kil-k*im
moe HM
_DIBLILINIII
gUg
ITGAVE VAN ‘DE STICHTING HET NEDERLANDSÇH ECONOMISCH INSTITUUT
Sociologische taken
O
P welke wijze zou de sociologie, zoals deze aan de universiteiten en
hogescholen gedoceerd en beoefend wordt, nu concreet kunnen
bijdragen tot het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijk-
heidsbesef?”, aldus de vraag die De Valk stelt in zijn hier reeds eerder aan-
geroerde openbare les
1). Naar zijn mening zal de
–
bijdrage van de weten-
schap voornamelijk moeten bestaan uit het vergroten van het inzicht, de
lucidité.
Voor de sociologische inbreng zijn hierbij twee taken te onder-
scheiden:
,,Tn de eerste plaats door het inzicht in de maatschappelijke samenhangen in
het algemeen te bevorderen. In de tweede plaats door het analyseren van een
aantal voor onze maatschappij specifieke situaties, waarin het dragen van ver-
antwoordelijkheid bijzondere problemen oproept”.
,,Sociological imagination” (Mills) of ,,social awareness” (Mannheim)
zijn nodig voor de eerste taak. De sociologie dient de belangrijkste ont-
wikkelingstendenties in de maatschappij aan het licht te brengen, de samen-
hangen in het maatschappelijk gebeuren te laten zien en te trachten de
ontwikkelingen in de naaste toekomst te voorzien. Men probeert hierbij
zoveel mogelijk de eigen samenleving als buitenstaander te beschouwen,
daarbij vaak verschillende standpunten in te nemen en door het aldus
ontstane wisselend perspectief een beter zicht op het geheel te krijgen. –
Dit sociologisch inzicht, de onthullende functie van de sociologie, kan
daarentegen evenwel ook nadelig werken voor het maatschappelijk ver-
antwoordelijkheidsbesef, zoals De Valk in zijn paragraafje met als titel
de Nietzschiaanse parafrase ,,Over het nut en nadeel van de sociologie
voor het leven” laat zien. Bij het bestuderen van zoveel uiteenlopende
groepsstructuren en waardensystemen dreigt de socioloog zich aan een
neutraal relativisme en scepticisme over te geven, die juist tot een
Ont-
kenning
van ieder maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef kunnen leiden.
Bovendien kan het besef, dat de mogelijkheden om structuren en instituties
radicaal te veranderen beperkt zijn en dat het resultaat van pogingen
daartoe vaak geheel anders is dan men had bedoeld (latente functies
en dysfuncties), een zeker pessimisme en scepticisme in de hand werken.
Wat het tweede element betreft, het verantwoordelijkheidsbesef in
concrete sociale situaties, stelt De Valk dat het hier – in tegenstelling tot
het eerste, waar het waarschijnlijk vooral de
verzuimen
betreft waaraan
groepen zich schuldig dreigen, te maken – gaat om het stellen van
daden,
een verantwoordelijkheid die ,,steeds meer speelt in organisaties en insti-
tuties, in min of meer geformaliseerde beslissingsprocedures, waaraan door
velerlei mensen met verschillende deskundigheid, macht en normbesef
wordt deelgenomen”. Hier ziet De Valk een van de belangrijkste taken
voor een hedendaagse sociologische beschouwing van ethische problemen:
,,Gezien het toenemen, zowel in aantal als invloed, van de formele organisaties,
moet de vraag gesteld worden, of niet bepaalde vormen van gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid in onze samenleving tenminste even belangrijk geworden
zijn als de verantwoordelijkheid van de individuele mens. Hoe moet men zich
.
dergelijke collectieve verantwoordelijkheden denken, waardoor de persoonlijke
verantwoordelijkheid van de betrokkenen zeker niet opgeheven wordt, maar die
men toch niet kan opsplitsen in de verantwoordelijkheden van afzonderlijke
personen?”
–
Waar houden individuele straf en beloning op, waar beginnen collectieve
schuld en verdienste? Een immens ethisch vraagstuk, tot welks oplossing
de sociologie een belangrijke bijdrage kan leveren. Van Dostojewski naar
Van Doorn; het is eigenlijk inaar een.klein stapje.
dR
1)
Dr. J. M. M. de Valk:
Maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef,
Univer
–
sitaire Pers Rotterdam, 1967, 20 blz., f. 2,95. Zie ook
E.-S.B.
van 15 februari jl.,
blz. 187.
8 maart 1967
52ejaargang, no. 2583
verschijnt wekelijks
COMMISSIE VAN REDACTIE:
L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
REDACTEUR-SECRETARIS:
A. de Wit.
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
P. A. de Ruiter.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van ,Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vlerick.
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR BELGIË:
J. Geluck.
Sociologische taken ………259
Dr. J. de Hoogh:
Prijzen Van landbouwgron-
den na 1januari1963 …… 260
Dr. Th. Beels:
Zijn wij op weg naar een
Europese kapitaalmarkt?… 262
Drs. L. Becker:
De groei van het Nederlandse
personenautopark ………265
Prof Dr. J. Wenielsfelder:
De contante-waardemethode
bij de selectie van investe-
ringsprojecten …………267
Drs. J. Beishuizen:
Het onzichtbare litteken …. 269
Prof Dr. C. D. Jongman:
Geld- en kapitaalmarkt … 272
Notities
………….265, 270
Mededelingen voor economis-
ten ………………….273
Recente publikaties ………273
259
Prijzen van landbouwgronden
na 1 januari 1963
D
E Wet vervreemding landbouwgronden werd vier
jaar geleden buiten werking gesteld. De prijzen van
landbouwgronden zijn sindsdien Vrij. Destijds waren
de standpunten ten aanzien van de vraag of de prijsbeheer-
sing kon worden opgeheven zeer verdeeld. Zowel in de
S.-E.R. als in het Landbouwschap beantwoordde een kleine
meerderheid deze vraag ontkennend. De Tweede Kamer
echter gaf haar steun aan het voorstel van de regering de
Wet vervreemding landbouwgronden- niet te verlengen,
na het initiatief-ontwerp Vondeling van tegenovergestelde
strekking met een stemmenverhouding van 83 tegen 61 te
hebben verworpen.
De tegenstanders van opheffing vreesden een sterke
stijging van het prijsniveau als gevolg van de grote vraag.
De landbouwer, die zich liet verleiden toch grond te kopen,
zou hierdoor zijn toekomstig inkomen in gevaar brengen;
de financieringsproblemen bij bedrijfsopvolging zouden
sterk toenemen; het beheerste niveau van de pachtprijzen
zou ten slotte onder druk komen te staan.
De voorstanders tilden minder zwaar aan een mogelijke
prijsstijging. Zij wogen de nadelen van de prijsbeheersing,
in casu de verstarring in het grondgebruik, zwaarder.
Naar hun oordeel was de bevolkingsdruk in de landbouw,
onder invloed van de alternatieve werkgelegenheid buiten
de landbouw, zodanig afgenomen dat de prijsvorming
haar nuttige richtinggevende functie bij de bestemming van
de grond binnen de agrarische sector kon worden terug-
gegeven.
V
IER jaren zijn intussen verstreken. Hoe hebben de
kocpprjzen zich in die tijd gedragen? Tabel 1 brengt
de ontwikkeling van het koopprïjspeil van boerderijen
en van los land in beeld. Ter vergelijking is tevens het
beloop van het (nog steeds) beheerste pachtprjsniveau
aangegeven. Grafiek 1 toont de stijging van de koopprijzen
t.o.v. de pachtprjzen.
Terwijl in de periode
1955/1956
t/m 1961/1962 koop- en
pachtprjzen gelijke tred hielden, lopen vanaf 1962/1963 de
ontwikkelingslijnen duidelijk uiteen. De koopprijzen van
boerderijen stegen t.o.v. de pachten van boerderijen in
korte tijd met 50 pCt. Voor los land is deze relatieve prijs-
stijging aanzienlijk groter, ni. meer dan 100 pCt. (tabel 1).
• Dit verschil in prijsontwikkeling 4ussen boerderijen en
los land demonstreert duidelijk hoe kunstmatig het is
geweest om in de periode van de prijsbeheersing voor
behuisd land een hogere prijs vast te stellen dan voor los
land, terwille van een hogere vergoeding van de gebouwen.
De spanning op de markt voor los land-is in werkelijkheid
meer toegenomen dan die op de markt voor behuisd land,
hetgeen verklaard moet worden uit de relatief sterker
töenemende vraag naar grond voor bedrijfsvergrotingen.
Dç omzetten op de grondmarkt zijn na de opheffing van
de prijsbeheersing belangrijk gestegen, zoals uit tabel 2
blijkt.
Of hier sprake is van een tijdelijk verschijnsel – te
verklaren als het inhalen van transacties, die in afwachting
GRAFIEK 1.
Destijging van de koopprjzen ten opzichte van de pacht-
prijzen voor boerderijen en los land (1955/1956 = 100)
220
200
180
160
140
120
100
…boerderijen
t
…….Lostand
II.
1
1
S
J
,Il.
1955/1956
1960/ 1961/ 1963/ 1964/ 1965/
1961 1962
1964 1965 1966
TABEL 1.
Ontwikkeling van koopprjjzen en pachtprjjzen van landbouw-
gronden (boerderijen en los land), gemiddeld voor Nederland
Koopprijzen
(glds./ha)
Koopprijzen
(19551 956
=
100)
Pachtprijzen
(195511956
100)
verhouding
koopprijs!
pachtprijs
(195511956
=
lOO)
boer-
los
boer-
los
boer-
los
boer.
derij-
land
derij-
land
land
derij-
td
en
e
en
3.760
2.660
100
100
100 100
100 100
196011961
……..
2.980
120 112
125
110
96
102
4.890
3.140
130 118 128 115 102
103
195511956
……….
4
..510
7.330
6.440
195
242
138 119
141
203
196111962
………
7.970 7.270
212 273
147
128
144
213
196311964
………
196411965
………
196511966
………
8.610
7.690
229
289
153
133
150
217
Bron:
Berekend uit gegevens van het CBS.
TABEL 2.
Verkochte oppervlakte landbouwgronden in ha
boerderijen
los land
totaal
195611957
15.910
7.890
23.800
195711958
15.937
8.507
24.444
195811959
18.162
8.380 26.542
195911960
15.520
7.254 22.774
15.205
8.226
•
23431
196111962
13.421
7.212 20.633
196011961
……….
196311964
33.670
14.643
48.313
196411965
25.719
13.889
39.608
Bron:
C
.
B
.
S.
260
van de opheffing van de prijsbeheersing werden uitgesteld –
dan wel van een blijvende activering van het aanbod van
grond als gevolg van het hogere prijsniveau, is thans nog
niet vast te stellen.
D
E grote stijging van de grondprijzen na 1januari1963
schijnt degenen, die destijds behoorden tot de tegen-
standers van de afschaffing, gelijk te geven. Zij
hadden het immers al voorspeld! De voorstanders, die
overigens niet ontkenden dat de prijzen zouden oplopen,
kunnen tot dusverre nog geen harde feiten aanvoeren ter
ondersteuning van hun stelling dat de vrije prijsvorming
het noodzakelijke structurele aanpassingsproces in de
landbouw zal bevorderen. Voor deze bewijsvoering, die
bij gebrek aan een ,,blanco-proef” toch al moeilijk zal
zijn, is in elk geval een langere waarnemingsperiode nodig.
Zo is er nog steeds – ondanks de les van vier jaar –
volop ruimte voor discussie tussen voor- en tegenstanders.
In 1966 kon de Vereniging van Agrarisch Recht nog een
heel congres aan dit thema wijden
1).
