Ga direct naar de content

Jrg. 53, editie 2663

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 25 1968

ECONOMISCH=STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
1

25 september 1968

53e jrg.

No. 2663
(Anti-)Revolutionaire ontwikkelingshulp
Verschijnt wekelijks

,,Wil ontwikkelingshulp effectief zijn, dan moet de maatschappelijke orde

ook
dusdanig zijn dat ontwikkeling mogelijk is. Veel hulp heeft als effect, dat maat- schappelijke structuren in stand blijven, die in wezen een belemmering vormen
voor de oplossing van het ontwikkelingsvraagstuk……Voorts is het aantrekke-
COMMISSIE VAN REDACTIE:

.
lijke van het communistische alternatief, dat het een breekijzer zet in de establish-
T

.

,
H. C. Bos, L. H.

aassen,
ment en dat het van de ontwikkelingshulp een werktuig maakt, dat gehanteerd

H. W. Lambers, P. J. Montagne, A. de Wit.
wordt om de maatschappelijke revolutie over de gehele linie te helpen voltrekken.”
Het ,,is nodig, dat de minister van ontwikkelingshulp het aspect van de ontwikke-
lingsproblematiek actualiseert bij alle (in voorbereiding zijnde) regeringsmaat-
REDACTEUR-SECRETARIS:
regelen waarbij het belang van de derde wereld is gemoeid……De gedachte
A. de Wit. dat landen die aan het Nederlandse bedrijfsleven geen kansen geven, uitsluitend
om die reden niet voor Nederlandse ontwikkelingshulp in aanmerking zouden

ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
komen, is principieel verwerpelijk. Het gaat bij de problematiek van de ontwikke-
A
r. A.

e

ui er.
lingshulp niet primair om ons eigen bedrijfsleven, doch om de ontwikkeling der
.
arme landen.”

COMMISSIE VAN ADViES VOOR BELGIË:
Met uitspraken als deze heeft een commissie van de ARP, juist een kleine

F. Collin J. E. Mertens de Wihs
week voordat bekend werd dat de Nederlandse ontwikkelingshulp meer

J. van Tichelen; R. Vardeputte; A. J. Vlerick
zal worden geconcentreerd op o.m. Indonesië, Columbia, Peru en Nigeria,

haar bijdrage geleverd tot de duidelijkheid in dè politiek
1.
Zelf zegt de.
SECRETARIS COMMiSSIE VAN ADVIES VOOR
BELGiË:
commissie, onder voorzitterschapvan Prof. P. H. Kooijmans, dat zij niet

J.

e
UC
k

heeft getracht ,,een volledig rapport samen te stellen, dat aan alle vraag

,

stukken gelijke aandacht schenkt”, en dat dit rapport ,,niet een systema-

tisch afgerond betoog” bevat. Daaruit te concluderen dat van een vaag

politiek pamflet sprake is, blijkt echter een verkeerde interpretatie van de

collectieve bescheidenheid van de commissie. Direct na de inleiding om-
hint

zij immers het

ontwikkelingsvraagstuk historisch, technisch, eco-
ui:r.iui
nomisch, sociaal, politiek, ideologisch, religieus, demografisch en menselijk.
Al deze aspecten worden achtereenvolgens afzonderlijk behandeld en Syste-

matisch afgerond met conclusies en praktische aanbevelingen.

Waar
Drs. A. Kuyvenhoven:
mogelijk wordt de onderlinge samenhang van aF deze aspecten belicht.

In het tonen van deze onderlinge samenhang is de commissie het beste
(Anti-)Revolutionaire ont’vikke-

.
geslaagd in het eerste gedeelte van het rapport. De structuur van de samen-
lingshulp

………………….881
leving, nationaal maar vooral internationaal, de ideologische tegenstellingen

en de internationale machtsverhoudingen blijken bij de analyse van het

Drs. R. Wetsteyn:

.
ontwikkelingsvraagstuk grote invloed op elkaar uit te oefenen. Deze uit-

komst mag dan wel geen grote verrassing heten, de commissie heeft er een

Het andere Rusland: de denkbeel- zeer leesbaar geheel van gemaakt. Uitgangspunt bij de analyse is, dat de

den van Professor Sacharôv …… 882
huidige structuur van de wereldsamenleving een duidelijke belemmering

vormt ,,om ten yolle alle kennis en alle hulpmiddelen te benutten die de

Dr.

.

e,sg as.
mensheid als geheel ten dienste staan” en ,,de produktiecapaciteit van de

verschillende landen op elkaar af te stemmen en als één samenhangend

De toekomst der internationale eco-
geheel te beschouwen.” Deze situatie maakt het daarom nodig bij het
nomische betrekkingen (II) …….

887
ontwikkelingsbeleid een duidelijke keuze te doen over de gewenste maat-

schappelijke orde. Die keuze wordt door de commissie ondubbelzinnig

Prof. Dr. H. J. Frietema: gedaan: ,,de huidige samenleving veroordeelt zichzelf”. Een doçltreffende

ontwikkelingspolitiek is daarom alleen mogelijk ,,bij een verantwoorde

Charles Wilson en de geschiedenis maatschappelijke ordeningen de (ontwikkelings)politiek zal dan ook mede’
..

van-Unilever

………………..890
gericht moeten zijn op de verwezenlijking daarvan . Daarmee komt de

ontwikkelingspolitiek in ideologisch en machtspolitiek vaarwater.

Over deze laatste zaken wordt een aantal behartenswaardige dingen
B o e k b e s p r e k i n g e n ………893
gezegd. Er dreigt steeds een natuurlijk bondgenootschap tussen de com-

munistische beweging en de nationalistische vernieuwingsbewegingen in de

6 e 1 d –

e n

kapitaalmarkt 897
derde wereld, deels door de houding van het westen dat zich nog te dikwijls

opwerpt als de verdediger van de status quo en zo een hinderpaal is voor

structurele hervormingen. De politiek van ,,neutrale” hulp wordt ver-

worpen. Immers, om welke hoge motieven de hulp ook wordt verstrekt,

.

.
881

het blijft een zich uitspreken over en ingrijpen in de struc-

tuur van de samenleving: Duidelijk wordt gewaarschuwd

tegen het steunen van traditionele regeringen omwille van

hun sympathie voor het westen.

Het overige deel van het rapport, in hoofdzaak handelend

over ontwikkelingshulp, handel, particuliere investeringen

en bevolkingsproblemen, vertoont duidelijk minder samen-

hang dan het eerst& gedeelte. Dat is jammer, omdatjuist

de laatste jaren met enig succes is getracht de verschillende

onderdelen van het economisch ontwikkelingsbeleid op

meer systematische wijze te coördineren. Onder meer door

het werk van Prof. H. B. ‘Chenery c.s. is het nu mogelijk
de wat vage term ontwikkelingsstrategie een duidelijker

inhoud te geven. Verhoging van hulp, bevordering van

handel, stimulering van onderwijs, enz., staan wel in een

nauwe relatie tot elkaar, hun coördinatie roept zo haar

eigen problemen op. Dit laatste neemt niet weg dat de

commissie tot interessante uitspraken is gekomen. Uit het
zeer goede hoofdstuk over de handelsbevordering (van de

arme landen!) citeren wij de volgende aanbevelingen:
,,Afschaffing van resterende invoerrechten en van binnen-
landse belastingen op tropische produkten, voor z6ver hiervan
een verhoogde invoer in de rijke landen verwacht mag worden…
Geleidelijke beperking van de produktie van die agrarische
grondstoffen in rijke landen welke ook door de ontwikkelings-
landen geleverd kunnen worden… De afhankelijkheid van een beperkt aantal traditionele exportprodukten moet worden ver-
minderd door de oprichting van industrieën die voor de export
werken. Nederland zal binnen de EEG een dergelijke ontwikke-
ling moeten bepleiten, ook indien dit aanpassingen binnen de
EEG en Nederland zelf nodig maakt… De industrieën die
hierdoor getroffen worden moeten, zo nodig met behulp van
EEG-fondsen, in staat gesteld worden zich om te schakelen
binnen een redelijk korte termijn.”

Geplaatst tegen de ,,radicale” achtergrond van het

rapport valt het hoofdstukje over de ontwikkelingshulp

wel wat tegen. Al wordt vastgesteld dat Nederland bij lange

na niet aan zijn verplichtingen voldoet, nergens komt het

plafond van deze verplichting boven de bekende 1
0/s,
te

bereiken in 1970, uit. Ijs en weder dienende hoopt de

Regering dit bedrag in 1971 bij elkaar te hebben. Wellicht

moet de verklaring voor deze betrekkelijk matige eis ge-

zocht worden in de uitspraak: ,,De omvang van de hulp

der rijke landen zal bepaald moeten worden door de be-

hoeften der ontwikkelingslanden en het vermogen in deze
behoeften te voorzien”. Inderdaad zit hier het venijn in de

staart; aan het principe van de gelijkwaardige prioriteiten

wordt kennelijk niet getornd. De besnoeiing van het

buitenlands hulpprogramma van de U.S.A. met$ 2 mil-

jard in één jaar – van $ 3,6 tot $ 1,6 miljard, waardoor

de totale hulp uit publieke middelen van ruim $ 6 tot $
4

miljard zakt – illustreert al te duidelijk de mogelijke con-

sequenties van dit standpunt.

Dat laatste verhindert ons overigens niet de publikatie

van het rapport een gelukkig besluit te noemen. Er staan
maar weinig fouten in (de ernstigste is de pessimistische
visie van Prof. F. Baade over het voedselvraagstuk; daar

is hij geheel van teruggekomen) en het is bij gedeelten een

prettig leesbaar stuk. Maar, ofschoon de kwestie Cuba

als een rode draad door het rapport.loopt (blz. 34, 46,
51,

62), laat het die ene vraag weer onbeantwoord: kan men

voor de revolutie zijn en toch anti-revolutionair stemmen?

A.
Kuyvenhoven

1
Ontwikkelingspolitiek.
Nota van een werkgroep van de
Buitenlandse Commissie van het College van Advies der Anti-
Revolutionaire Partij. Uitgave ARP-Stichting,Den Haag, 80
blz., f.
1,75.

Het andere Rusland:

de denkbeelde

n van

In
Het Parool
van 6 en 13 juli ji., in
Time
van 2 augustus

jI. en voorts in
The New York. Times
en in
Die Zeit
zijn

artikelen verschenen over de sociaal-politieke cenkbec-1den

van een vooraanstaande Russische kernfysicus, professor

Andreï Dmitriëvitsj Sachârov.

Wat deze denkbeelden ook voor ons in het Westen

interessant maakt, vindt zijn oorzaak in een aantal fac-

toren. In de eerste plaats getuigen zij van een zeer brede

en vérreikende visie op de maatschappelijke verhoudingen
in verleden, heden en toekomst. Een visie die dan ook niet

zo goed past in de starre, enge dogmatiek van de huidige

Sowjet-leiding. Desalniettemin had Sachârov de moed zijn

denkbeelden op schrift te stellen en als zodanig onder

collega’s van de Academie van Wetenschappen in Moskou
te laten circuleren. Hij verzocht in dat document om com-

mentaar te leveren. Dat kwam en uit het feit, dat er ten

slotte in juni van dit jaar een nader uitgewerkt en definitief

document begon te circuleren, mogen we concluderen, dat

althans een deel van zijn collega’s aan de Academie zijn

ideeën in principe deelt. Waarschijnlijk geldt dat ook voor
intellectuele kringen buiten de Academie.

Van officiële zijde is, althans rechtstreeks, tegen de vrij-

moedige Sachârov niets ondernomen. Indirect echter wel,

door te proberen hem via vervalst bewijsmateriaal te be-

trekken in het proces tegen Ginzburg en Galanskov
1
.

Wat maakte Sachârov dan min of meer onkwetsbaar? Dit
brengt ons tot de tweede factor.

Professor Sachârov is een geleerde van bijzonder for-

maat. Reëds op 26-jarige leeftijd verwierf hij het doctoraat.

Deze graad is niet vergelijkbaar met ons doctoraat, aan-

gezien de Russische graad gewoonlijk wordt verleend aan

wetenschapsmensen tussen de 40 en 50 jaar, die hun sporen

ruimschoots hebben verdiend. Al in 1950, op 29-jarige
leeftijd, legde hij samen met zijn leermeester, de latere

Nobel-prjswinnaar Igor Tarnm, de theoretische grondslag

voor de beheersing yan het kernfusieproces van water-

stofatomen, voorwaarde voor het vreedzaam gebruik van
atoomenergie. Voor hun baanbrekend werk werden zij in

1953 als werkende leden van de Academie van Weten-

schappen van de USSR in Moskou. geïnstalleerd. In 1958

drong Sachârov aan op gescheiden onderwijs voor begaafde

leerlingen om de nieuwe generatie van toonaangevende

Sowjet-wetenschapsmensen al op relatief jonge leeftijd op

hun taak voor te bereiden. Hij ging daarbij uit van het

empirisch geconstateerde feit, dat de meeste grote ont-

dekkingen, althans voor zover het de wis- en natuurkunde

betreft, door geleerden worden gedaan tussen hun 22e en

26e jaar. Deze voorstellen kregen van officiële zijde ruime

aandacht, hetgeen niet gezegd kan worden van zijn sociaal-
politieke denkbeelden van de laatste tijd, die uiterst kritisch

staan tegenover de binnen- en buitenlandse politiek van .de

Sowjet-Unie.

Een derde factor, die de belangstelling voor het docu-

ment heeft gewekt, is de overeenkomst met de sociaal-

politieke denkbeelden van Prof. Dr. J. Tinbergen.

1
Met de processen tegen de schrijvers Daniël, Sinjavski e.a. berucht geworden als. ,,de schrjversprocessen”.

882

Professor Sac haF ro
‘v (1)

door Drs. R.
Wetsteyn

1-let is natuurlijk ondoenlijk het document hier volledig

weer te geven. Er is dus geselecteerd. Maatstaf daarbij was

de bedoeling om de stellin,gen van Sachârov te confron-

teren met die van Prof. Tinbergen, hun overeenkomsten

en hun verschillen te belichten. Deze confrontatie geschiedt

in een tweede artikel. In het onderhavige artikel wordt

slechts getracht het originele, definitieve document, dat wij

toevalligerwijs in handen’ kregen en vertaalden uit het

Russisch, in grote lijnen weer te geven. In het nu volgende

laten wij dus Sachârov zelf aan het woord
2

GEDACHTEN OVER VOORUITGANG, VREEDZAME COËXISTENTIE EN INTELLECTUELE VRIJHEID

INLEIDING

In deze brochure, die hij de lezer ter beoordeling

voorlegt, heeft de auteur zich ten doel gesteld om met de

grootst mogelijke overtuigingskracht en openhartigheïd,

twee stellingen te poneren, waar zeer vele mensen in de

hele wereld het mee eens zullen zijn. Deze stellingen komen

op het volgende neer:

Het isolement van de mensheid dreigt haar onder

gang te worden. De beschaving wordt bedreigd door: een

totale thermonucleaire oorlog; catastrofale hongersnood

voor Seen groot deel van de mensheid; afstomping door be-

dwelming met ,,massa-cultuur” en door de verstikkende

greep van het bureaucratisch dogmatisme; de massale ver

spreiding van mythen die hele volken en continenten ten

prooi werpen aan niets-ontziende en sluwe demagogen;

ondergang en degeneratie door de onvoorzienbare gevolgen

van de snelle wijzigingen in het leefklimaat op deze pla-

neet…….

De tweede basisstelling is, dat intellectuele vrijheid

in een samenleving noodzakelijk is; d.w.z. de vrijheid om

informatie te
krijgen
en te verspreiden; de’vrijheid om

objectief en zonder vooringenomenheid te kunnen oor-

delen; vrijheid bestaande uit afwezigheid van druk uit-

geoefend door de autoriteiten en door vooroordelen. Een

dergelijke drieledige vrijheid van denken is de enige garantie

tegen massale vergiftiging van het volk met fabels die in

handen van sluwe, huichelachtige demagogen gemakkelijk

worden vervormd tot een bloedige dictatuur. Het is de

enige garantie voor de uitvoerbaarheid van een democra-

tische wetenschappelijke benadering van politiek, economie

en cultuur…….

We zullen deze brochure in twee delen splitsen. Het

eerste deel zullen we de titel geven: ,,De gevaren”. Het

tweede: ,,Waarop onze hoop is gevestigd”. De brochure

draagt grotendeels het karakter van een oproep tot dis-

cussie en debat.

