Ga direct naar de content

Jrg. 53, editie 2656

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 7 1968

ECONOMISCHmSTATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN :DE STICHTING HET NEDERLÂNDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
1

7 augustus 1968

53e jrg.
No. 2656

Verschijnt wekelijks

COMMISSIE VAN RIEDACTIE:

H. C. Bos; L. H. Klaassen;
H. W. Lambers; P. J. Montagne; A. de Wit.

Ordelijk sociâal denken
REDACTEUR-SECRETARIS:

A. de Wit.
Ongeveer vijf jaar geieden
gaf
de Nederlandse regering een bedrag van een

ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
miljoen dollar aan de Verenigde Naties om een instituut op te richten, dat

P. A. de Ruiter.
zou helpen om de planopstelling in de ,,sociale” sectoren op een betere

basis te brengen. De ,,lezertjes” van
ESB
weten dat het maken van plannen

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
voor de ,,economische” sectoren al moeilijk genoeg is, maar dat men wel

F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
enige technieken heeft ontwikkeld die het beter doen dan alleen het ,,doOI


J. van Tichelen; R. -Vandeputte; A. J. VIeL ick
trekken” van lijntjes. Tevens echtef zegt iedereen tegenwoordig terecht,
dat voor de ontwikkelingslanden een aantal menselijke factoren belang-
SECRETARIS
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË:

rijker is dan zuiver-economische; dat menselijke brengt ons in de sociale

J. Geluck.

-.
sectoren. Hoe kan de regering van Eutonia

het fantasieland waarop de

studenten van het Institute of Social Studies bij wijze van droogzwem-

oefening worden losgelaten

weten of het deel van het nationaal inkome

dat zij voteert voor sociale doeleinden bij benadering juist is? Daarbij

moest helpen het nieuwe VN-instituut

inmiddels in werking onder de

naam van UNRISD te Genève. Ook daar is nu vijf jaar drooggezwommen
(ookwel eens droog gezwamd). De Raad van Bèheer heeft dit jaar een dag

extra vergaderd om enkele der fundamentele moeilijkheden van het werk


Prof. Dr. J. Tinbergen:
nader te bespreken.

Eén dier moeilijkheden is dat er een wijde kloof gaapt tussen wat men als

Ordelijk sociaal denken

………729
praktisch aanvoelt en wat de methode is om de vraagstukken te helpen

oplossen. Degenen die het dichtst bij de praktijk staan zijn zij, die be-

./. 1-Jasper:
trokken zijn bij concreet werk; bijv. om een boer een nieuwe werkwijze te

Gemeentefinanciën zonder cijfers

730
.
leren kennen of een moeder een betere behandeling van haar kind. Het

instituut heeft enige zeer lezenswaardige enquêtès gepubliceerd over wat

mensen van de technische hulp zoweÎ als de bevolking zelf daarbij ervaren
Prof Dr. H.

H. A. van der Valk:
hebben. In sommige gevallen kan daaruit geleerd worden t.b.v. een betere

Het Amerikaanse economische be-
aanpak. Maar deze studies zijn noodzakelijkerwijs heel erg ,,micro”: ze
leid en zijn institutionele kader….

733
gaan over één sector, over enkele dorpen, over enkele landen. Daarmee

weet de regering nog niet of de verdeling van de uitgaven over onderwijs,

Dr. H. Hoe/en:
gezondheid en woningwezen tegenover de uitgaven voor nieuwe investerin-

gen Juist is. Eénding wordt wel duidelijk: het aantal ,,variabelen” dat een
Misverstanden over de BTW

. . . .
736
rol speelt is heel groot. Dit moet de econoom bereid zijn te leren van de

sociale deskundigen.

Prof: Dr. H. W. J. Wjjnho/ds:
Gaat het over die globale indeling van het budget, dan is er één soort,

Emotionele

en

rationele

goud-
ook al door het instituut verbreide, informatie, die nuttig is, nI. welk

politiek.

…………………..

740
percentage in een groot aantal landen aan elk der hoofdbestemmingen in

fefte wordt besteed. Dit echter is puur empirisme; het is de status quo.

N o t i t i e
:
Wat we willen weten is of een andere verdeling beter is. Daartoe moeten

samenhangen worden vastgesteld. Hier kan de sociale deskundige wel wat

Hollands glorie ……………..

739
leren van de econoom. Doch hij wantrouwt de econoom en zijn modellen.

Bij een aantal sociale dèskundigen is het denken over deze dingen nog niet

G e 1 d

e n

k a
p i
t a a 1 ni a r k t 742
erg ordelijk. Te gauw blijft hij na de kreet ,,wisselwerking” inactief in zijn

denken, de besten niet te na gesproken. Ook griezelt hij vaak gauw bij

pogingen tot kwantificering. Enige rilling is begrijpelijk, wanneer Mrs.

Adelman de ,,stabiliteit van een regime” (een dier vele variabelen die een

rol spelen) vaststelt op grond van het oordeel van de Amerikaanse ambas-

sade (of welke andere ook) ter plaatse. Toch kon de Raad geen andere

729

Gemeentefinancien

zonder
,
cijfers.

Nu de begrotingen voor 1969 spoedig aan de orde zullen komen, heeft de

heer Hasper in een artikel voor ESB gewezen op het gevaar als uitgaven en

inkomsten eigen wegen gaan volgen. Het gemakkelijk financieren zonder

dekkingsmiddelen wekt de indruk dat ,,alles maar kan”, maar dat kan alleen
zolang niemand de uiterste consequentie van liet staken van betalingen aan-

vaardt. De heer Hasper, nu gepensioneerd, is oud-directeur van gemeente-

financiën van Rotterdam en voormalig gemeentesecretaris van die gemeente.

Toen Mr. Arn. J. d’Ailly burgemeester van Amsterdam

werd, hoopte hij met zijn ervaring in het oplossen van

ingewikkelde financiële puzzels ook voor de gemeentelijke
problemen een uitweg te kunnen vinden. Dat méet kunnen,

vond hij. In overleg met de burgemeesters yan de grote

steden schaarde hij de wethouders van financiën rond zijn

tafel. De conferentie duurde nog geen uur. Men kwam tot

de voorlopige conclusie dat het zin kon hebben eennieuwe
bespreking te doen voorafgaan door voorbereidende nota’s

van deskundigen: Maar ook met de dor ingewijde ambte-

naren gerangschikte cijfers kwam geen oplossing in zicht.

Geen wonder. Want de gemeentefinanciën waren reeds

vele jaren in het openbaar in de Staten-Generaal en de

gemeenteraden, in vertrouwde geborgenheid op de provin-

ciale griffies en ook nog op congressen van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten aan de orde geweest. En met

de meest deskundige toelichting en onder leiding van ver-

antwoordelijke personen. Toch bleef een oplossing uit.

Meermalen hoopte men er te zijn. Vooral in 1930 wenkte
een lichtend perspectief. In dat jaar liep namelijk voor de

gemeenten een nieuw financieel statuut van stapel: belas-

tingbergen en -dalen werden geëgaliseerd. Tegelijk hier-

mede werd een gemeenschappelijk fonds gesticht: het Ge-

meentefonds, dat gelden zou verzamelen en verdelen, alles

naar recht en gerechtigheid, met garanties en limieten. De

gemeentebestuurders bleken bereid in het nieuwe statuut

een voorzichtig vertrouwen te stellen. De enige wethouder,

die tot het laatst toe bezwaren tegen het inhalen van deze

conclusies trekken dan (terecht): het is nodig vele varia

belen in de verklaring op te nemen, deze io goed moge-

lijk te kwantificeren en de werkwijze van de econometri-

sche modellen te volgen. Sommigen der onderzoekers

knipperen nog wat met de ogen als zij dit horen.

Het doel van dit alles? Los te komen van monolithische
theorieën (van links of van rechts);
.
los te komen van het

idee dat er maar één van te voren gedetermineerd ontwik-

kelingsproces is; maar ook los te komen van ,,praktische

intuïtie” als enige basis van handelen. Concrete mogelijk-

heden aan te wijzen voor ontwikkelingsprocessen waarbij

niet – zoals in Engeland begin 19e eeuw, de Sowjet-Unie

in de jaren dertig of India in de jaren zestig van de 20e

eeuw – de massa niets merkt van verbetering. Dit doel is

nog niet bereikt. Toch was het Nederlandse initiatief juist.

Het werk dient te worden voortgezet.

J.T.

zilvervloot naar voren bracht, was wethouder Dr. F. M.

Wibaut van Amsterdam, wiens kleinzoon thans als Minister

van Financiën ervaart dat de bezwaren, door de onvoor-

ziene omstandigheden van de laatste jaren, tenslotte toch

toch nog groter – en van andere aard – zijn dan zijn groot-

vader kon voorzien.
Maar laat ik de gemeentefinanciën zonder cijfers verder

buiten de familiesfeer houden. Onvoorziene omstandig-

heden van verschillend karakter kwamen de een na de

ander: na de groeiende werkloosheid in de jaren 1925-1938

kwam de oorlog; kwamen naoorlogse invloeden van 1948
tot ruim 1955, en nu leven we in een tijdperk van culturele

conjunctuurpolïtiek.

HET VERSTÖORDE EVENWICHT

In het eerste tijdperk, dat van de werkloosheid, kwamen

de kerkelijké diaconieën tot het inzicht, dat werklozen geen

gewone armlastigen waren. Het begrip ,,onvrijwillige werk-

loosheid” kwam op: de aalmoes werd recht op steun.

De werkloosheid kreeg het predikaat ,,nationaal”. De ge-

meenten konden de steunbetalingen niet meer aan. In 1934

werden onoverbrugbare tekorten ,,uïtgestoten”, maar ook

na de instelling van een werkloosheidssubsidiefonds kwam

het gemeentelijk budget niet in evenwicht.

In het tweede tijdperk, dat al tijdens de bezetting begon,

werd het verband tussen uitgaven en inkomsten geleidelijk

losser. Een restje gemeentelijke inkomstenbelasting werd

opgeruimd. Het Rijk kreeg een monopolie op het bewerken

van de belastingakker. Daarop werden de gemeenten niet

toegelaten. Een deel van de oogst kwam in het gemeente-

fonds om iedere gemeente haar gerechte aandeel te geven.

Nu gingen de uitgaven een eigen leven leiden. Van regerings-

zijde werd gesuggereerd, dat de kleine gemeenten hun

achterstand in voorzieningen zouden kunnen opheffen en

men nam aan, dat de steden, voor zover niet aan een limiet

gebonden, met de algemene opgang zouden meegaan. Zou

er met de uitgaven toch nog iets verkeerd uitpakken dan

zouden ,,verfijningen” worden toegepast om gemeenten die
in bijzondere omstandigheden verkeren van extra middelen

te voorzien. Van een onaangename plicht, het belasting-

heffen, ontlast, konden de gemeenten zich toeleggen op de

dankbare taak plaatselijke wensen in vervulling te doen

gaan.

Het wegvallen van de eis tot het handhaven van het

evenwicht in de begroting was in de nieuwe regeling inge-

bouwd. De begrotingen moesten worden opgemaakt vôôr-.

dat bekend kon zijn wat het gemeentefonds uit de opbrengst

730

van de belastingen betalen zou. Bovendien: opkomende

nieuwe loonronden werden dadelijk – veelal met terug-

werkende kracht – uitbetaald. Het was niet nodig te vragen

of dat wel zou kunnen, want ieder weet, dat wanneer het
algemene loonpeil stijgt de overheid meer dan evenredig

veel aan belastingen int. Via het gemeentefonds mochten

de gemeenten op een rechtmatig aandeel aanspraak maken.

Te zijner tijd, wel te verstaan. Dat betekende voorshands

betalen boven de begrotingspost uit. Ook in ander opzicht

stonden de gemeenten voor de noodzaak buiten de be-

groting om te financieren. Want de loonsverhogingen van

het personeel bij de gemeentebedrijven werden niet vergoed.

