H TING
R LAN DSCH
IN ST ITU UT
ECONOMISCH
ECONOM ISCHMSTATISTISCHE BERICHTEN
HET NEDE
UITGAVE VAN
•
DE
14 februari 1968
53e jrg.
No. 2631
Verschijnt wekelijks
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Gele boekje
P. J. Montagne;
J. Tinbergen;
A. de Wit.
–
REDACTEUR-SECRETARIS:
Van,,de” Nederlander
–
wij moeten de eerste overigens nog tegenkomen
–
A. de Wit.
wordt door volksaardvorsers wel beweerd dat hij zich graag aan anderen
spiegelt en zich bij voorbaat ten opzichte van dezen Voelt achtergesteld.
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
Zou dat voor uitgeverij Kluwer een overweging zijn geweest toen zij besloot
P. A. de Ruiter.
Wat verdienen wjj in Nederland?
1)
te gaan uitgeven? Deze publikatie voor-
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
ziet namelijk uitstekend in de meer financiële zijde van genoemde ver-
F.
Collin;
J.
E.
Mertens
de
Wilmars;
gelijkingsbehoefte, i.c. in het antwoord op de vraag ,,Hoeveel verdien ik
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
minder dan Jantje?” (de vraag ,,Hoeveel verdien ik meer dan Pietje?”
–
-werpt men minder frequent op).
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË:
S
Het boekje is daarentegen weer helemaal in strijd met een andere houding
J. Geluck.
van de meeste Nederlanders, ni. dat zij, wanneer hun wordt gevraagd
naar de hoogte van hun salaris, zich gegeneerd voelen en de vraag als
ongepast, indecent beschouwen. Een illusie armer zullen zij voortaan door
het leven moeten gaan; de hoogte van hét salaris van enkele honderd-S
•”
–
duizenden Nederlanders, een door elk van ons tot dusverre zorgvuldig
gekoesterd geheim, een van de zeer weinige geheimen die ons nog in deze
Gele
boekje
………………….133
eeuw der ontluistering resten, is nu voor ieder bekend die er f. 4,50 voor
over heeft om het te weten. Een veel te democratisch prijsje naar onze
Drs. ‘H. Visser: mening; had de komma nu echt niet minstens één plaats naar rechts ver-
Ontwikkelingslanden: één procent
schoven kunnen worden; nu wordt het boekje natuurlijk door Jan en
en invoerrechten
…………….134
Alleman gekocht. In de door de voortschrijdende dem6cratisering toch
reeds wanke1estatus van zovelen op de middelste en bovenste sporten van
N o t
i
t
i
e
:
de maatschappelijke ladder wordt een nieuwe bres geslagen.
Almanak
………………….135
Belangrijker dan het verlies van illusies is het anderé gevolg dat dit boekje
C. P. A. Bakker:
stellig zal hebben: een enorme ,,wage-drift”. Iedereen vindt immers
–
om
Sparen bij het spaarkasbedrijf: niet
het met een variant op een uitspraak van Drees Sr.
(E.-S.B.
van 15 november
aantrekkelijk?,
niet
een
naschrift
1967, blz. 1145) te zeggen — dat hij wel meer mag verdienen dan een ander,
–
van J. Rodenburg
……………
136
doch de ander niet meer dan hij. Dit boekje levert het bewijs dat de
ander wél meer verdient;
luid citerend uit het gele boekje van Maters
Drs. H. W. de Jong:
–
kan nu 95 pCt. van alle inkomenstrekkers de (loon)strijd
aanbinden.
Amerikaanse visie op de Europese
Van onze peoccupatie met de materiële zijde van het bestaan hebben
groei
……………………..
139
…
wij nooit een gehim gemaakt. Gretig hebben wij deze publikatie dan ook
Prof Dr. H. W. J. Wijnholds
doorgebladerd. Nu weten wij wat bijv. de heer Peschar gaat veruienen als
–
Recente
ontwikkelingen
op
de
voorzitter van de Algemene Rekenkamer, zo ook wat de heer Dankert,
.
Amerikaanse
geld– en
kapitaal-
die hem als lid van de Tweede Kamer opvolgt, als schadeloosstelling gaat
markt
……………………142
toucheren. Ons is nu bekend dat de heer Marijnen als voorzitter van
–
Rijnmond ca. f. 700 per maand méér ontvangt dan de Commissaris der
Mr. A. M. Smulders:
–
Koningin in Zuid-Holland. Deze geografische deèoncentratie in het salaris-
Voorbereiding
van
een
vestiging
vlak doortrekkend, zou een minister op zijn beurt nog weer minder moeten
buiten Nederland
…………..144
vérdienen dan de laatste, maar-dat is toch niet zo. Hoevéél zij verdienen,
–
–
zult u echter hier niet van ons horen. Wij achten zulks genant; daarover
–
Prof. Dr. C. D. Jongniai
–
î:
spreekt
men niet. Maar u kunt het wel precies
lezen,
op de blz. 13 en 14
Geld- en kapitaalmarkt
………147
van het boekje.
.
–
dR
Recente publikaties
……………148
.
1)
J. C. Maters:
Wat verdienen wij in Nederland?, E
. E. Kluwer, Deventer.z.j.,. 182 blz. f. 4 50.
–
–
.
133
Ontwikkelingslanden’:
.
één procent en invoerrechten
Op de banier waarachter zij, die de ontwikkelingslanden
willen steunen, optrekken – onder andere naar het
Binnenhof -, staat geschreven ,,één procent van het
nationaal inkomen”. Dit percentage berust op berekeningen
van de Wereldbank, volgens welke de absorptiecapaciteit
van de ontwikkelingslanden zodanig is, dat deze landen
naast de ongeveer $ 11 mrd. hulp die ze thans per jaar
ontvangen, nog ongeveer $ 4 tnrd. nuttig zouden kunnen
aanwenden. Van de $ 11 mrd. hulp die in 1965 aan de
ontwikkelingslanden werd veileend, kwam $ 10,2 mrd.
uit de D.A.C.-landen (DA.C. is het Development As-
sistance Conmiittee van de O.E.C.D., bestaande uit
O.E.C.D.-landen en Australië). Van dit bedrag kwam
$ 3,9 mrd. uit particuliere bronnen, $ 6,3 mrd. van de
zijde van de overheid; resp. 0,41 pCt. en
0,59
pCt. van het
nationaal inkomen van de donorlanden gezamenlijk
1).
Additionele hulp ten bedrage van $ 4 mrd. per jaar be-
tekent dus dat de via de overheid verleende ontwikkelings-
hulp moet stijgen tot ongeveer 1 pCt. van het nationaal
inkomen in de ontwikkelde landen ($ 6,3 mrd. was namelijk
0,59 pCt., $ 4 mrd. is dus bijna 0,40 pCt.).
Nu kan deze hulp ongetwijfeld nuttige diensten bewijzen
bij het overwinnen van spaartekorten en betalingsbalans-
tekorten in de onderontwikkelde landen, maar de nadruk
die zij ontvangt is eenzijdig. De hulpverlening dient ge-
complementeerd te worden door vergroting van de afzet-
mogelijkheden van de ontwikkelingslanden. Overigens
is het wel begrijpelijk dat dit laatste aspect minder bena-
drukt wordt. Wanneer de afzetmogelijkheden voor de
ontwikkelingslanden vergroot worden, zullen de ont-
wikkelde landen aanpassingen moeten ondergaan in de
structuur van hun produktie-apparaat. Hoewel op de
langere termijn van een dergelijke omschakeling ook voor
de ontwikkelde landen een welvaartvergrotende werking
te verwachten valt – beschermde, inefficiënte industrieën
moeten immers plaats maken voor efficiënte industrieën,
die ook zonder bescherming kunnen bloeien -, kunnen
op de korte termijn frictieverschijnselen, met name werk-
loosheid, optreden in de betrokken bedrijfstakken. Aange-
zien deze nadelen op de korte termijn meer in het oog
springen dan de voordelen op de lange termijn, ontmoeten
zij die een aanpassing propageren meerwantrouwen dan
enthousiasme. Ook het verlenen van hulp met een omvang
van 1 pCt. van het nationaal inkomen ontmoet nog weer-
standen, doch in mindere mate. Weggeven of uitlenen van
1 pCt. van het nationaal inkomen wordt als een minder
pijnlijke zaak gevoeld dan de kosten en moeite van een
omschakeling. Onze weldoenersgevoelens worden dan
minder overschaduwd door de lasten die we zelf te dragen
krijgen. Ten slotte is 1 pCt. slechts de groei die ongeveer
in een kwartaal wordt gerealiseerd.
AND TRADE
Wanneer een ontwikkelingsproces in gang wordt gezet,
ontstaat grote behoefte aan importgoederen, zowel in de
consumptieve als in de produktieve sfeer. Het ,,demon-
stration effect” doet de vraag naar Westerse consumptie-
goederen stijgen, verbeteringen in de landbouw en de
opbouw van de industrie doen behoefte ontstaan aan
kapitaalgoederen en hulpstoffen (kunstmest, brandstoffen,
smeermiddelen e.d.) uit het buitenland.
De consumptie van geïmporteerde goederen kan natuur-
lijk tegengegaan worden door invoerbelemmeringen in te
stellen. Er is echter een grens aan de belemmeringen die
men de invoer in de weg kan leggen. De nieuwe elite die de
leidende posities inneemt, is niet bereid af te zien van de
consumptie van die goederen waarmee zij haar nieuw
verworven waardigheid kan demonstreren en die de
modernisering van het land moeten symboliseren. De
invoer van voor het produktieproces benodigde goederen
kan niet belemmerd worden zonder de economische groei
te schaden. De snellere groei van Pakistan ten opzichte
van India bijvoorbeeld is mede te verklaren uit de enorme
moeite die het kost om in India een importvergunning te
bemachtigen, terwijl Pakistan de hele met een vergun-
ningenstelsel verbonden papierwinkel heeft opgeruimd en
nog slechts werkt met invoerrechten en accijnzen
2).
Afge-
zien van de vraag in hoeverre een vergunningenstelsel een
ongunstige invloed heeft op de allocatie van de produktie-
factoren, leidt het tot grote vertragingen bij de import van
de goedgekeurde categorieën. Het is duidelijk dat de
produktie ernstig geschaad wordt wanneer men een half
jaar of langer moet wachten op een vergunning om een
machine-onderdeel voor een defecte machine te mogen
importeren.
Een direct ingrijpen ‘door de overheid in een ontwik-
kelingsland in het marktmechanisme kan weliswaar op
goede gronden verdedigd worden, maar in theoretische
beschouwingen waarin de overheid een direct regulerende
functie wordt toebedeeld, gaat men uit van een onom-
koopbaar, efficiënt en snel werkend overheidsapparaat.
Evenwel, ,,belief in the efficiency and disinterestedness
of Governmental intervention is associated with the growth
of the modern career civil service, with its standards of
incorruptibility, particularly in Britain and countries
influenced by the British example”
3).
In ontwikkelings-
landen kan men niet na enkele decennia een ambtenaren-
apparaat verwachten van eenzelfde kwaliteit als na enkele
Cf.
The Flow
of
Financial Resources to Less-Developed
Countries, 1961-1965,
O.E.C.D., Parijs
1967.
Cf. M. Mostafa Hassanein: ,,Financing Deveïopment in
Pakistan”
in
Finance and Development,
juni
1967.
H. G. Johnson:
Money, Trade and Econornic
–
Growth,
George Allen and
Unwin,
Londen
1962, blz. 154.
134
eeuwen in Noord-West-Europa gegroeid is. Een vergun-
ningenstelsel zal dus vertragingen en onzekerheid veroor-
zaken die een verlammende invloed hebben op investerings-
beslissingen en de groei belemmeren.
Een tijdlang kan de toegenomen importbehoefte gedekt
worden door kapitaalinvoer, hetzij in de vorm van parti-
culiere investeringen, hetzij in de vorm van giften en le-
ningen van de overheid of van door de overheid gegaran-
deerde leningen uit de rijke landen. De hulp die op deze
wijze geboden wordt (in de statistieken van de O.E.C.D.
vallen al ‘de genoemde categorieën onder het begrip ,,hulp-
verlening”, ôék de particuliere investeringen) brengt
echter een lastenverzwaring mee voor de ontvangende
landen. Winsten, rente en aflossingen moeten weer naar
de rijke landen worden overgemaakt. De ontwikkelings-
landen gaan gebukt onder een steeds groter wordende
schuldenlast. In 1956 bedroeg de buitenlandse schuld
der minder ontwikkelde gebieden bijna
$
10 mrd., in
1964
S
33 nird. Voor rente en aflossing waren resp. $800
mln. en $ 3,5
mrd. nodig. De netto hulp door of via de
overheid verleend, bedroeg in 1964
$
6,2 mrd.; van de
bruto hulp moest dus weer ruim eenderde gebruikt worden
voor rente en aflossing. Bovendien moest in 1964 nog
$ 2,5 mrd. betaald worden aan niet door de overheid
gegarandeerde particuliere schulden, achterstallige handels-
schulden, dividenden enz., terwijl de netto particuliere
kapitaalstroom $3,2 mrd. bedroeg
4).
