing in het wetenschappelijk rangenstelsel als voor alle

Universiteiten van kracht.

Gezocht wordt naar medewerkers die positief staan ten opzichte van de
grondslag der Vrije Universiteit.
I€

‘.

Schriftelijke sollicitaties te richten aan het Hoofd van de
1ÇfØY

Personeelsdienst Vrije Universiteit, de Boelelaan 1105,
Postbus 7161, Amsterdam.

ESB 10-3-1971

237•

Het Ministerie van

Sociale Zaken en

Volksgezondheid vraagt

t.b.v. het Directorèat-
Generaal voor de

Arbeidsvoorziening

jonge

bij voorkeur economen
9

sociologen en juristen

0
a

acade
ICI
leeftijd tot 30 jaar

Betrokkenen zullen in
het kader van een
management develop-

ment programma

worden opgeleid voor

leidinggevende functies.

De taak van het

Directoraat-Generaal is

primair gericht op de

bevordering van de

harmonisatie van vraag

en aanbod op de

arbeidsmarkt. Deze taak

brengt een grote ver-
scheidenheid van
functies, die zowel op

het gebied van de vorm-

geving als op de uit-

voering, van het arbeids-

marktbeleid liggen, met

zich mee.

De opleiding omvat een
stage-programma van

circa 1 jaar, gevolgd

door twee roulatie-

perioden van elk 1 jaar

over enige onderdelen
van het Directoraat-

Generaal.

Daarna volgt bij geble-

ken geschiktheid en
rekening houdend met

de voorkeur van de
kandidaat benoeming

in passende leiding-

gevende functie. Plaat-

sing kan geschieden op

de Centrale Dienst te
Leidschendam of op

een van de diverse over

het gehele land
verspreide bureaus.

Het aanvangssalaris

bedraagtf 1721,- per

maand.

Na de opleiding is een

max. salaris van
1
2602,-

per maand bereikbaar.

Verwacht wordt dat de
kandidaat zich zodanig

zal ontwikkelen, dat

daarna een bezoldiging

van t 3027,- per maand

of hoger bereikbaar is.

De salarissen zijn

exclusief 6% vakantie-

uitkering. Premie AOW

voor Rijksrekening.
De gelegenheid tot solli-

citeren bestaat zowel

voor hen die kortelings

hun studie hebben vol-
tooid, als voor hen

die reeds enige jaren

werkzaam zijn.
Een informatief gesprek
kan plaatshebben na

telefonische afspraak

onder nr. 070-694211,

toestel 2661.

Schriftelijke sollicitaties

onder vacaturenummer

boven hoek van brief en

1-0568/0936 [in linker-

enveloppe] zenden aan

de Rijks Psychologische

Dienst,

Prins Mauritslaan 1,

‘s-Gravenhage.

Id

I0

238

bo
cd

iji
)

4-2

(12
“-4

c
.l

0

91
0

Z
.

G) — c
12) —

12

O
12)

123

Q)12) d

C12) 91

4I
4.2
j;
12

Ç

) ..
CO

co
4.2

t

.

)
) cl)Q2
E

C)
(

0

-” dc
‘d

b12

0
H!
212

12)

boCb0

41

__

12)
Cl)
12)


+2

_
4
-4 Q)
b12+2
c
d
+2
Ooa)
0)
•1

) . d
S

S

z

L)

z

_____

11111111111

flI11IftEIEEH

Z

1
ESB 10-3-1971

239

Bij het

INSTITUTE OF SOCIAL STUDIES

kan worden geplaatst een

ECONOOMSTATISTICUS

Ter versterking van het Secretariaat van de

KAMER VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN

VOOR WESTELIJK NOORD-BRABANT

te Breda wordt gevraagd een

JONG ECONOOM

Vereist

academische opleiding;

goede beheersing van de Engelse taal.

Aanstelling zal geschieden in het rangenstelsel van

de wetenschappelijke ambtenaren, afhankelijk van

leeftijd en ervaring.

Directe opneming in het Pensioenfonds.

Premie A.O.W. wordtvoor rekening van het Insti-

tuut genomen.

Brieven met volledige personalia te richten tot de

Controller van het Institute of Social Studies, Molen-

straat 27, Den Haag, binnen 14 dagen na verschij-

nen van deze oproep. –

Naast de behandeling van uiteenlopende

zaken, verband houdende met de administra-

tieve taak der Kamer, zal hij als staffunctio-

naris belâst worden met werkzaamhedèn op

het terrein van de adviserende en activerende

taak der Kamer, alsmede met secretariaats-

werkzaamheden voor met de Kamer gelieerde

instellingen.

Aan serieuze belangstellenden wordt desge-

vraagd het jaarverslag der Kamer ter infor-

matie gezonden.

Schriftelijke sollicitaties te richten aan de secretaris der

Kamer, Julianalaan 1 te Breda.

]E

Er zijn verschillende argumenten om een loopbaan in Enschede te overwegen.
Er zijn goede huisvestingsmogelijkheden. En er is ruimte. Op onderwijsgebied
neemt Enschede een vooraanstaande plaats in. En dat geldt ook voor de recreatie en de cultuur.

Mm
[I
MM
M
menschede
C-4

Op de Gemeentesecretarie, afdeling financiën, belastingen

en bedrijven, kan worden geplaatst een

econoom
die zal worden belast met

Taak:

– het verder ontwikkelen en uitwerken van een aanwezig
voortschrijdend investeringsplan op -middellange termijn.
– het verrichten van onderzoekingen naar de inkomsten
en uitgaven van de gemeente en het in verband daar-
mede verder tot ontwikkeling brengen van een aan-
wézige budgetprognose voor de komende iaren.
– bijzondere opdrachten liggende op financieel-econo-
misch terrein.

Een psychologisch onderzoek zal deel uitmaken van de
selectieprocedure.

Sollicitaties

Belangstellenden kunnen binnen een week bij het Bureau
Personeelskeuze van de Secretarie (Postbus 20) een sollici-
tatieformulier aanvragen met vermelding..,,Secretarie-fbb-
functionaris”.

Eisen

Kandidaten voor deze functie zijn bij voorkeur doctorandi in
de economie of zij, die dit jaar doctoraal examen afleggen.
Naast goede contactuele en organisatorische eigenschappen
dient de te benoemen functionaris over mondelinge en
schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid en inventiviteit te be-
schikken.
Ervaring in de sector gemeente-financiën, alsmede verrichte
studie op dit terrein, strekken tot aanbeveling.

Salaris

Het salaris zal, afhankelijk van opleiding, ervaring, leeftijd
en capaciteiten, nader worden overeengekomen.
(Salarisschalen van f 161 l,— tot f 3230,— per maand
bruto.)
De premie A.C.W. is voor rekening van de gemeente. Er zijn gunstige voorzieningen, zoals ziektekostenregelïng
IZA.
Aan toewijzing van een woning zal worden gewerkt. In dat
geval gelden tevens bepaalde vergoedingen voor pension-,
verhuis- en inrïchtingskosten.

113

240

Auteur