De diensten en bedrijven moesten hun produktiviteit ver-

groten of tarieven verhogen, maar omdat die verhogingen

wegens de algemene prijspolitiek bij de regering niet altijd
genade kon vinden, werden de nadelige saldi hoger.

Na de oorlog, toen de conjunctuurpolitiek zich van haar

beste
zijde
deed kennen en de eis van een sluitende be-

groting in feite vervallen was, konden de gemeenten al hun

aandacht wijden aan de uitgaven. De wensen ten aanzien

van allerlei voorzieningen werden met vrijwel gelijke na-

druk als super-urgent naar voren gebracht, hoewel – en

dat is juist het onaangename – de gekozen volksvertegen-

woordigers bij het naleven van de regels van de conjunc-

tuurpolitiek altijd, zowel bij hoog- als bij laagconjunctuur,

tegen de draad moeten ingaan, d.w.z. een anti-cyclische

begrotingspolitiek moeten voeren. Een bestuur, dat zich

niet aan deze regels houdt, schept een gevaarlijke situatie.

DE VRIJE BELASTINGZOOM

De geméenten kwamen bij de voorziening in de door haar
noodzakelijk geachte economische, culturele, maatschap-

pelijke en recreatieve behoeften onafwendbaar voor on-

voorstelbaar hoge uitgaven te staan. Om de uitgavendrang

af te remmen èn de gemeenten met betrekking tot het

streven naar evenwicht uit hun passiviteit te halen, zal hun

nu een stukje eigen gemeentelijk belastinggebied worden

gegeven. Om de belastingdruk niet al te veel te verzwaren,
zal het Rijk zelf een paar veren laten met de bedoeling, dat

de gemeenten die zelf opsteken en daaraan nog enkele

toevoegen. Dat schepje er bovenop heeft een historie.

Herhaaldelijk is van bestuurszijde gesteld, dat geen enkele

regeling op het stuk van de gemeentefinanciën zo kan

uitvallen, dat aan alle wensen kan worden voldaan.

Door die vrije zoom zullen de gemeenten, die iets extra’s

willen doen, daarvoor zelf lasten moeten opleggen. Aldus

zullen de gemeenteraden lusten en lasten tegenover eikander

afwegen, zal de verantwoordelijkheid voor eigen bestuur

worden bevorderd en zal het streven naar een sluitend

budget in ere worden hersteld.

Zo daht men. De gedachte is op zich zelf wel juist,

maar de toepassing heeft geen effect. Want de voorwaarde

voor het welslagen, nI.
een sluitend budget,
is er niet. En

het evenwicht zal, al zou de zoom tot een veelvoud worden

verhoogd, niet kunnen worden hersteld. Want men kan

niet verwachten, wanneer gemeenten er vast van overtuigd

zijn dat de verdeling van het Gemeentefonds niet deugt en

zij in gemoede van oordeel zijn dat hun tekorten zijn ont-

staan door ten onrechte opgelegde lasten, dat zij de gelden,

welke in principe bestemd zijn voor extra voorzieningen,

laten dienen om de gevolgen van een onrechtvaardige be-

handeling weg te nemen. Indien de maatregel, juist voor

de gemeenten met de grootste tekorten, niet werkt, dan

staat de mislukking van het experiment bij voorbaat vast.

HET NORMVERLIES

De bijzondere omstandigheid doet zich voor, dat de regering

zelf bij de verhoging van de gemeentelijke tekorten be-

trokken is, d.w.z. tot die verhoging aanspoort. Dat gebeurt

bijv. als het Rijk openbare werken financiert onder voor-

waarde, dat de betreffende gemeente een derde van de

kosten aan het Rijk vergoedt (kanaal- en havenwerken voor

Amsterdam en Rotterdam). De gemeenten kunnen de be-

lofte daartoe, in weerwil van reeds aanwezige tekorten,

zonder gewetensbezwaar afleggen. Zij behoeven niet meer

te doen dan te constateren, dat het nadelige saldo met het

bedrag van de vergoeding aan het Rijk zal stijgen. Maar het

rijk zal tenslotte toch voor die tekorten moeten opkomen,

want de gemeenten kunnen tot bestrijding van de nadelige

saldi geen adequate initiatieven ontwikkelen: Als de reserves

op zijn, zou nog gedacht kunnen worden aan een verlaging

van de uitgaven, maar dat komt als systeem – dus afgezien

van een enkel
bijzonder
geval – in de praktijk niet voor.

Een vermindering van de voorzieningen is voor de dag van

vandaag een onwezenlijke veronderstelling. Niet dat de

gemeenten niets willen doen; stellig streven zij naar een

opvoering van de produktiviteit bij de gemeentelijke

diensten en bedrijven. Maar dat is al nodig om de tekorten

wegens de personeelsmaatregelen niet nog hoger te laten

oplopen.

Doch afgezien daarvan: waarom zou men de vrije zoom

gebruiken om extra lasten aan de inwoners van de gemeen-

ten op te leggen zolang het budget wordt bezwaard met

onnodig geachte of ten onrechte te hunnen laste gebrachte

uitgaven? In het Deltagebied is geen gemeente te vinden,

die een subsidie voor het Groene Kruis laat vallen terwille
van het siertuig van het kreupele paard Rijnmond. Boven-

dien duidt de openbare mening eenvoudig geen bedenkingen,

wanneer voor sport- en recreatieve doeleinden enige mil-

joenen zonder dekking worden uitgegeven. Als op dat ge-

bied achterstanden worden berekend, dan gaat het niet


meer om ôf-ôf maar om én-én.

Prof. Mr. A. Kleijn heeft enige jaren geleden gewaar-

schuwd tegen corruptieve insluipsels in het Nederlands

openbaar bestuur. Corruptie dan in de zin van zedenbederf,
van normverlies. Hij wees op het bedenkelijke van het ont-

staan van de gewoonte dat gemeenten bij de woning-

toewijzing gebruik maken van publiekrechtelijke bevoegd-

heden om ondernemingen extra huurmachtigingen voor

het personeel toe te spelen. Het is een hellend vlak. Zo

leidt het ook tot bederf wanneer gekozen volksvertegen

woordigers (ik doel m.n. op de Gecommitteerden van Rijn-‘

mond) jaarlijks vrij grote bedragen uit openbare kassen

ontvangen zonder daarvoor adequate diensten te bewijzen.

En we moeten het ook in strijd met de goede bestuurlijke

omgangsvormen achten wanneer gekozen bestuurders het

door de regering vastgestelde investeringsplafond of de

centrale financieri ngsmaatregelen omzeilen door bij privaat-

rechteljke overeenkomst bindende verplichtingen voor de

toekomst te scheppen. Dat wordt al z5 gewoon, dat het

niet eens verwondering wekt als Gedeputeerde Staten, die

toezicht op de financiën van de gemeenten moeten uit-

oefenen, er aan mee doen. Het is een verbloemde manier

om de door de regering uit een algemeen economisch oog-
punt getroffen gedragslijn te frustreren. De rekening wordt
dan later gepresenteerd, ook als geen dekking aanwezig is,

een situatie die de wetgever met de ,,Wet kapitaalsuitgaven

publiekrechtelijke lichamen” juist heeft willen voorkomen.

ESB 7-8-1968

731

DE UiTERSTE CONSEQUENTIE

Velen vraen zich af hoe dat allemaal maar kan. Toer

Wibaut waarschuwde voor de gevolgen van het verlies van

de gemeentelijke autonomie, waren dat woorden die toen

door iedereen werden begrepen, al hoopte men dat het wel

mee zou vallen. Nu weten wij dat het verlies van de finan-

ciële zelfstandigheid meer betekent dan het verlies van aan-

zien en gezag. Men ziet nu dat, tegelijk met het wegvallen

van de zelfstandigheid, de bestuurlijke verantwoordelijkheid

een duw in een andere richting heeft gekregen. De bestuur-

ders gevoelen zich niet meer verantwoordelijk voor de

financiën als geheel, maar voor het voorzieningenpeil. Men

is nog wel zo goed het bestaan van technische mogelijk-

heden te erkennen, maar geen financiële grenzen. Dat is

duderwets, verkalkt. Wij hebben de laatste jaren vernomen,

dat een sluipende inflatie van 4 % per jaar de vooruitgang

bevordert zolang een krachtige regering dat in de hand

héeft; maar wie breidelt een insluipnd bederf?

Het kwalijke voor de regering is, dat zij niet kan op-

treden. Ze kan niet overal regeringscommissarissen aan-

stellen; ze kan zich niet met alles gaan bemoeien; zij kan

het ook niet overlaten aan ambtelijke onderzoekingen.

Amsterdam heeft een uitvoerig rapport laten uitbrengen,

maar de voorspelde resultaten zijn uitgebleven. Het is uit-

gesloten, dat tekorten van tientallen miljoenen kunnen

worden overbrugd door ambtelijk overleg. Bijna alle uit-

gaven liggen als verplichting – contractueel of politiek –

vast. Daar valt niet meer aan te tornen. Er is geen gezag,

dat hier kan optreden.

De toestand is paradoxaal. De gemeenten kunnen uit

geven omdat zij weten, dat het Rijk betalen zal. De krediet-

waardigheid van de gemeenten is rechtstreeks afhankelijk

van die van het Rijk. Naar buiten lijkt de machtspositie

van het Rijk ten opzichte van de gemeenten misschien
sterk, maar innerlijk staat een regering zwak omdat de

financiering afhankelijk is van de’ vaardigheid, waarmee

de partijen, die in de gemeenteraden moeten beslissen, in

de Staten-Generaal druk op de zittende bewindslieden weten

uit te oefenen. Het Rijk immers kan zich wél hogere ont-

vangsten verschaffen en het kan ook aan het Gemeente-

fonds of aan bepaalde gemeenten middelen verstrekken.

Maar als dat nu eens niet gebeurt? In minder nijpende ge-

vJlen zullen de gemeenten zich mopperend schikken. Zij

zullen zich-zelf-verschonende verklaringen afleggen en de

kritiek ‘ôp het uitblijven van voorzieningen endosseren.

Maar er kunnen ook ernstiger gevallen zijn als een ge-

meente, bijv. bij de betaling van rente en aflossing, een lege

kas heeft. Wat dan? Een gemeeiite kan niet in staat van

faillissement worden verklaard omdat de grondwetteljke
taken van een gemeenteraad niet aan een bewindvoerder

kunnen worden overgedragen. Het is inderdaad voor-

gekomen, dat een Minister van Financiën een gemeente

eens wilde laten voelen wat het is als lonen, salarissen en

aannemers niet op tijd worden betaald. Maar hij kon dat

niet volhouden. Eén dag té lang wachten betekent dat

duizenden inwoners geen huur meer betalen en geen maand-

rekeningen; dat wordt al gauw een complete chaos.Jn

Amsterdam bijv.
zou!de
gemeentegiro de betalingen staken.

Dat heeft consequenties voor de rjksgiro, eventueel spaar-

banken, en ga zo maar door. De situatie wordt zo absurd,

dat geen Minister ad Financiën gemeentekassen leeg kan

laten.

Dit beeld van wat in uiterste consequentie zou kunnen

gebeuren, moest worden geschetst voor het antwoord op

de vraag: ,,hoe dat bij de gemeenten nu allemaal kan?”:

groeiende tekorten, stijgende uitgaven en toch doorgaan

met betalen. Er is geen kwestie van dat gemeentebestuurders

opzettelijk naar een chaos sturen. Iedereen, de burger, de

ambtenaar en de aannemer van wérken is er diep van over

tuigd dat het verschuldigde zal worden betaald en dat de
middelen daarvoor beschikbaar zullen.komen. Niettemin

komt ons gehele bestuurlijke bestel door een financiering

zonder middelen in een gevaarlijke situatie. Dat gevaar

kan niet verdwijnerO door het analyseren van tekorten.