Een stijging van de hulpverlening door de rijke landen
dient gepaard te gaan met zachtere voorwaarden, maar
om de stijging van de schuldenlast op te vangen en rente
en aflossingen te kunnen betalen, dienen in ieder geval de
exporten van de ontwikkelingslanden drastisch toe te
nemen. Naast de eigen inspanning van deze landen is
daartoe voorwaarde de bereidheid van de rijke landen
om meer uit de arme landen te importeren.
VERKEERDE TARIEFSTRUCTUUR
VAN DE RIJKE LANDEN
In de rijke landen meent men de bereidheid tot meer
importeren uit ontwikkelingslanden wel gestalte te moeten
geven in lage tarieven voor tropische landbouwprodukten.
Erg veel effect kan hiervan niet worden verwacht. Het
betreft hier produkten die geen concurrenten hebben in de
rijke landen. De inkomenselasticiteit van de vraag naar
koffie en thee is gering; aan de toename van de import-
behoefte wordt een grens gesteld door de bevolkingsgroei.
Substitutie van deze produkten voor andere.zal bij vrijere
import ook slechts in geringe mate plaatsvinden. Voor de
produkten die wel concurrenten in de rijke landen kennen,
m.a.w. waarvoor wel een groot substitutie-effect te ver-
wachten valt, is van een liberale houding geen sprake.
Rietsuiker uit tropische landen heeft geen kans tegen-
over onze bietsuiker in een naar agrarische autarkie stre-
vende Euromarkt. Agrarische produkten die concurreren
met produkten uit de rijke landen worden bij de import
belemmerd. Daarnaast worden produkten die een indus-
triële bewerking hebben ondergaan belast. Hoe verder de
graad van industriële bewerking, hoe krachtiger de import-
belemmerende maatregelen. Produkten waarvan de fabri-
cage een zeer grote technische kennis vereist, zoals machine-
rieën, wordgn echter weer niet zo zwaar belast. Dus juist
de produkten die door ontwikkelingslanden’ geleverd
zouden kunnen worden, zijn aan belemmerende maat-
regelen onderhevig
5).
Enkele cijfers mogen ter illustratie
dienen.
Almanak
Ieder jaar opnieuw weer iets zinnigs zegen
zonder in journalistieke franje le vervallen –
over de kwaliteit van de nieuwste editie van de
Belasting-Almanak van Elseviers Weelblad is’
een onmogelijke opgave. In tegenstelling ‘tot zo
vele boekwerken, die zich onder de naam almanak
aardienen, bevat deze van de eerste lot dé laatste
bladzijde nuttige informatie.
Dit jaar zal hij nog wel meer
,,aftrek”
vinden
dun anders. Omdat het aangiftebiljet A is vereen-.
voudigd en de volgorde der posten aanzienlijk
is omgegooid, kan de editie 1967 van de almanak,
die immers altijd ,,de vragen van het aangifte-
biljet op de voet volgt”, weini hulp bieden. Ook
de zuinigen die wel eens twee iaar niet ,één editie
doen, zullen dit jaar dus ivel lot aanschaf van de
uitgave 1968 moeten overgaan (prijs
f.
5,90).
Wat valt er meer van te zeggen? Het beste
bewijs van de kwaliteit van deze publikatie is
wel dat zij in een ,’role oplage wordt verkocht,
wat niet wil zeggen dat in het algemeen ‘oplage-
cijfers het criterium mogen vormen voor de kwaliteit,
van het geschreven woord.
dR
Invoerrechten geheven op een aantal goederen, in procenten
–
Goed
ene
UX-
tarief
Toekomstig
buitentarief
E
.
E
.
G.
KofSe, ongebrand, geen caffeine verwijderd
5
9,6
idem,
ongebrand, wel caffeine verwijderd ..
5
21
Idem,
gebrand, geen caffeîne verwijderd
15
25
Idem,
gebrand, wel caffeine verwijderd
IS
‘
30
12
ide,
gepeld
………………………..’
m
0
.
16
0
Grondnotenolie
………………………
10
10
Rijst,
niet gepeld
………………………..0
5,4
Cacaoboter
…………………………
14,4
20
Cacaopoeder
……………………….
20,2
27
.
6
5
urkk
………………..
Werken van natu
ur
20
Grondnoten
……………………………..0
0
Cacaobonen
……………………………5,4
Weefsels van zijde
…………………..
….
17
17
0
…
0
Ruwe natuurkurk
………………………3
…
14,4
16
.Ruwe zijde
……………………………0
20
20
Kato’en
……………………………….
Garens van
katoes
………………………
Heren- en jongenskle’ding
………………..
–
0
0
zaagisout
…………………………..
13
13
Kisten en’kratten
………………………
Kleine artikelen van hout
……………….
IS
14
Door deze tariefstructuur wordt de industrialisatie van de
ontwikkelingslanden belemmerd. [-Jet .is de vraag, of de
bevoordeling van d invoer van agrarische produkten uit
de ontwikkelingslanden niet averechts werkt.Zou voor de
agrarische en de industrieel bewerkte produkten een gelijk
tarief gelden, dan zou – gesteld dat voor de industriële
Cf. D. de Graaf: ,,Schuldpositie van de ontwikkelings-
landen” in
Nesbic-bulletin,
juni/juli 1967.
Cf. B. Batassa: ,,The Impact of the Industrial Countries’
Tariff Structure on theïr Imports of Manufactures from Less-
Developed Areas” in
Economica,
november 1967.
E.-S.B. 14-2-1968
–
4
135
produkten geen kwantitatieve restricties gelden – de
produktiestructuur in de ontwikkelingslanden niet scheef-
getrokken worden, d.w.z. niet zoals nu kunstmatig gecon-
centreerd
blijven
in de traditionele sectoren.
De bescherming van de industriële bewerkingen in de
rijke landen is groter dan ze op het eerste gezicht lijkt te
zijn. Wanneer namelijk een industrieel bewerkt produkt
een hoger recht ondergaat dan het niet beierkte produkt,
is de bescherming van de industriële bewerking zelf groter
dan het nominale invoerrecht. Stel dat voor een bepaald
goed een invoerrecht geldt van 20 pCt. en dat het onbe-
werkte materiaal 60 pCt.
•
van de waarde van het goed
uitmaakt. Wanneer dit materiaal een recht van 10 pCt.
kent, is het effectieve recht op de toegevoegde waarde
van de industriële bewerking 35 pCt. De import-
belemmering treft hier juist produkten die geschikt zijn
voor export door ontwikkelingslanden: de produktie-
processen zijn betrekkelijk eenvoudig, ze zijn arbeids-
intensief en gebruiken binnenlandse materialen en de
produkten zijn min of meer gestandaardiseerd, zodat ze
geen ingewikkeld en verfijnd verkoopapparaat behoeven.
Dus reeds op grond van statische comparatieve kosten-
voordelen kunnen deze eenvoudige, arbeidsintensieve
industriële bewerkingen beter aan de ontwikkelingslanden
worden overgelaten. Ook dynamische argumenten wijzen
in deze richting. Meer dan in de agrarische sector kunnen
in de industriële sector ,,economies of large scale pro-
duction” verwacht worden. De vraagelasticiteiten zijn
groot, dus er is ruimte voor uitbreiding van de produktie
en er treden ,,training effects” op, d.w.z. door te produceren
nemen vaardigheden en organisa{ieverniogen toe, waardoor
de.produktie weer efficiënter kan geschieden
6)•
Onze conclusie is dus dat de ontwikkelingslanden hun
mede met behulp van de rijke landen in gang gezette ont-
wikkeling slechts kunnen voortzetten als zij in de gelegen-
heid worden gesteld hun produkten op de markten van de
rijke landen af te zetten. Groei van hun exporten is slechts
op grote schaal mogelijk wanneer zij niet gedwongen zijn
zich te beperken tot hun traditionele exporten. Zowel
statische als dynamische overwegingen kunnen worden
aangevoerd om te laten zien dat een belemmering van de
import van industriële produkten uit ontwikkelingslanden
hun groei in ernstige mate belemmert. Deze belemmering
van de import is ook schadelijk voor de rijke landen zelf.
Immers, het zijn juist de inefficiënte bedrijfstakken die
beschermd worden. Hoe groter de bescherming, hoe
inefficiënter de marginale onderneming. Verdwijnt – de
bescherming, dan zijn arbeid en kapitaal gedwongen
emplooi te zoeken in efficiënter bedrijfstakken, waardoor
de economische groei gestimuleeid wordt. Alleen zullen
we de omschakelingsmoeilijkheden voor lief moeten nemen,
hetgëen inderdaad op meer weerstanden zal stuiten dan een
uitsluitend financiële hulpverlening. De overgang zou
overigens geleidelijk kunnen geschieden, bijvoorbeeld
met behûlp van tariefcontingenten die steeds ruimer worden.
Tevens zou de overheid kunnen helpen om de omschake-
lingsmoeilijkheden te verzachten door middel van om-
scholingsfaciliteiten en afvloeiingsregelingen.
Drs. H. Visser
6)
Cf. H. B. Chenery: ,,Comparative Advantage and Devel-
opment
Policy”
Surveys
of
Economie T/zeory, Volume 11,
Macmillan, Londen 1967, derde druk.
Sparen bij het
Na een uitvoerige beschouwing heeft de heer J. Rodenburg
in
E.-S.B.
van 24 januari 1968 als belangrijkste functie
van het spaarkasbedrjf aangegeven: het voor de spaarder
zo gunstig mogelijk beleggen van zijn spaargelden. Uit de
resultaten van deze
bedrijfstak
heeft hij afgeleid dat dit
voor de spaarder niet zo gunstig blijkt uit te vallen, ook
niet wanneer deze volhoudt tot het einde van de spaar-
periode. Kernachtig heeft hij dit ten slotte getypeerd met de
uitspraak dat de hooggeprezen dwang duur wordt be-
taald..
Het komt mij voor dat zijn gedetailleerde schets toch een
vertekend beeld geeft. Het is inderdaad wel juist, dat de
dwang duur wordt betaald; doch dit geldt zeker niet alleen
voor het spaarkasbedrjf. Er zijn spaarvormen die nog
minder opleveren. De nog lang niet uitgestorven oude
kous levert helemaal niets op. Bij het spaarzegelbedrijf
krijgt men geen rente. Bij de thans in liquidatie verkerende
renteloze bouwspaarkassen krijgt men evenmin rente.
Wiespaart bij een bank en regelmatig geld opneemt, zal
ervaren dat hij bij de gangbare maandelijkse of half-
maandelijkse methode van renteberekening maar weinig
rente ontvangt.
Duur is een relatief begrip. De vergelijking van de heer
Rodenburg van het rendement van de spaarkasinschrijving
met een bereikbaar rendement van 6 pCt. bij de banken
gaat om meer dan één reden mank. Wie bij een bank 6 pCt.
wil hebben, moet in het algemeen met tenminste f. 1.000
komen aandragen en in de regel een opzeggingstermijn van
een jaar of meer aanvaarden. Voor kleine inleggingen,
vergelijkbaar met de stortingen voor een spaarkas, geldt
nog altijd dat de normale rente niet meer dan 3-s- pCt. is.
Men zou ook een vergelijking kunnen maken met het
levensverzekeringbedrijf en dit is onder bepaalde om-
standigheden zeker mogelijk. Bij het spaarkasbedrjf dekt
de zgn. contra-verzekering in het algemeen de terugbe-
taling – bij overlijden – van de betaalde bedragen,
meestal verhoogd met enige rente. De meeste instellingen
bieden echter ook de gelegenheid om in de plaats hiervan
een vast kapitaal bij overlijden te verzekeren. De spaarkas-
inschrijving begint dan te lijken op een gemengde ver-
zekering. Het kapitaal bij overlijden staat vast, terwijl het
kapitaal bij leven weliswaar niet vast staat, doch daar
niet al te ver vanaf ligt (afhankelijk van de resultaten van
de jaarkas).
Het merkwaardige is nu, dat dergelijke gemengde ver-
zekeringen in vele gevallen goedkoper zijn dan de gemengde
verzekeringen, gesloten bij een levensverzekeringmaat-
schappij. Dit komt omdat niet alleen het spaarkasbedrijf,
doch ook het levensverzekeringbedrijf betrekkelijk duur
werkt, zowel uit een oogpunt van acquisitie als uit een
oogpunt van incasso en administratie. Wie de premies
bij de levënsverzekeringmaatschappij thuis brengt, krijgt
geen korting. Men zou daarom en met recht het rendement
van de levensverzekering laag kunnen noemen. Ook voor
de levensverzekering geldt dat de spaardwang duur wordt
136
spaarkasbedrijf: niet aantrekkelijk?
betaald. Het grote verschil met de spaarkasinschrjving
is echter, dat dit voor het grote publiek minder zichtbaar
is, omdat het rendement schuil gaat achter de risico-
premie
1)
Het rendement van de zonder winstaandeel gesloten
levensverzekering ligt evenals het rendement van een spaar-
kasinschrjving beneden het rendement dat belegging bij
een spaarbank oplevert. Als een reactie hierop worden
thans veel tijde!ijke verzekeringen van een -kapitaal bij
overlijden gesloten, waarbij men aan de levensverzekeraar
alleen risicopremie (met een onk5stenopslag) betaalt en
zelf de spaarpremie belegt. Het zijn vooral enkele buiten-
landse verzekeringmaatschappijen die in dit opzicht met
tarieven aan de markt zijn, die sterk concurrerend zijn
met de tarieven van de Nederlandse maatschappijen.