DE GEVAREN

De thermo-nucleaïre bewapening

Drie technische aspecten van de thermonucleaire bewape-

ning hebben de thermonucleaire oorlog gemaakt tot een
bedreiging van het voortbestaan van de beschaving. Het
zijn: de geweldige vernietigende kracht van een thermo-

nucleaire explosie; de relatieve goedkoopte van het nucle-

aire raketwapen; de praktische onmogelijkheid van effec-

tieve bescherming tegen een massale aanval met kern-

raketten. ‘……

Nu de research- en experimentele stadia achter de rug

zijn, blijkt massaproduktie van kernwapens en ballistische

projectielen niet ingewikkelder en duurder te zijn dan bijv.

de produktie van militaire vliegtuigen, die tijdens de oorlog

bij tienduizenden tegelijk gereed kwamen………

Ieder verstandig wezen dat zich op de rand van de af

grond bevindt, zal eerst proberen van die rand weg te

komen en zal pas daarna denken aan de bevrediging van

alle overige behoeften.
Voor de mensheid betekent dit het

overwinnen van het isolement.

De onvermijdelijke stap op deze weg is herziening van

de traditionele methode, die in de internationale politiek

wordt toegepast en die we kunnen noemen de ,,empirisch-

conjuncturele” methode. Eenivoudig gezegd is dit de

methode waarbij gestreefd wordt naar maximale ver

betering van de eigen positie, wâar dan ook, en waarbij

tegelijk wordt gestreefd naar maximering van de onaan-

genaamheden voor de tegenpartij, zonder daarbij rekening

te houden met het algemeen welzijn en de belangen van

de samenleving…….

De internationale politiek van de twee leidende super-

mogendheden (de USA en USSR) moet gebaseerd worden

op consequente toepassing van enkele universele principes,

die wij in een eerste benadering als volgt zouden kunnen

formulejen

Alle volkeren hebben het recht over eigen lot te be-

slissen, met Vrije wilsuiting. Dat recht wordt gegarandeerd

door internationale controle met inachtneming door alle

regeringen van de ,,Verklaring van de rechten van de

men’s”. Met internationale controle wordt bedoeld zowel

de toepassing van economische sancties als ook het in-

zetten van een vredesmacht van de V.N. om de ,,Rechten

van de mens” te beschermen.

Alle militaire en militair-economische vormen van

het exporteren van revolutie en contra-revolutie zijn on-

wettig en staan gelijk met agressie.

Alle landen streven naar wederzijdse hulp ter zake

van economische, culturele en algemeen-organisatorische

problemen, daarbij inbegrepen het zonder conflicten op-

lossen van alle binnenlandse en internationale moeilijk-
heden, ter voorkoming van een toespitsing van de inter-

nationale spanning en versterking van reactionaire krach-

ten.

De internationale politiek mag zich niet ten doel

stellen plaatselijke, concrete omstandigheden te gebruiken

2
Ter wille van de leesbaarheid hebben wij de paragrafen van
een titel voorzien. Sachârov zelf geeft slechts expliciet de twee-
deling ,’,De gevareni” en ,,Waarop onze hoop is gevestigd” (vert.).

ESB 25-9-1968

.

883

voor het uitbreiden van de invloedsfeer en om rndeilijk-

heden voor een ander land te scheppen
…….

De dreiging van hongersnood

Specialisten wijden hun aandacht aan de groeiende dreiging

van een algemene hongersnood op. de ,,armste” helft van
de aarde
…….
In de meeste achtergebleven landen kan,

zoals uit een reële analyse van de situatie op het ogenblik

en van de aanwezige tendenties blijkt, in de naaste toe-

komst geen verbetering van de voedselproduktie worden

bereikt en lijkt een tragedie omstreeks 1975-1980 waar-

schijnlijk
…….
Een catastrofe van zo’n omvang moet

wel de meest vérgaande consequenties hebben voor de

gehele wereld, voor ieder mens
…….

Het is overduidelijk, dat het nutteloos is alleen bij de

minder ontwikkelde landen er op aan te dringen het aantal

geboorten te beperken. Het is in de eerste plâats nood-

zakelijk hun economische en technische hulp te bieden.
De schaal waarop die hulp gegeven moet worden is van

zo’n omvang en dient in zo’n mate onbaatzuchtig te zijn,

dat zij volledig onmogelijk is, zolang het isolement waarin

de wereld verkeert, de egoïstische, bekrompen benadering

van de relaties tussen naties en rassen niet is verdwenen,

zolang ook de twee supermogendheden van de wereld –

de USSR en de USA – tegenover elkaar staan, als con-

currenten of zelfs als vijanden
…….
Op
.
het ogenblik

legen de ,,blanke” burgers van de USA niets aan den dag,

dat wijst op de bereidheid ook maar minimale offers te

brengen voor de eliminering van de economische en cultu-

reel ongelijkberechtigde positie van de ,,zwarte” burgers,

die iets meer dan 10% van de bevolking uitmaken. Toch is

het nodig de psychologie van de Amerikaanse burgers zo

te wijzigen, dat zij vrijwillig en onbaatzuchtig, in naam

van die paar verheven lange-termijn-doelstellingen, in naam

van het behoud van de beschaving en de menselijkheid op

onze planeet, hun regering en de algemene wereldwijde

inspanningen steunen om te zorgen, dat er verandering

komt in de economie, techniek en de levensstandaard van
miljarden mensen (wat natuurlijk een drastische verlaging

eist van het economische groeitempo van de’ USA). Een

analoge ommekeer in de psychologie van het volk en in

het optreden van regeringen moet in de USSR en andere

ontwikkelde landen worden bereikt.
Naar de mening van de auteur is het onvermijdelijk een

speciale ,,belasting” te heffen van de ontwikkelde landen,

in de
orde van grootte van 20%
v
ian hun nationaal inkomen,

voor een tijdsduur van ongeveer
15
jaar.
De invoering van

zo’n belasting leidt automatisch tot een aanzienlijke ver-

mindering van de uitgaven aan bewapening. Zeer wezen-

lijke invloed heeft zo’n gemeenschappelijke hulp op de

stabilisering en sanering van de toestand in minder ont-

wikkelde gebieden. Dit zal de invloed van allerlei soorten
extremisten beperken
…….

De mensheid kan zich alleen gezond ontwikkelen als zij

zich in demografisch opzicht als één geheel, als één gezin

beschouwt, zonder dat de verdeling in naties in ook maar
iets anders wortelt dan in historie en tradities.

De snel veranderende wereld

We leven in een zich snel veranderende wereld. Industria-
lisatie en waterbouwkundige werken, ontbossing, het ont-
ginnen van woeste gronden, de toepassing van chemische

verdelgingsmiddelen, gaan ongeremd huh eigen gang en

wijzigen zo het aanzien van de aarde, ons ,,leefmilieu”.

884

Wetenschappelijke bestudering van alle onderlinge relaties

in de natuur en van de consequenties van onze inmenging

blijft duidelijk achter bij de tempi *aarin de wijzigingen.
zich voltrekken. In lucht en water wordt een reusachtige

hoeveelheid schadelijk âfval van industrie en transport los-

gelaten, met inbegrip van kankerverwekkende stoffen. Zal
de ,,gevarengrens” niet overal worden overschreden, zoals

nu al het geval is in een reeks van gebieden9
…….
Het
probleem van de
geohygiene is
zeer ingewikkeld en heeft vele

kanten. Het is zeer nauw verweven met economische en

sociale problemen. Volledige oplossing ervan in nationaal,

of nog erger in lokaal verband is daarom onmogelijk.

Voor de redding van ons externe leefmilieu is het dringend

vereist, dat hei isolement en de druk, uitgeoefend door tijd-

gebonden en lokale belangen, worden overwonnen
…….

Stalin, Hitler, Mao en hun evenbeelden

Het meest urgente gevaar voor de huidige maatschappelijke

ontwikkeling dreigt van de kant van een toenemend racisme,

nationalisme, militarisme en in het
bijzonder
van de op-

komst van demagogische, huichelachtige, onmenselijk

wrede dictatoriale politieregimes. Op de eerste plaats staan

de regimes van Stalin, Hitler en Mao-Tse-Toeng, en ook

een reeks uiterst reactionaire regimes in kleinere landen

(Spanje, Portugal, Zuid-Afrika, Griekenland, Albanië,

Haïti en een reeks Latijnsamerikaanse landen).

De oorsprong van al die tragische verschijnselen was

altijd de strijd van egoïstische groepsbelangen, de strijd

om de onbeperkte macht, onderdrukking van de intellec-

tuele vrijheid en de verspreiding ouder het volk van massa-

mythen, emotioneel getint en in hun simplificering afge-

stemd op de gemakkelijk te misbruiken kleine man: De

mythe inzake ras, land en bloed. De mythe van het joodse
gevaar, van het anti-intellectualisme. De conceptie van de

,,Lebensraum” in Duitsland. De mythe van de verscherping

van de klassenstrijd en de I5roletarische onfeilbaarheid,

aangevuld met de persoonsverheerlijking van Stalin en de

overdrijving van de tegenstellingen tussen de kapitalistische

landen en de USSR. De mythe van Mao-Tse-Toeng en

het extreme Chinese nationalisme (de herleving van de

,,Lebensraum”-concejtie en van het anti-intellectualisme,

het extreme anti-humanisme en de vooringenomenheid van

het agrarisch socialisme)
……

De bedreiging van de intellectuele vrijheid

De bedreiging van de onafhankelijkheid en dé waardigheid

van de menselijke persoonlijkheid betekent de bedreiging

van de essentie van het menselijk leven.
Niets bedreigt zozeer de vrijheid van de persoonlijkheid

en de essentie van het leven als oorlog, ellende, terreur.

Er bestaan echter ook zeer ernstige, indirecte, niet veel

minder dreigende gevaren. Eén van die gevaren is de mis-

leiding van de mens d.m.v. ,,massa”-cultuur, door opzette-

lijke of commercieel geonditioneerde verlaging van het

intellectuele niveau en simplificering van de problematiek.

De nadruk ligt op amusement en utiliteit en er is een zorg-

vuldige preventieve censuur
…….

De moderne techniek en de massa-psychologie verschaf-

fen allerlei nieuwe mogelijkheden om te manipuleren met

de gevestigde criteria, het gedrag, de verlangens en de

overtuigingen van de massa. Dat betekent niet alleen het

manipuleren met informatie, op basis van de theorie van

de reclame en de massapsychologie, maar ook de toepassing

van de ,,technische methoden”, waarover in de buitenlandse

t

pers zoveel geschreven wordt. Voorbeelden zijn: bio-

chemische geboortencontrole, biochemische besturing en

radio-elektronische controle van psychische processen
…..

Marx zowel als Lenin merkten altijd op, dat het bureau-

cratische systeem in vergelijking met het democratische

maar gebrekkig was. Lenin placht te zeggen, dat iedere

keukenmeid nu eenmaal moet leren hoe ze de huishouding

moet doen. Tegenwoordig echter hebben de wijdvertakte

planmatigheid, de gecompliceerdheid van maatschappelijke

verschijnselen en de gevaren waar de mensheid aan bloot

staat reusachtige vormen aangenomen. Des te belangrijker

is het daarom de mensheid te beveiligen tegen het gevaar

van fouten voortvloeiende uit clogmatisme en voluntarisme,

die onvermijdelijk zijn bij oplossing van de problemen
volgens de ,,laboratoriummethode”, niet behulp van de

geheimzinnige adviseurs van ,,duistere kabinetten”.

Het is niet toevallig, dat het probleem van de censuur
(in de brede zin des woords) centraal staat in de ideolo-

gische strijd van de laatste jaren
…….
We kennen allen

de hartstochtelijke, grondig geargumenteerde oproep in

deze kwestie van de vooraanstaande Sowjet-schrijver

Solzjenitsyn. Hij en andere schrijvers die zich over dit

thema in het openbaar hebben uitgelaten hebben duidelijk
laten zien, hoe een incompetente censuur de sprankelende

geest van de Sowjet-literatuur in de kiem smoort; precies

hetzelfde geldt echtèr voor alle andere uitingen van maat-

schappelijk denken, omdat censuur stagnatie, grauwheid

en een volledig gebrek aan allerlei frisse en diepgaande

ideeën veroorzaakt. Diepgaande gedachten krijgen immers

slechts gestalte in een discussie; dus als er tegenspraak is.
Er moet een
potentiële gelegenheid
zijn, niet alleen om uit-

spraken te doen die boven alle twijfel verheven zijn, maar

ook om ideeën te lanceren die twijfel oproepen. Dat was

al duidelijk voor de filosofen van het oude Griekenland en

nauwelijks iemand twijfelt daar tegenwoordig nog aan.

Maar na
50
jaar absolute heerschappij over het verstand

van een heel land, lijkt het alsof onze regering bang is om

zelfs maar een toespeling te maken op zulke duscussies.

WAAROP ONZE HOOP IS GEVESTIGD

Iiileiding

Zoals de zaken nu staan hangen de perspectieven van het

socialisme samen met het antwoord op de vraag of het zal

lukken het socialisme aantrekkelijk te maken, of de morele

aantrekkelijkheid
van de ideeën van socialisme en ver-

heffing van arbeid een beslissende factor zal blijken, tegen-

over het egoïstische principe van particulier eigendom en

de verheerlijking van kapitaal, bij een morele vergelijking

tussen kapitalisme en socialisme. Of zal men in de eerste

plaats denken aan de beperkte intellectuele vrijheid onder

het socialisme? Of, nog erger, aan de met het fascisme ver-

wante regimes van de persoonsverheerlijking? ik plaats

juist de morele factoren op het eerste plan, omdat zowel

inzake de verwezenlijking van produktiviteitsverhoging van

arbeid als inzake de ontwikkeling van produktieve krachten,

als ook in de verwezenlijking van een hoge levensstandaard

voor een groot deel van de bevolking kapitalisme en socia-

lisnie ,,gelijk hebben gespeeld”. Laten wij bij deze kwestie

wat uitvoeriger stilstaan.

De parabel van de twee skiërs

Over een dik pak sneeuw snellen twee skiërs voort. In het

begin van de wedstrijd ligt één van hen, gekleed in een

gestreept shirt, vele kilometers voor, maar plotseling loopt

de skiër met het rode shirt op de leider in. Wat kan men

nu zeggen van hun krachtsverhouding? Niet zoveel, im-

mers de wedstrijd tussen de twee skiërs verloopt niet voor

ieder onder dezelfde omstandigheden. De ,,gestreepte”

effent het pad, maar de ,,rode” niet
…….
We kunnen

slechts stellen, dat een groot verschil in kracht tussen de

twee skiërs uitgesloten is en meer niet.

De geschetste parabel geeft natuurlijk niet het gehele

complex van factoren weer, dat behoort bij een verge-

lijking tussen de dynamiek van de economische en de

tech ni sch-wetenschappelij ke vooruitgang van de USSR en

die van de USA, tussen de vitaliteit van het Russische

revolutionaire elan en de Amerikaanse zakelijkheid
…….
Kennelijk lijkt alleen de volgende voorzichtige formulering

gemotiveerd:

De levensvatbaarheid van het socialistische stelsel,

dat het volk in materiële, culturele en sociale zin geweldige

resultaten heeft gebracht en
als geen ander stelsel de morele

betekenis van arbeid op haar waarde schatte,
is bewezen.
Er zijn geen redenen om te beweren
(zoals vaak’ ge-

beurt volgens de dogmatische traditie), dat de kapitalis-

tische wijze van produktie
de produktieve krachten nacr

een dood spoor voert,
dat zij absoluut inferieur is vnuit

het gezichtspunt van de produktiviteit van arbeid aan de

socialistische wijze van produktie. Men mag bovendien

helemaal niet beweren, dat kapitalisme altijd leidt tot abso-

lute verpaupering van de arbeidende klasse.

Dat in het kapitalistische stelsel de
ontwikkeling
van de
produktieve krachten voortgaat is voor iedere niet-dogma-

tische Marxist een feit van principiële en theoretisch

fundamentele
betekenis. Dit feit is namelijk de theoretische

basis voor de vreedzame coëxistentie en verschaft de

principiële
mogelijkheid, dat het kapitalisnie, qua structuur

op een dood spoor uitlopend,
zal kunnen ontsnappen aan
de dwang
zich in een wanhopig militair avontuur te storten.