Want het euvel ligt niet bij de cijfers, het is ingebouwd in

het systeem zelf.

De reeks van oorzaken en gevolgen moge nog eens

worden herhaald: het voordeel van een grotere efficiency

op het gebied van de belastingheffing door de inning bij

de bron, heeft de algehele afschaffing van de gemeentelijke

inkomstenbelasting töt gevolg gehad. Dit heeft er toe geleid

dat op gemeentélijk niveau lusten en lasten niet meer tegen

elkander behoefden te worden afgewogen. Een tweede bron

yan moeilijkheden schuilt in de verdeling van de geïnde

belastingen. Er zijn gemeenten, die hoge bedragen inves-

teren ten bate van de nationale economie. De vruchten,

welke deze gemeentelijke activiteiten afwerpen, vloeien in

‘s Rijks kas. Dat wil zeggen: het Rijk heeft de lusten en de

gemeenten de lasten. Zowel aan de kant van de uitgaven
als aan de zijde van de ontvangsten is het verband tussen

lasîen en lusten teloor gegaan.

Er valt niet meer terüg te draaien. Maar het is wel mogelijk

de divergerende wegen van de uitgaven en van de ont-

vangsten te leiden naar parallelliteit. Dat kan aan de zijde

van de uitgaven indien de normen van het Gemeentefonds

zullen zijn aangepast; dat kan voor de ontvangsten door
een redelijke beloning aan gemeenten, die in bijzondere

mate tot het ontvangen van profijten hebben bijgedragen.

Los hiervan zullen ingrijpende hervormingen noodzake-

lijk zijn. Wil men afzien van een algehele centrale finan-

ciering van gemeentelijke uitgaven, wat zou leiden tot een

monster-administratie met veel lokaal ongenoegen, dan

ligt het alternatief in:

herziening van de uitkeringssieutels van het Ge-

meentefonds;

verdere ontwikkeling van het statuut van Rijksuit-

keringen voor bepaalde doeleinden;

het vormen van zeer grote gemeenten, die zelf gede-

centraliseerd werken;

het scheppen van een overlegorgaan tussen de regering

en de sub 3 bedoelde gemeenten.

J. Hasper

(I.M.)

Het Amerika’anse ‘economi,sche beleid’

en zijn institution.ele kader

De ondertekening door de Amerikaanse President op

28 juni ji. van de wet inzake tijdelijke verhoging van de

Amerikaanse inkomsten- en vennootschapsbelasting is
voorafgegaan door een strijd tussen President Johnson

en de heer Mills, de voorzitter van het Ways and Means

Committee van het House of Representatives. Deze strijd

is tamelijk uniek in de geschiedenis an het Amerikaanse

Congres en zal daarom zeker historische betekenis krijgen;

zij heeft ongeveer, tien maanden geduurd. In die periode

hebben de President, de Secretary of the Treasury, de

voorzitter van de Federal Reserve Board en andere auto-

riteiten herhaaldelijk en met grote overtuiging gepleit

voor aanvaarding, door het Congres
)
van het voorstel tot

belastingverhoging. Al deze pleidooien – soms dramatisch

èn emotioneel – hebben de voorzitter van genoemde com-

missie niet kunnen brengen tot goedkeuring van het

pakket van belastingverhogingen en bezuinigingen. Zelfs
de dollar-crisis van eind november/december 1967 en die

van maart jI. hebben hem onberoerd gelaten. De reden

hiervoot was, dat de strijd in wezen ging om een principieel

punt, namelijk dat Mills en velen.varizijn commissieleden

en andere congresleden het beginsel van krachtige bezuini-

ging als primaire eis stelden en dit beginsel lieten prevaleren,

ook in de stormen op de valutamarkten. Tenslotte heeft

de President toegegeven en goedgevonden dat de belasting-

verhogingen gekoppeld zouden worden aan een totaal van

$ 6 mrd. aan bezuinigingen op federale uitgaven. De heer

Mills is in deze zittingsperiode de machtigste man in het

Congres gebleken; hij heeft de President, volgens vele

waarnemers, een vernederende nederlaag toegebracht.

Gezien het grote belang van de ,aanvaarding van dit

pakket voor de bestrijding van de inflatie in de Verenigde

Staten, en daarmede voor de handhaving van de betrekke-
lijke stabiliteit en groei van de wereldeconomie, is het niet

te verwonderen dat velen in Europa perplex waren over

een dergelijke lange procedure, zelfs in perioden waarin

de stabiliteit van de dollar in groot gevaar was. Gewend

aan de parlementaire procedures in vele Europese landen,

om nog maar te zwijgen over de ,,regulator” in Engeland
1,

was dit lange uitstel en de politieketouwtrekkerij tussen

President en Congres voor velen een raadsel. Men zou op
het eerste gezicht dit gehele proces enigszins kunnen ver-

gelijken met een brand, vlak bij een huis, waarbij de brand-

weermannen lijdelijk toekijken (en zelfs voor een tijdje de

slangen weer opbergeh: het ontwerp werd in het najaar

van 1967 door de heer Mills in de ijskast gezet) omdat de

brandmeester over een principiële kwestie met de eigenaar

van het huis van mening verschilt. –

ECONOMISCHE ADVISEURS

Het is geen zeldzaamheid, dat belangrijke wetsontwerpen

een lange behandeling in het Congres ondergaan. Andere

voorbeelden zijn de behandeling van het wetsontwerp

inzake belastingverlagingen in 1963/64 en die van de

,,Employment Act” van 1946. Eerstgenoemde wet werd

achttien, laatstgenoemde dertien maanden na de indiening

aangenomen. De wet van 1946 voorzag in de oprichting

van de
Council of Econo,nic Advisers
van de President van

de Verenigde Staten, en van het
Joint Economic C’ommiitee

van het Congres. Een groot deel van de dissertatie van Dr.
L
e
ibb
r
andt* is gewijd aan deze beide lichamen, speciaal

in verband met het grote aantal economische specialisten

die zij in dienst hebben of consulteren. Het doel van zijn

studie is onder meer om de zeer grote behoefte van de

Amerikaanse Congresleden aan stafleden en specialisten

te verklaren. Hiertoe is het nodig een inzichf te verkrijgen

in de wederzijdse betrekkingen tussen het Congres, de

President en zijn Administratie.

Het Congres.
Leibbrandts eigenlijke onderwerp wordt voor-

afgegaan door een zeer beknopte en uitstekende beschrj

ving van het Amerikaanse gouvernementele stelsel, die
duidelijk de verschillen aantoont met het parlementaire

stelsel in de meeste landen van Europa. Naast de structuur

van het gouvernementele stelsel, zijn er andere verschillen

met het Europese parlementaire stelsel, namelijk dat de

besluitvorming van het Congres voor een belangrijk deel

plaatsvindt in vaste commissies en subcommissies. ,De

uitspraak van Woodrow Wilson, aangehaald door -de

schrijver, dat hetgouvernementele stelsel van de Verenigde

Staten een ,,Committée Government” is, typeert de werk-

zaamheden van het Congres. Het feit dat dit lichaam het

initiatief van wetgeving
heeft en zich bovendien met
details

bemoeit, is één van de oorzaken van de grote behoefte

aan specialisten.

Er kunnen echter nog twee andere redenen die deze

behoefte verklaren, vermeld worden. Allereerst is daar de

rol van de Verenigde Staten in de
wereldeconomie.
Belang-

rijke gebeurtenissen, ook op niet-economisch gebied,

plaatsvindende buiten, of belangrijke maatregelen genomen

in, de Verenigde Staten beïnvloeden direct of indirect de

*
Dit artikel is geïnspireerd door de dissertatie
Eco-
nomen in dienst van politici,
waarop Dr. G. J. Leibbrandt op 27
juni jI. aan de Vrije Universiteit promoveerde. Deze studie be-
schrijft om. de gecompliceerde structuur van de Amerikaanse
Administratie en het institutionele kader van het Amerikaanse
economische beleid. We kunnen dit boek aanbevelen aan allen,
die in ambtelijke of zakelijke functies met de Amerikaanse
Administratie te maken hebben.
1
Deze geeft de regering de
;
bëvoegdheid bepaalde indirecte
belastingen met 10% te verhogen
or
te verlagen.

ESB 7-8-1968

733

wereldeconomie, en hebben daardoor vaak politieke ge-

volgen. Bij een zeer groot aantal belangrijke politieke

gebeurtenissen in de wereld kiezen de Verenigde Staten

partij. Zelfs als dit land niets doet betekent de passiviteit

vaak het innemen van een positie. Dit
is
het grote verschil

met kleine landen wier passiviteit meestal geen enkele

wereld-politieke betekenis heeft. Daarom kunnen de

Verenigde Staten vaak niet doen wat een klein land wél

kan doen. Om een voorbeeld te geven. Een klein land kan
de helft van
zijn
strategische voorraden indien en voor-

zover het deze al bezit, in een korte periode verkopen

zonder dat dit een noemenswaardige invloed op de grond-

stoffenmarkten heeft; indien de Verenigde Staten ditzelfde

zouden doen, zouden de gevolgen hiervan voor een aantal

landen zeer ongunstig kunnen zijn. Dit voorbeeld kan
gemakkelijk met tientallen andere worden uitgebreid.

De politici in Amerika zijn dus in veel grotere mate op

economische, en natuurlijk ook op andere, deskundigen

aangewezen dan in kleinere landen.

Ten tweede vloeit uit, het feit dat naarmate de Admini-

stratie meer economisten in dienst neemt voort, dat het

Congres om voldoende
tegenwicht
te kunnen vormen,

ook vaak tot uitbreiding van het aantal van deze des-

kundigen zal overgaan
2.

De Council.
Leibbrandts boek beperkt zich uitsluitend tot
het institutionele kader van het economisch beleid. Dat is

een studie op zich zelf. Het vervolg op deze studie, een

analyse
van het economisch beleid in de afgelopen 22 jaar,

zou
even interessant kunnen zijn. Immers, dan zouden ver-

schillende onderdelen van deze studie beter tot zijn recht

kunnen komen en zou blijken dat op een enkel punt een

zekere verfijning en correctie nodig is. Om een voorbeeld

te geven. De schrijver zegt, dat de Council of Economic

Advisers geen tijd heeft voor ,,plannin”, de vrees die de

tegenstanders van de Employment Act in 1946 aanvankelijk

tegen het voorgestelde nieuwe instituut koesterden. Hierop

laat de schrijver volgen dat dit niet wil zeggen, dat de

Council zich geheel van voorspellingen onthield, maar

dat deze ,,planning” niet veel gemeen had met die, welke

door het Nederlandse Centraal Planbureau of het Franse

,,Commissariat du Plan” wordt verricht (blz. 82-84).

Het komt ons voor dat eenS onderscheid moet worden

gemaakt tussen
planning en
voorspellingen.
Inderdaad
houdt de Council zich niet bezig met planning, maar deze

Raad occupeert zich wél met voorspellingen, en zeker in

dit lopende decennium
3
. Dit blijkt reeds uit het feit, dat

de Council in zijn jaarlijkse rapport, dat altijd in de tweede

helft van januari verschijnt na de ,,State of the Union

Message” en de indiening van de begroting door de

President, een schatting maakt van de omvang van het

bruto nationaal produkt voor het lopende jaar, een schat-

ting, die het Bureau of the Budget gebruikt voor de te ver-

wachten belastinginkomsten. Op dit punt menen wij zelfs

een sprekende overeenkomst met het Centraal Planbureau

2
Dit is dan ook een van de redenen dat waarschijnlijk in geen
elikele plaats in de wereld zoveel economische data en kennis
van de wereld bijeen is als in Washington D.C. Naast de eco
nomisten van het Congres en de Administratie zijn er in deze plaats onder meer honderden economisten, afkomstig Uit ten
minste 70 landen, werkzaam
bij
twee internationale en één
regionale financiële instelling.
‘Onder de Eisenhower-Administratie is de Council minder
actief op dit gebied geweest.