Over de zekerheid behoeft-men zich geen zorgen te maken.
De buitenlandse maatschappijen die hier te lande met toe-
stemming van de Verzekeringskamer werken, staan onder
toezicht van deze instelling. De beleggingen van de reserves
plus een waarborgkapitaal zijn in Nederland aanwezig.
Speciaal voor degenen die de geldontwaarding willen
ontgaan, is het aantrekkelijk geselecteerde aandelen
(groeifondsen) te kopen en het overlijdensrisico te dekken
door middel van tijdelijke verzekeringen van een kapitaal
bij overlijden. Wanneer de heer Rodenburg stelt, dat wie
een levensverzekering afsluit weet wat hij doet en omtrent
de voorwaarden deskundig wordt voorgelicht, dan is dat
een ideaalbeeld, dat slechts voor een deel van de acquisitie
geldt. roduktiejacht komt bij het levensverzekeringbedrijf
misschien nog wel meer voor dan bij het (kleinere) spaarkas-
bedrijf. De verhalen over belastingvrije premies worden
zowel in het spaarkasbedrjf als in het levensverzekering-
bedrijf als acquisitiemiddel dagelijks gebruikt. Ik ben
ervan overtuigd, dat vele spaarkasinschrijvingen tot
stand komen zonder dat de contractanten voldoende
weten over de mogelijkheden van afkoop, belening en pre-
mievrijmaking, doch dit geldt waarschijnlijk in even sterke
mate voor de levensverzekering. Men ontmoet dat eçhter
evenzeer bij andere bedrijfstakken. Wie weet er precies
wat in zijn brandverzekeringspolis staat? Hoe staat het
met af betalings- en financieringscontracten? Overeen-
komsten waarbij een hypothecaire lening wordt aangegaan
bevatten ook wel eens bepalingen, die achteraf een ver-
rassing zijn voor de geldnemer.
De bepalingen omtrent afkoop, belening en premievrij-
making van de spaarkasinschrjvingen werken even rem-
mend als de overeenkomstige bepalingen bij levensver-
zekering. De hierin schuilende voordelige mogelijkheden
worden niet altijd benut. Wie een groot tegoed heeft in
de vorn van spaarkasinschrjvingen of levensverzekeringen
kan in tijden van hoge rentestand een belening sluiten
tegen een matige rentevoet en het geleende bedrag zelf
beleggen. Op deze wijze kan men het renteverschil incas-
seren. Heeft men een obligatie daarvoor gekocht
;
dan kan
men bij daling van de rentestand
–
eventueel de koers-
winst door verkoop incasseren en de lening aflossen..
Wel een nadeel van de spaarkasinschrijving is, dat men
zönder dat men dit beseft
beleggingsrisico
loopt. Dit drukt
in tijden van hoge rentestand de resultaten van de-dan, tot
uitkering komende jaarkassen, omdat de beleggingen naar
nieuwe jaarkassen worden afgestoten tegen de lagere
beleggingswaarde. Door het geven van winstaandelen
wordt dit verlies enigszins weggewerkt. Ook het omge-
keerde -komt voor. In dat geval zullen de winstaandelen
wat lager uitvallen. Het schuiven met winstaandelen geeft
de directies van de spaarkasbedrjven de mogelijkhéid tot,
nivellering van de resultaten. Die mogelijkheden zijn erg
ruim omdat de premies voor de contra-verzekeringen
zeer veilig worden berekend en van hoge orikostenop-
slagén worden voorzien. Overigens brengt de Vrij lange
duur van de spaarcontracten en het regelmatig beleggei
uit zichzelf al een sterke nivellering van uitkomsten teweeg,
omdat in die tijd perioden van hoge en lage rente elkaar,
zullen afwisselen.
Het kan niet worden ontkend, dat door een relatief groot
aantal gevallen van voortijdige beëindiging van spaarkasin-
schrijvingen verliezen worden geleden. Deze verliezen zijn’
echter minder groot dan de heer Rodenbirg heeft becijferd,
omdat hij ervan uitgaat, dat royement plaatsvindt nadat
alle
admiriistratieloon is betaald. Dit is niet het geval. Een
niet onbelangrijk deel van het royement vindt plaats
binnen l jaar na de ingang van het contract en zonder
dat de contractanten de verplichting om tenminste 18
maanden te storten nakomen. –
Het gaat mij te ver om uit het ongetwijfeld hoge verval
zonder meer te concluderen, dat het spaarkasbedrijf niet
–
in een behoefte voorziet. Er zijn nu eenmaal veel mensen,
en bepaald niet alleen onder de categorie handarbeiders,
die de wil om te sparen alleen in daden kunnen omzetten
door gebruik te maken van de diensten van een spaarkas of
een levensverzekeringmaatschappij. Sparen bij een spaar-
bank is voor deze personen geen reëel alternatief, omdat zij
de verleiding niet kunnen weerstaan hun spaarpenningen
bij de eerste de beste gelegenheid weer te gebruiken voor
consumptieve doeleinden. –
Voor de zichzelf opgelegde dwang moet men de kosten
dragen. Dit geldt ook voor degene die eerst koopt en
daarna gaat sparen door afbetalingsfinanciering. Men
betaalt dan veelal aan rente en kosten een bedrag, dat op
12 tot 20 pCt. per jaar van het werkelijk geleende bedrag
uitkomt, zonder dat de koper zich daarvan bewust is. De
betrokkene weet wel dat hij duurder uit is dan bij sparen
1)
Een uitzondering vormt de in het levensverzekeringbedrijf
,00rkomende spaarverzekering, . waarbij het sterfterisico ont-
breekt (verzekering van een kapitaal bij leven met premieresti-
tutie bij overlijden vôôr de expiratiedatum). Men sluit deze ,,verzekeringen” wel in het geval de verzekerde een slechte
gezondheidstoestand geniet. Het rendement van deze spaarver
;
zekering is doorgaans slechter dan van de vergelijkbare spaar-
kasinschrijving.
E.-S,B. 14-2-1968
137
vooraf, gevolgd door contante betaling, doch hij heeft het
ervoor over de extra lasten te dragen die voortvloeien uit
vervroegde consumptie. Als dan bovendien ondertussen
nog de prijzen stijgen, komt hij soms zelfs in het voordeel
te staan ten opzichte van degene die eerst spaart. Dit is
echter een vraagstuk op zich zelf, waarop ik hier niet kan
ingaan. Ik volsta met op te merken, dat de last van de
inflatie zowel door de houder van een spaarkasinschrjving
met nominale beleggingen als door de houder van een in
guldens luidende levensverzekering op dezelfde wijze wordt
gedragen. Voor zover de betrokkenen een inkomen hebben
dat ligt beneden de grens van de Algemene Premiespaarwet
wordt dit nadeel enigszins verzacht door de toegekende
premie.
Samenvattend zou ik willen zeggen, dat spaardwang
weliswaar offers vraagt, doch dat dit bij deelneming aan
een spaarkas zeker niet buitensporig is. Wie de spaar-
dwang niet nodig heeft, moet dit middel niet gebruiken.
C.
P. A.
Bakker
Naschrift
Uit het artikel van de heer C. P. A. Bakker meen ik te
mogen opmaken dat hij zich in grote lijnen wel aansluit
bij mijn opvattingen over het spaarkasbedrjf. Zijn kritiek
heeft meer het karakter van bijschaven van de scherpe
kanten. Dit doet mij veël genoegen, daar de heer Bakker
toch ongetwijfeld als deskundige mag worden aangemerkt.
Desondanks zijn er enkele punten waarover ik het met
de heer Bakker niet eens kan zijn. Hoewel er, zoals hij –
terecht stelt, meerdere spaarvormen zijn waarbij de dwang
duur wordt betaald, is dit naar mijn mening nog geen
reden om te spreken van een ,,vertekend beeld”. Waar
het om gaat is, dat er spaarvormen zijn die dit nadeel
niet
hebben. Men kan immers in alle vrijheid die spaar-
vorm kiezen die gezien de persoonlijke omstandigheden
het meeste voordeel biedt. Om alle misverstand weg te
nemen een concreet voorbeeld: bij dè ,;Spaarbank te
Rotterdam” krijgt men bij inleg van f. 100 of een veelvoud
daarvan, 6 pCt. rente bij een opzeggingstermijn van
één jaar.
Omtrent het wezen van het sparen bij een spaarkas blijkt
de heer Bakker mijn mening te delen, daar ook hij stelt
dat de spaarkasinschrjving veel overeenkomst vertoont
met de levensverzekering. De heer Bakker gaat hier zelfs
nog verder door te suggereren dat de ,,produktiejacht” bij
het levensverzekeringbedrijf nog meer voorkomt dan bij
– het spaarkasbedrijf. Als de heer Bakker gelijk heeft, dan
moet ik concluderen dat hij veronderstelt dat de directies
van de levensverzekeringbedrijven weinig controle hebben
op hun acquisitie-apparaat, in
E.-S.B.
van 9 februari
1966 kan men namelijk in een artikel van de heer Bakker
de volgende passage vinden:
,,De buiten dit verband geplaatste opmerkingen over de
wenselijkheid van een minder felle produktiejacht wekken de
indruk alsôf het’levensverzekeringbedrijf in het algemeen mee-
werkt ‘aan het afsluiten van onnodige verzekeringen. Dit is
zeker niet het geval. Elkedirectie weet dat ongezonde produktie
wordt gestraft door een. hoog onnatuurlijk verval, dat onher-
roepelijk uit de jaarverslagen blijkt. De openbaarheid werkt
hier als een echte rem”. –
Het lijkt mij wel aannemelijk dat de acquisitie bij het
levensverzekeringbedrijf in bepaalde gevallen ook voor
kritiek vatbaar is. Wanneer ik dan ook stelde dat men bij
het afsluiten van een levensvèrzekering weet wat men doet,
dan bedoelde ik daarmee niets meer dan dat men in elk
geval weet dat men een levensverzekering afsluit. Mijn
bezwaar tegen de spaarkasacquisitie is dat het hier in feite
ook om levensverzekeringscontracten gaat, maar het niet
als zodanig wordt voorgesteld. Men spreekt uitsluitend
over ,,sparen”. Daarom is ook bij de spaarkassen het on-
natuurlijk verval veel groter dan bij de levensverzekering-
bedrijven.
De door de heer Bakker genoemde mogelijkheid van be-
lenen en zelf beleggen in tijden van hoge rentestand, staat
inderdaad open, maar hiervan wordt slechts weinig gebruik
gemaakt. Dit soort manipulaties ligt dan ook volkomen
buiten de gezichtskring van degenen aan wi, zoals beweerd
wordt, zo hoognodig een spaardwang moet worden op-
gelegd. De heer Bakker merkt verder op dat men bij
royement binnen 14 jaar nog niet het door mij berekende
minimum verlies lijdt. Ik zal hier volstaan met te citeren
uit het polisreglement van enkele spaarkassen:
1.,, Bij een jaarkas B is de spaarder verplicht tot betaling van
de spaarstortingen en waarborgcontributin over de eërste
anderhalf jaar. Bij de jaarkassen A en C is betaling van
spaarstortingen en waarborgcontributjen over de eerste
twee jaren verplicht.
Blijft de spaarder in gebreke enige termijn daarvan te vol-
doen, dan is het nog onbetaald gebleven gedeelte van be
doelde spaarstontingen en waarborgcontnibutiën terstond en in zijn geheel opeisbaar. Alle daarop vallende kosten komen
•
ten laste van de spaarder”.
II.,,.De betaling van de jaarstortingen en premiën gedurende
de eerste 14 jaar is verplicht. Indien de deelnemer in gebreke
blijft de betalingen op de gestelde termijn le voldoen, worden
de eerste 14 jaarstortingen en premien onmiddellijk opeis-
baar, terwijl alle kosten, gerechtelijke en niet-gerechtelijke, ten laste van de nalatige deelnemer komen”.
Nader commentaar is hier overbodig, daar de voor-
waarden voor zichzelf spreken. Hier ligt dus ook nog een
belangrijk verschil met het levensverzekeringbedrijf dat
deze verplichting niet oplegt, maar zelf nadeel ondervindt
bij vroegtijdig royement.
Ten slotte nog een opmerking over de dwang. De heer
Bakker ziet in het zeer hoge verval geen aanleiding om de
nuttige functie van het spaarkasbednijf in twijfel te trekken
en vindt het juist, dat voor het opleggen van dwang be-
hoorlijk betaald wordt. Het laatste gaat in principe wel op,
maar dan alleen wanneer de dwang ten gevolge zou heb-
ben dat vrijwel iedere inschrijver tot het einde toe volhoudt.