A
AN welke factoren is de spanning op de markt voor
landbouwgronden, die zich nâ 1 januari 1963 in een
snelle stijging van het prijsniveau openbaarde, toe
te schrijven? Liggen de oorzaken buiten de landbouw of
binnen de landbouw, m.a.w. is voor de agrarische bedrijfs-
tak de prijs van de ônmisbare produktiefactor grond een
exogeen of een endogeen bepaalde grootheid?
Bij volledige vrijheid van bestemming zou de landbouw
in vele delen van ons dichtbevolkte land een felle prijs-
concurrentie om de grond moeten leveren met alter-
natieve aanvendingen als woongebied, industrieterrein,
verkeersvoorzieningen e.d. In zo’n situatie zou de prijs van
landbouwgrond bepaald worden door de (voor de land-
bouw exogene) prijs die het perceel bij een alternatieve,
niet-agrarische bestemming zou opbrengen. Bepaalde thans
voorkomende extensieve vormen van landbouw zouden dan
in grote delen van ons land onmogelijk zijn. Van deze
concurrentie is de landbouw in Nederland in belangrijke
mate gevrijwaard door de ruimtelijke ordening, die immers
het prijsmechanisme als regulator voor het bodemgebruik
heeft uitgeschakeld en vervangen door publiekrechtelijke
aanwijzingen ten aanzien van de bestemming van de grond.
Hoewel deze bescherming niet waterdicht is (de ver-
wachting dat een bepaald perceel landbouwgrond in de
toekomst wel eens de bestemming woongebied zou kunnen
krijgen is stellig van invloed op de huidige verkeerswaarde)
blijft toch een groot deel van het landbouwareaal vrij van
deze exogene prjsbeïnvloeding.
De vraag naar grond van beleggers/niet-exploitanten is
evenmin te beschouwen als de aanstichter van de prijs-
opdrijving. Het beste bewijs daarvoor is wel, dat de koop-
prijzen van verpachte boerderijen (beleggingsobjecten) veel
minder zijn gestegen dan die van pachtvrje objecten,
waarop de vraag van boeren en adspirant-boeren is gericht.
Dit verschijnsel hangt samen met de pachtprjsbeheersing
en de bescherming die de pachter ingevolge de Pachtwet
geniet (continuatierecht, voorkeursrecht bij verkoop). Het
gevaar bestaat zelfs dat de animo voor belegging in lande-
lijke eigendommen hierdoor terugloopt, tot schade van de
landbouw die dan een belangrijk middel van financiering
van het grnd- en gebouwenkapitaal zou moeten ontberen.
Onze conclusie moet zijn dat de prijsstijging van land-
bouwgronden voornamelijk geweten moet worden aan de
concurrentie binnen de landbouw om de grond als agrarisch
produktiemiddel.
D
E – gelet op de bedrijfsresultaten – relatief hoge
grondprijzen, waarover vele landbouwers klagen,
doen de boeren dus zichzelf en elkaar aan. Ondanks
de snelle afneming van het aantal op het ouderlijk bedrijf
meewerkende zoons (potentiële gegadigden op de grond-
markt) in de afgelopen tien jaar, is de vraag naar landbouw-
bedrijven nog groot. Daarnaast is er de toenemende vraag
naar grond van de zijde van gevestigde grondgebruikers
die hun bedrjfsoppervlakte willen vergroten.
Welke nadelen ondervindt de landbouw van de hoge
grondprijzen? Voor de landbouw als geheel gezien zit de
pijn bij twee vormen van mutaties in het grondbezit, nI. bij
vererving en bij bedrijfsbeëindiging. In beide gevallen
vloeit ten gevolge van de grondprjsstijging een groter
bedrag aan (risicodragend) kapitaal uit de landbouw weg.
Dit leidt vanzelfsprekend tot zwaardere financieringslasten
voor de jonge boer die het ouderlijk bedrijf overneemt
resp. voor de landbouwer die de grond van het vrijkomende
bedrijf koopt om er zijn onderneming mee te vergroten.
In een tijd waarin als gevolg van de snelle mechanisatie
en intensivering de vermogensbehoefte van het gemiddelde
landbouwbedrijf toch al snel toeneemt, betekent de stijging
van de grondprijzen een ernstige verzwaring van de finan-
cieringsproblemen waarvoor een beginnende agrarische
ondernemer staat. De voorstellen die de laatste tijd zijn
gelanceerd
2)
om deze problemen voor de jonge boer op
een of andere manier te verlichten, kunnen dan ook niet
los worden gezien van het opheffen van de prijsbeheersing
per 1 januari 1963, hoewel ook de stijging van de rentevoet
in het spel is.
Bedoelde voorstellen hebben alle betrekking op de
financiering van het grond- en gebouwenkapitaal. Zij
beogen de rente- en afiossingsverplichtingen die rusten
op jonge boeren, te verlichten. Verschillende methoden
worden daarvoor aan de hand gedaan. Zo zijn rente:
subsidies bepleit bij bedrijfsoverneming. Het (Belgische)
plan-Cooreman wil een grondl5ank in het leven roepen,
waaraan een boer zijn bedrijf kan verkopen met de zeker-
heid het daarna als pachter te kunnen blijven gebruiken
en met het rechthet bedrijf binnen 20 jaar veer terug te
kunnen kopen tegen de dan geldende prijs. In Nederland
is een variant op dit plan gelanceerd, nl,. de uitgifte van ter
beurze verhandelbare grondwaardepapieren met een lage
rente, maar met een indexclausule gekoppeld aan de prijs-
stijging van grond. De jonge boer kan dan een lening
krijgen op lange termijn met de verplichting over 30 jaar
(bij bedrijfsbeëindiging) in één keer af te lossen. Afgezien
van het voorstel van rentesubsidies, trachten deze plannen
beleggers te interesseren bij de financiering van het grond-
kapitaal in de landbouw, waarbij een eventuele waarde-
stijging van de grond als lokaas wordt voorgehouden.
De ideeën zijn stellig interessant. Zij zouden een finan-
cieringsvorm in het leven roepen, die – net als vanouds de
pacht – de landbouwondernemer ontheft van de plicht
om gedurende de 30
t
35 jaar dat hij boer is, een belangrijk
gedeelte van het in het permanente produktiemiddel grond
vastgelegde vermogen af te lossen door middel van be-
sparingen. Het slagen van dit plan staat of valt echter met
de bereidheid van beleggers om met een kans op een waarde-
stijging, vermogen beschikbaar te stellen tegen een relatief
1)
Zie
De Pacht
van maart 1966.
2
)Zie o.a.
Verslag Landbouwkredietdag 1966, Ons Platteland
van 6januari1967 en
De Boerderij
van 21/28 december 1966.
E.-S.B. 8-3-1967
261
lage rente. De voorstellers zijn niet geheel zeker van het
rondlopen van deze plannen en bepleiten dan ook een of
andere vorm van overheidsparticipatie.
Men kan zich in dit verband evenwel afvragen of er niet
een eenvoudiger weg is om niet-agrariërs te interesseren
bij de financiering van de landbouwonderneming. Wij
denken hierbij aan een grotere vrijheid in de sfeer van de
pachtprjzen. De straffe pachtprijsbeheersing blijkt vooral
een rem te zijn voor investeringen van verpahterszijde
ter verbetering en modernisering van het grond- en ge-
bouwenkapitaat. Een grotere vrijheid voor pachters en
verpachters in de overeen te komen vergoeding voor
investeringen in grond en gebouwenzou wellicht de nood-
zaak verminderen om op andere wijze vreemd kapitaal
zonder aflossingsverplichting aan te trekken.
B
ij de behandeling van de landbouwbegroting 1967
in de Tweede Kamer is van vele zijden gewezen op
de financieringsproblemen bij de bedrijfsopvolging en
in verband hiermee op de moeilijke positie van de eigen-
geërfde boer. De hiervoor genoemde voorstellen zijn de
Minister van Landbouw dringend in overweging gegeven.
De suggestie is van verschillende kanten gedaan dat de
overheid de helpende hand dient te bieden bij de bedrijfs-
overneming door de jongere generatie.
Minister Biesheuvel heeft zich tegenover deze suggestie
zeer gereserveerd opgesteld. Deze houding is o.i. zeer
begrijpelijk. Het gevaar van ,,in een kringetje ronddraaien”
is op dit terrein namelijk duidelijk aanwezig. De grond-
prijzen zijn hoog omdat de boer – om boer te kunnen zijn
en blijven – bereid is met een zeer laag rendement van
deze belegging genoegen te nemen. De hoge grondprijzen
zijn dus de uitdrukking van de schaarse ruimte in de land-
bouw. Dat wordt de adspirant-landbouwer gewaar in de
hoge rente- en aflossingsverplichtingen die hij zal moeten
aangaan om een bedrijf te kunnen beginnen. Hem hierbij
door een of andere vorm van overheidssubsidie of -garantie
de helpende hand bieden, zou in feite betekenen dat de
nuttige vraagbeperkende functie van de hoge grondprijs
ten dele ongedaan wordt gemaakt. Hierdoor wordt de
opwaartse druk op het grondprjsniveau in stand gehouden
of zelfs versterkt, en op langere termijn gezien worden dus
ook de financieringsproblemen bij de erfopvolging, voor
zover deze samenhangen met de hoge grondprijzen, groter.
Het zou naar onsoordeeI moeilijk met elkaar te rijmen
zijn wanneer de overheid eerst overgaat tot het vrijlaten
van dé prijsvorming, omdat daarvan een prikkel tot struc-
tuurverbetering wordt verwacht, en zij daarna een regeling
•zou treffen die dit effect weer geheel of gedeeltelijk terug-
schroeft.
De
stijging
van de grondprijzen vestigt intussen nog
weer eens de aandacht op het feit dat ,,vermogendheid”
een zwaarder wegend selectiecriterium voor de eigen-
geërfde ondernemersstand in de landbouw is dan bijv.
bekwaamheid. Prijsbeheersing of (ook wel bepleite) natio-
nalisatie van de grond kan o.i. in dit opzicht maar weinig
ten goede werken. Een algemene regeling voor subsidiëring
(in welke vorm dan ook) van bedrijfsoverneming evenmin.
Als er op dit terrein voor de overheid een taak ligt, zou
men eerder moeten denken aan financieringsfaciliteiten
voor zeer bekwame jonge boeren die wegens onvoldoende
eigen middelen eert op zichzelf doelmatig bedrijf niet van
de grond kunnen krijgen. De mogelijkheden die het
Borgstellingsfonds voor de Landbouw biedt, gaan gelukkig
al een eind in deze richting.
Leidschendarn.
J. DE HOOGI-t.
Zijn wij op we
Inleiding
I
N de afgelopen jaren zijn er veel internationale obligatie-
leningen in Europa geplaatst. Niettemin zijn er weinig
vorderingen gemaakt met het samensmelten van de
kapitaalmarkten in de verschillende landen tot één Euro-
pese kapitaalmarkt. Collin verstaat onder een Europese
kapitaalmarkt een plaats of een Organisatie, waarbij vraag
naar en aanbod van kapitaal uit gans Europa elkaar kunnen
treffen
1).
Naar onze mening mag men deze definitie in
zoverre ruimer interpreteren, dat dit elkaar treffen niet
alleen tot spaarders en investeerders uit Europa beperkt
behoeft te blijven, maar dat ook spaarders en investeerders
van buiten Europa hieronder vallen, mits de emissies door
of met medewerking van Europese banken worden ge-
plaatst. Deze banken beschikken over het apparaat be-
nodigd om de plaatsing te effectueren en Europa fungeert
alleen as ontmoetingsplaats van kapitaal van binnen en
buiten Europa. Logischerwijze zullen de hieruit resulterende
aandelen of obligaties notering op één of meer Europese
beurzen krijgen, hoewel dit geen strikte voorwaarde behoeft
te zijn.