Uw bedrijf en kantoor

is welkom in Nijmeen,

want Nijmegen heeft:

Een nieuw industrieterrein van 100 ha

met havens in aanleg.

Aantrekkelijke terreinen voor handels-

bedrijven en kantoren in centrum.

Goede weg-, trein- en waterverbindin-

gen met binnen- en buitenland.

Ruim aanbod van gespecialiseerde en

administratief geschoolde arbeidskrach-

ten.

Maar ook uw personeel

is welkom in Nijmegen,

want het vindt er:

Ruim assortiment van woningen (geen

woningnood!).

Stad met een rijk verleden en oud

stedeschoon, gelegen in fraai rivier- en

heuvellandschap.

Uitgestrekte natuurreservaten, bossen,

heide in directe omgeving.

Mogeliikheden tot recreatie in elke

vorm

schouwburg, concertgebouw,

sporthallen, ere-divisievoetbal.

VOOR INLICHTINGEN:

Wethouder
van Publieke Werken en
Stadsontw!kkeling,

Stadhuis. ‘Te!. (08800) 2 81 00.

734

te zien. Bovendien moeten de adviezen van de Council

voor een deel gebaseerd zijn op economische voorspellingen,

omdat het economisch beleid daarop moet wo’rden afge-

stemd.

De Council is niet altijd gelukkig geweest met zijn voor-

spellingen, een feit, dat bij de beoordeling van het econo-

misch beleid van de VS niet buiten beschouwing kan

blijven. Een van de meest bekende foutieve schattingen van

de Council kan in dit verband niet onvermeld blijven,

omdat dit mede geleid heeft tot de inflatie van de laatste
jaren “. Toen de Federal Reserve Board begin december

1965 het disconto verhoogde, hield President Johnson op

zijn ranch in Texas een persconferentie, waarbij Secretary

of the Treasury Fowler en Dr. Ackley zich tégen deze ver-

hoging verklaarden omdat er geen gevaar voor inflatie

zou bestaan
5
. Achteraf bleek, dat het BNP in het kwartaal
oktober-december 1965 zeer sterk was gestegen, en dat de

infiatoire krachten in de eerste helft van 1966 zich inten-

siveerden. We menen met enig recht deze foutieve voor-

spelling te mogen bekritiseren, omdat we in dit tijdschrift

enkele maanden daarvéér hadden gewezen op de te ver-

wachten veranderingen
6

Behalve door de schrijver genoemde aspecten van de

onderlinge verhoudingen tussen het Congres, de President

en zijn Administratie, verdient o.i. nog een ander aspect

de aandacht, namelijk de persoonlijke betrekkingen tussen

de President en het Congres. Dit had toegevoegd kunnen

worden aan de-uitspraak dat men vaak ten onrechte dçnkt,

dat de President grote invloed heeft op het Congres., De

geschiedenis van de laatste 7 â 8 jaren bewijst duidelijk

dat dit niet het geval is, zelfs niet als zijn eigen partij de

meerderheid in het Congres heeft.

WERKGELEGENHEIDSPOLITIEK

Een ander punt waarop de schrijver de indruk wekt de

grenzen van het descriptieve gedeelte te hebben over-


schreden,
is
zijn—misschien onbewust—partij kiezen voor

de opvattingen van Dr. Keyserling, de tweede voorzitter

van de Council onder de Truman-Administratie, inzake de

noodzaak yan volledige werkgelegenheid ‘. Dr. Leibbrandt

vindt namelijk dat Keyserling in dit opzicht ,,zijn tijd ver,
misschien te ver vooruit” was (blz.
75).
Aanvankelijk had

President Truman sympathie voor zijn ideeën, maar toen

aan het einde van de Koreaanse oorlog de inflatie zich

duidelijker deed gevoelen, bleek Truman ,,minder van dit

advies gdiend”. Dit was o.i. een juist standpunt, en wel

om twee redenen.

In de eerste plaats had de schrijver hier kunnen aan-

haken op zijn latere beschouwingen over
politieke haal-

baarheid.
Terecht stelt Leibbrandt later in zijn studie dat

,,de econoom slechts met succes kan onderwijzen als hij

rekening houdt met de politieke constellatie” (blz. 132).
Dit heeft Keyserling zeker niet gedaan. De verkiezingen

voor het presidentschap in november 1952 zijn door

Generaal Eisenhower gewonnen onder meer, volgens onze

mening, omdat hij zich krachtig uitsprak tegen de inflatie,

hetgeen zijn tegenstander Adlai Stevenson niet deed
8

De tweede reden was dat Keyserljng geen voorstander

was van een evenwichtige economische groei gebaseerdop

prijsstabiliteit, maar van
volledige werkgelegenheid
als
primair doel
en daarmede
bewust inflatie aan vaardend als

dit hiervan het gevolg zou zijn. In dit verband moet niet

vergeten worden, dat kort na de oorlog Prof. Samuelson

een jaarlijkse
prijsstijging
van
5%
verantwoord achtte;

later heeft hij dit percentage tot ongeveer 2 teruggebracht.

INFLATIEBESTRIJDING

Dit brengt ons terug naar de wet inzake tijdelijke ver-

hoging van de belastingen. De tegenstand van dit wets-

ontwerp kwam vooral van die groep in het Congres, die

ernstige bezwaren heeft tegen de inflatie. Dit lijkt para-

doxaal. Immers, deze groep zou dit wetsontwerp hebben

moeten toejuichen als middel ter beteugeling van de in-

flatie. De reden dat dit niet het geval was lag, zoals reeds

opgemerkt, in de eis van een groot deel Van het Congres voor

krachtige bezuiniging op de overheidsuitgaven. Op dit punt

kwam het beginsel van ,,checks and balances” in het

Amerikaanse ,,Presidentiële systeem” – een term die de

onderlinge relatie tussen het Congres, de President en zijn

Administratie aangeeft – duidelijk naar voren.

Het zou ons niet verwonderen, als de inflatie bij de

presidentiële verkiezingen van dit najaar opnieuw een

zekere rol zou gaan spelen. De
prijsstijging
in de Verenigde

Staten in de laatste jaren (ongeveer 4 %) moge in Europese

ogen niet groot zijn, zij is dit wel voor Amerikanen, vooral

nadat gedurende
5
â 6 jaar de
stijging
van de consumenten-

prijzen slechts ruim 1 % per jaar heeft bedragen.

De sterke prijsstijging van de laatste jaren heeft geleid

tot
loonconflicten
en grote ontevredenheid van die groepen

(een niet onaanzienlijk percentage van de bevolking) die de

reële waarde van hun inkomen niet of nauwelijks hebben

zien toenemen. De richtlijnen voor lonen, die in 1962 werden

ingevoerd, zijn reeds in de zomer 1966 terzijde geschoven,

hetgeen geleid heeft tot vrij sterke stijgingen van de lonen

in de grote industrieën. De vernieuwing van het loon-

Daarentegen heeft de Council een uitstekende voorspelling
voor 1967 en, naar het zich laat aanzien, ook voor 1968 gegeven.
De persconferentie, die op 6 december 1965 plaatsvond,
was op zichzelf reeds ongewoon. De dag tevoren had President
Johnson een verklaring afgelegd. De volgende citaten zijn daar-
uit interessant: ,,I particularly regret that this action (disconto-
verhoging) was taken before January when we will have before
• üs the full facts on next year’s’budget, Vietnam costs, housing
• Starts, ‘state and local spending, and other elements in the
economic outlook…. My view and the view of the Secretary
of the Treasury and the Council of Economic Advisers is that
the decision on interést rates should be a coordinated policy
decision in January, when the nature and impact of the adminis-
tration’s budgetary and Vietnam decisions are known. This
view was apparently shared by three of the seven board mem-
bers” (bedoeld is Federal Reserve Board).
Op deze persconferentie (uitgezonden door alle televisie-
• stations) voerden ‘alle leden van de zgn. Quadriad, t.w. de
de President, dé Secretary of the Treasury, de voorzitter van de
Council of Economic Advisers en de voorzitter van de Federal
Reserve Board, het woord om hun standpunten uiteen te zetten.
Hierbij werd duidelijk aangetoond, dat de Verenigde Staten
• geen gecoördineerde economische politiek hebben en dat de
Federal Reserve (een schepping van het Congres, maar met
grote zelfstandigheid) geen verantwoording schuldig is aan de
President, die echter wél de leden van de Board benoemt.
– . Zie het artikel ,,Nieuwe fase in de Amerikaanse Conjunc-
/ tuur” in
ESB
van, 20 oktober 1965, blz. 960 e.v.
Het betreffende wetsontwerp was ingediend onder de naam
“Full Employment Bill”. Door de oppositie in het Congres
• tegen dit ontwerp, -is de naam eerst veranderd in- “Employment
• and Production Bill”, -en tenslotte als “Employment Bill” aan-
vaard. De schrijver citeert de uitsprâak van de bekende oud-
hoogleraar en oud-senator Paul H. Douglas, dat het een wet
was “born Out of conflict, struggie and a good deal of bitter-
ness” – – – –
8
Hoe het infiatievraagstuk in die tijd in de Verenigde Staten
leefde, blijkt wel hieruit, dat beide kandidaten voor het president-
schap een’ speciale verkiezingsrede over dit probleem hielden.
De redé van Generaal Eisenhower over de inflatie was vol-
komen duidelijk, die van Stevenson vaag.

ESB 7-8-1968

735′

contract in de staalindustrie over enkele weken zal dit ver-

schijnsel opnieuw bevestigen.

Hiermede zijn we genaderd tot een ander probleem dat

een verfijning behoeft. Bij de behandeling van de richt-

lijnen voor
prijzen
en lonen merkt Dr. Leibbrandt op,

dat dit het enige gebied is waarop de Council de grens

tussen de functie ,,van een zuiver adviesorgaan en het ver-

vullen van administratieve functies dicht is genaderd”

(blz. 92). Deze grens is o.i. echter overschreden.
Dit blijkt

onder meer uit de volgende passage: ,,Zodra de Council

van plannen tot prijsverhoging of van een prjserhoging

die reeds had plaats gevonden vernam, zond hij brieven en

telegrammen naar de betrokkenen of belde hen op. Vaak
werd in het geval van een.reeds aangekondigde prijsver-

hoging verzocht, alsnog met de Council te willen over-

leggen” (blz. 94).

Daarnaast zijn twee presidenten op dit gebied actief

opgetreden. Het eerste.geval betreft het destijds gerucht-

makende conflict tussen President Kennedy en de president

van U.S. Steel Corporation. Nadat de vakvereniging

genoegen had genomen met een matige verhoging van de

lonen, die viel binnen de aanbevolen richtlijnen, kondigde

deze staalonderneming begin april 1962 een verhoging van

de prijzen van een aantal staalprodukten aan. Tengevolge
van een krachtig optreden (dat vooral in het bedrijfsleven
veel verzet heeft opgewekt) van President Kennedy en de

weigering van de president van Inland Steel Corporation

om mee te doen, werd deaangekondigde prijsverhoging

ingetrokken. –

Drie jaar later is Piesident Johnson actief opgetreden

bij de nieuwe onderhandelingen over de vernieuwing van

het looncontract in de staalindustrie. Gedurende de onder-

handelingen verzocht hij partijen de besprekingen van

Pittsburg naar Washington te verplaatsen om deze in de

kantoren van de Council, grenzende aan het Witte Huis,

voort te zetten. Mede hierdoor werd zonder staking een


looncontract afgesloten, dat opnieuw binnen de richtlijnen

bleef.

Bovendien heeft de Amerikaanse regering enkele malen

een indirecte druk op de ondernemingen in bepaalde

industrieën uitgeoefend door te dreigen met de verkoop

van een deel van de strategische voorraden wanneer de

prijzen verhoogd zouden worden.