Wanneer echter blijkt dat voor het merendeel der inschrij-
vers de dwang niet sterk genoeg is en men daardoor een
aanzienlijk verlies lijdt, moet het duidelijk zijn dat de
spaardwang eerder een schone leus is dan een praktisch
voordeel.
J. Rodenburg
administratie-
Besteedt uw
t
ponskaart- en pons-
t
bandinvoer. En met
1
1
prôblemen?
administratieproblemen
t
magneetband eenheden
Bedrijfsadministratie-
uit. Aan Bedrijfs-
1
en verwisselbare
kantoor Holland NV.,
administratiekantoor
1
schijvenpakketten.
Coolsingel 49, Rotterdam
es
1
eecI
1
ze uit
Holland N.V. Daar staan
2 computers tot uw
1
Efficiënt voor ul
.
1
Wijzullenhetugraaguit-
1
Tel. 010-116155. Cen
trum voor Elektronische
S
beschikking. Met
leggen en voorrekenen.
1
informatieverwerking.
Pl
,
138
Anierik’aanse
op de E
.
uropese groei
De bekende auteur op het gebied van de internationale
economische theorie,- C. P. Kindleberger uit Harvard,
heeft zijn visie gegeven op de Europese groei. Het boek
waarin hij dit heeft gedaan
1),
kan men, al naar gelang
men het bekijkt, geslaagd of een mislukking noemen.
Neemt men het overeenkomstig zijn pretenties, ni. dat het
model van W. A. Lewis (economische groei met onbeperkt
arbeidsaanbod) de fenomenale naoôrlogse Europese groei
verklaart, dan is mi. moeilijk een ander dan het tweede
oordeel uit te spreken. Neemt men het boek met al datgene
wat het aan inzicht, uitzicht en doorzicht biedt, dan zal
men voor het andere judicium opteren.
Kindleberger begint met het model van Lewis uiteen
te zetten. Hierin schept -het aanbod zijn eigen vraag door,
de inschakeling van surplusarbeid bij een constante loon-
voet. De toename van de winsten, dank zij toenemende
omzetten, verzekert besparingen, die automatisch ge-
investeerd worden. in een twee-sector model zal de af-
vloeiing van arbeid uit de overbezetle landbouwsector
zover voortgaan tot de marginale arbeidsproduktiviteit
—die oorspronkelijk nul was – stijgt boven de constante
loonvoet. Dan loopt het model vast vanwege de in de
industriële sector doorwerkende loonsverhoging, die
nu – en dit in onderscheid van de eerste fase met over-
tollige arbeidskrachten – het loonaandeel dcet stijgen,
het winstaandeel knijpt, de besparingen aantast en de
investeringen remt. De ,,supergroei”, zoals de auteur
het eerste stadium beschrijft, gaat eruit; men verkrjgt
meer normale groei (2-4 pCt. van het bruto nationaal
prcdukt per jaar).
Gedurende enige tijd kan nog groei â la Schumpeter
doorwerken, waarbij investeringen plaatsvinden met het
oog op kostenvermindering d.m.v. de vervanging van
arbeid door kapitaal
2)
Maar ten eerste is dit van korte
duur (Kindleberger schijnt dit te beredeneren via dalende
besparingen, die tijdelijk door kapitaalinvoer worden
opgevangen, maar het Schumpeter-model kent wel andere,
en fundarnenteler, uitwegen uit deze impasse) en voorts
werkt dit sort investeringsrespons in de landbouwsector
van het model. In de industriële sector verschijnt na het
opdrogen van het arbeidsreservoir al heel spoedig de
Keynesiaanse investeringsfunctie, waarbij dalende winsten
de investeringslust der ondernemers zullen temperen.
in een korte passus aan het eind van zijn uiteenzetting
erkent de auteur, dat er iets willekeurigs is aan deze uit-
eenlopende reacties van de investeringen in het Lewis-
model, en geeft hij toe dat ze ook andersom kunnen
–
plaatsvinden. Maar in het algemeen, zegt hij, reageren de
investeringen op winstveranderingen in de industrie en
op kostenwijzigingen in de landbouw.
Een dergelijke oplossing is wel erg simpel in de context
van de Europese economie. In een onderontwikkelde
economie maken verschillende omstandigheden reacties
als genoemde plausibel (gering fonds aan toepasbare
industrieel-technische kennis, grote landbouwsector, waarin
vaak ,,afkijkmogelijkheden” bestaan voor inheemse land-
bouwbedrijven, geringe concurrentie in de industriële
sector enz.), hetgeen het ontstaan van het Lewis-model
verklaart. In Europa is deze uiteenlopende reactie der
investeringen waarschijnlijk minder een zaak van sector-
verschillen dan van tijdshorizon. De kostenreducerende
investeringen zijn m.a.w. meer structureel bepaald; de
andere conjunctureel. Een daling van de winstvoet zal
initieel, voor zover verbonden met de conjunctuurbe-
weging, terughoudendheid in de investeringen uitlokken,
maar, zal, zodra zij als structureel permanent ervaren Wordt
door de ondernemers, aanzetten tot een Schumpeteriaans
gedrag. In Europa is dit zowel in de industriële als in de
agrarische sector mogelijk door de aanwezigheid van de
vereiste infrastructurele, educatieve en technische achter-
grond. Afgezien van de vraag of dit ondernemersgedrag
reeds realiteit is geweest (m.i. wel), is de principiële moge-
lijkheid ervan een fatale slag voor het Lewis-model in de
Europese context: bij winstdaling volgt geen teruggang
van de groei per capita, maar versnelling van de toename
der arbeidsproduktiviteit
3)
Het Lewis-model wordt door Kindleberger op alle
Europese O.E.E.C.-landen toegepast. Hij onderscheidt
drie groepen, die in resp. de volgende hoofdstukken
worden béhandeld: de snelle groeiers, met een ruim
arbeidsaanbod (West-Duitsland,. Italië, Zwitserland en
Nederland), .de snelle groeiers met een krappe arbeids-
markt (Frankrijk en Oostenrijk, die dus eigenlijk een
uitzondering op het model vormen), de langzame groeiers
met een beperkt arbeidsaanbod (Scandinavi,sche landen,
Engeland, België). De mediterrane landen zijn het pendant
van de agrarische sector in het Lewis-model, die arbeid
verliest aan de industriële sector; zij komen aan de orde in
het vijfde hoofdstuk. Alternatieve verklaringen van de
snelle economische groei in Europa na de tweede wereld-
oorlog passeren daarna de revue (vraagfactoren zoals
exporten, en de hoge investeringsgraad, of de ,,residu-
factor”, concurrentiekracht, schaalvergroting e.d.) en
worden afgewezen, geminimaliseerd of slechts indirect
verantwoordelijk geacht. Alleen de Europese imitatie van
de Amerikaanse techniek krijgt het stempel ,,important”
op blz. 135 en ,,not substantial” op blz. 139. De gedachten-
C. P. Kindleberger:
Europe’s Post war Growth. The Role
of
Labor Supply.
Harvard University Press, Cambridge, Mass.,
1967.
De laatste toevoeging wijst eerder op een Ricardiaanse (of
Marx-achtige) investeringsreactie; de auteur is niet geheel
duidelijk t.a.v. het type investeringsfunctie dat hij hier en elders
bedoelt.
Vide wat betreft West-Duitsland bijv: E. Helmstâdter:
Komponenten des Wachstums” in
Der Vo/kswirt,
no. 36,
8 september 1967.
E.-S.B. 14-2-1968
.
–
.
13.9
gang doet vermoeden, dat bedoeld is ,,not substantially
important”.
De empirische gegevens laten wel erg veel ruimte voor
andere verklaringen: Frankrijk en Oostenrijk zijn als
zodanig uitzonderingen op het schema; met België, waar
de groei versnelde tot meer dan
5
pCt., zodat het land
eigenlijk in de club der snelle groeiers kwam, weet de
auteur niet goed raad; de Nederlandse en Zweedse groei
zijn eerder versneld dan vertraagd sinds het optreden
van de arbeidsschaarste. Het uitzonderingsgeval Frankrijk
wordt verklaard met een verwijzing naar de opvatting van
de E.C.E. dat in dat land sprake was van .,,efficient use
of scarce resources”, waarschijnlijk ten dele verbonden
met het systeem van de indicatieve planning. In het alge-
meen heeft de auteur een relatief groot respect voor het
technisch kunnen der Fransen. Dit is waarschijnlijk een
gevolg van zijn diepgaande studies van dit land, maar de
voorstelling in dit boek trekt mi. de balans t.o.v. de andere
landen’ en met name Engeland scheef. Er is wel een dozijn
belangrjke Engelse uitvindingen sinds 1945 meer op te
‘sommen dan alleen het Pilkington fioatglass procédé
(blz. 138), en eveneens is het tè stereotiep om de rol van de
Italianen te beperken tot het ontwerpen.
Het merkwaardige is, dat de auteur niet meer gebruik
maakt van een tabel (no. VI-2, blz. 122), opgesteld door
een van zijn medewerkers van het M.I.T. waârin de export-
groei van de onderscheidene Europese landen wordt
geanalyseerd. Drie groepen factoren worden naar relatieve
invloed vergeleken, t.w. of het land de ,,juiste” goederen
exporteerde, of het aan de ,,juiste” j’narkten leverde en
of het een concurrentievoorsprong bezat. Een onderver-
deling naar twee perioden, t.w.
1953-1959
en 1959-1963,
vond voor ieder der landen plaats. Wat blijkt?
In Duitsland en Italië was het vôér 1959 de concurrentie-
voorsprong die de relatieve groei van de exporten (t.o.v.
de gehele groep landen) overwegend veroorzaakte. Voor
Frankrijk en Italië gold na 1959 hetzelfde. Voor de Bene-
lux-landen en Oostenrijk is de juiste marktoriëntatie
vooral nâ 1959 van doorslaggevende betekenis (Nederland
v66r
1959
ook het concurrentievoordeel). Ditzelfde
geldt – maar in mindere mate – voor de Scandinavische
landen. Engeland laboreert gedurende beide perioden aan
een ongunstige concurrentiepositie, gelijk de Verenigde
Staten vôôr 1959 (en sindsdien in mindere mate), terwijl
de marktoriëntatie van dit laatste land sinds 1959 ver-
slechterde (,,trade diversion”-effect van de Euromarkt?).
Vat men deze gegevens samen, dan ontstaat een beeld
dat belangrijke elementen van Kindlébergers analyse
bevat, maar de wat verwrongen schematiek van het
op de Europese staten toegepaste Lewis-model ontgaat:
de snelle expansie van zowel exporten als investeringen in
Europa had haar zwaartepunt langs de as, die van de grote
Noordzeehavens, langs de Rijn naar Bazel, en door
Zwitserland naar de bekende Noorditaliaanse driehoek
loopt. Deze economische ruimte heeft een langdurig con-
currentievoordeel gehad op. grond van arbeidsreservoirs,
die zich ten oosten en ten zuiden ervan bevonden. Zij
herbergt de ,sterkste en meest geavanceerde Europese
industriecomplexen, die kunnen bogen op belangrijke
transportvoordelen en externe schaalvoordelen. (Blijkens
een onlangs door het I.F.O. te München ondernomen
onderzoek naar standplaatsbepalende factoren van Duitse
industrieën, waren deze twee – na de arbeidsmarkt –
de belangrijkste).
In dit gebied is voorts in de periode 1953-1963: a)
relatief weinig aan defensie-uitgaven besteed; b) het onder-
nemen fiscaâl gestimuleerd; c) de ondernemersactiviteit
technologisch georiënteerd geweest; d) een vrij str.affe
monetaire politiek gevoerd, die tot export van een belang-
rijk segment der produktie dwong; e)’een hoge spaar-
activiteit ontwikkeld (Kindleberger spreekt van de ,,Teu-
toonse aard” ‘der Duitse en Nederlandse spaarders!).
Al deze factoren of een deel ervan golden niet of in mindere
mate voor de overige Europese gebieden. Als
bijv.
de
Franse planning werkelijk zo efficiënt werkte als wel
wordt beweerd, zou én de goederen- én de marktoriëntatie
van de Franse export beter moeten zijn geweest dan uit
Kindlebergers tabel
blijkt:
gedurende de gehele tienjarige
periode had het land een t.o.v. de groep ongunstige af-
wijking, die bovendien in betekenis toenam met het
verloop van de tijd. Uiteraard compenseerde de devaluatie
van 1958 dit nadeel in de periode 1959-1963 ruimschoots.
Een herinterpretatie van Kindlebergers these in boven-
genoemde zin ontgaat het bezwaar (a) dat een staatkundige
indeling soms weinig uitstaande heeft met economische
overwegingen en (b) dat een al te simplistisch schema van
de groei ontstaat. Weliswaar zegt Kind,leberger, dat het
ruime arbeidsaanbod een ,,permissive factor” was en dat
er meer aan de orde is geweest dan slechts een overvloed
aan arbeidskrachten, maar in zijn betoog noch in de con-
clusies wordt dit uitgewerkt. De bijzondere prestaties
van de Europese wagen worden a.h.w. toegeschreven aan
de goed gevulde benzinetank.