Zowel het kapitalistische als het socialistische stelsel hebben

de mogelijkheid zich over een lange termijn te ontwikkelen

door de positieve trekken van elkaar over te nemen (en in

feite dichter bij elkaar te komen in een reeks essentiële

relaties).

in gedachte hoor ik hier al de kreten revisionisme en

verzwakking van de klassebenadering; ik zie het gegrjns

over zoveel politieke naïviteit en onrijpheid. Maar de

feiten wijzen op een reële ontwikkeling van de produktieve

krachten in de USA en andere kapitalistische landen, op

een werkelijke toepassing van de sociale principes van het

socialisme door kapitalisten, en op reële verbeteringen in

de positie van de arbeiders.
Maar het belangrijkste
is dat de feiten
uitwijzen, dat de

mensheid de ondergang wacht, als zij een willekeurige andere

weg inslaat dan die van een diepgaande coëxistentie en

samenwerking tussen de twee stelsels en tussen de twee

supermogendheden. De tegenstellingen worden daardoor af-

gezwakt en men steunt elkaar wederzijds.

Een vergelijking van de inkoinensverdelingen

Laten we de verdeling van de personele inkomens en van

de consumptie eens vergelijken voor afzonderlijke groepen

inwoners van de USSR en de USA
…….

ik wil niet de tragische ellende, rechteloosheid en ver-

nedering van 22 miljoen Amerikaanse negers kleineren.

Men moet echter goed begrijpen, dat dit probleem niet

primair een klasseprobleem is, maar in verband staat met

racisme, met inbegrip van het racisme en egoïsme van

ESB 25-9-1968

885

blanke arbeiders. Bovendien is men zich in regerings-

kringen gaan interesseren voor de oplossing van dat

probleem
…….

Aan de andere kant is de aanwezigheid in de USA van

miljonairs een niet al te zware last, omdat ze maar gering

in aantal zijn. De totale consumptie van de ,,rijken” is

minder dan 20%, d.w.z. minder dan de totale groei van
de nationale consumptie over een periode van vijf jaar.

Vanuit dit gezichtspunt kan een revolutie, die de econo-

mische groei voor wel langer dan 5 jaar verhindert, niet
beschouwd worden als iets voordeligs voor de zaak van

de arbeiders. Om nog maar te zwijgen van de kosten uit-

gedrukt in mensenlevens, die niet te vermijden zijn bij een

revolutie
…….

Wat ons land betreft, ook daar moet men geen idylle

verwachten. Er bestaat een zeer grote vermogensongelijk-

heid tussen stad en platteland. De situatie is vooral slecht

in die streken die om vervoertechnische redenen geen toe-

gang hebben tot de vrije markt. Ook zij die geen produkten

voortbrengen, welke bij verhandeling op de vrije markt

bijzonder winstgevend zijn, zijn sterk ten achter gesteld.

Een zeer groot verschil bestaat er tussen steden met een

bloeiende industrie in bevoorrechte
bedrijfstakken
en oude

,;op vergane glorie terende” steden. Het resultaat is, dat

ca. 40% van de bevolking van ons land in zeer moeilijke

economische omstandigheden verkeert (in de USA leeft

ongeveer 25
Y.
van de bevolking op de grens van armoede).

Aan de andere kant is ongeveer
5%
van de bevolking,
welke behoort tot ,,de bazen”, in zekere mate bevoorrecht,

zoals de overeenkomstige groepering in de USA
…….

We moeten dus erkennen, dat er geen kwalitatief verschil

is in de structuur van de maatschappij als we kijken naar

de verdeling van de consumptie
…….

Vatten wij nu de inhoud van de laatste twee paragrafen

samen, dan komen wij tot one belangrijkste conclusie

t.a.v. de morele en moreel-ethische aard van het socialis-

tische ontwikkelingspad van de menselijke samenleving.

Vanuit ons gezichtspunt is er in geen enkel opzicht sprake
van een verminderde betekenis van het socialisme
……

.

Slechts concurrentie met het socialisme, de druk van de

werkende klasse, maakte de sociale vooruitgang van de

twintigste eeuw mogelijk. Des te meer geldt, dat het proces

van toenadering tussen de twee systemen verder niet meer,

te ontwijken is
…….
Onder éen dergelijke toenadering

verstaat men niet alleen brede sociale hervormingen, maar

ook wezenlijke
veranderingen
in de structuur van de eigen-

dom in de kapitalistische landen. Daarbij moet de rol van
staats- en coöperatief eigendom versterkt worden. Tege-

lijkertijd moeten in de socialistische landen de karakter-

trekken van de structuur van de eigendom van produktie-

middelen behouden blijven.

Op deze weg zijn niet alleen de werkende klasse en de

progressieve intelligentsia, die geïnteresseerd zijn in vreed-

zame coöxistentie, sociale vooruitgang en het op demo-

cratische en vreedzame wijze toegroeien naar het socia-

lisme, onze bondgenoten, maar ook het hervormingsgezind

deel van de bourgeoisie. In feite heeft zij zich onder de

dwang der realiteit neergelegd bij ,,convergentie
..
…….

In het eerste gedeelte van dit artikel schetsten we de

ontwikkeling van de mensheid aan de hand van de ,,on-

gunstigste” variant en conciudeerden, dat deze nar de

ondergang leidt. Nu moeten we proberen, al is dat nog zo

schematisch, ons van de alternatieve, ,,betere” varianteen

voorstelling te maken.

DE VIER ETAPPES VAN CONVERGENTIE

De eerste etappe

In de socialistische landen zal de groeiende ideologische

strijd tussen enerzijds stalinistische en maoïstische krachten

en anderzijds de realistische krachten van linkse commu-

nisten-leninisten en ,,linkse westers georiënteerden” leiden


tot een duidelijke kloof, zowel ép het internationale en

nationale vlak als ook binnen de partij.

In de USSR en andere socialistische landen zal dit

proces
h
eerst leiden tot het
meer-partijen-systeem
(hier en

daar) en tot een heftige ideologische strijd, tot discussies

en vervolgens tot de ideologische overwinning van de

realisten. Dan krijgt ook de koers die streeft naar ver-

dieping van de vreedzame coëxistentie, versterking van de

democratie en uitbreiding van de economische hervormin-

gen, haar bekrachtiging (1968-1980). De data hebben be-

trekking op de meest optimistische loop der gebeurte-

nissen.

De tweede etappe

In de USA en andere kapitalistische landen zullen de

dringende eisen van een menswaardig bestaan, sociale voor-

uitgang en vreedzame coëxistentie onder
de druk van het

voorbeeld
van het socialisme en de interne progressieve

krachten (de werkende klasse en de intelligentsia) leiden

tot de overwinning van de linkse, hervormingsgezinde

vleugel van de bourgeoisie, die de toenadering tot het

socialisme (,,convergentie”) in zijn programma zal op-

nemen. Toenadering betekent: sociale hervorming, vreed-

zame coëxistentie, samenwerking met het socialisme op

wereldniveau en een wijziging van de structuur van de
eigendom. Het houdt in, dat de rolvan de intelligentsia

sierk toeneemt, en het betekent een oorlogsverklaring aan
het racisme en militarisme (1972-1985). De etappes over-

lappen elkaar.
De derde etapjè

De USSR en de USA zullen, nadat het isolement is over-

wonnen, het probleem oplossen hoe de ,,armere” hêlft

van de aarde te redden. De hierboven genoemde belasting

van 20% op het nationaal inkomen van de ontwikkelde

landen zal zijn beslag
krijgen…….Parallel
hiermee zal

de ontwapening verlopen (1972-1990).

De vierde etappe

De socialistische convergentie zal leiden tot vervaging van

de verschiflen in sociale structuur, tot een opbloeien van

de intellectuele vrijheid en de wetenschap, tot verdere ont-

wikkeling van de produktieve krachten, tot de creatie van
een wereldregering en tot vervaging van nationale tegen-

stellingen (1980-2000).

i:o

&
w.I.iti,IJ

Met dit artikel wendt de auter zich tot de leiding van ons

land, tot al haar burgers, tot alle mensen van goeden wille

in de gehele wereld. De auteur is zich bewust vande aan-
veçhtbaarheid van vele stellingen in het artikel. Zijn oog-

merk is echter een openlijke, openhartige bespreking en

wel onder omstandigheden van volledige openbaarheid.

A. Sachârov

886

De toekomst der internationate

economische betrekkingen (11)*

Het derde Congres

van de International Economic Association te Montreal

Internationale handel
in een
non-laissez-faire wereld

Rapporteur over dit onderwerp was

de Zweed G.
Oh/in,
hoogleraar aan de

Business School of Economics te

Stockholm en economisch adviseur

van het Sveriges Industrieforbund. Dit

onderwerp werd behandeld te zarnen

met het thema
Problemen van de Euro-

pese Economische Gemeenschap,
waar-

over de inmiddels overleden Franse

hoogleraar
A.,
Marchal
rapport had

uitgebracht.

De leidende gedachte van
Oh/in
was

dat met de sinds de jaren vijftig toe-

nemende liberalisatie van de internatio-

nale handel tussen de westerse geïn-

dustrialiseerde landen, de toenemende

overheidsbemoeiing ten aanzien van

het binnenlandse economische beleid

de plaats van de oorspronkelijk pro-

tectionistische handelspolitiek is gaan

innemen. De liberalisatie is voor een

deel bevorderd door het succesvolle

werk van internationale organisaties,

zoals de OECD en het GATT. Een

belangrijker verklaring is echter het

grote succes, waarmee in de naoorlogse

jaren een betrekkelijk grote stabiliteit

in de nationale betalingsbalanspositie

is bewerkstelligd en de doelmatigheid

waarmee vrijwel volledige werkge-

legenheid en economische groei zijn

bewerkstelligd.

Daarmede zijn niet de voortgang en

de handhaving van de liberalisatie

van de handel voor de toekomst ge-

waarborgd. Het primaat van volledige

werkgelegenheid over betalingsbalans-

evenwicht kan vooral onder het huidige
stelsel van vasie wisselkoersen tot grote

moeilijkheden leiden. In het bijzonder
indien dit een terugkeer naar handels-

politiek protectionisnie zou kunnen

voorkomen, zou een zekere flexibiliteit

van deze wisselkoersen volgens Oh/in

in positieve zin onder ogen moeten

worden gezien. Gedurende het gehele

verdere Congres zou blijken, dat hij

daarmede een gevoelige snaar had ge-

raakt. Hierop zal nog nader worden

teruggekomen. Volgens
Ohlin
zouden

fluctuerende wisselkoersen tezamen met

een ,,nieuwe industriële politiek” een

betere structurele groei kunnen bewerk-

stelligen. Deze politiek zou niet pro-

tectionistiscij ingesteld moeten zijn.

Opmerkelijk was de belangstelling

welke in het kader van deze doelstelling

aan de grote onderneming werd ge-

geven. Te veel wordt daarbij gedacht

aan de economics of scale uit hoofde van

grote produktie- eenheden. De kracht

der grote onderneming ligt meer in

haar financiering, marketing, research

en ontwikkeling. Zij is als internatio-

nale onderneming ook beter aangepast

aan de grensoverschrijdehde informatie,

communicatie en vooral technologie.
Echter mag hier van geen overschat-

ting sprake zijn, indien men ziet

welke overwegende rol de kleine

onderneming nog steeds speelt. Volgens

Oh/in
– evenals volgens Johnson –

dient de technological gap t.o.v. de

USA vooral te worden verklaard uit de

aldaar twee maal zo hoge kapitaalinves-

tering per hoofd als in Europa, waarbij

vooral de investeringen in ,,human

capital” van groot belang zijn. Via de

,,product cycle” theorie zal de Ameri-

kaanse technologische voorsprong door

imitatie en diffusie door minder rijke

landen geleidelijk ongedaan worden

gemaakt. Europa moet dan ook met

subsidiëring van zijn research- en ont-
wikkelingsactiviteiten voorzichtig zijn

als het wil voorkomen dat op grond

van nationalistische overwegingen on-
verantwoorde beslissingen worden ge-

nomen. Hier zowel als elders, zoals bij

de regionale en sectorsgewijze politiek,

loopt – volgens Ohlin – de moderne

industriële politiek het gevaar om bij

gebreke van handelspolitieke instru-

menten in protectionistisch vaarwater

te verzeilen. Gecoördineerde inter-

nationale industriepolitiek is ook ter

vermijding hiervan van veel gewicht.

Daarmee werd de brug geslagen naar

het rapport van wijlen
Prof Marchal,

dat werd toegelicht door zijn collega

Professor
A.
Bienaymé.
Aan de hand

van een schat van overtuigende cijfers

– een aparte beschouwing waard –

bewees
Marcha/
dat de eerste tien

jaren van de EEG bewezen hebben,

dat noch van een absoluut noch van

een relatief autarkiestreven sprake is.

Het eerste blijkt uit het feit, dat de

verhouding van de invoer van de EEG

uit derde landen tot het geheel van de

wereldinvoer stabiel is gebleven. Het

tweede wordt bewezen door de stabiele
,

verhouding van de EEG-import tot

het bruto nationaal produkt van de

EEG. De passieve EEG-handelsbalans

is overigens eveneens een aanwijzing

voor het niet-autarkisch karakter van

de Gemeenschap. Ook is geen sprake

van handelsdistorsie, ook niet met

betrekking tot de geassocieerde landen.

Landen als de Verenigde Staten, Japan

en Engeland exporteren meer raar de

EEG dan voorheen. De vitaliteit van

de EEG gaat ook niet ten koste van

de wereidhandel. Terwijl de EEG de

derde industriële producentengroep ter

wereld is, neemt zij de eerste plaats in

de wereidhandel in. Het niet-protectio-

nistisch EEG-buitentarief heeft daar

stellig ook toe bijgedragen. Opgemerkt

dient te worden dat Marchal geen

specifieke aandacht besteedt aan de

landbouw, maar de EEG slechts in zijn

geheel in ogenschouw neemt.

De klassieke theorie der internatio-

nale handel vereist herziening met be-

trekking tot de EEG. Hier is geen

sprake van een slechts tarifaire douane-

unie, welke tot ,,trade creation” of

,,trade diversion” kan leiden. Het

betreft hier een nieuwe infra-structuur,

waarbinnen een economische en vooral
industriële herstructurering plaatsvindt.

* (1) in ESB
van 18 september jI., blz.
,
863-865.

ESB 25-9-1968

887

Het effect van de EEG moet dan ook

op lange termijn en dynamisch worden
bezien. Speciale aandacht verdient dan

de industriële aanpassing aan de

nieuwe situatie. De hergroepering in

grotere eenheden om de voordelen van

produktie op grote schaal te benutten,

de produktiespecialisatie binnen de

bestaande ondernemingen, alsmede tus-

sen de EEG-partners, en de stimulans

welke Amerikaanse investeringen leve-

ren om tot nieuwe vindingen, ver-

beterde technologie en meer moderne

arrangement te komen, zijn factoren

‘welke bij een beoordeling van de EEG

voorop dienen te staan. Naarmate de

omvang van de EEG groter zal zijn

zullen de aangeduide effecten ook meer
werkzaam zijn, hetgeen tot een pleidooi
voor toetreding van Engeland en andere

EFTA-landen tot de EEG voerde.

De leer der internationale handel

zal moeten leren denken in termen van

handel tussen tot economische een-

heden gegroepeerde landen in plaats

van inter,,nationale” handel in de

meest letterlijke zin. De EEG
is
een

wellicht door Marchal
wat geïdeali-

seer’d gestelde – ,,oase” van inter-

nationaal economische samenwerking

in plaats van een ,,pis aller voor laisser

faire”. Daarmede diende hij overigens

Oh/in
tevens van repliek.

Een nadere beschouwing van beide
rapporten leidde tot het inzicht, dat

zowel
Oh/in
als
Marchal
niet geheel

Vrij te pleiten zijn van te weinig genuan-

ceerde uitspraken. Het door
Oh/in

gestelde protectionistische karakter van

de moderne industriepolitiek zal van

geval

tot geval beoordeeld moeten

Over dit onderwerp was rapporteur de

Amerikaan
T. Scitowsky, hoogleraar

aan de Universiteit van Yale. Versto-

ringen in een betalingsbalans kunnen
incidenteel of seizoenmatig zijn, dan

wel chronisch of structureel. De laatste

kenmerken zich door hun lange duur en

-. worden veelal veroorzaakt door inter-

– nationale verschillen in prijs- en kosten-

structuren. Het zijn overigens niet

steeds dezelfde landen, welke aan een

structureel betalingsbalanstekort lijden.

Thans lijdt Engeland hieraan; niet lang

geleden had Frankrijk daarmee te

Jcampen.