We keren terug tot het uitgangspunt. De wet inzake de

tijdelijke belastingverhoging zal, tezamen met de be-

zuiniging op de federale uitgaven, de inflatie in de Ver-

enigde Staten niet in korte tijd kunnen onderdrukken.

Wél is een sterke daling van het tempo van de economische

expansie, die in de eerste helft van dit jaar abnormaal

groot was – ongeveer 10% nominaal en ongeveer 6%

reëel
6p
jaarbasis – te verwachten. De oorzaak daarvan

ligt niet alleen bij genoemde maatregelen, maar ook bij het

feit dat de voorraadvorming van staal, die in de afgelopen

maanden buitengewoon groot is geweest, met of zonder

staking na 1 augustus aanzienlijk zal verminderen. Ze!fs

worden reeds stemmen gehoord die een kleine recessie aan

het eind van dit jaar verwachten. Hoe dit ook zij, de effec-

tieve bestrijding van de inflatie blijft, evenals in vele ândere
landen, ook in de Verenigde Staten een heel moeilijk vraag-

stuk. De inflatie in dit land is vooral veroorzaakt door de

“cost push”, omdat de meeste loonsverhogingen in de

laatste twee jaren verre zijn uitgegaan boven de produk-

tiviteitsstijgingen. De nieuwe Administratie zal ôok in dit

opzicht voor moeilijke problemen worden geplaatst.

v. d. V.

(Washington .D.C.)

Misverstan.den

Op 14juni ji. heeft de Tweede Kamer.het ontwerp van wet

op de omzetbelasting 1968 aanvaard; op 26 juni deed

de Eerste Kamer dat. Per 1 januari 1969 zal het cumu-

latieve cascadestelsel van de omzetbelasting 1954 worden

vervangen door een belasting op de toegevoegde waarde

(BTW), die in principe een neutralere heffing zonder cumu-

latie-effecten mogelijk maakt. Vanzelfsprekend is het wets-

ontwerp vergezeld gegaan van een Memorie van Toeliéhting

(MvT), terwijl de behandeling in de Kamers aanleiding
gaf tot de uitwisseling van andere stukken. Tevens ver-

schenen sinds 4 oktober 1967, dé datum vn indiening,

ettelijke commentaren, o.a. van de heren Tuk, Millenaar,
Beekman, Hanhart en De Moor’, die hun steentje hebben

bijgedragen tot beter begrip van het stelsel. Merkwaardig

genoeg hebben de toelichtende verhandelingen, zowel van

de regering als van de fiscale experts, tevens misverstanden

in het leven geroepen, waartoe het wetsontwerp zelf o.i.

geen aanleiding geeft. Daarnevens is nog wat demagogie

in het spel gekomen. Enkele van deze misverstanden, die

een taai leven lijdén, willen wij hier trachten op te helderen.

MISVERSTAND NO. 1:

IN DE ONDERNEMERSSFEER WORDT

PER SALDO GEEN O.B. GEHEVEN

Dit misverstand woekert met welhaast onbegrijpelijke

hardnekkigheid voort. De wortel van het euvel schuilt in

de MvT bij het wetsontwerp. Daarin lezen wij op blz. 19:

,,Zo heeft in de BTW het systeem van onmiddellijke aftrek

van de voorbelasting tot gevolg dat in de bedrjfssfeer

per saldo geen belastingheffing
plaatsvindt”. En in het

Verslag van het Mondeling Overleg wees de staatssecretaris

op pagina 12 er nog eens op, dat de BTW
,,vooral
vôldaan

wordt door de laatste schakel, de
detailhandel,
die
uiteindè-

ljjk
de opbrengst van de BTW in de schatkist stort”. En de

Memorie van Antwoord vertelt ons op pagina 22: ,,Door

het samenvallen van het moment van belastingbetaling

door ondernemingen met het moment van verrekening
van deze belasting door ondernemingen, die zich in de

volgende schakel van de bedrijfskolom bevinden, wordt

er dus niet alleenper
saldo
binnen de bedrijfskolom
geen
o.b.
geheven
…..
. In soortgelijke bewoordingen laat

Millenaar zich uit op blz. 31 van zijn cômmentâar. En

Beekman: ,,De fiscus incasseert dus eigenlijk via de

winkelier
de volle belastingopbréngst, want alle andere

bedragen vallen tegen elkaar weg”. Heel curieus volgt dan

nog op dezelfde pagina, dat men juist
,,niet
de
volle zwaarte

van afdracht op de
detailhandel”
wilde laten vallen (blz.

61). In de
Praktijk vragen BTW
betoogt Tuk, dat de BTW

,,een nieuw
betaalspelletjè”
is,
waarbij er in wezen
niets

gebeurt. In hetzelfde werkje komt Tj. S. Visser deze ziens-

wijze nog eens bevestigen. ,,De fiscus int enkel echt de lax,

welke aan, de
consument
in rëkening is gebracht… Dus

juist daar waar de BTW een echte tax zal zijn en geen schijn-

tax als binnenin de 0-kring” (blz. 35 en 39). Tenslotte

736

ver de BTW

nog De Moor: ,,De ontvangsten voor de fiscus ontstaan

pas bij het presteren aan de
consument. Alles wat de fiscus

in voorgaande schakels ontvangt, geeft hij gelijktijdig

weer terug in dc opvolgende schakels” (blz. 101). ,,De

fiscus verkrijgt zodoende
geen ontvangsten
zolang de pro:

dukten of diensten de
consument
nog niet hebben bereikt”

(blz. 104). Wederom zeer curieus lezen wij dan op pagina

102: ,,Als een ondernemer zijn aangifte niet doet, heeft

de fiscus altijd nog de
belasting van de voorschakels”

(alle cursiveringen van mij, H.). Wij menen in dit alles

een zeer ernstig principieel misverstand t.a.v. de werking

van een BTW-stelsel te moêten constateren, terwijl het

in de verschillende uiteenzettingen ook aan de nodige

consistentie hapert. Intussen ere wie ere toekomt; Hanhart

is er niet ingetrapt.

Wij willen nu de gesignaleerde misvatting eens’ nader

analyseren. Het is zeer beslist onwaar, dat de fiscus pas

BTW zou innen bij verkoop door de detailhandel. Ook

met bewijzen uit het ongerijmde valt dit aan te tonen.

Hadden de geciteerde commentatoren gelijk, dan kon de

wetgever volstaan met een ‘single point tax’, een één-fase-

belasting op de detaillist. Het in dit verband wazige ver-

haal over de controle-mogelijkheden, die de meer-fasen-

belasting oplevert, overtuigt ons vilstrékt’niet Ëen één.

fase-O.B. zelfs op de detailhandel zou juist het aantal te

controleren ondernemers drastisch verminderen. De (zeer)

kleine detaillisten zouden toch belasting-exemptie genieten.

Wel is het waar, dat een één-fase-belasting een hoog tarief

impliceert en derhalve een sterk motief tot ontduiking

oplevert.

Tweede bewijs uit het ongerijmde: de fiscus zou in de

detailhandelstase alleen een volledige belasting kunnen

innen als de handelaar geen aftrekrecht
bezat. Maar van-

zelfsrekend heeft de detailhist als in principe elke andere
ondernemer dit recht wél. Ook hij mag de verschuldigde

belasting (tarief x netto prijs afzet) verminderen met de

hem doorberekende BTW uit voorgaande schakels. Is de

detailhandelsmarge relatief laag, dan int de fiscus in deze

fase juist een
klein
gedeelte van de belasting op een artikel.
De verdedigers van de door ons bestreden opvatting gewa-

gen van een ,,spelletje ping-pong”, waarmee zij een illus-

tratie bedoelen te geven van een soort van gesloten betaal-

circuit tussen ondernemers en fiscus in de bedrjfssfeer.

Wij zouden iedereen, die nu nog in onzekerheid verkeert

over dit aspect van het nieuwe systeem, aanraden ook

eens een spelletje te spelen met drie man: fabrikant, hande-

laar en fiscus, en daarbij te werken met fictieve facturen.

Het zal de deelnemers dan weldra blijken, dat de fiscus

wel degelijk belasting in de bedrijfssfeer incasseert en de

opbrengst behoudt.
De fiscus rest itueert niet, de onder-

nemer verrekent en draagt het saldo definitief af.

Er is dan ook geen sprake van, dat de ,,voorfinanciering”

door het bedrijfsleven zal verdwijnen, doordat er op bedrijfs-

middelen en voorraden geen belasting meer zal rusten,

zoals in het Eindverslag van de vaste Commissie voor

Financiën der Eerste Kamer te lezen staat (Zitting 1967-

1968, no. 135, blz. 8,2e kolom). Wel kan het voorkomen,

dat in een bepaalde maand de inkopen deafzet dermate

overtreffen (bijv. door investeringen, voorraadvorming,

enz), dat de ondernemer inderdaad ook
per saldo
een

vordering op de fiscus
krijgt.
In dit geval is er sprake van

een echte restitutie. Overigens merken wij hier nog op,
dat de ,,directe.” aftrek van de doorberekende BTW op

bedrijfsmiddelen ten gevolge heèft, dat de aftrek voor

doorberekende belasting uit voorgaande schakeis.de vol-

gende maand des te geringer wordt (bij toepassing van het

pro rata temporis zou de aftrek afhankelijk zijn van de

afschrijvingen).

Op de wat langere termijn werkt het nieuwe systeem wel

degelijk als een belasting op de toegevoegde waarde

(globaal: loon+intrest+winst). Van hun standpunt bezien

bestrijden onze opponenten de juistheid van die naam.

Zij zien blijkbaar die toegevoegde waarde niet; in hun visio

stromen de goederen zonder meer door de bedrijfskolom.

Hardnekkig betrekken zij de verkeërde posten in hun be-

schouwing, zoals moge blijken uit het onderstaande een-

voudige schema met een BTW van 12%.

Fabrikant A.

1

Handelaar 8

Inkoop f. 1.000
1
Verkoop F. 2.000
BTW f. 120 BTw f. 240
Inkoop f. 2.000
1
verkoop f. 3.500
BTw f. 240 BTW f. 420

Ontvangen .

Uitgeschreven

Ontvangen

I
Uitgeschreven
factuur f. 1.120 1 factuur f. 2.240

factuur f. 2.240 1 factuur f. 3.920
,

Afte dragen BTW:

Af te dragen BTW:

f.240—f.l20-f. 120

f. 420— f. 240

f. 180

In totaal wordt door A en B afgédragen
f.
120 + f. 180 =

f. 300; de door B doorberekende BTW is f. 420, want in

een nog verder terugliggende fase is ook reeds f. 120 BTW

betaald. In de gekritiseerde opvatting vergelijkt men steeds

Ab (verkoop) met Ba (inkoop) en concludeert dan, dat

de fiscus per saldo niets ontvangt. Men moet echter
binnen

elke schakel
in-
en verkoop
met elkaar vergelijken, dan

ontkomt men moeitelocis aan het bedoelde misverstand.

Nogmaals, wie de juistheid van onze presentatie betwijfelt,

spele het spelletje zelf.

Het is wél juist, dat het
effect
van de BTW uiteindelijk

hetzelfde is
alsof
zij eeii éénmalige heffing op de klein-

C. P. Tuk:
Ontwerp
BTW,
Gorinchem
1967;
E. Beekman e.a.:
Praktjjkvragen
BTW,
Amsterdam
1968;
K. Millenaar:
De nieuwste omzetbelasting,
Deventer
1967;
E. Beekman: De invloed van de
BTW op
de adnsi,zistratie,
Deven-
ter
1968;
J. C.
Hanhart:
De
BTW
in schema’s en tabellen,
Alphen aan den
Rijn
1968;
A. E. de Moor:
De belasting over de toegevoegde waarde en haar
betekenis voor de ôndernemer,
Alphen aan den Rijn, z.j.