Het tweede deel van het boek (hoofdstukken 8 t/m 11)
behandelt de nationale en Europese arbeidsmarkten. Dit
gedeelte – minder schematisch – bevat interessante
beschouwingen, waarnaar hier slechts kan worden ver-
wezen. Kindleberger pleegt zichzelf en anderen originele
vragen-te stellen: bijv. tussen welke grenzen ligt de op-
namecapaciteit van buitenlandse arbeiders van een land?
Antwoord: tussen 10 en 30 pCt. van de beroepsbevolking.
De laatste twee hoofdstukkèn behandelen de Amen-
140
kaanse betalingsbalans en de verhouding economische
groei en sociale rechtvaardigheid. T,a.v. het laatste merkt
Kindleberger op, dat hij als economist wel de ketterj wil
uitspreken, dat ,,social adjustment is more important
than growth”. De Amerikaanse betalingsbalansproble-
matiek is nauw gekoppeld aan de Europese supergroei:
in de eerste fase van het Lewis-model werkt de virtueuze
cirkel van exporten die groei stimuleren en groei die
exporten goedkoper maakt. Na het opclrogen van het
arbeidsreservoir ontstaat de vicieuze cirkel, waarbij toe-
nemende exporten en investeringen tot stijging van de
loonvoet en het loonaandeel en daling van de winstvoet
leiden, waardoor de exportgroei wordt afgeremd en de
invoer toeneemt. Het einde van de Europese supergroei
doet derhalve de betalingsbalans (basic balance) ver
–
slechteren, terwijl de Amerikaanse betalingsbalans een groot
surplus op lopende rekening te zien zal geven (blz. 244).
,,De zwakte van de dollar van 1958 en 1959 is voorbij”,
aldus de auteur aan het eind van het desbetreffende hoofd-
stuk.
De feiten wijzen Kindlebergers optimisme nog niet
uit. Dat zou komen vanwege de grote Amerikaanse kapi-
taalstroom naar Europa, geïnduceerd door de winst-
mogelijkheden en noodzakelijk vanwege de monopo-
listische Organisatie der Europese kapitaalmarkten en de
grote liquiditeitsvoorkeur der Europeanen. De Europese
vraag naar besparingn werd door de Verenigde Staten
bevredigd; de Europese besparingen werden in liquide
vorm aangehouden (dollarclaims). De Verenigde Staten
voorzagen Europa niet slechts van reëel kapitaal, maar
tevens van liquide middelen voor zowel spaarders als
leners. Lage interestvoeten in de Verenigde Staten en hoge
in Europa, of de geringere spreiding in het eerste land
tussen korte- en lange-termijnrentevoeten zijn een gevolg
van verschillen in liquiditeitsvoorkeur. De Amerikaanse
monetaire expansie was niet excessief; de Europese is
zeer veel groter geweest en voedde de inflatie enz.
Men vraagt zich af, waarom de Amerikaanse auto-
riteiten zich zoveel moeite hebben gegeven de dollar-
claims door de Europeanen te doen aanhouden. En ook
ôf de Amerikaanse spaargraad werkelijk zo hoog is als
hier als veronderstelling wordt aangenomen (de bereke-
ningen wijzen een andere kant uit). Tevens 5f de hoge
Europese rentevoet niet eerder een weerspiegeling van de,
zeer grote kapitaalvraag voor investeringsdoeleinden is
en dus eerder een Schumpeteriaanse ,,spanningsmeter”
dan een Keynesiaanse ,,Iiquiditeitsmeter”. En ten slotte
6f een vergelijking van de procentuele monetaire expansie
in beide gebieden niet oppervlakkig is: de toename van het
,,near-money” was in de V.renigde Staten groter en de
reële groei was in Europa groter. Kindleberger echter ont-
kent praktisch de infiatoire effecten in Europa van de Ame-
rikaanse betalingsbalanstekorten: ,,The infiation gave rise
to the infiow”. Dit is een zeer merkwaardige conclusie,
gegeven het Lewis-model: de Amerikaanse investeerders
zouden dan in het vooruitzicht van dalende winsten in
Europa toch in grotere mate zijn gaan investeren (de
Schumpeteriaanse investeringsfunctie is immers volgens
de auteur zelf van beperkte duur)? En dat terwijl de winst-
vooruitzichten in de Verenigde Staten tegelijkertijd ver-
beterden?
Uit deze opmerkingen leide men niet af, dat
Europe’s
Post
war Growih
geen interessant boek zou
zijn.
Het provo-
ceert slechts kritisch commentaar.
H.
W.
de Jong
“.
. . een geëngageerd bezig zijn met wat
misschien het grootste probleem is van
onze tijd
Dr.C.J. L.Bertholet
het ontwikkelingsprobleem
in sociaal perspectief
1967,
!P.!
paperbacks
226
blz.,
f 15,-
Met een Ten geleide door prof. dr. L. H. Janssen, s.j.
Het boek, dat een bewerkte versie is van het gelijk-
namige proefschrift waarop de auteur in
1965
promoveerde aan de Katholieke Hogeschool Til-
burg, werd bewerkt door drs. P. A. de Ruiter.
universitaire pers rotterdam
In samenwerking met het Nederlands Instituut voor
Efficiency publiceerden wij eind 1967 een bij uitstek
actuele publikatie onder de titel
DE GIRALE BETALING
VAN LOON EN SALARIS
ALS RATIONALISERINGS-
MAATREGEL –
Samengesteld door de Studiegroep ‘Rationalisatie
van de loonuitbetaling’ van het Nederlands Instituut
voor Efficiency
In deze studiegroep hadden zowel vertegenwoor-
digers van de overheid, het bedrijfsleven, de bank-
wereld als van de Postcheque- en Girodienst zitting.
In dit rapport, waarin is gestreefd naar zo groot
mogelijke objectiviteit, wordt in logische volgorde
een, overzicht geboden van de voorhanden zijnde
mogelijkheden tot girale betaling, met daarbij steeds
de voor- en nadelen van deze betalingswijzen ten
opzichte van de contante betaling.
1967, 112 blz., 7 foto’s, 4 bijlagen, f 12,50
universitaire pers rotterdam
E.-S.B. 14-2-1968
.
141
Recente ontwikkelingen op de
Amerikaanse geld= en kapitaAlmarict
GELDMARKT
Na de devaluatie van het Britse pond verhoogde het
Federal Reserve System het officiële discontovan 4 pCt.
tot 44 pCt. Deze verhoging werd spoedig gevolgd door
een verhoging van de ,,prime rate” der handelsbanken van
54 pCt. tot 6 pCt. Ook andere geldmarkttarieven stegen.
De verhoging van het officiële disconto kan wellicht ver-
klaard worden uit psychologische motieven: om de wereld
te tonen dat de Amerikaansé dollar niet zou worden ge-
devalueerd. Voor de verhoging der rentetarieven van de
particuliere banken is de verklaring minder eenvoudig.
De geidmarkt was zeer ruim. -In de tweede helft van 1967
.waren de banken zelfs op zoek naar cliënten voor leningen:
Maar terzelfder tijd was er toen reeds een tendens bij de
banken om de rente, waar mogelijk, te verhogen. Het is
weer duidelijk gebleken dat industrie en handel in het
algemeen weinig of geen weerstand bieden aan hogere
rente, indien zij het geld produktief kunnen maken. De
‘vrâag naar geld door het bedrijfsleven is in het algemeen
onelastisch. Hetzelfde geldt hier trouwens voor het con-
sumentenkrediet.
Een andere reden voor de banken om de debetrente ‘te
verhogen, is de onzekerheid over de te verwachten mone-
taire en fiscale politiek. Zoals bekend, hebben de Ver-
enigde Staten een aanzienlijk tekort op de begroting en
probeert President Johnson dit tekort ten dele weg te
werken door een belastingverhoging van 10 pCt. Het
bongres voelt echter weinig voor een belastingverhoging
tenzij deze gepaard gaat met een besnoeiing van de uitgaven
van ongeveer hetzelfde bedrag als de belastingverhoging
(beide
$
10 mrd.). Men wenst deze bezuiniging te vinden
buiten de’defensie-uitgaven en wel speciaal in de sociale
xogramma’s. De Uitgaven,, voor het fiscale, jaar 1969
(beginnende juli 1968) worden geraamd op
$
186 mrd.
en de inkomsten op
$
178 mrd., indien de belasting-
verhoging aangenomen wordt. Zonder belastingverhoging
– en het zal niet gemakkelijk zijn om deze er door te
krijgen – is het geraamde tekort ongeveer
$
20 mrd.
Deze officiële cijfers worden echter te optimistisch geacht
en men verwacht voor 1969 een tekort (indien er geen
belastingverhoging komt) van
$
33 nird. Voor het lopende
jaar wordt het tekort wel op
$
23,5 mrd. gesteld.
De strijd om de begroting heeft uiteraard zijn weerslag
op de geldmarkt. De president van •de Federal Reserve
Board, Martin, heeft verklaard dat zijn instelling tot een
krappere geldpolitiek zal overgaan indien de belasting-
verhoging niet doorgaat, zulks ter bestrijding van de
inflatie. In 1966 heeft de Federal Reserve eveneens een
krap-geldpolitiek gevoerd als tegenwicht tegen de be-
grotingstekorten. Het bedrijfsleven en de huizenbezitter
hebben daaronder zeer geleden. In 1967 is de monetaire
politiek omgegooid en is de rente verlaagd. Bedrijfsleven
en bouwindustrie konden hii’n behoeften aan krediet ruim-
schoots dekken. De geldvoorraad nam in 1967 mét ongeveer
7 pCt. toe. De president van de Federal Reserve Board
heeft nu aangekondigd dat de uitbreiding van de geld-
voorraad met maximaal
5
pCt. zal geschieden en dat de
rentetarieven zullen
stijgen,
tenzij er een drastische belas-
tingverhoging komt.
Het ziet ernaar uit dat de traditioneel lage rentetarieven
in de Verenigde Staten voorlopig tot het verleden gaan
behoren. In vele gevallen zijn de tarieven weer even hoog
of (speciaal op de kapitaalmarkt) hoger dan in 1966, of
met andere woorden hoger dan ooit sedert de crisis van
1929. Driemaands schatkistpapier is ongeveer
5,1
pCt.,
zesmaands 5,66 pCt. ,,Bankers’ acceptances” van 1 – 60
dagen zijn thans
51/4
pCt. –
5!
pCt., voor 61 – 90 dagen
5/ pCt. –
54
pCt.; voor 91 – 180 dagen 54 pCt. – 55/8 pCt.
Cailgeld aan ,,Government securities dealers” is ongeveer
5
pCt. â
51/
pCt.
De ,,prime rate” â 6 pCt. is de hoogste sedert dit begrip
algemeen in gebruik kwam in het begin der jaren dertig.
De ,,prime rate” is de rente die de handelsbanken bere-
kenen aan hun meest soliede cliënten, gewoonlijk vennoot-
schappen van nationale standing en van nationale omvang.
De meeste bankleningen dragen een interest van minstens
2 pCt. meer, waarbij dan nog komt dat de leners gewoon-
lijk verplicht zijn een (renteloos) deposito bij de bank aan
te houden van 20 pCt. van het geleende bedrag. De feite-
lijke rente ligt dan dicht bij 10 pCt. Cailgeld, geleend aan
commissionairs in effecten, bedraagt ongeveer 6 pCt. De
commissionairs geven deze bedragen door aan hun effecten-
cliënten voor 64 – 84 pCt.
Handelspapier (,,commercal paper”), bestaande uit pro-
messen, zonder onderpand, afgegeven door grote finan-
cieringsmaatschappijen, draagt een rente van 54 pCt. voor
30 – 59-daags papier. Dit loopt op tot
53/4
pCt. voor papier
met een looptijd van 60 – 270 dagen. Firma’s als General
Motors Acceptance Corporation verschaffen hun déalers
op deze wijze de middelen om op afbetaling te verkopen.
De koper van het produkt, in hoofdzaak een auto, betaalt
echter een rente van 12 pCt. – 24 pCt. Breidt men het
consumentenkrediet, als afbetalingskrediet, uit buiten de
(I.AI.)
Uw reserves deskundig be1egd:aandè1en
142
kring der autodealers, dan gaat de rente tot 40 pCt. per jaar.
Uiteraard wordt niet toegegeven datde rente Yoor de con-
sument 40 pCt. is, maar dit percentage wordt geacht onder-
zoek-, administratie- en allerlei andere kosten in te sluiten.
Anders zou men in strijd komen met de woekerwetten.
Het publiek is zich echter meestal niet bewust van de hoge
prijs van het consumentenkrediet, omdat de prijzen altijd
luiden in ,,zoveel dollar per maand”. Dikwijls staat er niet
eens bij hoeveel maanden. Ten einde het publiek tegen
ongewenste praktijken te beschermen, is er een wet in
‘oorbereidirig, genaamd ,,Truth in Lending”, die een aan-
duiding van het rentepercentage dat cen koper op afbe-
taling betaalt, verplicht wil maken. Men zal niet verbaasd
zijn te vernemen dat vele handelaren zich tegen deze wet
verzetten.