Het lijkt nuttig de ontwikkeling na te gaan die er in deze
sedert 1945 heeft plaatsgevonden. Vervolgens willen wij
ingaan op de vraag welke mogelijkheden hier voor de toe-
komst liggen.
Ontwikkeling na de tweede wereldoorlog
In de jaren die volgden op de tweede wereldoorlog be-
stond er een algemeen tekort aan beschikbare middelen
in de wereld. Zodoende was het begrijpelijk dat ook niet-
Amerikanen gelden trachtten te lenen op de New Yorkse
kapitaalmarkt. Afgezien van de leningen van Canada en
van in de Verenigde Staten gevestigde internationale in-
stellingen (bijv. de Wereidbank) hebben deze leningen geen
grote omvang aangenomen. Dit kwam doordat de debi-
teuren moesten worden geregistreerd volgens de bepalingen
van de Securities and Exchange Act van 1933, waarbij
uitgebreide gegevens dienden te worden gepubliceerd. Hier-
voor voelden vele ondernemingen niet. Anderzijds hadden
de Amerikanen, ondanks de hogere rendementen die deze
leningen boden, hiervoor weinig belangstelling, zodat de
emissiehuïzen veelal pas met een dergelijke operatie be-
gonnen als ze wisten dat er in Europa interesse voor be-
stond. Collin wijst in dit verband op een Belgische dollar-
lening, in 1962 te New York uitgegeven, die bijna integraal
in België werd geplaatst
2).
Toen het dollartekort in Europa begon te verminderen,
werden de deviezenrestricties inzake de aankoop van
effecten in verschillende landen verzacht. Als gevolg hier-
van werden buitenlandse leningen in verschillende Euro-
pese landen uitgegeven in de valuta van het land dat de
lening verstrekte. Deze leningen werden voornamelijk ge-
emitteerd in Zwitserland, Duitsland, Engeland en Neder-
land. De betreffende obligaties werden niet door een inter-
nationaal syndicaat uitgegeven en een spreiding van de
stukken buiten de landsgrenzen van de geldgever was be-
paald niet het vooropgezette doel. Ook deze leningen waren
aan één enkele markt voorbehouden en volgden de regels
en usances van deze markt. Er was hier dus nog duidelijk
262
naar èen
kapitaalma
‘rkt?
sprake van lokale kapitaalmarkten en niet van een Euro-
pese kapitaalmarkt.
De als gevolg van de Amerikaanse betalingsbalans-
tekorten in juli 1963 in de Verenigde Staten ingevoerde
Interest Equalization Tax heeft een belangrijke evolutie op
.dit gebied veroorzaakt. Deze belasting hield in, dat Ame-
rikaanse ingezetenen bij de aankoop van buitenlandse
obligaties boven hun aankoopprijs een belasting moesten
betalen, welke varieerde van 2/
4
pCt. tot
15
pCt.,
af-
hadkelijk van de looptijd. De leningen uit een aantal lan-
den die als onderontwikkeld werden gekenschetst, waren
hiervan vrijgésteld. Het resultaat hiervan is geweest dat
er geen leningen van niet-onderontwikkelde landen meer
in de Verenigde Staten werden uitgegeven, maar dat door
de bemiddeling van syndicaten, welke grotendeels uit
Engelse en Amerikaanse banken bestonden, in Europa
allerlei leningen werden geëmitteerd van Europese en niet-
Europese debiteuren. Doordat de geregelde geldieners,
voornamelijk uit Scandinavië en Japan, in New York
werden geweerd, kwamen deze in Europa lenen.
In-het begin van 1965 zijn in de Verenigde Staten nieuwe
richtlijnen ingevoerd ter verdere sanering van de betalings-
balans. Deze richtlijnen,. de zgn. ,,guidelines”, hebben een
veel belangrijker invloed gehad en de Europese kapitaal-
markt veel duidelijker naar voren doen komen dan de
invoering van de Interest Equalization Tax. Aan de be-
drijven met vestigingen buiten Amerika werd verzocht na
te gaan hoe in 1964 de verhouding was tussen de betalingen
die zij aan ht buitenland hebben verricht en de betalingen
die zij van het buitenland hebben ontvangen. Het saldo
dienden zij in 1965 met minimaal
5
pCt. te verbeteren,
terwijl voor de daaropvolgende jaren gelijke verzoeken
werden gedaan. Over de bereikte resultaten moet periodiek
worden gerapporteerd.
Het is
begrijpelijk
dat Amerikaanse maatschappijen na-
dien niet meer zelf de investeringsprojecten van hun buiten-
landse dochters konden financieren, maar dat men deze
behoeften op buitenlandse kapitaalmarkten diende te dek-
ken. Sedertdien zijn dan ook allerlei leningen van buiten-
landse dochters van Amerikaanse ondernemingen in Europa
uitgegeven. Deze leningen werden geëmitteerd door ge-
combineerde Amerikaans-Europese syndicaten, meestal
onder Amerikaanse leiding. Men diende een constructie
te vinden waarbij geen belasting aan de bron over de uit
te betalen coupons werd ingehouden, terwijl ook zo’n
gunstig mogelijke fiscale regeling voor de dochteronder-
neming moest Worden gevonden. Het meest gebruikelijk is
dat de leningen worden uitgegeven door – over het
algemeen pas opgerichte – financieringsmaatschappijen,
gevestigd in Delaware of Luxemburg, waarbij in het eerste
geval meer dan 80 pCt. van de inkomsten uit het buiten-
land dient te komen om aanspraak te kunnèn maken op
vrijstelling van de Amerikaanse withholdingtax. De meeste
Amerikaanse ondernemingen maken gebruik van een in
Delaware opgerichte financieringsmaatschappij, terwijl de
Europese bedrijven van Luxemburgse financieringsmaat-
schappijen .gebruik maken. Het is begrijpelijk .dat de
moedermaatschappij alle verplichtingen, van de dochter
onvoorwaardelijk garandeert. Bij de uitgifte der leningen
wordt het voorbehoud gemaakt dat verkoop niet mag
plaatsvinden in de Verenigde Staten of aan personen van
wie aangenomen wordt dat deze daar ingezetenen zijn. –
Ruime keuze in valuta’s, lopptijden
en sOorten
Het is duidelijk dat de overgfote meerderheid der leningen
op de Europese obligatiemarkt in dollars luidt. De dollar
is nog steeds de meest internationaal aanvaarde valuta,
terwijl voorts opgemerkt dient te worden dat het rendement
op Europese dollarobligaties steeds hoger heeft gelegeh
dan dat op soortgelijke leningen in Amerika. Dat de dollar
in dit verband slechts als rëkeneenheid functioneert, blijlçt
uit het feit dat de middelen van de geldgevers oorspronkelijk
veelal niet uit dollars bestonden, terwijl ook de geldnemers
andere valuta nodig hebben.
Voorts is er een aantal leningen in Duitse ynarken uit-
gegeven. Daar op obligaties van in Duitsland gevestigde
ondernemingen sedert maart 1965 – en reeds in maart
1964 aangekondigd – een coupbnbelasting van 25 pCt.
wordt geheven, die slechts verrekenbaar is voor ingezetenen
van landen die een belastingverdrag met Duitsland hebben,
werden ook hier leningen ten laste van in Luxemburg ge-
vestigde financieringsmaatschappijen uitgegeven, welke in
Duitse marken luiden en waarvan de moedermaatschappij
alle verplichtingen garandeert. Voor deze leningen worden
veel middelen beschikbaar gesteld uit kapitaal dat de for-
male Duitse couponbelasting niet kanterugvorderen wegens
het ontbreken van een belastingverdrag met Duitsland.
In het kader van het streven naar Europese éénwqrdin’g,
werd de wenselijkheid gevoeld te komen tot een Eurbpese
internationale valuta. Dit zou dan een valuta môeten zijn
die zou dienen te worden uitgedrukt in de reeds bestaande
valuta’s. Dit streven heeft als resultaat opgeleverd de creatie
van de rekeneenheid (R.E.), in welke -waardemeter sedert
1961 een aantal obligatieleningen zijn uitgedrukt. De R.E.
heeft een vaste verhouding tussen de valuta’s van 17 landen,
en een goudwaarde die gelijk is aan die van de Amerikaanse
dollar. De attractie van de R.E. is dat zij bescherming
biedt tegen devaluatie van één of
,
meer der 17 valuta’s.
Devalteren deze allemaal, dan daalt de waarde van de R.E.
evenveel als de minst gedevalueerde valuta Omgekeerd
blijft de waarde van de R.E. bij een revaluatie van één valuta
onveranderd en stijgt zij
bij
een algemene revaluatie even–
veel als de waarde van de valuta met de geringste revaluatie.
Hoewel er in bepaalde kringen belangstelling voor deze
leningen te vinden is, heeft, men zich hiervoor over het
algemeen nooit bijzonder enthousiast getoond, voorname-
lijk vanwege de ingewikkeldheid van het systeem.
Ten slotte zijn er ook enige zgn. optieleningen geëmit-
teerd. De houder heeft hierbij zelf de keuze tussen de
munt waarin hij ‘hoofdsom en rente betaald wil hebben.
Hierin zijn alle mogelijke variaties te vinden. Van de weinige
optieleningen van de laatste tijd is steeds de combinatie
pond sterling/Duitse inark gebruikelijk geweest.
Inzake de’ looptijden mag worden gezegd dat ieder op
1
)Prof. Dr. F. J. -Côllin: ,,Problematiek rond de totstand-
koming van een Europese kapitaalmarkt” in
Europees kapitaal-
verkeer en Europese kapitaalmarkt,
Deventer 1965, blz. 89.
) Zie Collin, t.a.p. -blz. 96.
E.-S.B. 8-3-1967
.
263
de.,Europese obligatiemarkt wel iets van zijn gading zal’:
vinden.De1ooptijden ,variëren,namelijk’ van 20 jaar ¶op
Js
zijn,langst tot-5 jaar, waarbij de aflossingen op alle mogeljk
denkbaremanieren en termijnen. geschieden. Wil men kor
;
ter
;
‘dan5;.jaar lenen dan. biedende in mei 1966 geïntro-
duceerdeEurodollar
;
Certificatcs oLDeposit, met looptijden ,
van ‘1- maand 3en6 maanden, hiertce,een ,goede gelegen-
j
heid. De Certificates .ofDeposit zijn eigenlij k geldmarkt-.,.,
papieren;
;
vanwege dekorte looptijd. Ze zijn echter nauw
verbonden -‘met: de,,k’apitaalmarkt, -.hetgeen geïllustreerd
wordtdoor’het feitdat er. bij de introductie – als gevolg
vande geldkrapte
in:deVerenigde
Staten werden op deze
;
wijze zeer,belangrjke bediagen naar dit, land gerepatrieerd
—:
een rentestijging,opde kapitaalmarkt in Europa optrad.
Ten eindeçlezemarkt voordegeldgevers zo aantrekkelijk
mogelijk te maken, wordt er niet alleen gezorgd voor een
ruime keuze in valuta’s en looptijden, maar worden er
naast gewone obligaties ook leningen met daaraan ver-
bonden attracties uitgegeven. In de eerste plaats denken
we dan an cbnverteêrbareobligaties, die converteerbaai
zijn in aandelen van de moedermaatschappij. Ook zijn er
unils jemitteerd,. die. ii’a kortetijd gesplitst worden in een
gewone en een converteerbare obligatie. Enkele malen
worden leningen uitgegeven met ,,warrants” (optie-
bewijzen), welke laatste de houder gedurende een bepaalde
tijd recht geven op aankoop van aandelen van de betreffende
maatschappij tegen een vaste koers, die weinig hoger ligt
dan de beurskoers van die aandelen ten tijde van de uit-
gifte der ôbligatiëlening.