ESB 7-8-1968

737

handelsschakel ware. De som van alle afdrachten in de

successieve schakels, inclusief de detailhandel, is gelijk

aan een heffing van 12% op de detailprijs. Ook kan men

stellen, dat er uiteindelijk geen BTW op de ondernemer

drukt, omdat hij deze belasting in de prijs doorberekent.

Maar dat is natuurlijk geen bijzonderheid van de BTW;

de ondernemer, ook de detaillist, streeft er in principe

altijd naar indirecte belastingen door te berekenen (zelfs

directe belastingen worden in een periode van infiatoire

financiering – gedeeltelijk – ten laste van de consument

gebracht). Of dit uiteindelijk lukt zonder nadelige gevolgen

voor de ondernemer valt vaak moeilijk te beoordelen.

Men mag aannemen, dat een prijsverhoging in principe
toch een rem op de ontwikkeling van de afzet betekent.

MISVERSTAND NO. 2: HET ,,NETTO-DENKEN”

Er wordt de ondernemer aanbevolen een zorgvuldige

scheiding te maken tussen de goederenrekening en de te

vorderen en verschuldigde BTW. De oude O.B. was een

kostenpost, begrepen in de prijs van de ingekochte goederen,

de BTW daarentegen zou een ,,doorlopende” post zijn,

waarmede bij de kostencalculatie geen rekening behoeft

te worden gehouden. Men koopt van zijn leverancier niet
slechts goederen, maar ook ,,taxbonnen”, die recht geven

op een directe belastingaftrek. De goederen zouden dan

,,ytij” bij dç ondernemer liggen.

Ook hier is o.i. sprake van een onjuiste jnterprçtatie

van de feiten. De genoemde separatie is zeer zeker gewenst

teneindeop een simpele wijze te bereiken, dat er geen

belasting over belasting wordt berekend. Ook in ons

schemaatje is deze procçdure gevolgd. Op de ontvangen

factuur van A staat BTW ad f. 120 apart vermeld; hetzelfde

geschiedt mutatis mutandis met de uitgeschreven factuur

(f: 240).’ Wat betekent dit nu? Wel, dat er
geen belasting

over belasting
wordt berekend. De uitgeschreven factuur

van A behelst een BTW-bedrag ad 12% van de
netto

goederenwaarde (f. 2.000). En wat betekent de aftrek?

Dat er over een
bepaalde waardeçomponent slechts
eenmaal

BTW wordt afgedragen. Dit geit ook voor een investerings-

goed. Ook de waarde van dit goed bestaat uit de waarde

van allerlei materialen, afschrijvingen op andere inves-

teringsgoederen en de toegevoegde waarden in allerlei

processen (loon, enz.). Ook voor deze waardebestand-

d’élen ‘drgeiï de verschillende onderiemers’ slechts één

maal BTW af. Zo worden dus twee vormen van cumulaie

vermeden, die inherçn’t ijn aan het huidige cumulatieve

cascadestelsel.,

Dit impliceert geenszins, dat de goederen ,,belasting-

vrij” bij de ‘ondernémer’ zoudén liggèn Elke ondernemer

krijgt in principe de tot dan toe afgedragen BTW door-

berekend in zijn inkoopprijzen: Vandaar dat de druk in

elke fase
12%’ (of 4%) bedraagt. De aftrek betekent in

principe
niet,
dat de ovérheid
restitutie
verleent, maar

dient ‘oni te
‘voorkomen
dat ‘er over eën waardecomplex

meer dan eenmaal
belasting wordt afgedragen. De aftrek

geschiedt ook niet ,,direct”; de ondernemér verzoekt om

aftrk bij de aangifte van de verschuldigde BTW, bijv.

eens per maand. Wie uit de administratieve separatie van
goederenwaarde ‘en BTW (te vorderen en verschuldigde)
concludeert dat de goederen ,,belastingvrij” bij de onder-

nemer liggen, is het slachtoffer van een zelf in het leven

geroepen optisch bedrog. De op basis van de toegevoegde

waarde afgedragen belasting in de verschillende schakels
blijft het desbetreffçnde goed natuurlijk in een
of
andere

vorm ,,vergezei1e,”. Het zo vurig bepleite ,,netto-denjen”

heeft al velen op een dwaalspoor gevoerd en zal dat nog –

wel velen doen. Nogmaals, men kan wel volhouden, dat

de.BTW-druk in de voorschakels per saldo nulis, maar

dan kan deze uitspraak alleen slaan op de doorberekening

aan de afnemer. In die zin is echter de druk van
elke

doorberekende belasting gelijk aan nul.
MISVERSTAND NO. 3:

VERBETERDE POSITIE

VAN
KAPITAALINTENSIEVE BEDRIJVEN

Meer in het algemeen kunnen wij zeggen, dat die onder-
nemingen vergeleken met de huidige situatie een relatief

voordeel van het nieuwe systeem zullen hebben, die in

meerdere mate dan andere met produktiemiddelen werken,

welke een door vele fasen gecumuleerde O.B. ,,meeslepen”.

De BTW is immers een netto belasting, d.w.z.: geen heffing

van belasting over belasting en slechts een éénmalige

belasting van elk waarde-element tijdens de gang van het

produkt door de bedrijfskolom. Dit impliceert geenszins

een fiscale
privilegiëring
van investeringsgoederen; de één-

malige belasting geldt immers voor
alle
waardebestand-

delen.

MISVERSTAND NO.
4:

DE BTW BEVOORDEELT DE ONDERNEMERS

Het bij het derde misverstand vermelde brengt ons welhaast

vanzelf op d ietwat demagogische insinuatie, als zou de

BTW alleen voordelig voor de (grote) ondernemers zijn.

Wij zouden hiervan het volgende willen zeggen. Elke

indirecte belasting (op een produkt) betekent, ook bij door-

berekening aan de consument als belastingdestinataris,

een kosten- en prijsverhoging, die bij een elastische vraag

de afzetontwikkeling waarschijnlijk remt. De BTW bezit

echter als
systeem
een pluspunt voor de ondernemer: zij

is niet cumulatief. In hoeverre het tot een daadwerkelijke
verlaging van de O.B. —ook de BTW is een O.B. – komt,

is daarenboven nog van het tarief afhankelijk. Is er per

saldo sprake van een verlaging dan zal de overheid wel

zorgdragen, dat deze ook in een prijsverlaging tot uit-

drukking komt. Als dit laatste uiteindelijk toch niet

gebeurt, kan daar nochtans een zeer plausibele reden

voor bestaan, ni. een stijging der overige kosten. In ab-

stracto valt hierover niet veel te zeggen. In de praktijk zal

wel blijken waar de noodzakelijke prijsverlagingen en

-verhogingen optreden.

(I.M.)

sinds 1917

sinds 1917

ST EN 06 RA FE NBJR EA U

W. STEMMER
&
ZN N.V.

Lieven de Keystr. 77, tel. (010) 20 06 86, Rotterdam-14

vervaardigt o.a. de officiële gemeenteraadsverslagen
van Arnhem, Baarn, Dordrecht, Eindhoven, Gronin-
gen, Haarlem, Hilversum, Maastricht, Renkum en
Rotterdam.
Wij leveren nu ook

NOTULEN VAN DIRECTIE- EN

AAN DEELHOU DERSVERGADERINGEN

De jarenlange gedegen ervaring van ons bureau, toe-
passing van moderne geluidsopnametechniek en voor-
al onze eersteklas medewerkers garanderen snel en
accuraat werk, uitgevoerd op uiterst betrouwbare en
discrete wijze.

78,

Blijkt er dus ieeds in het algemeen geen sprake te zijn

van een privilegiëring van de ondernemers, bovendien

bevat de overgangsregeling van het wetsontwerp
op de

omzetbelasting 1968 bijzonder
ongunstige
bepalingen voor

de ondernemer, nl. die betreffende de restitutie van de

oude O.B. op voorraden en bedrijfsmiddelen. De oude
O.B.

welke per 1januari1969 nog op de voorraden grondstoffen,

hulpstoffen en fabrikaten drukt, zal worden gerestitueerd,

met uitzondering echter van de O.B. op de
voor de pro-

duktie van deze voorraden gebruikte bedrjjfsmiddelen.

Hierop bestaat weer een uitzondering, nI. bij export in

1969. Per 1januari1970 komt er dus aan de restitutie van
de O.B. op bedrijfsmiddelen bij uitvoer van het fabrikaat

weer een einde. De uitzondering bij export geldt weer niet

voor goederen geproduceerd na 1-1-1969.

De restitutie zal waarschijnlijk worden verleend in een

percentage over de historische uitgaafprijs. Het laat zich

zeer goed verdedigen daarbij een correctiefactor voor de

geldontwaarding toe te passen. De restitutie zal voorts

gespreid over één jaar plaatsvinden, te beginnen aan het

einde van het tweede kwartaal 1969.

De oude O.B. op bedrijfsmiddelen (nog aanwezige

voorraden werkeenheden) wordt niet teruggegeven, omdat

de budgettaire positie dit niet toelâat. De teruggave zou

ca. f.
5
mrd. vereisen. Die had men wellicht kunnen vinden

in een tijdelijke tariefsverhoging,waarvan het thans moeilijk

te traceren valt, wie die last uiteindelijk zou hebben ge-

dragen dn in welke mate. Dat de ovérhêid niet de kant van

(verdere) infiatoire financiering heeft willen opgaan, valt

slechts toe te juichen. Men kan zich nochtans afvragen

of toch niet een of andere modus gevonden had kunnen

worden voor een bevredigende restitutie verdeeld over een

aantal jaren.

De ongunstige regeling geldt niet alleen voor inves-

teringsgoederen in engere zin (machines, installaties, enz.)

maar ook nog voor vele andere goederen. Het begrip
,,bedrijfsmiddelen” zal in dit verband in de toekomst

nog wel aanleiding tot moeilijkheden geven.

Hiermede is het nog niet gedaan met de bijzonder

ongunstige behandeling van bedrjfsmiddelen. Uit vrees

voor een kopersstaking heeft de regering besloten ook voor

de jaren 1969, 1970, en 1971 geen volledige restitutie te

geven, maar resp. 30, 60 en 90%. Tegelijkertijd zal de

investeringsaftrek wordçn afgebroken, die thans gedurende

2
jaren 5 % per jaar bedraagt. Voor investeringsgoederen

besteld in 1969 zal zij
2×4%
gaan belopen en voor be-

stellingen in de volgende jaren resp.
2x
3 en 2x 14%. De

beperkte restitutie betekent een investeringsbelasting ten

laste van de winst. Men zou kunnen zeggen, dat hieruit

de restitutie op de voorraden zal worden gefinancierd.

Het is wel een curieus geheel. Het niet verlenen van

restitutie van de oude O.B. per 1januari1969 is in zekere

zin onrecht. Dit heeft consequenties en teneinde die te

•mitigeren…. wordt het onrecht nog drie jaar gecontinu-

eerd. En dan schiet er in 1969 nog f. 700 mln, voor de

fiscus op over, met het grote gevaar, dat genereuze be-

steders in het Parlement aan dergelijke extraatjes gewend

raken. A prima vista ontstaat er een belang om in 1968

investeringsgoederen te bestellen voor levering in 1972.
Natuurlijk zal de ondernemer in een aantal gevallen niet
zo lang kunnen wachten. Maar bovendien komt nog een

andere factor in het geding: de
autonome prijsstijging,

waarmee hier bedoeld is: onafhankelijk van de BTW en de

overgangsregeling. Het lijkt ons waarschijnlijk, dat bij con-

tracten voor levering in 1972 met een dergelijke prijs-

stijging rekening zal worden gehouden. Voor zoverre deze

Hollands glorie

Belangrijk onderdeel van onze sociaal-economische

geschiedenis en van het ,,Holland spreekt een woordje

mee”-syndroorh vormt de zeesleep vaart. Wie aan

Jan de Hartog niet genoeg heeft kan voor een meer
wetenschappelijke verwerking van de geschiedenis

van deze typisch Nederlandse tak van bedrijvigheid

terecht
bij
Dr. J. H. Bolland, die een boek schreej,

getiteld Slepende rijk, het ontslaan

van de Nederlandse zeesleepvaart
1813- 18701.