Liquiditeiten (reserves) dienen om

incidentele betalingsbalanstekorten op

te vangen, zonder dat er verder speci-

worden. Zij is juist vaak een comple-

ment op de liberalisatie van de handel

en draagt door een bevordering van de

werking van het prijsmechanisme daar-

toe bij. Daarbij komt, dat industrie-

politiek een op lange termijn gericht

structureel karakter heeft, hetgeen

het betalingsbalansevenwicht veelal

juist ten goede kan komen. Regionale

en sectorsgewijze politiek kunnen pro-

tectionistisch zijn, maar door tijdelijk-
heid en degressiviteit van subsidies en

andere maatregelen kan dit worden

afgezwakt. Het is vooral de intentie

waarmede de indüstriepolitiek wordt

gevoerd, welke bepalend zal zijn voor

haar al dan niet protectionistisch karak

ter.

De ongenuanceerdheid van
Marchal

ligt in zijn miskenning, dat – zolang

de Europese Commissie niet een

sterkere positie heeft en ook de poli-

tieke toenadering niet is belichaamd in

een met werkelijke bevoegdheden uit-

gerust Europees Parlement – binnen

de EEG nog steeds nationale belangen

een grote rol spelen. Het door
Oh/in

vermelde gevaar is dan ook vooralsnog

in de EEG niet denkbeeldig.

Samenvattend kan gesteld worden,

dat ook de economische wetenschap

een antwoord zal moeten geven ‘op de

vraag waar en onder welke omstandig-

heden voor de overheid, welke als

hoedster van economische stabiliteit

en groei vaak als superondernemer

moet optreden, de grensljn voor haar

activiteit zal moeten liggen. Dit is het

centrale probleem van de ,,mixed”

economie, waarbij de demarcatiezone

tussen vrije en planmatige economie

vaak zeer vaag is.

fieke aanpassingsmaatregelen nodig

zijn. Deze zijn wel vereist voor chro-
nische of structurele betalingsbalans-

verstoringen. Vroeger geschiedde dit

via het mechanisme van de gouden

standaard. Thans dienen daartoe in het
kader van het binnenlands economisch

beleid specifieke nationale maatregelen

te worden getroffen. In deze situatie

hebben reserves de rol om de betrokken

regering een adempauze te geven ten-

einde de doelmatigste politiek en

het doelmatigste moment van toe-

passing daarvan vast te stellen. Naar-

mate de reserves groter zijn kunnen

aanpassingsmaatregelen worden uitge-

steld en evenals de wereld in het inter-

nationaal politieke vlak met continue

kleine lokale oorlogen heeft leren leven

is dit ook het geval met onevenwichtige

betalingsbalanssituaties. Reserves heb-

ben voorts tot taak pressie uit te oefe-

nen op een deficit- dan wel surplusland

om het tekort c.q. overschot te elimi-

neren. Eén der hoofdthema’s van

Scitowsky
is dat dit laatste veelal niet of

onvoldoende geschiedt. Surpluslanden

blijken hun positie in het internationale

wereidverkeer veelal niet te beseffen.

Kenmerkend voor een betalings-

balansaanpassing via de gouden stan-

daard was, dat de last hiervan verdeeld

werd over de deficit- én de surplus-

landen. De vereiste restrictieve dan wel

expansieve maatregelen welke thans

door de regeringen doelbewust moeten

worden toegepast beperker zich veelal

alleen tot de eerste. Vrees vooral voor

inflatie doet si.lrpluslanden van het

treffen van geschikte voorzieningen af-

zien, hoewel er uiteraard voorbeelden

zijn – o.m. de revaluatie van de mark

en de gulden in 1960 – dat dit wel

geschiedt.
Scitowsky
pleit niet voor het over-

gaan tot de gouden standaard. Wél

meent hij, dat verhoging der internatio-

nale liquiditeiten(reserves) tot een meer

evenredige actie van surpluslanden zal

bijdragen. Naarmate het wereldtekort

aan liquiditeiten groter is, zal de last

der betalingsbalansaanpassing meer op

de rug der deficitlanden komen, het-

geen de behoefte aan reserves zal ver-

groten. Uit hoofde van een wereld-

tekort zal ieder land – ook een surplus-

land – namelijk naar zo groot moge-

lijke reserves streven om zich in te

dekken voor het geval het in een deficit-

positie zou komen.

Het geschiktste internationale liqui-

diteitenstelsel is dat der sleutel-

valuta’s. Wanneer een sleutelvaluta-

land in een chronisch betalingsbalans-

overschot of -tekort geraakt, dienen zijn

,,satellietlanden” door deflatoire of

expansieve monetaire en fiscale maat-

regelen, dan wel door devaluatie of

revaluatie, tot de vereiste aanpassing

te komen, zonder dat het sleutelvaluta-

land daar in beginsel iets aan hoeft te

doen. Dit vereist wel dat dit laatste

land ten opzichte van de eerste een

middenpositie inneemt ten aanzien van

de trendmatige ontwikkeling van kosten

en prijzen, terwijl het zulk een omvang

moet hebben, dat het door fluctuaties

in de reserves van zijn satellietlanden
niet of nauwelijks beroerd wordt. Het

huidige stelsel van goudwisselstandaard

berust op sleutelvaluta’s én op goud.

De thans ondervonden problemen ver-

tonen een analogie met die uit de tijd

van het bimetallisme: zoals toen het

Internationale liquiditeiten en herziening

van betalingsbalans-aanpassingsmechanismen

888

goud het zilver verdreef, dreigt dit thans

de sleutelvaluta’s te verbannen waarbij

het probleem is, dat daartoe in feite te

weinig goud beschikbaar is. Een vol-

ledige overgang naar een stelsel van

sleutélvaluta’s is evenwel politiek niet

mogelijk uit hoofde van de overheer-

sende invloed die de sleutelvalutalanden

hierdoor op hun, niet ten onrechte zo

genoemde, satellietlanden zouden heb-

ben.

Een verhoging, bïjv. verdubbeling,

van de goudprijs is evenmin een oplos-

sing. Dit zou tot uitdrijving van dollar
en pond als sleutelvaluta’s leiden, het-

geen de toename van de wereidreserves

als gevolg van de goudprijsverhoging

weer teniet zou doen. Voorts zou dit

tot speculatieve bewegingen en op-

potting leiden, zolang niet de over-

tuiging bestaat, dat goud overgewaar-

deerd is, hetgeen aanzienlijk meer dan

verdubbeling van zijn prijs zou ver-
eisen. Ten slotte zou een goudprijs-

verhoging ten voordele van de rijke en

ten nadele van de arme landen gaan.

ZuidAfrika zou rijker worden en

Zwart-Afrika armer. Beter dan een

verhoging van de goudprijs zou dan

ook zijn, dat het goud gedemonetiseerd

wordt, doordat de Verenigde Staten

zich ontslaan van hun verplichting

om dollars in goud om te wisselen. Zij

zullen daartoe wel gedwongen worden,

indien volgens Franse uitlatingen alle

dollarsaldi retrospectief tegen een hoge-

re goudprijs ingewisseld zouden moeten

kunnen worden.
Een

geschikter

systeem

acht

Scitowsky
dan ook de invoering van
het inmiddels in beginsel aanvaarde

stelsel van Speciale Trekkingsrechten

op het Internationale Monetaire Fonds,

waarvan de omvang echter spoedig

hoger zal moeten zijn dan de tot dus-
verre voor de komende
5
jaren voor-

ziene
S
10 mrd. Dit zal geen liquidi-

teiten scheppen in de particuliere sec-

tor, waardoor daarvan geen infiatoire

druk zal uitgaan. Wel zal dit stelsel de

betalingsbalansdiscipline van deficit-

landen verzwakken in de mate waarin

deze over additionele reserves zullen

beschikken. Ook de surpluslanden

zullen niet tot vereiste acties worden

aangespoord.
Scitowsky
meent dan ook

dat het stelsel van speciale trekkings-

rechten gekoppeld dient te worden aan

een internationale overeenkomst, vol-

gens welke alle chronische of structu-

rele betalingsbalanstekorten als een

internationale verantwoordelijkheid

worden beschouwd en zowel deficit-

als surpluslanden tot actie worden ge-

bracht. Het probleem hier is echter, dat

het moeilijk te bepalen zal zijn, welke

tekorten het gevolg zijn
van
mismnage-

ment door een regering van haar natio-

nale economie, waarvoor zijzelf ver-

antwoordelijk moet worden gesteld eo

welke inderdaad fundamenteel-structu-

rele oorzaken ten grondslag hebben.

Evenals van vele andere te Montreal

behandelde onderwerpen is te dien aan-

zien de diagnose van
Scitowsky
wel

scherpzinnig en interessant, maar de

bepleite therapie nog zeer onvolkomen.

Hij erkende ook zelf, dat zijn bijdrage

meer een intellectuele proeve was, dan

een op de praktijk gericht concreet

voorstel.

In de discussies – met name door

Professor F. Machiup
– werd aan de

actuele internationale monetaire poli-

tiek meer aandacht besteed. Onder

grote instemming van in het bijzonder
veel vertegenwoordigers uit de acade-

mishe wereld werd het reeds door

Ohlin
bepleite stelsel van fluctuerende

wisselkoersen aan de orde gesteld.

Gedacht wordt aah een marge van

4 â
5%
naar boven én beneden (thans

is deze 1 %), waartussen de wissel-

koersen van alle bij het IMF aangeslo-

ten landen vrijelijk zouden mogen

fluctueren. Deze fluctuaties, welke even-

tueel gepaard zouden kunnen gaan met

een jaarlijkse beperkte herziening van

de pariteit zelf, zouden te beschouwen
zijn als een additioneel niet structureel

De wereldbeurs voor economen heeft

de belangrijkste economische wereld-

problemen panoramagewijs in ogen-

schouw genomen. Nadat gedurende de

laatste decennia vooral het woord aan

de econometristen is geweest, schijnen

thans de economische genëralisten

weer de leiding te hebben overgenomen.

Geen enkele mathe.matische formule

sierde één der gepresenteerde rappor-

ten!

Duidelijk is, dat de kloof tussen

economische theorie en toegepaste

economie nog verre van overbrugd is.

Van veel belang is, dat het Montreal-
congres zich daarvan terdege bewust
was. Groot was dan ook de roep naar
empirisch en kwantitatief onderzoek,

hetgeen de econometristen vermèede-

lijk weer hun plaats zal doen herwinnen.

Het in een systematisch kader plaat-

sen van de belangrijkste actuele eco-

nomische verschijnselen en problemen

was wellicht de wetenschappelijke waar-

de van deze wapenschouw der wereld-

economen. Opwekkend is

de goed-

moedigheid, waarmede zij ook zelfspot

konden verdragen. Dit bleek wel uit

wapen in het arsenaal van middelen

om chronische onevenwichtigheid in de

betalingsbalansen op te vangen. Dit

zou dan gepaard moeten gaan met de

door
Scitowsky
bepleite internationale

coördinatie – welke overigens thans

reeds zeer effectief door de Presiden-

ten der Centrale Banken is bewerk-

stelligd – ter voorkoming dat ,,floating

exchange rates” een gemakkelijke

vlucht ter remediëring van niet-

verantwoorde betali ngsbalanstekorten

zouden zijn.

Het Montreal-congres zag overigens

wel in, dat regeringen en centrale ban-

ken dit recept niet gemakkelijk zullen

volgen en dat ook vanuit het bedrijfs-

leven de nodige weerstand te verwach-

ten is. De wel naar voren gebrachte ge-
dachte, dat het bedrijfsleven dan slechts

met één variabele te rekenen zou heb-.

ben in plaats van de thans vele is niet

juist, aangezien de voor het bedrijfs-

leven veel onzekerheid scheppende aan-

passingsmaatregelen ter opvanging van
betalingsbalansverstoringen niet of niet

geheel door fluctuerende wisselkoersen

zullen worden opgevangen. De situatie

zou vermoedelijk deze zijn, dat een,

het internationale handelsverkeer ver-

storende, additionele factor zou worden

geïntroduceerd, zonder dat daar een

compenserende, grotere stabiliteit het

gevolg van zou zijn.

het hartelijke applaus waarmede het

Congres te Montreal de volgende

anecdote beantwoordde:

Toen president Roosevelt zich na

zijn ambtsaanvaarding in 1933 over de

door hem op te lossen problemen wilde

oriënteren, ontving hij een zeer vrij-

handeisgezinde senator. Na afloop

vroeg
rmevrouw
Roosevelt de senator

hoe het gesprek was verlopen. De

senator antwoordde verheugd, dat de

president had gezegd: ,,You are right,

absolutely right”. Hierna ontving presi-

dent Roosevelt een zeer protectionis-

tische senator. Ook hem vroeg

mevrouw Roosevelt na afloop naar

het resultaat van het gesprek. Glunde-.

rend vertelde de senator dat de presi-

dent verklaard had: ,,You are right
;

absolutely right”. Verstoord wendde

mevrouw Roosevelt zich hierna tot

haar echtgenoot en vroeg hem of hij

dacht op deze wijze een beleid te voe-

ren. De president antwoordde haar: –

,,You are right, absolutely right”.

Dr. M. Weisglas

Slotopmerking

ESB 25-9-1968

889

Charles Wilson’

en de g

van Unilever
Er zijn weinig maatschappelijke verschijnselen, waarover

zo verschillend wordt gedacht als de trust- en kartel-

vorming, hoewel er vermoedelijk weinig outsiders zullen
zijn die deze ontwikkeling van het bedrijfsleven onvoor-
waardelijk positief waarderen. De controverse op het ge-

bied van de wetgeving jegens ondernemingsconcentraties

weerspiegelt trouwens een verschil in opvattingen van hen,
die het vraagstuk grondig hebben bestudeerd. Vermoedelijk
is ook de publieke opinie vrij negatief jegens grote concen-
traties, al kan worden vastgesteld dat de aard van de onder-

neming in kwestie van belang is voor de indruk, die ,,men”

daaromtrent heeft: het Krupp-concern zal waarschijnlijk

veel minder waardering ondervinden dan de nog veel grotere

General Motor Company en de naam Philips heeft ver-

moedelijk bij het publiek een betere klank dan Unilever.

Het is duidelijk dat Unilever een toenemende behoefte
heeft gevoeld aan een grotere algemene waardering, met

name van hen, die een objectieve benadering van concrete

problemen stellen boven subjectieve en ongemotiveerde

indrukken. Toch getuigt het van zelfvertrouwen, dat Uni-

lever al in 1947 aan de Universiteit van Oxford de vraag

voorlegde wie naar haar oordeel in aanmerking zou kunnen

komen voor een objectieve beschrijving van haar ge

schiedenis, waarbij vooraf werd toegezegd dat hem of haar

alle gegevens zouden worden verstrekt, die gewenst zouden

blijken. Hieruit is een studie geresulteerd van Professor

Charles Wilson.

Het eerste deel dat het ontstaan en de fabelachtige ont-

wikkeling van Lever Brothers Ltd. beschrijft verscheen in

1954,
evenals het tweede deel, waarin niet alleen de ge-

schiedenis is vastgelegd van de concerns waaraan de namen

Jurgens en Van den Bergh zijn verbonden, maar dat ook

beschrijft hoe de daaruit ontstane Margarine Unie met het

concern in Liverpool fusioneerde, met het gevolg dat in

1929 Unilever ontstond, waarvan de geschiedenis tot de

Tweede Wereldoorlog werd geanalyseerd. En het derde deel,

dat in de loop van dit jaar het licht zag, beschrijft de ont-

wikkeling van Unilever van 1945 t/m
1965.
Gememoreerd

moge verder worden dat op hetzelfde moment als de

Engelse edities ook Nederlandse bewerkingen van het boek

van professor Charles Wilson verschenen: die van het eerste

en tweede deel zijn van Jane de Jongh, terwijl het derde

deel is bewerkt door de Groningse hoogleraar Dr. H.

Baudet
1 –

Voordat ik mij bepaal tot het derde deel, dus tot de ge-

schiedenis van Unilever gedurende de jaren 1945 t/m 1965,
dient nog even in het algemeen stelling te woiden genomen

tegen de kritiek, die gebaseerd is op het feit dat er nu een-

maal geen objectieve geschiedschrijving bestaat. Tegen de

veroordeling dus van het boek van professor Wilson, als

zou hij al een opvatting over de trustvorming en misschien

zelfs over Unilever hebben gehad, voordat hij besloot de

uitnodiging te aanvaarden, die niet alleen eervol zal zijn

geweest. Tegen deze veronderstelde verdachtmaking kan
dunkt mij worden ingebracht dat Unilever werkelijk alles

heeft gedaan om professor Wilson en zijn iiedewerkers

al het documentatiemateriaal ter beschikking te stellen dat

zij zouden willen beoordelen. Bovendien kan het van be-

lang zijn op te merken, dat Wilson nadrukkelijk heeft ver-

klaard dat zijns inziens aan het ,,kapitalisme” grote be-

zwaren kleven en dat dientengevolge een pragmatische lie-

oordeling daarvan geboden is. Met andere woorden: Wil-
scn was dus waarschijnlijk op zijn hoede, wat de nadelen
van de trustvorming betreft.