•,
, Organisatie
van de markt en enkele,
,technische aspecten
Zoals in,het voorgaande reeds isuiteepgezet, is.het niet-,
a
inhouden
1
van.withholdingtax van de te betaien,coupons.,
essentieel.voor deze markt.
:
Daar Luxernburgdeze belasting
niet kent en hier bovendien weinig wettelijke formaliteiten.,
zjn vereist,ris’ dit land gkozen als zetel van vele nieuwA.,
gecreierde,
1
financieringsmaatschappijen. Het ,is daarom,.
begrijpelijk.4atvrijwel’alle1eningen op de Luxemburgse,.
beurs zijngenoteerd. :yoorts.komtnotering voor op de-
beurzen van Londen,n New,Yorlç (zuiver formeel en als-
zodanig gepub!içeerd.in.Amerikaans kranten) en in veel
mindere mate jn ‘niterdam, Brussel en Milaan. Het ver-
krijgen vanofficiële notering
1
terbeurze van Amsterdam
van buitenlandse:obligatieleningen is sinds medio 1965 veel
gemakkelijker ‘geworden daar, sedertdien de stukken niet,,
in Nederland gedeponeerdbehoevente worden, .zodat het.,
Nederlands effectenzegel â2 pCt. nietis verschuldigd.
feite wordt slechts een minderheid van de, transacties in,
de genoemde obligatieleningeri over bovenstaande beurzen
geleid; het, grootste deel der transacties geschiedt recht-,
streeks tussen een aantal banken, die yeelal deel van de
internationaleernissiesyndicaten hebben uitgemaakt en na-.
dien een zgn., ,,secondary market” hebben gecreëerd. Dat
desondanks’.vrijwel.alle leningen,aan een of meer beurzen
officiële notering .krjgen, .komt doordat dit ‘voor verschil-
lende partijen..een,voorwaarde tot deelname is. Neder-.
landse banken krijgen .van.De Nederlandsche Bank slechts’
toestemming om in een bepaalde lening te participeren,,’
indien deze ergens officieel genoteerd wordt; voor institu-
tionele beleggers geldt vaak het voorschrift dat zij slechts
cfficieel genoteerde fondsen mogen bezitten. .
De leiding van een syndicaat hebbende zgn. managers,’
waarbij één instelling als leider optreedt.en vaak twee of-,»
drie anderen als eo-manager. De leningen worden door het
syndicaat’ overgenomen. Een syndicaat bestaat naast de
INTE’RN”TRANSPORT:!’
T’RANSRORT.WERKTUlGEN:&
Postbus 3, Jutphaa.’Tel. (Ô3471)”‘6
genoemde managiiig underwriters uit een aantal andere
underwriters, die’zich elk voor een bepa1dedee1te.der
lening garant stellen en hiervoor en
ze
k
ere,
p
I
:
o
,i
s
i
e
,ô
n
t
vangen De underwriters mken tevens deel uit van de
zgn selling group waarin voorts nog een atal andere
instellingen deelneemt die tegen vergoeding vn een be
paalde uitkeringtrachten de’ stukken te plaatsen Voordat
de zgn guidelines in de Verenigde Staten werden afge
kondigd hadden Amerikaanse banken een overhee’rsende
plaats in de leiding van de syndicaten” Sedertdien zien wij
dat Europese banken std’eds iièer in ‘de ieidin,rtgei-
woordigd zijn, niet alleen als co manager maar ook als
hoofd-manager. In de leiding van’ de’syndiatèn trâ’den
van Nederlandse zijde verschillende malen op de Amster
dam-Rotterdam Bank, de Algemeiié Bank ‘Nederlaid,
Pierson, Heldring & Pierson en Mees & Hope. Onder de
underwriters komen zowel Amerikaanse als Europese in-
stellingen voor.
In tegenstelling tot het gebruik in de verschillende Euro-
pese landen afzonderlijk, worden de couponrente en de
uitgiftekoers en bij- converteerba,rê obligaties ook de
conversiepremie
—
pas vastgetèld, kort voordat de lening
officieel door liet syndicaat wordt overgenomn.. Tussen
het aankondigen van de lening ‘en de’ officiele overname
ligt rnestal een periode van’ 2 a 3 weken Gedurende de
tijd dat de inschrijving openstaat worden sle’chts indicaties
verstrekt waarvan al naar gelang van’ d be1anste1ling
voor de lering uiteindelijk kan worden ifgewekei Wellicht
zou een dergelijk systeem ook voor Nederlandse obligatie
leningen overwogen klInnen w’ordén, ôin hèt hiij6reren
.”,,.,,:,.’,’
tegen te gaan. ,
.
.
.
‘I
,.y
….
giat’ht en
wie kopei’r
dè stukken?
Het belang van deze groeiende kapitaalmarkt iri
1
Europ:i
1.
wordt het duidelijkst geillustreerd door de totale bedragen
die hier jaarlijks worder geemitteerd In 194 werden
leningen uitgegeven tot een bedrag van $ 980 rwijl
ln ,te
dit bedrag in 1965 en 1966 tot bijna $ 1 2 rird p’rjar is
opgelopen Van de in 1966 uitgege’en leningen luidt ca
83 pCt in dollars ruim 9 pCt in Duitse marken c 6 pCt
in R.E. en een kleine 2 pCt. in po’ndsterlifig/Dûitse mark.
In janûari en februari .1967 zijn er
6p
de o15eri kapitaal-
markt reeds leningen voor een bedrag van $
415
mln uit
gege’en resp. aanekondigd.
Het is interessant’ te vernfrn aar al deie leningen hun
uiteindelijke besternniing viiideii. Genillafd’dëeldé onlangs
mede dat rijke partic’iilieren, waarvan de’ermbens worden
beheerd door banken in Zwitsirland, ,België, Nederland,
Engeland en de Verenigdè Staten, de vodnâmste kdpers
vormen
3)
Deze particulieren zijn niet
uitsluitend
Euro
peanen, naar ook Zuid-Amerikanén en, rhénsen’ w’oon-
achtig in het Midden en Verre, Oosten. Zij zoeken be-
3)
Robert L. Genillard, Europees partnervan de firma White,
Weld& Co., te New York:
The Eurobond Market,
rede gehouden
op een internationale conferentie ovér ,,The Future of the
European Capital Market” georganiseerd door de Federal Trust
for Education and Research te Londen op 23 november 1966.
264
7
scherming tegen de inflatie en politieke risico’s in hun
eigen land, maar willen tegelijkertijd fleen redelijk rende-
ment van hun kapitaal maken dat belastingvrij geïncasseerd
kan worden. Daarnaast hebben institutionele beleggers be-
langstelling voor deze fondsen.
In
welke richting gaat de marl4 t
zich ontwikkelen?
Het lijkt nuttig eerst de opinie vân enige auteurs op dit
gebied te vermelden. Genillard is van mening dat de Euro-
pese obligatiemarkt geen Europese kapitaalmarkt is; maar
een parallelmarkt, overgebracht vanuit New York, die
echter een dergelijke allure heeft aangènomen dat zij de
voorbode kan worden genoemd van een werkelijke Euri-
pese kapitaalmarkt
4).
Deze parallelmarkt is tot stând ge-
komen door internationale samenwerking van bankiers in
een volledig concurrerend klimaat, terwijl na vele discussies
over de unificatie van de nationale kapitaalmarkten in
Europa hiervan in de praktijk nog weinig terecht is ge-
komen. Zolang er nog geen supranationale Europese munt
is, ziet Genillard de dollar als de beste munt om de Euro-
pese obligaties in te noteren. Collin wijst er in dit verband
op dat het voor deze nieuwe markten kenmerkend’is, daU
zij niet meer afhangen van de plaats waar de zakefworderf.
afgedaan, maar wel van het monetair instrument dat wordt
gebruikt
5
). Hij is van mening dat de tijd nog niet rijp is”
voor de invoering van één Europese munt, hoewel deze
onmisbaar isvoor de totstandkoming van een belangrijke
Europese kapitaalmarkt. Zijns inziens hébben we hier mt
een markt van blijvende betekenis te maken.
Ook Einzig, die vindt dat de internatiönale obligatie-
leningen bijdragen tot een integratie van de afzonderlijke
Europese kapitaalmarkten, ziet bij een opheffen van de
Amerikaanse belemmeringen geen – beëindiging van deze
leningactiviteit- in Europa
.6):
Mevrouw Weil, een Ame-
rikaans economiste, komt in eenzeef lezenswaardig artikel
evenwel tot een andere conclusie
7).
Zij ziet bij een -b-
Genillard, t.a.p.
Collin, t.a.p., blz. 103, 104.
Paul Einzig:
Foreign Dollar Loansin Europe,
Londen 1965,
b17. 134, 149.
1)
Mevrouw Roberta M. Wei!: ,,Tnternational Capital
Movemënts” in
The .Banker
van oktober 1966, blz. 676.
De groei van het Nederlandse personénautopark .
B
EGIN 1960 publiceerden wijin dit blad
,
een artikel”
over de te verwachten groei van het Nederlandse
personenautopark in de jaren zestig ‘). De toen
op grond van een statistische analyse
2)
uitgesj roken
verwachtingen ten aanzien van de motorisering van
Nederland waren bjjzonder ,,reiolutionair”:, terwijl
de communis opinio destijds was, dat tegen 1970 het
personenautopark tot ca. 750.000 wagens zou groeien,
kwamen wjj met een prognose van 1,4 â 1,8 mlii.
wagens in dat jaar, afhankelijk van de welvaarèsont-
wikkeling.
Wat is er nu inmiddels op dit gebied gerëaliseerd en
welke conclusies zouden voor de toekomstige ont-
wikkeling kunnen worden getrokken?
1.Het door ons voor 1970 voorspelde niveau is
inmiddels ongeveer bereikt (stand per 1 augustus 1966
1,5 mln.). Met andere woorden, zelfs deze nogal
stoutmoedige prognose is een onderschatting ge-
bleken. Echter: deze onderschatting blijkt niet een
gevolg te zijn van de gebruikte methodiek, doch van
het feit, dat de welvaartsontwikkêling veel sneller is
verlopen dan wij in 1960 meenden te mogen ver-
wachten. Terwijl onze prognose was gebaseerd op
een groei van de consumptie per hoofd der bevolking
van 10 pCi’. resp. 20 pCt. per zesjarige periode, is in
werkelijkheid in Nederland over de periode 1958-1964
een groei met 29 pCt. gerealiseerd. Gaat men bij het
gebruik van de destijds ontwikkelde formule van dit
laatste percentage uit, dan vindt men een v o 1 ledig e
o v e r e e n s t e m m i n g tussen praktijk en ,,theorie”
voor de periode 1958-1964; daarna is er – waar-
schijnlijk ten gevolge van de koopgolf in verband met
de per 1 januari 1966 gestegen omzetbelasting op
auto’s -, sprake van een 7n geringe mate voorui lopen
van de jerealiseerde ontwikkeling oo de prognose
S
2. Te, adnzien van de komende jaren kan het
volgendé wordèn gesteld: per 1 augustus 1966 is een
stand bereikt van ca. 1,5 mln, wagens. Hiervan uit-
gaande .-eii inmiddels lerinÉ trekkende uit de toch
waarschijnlijk wel structurele verandering welke ten
aanzien van de consumptiestijging heeft plaatsge-
vonden, luidt deprognose voor .1972 – bij een stijging –
van de conrumptie per
hoofd’met
20 resp. 30 pCt.
over de periode 1966— 197: 2,8 â 3,2 mlii. wagens.