Tot nu toe ontbrak een inzicht in de samenhang

van de factoren die de zeesleep vaart en de rederijen

deden ontstaan. In de behoefte daaraan tracht Bolland

te voorzien door tegen de achtergrond der koop vaardij

in de 19e eeuw het krachten veld te tekenen, waar-

binnen mannen als Roentgen, Van Vlissingen, Fop

Smit, Wijsmuller en Zurmühlen groot werden en een

wereldrjk wisten op te bouwen. Een uitgebreid

bronnenonderzoek bracht vele niet eerder bekende

gegevens aan het licht, ook over personen en families

die in de zeesleep vaart een rol speelden.

dR

‘ Uitgegeven door H. E. Stenfert Kroese, Leiden 1968,
388 blz., f. 34.

plaatsvindt wordt het de ondernemer mogelijk de niet

gerestitueerde O.B. geheel of gedeeltelijk via de prijs af te

wentelen (zonder deze prijsstijging bezitten de onder-

nemers, die na 1-1-1969 en vooral na 1-1-1972 geleverde

investeri ngsgoederen exploiteren, waarop geen oude

O.B. en geen onverrekende BTW drukt, immers een con-

currentievoorsprong). Maar dan rijst ook de vraag of de

overgangsregeling voor 1969 t/m 1971 wel nodig was om

een kopersstaking te vermijden. Wij betwijfelen dit ‘ten

zeerste.

Is het overgangsleed tenminste in 1972 geleden? Volstrekt

niet. Ook dan bestaan er nog steeds investeringsgoederen

waarop oude O.B.
of
niet verrekende BTW
drukt, welke
ook bij uitvoer niet wordt teruggegeven, althans volgens
de huidige wetstekst. Wellicht, dat de nog te verschijnen

uitvoeringsbeschikkingen hierin een gunstige wijziging

brengen.

Tot slot van deze korte verhandeling over de gepreten-
deerde voordelen van de BTW voor de ondernemer zij

hier nog even de 10% verhoging van de gedistilleerdaccijns

en de egalisatieheffing op personenauto’s gememoreerd.

Deze 10% verhoging wordt verdedigd met de verwijzing

naar de O.B. op gedistilleerd, die zal dalen van 18%

inclusief
de O.B. tot 12%
exclusief.
Deze argumentatie

houdt o.i. weinig steek. Als men een systeem met gedif-

ferentieerde tarieven veryangt door een met slechts twee

tarieven, kan men moeilijk verwachten, dat de belasting

op elk goed afzonderlijk gelijk blijft.

Het lijkt ons niet onwaarschijnlijk, dat een deel van de

in het bovenstaande gesignaleerde misverstanden valt te

wijten aan het feit, dat wij met het systeem der BTW nog

geen ervaring hebben.

Dr. H. Hoelen

ESB
7-8-1968

739

EmPtionele

en rationek goudpolitiek

EMOTIONELE GOUDPOLITIEK

Het vraagstuk van de prijs en de rol van liet goud vormen

op
het ogenblik het centrale punt bij de discussies over de

internationale monetaire problemen. Helaas staan in de

discussie
iiiet
steeds de merites van de zaak centraal. De

argumenten, speciaal in de Verenigde Stateii, zijn sterk

emotioneel geladen. Men behoeft slechts gedurende enige

tijd de officiële en niet-officiële uitspraken te volgen om

dit te beseffen:

letting the entire treasury goldstock be gobbied up
by foreign central banks……

“As the Incas did to the conquistadores, advocates
of
this
idea would like to pour molten gold down the throats
of
bullion-
hungry foreign bankers and .speculators”
2•

Zijn de bovenstaande citaten algèmeen gericht tegen

(centrale) banken en speculanten,- de emoties hebben meer

specifiek Zuid-Afrika en tot voor kort Frankrijk tot object.

De indruk wordt soms gewekt alsof Zuid-Afrika de oor-

zaak is van alle
moeilijkheden
met betrekking tot het goud.

In elk geval wordt thans aan Zuid-Afrika verweten, dat
het, door geen goud op de Vrije markt te verkopen, het

monetaire bestel in gevaar brengt:

“It aims to push the free market price
of
gold so high above
the official price that the U.S. would be under irresistible
pressure to devalue the dollar, or to simply stop selling gold to anyone”
3. –

Het is wel bekend dat Zuid-Afrika reeds meer dan vijf-

tien jaar geijverd heeft voor een hogere goudprijs,vooral

omdat de huidige prijs van $ 35 per ounce de produktie-

kosten nauwelijks dekt. Dit is echter geen reden om te

beweren dat Zuid-Afrika de VS tot devaluatie wil dwingen.

Voorzover bekend, heeft Zuid-Afrika zich gedurende de

laatste crises onthouden van uitspraken in die richting.

Ook het volgende citaat, enkele regels verder, kan moeilijk

als objectief aanvaard worden-:

“The U.S. and nearly all the other key financial powers are
dead set against South Africa’s bid. They want to keep up the
pressure on South Africa to seil, in the free market. That, in turn,
would prompt selling by the speculators who bought $ 3 billion
of gold in the months after last November’s sterling devaluation.
The hope is that with both South Africa and the speculators’
selling, the free market price would faIl to – or below the
$35 official price”
1
.

Toen men in Washington besloot het goud binnen en

buiten het monetaire stelsel gescheiden te houden, is eerder

de indruk gewekt, dat men zich van de prijs op de Vrije

markt wenste te distantiëren. Indien men een hoge prijs op

de Vrije markt als een gevaar ziet voor het monetaire

stelsel, is dat gevaar er dan niet evenzeer bij een prijs die

beduidend
beneden
de $ 35 ligt?

Men kan zich afvragen of al deze dingen ook gezegd

zouden zjjn indien niet Zuid-Afrika, maar bijvoorbeeld Canada

of Australië de belangrijkste goudproducent zou zjjn. Wat

de gevoelens tegenover Zuid-Afrika ook zijn, mogen deze

prevaleren wanneer het gaat om de wereld een monetaire

en economische chaos te besparen? Eén van de oplossingen

is een verhoging van de goudprjs. Wenst men deze oplossing

niet – te accepteren op rationele gronden, akkoord. Maar

wanneer men deze mogelijkheid niet wil overwegen uit

emotionele motieven, dan is men op een zeer gevaarlijke

weg. Wij geloven dat velen reeds op deze weg zijn.

RATIONELE GOUDPOLITIEK

Verhoging van de goudprjjs

Indien men een verhoging van de goudprijs niet ;,ongezien”

verwerpt, dan kan men zijn gedachten in de volgende

richting laten gaan:

‘ Officieel standpunt, weergegeven in
The Wall Street Jour,,al,
4 april 1968.
2
Time,
12 januari 1968, blz. 17.
Business Week,
6
juli
1968, blz. 19.

(Ï.M.)

740

De officiële goudpi ijs wordt verhoogd met 200% of

met 100%. Indien men het onaanvaardbaar vindt dat

sommige landen een winst op hun goudbezit maken, dan

kan men kennis nemen van de voorstellen van ,Birnbaum,

die de goudwinst wil verdelen over de leden van het IMF

op basis van ieders quota, of men kan een deel der winst

bestemmen voor ontwikkelingshulp.

Zuid-Afrika wordt bereid gevonden haar jaarlijkse

goudproduktie grotendeels voor sterling te verkopen, met
een valutagarantie ten aanzien van het pond sterling vis â

vis andere valuta.

De IMF-landen verklaren zich bereid om al het hun

aangeboden goud aan te kopen tegefl de nieuwe prijs. Er

is een goede kans dat een groot deel van het goud uit
particulier bezit in het monetaire systeem terugkeert.

Machlup heeft het particulier goudbezit in 1965 op $16

mrd. gesteld, hetgeen thans een cijfer van ongeveer $ 19

mrd. zou opleveren. Van dit bedrag zou vermoedelijk $ 8

tot $ 10 mrd. worden ‘verkocht aan het systeem. Het

overige bedrag werd door Machlup als permanente op-

potting (India, etc.) besihouwd.

Engeland zou haar ,,dringendstc” sterlingclaims in

goud kunnen betalen (of in dollars). Vermoedelijk zouden

de andere houders van sterling in de gegeven nieüwe om-
standigheden niet meer zo dringen. Zij zouden geleidelijk

kunnen wirden voldaan niet nieuw geproduceerd Zuid-

afrikaâns goud. Hiermede zou het dringendste vraagstuk

opgelôst zijn, want de precaire positie van sterling is voor

een groot deel de oorzaak van de druk op de dollar.

Engeland zou met het Zuidafrikaanse goud ook de

steunleningen aan de Verenigde Staten kunnen terug-

betalen. De andere landen zouden voorlopig moeten

wachten, hetgeen zij thans ook moeten (en vermoedelijk

wel voor eeuwig).

Geen enkele belangrijke valuta behoeft te worden

gedevalueerd, ook het pond sterling niet. De moeilijkheden

van het pond sterling op de korte termijn zijn gelegen in

de grote sterlingtegoeden in handen van buitenlanders.

Trouwens het recente rapport van het .Brookings Instituut
heeft weer eens in het licht gesteld dat de Britsë moeilijk-

heden slechts op langere termijn fundamenteel op te lossen

zijn.

Invoerbeperkingen en deviezencontrole in de be-

langrijkste landen (ook Frankrijk) kunnen grotendeels

worden afgeschaft.

De Verenigde Staten zal in staat zijn een deel van

de dollarclaims in goud uit te betalen, indien daar dan nog

belangstelling voor zou bestaan.

Men heeft voldoende tijd om aan de toekomstige

ontwikkeling van het internationale, monetaire stelsel te

werken.
Steun aan liet poiid sterling

Went nien bovenstaande oplossing, niet,, hetzij op. em

tiönee, hetzij op andere gronden, dan is vernioedelijl het

besteialternatie(
!
ni
1t
zwevende wisselkoersen, •maar een

gipsverband voôr het pond sterling et de gebroken rugge-

graat. Alle oplossingen moeten bginned niet de vast-

stelling van de toekomstige positie van sterling.

(1) Internationale leningen ter ondersteuning van een

convertibel pond zullen geen werkelijke oplossin kunnen

brengen, tenzij de andere landen,’ al dan niet in officieel

verband, alle sterlingclaïms zouden.overnemen of. garan-
deren. Afgezien van de vraag wat er niet nieuwe sterling-

clainis zou i’noeten gebeuren, is het orverantwoodelijk te

rentespaarbrievén

BING
(11968 derde serie)

uitgifte juli/september 1968.

een
rentespaarbriçf met

twee
mogelijkheden voor de houder

in
61/3
jaar

of in 8/
4
jaar

0
R
r—M

r,
/e
I

%

rente

rente

Verkrijgbaar in stukken van f 500.- en f100.- bij alle bankiers

en commissionairs in effecten, alsmede bij de uitgevende

instelling, de

N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN

Lange Vijverweg 10, ‘s-Gravenhage

achten- om nog meer miljarden te besteden zonder vol-

doende kans op een duurzame oplossing.

(2) Het enige alternatief dat overblijft is dat het Ver-

enigd Koninkrijk een strenge deviezencontrole instelt en

aldus aan het pond iedere convertibihiteit, behalve na om-,

wisseling in goud, ontneemt. Dit zou waarschijnlijk ge-

paard gaan met een tamelijk streng invoerregime. De

hoûders van sterlingtegoeden in het buitenland zullen dan.

maar moeten wachten tot zij bij tijd en wijle hun sterling

in andere valuta of goud kunnen omzetten. Tenslotte

hebben zij dat (voorzienbare!) risico genomen toen zij b-

sloten sterlingtegoeden.aan te houden. De kans bestaat
natuurlijk dat ook bepaalde andere landen maatregelen

m.b.t. invoerbeperkingen en deviezencontrole gaan nemen.