Belangrijker dan het bankkrediet is voor vele bedrijven
– de kleinere – het leverancierskrediet. Voor 60 pCt.
van de bedrijven is dit de belangrijkste bron van finan-
ciering. De rente hier wordt per maand berekend: 14 pCt.
tot 3 pCt. per maand. De vrees dat na de devaluatie kort
geld naar Londen zou stromen wegens de hogere rente-
stand aldaar, bleek ongegrond. De verklaring ligt voor de
hand. Niemand wenst dollarsin sterling te beleggen indien
hij net tegelijkertijd zijn sterling weer op termijn tegen
dollars kan verkopen. Termijnponden doen echter een
disagio van ongeveer 2,7 pCt. Dit laat de belegger een
opbrengst van 8 pCt. – 2,7 pCt. = 5,3 pCt., een percen-
tage dat in New York ook verdiend kan worden.
KAPITAALMARKT
Op de kapitaalmarkt zijn de tarieven nog sterker gestegen
dan op de geldmarkt. Het rendement van staatsfondsen is
ongeveer
5,5
pCt. tot 5,6 pCt. Dit is het rendement voor de
,,key”-obligatie, de
41/4
pCt. van 1987 – 1992. 1-let valt op
dat dit rendement lager is dan dat voor zesmaands schat-
kistpapier. Dat dit mogelijk is, is toe te schrijven aan het
feit dat de markt voor lange-termijn- en korte-termijnover-
heidspapier streng gescheiden is. Voorts is de aard der
markten, speciaal wat de omzet betreft, volkomen verschil-
lend. De markt voor regeringsobligaties met een nog lange
looptijd is niet representatief voor de obligatiemarkt. Daar-
voor moet men kijken naar de industriële obligatie. Het
rendement van prima industriële obligaties is opgelopen
tot 7 pCt., een record voor de Verenigde Staten. Tot 1965
lag dit rendement op
41/4
tot
5
pCt.
Aangezien aandelen een rendement geven van gemiddeld
34 pCt. (Dow Jones-pakket) is er een tendens om uit de
aandelen in de obligatics te stappen. Tot voorenkele jaren
vas 95 pCt. van de industriële obligaties in het bezit van
institutionele beleggers. Thans is dit percentage nog on
geveer 90. Het Amerikaanse publiek is nog steeds meer
geïnteresseerd in risicodragende fondsen. Behalve de per-
soonlijke voorkeur, zijn hier ook andere oorzaken aan te
‘ijzen: de geringe verhandelbaarheid van obligaties (,,over
the counter” en niet op de beurs) en de houding van de
commissionairs in effecten, die liever aandelen dan obliga-
(I.M.)
/
ties verhandelen en de laatste daarom als regel afraden.
Obligaties die wel door particulieren worden gekocht (en
dan meestal direct bij de uitgifte) zijn de zgn. ,,municipals”,
uitgegeven door staat of provincie. Deze obligaties zijn.
vrijgesteld van alle inkomstenbelasting en zijn daarom zeer
geliefd bij personen met hoge inkomens. Iemand met een
inkomen van $ 50.000 betaalt 50 pCt. inkomstenbelasting.
Een rendement van 4 pCt. op een ,,municipal” staat dus
gelijk met 8 pCt. op een industriële obligatie. Om deze
reden hebben de ,,murticipals” dan ook een rentevoet van
4 â 5 pCt. Deze rente is uiteraard niet representatief voor
de rentestand op de kapitaalmarkt.
De hypotheekrente heeft een hoogte van 7 pCt. bereikt,
een record voor eersteklas hypotheken in de Verenigde
Staten. De renteverhoging komt juist in een tijd dat de
bouwnijverheid zich herstelt van de inzinking in 1966,
eveneens veroorzaakt door de hoge rente en de schaarste
aan hypothecair krediet: Deze schaarste wordt mede ver
–
oorzaakt door het feit dat een groot deel der hypotheken
wordt verleend door de zgn. ,,savings and loan”-instellingen.
Deze verkrijgen hun gelden door het aannemen van spaar-
deposito’s waarop een maximum rente van 44 pCt. â
5/
pCt. vergoed mag worden. .De spaargelden bij deze instel-
lingen lopen terug in een tijd van hoge rentestand, omdat
de spaarder dan elders meer kan krijgen. –
Inmiddels heeft de Federal Reserve Board als eerste stap
tot verkrapping van de geldmarkt de verplichte kasreserves
van de handelsbanken verhoogd. Vermoedelijk is deze
vorm van verkrapping verkozen boven open-markttransac-
ties, omdat zij niet direct hoeft te leiden tot een hernieuwde
renteverhoging. De Federal Reserve wenst de geldmarkt
te verkrappen met het oog op de inflatie ende ongunstige
toestand der betalingsbalans, doch zij wenst tegelijkertijd
de rentestijging in de hand te houden omdat de regering
het komende jaar, zelfs met een belastingverhoging, een
bedrag van minstens $ 16 mrd. zal moeten lenen. Houdt
men deze tegenstrijdige belangen in het oog dan wordt de –
schijnbaar inconsequente monetaire politiek van de Feceral
Reserve duidelijker.
Prof. Dr. H. W. J. Wijnholds
(I.M.)
VEREENiGD BEZIT VM 1894
E.-S.B. 14-2-1968
–
.
–
143
Voorbereiding van een vestiging
buiten Nederland
Am
De burgemeester van Amsterdam reist met
zijn geiellen
naar Japan om Japanse ondernemers te attenderen op
Amsterdams mogelijkheden als stad voor
industriële
vestiging,
terwijl Amsterdamse ondernemers vestiging in België
over-
wegen wegens gebrek aan arbeidskrachten
1).
Bourgondische
autoriteiten trokken zes weken lang door de Verenigde
Staten en Canada om
industrieterreinen aan te bieden en
kwamen daar wellicht de burgemeester van Helmond tegen,
die voor een maand op goodwill-tocht door dezelfde streken
• trok. Helmonds burgervader was overigens net op tijd terug’
om Mr.
Johnson Garrett van het Department of Commerce
te Washington te horen pleiten in Den Haag voor vestiging
door Europese investeerders in de
Verenigde Staten. Onze
Amerikaanse collega’s van A. D. Littie, management consul-
tants, zijn de provincie Groningen aan het vertellen hoe zij zich
industriegewijs moet organiseren; wellicht dat daarna dan
een Amerikaanse industrie interesse krijgt om zich daar te
vestigen. Heeft de Belgische Minister van Industrie-ontwikke-
ling gelijk als hij zegt dat er een soort chantagesituatie ont-
staat, waarin de industriëlen de industrieterreinaanbieders
tegen elkaar kunnen uitspelen? –
Alleen de heel grote ondernemingen kunnen zich een
brede vraagstelling permitteren ini de zin van: in welk land
zullen wij ons nu eens gaan vestigen? De middelgrote
ondernemingen komen pas toe aan het probleem van
,,plant-location” als zij
door de bestaande contacten ertoe
gebracht worden, bijv. als de export naar een bepaald land
zich uitbreidt en zo groot wordt dat vestiging aldaar ge-
wenst is. De concurrentie vn de terreinaanbieders kan
ten voordele van de terreinzoeker gaan werken. De prijs
van de grond is evenwel slechts één factor in het geheel.
Het zal daarom raadzaam zijn de beschikbare gegevens te
kwantificeren. Een geschoolde econometrist, samen met
een expert op het gebied van de operations research, hebben
hier een taak. Grondprijs, egalisatiekosten, bouwprijs per
m
3
, minimum lonen en sociale lasten, prijs van grond-
stoffen, weg- en waterverbindingen, faciliteiten van de
overheid zoals subsidie bij de bouw, huur en financierings-
kosten (rentesubsidie), de invloed van plaatselijke en lande-
lijke belastingen (directe en indirecte) en de invloed van
een vestiging van naburige concurrerende ondernemingen,
moeten door hen worden herleid tot vergelijkbare eenheden,
tot cijfers en grafieken om dan ten slotte tot een duidelijk
alternatief te worden verwerkt.
Amerikaanse ondernemers die zich in Europa vestigen,
gaan hierin heel ver. Eén van de tabellen uit zo’n ,,plant-
location survey” zou er als volgt kunnen uitzien.
Vergelijking van bruto Jmzet gebaseerd op loonkosten in enkele landen
Italië
Nederland
Frankrijk
Duitsland
België
veronderstelde omzet (a)
………………..
…
Loonfactor
………………………….
Andere kosten
(g)
…………………….
..
Totale bruto winst
……………………..
Vennootschapsbelasting in pCt. als alle winsten
ingehouden worden
…………………..
Netto resultaat
………………………..
5
mln.
..b
2 mln.
5
mln.
c
2 mln.
5
mln.
d
2 mln.
S mln.
e
2 mln.
5
mln.
f
2 mln.
a—(g+b)
a—(g+c)
a—(g+d)
a—(g+e)
a—(g+f)
h
i
j
k
‘
a—(g+b+h)
a—(g+c+i)
a–(g+d+j)
a—(g+e+k)
a—(g+f+l)
Als de industrie waar het om gaat, zich leent voor
vestiging in een ontwikkelingsgebied van een van de ge-
noemde landen, zullen door belastingvrijste!lingen de cijfers
voor h t/m 1 lager worden. Daar het vaak om afgelegen
gebieden gaat, worden de transportkosten hoger. Deze
kunnen dan weer in een aanvullende tabel worden ver-
werkt evenals de ontwikkelingssubsidies.
Een geheel ander alternatief ontstaat als men voor één
land tegen elkaar afweegt de voor- en nadelen van éner-
zijds produktie ter plaatse met behulp van zelf gefinancierde
produktiemiddelen en anderzijds produktie door een be-
vriend bedrijf in het vreemde land onder licentie van het
Nederlands bedrijf. Behalve de produktiekosten spelen in
het eerste geval mee de belasting op de fabrikantenwinst
1)
Wat Amsterdam uit Japan aan industrie
wil
aantrekken,
zal wel een ander soort industrie zijn dan het soort industrie
dat uit Amsterdam naar België
wil.
(I.M.)
144
en op de dividenden en in het tweede geval bijv. de kosten
van de licentieverlening en het verschaffen van de tech-
nische hulp, de belasting op de terugkomende royalties
enz. De kosten van aanvraag en instandhouding van de
rechten van industriële eigendom zullen door hun relatief
geringe omvang een kleine rol spelen. Dit verkopen van
licenties vraagt van de Nederlandse ondernemers een ver-
gaande omschakeling van hun orthodoxe manier van
denken in kapitaalgoederen en financieringsprogramma’s,
naar de meer cerebrale procedure van de overdracht van
kennis (en handelsnaam) zonder meer. Deze opmerking
wijst op een zijweg voor degenen die de hoofdweg naar
directe investering in het buitenland om organisatorische
of financiële redenen niet willen afrijden.
Terugkomend op die hoofdweg:het verzamelen van ge-
gevens voor een investeringsprogramma in het buitenland
zal een bedrijf van enige omvang, dat in zijn eigen produk-
tie-ervaring voldoende materiaal aantreft voor het maken
van berekeningen en schattingen, niet moeilijk vallen. Voor
het verzamelen van gegevens voor de samenstelling van
landenvergelijkende tabellen is nodig: a. kennis van de
bronnen, waaruit de gegevens te putten zijn; b. beheersen
van een documentatietechniek en c. scherpzinnigheid en
enthousiasme voor papieren speurwerk. Hoe dat enthou-
siasme door de directie gevoed kan worden, is een kwestie
op zich
2)
2)
Degene die belast is met dit werk, zal geregeld door de
leiding van de onderneming gevoed moeten worden met mede-
delingen over bestaande plannen en ervaringen opgedaan bij buitenlandse activiteiten. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar het
kan niet genoeg worden gezegd. De erkenning yan de man
achter het bureau, die een documentalist per definitie is, heeft
vaak te lijden onder een merkwaardige onzichtbare scheidslijn,
die door het bedrijf loopt tussen de mensen; die zaken doen en
die geen zaken doen. De documentalist zou bij de laatste groep
horen. Wat ,,zaken doen” nu eigenlijk is, weet niemand te ver-
tellen; alleen dat het iets met geld verdienen te maken zou
hebben. Het is een typisch Nederlands begrip, niet letterlijk te
vertalen in het Duits, Frans of Engels, een verheerlijking van
het ding” ten koste van ,,het begrip”, en waarschijnlijk terug
te brengen tot ons technocratisch cultuurpatroon. De leider van
een bedrijf wordt ;,de motor van het bedrijf” genoemd en voelt
zich nog gevleid ook als hij met een ding vergeleken wordt. De
documentalist verdient ook geld. Ieder uur van zijn werk kan
een besparing zijn op de veel duurdere uren van de man, die
op pad is.