KRACHTIGE NAOORLOGSE GROEI

Het jongste deel van Wilson’s trilogie bestaat uit een alge-

meen gedeelte en uit een meer, gedetailleerde beschouwing

over de activiteiten van Unilever in Groot-Brittannië en

Ierland, op het vasteland van Europa, in Afrika, in de

Verenigde Staten, in India en omgeving, in Oceanië, in

Zuid-Afrika, alsmede in Zuid-Amerika. Dit gedeelte wordt
besloten met een beschouwing over het optreden van Uni-
lever in de ontwikkelingslanden.

Het ligt voor de hand dat het uitgangspunt van de na-

oorlogse geschiedenis van Unilever wordt gevormd door

het beeld, dat de 400 tot het concern behorende en overal

in de wereld verspreide ondernemingen na de oorlog boden.

Ten dele geplunderd, ten dele genaast, zonder verbinding

met het hoofdkantoor en zonder onderlinge contacten.

Bovendien ,,leek het alsof er aan de goederenschaarste,

distributie, allerlei voorschriften, kortom aan de buro-

kratie in al haar kleingeestigheid en met al haar beperkingen

‘ Unilever in de Tweede Industriële Revolutie 1945-1965,
Martinus Nijhoif, Den Haag
1968, 323 blz., f. 24.

(I.M.)

890

nooit een einde zou komen”. Maar de leiding van het

concern slaagde er niet alleen in de scherven te lijmen,

zodat de oorspronkelijke toestand, behoudens-de amputa-

ties ten gevolge van politieke invloeden, zo goed mogelijk

werd hersteld, maar het concern speelde het bovendien

klaar ,,in de twintig jaar na de oorlog geweldig uit te

breiden en deze uitbreiding goeddeels uit eigen middelen

te financieren”. Zowel de uitbreidingen als de perfectio-

nering van het bestaande verliepen stormachtig: in de jaren

1951 t/m 1955 bedroeg het totaalbedrag aan investeringen

in vaste activa niet minder dan f. 1.472 mln., maar in de

jaren
1956
t/m 1960 werd f. 2.429 mln, in vaste activa ge-

investeerd en in de periode 1961 t/m 1965 zelfs f. 3.100 mln.,

waarvan f. 2.145 mln, in Europa.

Het zou onjuist zijn te denken dat door deze investe-

ringen de reserves nogal zijn aangesproken. Want in 1949

bedroeg het totale werkkapitaal van Unilever f. 643 mln.,

waarvan maar f. 75 mln, door schulden op lange termijn
werd gevormd. Maar in 1965 was het werkkapitaal aan-

gegroeid tot f. 1.294,4 mln., dat uitsluitend uit eigen ver-

mogen bestond. En ten slotte: véôr de Tweede Wereld-

oorlog had Unilever 127.000 werknemers, in 1965 waren

liet er 294.000!

HOE DE GROEI TE VERKLAREN?

Deze cijfers geven een indruk van de ontwikkeling van

het concern in moeilijke jaren. De kernvraag is hoe deze

groei verklaard zou kunnen worden. Hierbij zou uiteraard
voorop kunnen worden gesteld, dat met elke toename van

de omvang van grote ondrnemingen onherroepelijk des-
tructieve krachten optreden. Het staat bij voorbeeld vast

dat het aantal controleurs moet toenemen, als de zaken

minder overzichtelijk worden en het personeel omvang-

rijker wordt en dat veel meer parafen moeten worden ge-

plaatst. Bovendien worden het initiatief en de arbeids-

vreugde ongunstig beïnvloed, als staffunctionarissen telkens

beducht moeten zijn voor een veto van het hoofdkantoor.

En ten slotte wordt de afzet vaak bemoeilijkt door de af-

nemende waardering van het publiek, ook al wordt een

zo indringende reclame voor de produkten gemaakt, dat

de consument de indruk krijgt niet meer Vrij te zijn in zijn

keuze. Dit betekent dus dat er’tevens’centraliserende oor-

zaken moeten zijn die het concurrerend vermogen van het

concern gunstig beïnvloeden.

Mij is bekend dat menigeen vermoedt dat hier niet zou

mogen worden gesproken van een groter concurrerend

vermogen, maar dat hier veeleer sprake zou zijn van een

vicieuze cirkel: op grond van de een of andere omstandig-

heid is er een grote en kapitaaikrachtige onderneming, die

in staat is door middel van een indringende reclame het

publiek tot kopen te dwingen, waardoor de omzetten zo-

danig stijgen dat een monopolistische marktpositie wordt

(I.M.)

Over Troonrede en

Miljoenennota

,,Een rustig voortgaan op een ingeslagen weg”

(Mr. W. Scholten in Het Financieele Dagblad)

,,Het werkstuk van een kabinet dat het béstèk slechts

op kort zicht heeft gezet”

(Het Vrjje Volk)

,,Nuchtere visie en gevoel voor perspectief”

(Algemeen Handelsblad)

,,Met knijpen en schudden het Nederlandse volk in

zijn rechten en in zijn portemonnee aantasten”

(De Waarheid)

,,Een geleideljjk meer gezonde financiering van de

overheidsuitgaven”

(Federatie Christelijke Werkgeversverbonden)

,,De werknemers trekken aan het kortste eind”

(Overlegorgaan vakcentrales)

Weet u nu nog niet wat u van de Miljoenennota moet

denken? Houd dan ESB van volgende week in de

gaten”.

(ESB)

verkregen. Misschien is hetjuister in dit verband te spreken

van een oligopolistische marktpositie, die aan de gunstige
ontwikkeling van het concern ten grondslag zou liggen en

waarop trouwens de mededingingswetgeving zou berusten.

Zij die geneigd zijn aldus over de concurrentiepositie

van Unilever te denken, dienen evenwel niet uit het oog te

verliezen, dat het hier niet alleen gaat om een veelheid van

sterk uiteenlopende artikelen en over een nog veel groter
aantal markten, die over de gehele wereld verspreid zijn;

maar bovendien zou dan moeilijk kunnen worden ver-

klaard waarom Unilever steeds- grotere bedragen aan

reclame uitgeeft. Toch wrijft de lezer zich de ogen even uit,

als hij leest dat de uitgaven van Unilever aan televisie-

reclame in de jaren 1957 t/m 1965 stegen van f. 96 tot f. 410

mln. Persoonlijk vind ik hét jammer dat Wilson niet heeft

verteld hoe Unilever in Groot-Britannië een markt vo’or

braadkippen heeft opgebouwd.

Niettemin wordt de lezer van het (derde) boek over de

geschiedenis van Unilever getroffen door de moeite, die

het concern zich getroost om zijn aandeel op de diverse
markten te vergroten. De schrijver legt de nadruk op de

wetenschappelijke aanpak daarvan, die in elke volgende

ontwikkelingsfase onontbeerljker en lonend bleek. ‘Aan-

vankelijk kon worden volstaan met het Fingerspitzengefühl

van enkele buitengewoon begaafden, waaraan het concern

trouwens zijn ontstaan heeft te danken. Steeds groter echter

werd de behoefte om de subjectieve en spontane besluiten

van de geboren ondernemers-te toetsen aan en aan te vullen

met de resultaten, waartoe objectief onderzoek leidde.

ESB 25-9-1968

891

Deze behoefte openbaarde zich uiteraard op allerlei gebied.

Toch doet het merkwaardig aan, dat nog geen generatie
geleden nog zo weinig aan research werd gedaan, maar

deze verwondering is ook een demonstratie van de dyna-

miek van onze
tijd.
In 1952 gaf Unilever
f.
16.760.000 aan

wetenschappelijk onderzoek uit; in 1965 meer dan honderd

miljoen.

• Men neme niet aan dat deze ontwikkeling als het ware

-automatisch is verlopen. Integendeel, aan de top was men

het lang oneens over de vraag in hoeverre deze uitgaven

verantwoord zouden blijken. En ook was er de vraag of

niet een concern als Unilever zijn kracht zou moeten

zoeken in marktonderzoek, daarbij dè laboratoria zeer be-
scheiden houdend. Deze controverse is intussen opgelost,

maar Unilever staat blijkbaar nog op het standpunt dat

,,iedere vorm van technologie, die niet is afgestemd op de

afzetmogelijkheden, alleen maar verspilling van tijd en

geld betekent”.
Reeds is gewezen op het feit dat bij een snelle groei van

grote ondernemingen decent ral iserende factoren hoe langer

hoe bezwaarlijker worden en dat een internationaal con-

cern rekening ermee dient te houden, dat plaatselijke

directies voldoende
vrijheid
van handelen wordt gelaten

opdat hun arbeidsvreugde niet teloor gaat. De opmerking

van Lord Heyworth in een toespraak tot het Institute of

Public Adniinistration, dat ,,de taak van de centrale leiding
ligt in het bevorderen van het initiatief en het aanmoedigen

van de plaatselijke directies”, zal dan ook wel op een

onaangename ervaring berusten. ,,In vroegere jaren”, aldus

Wilson trouwens, ,,had men nog wel eens op de verant-

woordelijkheid van het centrale hoofdkantoor de aandacht

moeten vestigen. Maar de jaren na de Tweede Wereld-

oorlog gaven een ontwikkeling in omgekeerde richting te

zien; namelijk die van een zeer vergevoerde decentralisatie”.

Het is duidelijk dat het leiding geven aan een zogroot

aantal, z6 ‘erschillende onderdelen van het concern alles-

behalve aantrekkelijk zou worden, indien de betreffende

functionarissen onvoldoende zelfstandigheid zou worden

gelaten. Het zou trouwens betekenen dat spoedig met

minder begaafden zou moeten worden volstaan. En de
resultaten van elke onderneming zijn nu eenmaal bijna

volstrekt afhankelijk van de kwaliteit van hen, aan wie de

leiding is toevertrouwd.

Niettemin, Unilever zou een beleggingsmaatschappij

worden, indien van de beide hoofdkantoren praktisch geen

enkel bindend advies aan de directies van de daartoe be-

horende ondernemingen zou kunnen uitgaan. Op bepaalde

(LM.)

onroerend goed

• beheer

• beoordeling van bouwplannen


controle op uitvoering

j<

•. advies bij koop en bouw

MAATSCHAPPIJ VOOR
KAPITAALSGOEDERN N.V.

Keizezsgracht
634-Amsterdam.C.
Telefoon 020-237133

punten moest dus kunnen worden ingerèpen. Deze zijn

in aantal opvallend gering, maar vormen het geheim van

de voorspoedige ontwikkeling van het concern. Het betreft

hier slechts drie aangrijpingspunten, namelijk a. de jaar-

lijkse bedrijfsbegrotingen; b. de investeringen in vaste

activa ene. de aanstelling en honorering van hen, die met

de leiding van de dochtermaatschappijen zijn belast. Over

de bedrjfsbegrotingen vermeldde Drs. W. Schattinga, des-

tijds hoofd van de Centrale Accountantsdienst van de NV,

belangwekkende bijzonderheden in het eind 1963 ver

schenen Unilevernummer van het
Tijdschrift voor Efficiency

en Documentatie,
waaruit blijkt dat deze begrotingen in
onderling overleg met het hoofdkantoor worden opge-

maakt en bepaalde doelstellingen inhouden, die op grond

van diverse gegevens worden verkregen. Vastgesteld is

tevens dat ook met betrekking tot de gewenste investeringen

veel invloed uitgaat van de plaatselijke directies. En wat

tenslotte de leidinggevende functies betreft, is het voor hen

die zich rekenschap geven van de omvang en samenstelling

van het concern eveneens voor de hand liggend dat Uni-

lever buitengewoon veel aandacht schenkt aan het vraag-

stuk van ‘,,the right men in the right places”. Dat hiertoe

niet alleen de gedetailleerde en op grond van prestaties

periodiek bijgehouden gegevens worden geraadpleegd,

wiarover de hoofdkantoren zelf beschikken, maar dat ook
veelbelovende outsiders worden aangetrokken, is bekend.

Voor de meeste lezers van
ESB
is trouwens waarschijnlijk

het begrip ,,trainee” het meest kenmerkend voor Unilever,

die misschien de allergrootste afnemer van in Rotterdam

afgestudeerden vormt.

Terecht gaat Wilson op het vraagstuk van de bemanning
(en dus ook op dat van de interne organisatie) uitvoerig in.

Het ligt ook voor de hand, dat hij niet zwijgt over de sociale

voorzieningen en met name over de pensionering van het

personeel. Het is alsof Unilever zich inspant om te kunnen

wedijveren met wat Engelse en Nederlandse overheids-

dienaren wordt geboden!

Onder het hoofd ,,interne organisatie” vallen ook de

diensten en instellingen, die ten behoeve van de tot het

concern behorende ondernemingen bestaan. Terloops

noemde ik de Centrale Accountantsdienst, die een grote

ervaring heeft op het gebied van het budgetteren. Maar er

zijn ook het marktonderzoek, de reclame- en de efficiency-

deskundigen, de experts op het gebied van de personeels-

selectie, de financiële deskundigen en andere speciale dienst-

verlenende instanties. Unilever heeft bijvoorbeeld 65 artsen
in volledige dienst.

Het boek van Wilson besluit met een beschouwing over
de invloed van Unilever in ontwikkelingslanden. Vermeld

wordt dat ,,de verantwoordelijkheid voor de dagelijkse

gang van zaken in de meeste Unileverbedrijven in Afrika,

India en elders na
1945
in toenemende mate door managers

uit die landen zelf werd gedragen” en met instemming

wordt Dr. Kuin aangehaald, die opmerkte dat ,,de moder-

nisering van een economie niet alleen een kwestie is van
machines en methoden, maar dat het ook vereist een ver-

atidering in geestelijke instelling en waarden”. In dit ver-

band moeten trouwens de beide schetskaartjes van de vesti-

gingen van Unilever in Nigeria worden gememoreerd, die

buitengewoon sprekend zijn. Toch blijft de belangstellende

lezer in het ongewisse in hoeverre Unilever zich gunstig

onderscheidt van Philips, de Koninklijke en andere reuzen-

ondernemingen. Het bleef bij algemeenheden, wat Wilson

over dit enorme probleem schreef, maar een vergelijking

met andere internationale concerns zou uiteraard de gren-

zen van zijn boek te buiten gaan.

892

UNILEVER EN MEDEDINGÏNG

Met weglting van veel dat nog aan het boeiende boek

over de fascinerende geschiedenis van Unilever zou kunnen

worden ontleend, kom ik ten slotte tot mijn uiteindelijke

beoordeling. Reeds gaf ik te kennen dat Wilson een fasci-

nerende geschiedenis boeiend heeft vastgelegd; het laat

zich opvallend gemakkelijk lezen, bevat een schat van

documentatiemateriaal en verliest zich niet in details. Een

prestatie om zéveel documentatiemateriaal z6 te verwerken!

Vanzelfsprekend rijzen er talloze vragen ook bij de

recensent, die niet de insiders behoort. Opvallend is bij-

voorbeeld dat over Nestlé niet wordt gerept, terwijl over

Procter & Gamble herhaaldelijk is geschreven. Graag had

ik ook gezien dat het instituut van de ,,marketing boards”

in ontwikkelingslanden zou zijn genoemd en dat daarbij

van de begrippen ,,balance of power”, ,,countervailing

power” en dergelijke zou zijn gerept. Maar het gaat met

zulk een boek als met elk boeiend geschrift, de lezer is in

kwantitatief opzicht nooit tevreden; hij wil altijd meer,

ook al wordt hem veel geboden. Zeer terl6ops, namelijk

ten aanzien van twee merken wasmiddelen op de Engelse en

Amerikaanse markten, stelde Wilson het probleem van de
beperkte mededinging aan de orde. Terecht zal hij hebben

vastgesteld, dat het niet ligt op de weg van hem, die ge-

vraagd wordt de geschiedenis van Unilever vast te leggen,

daarbij tevens in te gaan oP het vraagstuk van de ;,dé-

tournement de pouvoir”. Maar al schrijft Wilson dan niet
uitdrukkelijk over mededingingsvraagstukken, hij brengt

de lezer toch wel onder de indruk van het feit dat Unilever

voor de meeste produkten op de meeste markten een hevige

concurrentie ontmoet en dat een strijd op leven en dood

wordt gevoerd om een grotere of nog grotere marktpositie

in te nemen. Deze indruk veroorzaakt twijfel aan de nood-

zakelijkheid van een niededingingsbeleid, vooral ook om-

dat het effect daarvan zo gering blijkt. Was het veroorzaken

van deze twijfel misschien de indirecte strekking van de

trilogie van Wilson? Eh van het besluit van,Unilever om

de Universiteit van Oxford te verzoeken de naam te

noemen van iemand, die zich met de enorme taak zou

willen en kunnen belasten de geschiedenis van het concern

vast te leggen? Ook als van deze veronderstellingen geen

woord waar zou zijn, is de strekking van de boeken van

Charles Wilson duidelijk.