Met andere woorden; in de komende zes jiar is nog
eens een verdubbeling va,t het Nederlandse wagenpark
te verwachten In absolute cijfdrs betekent dit ‘een nog
steeds verder gaande versnelling van de groei: in de
vorige zesjarige periode groeide het autopark van
ca. 0,5 mln. tot 1;5 mln., dat wil zeggen met 1 mln.,
nu voorspellen wij een groei’met ca. ..1;5 mln:- in zes
jaar. Relatief wordt het tempo echter langzamer: de
nu voorspelde verdubbeling staat tegenover een ver-
drie voudiging in de vorige zesjarige periode. Ten
slotte: ook na realisatie van deze ontwikkeling zal
Nederland in 1972 met 210 â 240 personenauto’s per
1.000 inwoners nog niet tot de voorlopers op niotori-
seringsgebied behoren, daar een dergelijk niveau nu
reeds in een aantal landen is bereikt, in Europa bijv.
in Engeland, Frankrijk en Zweden. Landen als
Canada en Nieuw-Zeeland bereikten dit niveau al voor
1960 en in de Verenigde Staten is het autobezit momen-
teel al opgelopen tot ca. 400auto’s per 1.000 inwcnerr.
ArnIm.
Drs. L. BaCKER.
Zie
E.-S.B.
van 24 februari 1960, no: 2223.
Deze behelsde het bepalen van een S-curve met
behulp van een ,,cross-section”-analyse.
E.-S.B. 8-3-1967
265
eindigén van de Interest Equalization Tax in Amerika de
Europese obligatiemarkt in belangrijkheid sterk achter-
uitgaan, terwijl deze markt naar haar mening niet tot een
verdere ontwikkeling en integratie van de nationale kapitaal-
markten heeIt bijgedragen. Haar voornaamste punten van
kritiek zijn zeer reëel: de nog zwakke Organisatie van de
zgn. ,,econdary market” en het feit. dat deze leningen niet
met een geregelde tussenpoos worden geëmitteerd, maar
vaak met verschillende tegelijk, terwijl daarop een periode
van stilte volgt. Dit komt omdat deze markt niet van
bovenaf gereglernenteerd is. en de leningen uitgegeveli
worden door een aantal syndicaatleiders, die uit concur-
rentie-overwegingen geen voorafgaand overleg inzake de
timing plegen.
Het lijkt naar onze mening niet te gewaagd de veronder-
stelling uit te spreken dat de zgn. ,,secondary market”
beter zal gaan functioneren, naarmate een groter aantal
leningen is uitgegeven en een groter aantal banken zich
voor deze markt gaat interesseren. Momenteel is een deel
van het nog niet zo soepele verloop aan onbekendheid met
deze markt te wijten. Inzake de timing van de uit te geven
leningen dient te worden opgemerkt dat het tot de ver-
antwoordelijkheid van de syndicaatleiders behoort om deze
markt niet te overvoeren, daar de totale opnemingscapaci-
teit veel kleiner is dan die van de Amerikaanse kapitaal-
markt.
W
IJ zouden onze gedachten over de toekomstige ont-
wikkeling van de Europese obligatiemarkt als volgt
willen formuleren. Zolang de beperkende Ameri-
kaanse maatregelen blijven bestaan, zal deze markt een
verdere groei vertonen. De noodzaak voor vele onderne-
mingenom aan kapitaal te komen, de attractieve belegging
voor de geldgevers en de steeds grotere bekendheid die
deze markt krijgt, zijn daarvoor de belangrijkste oorzaken.
Indien bij een toekomstige verbetering van de betalings-
balans der Verenigde Staten, de Amerikaanse restricties
worden opgeheven, lijken de volgende ontwikkelingen voor
de hand te liggen. Bij een beëindigen van de Interest
Equalization Tax is het zeker mogelijk dat Europese onder-
nemingen met een eerste klas internationale reputatie weer
op de Amerikaanse kapitaalmarkt gaan lenen, mits men
daar goedkoper terecht kan. Hierbij zullen Europese ban-
ken echter meer betrokken zijn dan v66r de invoering van
de Amerikaanse maatregelen het geval was. Anderzijds
zullen allerlei goede, maar minder bekende, Europese be-
drijven welke nu door de grote concurrentie niet aan
bod komen – dan op de Europese kapitaalmarkt gaan
lenen.
Verdwijnen de vrijwillige beperkingen van de buiten-
landse investeringen vari Amerikaanse maatschappijen, dan
is het waarschijnlijk dat – bij een lagere rentestand in de
Verenigde Staten t.ov. Europa – de ineeste dezer be-
drijven hun behoeften in New York zullen trachten te
dekken. Wellicht zal het nu reeds bestaande rendements-
verschil in Europa tussen debiteuren van prima kwaliteit
en minder geklasseerde ondernemingen in de toekomst nog
meer geaccentueerd worden, zodat voor bedrijven van de
allerbeste internationale standing de leningcondities in
Europa en in Amerika elkaar minder dan tot op heden
zullen ontlopen. Als Europese ondernemingen meer open-
heid gaan betrachten, zullen ze in de toekomst ook in
New York terecht kunnen. De plaatsing. zal dan echter
toch voornamelijk int Europa geschieden. Naarmate er in
de Verenigde Staten meer beperkingen in het internationale
kapitaalverkeer worden doorgevoerd en deze van langere
duur blijken te zijn, wordt de kans groter dat New York
zijn in het verleden overheersende positie als de belangrijkste
internationale kapitaalmarkt zal moen delen met Europa:
Dit geldt temeer nu in januari jI. het AmerikaanseCongres
niet alleen toestemming is gevraagdorn de Interest Equali-
zation Tax voor een periode van 2 jaar tot 30 juli 1969 te
verlengen, maar deze belasting tevens met onmiddellijke
ingang iverd verdubbeld
8).
Het ziet ernaar uit dat deze markt zal blijven bestaan,
maar deze zou mogelijkerwijs enigszins van karakter kunnen
veranderen, in die zin dat zij minder voor Amenik’aanse
debiteuren en meer voor andere buiten-Europese en Euro.
pese namen zal gaan fungeren. Momenteel is deze markt
echter in zoverre begrensd, dat ze naast en boven de natio-
nale obligatiemarkten -.– die nog sterk overheerst worden.
door de emissies der nationale overheden – moet bestaan.
Door de steeds grotere bedragen die op deze rnarkt om-
gaan, zouden we nu reeds van een Europese kapitaalmarkt
willen spreken, maar dan te omschrijven als een beperkte
Europese kapitaalmarkt, hiermede illustrerend dat zij nog
onvolledig is en naast de lokale kapitaalmarkten functio-
neert.
–
We zagen reeds dat deze beperkte Europese kapitaal-
markt momenteel functioneert voor leningen met een vrij-
wel complete variatie aan looptijden en voor converteer-
bare obligaties. Uiteindelijk mogen aandelen niet in dit
gezelschap ontbreken. Segré stelt, als eerste stap ter verdere
uitbreiding van deze markt, voor om aandelen van Euro-
pese dochterondernemingen van Amerikaanse bedrijven,
die nu volledig eigendom zijn van de moedermaatschappij,
in Europa te introduceren
9).
Afgezien van veel moeilijk-
heden die eerst opgelost zouden moeten worden, zou d;t
voor de betreffende maatschappijen een grotere bekendheid
bij de Europeanen – die hun bestaan mogelijk maken –
met zich brengen, hetgeen trouwens, na opheffing van de
Amerikaanse beperkingen, wel eens een reden zou kunnen
zijn, dat vele dezer bedrijven hun gewone kapitaalbehoeften
liever in Europa dan in Amerika zouden willen dekken,
mits de rentekosten niet veel verschillen.
Zeer onlangs is door een Europese commissie, onder
leiding van de reeds genoemde Segré, een rapport voor de
Ministers Van Financiën opgesteld, waarin de problemen
worden behandeld om tot een geïntegreerde kapitaalmarkt
in Europa te komen. Hierin wordt voorgesteld dat de rege-
ringen zo spoedig mogelijk de vele belemmeringen moeten
wegnemen, die het vrije verkeer van kapitaal binnen de
Gemeenschap nog bemoeilijken. Zo zoû het opheffen van
de dubbele belasting op rente en dividenden moeten worden
overwogen. Ook zouden de nationale markten voor buiten-
landse leningen opengesteld moeten worden op voet van
gelijkheid met de plaatselijke uitgiften; nationale en inter-
nationale obligaties en aandelen zouden gelijk dienen te
worden behandeld.
Het lijkt uit hoofde van het voorgaande alleszins aan-
nemelijk dat de reeds bestaande beperkte Europese kapi-
taalmarkt ook in de toekomst niet meer is weg te denken,
maar integendeel – mede bevorderd door rapporten als
zojuist genoemd – in steeds uitgebreider vorm haast de
nationale kapitaalmarkten zal bestaan.
Amsterdam.
Dr.
Th. BEELS.
Inmiddels heeft het Ways and Means Comniittee voor-
gesteld deze belasting niet slechts 50 pÇt. te verhogen,welk voor-stel vermoedelijk door het Congres zal worden overgenomen.
Prof. Claudio Segré: ,,The Future of the European Capital
Market” in
The Banker
van januari
1967, blz. 58…
266
De contante-waardemethodè
hij. de selectie van investeriïigsprojecten
R
EGELMATIG verschijnen in dit blad bijdragen over
de manier waarop men uit alternatieve investerings-
mogelijkheden tot een rationele selectie kan komen.
Zoals bekend zijn er – wanneer wij van veel gebruikte
vuistregels afzien – in hoofdzaak twee methoden om tot
rentabiliteitsbepaling te komen, t.w.:
(a)., de méthode van de interne rentevoet. De interne
rentevoet is die discontovoet, waarbij de contant gemaakte
waarde van de toekomstige opbrengsten van een inves-
teringsproject gelijk is aan de initiële investering;
• (b) de contante-waardemethöde. Hierbij maakt men
tegen een van tevoren aangenomen discontovoet (die op
de een of andere wijze de marktrente moet voorstellen)
de
–
toekom’stige opbrengsten van een investeringsproject
contant. Het aldus gevonden bedrag vergelijkt men met de
omvang van de initiële investering. Is dit bedrag groter dan
het investeringsbedrag dan is het project rendabel. In de
Engels-Amerikaanse literatüur spreekt men in dit verband
ook wel van de ,,goodwill” van een project, welke gewoonte
hieronder zal worden gevolgd.
Wij zullen de strijdvraagwelke van de twee methoden
van selectie’ de voorkeur verdient; laten rusten en ons
beperken tot de bespreking van een enkel verwaarloosd
aspect van de contante-waardemethode. Men kan namelijk
bij de contante-waardemethode twee varianten onder-
scheiden, t.w.
de variant, waarbij, zoals hierboven werd aangegeven,
de netto opbrengsten van een project contant worden ge-
maakt en vergeleken met het investeringsbedrag. Dit is de
contante-waardemethode zoals deze in het algemeen wordt
-gebruikt.
de variant, waarbij de annuïteit.van zowel het inves-
teringsbedrag als van de toekomstige opbrengsten wordt
genomen en onderling vergeleken. Hieronder zullen wij
deze methode de annuïteitenmethode noemen.