In elk geval zal de vrees dâarvoor ontstaan en de houders

van dollarclaims zullen zich speciaal ,,ongelukkig” gaan

voelen. Waartoe dit mag leiden, daarover wil uw auteur

niet speculeren. Het is tenslotte niet zijn oplossing, doch

het vermoedelijk minst ongunstige . alternatief.

Prof. Dr. H. W. J. Wijnholds

(San Diego, Cahif.)

ESB 7-8-1968

741

Geld- en kapitaalmarkt

GELDMARKT

Volgens de laatste weekstaat in juli van de Nederlandsche

Bank – per de 29e – toonde de bankbiljettencirculatie

.veinig verandering ten opzichte van de week ervoor, ni.

een stijging met slechts
f.
26 mln. Een verder terugstromen

van bankpapier, o.m. als gevolg van de terugkeer van va-

kantiegangers, heeft derhalve de naderende ultimo-uit-

zetting nô’goeddeels kunnen compenseren, al zal in de

laatste 2 dagen van de maand de circulatie waarschijnlijk

nog wel wat opgelopen zijn.
De kassen der banken daalden overigens met f. 37 mln.,

terwijkde banken bovendien nog een beroep op de krediet-

faciliteiten van de centrale bank moesten doen, want de

opgenomen voorschotten stegen nog met f. 30 min. Voor een

belangrijk deel was de oorzaak hiervan een verdere afname
van schatkistpapier, t.w. f. 25 mln. promessen en f. 61 mln.

schatkistbiljetten, waarbij wederom het accent op het
5-
jaarspapier viel. In de periode 18-29 juli is derhalve in totaal

voor ca.
f.
180 mln. schatkistpapier mde markt gekomen.

Daar het tegoed van de schatkist van 23 tot 29 juli met

f. 51 mln, toenam, moet het overige betalingsverkeer van

het Rijk per saldo een excedent aan uitgaven boven de

inkomsten van f. 35 mln. hebben getoond. Op 1 augustus

moest de Staat enkele forse betalingen verrichten, waar-

onder ca. f. 140 mln. aan rente en aflossing op binnenlandse

staatsschuld en vervallend schatkistpapier, alsmede f. 60

mln. aan de politie. Er moeten daartegenover echter

kennelijk behoorlijke belastingafdrachten zijn verricht,

want de markt verkrapte kortstondig, hetgeen o,m. tot

uiting kwam in een
stijging
van het callgeldtarief. Op

29 juli noteerden daggeldleningen nog 33-%, doch in de

daarop volgende 3 dagen werd de callrente door de com-

missie verhoogd tot 4*%. Voorts zal de debetstand van

de banken bij de Nederlandsche Bank waarschijnlijk wel

even flink zijn opgelopen. Voor de naaste toekomst zal er

evenwel weer een flinke ruimte kunnen ontstaan, wanneer

een bankbiljettencontractie van f. 400
t
500 mln, zal

optreden.

KAPITAALMARKT

Op 29 juli is de verkoop â 100% begonnen van de Rente-

spaarbrieven 1968, serie 111 van de Bank voor Neder-

landsche Gemeenten. Indien de particuliere houders van

deze spaarbrieven t.z.t. bij aflossing van het bijzondere

tarief vragen, dan maken zij een netto rendement na

inkomstenbelasting van 4,4%, hetgeen voor de door de

fiscale progressie maximaal geplaagde particulier over-
eenkomt met ruim 14% bruto (!). Het is echter de vraag

of alleen overweldigende belangstelling van deze categorie

beleggers er toe heeft geleid, dat de B.N.G. reeds op 30

juli, gebruik makend van de in het prospectus voorbe-

houden bevoegdheid, het bedrag van de lening nog met
niet minder dan f. 30 mln. tot f. 50 mln, verhoogde. De

vraag naar deze rentespaarbrieven, waarbij de rente op

de hoofdsom op 6 % en de rente over de rente op 6+ % is
berekend, was nl. zodanig, dat reeds op de eerste dag van

de inschrijving het oorspronkelijk gevraagde bedrag

ad f. 20 mln, werd overschreden.

De via spaarbanken bespaarde bedragen zijn in de eerste

helft van 1968 ten opzichte van de overeenkomstige periode

van 1967 netto met ruim 10% toegenomen. Het positief

verschil tussen inleggingen en terugbetalingen bedroeg

f. 772 mln, tegen f. 699 mln. Deze stijging kwam praktisch

geheel voor rekening van de Rijkspostspaarbank; bij de

algemene spaarbanken was het positief spaarverschil

slechts weinig hoger dan vorig jaar en bij de spaarbanken

der landbouwkredietinstellingen iets lager. Voor de
maand juli zijn cijfers gepubliceerd bij enkele grote

spaarbanken. Daaruit blijkt dat er ondanks vakanties

en uitverkopen nog wel sprake was van een klein spaar-

overschot, dat echter veel kleiner was dan in juli 1967,

DEPOSITO-PROMESSEN

Uw deposito-geTden kunnen vervroegd worden
vrijgemaakt door verhandeling tegen geldmarkt-

rente. Coupures van f. 100.000. met een looptijd

van 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 maanden.
MEEs
&HOPE

BANKIERS

AMSTERDAM – ROTTERDAM

Alblasserdam, Delft, Den Haag, Heerlen, Schiedam, Vlaardingen, Botlek en Europoort

742

KOERSSTAAT

Indexcjjfers aandelen
29 dcc.
H.
&
L.
26 juli
2 aug.
(1953

100)
1967 1968
1968
1968

Algemeen

……………….
374
426-359
413 418
Internationale concerns
…….
514
624 —495
»

597 603
Industrie
………………..
357
381

341
373 375
Scheepvaart

……………..
109
113-102
103
103
Banken en verzekering
……..
185
205

179
202
196
Handel enz .

……………..
168
175-160
171
169

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.

Aandelenkoersen ‘)
Kon. Petroleum
………….
f. 155.60
Philips
…………………
f. 127,40
Unilever, cert . …………… f. 108,40
Zout-Organon
……………
f. 160
Hoogovens, n.r.c . ………… f. 125,40
A.K.0
………………….
f. 66
AMRO-Bank
……………
f. 47,20
Nat. Nederlanden
…………
619
K.L.M
……….. ……….
f. 276
Robeco
………..
. ……….
f. 228,40

New York
Dow Jonea Industrials
……..
905

Rentestand
Langlopende staatsobligaties
2)

6,27
Aandelen: internationalen
2)

4,0
lokalen
2
)4,2
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
4

‘) Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
28 juni.

f. 173

f. 177,70
f. 139,85 f.138,40
1». 133,45

1». 133,05
f. 177,50
f. 175
f. 115
f.116
f.

87,35
f.

92,05
f.

51
t»»

52
6994
675
f. 194
f. 190,50
f» 242,95
f» 243,40

871

6,59
6,58
3,7c)
373)
4,lc)
4,1
3
)

44
4

Drs. R. L. Boissevain

lb
de rijksoverheid vraagt

voor het Centraal Bureau vèor de Statistièk –

economen of econometristen

(mnl./vri)

voor wetenschappelijk statistisch onderzoek
op o.m. medisch, sociaal, (macro-)economisch,
financieel, demografisch en onderwijskundig
terrein.

Vereist: doctoraal economie of econometrie.

Standplaats: ‘s-Gravenhage.

Salaris max. f2108,- resp. f 2457,-
per maand.

Schriftelijke sollicitaties onder vacaturenummer
84509/0936 zenden aan Bureau Personeelsvoorziening
en Bemiddeling van de Rijks Psychologische Dienst,
Prins Mauritslaan 1, ‘s.Gravenhage.

AOW.premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief
6% vakantieuitkering

Een gerenommeerd industrieel concern met een jaarlijkse omzet van ca.

700 miljoen en een personeelsbestand van ruim 10.000 man, gespreid over

een aantal vestigingen in binnen- en buitenland, wenst ovér te gaan tot
aanstelling van een

BEDRIJFSECONOOM(ec.drs.
of accountant)
»

Als staffunktionaris op hoog niveau zal hij rechtstreeks aan de Concern-

Directie verantwoordelijk zijn.

»

Hij adviseert de Concern-Directie bij de vorming en realisering van het be-

leid op financieeT- en bedrijfseconomisch terrein» met betrekking tot alle

vestigingen van het concern. Tevens verricht hij de daaruit voortvloeiende

taken tot consolidatie van de financiële gegevens.

Een voltooide academische- of accountants-opleiding is noodzakelijk om in

aanmerking te kunnen komen, terwijl ervaring op genoemde gebieden op

prijs wordt gesteld.

In verband met contacten met de buitenlandse vestigingen is een rede-

lijke beheersing van Engels en Duits noodzakelijk.

»

De honorering en overige voorwaarden zijn uiteraard in overeenstemming

met het belang van de funktie.

Voor deze interessante werkkring wordt contact gezocht met belangstellen-

»

den tussen 35 en 45 jaar. Een beknopte sollicitatiebrief kan, met bijvoeging

»

van een pasfoto, worden gericht aan het Bureau van dit blad onder nr.
32-1

In aanmerking komende candidaten zullen op korte termijn worden uitgeno-
digd voor een oriënterend gesprek.

» .,

Absolute discretie wordt gegarandeerd

ESB
7-8-1968

1

143

IBM Opleidingscentrum, Amsterdam

i
i-

Hoe u bij IBM

c – omputermpersoneel krijgt

Het IBM Opleidingscentrum leidt uw personeel op. Volledig.

Gratis. En vergeet u zelf ook niet.

IBM levert niet zémaar machines. IBM levert

systemen in volle werking – geprogrammeerd èn

bediend. Als u bijvoorbeeld een IBM 360/20
computer installeert, dan hebben wij vooraf uw
programmeurs opgeleid. En uw operators.
En u zelf? Voor u en uw staf hebben wij een

,,oriëntatie-cursus management”. Zodat u het
nieuwe instrument in uw denken kunt inpassen

met de nodige kennis. Ervaring is – zoals bij alles –

ook hier een voordeel: elk jaar doorlopen

2500 cursisten onze opleidingsschool. Goed

geschoold personeel is vandaag de dag zeldzaam.

U krijgt het van ons. Kosteloos. De scholing
is een onderdeel van ons produkt.

Het 18M service-pakket:

Specialisten-op-uw-gebied

IBM adviseurs voor specifieke

bedrijfstakken benaderen uw
problemen met de praktische

ervaring van vele in Nederland

geplaatste systemen. Ze spreken uw

taal. In alle opzichten.

Computers per uur te huur

10 iBM Service Bureaus – nooit
verder weg dan 1 uur rijden – bieden
kleinere bedrijven geautomatiseerde

administratie ‘buiten de deur’. Het

IBM Rekencentrum Rijswijk kunt u

inschakelen voor grote technische
en weteiischappelijke problemen.

Wereldwijde programmabibliotheek

Ergens ter wereld hebben wij een
soortgelijk probleem als het uwe

waarschijnlijk al opgelost. iBM

klanten beschikken kosteloos over

de programniabibliotheek afkomstig
uit 100 IBM landen.

Tijdsparend Voorbereidingscentruni

In het Voorbereidingscentrum kunt

u – voordat uw 360/20 of 1130

geïnstalleerd is – onder deskundige

leiding uw programma’s
voorbereiden, schrijven en daarna

proefdraaien op een zelfde machine.
Een unieke service.

Uw
personeel wordt opgeleid

In het iBM Opleidingscentrum

(2500 cursisten in 1967) wordt uw

personeel opgeleid voor de
bediening en programmering van

inforrnatieverwerkcnde systemen.

IBM

744

Auteur