De Gemeente Nijmegen
zoekt, ter uitbreiding van de Afdeling Financiën,
een
bedrijfsekonobm
Deze funktionaris zal direkt verantwoordelijk zijn
aan het Hoofd Financiën. Tot zijn taak behoort
onder meer het analyseren van projekten ten
behoeve van de financiële en organisatorische
planning op langere termijn; de beoordeling van begrotingen van de diensten en bedrijven. Daar-
naast zal hij nauw betrokken zijn bij de ontwik-
keling van verschillende administraties als onder-deel van de besturing van de gemeente als geheel.
De funktie is derhalve gericht op het onder-
steunen van het beleid en de uitvoering daarvan
in bedrjfs-ekonomisch en financieel-ekonomisch
opzicht. De funktie is vergelijkbaar met die van
een ekonomische staffunktie in het bedrijfsleven.
Onze gedachten gaan voor deze dynamische
funktie uit naar een akademisch gevormd eko-
noom, die enige praktijkervaring heeft.
Brieven te richten aan Dr. B. Scheepmaker (die
indien gewenst nadere informatie kan geven)
van het
GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE
Berg en Dalseweg 127, Nijmegen, Tel. (08800) 26468.
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op hoog niveau zijn de
advertentiekolommen van
,Economisch-Statistische
Berichten”
het
aangewezen
medium:
le) Omdat
Uw
annonce onder
de aandacht komt van staîper-
soneel In de grote bedrijven.
‘2e)’ Omdat
Uw
annonce wordt
gelezen dcor diegenen, die de
• zakelijk belangrijke beslissIngen
nemen, of daarbij van grote
Invloed zijn.
E.-S.B. 14-2-1968
145
Over de noodzaak van dit voorbereidende werk, het
samenstellen van een rapport over de vestigingsplaats,
waarvoor wel enig doorzettingsvermogen vereist is, wordt
door dynamische ondernemers verschillend geoordeeld.
Het gevaar bestaat dat de plannen niet verder komen dan
tot de fase van een steriel project op papier en dat tegen
de tijd dat alles door de ,,backroom boys” mooi rond is
gemaakt, de uitvoerende staf of frontlijn-mannen zich z6
in hun bewegingen belemmerd hebben gevoeld, dat mét
het verdwijnen van hun elan, het hele project voorgoed in
de ijskast is opgeborgen. Dan maar niet voorbereiden en
een ,,het kan vriezen, het kan dooien”-investering? Wij
menen dat voorbereiding noodzakelijk is, omdat de con-
currenten door scherp te calculeren net die extra marge
weten te creëren, waarmee zij de onvoorbereide fabrikant
de markt uitdrjven. Bouwkosten, lonen, belastingen enz.,
kunnen net beslissend zijn voor die marge. Bovendien ver-
wachten anderen, zoals bijv. de medefinancier, de partij ter
plaatse, de agent, die nu verkoopleider wordt, de moeder-
maatschappij, die haar goedkeuring moet geven, dat de
investeerder hen inzicht geeft in het project. Voor dit werk
geldt hetzelfde als voor de noodzaak van technisch speur-
werk in een middelgroot bedrijf; men kan niet zeggen:
,,Wij doen er maar niets aan, want zelf een produkt ont-
wikkelen is toch onbetaalbaar”. Wie zelf geen research-
afdeling heeft, kan geen gesprek voeren met technisch hoog-
ontwikkelde partners. Wie zijn eigen investeringsprogramma
niet voorbereidt, kan niet meepraten met een financierings-
instantie of een emissiebank.
Tot slot nog één opmerking over de bronnen waaruit de
gegevens voor een ,,pre-investment-survey” kunnen worden
geput: ieder industrie-ontwikkelingsgebied, of het nu in
Europa, Afrika of elders ligt, verschaft ampele documen-
tatie, maar de verstrekte gegevens
3)
variëren van compleet
uitgewerkte projecten, waar een redelijke winst uit komt
gerold, tot vage aanprijzingen van het gunstige klimaat
en van de werkwillige bevolking, om van regelrechte valse
voorstellingen die 66k voorkomen (en op fraai papier
worden gedrukt), maar niet te spreken. Uit het begin van
dit artikel mag de ondernemer wel concluderen, dat hij de
investeringsbevorderaars een heleboel werk voor hem kan
laten doen. Hij zelf zal toch net zoveel of meer werk
moeten verrichten aan controle, verificatie en aanpassing
van de gegevens voor zijneigen
bijzonder geval.
Mr. A.
M. Smulders
3)
Zie ook bericht van mijn hand in
Entreprises
(Parijs),
dd. 30 december 1967.
Bij het
BUREAU VOOR DE STATISTIEK
kan voor het met een grote mate van zelf-
standigheid verrichten van statistische onder-
zoekingen ten behoeve van de gemeentelijke
beleidsvraagstukken een
research-econoom
worden geplaatst.
Vereist:
Doctoraal examen economische
wetenschappen alsmede enige jaren ervaring
in onderzoekingswerk van kwantitatieve aard.
Het salaris is in overeenstemming met de belangrijkheid van
deze interessante en afwisselende functie.
Bij de selectie zullen de resultaten van een psychologisch onder-
zoek mede een rol kunnen spelen.
Uitstekende sociale voorzieningen.
Sollicitaties worden binnen 14 dagen en onder nr.
43/0936
gaarne
ingewacht bij de chef van het Bureau Personeelvoorziening,
stadhuis, Rotterdam.
.T
1
Eigenlijk alles
op liet gebied van
genummerd
controle-drukwerk
aan rollen
ROELANTS
S CH IE DAM
W. waarde-drukwerk
146
Geld- en kapitaalmarkt .
GELDMARKT
Omvangrijke bedragen zijn rond de januari-ultimo per
saldo naar ‘s Rijks Kas gestroomd, waardoor de stand van
de rekening van de Staat bij De Nedertandsche Bank van
f. 444 mln, tot f: 712 mln. op
5
februari is toegenomen.
Weliswaar kromp volgens de verwachtingen de bank-
papiercirculatie in, doch de hierdoor vrijkomende middelen
waren onvoldoende om de betalingen aan de Schatkist
te financieren. Als gevolg hiervan daalden de kassen der
banken wederom tot het laagst mogeljke peil en moesten
deze instellingen om de markt in evenwicht,te brengen een
beroep op de kredietfaciliteiten van de Centrale Bank doen.
De voorschotten in rekening-courant namen met f. 118
mln, toe. Deze verkrapping in de marktomstandigheden
leidde tot een stijging van de daggeldrente op
5
februari
van 4 pCt. tot 4- pCt. In de afgelopen week kwam geen
belangrijke wijziging, in de marktsituatie *
KAP! AALMARKT
De emissie van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten
heeft in januari grotendeels de ‘omvang van de activiteit
op de emissiemarkt bepaald. In totaal werd aan obligaties
f. 118,8 mln, uitgegeven, waarvan f. 98,7 mln. ten behoeve
van de genoemde bank. De particuliere sector emitteerde
verder f. 37,6 mln. aandelen.
De Bank voor Nederlandsche Gemeenten heeft in 1967
op transactiebasis voor f.
2.452,8
mln, een beroep op de
kapitaalmarkt gedaan. Hiervan geschiedde 63 pCt. op de
onderhandse markt, waarmede f.
1.547,8
mln. isgemoeid geweest. De rest, nI. f. 905 mln., werd op de open markt
verkregen. Hiertegenover werd ten naaste bij hetzelfde
bedrag, nl. f. 2.440,4 mln., aan de gemeenten enz. door-
gegeven. De B.v.N.G. heeft zich tot een van de belang-
rijkste partijen op de kapitaalmarkt ontwikkeld en is
zonder twijfel de grootste secundaire bank in ons land.
Dat het nieuwë systeem bij de uitgifte van staatslenïng’en,
dat bij de jongste emissie is toegepast; toch niët in alle
opzichten bevredigend heeft gewerkt, kon worden voor-
zien. Ligt het aangeboden rendement gelijk aan het markt-
rendement,dan is de enige prikkel die tot inschrijving kan
leiden de verwachting van het toekomstig rentebeloop.
Wij ken eerstgenoemde en laatstgenoemde rendementen
van elkaar af, dan komt hierbij de overweging dat in-
schrijving zelf reeds winst oplevert. Naarmate de beide
rendementen meer verschillen, stijgt het aangeboden
bedrag. Het is zeer moeilijk lang van tevoren een zodanig
rendement te bieden ‘dat het ingeschreven bedrag gelijk
wordt aan dat wat men zich voorstelt te verkrijgen. Men
zal dus altijd aan de voorzichtige kant blijven, doch dan
kan het moeilijk anders dan dat men meer krijgt aange-
boden dan men wenst. Dit is bij de laatste lening gebeurd.
Het -bedrag der inschrijvingen beliep rond f. 500 mln.,
terwijl het Ministerie van Financiën maar f. 250 mln
wilde hebben; het toewijzingspercentage werd .47,5.
Het zou kunnen worden overwogen, nu men toch aan het
experimenteren is, de rente en het gevraagde bedrag van
tevoren bekend te maken en de koers vlak voor de emissie-
datum. Dan bestaat de grootste mogelijkheid het gewenste
bedrag tegen het laagst mogelijke rendement te ver-
krijgen.
Wat de rente-ontwikkeling betreft, verwacht het Centraal
Planbureau voor 1968 ,,weinig of geen wijziging”. Men
raamt dat de nationale liquiditeitsquote met 37,5 pCt.
gelijk zal blijven aan die van 1967, terwijl in de vraag-
aanbodverhoudingen op de kapitaalmarkt geen verande-
E.-S.B. 14-2.1968
ringen van betekenis worden verwacht. In de schattingen
schuilen overigens vanzelfsprekend verschillende onzeker-
hèden, zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde.
De dividendstatistiek van
Het Financieele
Dagblad
ovér
januari laat zien, dat t.o.v. januari 1967 zich weinig heeft
gewijzigd. Van de 22 dividenddeclaraties waren er 8
(vorig jaar 7) hog€r, 12 (12) onveranderd en 2 (3) lager.
KOERSSTAAT
Indexeijfers
aandelen
29 dec.
H.
&
L.’
2 febr. 9 febr.
(1953
=
100)
1967
1968
1968
1968
Algemeen
——————-
374
378
–
360
368
360
Internationale concerns ——-
514
523-460
511
460
Industrie
——————–
357
,
359_ 344
‘348
344
Scheepvaart
……………..
–
109
113-107
109
‘
107
Banken en verzekering ——–
185
185- 179
180
183
Handel enz——————
168
‘
170-161
164
161
Bron:
A.N.P..C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen a)
Kon. Petroleum
————-
f. 155,60
f. 155,30
f. 150,60
Philips
—
—– – ———
—
– –
–
f. 127,40
f. 124,20 f. 119,80
Unilever, cert.
……………
f. 108,40
f. 108,50 f. 106,20
zout-organon —————
f. 160
t. 159
t. 157,90
Hoogovens, nrc.
…………
t. 125,40
.
t. 112,50 t. 113,50
A.K.0
………………….
t.
66
t.
74,60
t.
71,30
AMRO-Bank
— ————-
t.
47,20
t.
45,90
t.
46,80
Nat. Nederlanden
…………
619
595
5991
K.L.M
………………….
t. 276
‘
t. 219
t. 189
Robeco
…………………
t. 228,40
‘
t. 227,80
t. 226,40
New York
Dow Jones Industrials
……..
905
864 840
Rentestand
6,38
6,36
Langlopende staatsobligaties b)
6,27
Aandelen: internationalen b)
.
4,0
lokalen b)
………
4,2
–
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
41
4’/,,
4
1
/,
6
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
‘
T
C. D.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam
Bank.
,ongman
Sociografisch Bureau ,,DE MEERLANDEN”
*
Bij bovengenoemd streekbureau
voor de gemeenten Aalsmeer,
Haarlemmermeer en Uithoorn, kan
een statistisch
medewerker
worden geplaatst.
Vereisten
een middelbare schoolopleiding als-
mede een statistische opleiding, bij
voorkeur op het niveau van
Statistiek.
Salaris, dat om. afhankelijk is van
opleiding en ervaring, kan nader
worden overeengekomen.
De bij de overheid gebruikelijke
rechtspositieregelingen zijn van toe-
passing.
*
Sollicitaties binnen 10 dagen na de verschijning van dit
blad aan de voorzitter van het bureau, p/a Raadhuis te
Hoofddorp.
147
Recente
publikaties
Marktintegration und agrarpolitisch
rlevante Tatigkeit der Genossenschaf-
ten. Vortrâge und Verhandlungen der
Europiiischen Arbeitstagung des Insti-
tuts für Genossenchaftswesen der
Westfâlischen Wil helms-Universitât
Münster vom 6. bis 8. Oktober 1965
in Münster. 183. Sonderheft der ,,Be-
richte über Landwirtschaft”. Verlag
Paul Parey, Hamburg en Berlijn 1967,
98 blz., DM 18,70.
In deze publikatie worden vanuit
algemeen economisch en juridisch
standpunt de coöperatie en de aan deze
ondernemingsvorm verbonden proble-
men geanalyseerd. De inhoud, die uit
drie delen bestaat, luidt als volgt:
Ökono,nische Grundprobleme.