Beidemethoden komen niet, zoals men misschien op het
eerste gezicht zou denken, op hetzelfde neer. Zij selecteren
niet altijd op dezelfde wijze uit. Het duidelijkst kan dit
mét een voorbeeld worden geïllustreerd. – –
Wij nemen, twee projecten, die geschikt zijn voor het-
ielfde doel, waaruit een keus moet worden gedaan. Het
eerste project (A) heeft een initiële
investerijig
gelijk aan
IA en over de levensduur nA van het project,jaarlijkse
,netto opbrengsten RA. Het tweede project (B) heeft een
initiële investering van.IB en over een levensduur nB van
het project. jaarlijkse netto. opbrengsten RB. Wanneer
wij d conian
te-waardemethode gebruiken om de goodwill
van .het project te, bepalen, kan dit als volgt gebeuren:
de contante waarde van een serie jaarlijkse betalingen,
RA,
over, een periode
DA,
is volgens de daarvoor geldende
formule:
(l
+
)
n
A_l
RA
+i)
De verhouding tussei.de goodwill
–
van project A
(= GA)
enB
=Ç)
wrdt dan
–
E.-S.B. 8-3-1967
–
RA
i (l+i)flA
GA:GB =
– .
RB
i(l+i)
”
(l+i)—1
–
Voor de eenvoud stellen wij
–
P
nA
nA
i(l+i)
en de factor waarmee RB in de noemer wordt vermenig-
vuldigd stellen
wij
gelijk aan P.
De verhouding GA: GB wordt dus:
GA:GB=
– Pn
B
•RB_IB
Nu blijkt de annuïteitenformule het omgekeerde van
te zijn, •dus te kunnen worden gçsteldop
–
—
Berekenen wij nu de verhouding van- de rentabiliteit van
de twee projecten (voorgesteld door XA en XB) volgens
de annuïteitenmethode, dan wordt deze verhouding,: –
–
–
R
A
—
—
XA:XB=
nA
nB
De twee genoemde methoden (d.w.z. de contante-waarde-
methode en de annuïteitenmethode) zouden tot dezelfde
selectievolgorde komen, wanneer: GA :
GB =
XA : XB ofwel;
IA
(RA – -)
RA – PnA
– – –
nB (RB – —)
-B
–
IB
Met andere woorden: beide methoden zouden op dez’elfde
wijze uit-selecteren, wanneer
PA,=
Pn. Deze twee zijn
aan elkaar gelijk wanneer de levensduren van de twee
projecten geheel aan elkaar gelijk zouden zijn. Dit zou
echter wel héél toevallig zijn. Het lijkt realistischer dm aait
te nemen dat er, -wanneer er uit twee of meer prjêcten –
één moet worden gekozen, ook de levensduur bij de keus
een rol kan spelen. – – –
N
U kan men, wanneer er verschillen in levensduur zijn
—
tussen twee
–
of meer projecten, ook niet zonder meer –
de contante-waardemethode toepassen. Dit is alleen
verantwoord wanneer het om eenmalige projecten-gaat die
‘.
na verbruik niet meer herhaald behoeven te ‘worden. – –
Wanneer men bijv. twee projecten van 7 en
5
jaar, die – – –
ni die periode herhaald worden, zou vergelijken door
–
directe toepassing. van de contante-waardemethode, ver- ‘
267
waarloost men het feit dat het project met een levensduur,
van
5
jaar nâ die periode ook netto opbrengsten oplever1
waarmee men bij vergelijking rekening moet houden.
In de Amerikaanse literatuur wordt nu doorgaans aan-
bevolen om onder deze omstandigheden uit te gaan van
een gebruik van elkaar opvolgende investeringsprojecten
over een periode gelijk aan het kleinste gemene veelvoud
(k.g.v.) van de leverisduren var ieder der afzonderlijke
projecten. Zou men dus uit twee projecten moeten kiezen,
waarvan het één een levensduur heeft van 17 jaar en het
ander van 19 jaar, dan zou men in dit eenvoudige voor-
beeld voor beide pnojecten uit moeten gaan van een reken-
periode van 17 x 19 323 jaar (!). Het eerste praject
zou dan krachtens hypothese 19 keer herhaald wordèn en
het tweede project 17 keer. Na 323 jaar zouden – wederom
krachtens hypothese – de projecten niet meer herhaald
worden. De vrijkomende gelden zouden tegen de ge-
bruikte discontovoet moeten worden herbelegd. Door het
k.g.v. van de levensduren der projecten als rekenperiode
aan te nemev, omzeilt men het probleem van de verschillen
in levensduur.
Het is niet zo moeilijk om ook nu weer te vergelijken
hoe de contante-waardemethode en de annuïteitenmethode
uit-selecteren. Wjj moeten ze daarbij dan toepassen over
de hele rekenperi6de, die gevonden wordt door het k.g.v.
van de verschillende
,
levensdüren te. nemen.
Ter vil1e van de eenvoud van de presentatie, gaan wij
hieron4er niet uit van het k.g.v., maar van het resultaat
van de iermenigvuldiging van de levensduren der afzonder-
lijke projecten
(flA
X
nB). Ook dan vindt nien uiteraard
gelijke rekenperioden voor de projecten.
Bij toepassing van de contante-waardemethode moet de
goodwill van project A als volgt worden berekend:
(1) de contante waarde van
RA
over de gehele reken-
periode nx nB = PnA n8XR
(2)de contante waarde van
‘A
moet eveneens over de
gehele rekenperiode nA, x nB worden berékend. Er vindt
immers keren vervanging plaats. Wij
krijgen
dus
1
A
‘A +
‘ +
2n’ + …. +
__
IA
(1+i) A
(1+i) A
(l+i) A n13
Dit is de som ,van een eindige meetkundige reeks. De good-
will van project A (GA )wordt in dit geval gelijk aan:
IA
GA=RA.P
‘A+
+
+
+i)
+i)
••
AB
nA
2nA
IA
(1
(1
(1+ .
)
nA n
Voor project B vinden wij uiteraard dezelfde formule,
met dien verstande dat de index
B
in de plaats komt van
de index A.
Wanneer wij nu de’ annuïteitenformule toepassen over
de gehele rekenperiode nA
X
nB en daarbij gebruik maken
van het zoëven reeds besproken feit dat deze de reciproke
is van de formule die men toepast wanneer de contante
waarde wordt berekend van een eindige reeks constante
betalingen (d.w.z. het omgekeerde van P
—) dan
A’
vindt men voor project A de volgende uitkomst die de
rentabiliteit (XA) van het project aangeeft:
1
f
TA
______
XlA—
‘
‘A+
+…
IA
–
“nA np
(1 + )nA
(1
+
)
nA n
Voor X
8
vindt men uiteraard dezelfde formule met de
index
8
Men ziet met één oogopslag dat onder deze omstandig-
heden de contante-waardemethode en de annuïteiten-
methode tot een identieke uitkomst leiden. Daartoe moet
immers GA:
GB
worden vergeleken met XA : X
0
. Er is
echter een zware prijs voor betaald, omdat er veel rekenwçrk
voor moet worden verricht. Immers, men moet aannemen
dat wanneer men het k.g.v. van de levensduur van enkele
projecten bepaalt, al gauw tot lange rekenperioden komt.
Aan het berecenen van het resultaat zit dan ook wel het
nodige werk vast.
Wij kunnen nu nôg een stap verder gaan en nagaan wat
er gebeurt, indien
wij
uitgaan van een oneindige herhaling
van het project. Wanneer wij beginnen met het toepassen
van de contante-waardemethode, kan de goodwill
GA
van
project A als volgt worden vastgesteld:
RA
TA
GA = .-
‘
. .. .
1 – (
JA +
)n
(l+A + (l
+
I) 2nA +
enz.).
Wij
,
hebben thans na het min-teken een oneindige meet-
kundige reeks met reden
,1
. Na enig rekenen vindt
(l+)nA
nA
mçn dat de goodwill GA = –
4—
-1
A
(1 + i)
‘
—1
Voor project B vinden wij uiteraard hetzelfde resultaat
met dien verstande dat de index A weer vervangen wordt
door B. De verhouding, waarin beide projecten uit-
selecteren, wordt dan:
RA
—
T
+i)flA
1
(l+i)’l
GA:
GB
RB
-—To
(l+8
nB
GB
geeft dus weer de verhoudingin de contante
waarden van de netto opbrengsten van twee projecten
A en B die over een oneindige periode worden herhaald.
‘Indien wij nu teller en noemer met i vermenigvuldigen,
wordt de verhouding tussen
GA
en
GB
niet aangetast. In
de teller en de noemer verschijnen dan echter de resultaten,
die men vindt indien men de annuïteitenformule zonder
meer op de projecten A en.B toepast. Met andere woorden,
de annuïteitenformule direct toegepast op projecten A en B
selecteert op dezelfde wijze uit als wanneer men de contante-
waardemethode toepast, maar daarbij aanneemt dat de
projecten tot in het oneindige worden herhaald.
D
E conclusie uit het voorgaande zou moeten zijn,
dat men contante-waardemethode en annuïteiten-
methode niet zonder meer door elkaar kan gebruiken.
Heeft men eenmalige projecten (die dus niet herhaald
worden) en neemt men aan dat cie daaruit vrijkomende
gelden tegen de gebruikte discontovoet kunnen worden
herbelegd, dan verdient de contante-waardemethode de
voorkeur. Mochten’ cie levensduren van de projecten toe-
vallig aan elkaar gelijk zijn, dan zijn beide methoden
indifferent.
Kan men een oneindige reeks, elkaar opvolgende, pro-
jecten als uitgangspunt aannemen, dan verdient recht-
streekse toepassing van de annuïteitenformule de voorkeur.
De contant-wrçiernethode, die men
op de
gehele on-
68
Het otizichtbare litteken
D
E onruTstbarende stijging van de werkloosheid, die
‘wij de laatste maanden beleven, wekt bij velen weinig
behaaglijke herinneringen aan de donkere en bittere
episode die ons land, metde meeste andere landen van het
Westen, in liet decennium vôér de tweede wereldoorlog
heeft doorgemaakt. Die oorlog zelf, een nog veel bitterder
belevenis, was trouwens tot op zekere hoogte een gevolg
van de econbmische calamiteit, die eraan vooraf was gegaan.
De meeste vakgenoten achten een herhaling van die ramp,
althans in de omvang die deze toentertijd heeft aangenomen,
in hoge mate onwaarschijnlijk. De econoom van deze tijd
kan die opvatting met de kracht van een reeks argumenten
onderstrepen. Zo zal hij er op wijzen, dat dankzij Keynes,
zijn volgelingen en zijn critici, het inzicht in de economische
kringloop zozeer is verdiept, dat de regeringen nu in staat
moeten worden geacht door een op Keynesiaans stramien
gevoerde economische politiek zulk onheil af te wenden.
Gedurende de vele jaren van onafgebroken hoogconjunc-
tuur is de problematiek van de depressie en de depressie-
bestrijding sterk op de achtergrond geraakt. Zij heeft echter
door de vrij plotseling opgetreden inzinking, die ons in
een prosperiteitsroes verkerende volk danig heeft opge-
schrikt, ni.euwe actualiteit gekregen. Een goede reden om
zich weer eens te verdiepen in wat er destijds, in het nog
pre-Keyriesiaanse tijdperk van de jaren dertig, met name
in de Verenigde Staten, haard van de wereldcrisis, is ge-
beurd.
V
OOR de hand liggende en gemakkelijk toegankelijke
literatuur daarover is J. K. Galbraith’s in
1954
ver-
schenen boek
The Great Crash, 1929
1).
Een bezwaar
van dit bijzonder lezenswaardige boek is alleen, dat het
zich voornamelijk bezig houdt met de (beurs)crisis zelf,
en grotendeels voorbijgaat aan de daarop gevolgde
depressièjaren. Dit bezwaar geldt niet voor een zeker even
meeslepend geschreven, maar een veel breder terrein be-
strjkend-boek dat verleden jaar in Amerika is uitgekomen:
The invisible Scar,
met de ondertitel ,,The Great Depression,
and what it did tb American life, from thea until now”,
van de oud-journaliste Caroline Bird
2).