Met instemming haalt Wilson in het Voorwoord tot het

eerste deel Alfred Marshall aan, die in zijn
Principles

schreef:
,,.
. . hun winsten zijn vaak groot, maar alles bij

elkaar genomen hebben zij de wereld vermoedelijk honderd-

voudige diensten verleend”. Misschien ten overvloede wijs

ik er nadrukkelijk op, dat dit citaat te vinden is in het

laatste hoofdstuk ,,Progress in relation to standards of life”

van de
Principles
en geen betrekking heeft op het ver-

schijnsel van de trust- en kartelvorming in onze samen-

leving.

Marshali formuleerde deze gedachten in 1920 of enkele

jaren daarvoor. Maar toen bestond Unilevér nog niet eens

en heden ten dage bestaan er nog veel grôtere onderne-
mingsconcentraties dan toen de grote economist leefde.
Hierop wijst Wilson trouwens indirect door in het begin

van zijn derde boek te vermelden: ,,De grootste supermarkt-

groep in deU.S.A. heeft een omzet, die te vergelijken is met

de totale omzetten van alle Unilever-bedrijven ter wereld”.

Bovendien, in zijn onlangs bij Het Spectrum verschenen

Schaalvergroting in het bedrijfsleven
schrijft Glinter Böddeker

onder meer: ,,In 1966 had General Motors een omzet ter

waarde van (omgerekend) 75 miljard gulden. Slechts vier

van de 123 lid-staten van de Verenigde Naties hebben een

staatsbegroting die dit bedrag te boven gaat”. Volgens

diezelfde bron had General Motors 745.000 werknemers.

Of deze ontwikkeling een zegen is dan wel een bedreiging

valt uit de boeken van Wilson uiteraard niet af te leiden.

H. J. Frietema

Boekbesprekin gen

In 1964 verscheen van het verzamelde

werk van Limperg het eerste deel. Tot

en met 1967 volgden de nrs. 3 t/m 7

en thans ligt als laatste en tevens om-

vangrijkste geschrift uit deze reeks het

tweede deel voor ons.

De ,,leer van de kostprijs” neèmt bij

Limperg en zijn leerlingen van ouds een

ruime plaats in; er zijn
569,
bladzijden

nodig om zijn – volgens de omslag

,,monumentale” – gedachten hierover

in druk te doen verschijnen, en dat
ondanks de bekortingen die de be-

werkers op verscheidene punten hebben

aangebracht.

De manuscripten waarop deze uit-

gave gebaseerd is dateren ten dele uit

de jaren twintig en ten dele uit de jaren

dertig. De literatuur waar zij —meestal

in afkeurende zin – naar verwijzen

is met een heel enkele uitzondering van

1931 of van oudere, niet zelden van

veel oudere datum. Vandaar dat de

lezerskring van deze publikatie wel

niet veel meer zal ön’ivatten dan hen

die geïnteresseerd zijn in de historische

ontwikkeling van de bedrijfseconomie
en in het bijzonder in de herkomst van

de opvattingen der Amsterdamse school.

Ter geruststelling van de uitgever: de
kring van kopers kan wel veel ruimer

blijken te zijn; men behoeft immers een

werk als dit niet te kopen teneinde het

te lezen.

Wie kennis neemt van Limpergs leer

van de kostprifs begrijpt gemakkelijk,

waarom Limperg bij zijn aanhangers

geldt als de pionier der bedrijfsecono-

mie. Zeer veel van hetgeen hij heeft

ontwikkeld, blijkt immers overeen te

stemmen met hetgeen op dit gebied

door zijn leerlingen voordien reeds

was gepubliceerd. Bekend was ander-

zijds ook al, dat er tussen de opvat-

tingen van Limperg en die van zijn

leerlingen bepaalde nuances bestonden.

Wie er belang in stelt kan met behulp

van de hier besproken publikatie deze

verschillen thans nauwkeurig traceren.

De lezers van dit blad zullen wij er

niet mee bezighouden.

Limpergs werk heeft een sterk pole-

mische inslag. Er zijn drie categorieën

van ,,fouten” waartegen hij zich –

vooral blijkens dit tweede deel –

placht te keren: de fouten van de prak-

tijk, die van de ,,sociaal-economen” en

Bedrijfseconomie, Verzameld werk
van Prof. Dr. Th. Limperg jr. Deel II: Leer
van de
kostprijs. Deventer 1968,
569
blz., f. 47,50.

ESB 25-9-1968

893

(Ï.M.)

die van een deel der bedrij fseco n omen

(waaronder Schmalenbach en Schmidt,

Volmer, Polak en Goudriaan). Ont-

hullend voor zijn werkwijze te dezen is
vooral de wijze waarop hij de ,,sociaal-

economen” attaqueert. Wij volstaan
met één voorbeeld (uit vele): Nadat

Limperg met betrekking tot de redena-

ties van C. A. Verrjn Stuart en Von

Böhm Bawerk (over de prijsvorming)

de kwal ificaties ,,principieel verkeerd”,

,,onlogisch”, ,,fataal”, ,,allerzonder-

lingst”, ,,innerlijk tegenstrijdig” en

,,haast komiek” heeft gebezigd (blz. 81

e.v.), komt hij op blz. 93 tot een vol-

gende ,,fout” van de prjstheorie: ,,De

theorie der prijsvorming gaat uit van

de veronderstelling, dat de aangeboden

goederen reeds geproduceerd zijn”

(idem op blz. 290 en 453). Men behoeft

zich slechts Marshall’s drieperioden-

analyse te herinneren (1920!), om de

onjuistheid van Limpergs kritiek, ook

toen reeds, in te zien.

Daar komt bij dat de belangrijke

nieuwe ontwikkeling die de prijstheorie
na 1930 te zien heeft gegeven, bij Lim-

perg zelfs in het geheel niet.ter sprake

komt. Zijn uiteenzettingen over de

prijsvorming waren daardoor reeds in

de jaren dertig op essentiële punten

achterhaald. Men bedenke hierbij dat

de kostprijs bij Limperg zijn hoofd-

functie juist heeft in het verband van

de ,,prjsvorming op de markt”!

Gaan wij op dit laatste punt – de

kostprijs als grondslag voor de be-

paling van de aanbiedingsprijs – nader

in, dan stuiten we op verscheidene
moeilijkheden. Allereerst is het de

vraag, welke marktvorm(en) Limperg

bij hét opstellen van zijn ,,leer van de

kostprijs” als uitgangspunt gekozen

heeft. Bij de bespreking van de collec-

tieve aanbodschaal (blz. 96 e.v.) moet

hij de situatie van de volledige mede-

dinging voor ogen hebben gehad (vgl.

ook blz. 102). Niet duidelijk wordt hier,

waarom de integrale kostprijs bepalend
zou zijn voor het aanbod der producen-

ten. Blijkbaar leidt Limpergs waarde

leer hem tot de stelling, dat de waarde-

schatting van de aanbieder wordt ge-

dicteerd door de kostprijs van het pro-

dukt en dat aldus zijn aanbiedings-

prijs de kostprijs als grondslag heeft.

Reeds Marshall toonde echter aan, dat

het aanbod wordt bepaald door de

marginale kosten van de producenten.

Elders wordt door Limperg voor be-

paalde produkten beperkte concurrentie

verondersteld en wordt betoogd, dat

(ook) daarbij de kostprijs de grondslag

vormt voor de bepaling van de aan-

biedingsprjs (blz. 115, 477, e.a.). Ter.

motivering hiervan betoogt hij, dat de

producent in zijn streven naar een zo
groot mogelijke winst de prijs boven

de kostprijs zal stellen als de markt

dat toestaat (blz. 289). Er zijn echter

,,tal van omstandigheden” denkbaar

waarbij de producent ,,op rationele

gronden” beneden de kostprijs ver-

koopt. De kostprijs vormt m.a.w. niet

de benedengrens van de verkoop-

prijs
1
.

Limperg stelt derhalve, dat de produ-

cent zijn verkoopprijs bepaalt door op

de kostprijs een marge te leggen, welke
marge echter zowel positief als negatief

kan uitvallen. De relatie tussen kost-

prijs en verkoopprijs blijft op deze wijze

volkomen onopgehelderd; de uitspraak

dat de kostprijs de grondslag is voor

de vaststelling van de aanbiedingsprijs

en daarmede voor de prijsvorming ter

markt, blijkt bij Limperg elke concr’ete

inhoud te missen.

Een goede illustratie van de bedenke-

lijke gevolgen waartoe Limpergs fobie

voor het marginalisme kan leiden, levert

het klassieke Limpergiaanse geval van

de dagbladdrukkerij (blz. 513 e.v.).

Deze neemt er in de lege uren een week-

blad bij en de vraag is, welke kosten-

berekening relevant is voor de bepaling

van de aanbiedingsprjs van het week-

blad. Via een uitvoerig betoog over

stamproduktie en toegevoegde produ k-

tie komt Limperg tot de conclusie dat

aanvankelijk de differentiële kosten-

berekening rationeel is, maar dat op

den duur, als de parallellisatie in de

bedrijfstak normaal geworden is, de

integrale kostenbeschouwing daarvoor

in de plaats moet treden.

Juister en veel eenvoudiger lijkt het

ons ten aanzien van het nieuwe produkt

steeds de differentiële calculatie toe te

passen, met dien verstande uiteraard

dat
indien en voor zover
de verkoop-

opbrengst van het oude produkt daalt
als gevolg van de parallellisatie, deze

opbrengstverkleining als aftrekpost in
aanmerking wordt genomen bij de be-

paling van de differentiële opbrengst

dér parallellisatie en de vergelijking

van deze opbrengst met de differentiële

kosten daarvan.

Limpergs als algemeen geldig gepresen-

teerde integrale calculatie ieidt tot een

onjuiste uitkomst – ‘en daarmede

mogelijk tot een onjuiste beslissing –

in alle gevallen waarin de verkoop-

opbrengst van het oude produkt door

de parallellisatie niet of niet in dezelfde

mate daalt als de integrale kostprijs

ervan.

Over de annotaties van de bewerkers

nog het volgende: Wanneer Limperg

op een bepaalde plaats spreekt over de

loden kamers van de zwavelzuur-

fabriek,
beijveren
de bewerkers zich er-

op te wijzen, dat dit procédé totaal ver-

ouderd is en vervangen door het con-

taetproces. Ook elders komen derge-

lijke aanpassingen voor. Een enkele

maal wordt ook moderne literatuur ge-
noemd. Het gevaar van deze wijze van

annotatie is dat gesuggereerd kan

worden, dat op deze wijze Limpergs

werk in zijn geheel up-to-date gemaakt

wordt. Niets is echter minder waar,

alleen reeds omdat de sterk verouderde

resp. onjuiste prjstheoretische beschou-

wingen van Limperg, welke in zijn be-

toog een centrale plaats innemen, prak-

tisch zonder commentaar aan de lezer

worden doorgegeven.

De bewerkers lijken helaas de door

Hennipman met betrekking tot de Lim-

pergiaanse school gevreesde ,,verstar-

ring” en het ,,sectarisch isolement”

verkozen te hebben boven de door de-

zelfde schrijver bepleite ,,open en on-

bevangen verstandhouding en uitwisse-

ling met de algemene theorie, ook als

deze afwijkt van de Limpergiaanse”
2

Prof. Dr. R. Slot

1
Op blz.
564
is niettemin de uitspraak
te vinden, dat ook bij sterk verminderde
vraag de ,,integrale kostprijsbe-
schouwing” moet worden toegepast.
2
P. Hennipman .,Bedrjfseconomie
Verzameld werk van
Prof. Dr. Th.
Limperg
jr”, in:
Tijdschrift voor Vennootschappen,
Verenigingen en Stichtingen, 1966,
blz.
235.

894

D. L. McLachlan
en D.
Swann: Competition Policy
in the European Commu-

nity. The rules in
theory and practice. Oxford University Press, Londen 1967,

482 blz., 63 Sh.

In dit boek dat op het eerste gezicht

de allure heeft van een standaardwerk,

hebben de auteurs getracht, de Euro-

pese integratie op zijn concurrentie-

merites te beoordelen. Bij het door-

werken van hun studie wordt allengs

duidelijk wat de onderliggende filoso-

fie is, die de schrijvers huldigen: er is

door de verdragen van Parijs (EGKS)

en Rome (EEG) een nieuw mede-

dingingsklimaat geschapen in het Euro-

pa van de Zes. Dit is de katalysator

waardoor de economische structuren

van deze landen – met name de wijze

waarop de behoeftenvoorziening er is

georganiseerd – geleidelijk aan elkaar

worden gekoppeld tot één gemeen-

schapsstructuur.

In deel 1 wordt nagegaan welke

invloed de comniunautaire autoriteiten

kunnen uitoefenen op de veranderingen

die nodig zijn om bedoelde aan-

sluiting te bevorderen. Een helder over-

zicht wordt gegeven van de instru-
menten die de Europese verdragen

bieden ôm de wenselijke structuur-

veranderingen door een beleid, ge-

richt op de stimulering van de mede-

dinging, te bewerkstelligen. Daarbij

worden op niet onverdienstelijke wijze

de verschillende facetten van het EEG-

en het EGKS-mededingingsbeleid met

elkaar vergeleken.

In deel II wordt onderzocht op wélke

wijze in het microvlak de gewenste

structuuraanpassingen kunnen worden

tegengewerkt (door ondernemersover-

eenkomsten die tot doel hebben de

aanvankelijke tari fai re marktbescher-

ming op het privaatrechtelijke vlak te

continueren), of juist kunnen worden

gestimuleerd, zoals het g&val is als de

technische vooruitgang aan de pro-

duktie-efficiency in de EEG dienstbaar

wordt gemaakt. Hiervan is onder meer

sprake bij schaalvergroting en bewust

doorgevoerde specialisatie. Dit is de

centrale gedachte die uitmondt in de

conclusie dat de voorzieningen in het

EGKS-verdrag en het EEG-verdrag op

het punt van de anti-trustwetgeving

moeten worden gecombineerd tot een

voor de gehele gemeenschap geldend
geheel. Dit zou dan moeten gebeuren

door bij fusies van betekenis, van de

EGKS-regeling de vereiste aanmelding,

het onderzoek en de goedkeuring te

transplanteren op de EEG. Voorts zou

ook de mogelijkheid om fusies vooraf

te ontbinden moeten worden ingevoerd.

Het voorstel om voorzieningen, die

jndertijd zijn geschapen om de stag-

nerende en onderling sterk door

kartels geregelde kolen- en- staal-

markten in de betrokken landen te

reorganiseren’en te saneren, ook toe

te passen op de situatie in de EEG,

miskent mi. een van de belangrijkste

doeleinden van het verdrag. Dit is de

vorming van een ten opzichte van de

buitenwereld
concurrerende economie,

die
intern
een harmonische expansie
en daardoor een toenemende verbete-

ring van de levensstandaard moet

bevorderen. In Engeland waar de anti-

trustvoorziening nog niet zo lang ge-

leden in overeenkomstige zin is uitge-

breid, is intussen wel gebleken hoe

weinig relevant de toepassing daarvan

is, nu Engeland in korte tijd wil komen

tot herstructurering van zijn economie,

eveneens met het doel zijn concurrentie-

kracht ten opzichte van Amerika (en

van de EEG) te versterken. De ,,weak-

ness” die de schrijvers aan het con-

centratiebeleid van de EEG-Commissie

toeschrijven, spruit waarschijnlijk voort

uit het feit dat zij bij de ontwikkeling
van de EEG overwegend oog hebben

voor de mededinging
binnen
de EEG

en het
externe
concurrentie-effect een

geringere betekenis toekennen.