Prof Dr. E.
Boettcher
(Münster): Wirt-
schaftliche Integrationsprozesse 1er
Gegenwart und genossenschaftl iche
Agrarpolitik.
Prof Dr. G. Draheim
(Frankfurt):
Korreferat und Berichterstattung.
Rechtliche Grundproblenie.
Prof Dr. H. Westerniann
(Münster):
Die Marktintegration als Rechts-
problem.
Dr. G. Klusak
(Bonn): Korreferat und
Berichterstattung.
Liinderberichte.
Dr. Th. Sonnemann (Bonn): Lânder-
bericht Bundesrepublik Deutschiand.
Prof Dr. F. Gen
(Bonn): Korreferat
und Berichterstattung.
Prof Dr. H. J. Frietema
(Den Haag):
Lânderbericht Niederlande.
Prof Dr. Th. Dams
(Freiburg): Korre-
ferat und Berichterstattung.
Joseph Schatz
(Parijs): Uinderbericht
Frankreich.
Prof Dr. H. Stainer
(Kiel): Korreferat
–
und Berichterstattung.
Ib
de rijksoverheid vraagt
voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken
t.b.v. het Directoraat-Generaal Europese Samenwerking
te s-Gravenhage
bureauhoofd
vac. nr
. 8-3093/0936
beleidsmedewerker voc.
nr
.
309410936
Hun
taak zal bestaan uit het behandelen van aangelegenheden
op het gebied van de internationale economische samenwerking.
Voorts zullen zij worden belast met vraagstukken van algemene
economische aard, voorzover van belang voor het buitenlandse
beleid. Hieronder valt om. de samenwerking in de.OESO, de
Benelux Economische Unie en het economisch beleid in de EEG.
De functie brengt tevens met zich mede het onderhouden van
interdepartementale en internationale contacten.
Gegadigden zullen een veelzijdige werkkring vinden, die
gelegenheid biedt voor zelfstandige behandeling van
onderwerpen.
Vereist: voltooide academische opleiding, bij voorkeur in de
economische wetenschappen of althans ec6nomisch geschoold.
Kennis der moderne talen. Goede redactionele vaardigheid.
Leeftijd max. 40 jaar.
Salaris, afhankelijk van leeftijd en ervaring, max. f 2077,
per maand.
Voor eerstgenoèmde functie zijn promotiemogelijkheden aanwezig.
–
Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste functie vermelde
vac. nr
. (voor elke vacature een afzonderlijke brief) zenden aan
Bureau Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de Rijks
Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
AOW.premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 6% vakantie-
uif!ering
Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeien.
de lezerskring van onze uitgave
L
MI 1
:
~
tj
deze wegwijzer, speciaal voor de
particuliere belegger.
Wat
inhoud,
actualiteit en objectiviteit betreft,
waardeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
–
le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des.
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover.
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven en
uiteraard zonder sensatie.
4e Een leerzame vragenrubriok, ad.
–
viezen voor velen inhoudend.
5e Gegevens omtrent veto fondsen
(ook van incourante) telkens
Wanneer hieromtrent iets te mol.
den valt.
–
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2.tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel.Bel, Postbus 42, Schiedam.
148
S
1
Xa
Maak gebruik van
de
rubriek
Wilt u
___________________ pensioenvoorzieningen
invoeren of aanpassen?
,,VACATURES”
PENSIOEN-RISICO
voor het oproepen van sollicitanten voor
leidende
functies. Het aantal
reacties,
dat deze annonces
is gespecialiseerd op dit terrein.
ten gevolge
hebben, is doorgaans uitermate
Ook voor herverzekering
bevredigend. Begrijpelijk: omdat er bijna
geen
grote instelling
is,
die dit blad niet regelmatig
vân pensioenfondsen
ontvangt en waar het niet circuleert
–
Voor inlichtingen: Centraal Beheer, Bosen Lomme-
,plantsoen 1, Amsterdam. Tel. 020-134971, toestel
2352.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Tweemaandelijks tijdschrift
onder redactie van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. Th. C. M. J. van de
Klundert,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. F. W. Rutten,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. J. Zijlstra.
*
Erevoorzitter:
,Prof. G. M. Verrijn Stuart.
*
Abonnementsprijs f. 36; voor
studenten f. 18.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandél
en door de uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
E.-S.B. 14-2-1968
ob
THOMASSEN
&
DRIJVER-VERBLI’FA N.V.
– een der grootste ondernemingen op het
gebied van verpakkingen (blik, aluminium,
plastics) met vestigingen in een 12-tal plaat-
sen in de Benelux en een omzet van eikele
honderden miljoenen guldens –
vraagt ter versterking van de
afdeling markt-
ontwikkeling
van haar hoofdkantoor te
Deventer enkele
jongere economen
Deze medewerkers zullen – in nauwe samen-
werking Smet de’ commerciële afdelingen –
betrokken worden bij de marketing-projec-
ten van onze onderneming.
Belangstelling voor statistiek en analyse is
voor deze functie gewenst.
Uiteraard kan ervaring op marketinggebied
hierbij tot aanbeveling strekken;
Daarnaast achten wij – mede in verband met
toekomstmogelijkheden – een goede kennis
van Engels, in woord en geschrift nood-
zakelijk en van Frans en Duits wenselijk.
Medewerkers die deze functie met succes
vervullen, kunnen wij t.z.t. uitstekende pers-
pectieven binnen onze onderneming in het
vooruitzicht stellen.
Bij huisvesting in Deventer of omgeving zal
daadwerkelijke steun worden verleend.
t
Belangstellenden in de leeftijd van ca. 30 jaar
wordt verzocht hun sollicitatie met pasfoto
te richten aan de afdeling Sociale Zaken,
Postbus 103, Deventer.
THOMASSEN & DRIJVER-VERBLIFA N.V.
VERPAKKINGSINDUSTRIE
149
lb
de rijksoverheid vraagt
voor het Ministerie van Economische Zalèn
bij de Afdeling Consumentenzaken van het Directoraat-Generaal
voor Industrie en Handel te ‘s-Gravenhage
academici
(Mnl./Vrl.)
Taak: het pstellen van adviezen tan beîioeve van het’
consumentenbeleid; het onderhouden van contacten met
ambtelijke instanties, conumentenorganisoties, voorlichtings-
organen, het bedrijfsleven en diverse instituten; deelnemen aan
het werk in commissies, waarin vraagstukken met een
consumentenaspect vjorden behandld.
Vereist: dodoraal economie, rechten, sociologie, of huishoudkunde
(landbouwhogeschool). Lôeftijd tot ce. 40 jâar.
Salaris, afhankelijk van leéftijd en ervaring, max. f 2077,
per maand.
Schriftelijke sollicitaties onder
vacafurenummer
8-3120/0936
zenden aan Bureau Persneelsvoorziening en Bemiddeling van de
Rijks Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief
6%
vakantie-
uitkering
V
rcc
i-C
ken men
te veel
en ook.
te weinig
uitgeven
De meeste mistukkngen
zijn
vaak het
gevolg van
het laatste
DE ELSEVIER GROEP
bestaat uit zestien werkmaatschappijen iii zes landen.
Zij publiceert boeken en tijdschriften op vrijwel elk gebied in het Nederlands, Engels en Frans.
De voortgaande groei van de Elseviergroep maakt het gewenst over te gaan tot de aanstelling
van een
ADMINISTRATIEF MANAGER
ten behoeve van één van haar grote dochtermaatschappijen met eèn personeelsomvang van
± 200 personen, welke een geheel zelfstandige informatieverwerking heeft.
Zijn taak zal omvatten:
• uitbouw van de bestaande ponskaartenadministratie naâr automatische informatieverwerking
• het leiding geven aan de administratieve planning, budgettering en periodieke verslaglegging
• anayscrng van de bedrijfseconomische gegevens en advisering te dien aanzien van de directie.
Dc gedachten gaan uit naar een manager van academisch formaat (REGISTERACCOUNTANT
OF ECONOMISCI-1 DOCTORANDUS)
die grote ervaring heeft op het gebied van de auto-
matische informatieverwerking en begrip heeft voor de commerciële facetten van het bedrijf.
1-lij dient over goede contactuele eigenschappen te beschikken.
De voorkeur gaat uit naar iemand met een leeftijd tussen 30 en 45 jaar.
De honorering is in overeenstemming met de belangrijkheid van de functie.
Kandidaten voor deze functie worden verzocht zich met een uitvoerige met de hand geschreven
sollicitatie, die vertrouwelijk zal worden behandeld, te richten tot de directie van de N.V. Uit
geversmaatschappij Elsevier, postbus 152, Amsterdam.
150
kJ
Cantine Staatsdrukkerij ‘sGravenhage
ElLhe weëk schakelen twee
bedriffshantines over
:
opiglo Iiant-en-klar maaltijden!
Eenvoudig
Warme maaltijden in de bedrijfs-
kahtine. Een staaltje van moderne
bedrijfsvoering. Eenvoudig te
realiseren: Iglo kant-en-klaar
maaltijden! Een diepvrieskast en een speciale oven zijn voldoende.
Op elk uur van de dag heeft u in een half uurtje heerlijk warm eten op tafel. Al bij 10 maaltijden per dag zijn Iglo kant-en-klaar maaltijden
economisch interessant.
Er zijn ovens van 18, 36 of
72 maaltijden. Uw personee.l kan
kiezen uit maar liefst 24 verschillende menu’s.
Goedkoop
Relatief zijn Iglo kant-en-klaar maaltijden bijzonder goedkoop.
Lekker gauw klaar met een minimum
aan personeel. Geen afval. Weinig afwas. Weinig opslagruimte. En Iglo
levert snel! Dagelijks als het moet. Voordelen waar geen enkel ander
systeem van warme maaltijden aan kan tippen!
Praat eens met 1gb. 030 – 35641.
Mijnheer Van der Zeijden,
toestel 133,weet er alles van.
Zij eten al
1gb:.
• Scania-Vabis Ned. N.V. te Zwolle
• Departement van Binnenlandse
Zaken te Den Haag
• De Bijenkorf N.V. te Rotterdam
• Ned. Lloyd NV. te Amsterdam
• Uitgevers Mij. Elsevier N.V.
te Amsterdam
• Nutricia N.V. te Zoetermeer
• Heineken’s Bierbrouwerjën
Ned. N.V. te Den Bosch
• Machinefabriek ,Breda” N.V.
te Breda
• G.A.K. te Amsterdam
• General Motors
Continental S.A.te Rotterdam
E.-S.B. 14-2-1968
151
– – De Algemene Nederlandse Vereniging
,,HET GROENE KRUIS”
(landelijke organisatie voor de maatschappelijke
gezondheidszorg)
–
heeft in verband met uitbreiding van werkzaamheden plaats’
voor een academisch gevormd
ECONOOM
Deze functionaris zal deel uitmaken van de staf van het Landelijk Bureau van de Vereniging.
De werkzaamheden zullen onder meer bestaan uit de bestude-
ring en de behandeling van vraagstukken op het terrein van de
financiering en de Organisatie yen het kruiswerk.
Ook pas-afgestudeerden komen in aanmerking. –
Gegadigden dienen berefd te zijn zich te onderwerpn aan een
psychologisch onderzoek.
Salaris nader overeen te komen.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen te richten aan het
Bestuur van de A.N.V. ,,Het Groene Kruis”, Nieuwe Gracht 69A
te Utrecht.
WIMR
I
OM
een verzekering
–
tegen ziekenhuis- en
:
specialistenkosten bij
DHM’N?,• –
HTu
Bij de
–
DIENST DER HAVENS EN
HANDELSINRICHTINGEN
van de
GEMEENTE AMSTERDAM
kan worden geplaatst een
ECONOOM
Voor deze zelfstandige werkkring, met tal van interessante problemen
betrekking hebbende op alle verkeers- en vervoersaspecten welke
zich in een zeehaven voordoen, alsmede die van de zich steeds uit-
breidende industrialisatie, wordt gevraagd
– een academicus
tot 35 jaar, die ervaring heeft in economisch onderzoek, bil voor-
keur in de vervoerseconomische sector, en’ in staat is goede contacten
met derden te onderhouden.
Premie A.O.W./A.W.W. is voor rekening van de Gemeente.
Sollicitaties onder opgave van referenties en met recente pasfoto binnen 14 dagen na datum van verschijning van deze advertentie
onder no. N 3028 .te zenden aan de Directeur van de Dienst der
Gem. Personelsvoorziening, Jan Luijkenstraat 94, Amsterdam-Z.
OMDATI
–
OHRA . -.
• 84% van de premie (f 8,9 miljoen) in 1966
uitkeerde aan ziektekosten
–
• bij ziekte een waarborg is voor de
verzekerden
• een niet-opzegbare polis biedt tegen de
laagste premie. Voor een alleenstaande
f 230,— en voor eén gezin met 3 kinderen
f 708,— per jaar.
ONDERLINGE
.
WAARBORGMAATSCHAPPIJ
SINDS 1925
– –
–
Tel. 08300-35651 Postbus 87 Arnhem.
/
152
–