Deze in 1915 ge-
boren schrijfster, opgeleid o.m. aan Vâssar College (de
befaamde n’ieisjesschoo1 uit de boeken van Mary McCarthy),
‘is geert econÖr1e, maar letterkundige. Haar duidelijke eco-
nomische en soëiologische belangstelling en kennis zijn
ongetwijfeld mede toe te
schrijven
an haar werk bij of
voor tijdschriften als Newsweek, de New York Journal of
Commerce, Fortune en Harvard Business Review. Hoewel
haar – populair gehouden – relaas veel meer omvat dan
,economie” of ,,economische geschiedenis” alleen, hoört
het zeker thuis onder de economische journalistiek, maar
dan van het allerbeste niveau.
eindige reeks projecten zou moeten toepassen, vraagt in
vergelijking hiermee méér rekenwerk. Hetzelfde geldt
eigenlijk, indien men bij projecten met verschillende levens-
duren een hoog k.g.v. vindt. Uit praktische overwegingen
kan men dan— als benadering – even goed uitgaan van
een oneindige reeks van elkaar opvolgende projecten en
dus de annuïteitenformule gebruiken.
Leende.
J. WEMELSFELDER.
Een van haar uitgangspiinten is d.t de grote depressie
‘oor de Verenigde Staten veel verderstrèkkende cDnsc-
• quenties heeft gehad dan de beide wereldooflogen. Ame-
rika van vandaag is, meent zij, slechts te begrijpen, wanneer
men zich rekenschap geeft van de onuitwisbare, en dan
ook nog altijd aanwijsbare invloed, die van de tien jaar
durende, vrijwel volledige economische’stagnatie op het
leven en denken van de Amerikanen is uitgegaan. Degenen,
die deze diepste inzinking van de conjunctuur uit de ons
bekende geschiedenis bewust hebben meëgemaakt, hebben
de neiging deze periode uit hun herinnering te verbannen.
Toch is een hele generatie blijvend door die ,,invisible
scar” getekend.
Amerika’s regeerders, managers efi vakbondsleiders7 vân
nu denken nog altijd in categorieën waarmee zij in de
depressie, de tijd waarin zij volwassen werden of aan hun
maatschappelijke loopbaan begonnen, vertrouwd zijn ge-
raakt. Hierdoor, maar ook als gevolg van de tërk ver-
minderde ,,produktie” van ,,coIlege’ en universiteit in de
jaren dertig, toen studeren een typische,,upper-class luxury”
was, bestaat er thans’ in de Verenigde Staten een ,,leader-
ship gap”. Mensen als President Johnson, Vice-President
Humphrey, Minister van Financiën Fowler en voorzitter
van de Federal Reserve Board McChesney Martin, stuk
voor stuk behdren zij tot die depressie-jaargangen, die de
– problemen van nu, misschien meer onbewust dan bwüst,
nog steeds beoordelen in het licht van de ften door hen
opgedâne ervaringen.
,,Leaders of the 1960s have oftén had to cope with the exact
opposite of the problems on which their competence was built.
A manager who was promoted because. he knew how to keep
costs down and hold a company together through stagnaticn becomes president at ‘a time when the comj5any is plannirg
expansion. A politician who roseto power because he-fought
the domestic batties of the New Deal must cope with the nuances
of foreign policy dominated by atomic strategy”.
Naar de mening van de schrijfster verduidelijkt dit ook
het huidige, scherp toegespitste generatieconflict; De jon-
geren van nu hebben immers geen weet van de onvoorstel-
bare misère die de depressie heeft veroorzaakt, terwijl een
man als Johnson nog altijd denkt en hande1t als een
typische New Dealer.
,,The college rebels of the 1960s who have grown up in an
affluent, society see a gap betwen public policy and reality.
They accuse the Depression-bred authorities of asking the
wrong questions. They are marching for peace against older
people who unconsciously perpetuate the cold war because
defense programs make jobs”.
Een dergelijke, voornamelijk psychiatrische verklaring
van het Amerikaanse optreden, bijv.- in Vietnam (al noemt
de schrijfster dat niet met zoveel woorden), doet wel wat
eenzijdig aan, zeker wanneer men de moeite wil nemen de
recente geschiedenis van Zuid-Oost-Azië eens na te slaan.
Wat overigens niet wegneemt, dat er in die visie een kern
van juistheid schuilt: het onzichtbare litteken steekt nog
steeds.
In vertaling verschenen als De Bussy Paperback onder de
titel:
De krach van ’29,
Amsterdam 1963.
–
David McKay Company, Inc., New York 1966, 364 blz.,
mcl,
uity9çrie litçratuqrvçrwijzingen en udç.
E.-S.B. 8-3-1967
269
• CAROLINE Bird vertelt over het Amerika van de
•
depressie een adembenemend boeiend en met veel
humor doorspekt verhaal. Daarin komen allerlei soms
vertassende facetten, van de rassendiscrirni natie tot de op-
komst van de ,,orange juice” als ontbijtdrank, van het
liefdeleven en de procreatie tot de buitenlandse politiek,
van de ,,vrije-tijdsbesteding” van de werklozen tot het
Marxisme onder de intellectuelen, aan de orde. Zij brengt
op die manier een stuk ,,vermenselijking” van de conjunc-
tuurtheorie tot stand, waarmee de (aankomende) econoom
als complement op Tinbergen of Haberler zijn voordeel
kan doen.
Dit alles is op zichzelf reeds voldoende aanleiding de
verschijning van het boek op deze plaats te signaleren.
Maar daarvoor heb ik nog een andere, niet minder belang-
rijke reden. Het biedt namelijk een onthullende – en niet
altijd verheffende – kijk op de absolute verwarring en
machteloosheid waarmee regeerders, ondernemers en zelfs
economen van grote naam de depressie over zich zagen
• komen.
Daar was in de eerste plaats President Hoover. In het
voorjaar van 1929 had een groep ,,wijze mannen” op zijn
verzoek een uitvoerig rapport over de economische toestand
opgesteld. Deze studie, waarin zij hoog opgaven van de
kerngezonde groei die de economie van het land te zien
gaf, kwam pas na de beurskrach (oktober 1929) uit. Hoover
klampte zich eraan vast. ,,When the unemployed sold
• apples, he was capable of saying that ‘many people left
thir jobs for the more profitable one of selling apples’ “,
schrijft Caroline Bird. Dit optimisme tegen beter weten
in was dcielbewuste politiek. Invloedrijke Amerikanen
waren, om hun land te redden, niet alleen bereid als dom
en, ongevoelig te kijk te staan, maar er zelfs om te liegen.
Tijdens de in december 1929 (twee maanden na ,,zwarte
donderdag”) gehouden vergadering van de American
• Economic Association offerden befaamde economen hun
• wetenschappeIjke eer op door welbewust verouderde prog-
noses te hanteren, volgens welke tegenjuni 1930 een herstel
zou zijn te verwachten. Zij vonden de meest recente ge-
gevens zo somber, dat zij het niet in het belang van het
publiek achtten die te openbaren.
•
In de verwarring van die dagen werden naar allerlei
kanten beschuldigingen geuit. Nu eens waren het de Fran-
sen of de Duitsers, dan weer Hoover, Roosevelt, mevrouw
Roosevelt of zelfs… John Maynard Keynes, die de depres-
sie zouden hebben veroorzaakt. In 1930 schreef Sir Henry
Deterding (van de Koninklijke Shell) de narigheden plechtig
toe aan het Sowjet-regiem, dat meer dan de helft
van
de
– iereld’ te arm hield om olie te kopen. Maar een valuta-
expert, van de Guaranty Trust meende dat de Chinezen
etachter zaten. De dalende zilverprijs, zei hij, leidde tot
èri zo sterke depreciatie van hun op zilver gébaseerde
munt, dat er tegen hen niet meer op te concurreren was.
Velen waren van mening, dat de lonen en prijzen zover
onilaag moesten dat-de vraag weer zou ,,aantrekken”.
Lief zijn
E ondernemer mag echt wel eens de waar-
dering krjjgen, die
hij
verdient “, aldus jaar-
beursdirecteur Drs. J. H. D. van der Kwart.
Hij is de zoveelste in de rij van ondernemers en hun
representanten die zich het laatste half jaar ge-
dwongen voelen, in het openbaar de eigen image
wat bij te kleuren, in de mening dat de ondernemer
zo weinig publieke waardering ondervindt. Zij ver-
keren in de kennelijke veronderstelling dat kritiek
op sommige onderneinersgestes een onder waar-
dering viJn het totale ondernemersha,idelen inipli
–
ceert. Naar onze mening ten onrechte.
In onze huidige open samenleving is het onver-
mijdelijk dat ook het ondernemersoptreden een
steeds kritischer begeleiding ondervindt, niet alleen
van de werknemersorganisaties, maar ook van de
organen van de publieke opinie, van de dag- en
weekbladpers, van radio en televisie. Daarin steekt
niets verontrustends. Het ,,lief zijn voor elkaar” is
voorbij,
of
men dat nu leuk vindt
of
niet. Het is
echter overtrokken meteen tot het andere uiterste,
tot een ,,boos zijn op elkaar” te concluderen. Het
is onze stellige indruk dat ondernemers op dit punt
wel eens wat overgevoelig zijn. Het is uiteraard
ieders goed recht te trachten het eigen standje wat
meer relièf te geven – dat doet iedere belangen-
organisatie – maar een voortdurend hameren op
de stelling dat men ten onrechte de rol van ,,boze
kapitalist” krijgt toebedeeld, moet op den duur wel
averechts gaan werken. Een apologie moet geen
litanie worden.
1
dR
Eugene R. Black, de latere President van de Wereldbank,
verkondigde de stelling, dat een, permanente welvaart on-
mogelijk is ,,when there is a bad of debt around our
necks”. De remedie: sparen en bankschulden aflossen. De
toenmalige President van de New Yorkse effectenbeurs,
Richard Whitney (met een persoonlijk jaarinkomen van
$ 60.000) adviseerde een senaatscommissie de inkomens van
veteranen, ambtenaren en senatoren te verlagen om de
begroting in evenwicht te brengen. Een ,,balanced budget”
zou een eind maken aan de depressie door het vertrouwen
van de investeerders te herstellen.
Ook de moraal werd ten tonele gevoerd. Depressies, zo
meende de met een hang naar de theologie behepte eco-
noom en statisticus Roger Babson, worden veroorzaakt
door verkwisting, oneerlijkheid en ongehoorzaamheid aan
Gods wil. Een frisse kijk op de zaak had John W. Davis,
democratisch kaididaat voor het presidentschap in 1924.
–
(1. M.)
•Risico spreiding en deskundig beheer: aandelen
270
(I.M./
Hij schreef de depressie toe aan de ,,mense!ijke dwaas-
heid”, een ziekte die hij opgewekt lijk kwali-
ficeerde. En Jackson Reynolds, rfe. . an de New
Yorkse First National Bank, opperde de diepe gedachte
dat ,,negenennegentig van de honderd mensen geen gezond
verstand hebben”.
De economen, schrijft Caroline Bird, toen nog maar een
groepje academici, achtten de conjunctuur in het algemeen
beneden hun waardigheid. Zij vonden de conjuoctuur-
golven maar ongelukken, die niets te maken hadden met
de economische theorie. Toen de beurs zich niet herstelde
zoals hij had voorspeld, noemde niemand minder dan Prof.
Irving Fisher de inzinking ,,irrationeel” en daarom voor
hem bèroepshalve niet van belang. En in 1933 waarschuwde
de nestor van de Amerikaanse economen, F. W. Taussig
van de Harvard Universiteit, dat de economen omtrent
de oorzaken van de depressie even weinig wisten als de
medici over de oorzaken van kanker – net genoeg om
alle bekende remedies van dehandte wijzen.