Van een uitgewerkte visie op de

interdependentie tussen economische

structuur en mededinging blijkt dus

niet veel. Dit
is
evenmin het geval in

het begin van het derde deel waarin een

verhandeling wordt gegeven van de

sectoren, zoals het vervoer, de land-
bouw en de energie, die vanwege d

EEG-Commissie sterker worden gediri-

geerd dan de andere. Het feit dat deze

sectoren van de toepassing van het ,,nor-

male” concurrentiebeleid dienden te
worden uitgezonderd, zou volens de

schrijvers moeten worden toegeschre-

ven aan de omstandigheid dat het

marktmechanisme er niet of in onvol-

doende mate functioneert. Op het

waarom hiervan wordt nagenoeg niet

ingegaan. Het overheidsingrijpen wordt

voorts verklaard uit:

– de invloed die van bedoelde sec-

toren uitgaat op het kostenpatroon

in de overige sectoren-(dit voor wat

het vervoer en de energie betreft);

– de afhankelijkheid en de noodzaak

tot zekerstelling van een regelmatige

aanvoer (energiesector);

– de aanwezigheid van een uitgebreid

net van overheidsbepalingen in ‘de

lidstaten (het vervoer en de land-

bouwsector).

Het werk wordt afgesloten met een

samenvatting van de conclusies. Aan-

vankelijk lijkt het erop dat de schrijvers

de interdependentic tussen de struc-

turele aspecten van de Europese inte-

gratie en de economische mededinging

hierin wat meer tot haar recht laten

komen. In dit hoofdstuk geven zij een

evaluatie – met name voor de staal-

sector – van de interpenetratie die

werd bereikt sinds de EEG werd opge-

richt. Dat deze interpenetratie teweeg

is gebracht door bewuste aanpassingen

van de kant van de individuele onder-

nemingen wordt erkend, maar weer-

houdt hen niet van de eerder gerele-

veerde conclusie, dat de EEG-wet-

geving op dit punt versterkt zou

moeten worden. Tegenover de mening

van de schrijvers zou men kunnen stel-

len dat de,,creatieve” luwte in de EEG,

ontstaan door een – vergeleken met

landen als de Verenigde Staten en in

zekere zin ook Engeland – wat minder

gedetailleerde anti-trustwetgeving, de

doorvoering van de nodige concen-

traties in de daarvoor in aannierking

komende bedrijfstakken in ieder geval

heeft vergemakkelijkt, waardoor de

concurrentiekracht van de EEG aan-

merkelijk is toegenomen. Daaraan doet

niets af de omstandigheid dat de door-

gevoerde concentraties tot nu toe

grotendeels beperkt zijn gebleven tot

ondernemingen die in hetzelfde land

gevestigd zijn.

Door bedoelde uitlatingen ademt het
boek enigszins een Smitheriaanse anti-

samenspanningsgeest. Het werk geeft
,

daardoor een weinig pôsitieve kijk op

de rol van de individuele ondernemer

in dit verband. De gehele beschouwing

wordt nogal sterk gereflecteerd tegen

een wat ouderwets aandoende achter-

grond van gevaarlijke monopolie- en

oligopolieverhoudingen. Zelfs de fede-

raties van nationale branche- en indus-

trieverbonden die vanwege de tot-

standkoming van de EEG zijn opge-

richt worden in deze geest beoordeeld

en geacht het mededingingsklimaat in

de EEG op lange termijn nadelig te

kunnen beïnvloeden. Een modernere

mededingingsvisie waarbij, zoals Söl-

ter ‘ het uitdrukt, niet alleen de prijs-

concurrentie op korte termijn van

belang is, doch vooral de concurrentie

die leidt tot doorvoering van ver-

.nieuwingen en daardoor effect op de’

lange termijn uitoefent, is nagenoeg

buiten beschouwing gebleven.

Drs. J. H. van Ommen’

A. Sölter: ,,Von der voilstandigen Kon-
kurrenz zum Strukturwettbewerb”,
Wirt-
schaft und Wettbewerb, 2/1967, blz. 118.

ESB 25-9-1968

895

J

,
. rw
UNAl-

I I

HELLER.

FACTORING

Doe uw debiteuren de deur uit

t

GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE

De afdeling

FINANCIËN
DER GEMEENTESECRETARIE vraagt, wegens
vertrek van de huidige functionaris een

ECONOOM

tot wiens taak in hoofdzaak de volgende
werkzaamheden behoren:

• het in het kader van de begrenzing van
de financiën en het budget coördineren
van de opstelling van een voortschrijdend
investeringsplan op middellange en
langere termijn;

• het analyseren van de ontwikkeling der
uitgaven en inkomsten van de gemeente
in het verleden;

• het maken van prognoses omtrent de in
de toekomst te verwachten budgetruimte
en het ontwikkelen van aanwijzingen om-
trent de aanwending daarvan, een en
ander mede geplaatst tegen de achter

grond van de ontwikkelingen bij het Rijk
en de totaliteit der gemeenten;

• bijzondere opdrachten in het financieel-
economisch vlak.

Kandidaten voor deze functie – bij voorkeur
doctorandi in de economie – dienen studie
te hebben gemaakt van de overheidsfinan-
ciën en het staatsrecht en bekend te zijn met
financiële administratie.

Ervaring in de sector der gemeentefinanciën, alsmede verrichte studie op dit terrein
strekken tot aanbeveling.

Goede mondelinge en schriftelijke uitdruk-
kingsvaardigheid is vereist.

Aanstelling zal afhankelijk van ontwikeling,
ervaring en leeftijd plaats kunnen vinden op
een salarisniveau van maximaal f2.457,-
per maand.

AOW-premie komt voor rekening van
de gemeente.

Vakantietoelage 6 % van het jaarsalaris.

Welvaartsvaste pensioenvoorziening.

Een psychologisch onderzoek zal deel uit-
maken van de selectieprocedure.

Voor

eventuele nadere inlichtingen kan con-
tact worden opgenomen met de Directeur
van Financiën, tel. 070-62.41.21, toestel 776.

Eigenhandig geschreven sollicitaties, met

vermel-
ding van volledige personalia, alsmede van de naam van dit blad, binnen 14 dagen ONDER No. R 268 te
zenden aan de Directeur van het Gemeentelijk
Bureau voor Personeelsvoorziening, Burgemeester
de Monchyplein 10, ‘s-Gravenhage.

Kromme Nieuwe Gracht 10,Utrecht telefoon 030-131

MODERNE

LEVENS-

VERZEKERING

automatische

tussentijdse

zonder genees-
groei van het

verhoging van uw

kundig onderzoek
verzekerde’bedrag

verzekering door

terstond en
door unieke

optiesysteem

blijvend verzekerd
winstdeling..,

onafhankelijk van

door inzending
gezondheids-

van certificaat
toestand…

HOLLA

CHE’SOCIETEIT
VAN
LEVERZEKERINGEN
N.V.

A2 1801

DE HOLLANDSCHE SOCIETEIT MAAKT DEEL UiT VAN DELTA VERZEKERINCSCROEP N.V.

896

.1

de toeneming van het nationaal inkomen berekend tegen

constante prijzen. Eerst dan is een uitspraak mogelijk.

KAPITAALMARKT

Uit de betalingsbalans over het eerste halfjaar 1968 blijkt

dat het buitenlandse kapitaalverkeer buiten het verkeer

van de banken tot een belangrijke kapitaalexport heeft

geleid (tabel blz. 898). .. –

De aankoop door ingezetenen van buitenlandse effecten

is sterk toegenomen, waarbij het bedrag van de aange-

kochte buitenlandse aandelen met f. 298 mln. (eerste halfj.

1967f. 128 mln.) verre is uitgegaan boven de verkrijging

van buitenlandse obligaties (f. 6 mln. resp. f. 35 mln.).

WtD

4

.

Geld- en kapitaalmarkt

GELDMARKT

Na het passeren van het midden van de maand september

trad een sterke verruiming in de geldmarkt op, welke op

16september de rente voor daggeldieningen met een sprong

van 44% tot 24% omlaag bracht. In de daarop volgende

dagen nam de ruimte op de markt nog verder toe, hetgeen

de caligeidrente in twee etappes op 14% bracht. Hoewel

de gebruikelijke inkrimping van de bankbiljettencirculatie

in de ontwikkeling een rol heeft gespeeld was het toch

vooral het Rijk, dat de markt met middelen overspoelde.

De maandelijkse uitkering aan de lagere overheid was een

belangrijke factor, doch daarnaast zal ook de aflossing

van kasgeldleningen van invloed zijn geweest.

De banken zijn snel tot aflossing van de bij de Neder-

landsche Bank opgenomen voorschotten in rekening-

courant overgegaan en hebben daarnaast van de gelegen-

heid gebruik gemaakt schatkistpapier van de Agent van

het Ministerie van Financiën te kopen. Op 23 septem-

ber is de afgifte echter stopgezet.
Dat de kredietverlening der handelsbanken in de periode

januari t/m juli zich ruim f 300 mln. meer heeft uitgebreid

dan in dezelfde periode van vorig jaar, is grotendeels gevolg

van een grotere activiteit der banken op de binnenlandse

kapitaalmarkt. De saldi op spaarrekening zijn in de in

beschouwing zijnde periode in 1967 met f. 614 mln. en in

1968 met f. 594 mln, gestegen. Toevloeiing en belegging

van spaargelden zijn in het lopende jaar dus meer in even-

wicht gekomen. Men zie verder onderstaande cijfers.

Toeneming krediet verlening
(in f. mln.)

januari t/m juli januari t!m juli
1968

1

1969

.
61
Particuliere Sector
………………
..
1.078
1.080
1.009
976

Lagere overheid

………………..205

middellang krediet
69

.

104
wo, kort krediet
………………

Binnenlandse kapitaalmarkt
196
642
Actief binnenlands bedrijf
…………
1.479
1.783

In de onderlinge verhoudingen zijn nog enkele andere ver-

schuivingen opgetreden. De kredietverstrekking aan de

lagere overheid is teruggelopen, waaruit blijkt dat de niet-

infiatoire financiering via de kapitaalmarkt wederom de

normale methode is geworden. In de middellange-krediet-

verlening is enige stijging te bespeuren.

Het totaal bedrag van het bruto bedrijf, gesteld tegen-

over de mutaties in het kapitaal, de reserves, de op lange

termijn aangetrokken gelden en de eigenlijke spaargelden,

laat zien dat tot nu toe in 1968 via de kredietverlening der’

banken voor ruim f. 1 mrd. in onze maatschappij is binnen-

gestroomd. Als gevolg van een stijging van de vordering

op het Rijk moet hierbij nog f. 941 mln. worden bijgeteld.

Hieruit mag men overigens nog geen conclusies trekken,

want rekening moet worden gehouden met de andere geld-

scheppende instellingen en met de invloed van de betalings-

balans. De resultante van deze krachten moetmen stellen

tegenover de stijging van de behoefte, voortvloeiende uit

De
KONINKLIJKE NEDERLANDSE ZUIVELBOND F.N.Z.

te ‘s-Gravenhage

zoekt contact met kandidaten voor de functie

[CONOMISCH MEDEWERKER

Zijn taak zal onder meer bestaan uit

– het
itt
samenwerking met andere economen

bestuderen van marktordeningsvraagstuk-

ken en andere zuivelpolitieke problemen;

– het opstellen van adviezen t.b.v. de

bestuursorganen;

– het onderhouden van contacten met het

zuivelbedrijfsieven en de daarin werkzame

organisaties.

Voor een goede taakvervulling is een academische of

daaraan gelijk te achten vorming noodzakelijk; leeftijd
tot 35 jaar.

Wij bieden een interessante werkkring met een, voor

de juiste man, aantrekkelijke salariëring met gunstige

secundaire arbeidsvoorwaarden.

Eigenhandig geschreven sollicitaties met volledige

gegevens omtrent opleiding, ervaring en personalia

worden, vergezeld van een recente pasfoto, ingewacht
bij de Algemeen-secretaris van de Koninklijke Neder-

landse Zuivelbond F.N.Z., Van de Spiegelstraat 16,

‘s-Gravenhage, net vermelding, van de letters E.M.

ESB 25-9-1968

.

897

1
Eerste halfjaar
1967
Eerste halfjaar

1968


365

407

Wel stond hier tegenover een grotere belangstelling van

buitenlanders voor Nederlandse effecten, waarbij ook hier

de transacties in aandelen overheersten, doch het beurs-

verkeer leidde per saldo tot uitstroming van kapitaal. De
Particulier kapitaalverkeer
Buitenlandse effecten

178

53
Binnenlandse effecten
35
216
directe investeringen en het overheidsverkeer hebben, zoals
Directe investeringen
Kredieten lange termijn
—272
130

132
134
meestal, eveneens kapitaal naar het buitenland doen weg-

18

176
vloeien. Het verkeer van kort kapitaal liet in 1968
even-
Overig verkeer

………………
Overheid

…………………….

61

70

.
eens een tekort zien. In de kapitaalrekening ‘van de be-

talingsbalans ligt een der oorzaken van de hoge rente in

ons land.

E
12
o
(1]
Samsoms Computercentrum, uitgerust met

(0
11)
E
het IBM systeem 360/40, 256K, met tape en
2
m
disk units, verleent administratieve diensten
(i]
(0
aan overheidsinstellingen en aan particuliere
0
E9
ondernemingen.
2
E
0
Binnen dit centrum willen wij overgaan tot
L1

aanstelling van een

E
3

II)
hoofd

(0
0
Fq
2
E
0
ddefing systemen
El)
cli
E
(0
(Economisch drs; accountant; ingenieur)
2
Ei]
(11
Deze functionaris zal rechtstreeks onder de
0 3
E
Algemeen

Sector-directeur

leiding

geven
El
o
aan een groep gekwalificeerde projectleiders,
El)
W
E
die op hun beurt de medewerking hebben
0)
2
(rJ
van

systeemanalisten,

materiedeskundigen
El)
en programmeurs

S

o
De afdeling Systemen is belast met de auto-
3
E
matisering van nieuwe, in hoofdzaak admini-
El
o
(0
stratieve, objecten ter uitbreiding van ons
(0
cl)
E
dienstenpakket.
2
.19
De nieuwe medewerker zal tevens deel uit-
El)
(0
maken van de staf die o.l.v. de Algemeen
0
21
Sector-directeur het sectorbeleid voorbereidt.
3
E
S

El
o
(0
Voor deze verantwoordelijke functie geven
(0
0)
E
wij de voorkeur aan een kandidaat met:
3

voortgezette

theoretische

en

praktische

.
(0 (0
scholing

op

het gebied van

automatise-
0
Ii
ringstoepassingen;

.
8


een ruime ervaring in het leiden van een
El
(1)
w
team medewerkers;

.

w
E

een goed organisatievermogen;
3
10

een kritische instelling.

.
(0 O

een leeftijd van circa 35 jaar.
.3
E
0
Vanzelfsprekend is de honorering aangepast
El
(n
o
aan de zwaarte van de functie.

.
w
E
.

Ons pakket secundaire arbeidsvoorwaarden
2
(0

voldoet aan de moderne opvattingen daar-
(II
(1]
El
over.
0
2
E
0
Gaarne nodigen wij U uit Uw sollicitatiebrief
El

in
te zenden aan de afdeling Personeelszaken
w
E
van

N.

Samsom

nv,

Wilhelminalaan

1

te
3
(II
Alphen aan den Rijn.
1J)
.0
0
El
3
E
El
o O

(0
Ls8msom,

1])
3
In
o

0
El
.

.
3

898

29
dec.
H. & L.

13 Sept.
20
sept.
1967

1968

1968

1968

AMRO-Bank ……………f.
47,20

f.
58,90 f. 62,50
Nat. Nederlanden …………
619

713

7O2′
K.L.M………………….
f. 276,-

f. 183,- f. 187,50
Robeco …………………f.
228,40

f. 254,50 f. 250,70

New York
Dow Jones Industrials ……..
905

924-825

917

924
Rentestand
Langlopende staatsobligaties

6,27

6,47

6,45
Aandelen: internationalen
1

4,0
lokalen ‘ ………
4,2
Disconto driemaands schatkist-
p
apier ………………..
4

41

4

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
1
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
Prof. Dr. C. D. Jongman

Ilm

[Su

Het

LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT

vraagt voor de afdeling Streekonderzoek een

ACADEMISCH GEVORMDE

MEDEWERKER
die zal worden belast met het onderzoek naar agrarisch-
planologische vraagstukken.

Voor deze functie wordt gezocht een landbouwkundig ingenieur
dan wel een econoom, socioloog of sociaal-geograaf met kennis
van agrarische vraagstukken.

Salarisgrenzen van
f
1355,- tot
f
2199,-, eventueel tot
f
2548,- per maand (exclusief 6 procent vakantietoeslag).

Standplaats: Den Haag.

Brieven met uitvoèrige inlichtingen te zenden naar Conradkade
no. 175, Den Haag.

31 augustus
1968

Kas, kassiers en daggeldieningen
– .
f
485.600.000

Nederlands schatkistpapier
. . . . .
f
1.387.729.000

Ander overheidspapier
– – –

– – –
f
1.146.706.000

Wissels

……………..f
670.163.000

Bankiers lr binnen- en buitenland.
.
f
1.720.907.000

Effecten en syndicaten
. . . . . . . .
f
283.075.000

Voorschotten tegen effecten
. . . . .
f
274.938.000

Debiteuren

.

.

.

. .

. . . . . . .

.

.

f
3.912.333.000

Kredieten
op
middellange termijn

. .
f
1.190.550.000

Deelnemingen
(mci.
voorschotten)

f
28.002.000

Gebouwen

. . . . . . . . . . . . . .

.
f
197.585.000

31juli
1968

f
450.604.000

f
1.363.730.000

f
1.137.927.000

f
680.390.000

f
1.802.985.000

f

273.714.000

f

283.372.000

f
3.876.111.000

f
1.182.548.000

f

28.270.000

f

196.328.000

f11.297.588.000

f11.275.979.000

KOERSSTAAT

Isdexetfera aandelen
29
dec.
H.
&
L.
13
sept.
20
sept.
(1953

100)
1967
1968
1968
1968
Algemeen ……………….
374
445 -359
443 445
Internationale concerns …….
514
642 -495
637 639
Industrie ………………..
357 399

341
397 399
Scheepvaart

……………..
109
126-102
118 126
Banlcenenverzekering ……..
185
216-179
212
216.
Handel enz .

……………..
168
194- 160
193
194

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen
1

Kon. Petroleum

………….
f. 155.60 f.
194,70
f.
192,10
Philips

…………………
f.
127,40
f. 147,65
f. 147,75
Unilever, cert .

……………
f. 108,40
f. 134,25
f.
134,65
Zout-Organon ……………
f. 160,-
f.
184,-
f. 183,60
Hoogovens, n.r.c.

…………
.f.
125,40
f. 118,50 f. 122,20
A.K.0………………….
f.

66,-
f.

93,-
f.

93,30

1
b
de rijksoverheid vraagt

voor het Ministerie van Onderwijs en
Wetenschappen

plv. chef van de afdeling

financiën en comptabiliteit

met kennis en ervaring ten aanzien van
financieel en comptabel beleid.

Gevraagd: b.v.k. academische opleiding.

Standplaats ‘s-Gravenhage.

Salarisgrenzen van
f1976,- tot f2457,-
per
maand.

Schriftelijke sollicitaties onder vacaturenummer
8-4783/0936
zenden aan de Rijks Psyçhologische Dienst,
Prins Maurilslaan 1, ‘s-Gravenhage.

AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief
6%
vokantieuitkering

Gecombineerde maandstaat Algemene Bank Nederland NV1.

en Hollandsche Bank-Unie N.V.

31 augustus
31juli
1968
1968

Kapitaal

.

.

. . . . . . . . . . . . .

.
f

174.030.000
f
174.030.000

Reserves
.

.

.

.

. .

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.
f

223.000.000
f
223.000.000

Waarderingsreserve gebouwen
– . .
f

100.000.000

f
100.000.000

6
1
/
2
%
Converteerbare obligatielening
f

43.500.000

f
43.500.000

Leningen

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.
f

153.294.000
f
155.849.000

Deposito’s
op
termijn ………
f

4.019.906.000
f
3.898.939.000

Spaargelden

.

.

.

.

.

.

. .

.

.

.

.

.

.
f

1.671.209.000
f
1.652.361.000

Crediteuren

..

……….
f

4.699.367.000
f
4.754.866.000

Geâccepteerde wissels
. . . . . . . .
f

58.225.000
f
64.264.000

Overlopende saldi en

andere rekeningen

. . . . . . . . . .
f

155.057.000
f
209.170.000

f11.297.588.000

f11.275.979.000

Algemene Bank N

N.V.

ESB 25-9-1968

899

MEDISCHE FACULTEIT ROTTERDAM

De MEDISCHE FACULTEIT ROTTERDAM vraagt voor de afdeling Financiële Zaken een

MEDEWERKER ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE

Hij zal, rechtstreeks toegevoegd aan hët Hoofd der Afdeling Financiële Zaken, worden belast met:

• het onderzoeken en beoordelen van de administratieve Organisatie
;

• het behandelen van Organisatie- en efficiencyvraagstukkeri in het admini-
stratieve en financiële vlak
;

• het opzetten van een systeem, waaruit zo veel mogelijk gegevens voor
bedrijfssignalering beschikbaar komen
;

• het beoordelen van de mogelijkheid tot invoering van moderne admini-
stratiehulpmiddelen en het medevoorbereiden hiervan
;

• het samenstellen van voorschriften betreffende de administratieve gang
van zaken.

Voor een goede taakuitoefening dient de kandidaat te beschikken over
• middelbare-schoolopleiding
;


• theoretische scholing op minstens S.P.D.-niveau
;
academische vorming
geniet de voorkeur;
• een ruime bedrijfservaring, bij voorkeur ook in de administratieve orga-
nisatie
;

• goede uitdrukkingsvaardigheid in woord en geschrift;
• zelfstandigheid en creatief denkvermogen.

De juiste kandidaat zal een goed salaris (tussen de
f
18.000,— en f.25.000,— per jaar) worden
geboden, overeenkomstig de normen van de Rijkssalarisregeling.
AOW/AWW-premie komt voor rekening van de Medische Faculteit.

Schrifteliike sollicitaties onder no. 273 te richten aan het Hoofd van de Afdeling Personeelszaken,

Wytemaweg 2A, Postbus 1738, Rotterdam.

4

N.V. Philips’
Gloeilampenfabrieken
Eindhoven

In ons concern wordt aan de

jonge econo

gelegenheid geboden een carrière
op te bouwen.

Hij zal, afhankelijk van geschikt-
heid en belangstelling, een loop-

mist

Planning op korte, middellange en lange termijn;
Fiscale problematiek;
Personeels- en opleidingsvraag-
stukken – personeelbeleid.

1

900

oaan in een van ae voigenue werk-
gebieden kunnen ontvangen:

Budgettering en berichtgeving;
Bedrijfseconomische analyses en
effi cie n cy-co ntro le;
Ontwikkeling en beoordeling van
informatiesystemen;
Advisering inzake toepassings-
mogelijkheden van automatisering
in een Organisatie.
Accou ntantscontrole en bedrijfs-
economische onderzoekingen in
binnen- en buitenland;
Financieringsvraagstukken;
Marktonderzoek en commerciële
prog nostiek;

Het ligt in het voornemen belang-
stellenden – waartoe ook zij worden
gerekend, die binnenkort afstu-
deren – uit te nodigen voor een
wederzijds oriënterend gesprek in
Amsterdam, Rotterdam, Gronin-
gen of Eindhoven.

Geïnteresseerde economisten lun-
nen schriftelijk (onder advertentie-
nummer ESB 68143) of telefonisch
kontakt opnemen met Personeel-
zaken, Willemstraat 20, Eindhoven
(telefoon 040-60.000, toestel 6538).

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS van AMSTERDAM

roepen hiermede gegadigden op voor de per 1 januari 1969 vocant komende functie van

GEMEENTESECRETARIS

Vereist worden een universitaire opleiding, een zeer ruime ervaring op het gebied van het
openbaar bestuur, kennis van en ervaring met organisotievraagstukken en het vermogen om aan een groot personeel leiding te geven.

Solaris von f3674,— tot f4544,— per maand met 8 periodieke verhogingen.

Geschreven sollicitaties met vermelding von opleiding, levensloop en huidige betrekking binnen
een maand no verschijnen van deze advertentie te richten aan Burgemeester en Wethouders,
Stadhuis, Amsterdam.

Een psychologisch onderzoek kon een onderdeel von de selectie zijn.

Persoonlijk bezoek alleen na uitnodiging.

Deze advetentie is ook opgenomen in: ,,De Nederlandse Gemeente” – ,,De Gemeentestem” – ,,TUdschrift voor Overheidsadministratie”
,,Nederlands .luristenblad”

,,De Naamloze Vennootschap”.

Het
SOCIALE-WERKVOORZIENING$CHAP ZUIDOOSTE-
LIJK LIMBURG
roept sollicitanten op voor de functie van

Hoofd van de

financieel-economische dienst

die belast zal worden met de volledige financiële en
administratieve organisatie van het werkvoorziening-
schap.

Zijn taak zal bestaan uit het adviseren en het periodiek ver-
strekken van gegevens aan de leiding met betrekking tot
omzetten, kosten, resultaten, efficiency, rentabiliteit, financiering,
liquiditeit, begroting, enz.
Hij draagt de eindverantwoordelijkheid t.o.v. het bestuur voor
het totale financieel.economisch gebeuren in de verschillende
bedrijven van het werkvoorzieningschap, thans omvattend ca.
1200 personen.
Hij werkt op collegiaal niveau ten nauwste samen met de
Technisch.Commercieel Directeur en het Hoofd van de Centrale
Personeelsdienst.

Als theoretisch opleidingsniveau is vereist het
diploma N.l.v.R.A., doctoraal economie of M.O.-
Boekhouden, naast ruime ervaring en inzicht op
vorengenoemd terrein..
Zij, die op dit gebied een vergevorderde opleiding
bezitten, kunnen eveneens solliciteren.
Leeftijd pim. 35 jaar.

SALARI ËRI
NG:
Afhankelijk van opleiding en ervaring.
Het werkvoorzieningschap is een publiekrechtelijk sameriwerkingsorgaan van 18 gemeenten, dat zich
tot doel stelt door het oprichten en exploiteren van werkplaatsen en werkobjecten werkgelegenheid te
verschaffen aan lichamelijk en geestelijk gehandi-
capten.

Sollicitaties binnen 10 dagen te zenden aan de
,
secre-
taris van bovengenoemde instelling, p.a. Apollolaan 11
te Heerlen.

R
I
Ju
nsffEIt

Bij het instituut voor economisch onderzoek van de Rijks;
universiteit te Groningen vaceert de functie van

DIRECTEUR

Het instituut verricht wetenschappelijk onderzoek en onder.
zoek voor derden. Deze onderzoekingen .omvatten tot nu toe
het terrein van de bedrijfseconomie, de statistiek, de econo-
metrie en het operationele onderzoek, alsmede dat van de
regionale economische ontwikkeling. De Universiteit van
Groningen beschikt over een rekenmachine die bij het
onderzoekwerk wordt gebruikt.

De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de
onderzoekwerkzaamheden en het contact met de opdracht-
gevers. Hij pleegt voor het nemen van belangrijke beslissingen
overleg met en is verantwoording schuldig aan het bestuur
van het instituut. Dit bestuur kan tevens adviserend optreden
bij de uitvoering van de werkzaamheden.

Sollicitanten moeten naast organisatorische kwaliteiten bekend
zijn met ten minste twee van de hierboven omschreven vak-
gebieden waarop het instituut werkzaam is.

Aanstelling zal geschieden in de rang van wetenschappelijk
(hoofd)medewerker.

Inlichtingen over deze functie worden gaarne verstrekt door
prof. dr. J. L. Bouma, tel. (05900)3 78 49.

Sollicitaties te richten aan het hoofd van de afd. Personeels-
zaken, postbus 72 te Groningen.

ESB 25-9-1968

901

Bij het
GEMEENTELIJK REKENCENTRUM, dat tôt taak heeft de voor auto-matisering ïn aa.merking komende Werkzaamheden zowel op
drninistratief
als
– technisch gebied, te ontwikkelen en uit te voeren wordt een medewerker gezocht,
die zal worden belast met de

ieidiug’van de ontwerpgroèp

(inclusief de programmering)
en die tevens als

plaatsvervanger van het hoofd van hét rekencentrum

zal dienen op te treden.

Voor deze zelfstandige en perspectief biedende bélangrijke functie, welke zich uit
strekt over een breed arbeidsterrein, komen gegadigden in aanmerking die:

in het bezit zijn van een uitgebreide ervaring met computertoepassingen in
grote particuliere of overheidsinstellingen;

..

• een acaderniche opleiding hebbèn genoten danwel mde huidige functie werk-
zaamheden op academisch niveau verrichten;

• tenminste 35 jaar oud zijn.

Naast leeftijd enopleiding speelt de mate van de opgedane ervaring een
belangrijke
rol bij de
vaststelling van het salaris.

Bij de. selectie zullen de resultaten van een psychologisch onderzoek mede van invloed zijn.

Briever met volledige inlichtingen worden binnen 14 dagen onder nr.
471/0936
gaarne inge-
wacht bij de chef van ht Bureau Personeelvoorzieningi stadhuis, Rotterdam.


J

– computer-
advie en

programma’s

– verwerking

]

Uitgaande van uw basisgege-
venz berekenen wij voor u, met
behulp van onze computers,

i

o.a. correlaties, regressies, va-
• s: S

riantie analyses, statistische
toetsen.
Op onze electronische teken-

.
f

tafel tekenen wij voor u o.a. re

l!

gressielijnen en histogrammen.
‘1

Ook bij de advisering en voör-
bereiding staan onze specialis


ten u ten dienste.

ANACT

uw aandeel: basisgegevens

ons aandeel –

snel een juist inzicht

Vraag vrijblijvend inlichtingen en docümentatie bij:

REKENCENTRUM VOOR ADMINISTRATIE, EFFICIENCY EN TECHNIEK

Lovinklaani ,Arnhem,Tel. 08300-30711_(toestel 275) van de Koninklijke NederlandscheHeidemaatschappij

902

.

Bureau voor Marketing Management

‘ Dr. A. D. Bonnet

Voor objectief overleg en weten-

schappelijke beoordeling van uw

marketingwegen en -mogelijkheden
Huize ‘t Eiland – Bergambacht (Z.H.) – tel. 01825-607

i
i
ll

CENTRAAL INSTITUUT VOOR HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF

vraagt een jonge

bedriffseconoorn

van academisch nîveaü

Zijn taak zal Zijn:

– Het adviseren van’ on’dernemers in het midden- en kleinbedrijf

omtrent bedrijfseconomische vraagstukken.

– Het onderhouden van contacten met en het begeleiden van de

consulenten, in dienst van de centrale middenstandsorganisaties.

– Het beoordelen en bespreken van door deze consulenten uitge-

brachte adviezen.

Voor het vervullen van deze,functie is een goede kennis van admi-

nistratie en Organisatie noodzakelijk.

Candidaten moeten bereid zijn zich te onderwerpen aan een psycho-

technisch onderzoek.

Geboden wordt – na een ruime training en inwerkperiode – een

verantwoordelijke veelzijdige functie in een jong dynamisch instituut

met goede primaire en secondaire arbeidsvoorwaarden.

Uw uitvoerige, met de
hand
geschreven sollicitatie kunt u richten aan de

directie van het
C.l.M.K.,
Burgemeester Hogguerstraat 1183-1187,

Amsterdam.

ESB 25-9-1968

903

EfficiencyBeurs 1968/Standn,2/RAlAmsterdam.2419t1m2110168

Bel 0

Als u de zekerheid

wilt, dat u..geen

computor nodig hebt.

1

j

Wat er na uw telefoontje

aan te schaffen. Gewoon omdat ze voorrekenen. Hetgeen u de

gebeurt? Onze specialisten

ontdekten dat u tot dan toe niet

zekerheid geeft dat u de aanschaf
lichten uw bedrijf helemaal door.

snel genoeg kon beschikken over

van ‘n computer baseert op
Van directie- tot postkamer.

de gegevens voor uw

onweerlegbare feiten. En dat is

1

Van productie of inkoop

beleidsbeslissingen. Dat

heel wat waard. Daarom: Mogen

tot distributie. Tenslotte adviseren

voorraadbeheer of administratie

we uw telefoontje snel ontvangen?

ze u objectief. Dat advies kan

nôg efficiënter verlopen met

negatief zijn. Omdat ‘n computer

inschakeling van ‘n computer.

in uw Organisatie niet rendabel is.

In zon geval adviseren ze u nog

Die zekerheid hebt u dan. Maar

‘n stukje verder. Ze kienen haarfijn
ze kunnen u

•uit welke van de vele computers
Informatio
natuurlijk ook

uw problemen oplost. En wat

BULL

aanraden wél

hij u allemaal bespaart kunnen ze

een computer

u zonder dubbelzinnigheden

GENERAL , ELECTRIC

BULL GENERAL ELECTRIC (NEDERLAND) N.V., Vliegtuigstraat 26, Amsterdam-W. Tel. 020
7
15 89 55

904

Auteur