,,The Failure of Wisdom” noemt Caroline Bird het
hoofdstuk waarin zij dit alles, misschien wat karikaturi-
serend, heeft opgetekend. Maar teveel heeft zij daarmee
niet gezegd, zoals ook Nederland, waar Colijn bij ‘vijze
van scepter het rode potlood zwaaide, heeft moeten ervaren.
E
ENnog veel gehoord misverstand is, dat Roosevelt,
anders dan Hoover, wel bereid was de depressie met
behulp van ,,deficit spending” te keren. De schrijfster
geeft een uitvoerig overzicht van de maatregelen, die in het
kader van de New Deal zijn genomen en die Amerika’s
noden ongetwijfeld in vele opzichten hebben verlicht. Maar
zijn bescheiden begrotingstekorten stuitten Roosevelt tegen
de borst. Toen hij in 1937, na een korte opleving, kans zag
het federale budget weer in evenwicht te brengen, werd hij
prompt afgestraft door een nieuwe recessie, met een nieuwe
alarmerende aantasting van de werkgelegenheid. Telden de
Verenigde Staten in de winter van 1931-1932 8 miljoen
werklozen, in 1939 waren het er zelfs 10 miljoen.
op-
merkelijk is, dat Roosevelt in 1937 omringd was door
medewerkers die inmiddels Keynes’
General Theory
(1936)
hadden gelezen en oog hadden voor het gevaar dat een
sluitende begroting de deflatie zou versterken. De President
hoorde hen wel aan, maar liet zich niet overtuigen. Zelfs
een brief van Keynes, waarin deze Roosevelt de raad gaf
de ondernemers te behandelen ,,not as wolves and tigers,
buas domestic animals by nature, even though they have
been badly brought up and not trained as you would
wish” legde de President naast zich neer
3).
Met tegenzin liet Roosevelt in april 1938 het begrotings-
evenwicht los. Te laat, meent Caroline Bird. De recsie
van 1937 had de doodsklok over de New Deal geluid.
De voornaamste tekortkoming daarvan, zegt de schrijfster.
isgeweest, dat bij de New Deal nooit de bedoeling heeft
voorgezeten ,,to spend the way to prosperity”. Ook in
feite zijn de overheidsuitgaven nooit voldoende opgevoerd
om ,,pump priming” een reële kans te geven. Roosevelt is
er niet in geslaagd de economie weer op gang te brengen,
zoals ook blijkt uit het feit dat de industriele produktie•
van 1939 precies even groot was als die van 1929, èn dat
met twee miljoen arbeidskrachten minder, maar tien mil-
joen consumenten meer.
Wat met de New Deal niet bereikt had kunnen worden
werd door ,,Pearl Harbor” letterlijk en figuurlijk in één
klap verwezenlijkt. Toen Amerika’s produktie-apparaat,
na tien jaren roesten, onder dwang van de oorlog eindelijk
weer aan het draaien kwam, was het met de stagnatie snel
gedaan en smolt de werkloosheid weg als sneeuw voor de
zon.
,,War proved we could manufacture plenty. It proved that we
could plan production without creating an unbearable p6lice
state. it proved that the poor were willing to work if given a
chance. it proved that the uneducated could learn if they were
taught. It showed what we could do if we really tried’. But it
also proved that it took a lot more spending than the New
Deal had ever suggested to get the economy moving”.
De Full Employment Act van 1946 bewees, dat Amerika
Keynes dan toch eindelijk had bégrepen.
I
N het bovenstaande is uit het rijke boek van Caroline
Bird slechts een enkele greep gedaan. Het leek mij van
belang de verschijning ervan onder de aandacht yan
de lezers van dit blad te brengen, al was het alleen al omdat
economen nu eenmaal niet worden verwend met boeken
die men als romans verslindt. Ik meen ook dat het juist
in deze conjunctureel nogal onzekere tijd van nut kan zijn
zich weer eens in de fouten van het verleden te verdiepen.
Wie de Fishers of Taussigs van dertig jaar geleden nog-
eens ,,aan het werk” ziet, realiseert zich pas goed wat de
,,Keynesiaanse revolutie” voor het economisch denken en
de economische politiek heeft betekend en misschien ook
iiu. betekenen kan.
Amsterdam.
Drs. J. 8EISHUIZEN.
3)
Over de relatie tussen Roosevelt en Keynes zie ook Robert
Lekachman:
The Age of Keynës,
New York 1966.
(t. M.)
1
VEREEAVIGD BEZIT VAN 1894
E.-S.B. 8-3-1967
271.
Geld- en kapitaalmarkt
GELDMARKT
D
AT aanvankelijk de handelsbanken zich terughoudend
betoorden ten opzichte van het middellange krediet
had o.a. als reden, dat deze kredieten niet afschuif-
baar waren. Een secundaire markt voor dëze kredieten is
er niet. Voor schatkistbiljetten is dit wel het geval. De
voorwaarden, waaronder de kredieten werden verstrekt,
brachten mede, dat ingeval zij in de wisselvorm werden
gegoten zij ook niet bij De Nederlandsche Bank onder’
gebracht konden worden. In andere landen hebben de
centrale banken de wissels, getrokken in verband met ex-
post-transacties, reeds lang discontabel verklaard.
De Nederlandsche Bank heeft nu wijziging gebracht in
haar beleid. De regelingen voor het gebruik maken van
de kredietfaciliteiten van de Centrale Bank geschieden in
de vorm van arrangementen. Ten aanzien van korte wissels
geldt nog steeds het arrangement van 7 april 1922. Daar is
nu een exportfinaneieri ngsarrangement bijgekomen. Wissels
en promessei, in guldens, luidende aan de order van een
Nederlandse bank of de Export-Financierings Maatschappij•
zijn thans in beginsel discontabel en beleenbaar, voor zover
de resterende looptijd niet langer is dan
105
dagen resp.
5
jaar. Voor discontering geldt dus nog steeds de oude
regel van de termijn van 105 dagen.
De nieuwe mogelijkheid maakt het exportkrediet in de
wisselvorm liquider, waardoor de rente lager zal kunnen’
–
zijn. In totaal zal voor f. 200 mln, van de nieuwe faciliteit
gebruik kunnen worden gemaakt. Volledigheidshalve moet
worden opgemerkt dat de Export-Financierings Maat-‘
schappij reeds over een discontofaciliteit beschikte.
KAPITAALMARKT
H
ET jongste Centraal Economisch Plan geeft ons een
globaal beeld van de internationale kapitaalbeweging
van Nederland in 1966:
Import
Export
(inmin.
gids.)
.Beursverkeer
………..
…………
250
250
Directe investeringen
250
400
Overig particulier verkeer
..
100
Overig effectenverkeer
…………….
Overheid
80
Handelskredieten
………………….
vermogensoverdrachten
70
900
500
Totaal
………………………..
In de effectensector heeft, wat het beursverkeer aangaat,
een kapitaalimport van f. 250 mln, plaats gehad. De ver-
koop door Nederlandse ingezetenen van buitenlandse fond-
sen had verdere voortgang, terwijl, aldus het Plan, vooral
in de laatste maanden van vorig jaar de belangstelling
van het buitenland voor Nederlandse effecten krachtig is
gegroeid. Wat het overige effectenverkeer betreft, de krappe
kapitaalmarktpositie deed Nederlandse ondernemingen uit-
wijken naar het buitenland. De desbetreffende transacties
hebben geheel in de sector van de onderhandse markt
plaats gevonden, want uit de C.B.S.-statistiek van de emis-
sies wisten wij reeds, dat liet buitenland geen beroep op
de publiekd markt heeft mogen doen. Netto zijn f. 250 mln.
financieringsmiddelen opgenorhen. De directe investeringen
leveren in ons land traditioneel een tekort op. In totaal
werd per saldo voor f. 400 mln, kapitaal geïmporteerd.
Dit bedrag verruimde de binnenlandse liquiditeit, waarbij
het bedrag rechtstreeks in de vermogenssfeer stroomde.
Het lopende verkeer leverde een tekort op van f. 800 mln.,
hetgeen een aanslag op de binnenlandse liquiditeitspositie
meebracht. Voor zover deze drainage niet wordt gecom-
penseerd door directe Iiquiditeitscreatie of Schepping via
het bankwezen, leidt dit tot een groter beroep op de ver-
mogensmarkt. Wanneer men tevens de groei van de
liquiditeitsbehoefte in aanmerking neemt, blijkt de natio-
nale liquiditeitspositie te zijn verslechterd.
Belangrijker dan datgene wat geweest is, is wat de toe-
komst zal brengen. Geraamd wordt, dat de lopende reke-
ning een belangrijke verbetering zal ondergaan, nI. een
overschot van f. 500 mln. Ten aanzien van het kapitaal-
verkeer wordt verwacht, dat zich in 1967 een tegengestelde
ontwikkeling zal voltrekken, voornamelijk als gevolg van
verlening van handelskredieten aan het buitntand. De
kapitaalrekening zal per saldo een tekort van f. 400 mln.
laten zien.
Wanneer wordt aangenomen, dat de Iiquiditeitscreatie
ten behoeve van de particuliere sector binnen de toelaat-
bare grenzen zal blijven, doch de overheid zich gedwongen
zal zien toch nog infiatoir te financieren, blijkt de netto
verruiming van de liquiditeit nog iets te liggen. ônder de
stijging van de behoefte. De spanning in de financiële sector
zou dan worden gehandhaafd, blijkende uit een iets terug-
lopen van de nationale Iiquiditeitsquote van36,5 pCt. tot
36pCt.
In de berekening zitten vele onzekere elementen. .Loopt
de ontwikkeling volgens de calculatie dan zal een verdere
daling van de kapitaalrente niet mogen worden verwacht.
Tot nu toe echter is de rente wel gedaald, ni. van 6,43 pCt.
eind 1966 tot 6 pCt. op 3 maart 1967.
KOERSSTAAT
indexcijfers aandelen 29 dec.
H. & L.
24 febr.
3 maart
(1953
100)
1966
.
1967
,
.1967
•.
,1967
Algemeen
………………
270
301 – 268
298 293
internationale concerns
…….
351
395 – 343
387.
376
Industrie
………………..
269
301 —271
299
297
Scheepvaart
……………..
108
115— 108
115
114
Banken en verzekering
……..
154
174— 155
174
•
174
Handel ene
………………
138
152— 138
149
.
147
Bron: A.N.P.-C. B.S.,
Prijscouralt
Aandelenkoersen a).
Philips
………………….
f.
78,70
t’.
89,30
f.
85,60
Unilever, een..
……………
f.
86
t’.
100,20
t’.
94,80
Kon. Petroleum
………….
f. 122,40
t’. 12690
t’. 12730
A.K.0.
………………..
t’.
53,80
f.
55,40
f.
52,30
K.L.M
………………….
t’. 352
f. 359
t’. 368
Hoogovens, n.r.c .
…………
278
325
322
E.M.S
……. ……………
150
t’.
29
F.
28,80
Kon. Zout-Ketjen
…………
463
505 508
Zwanenberg.Organon
……..
f.
168
t’. 207
f. 206
Robeco
…………………
t’. 193
f 203,30
t’. 204,10
New York.
Dow Jones industrials
786
847
847
Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)
6,43
Aandelen: internationalen
b)…
.6.07
6,00
lokalen b)
………..
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
5
Aangepast voor kapitaalwijzigingen
-.
……
Bron:
Amsterdam.Rotterdgnï
8ank,
C. ‘D. JONGMAN.
272
Recente publikaties
Dr. J. W. Oerlemans:
Autoriteit
en
vrijheid 1800-1914. Een cultuurhisto-
risch onderzoek naar de weerstanden
tegen de industriële maatschappij. Van
Gorcum & Comp., Assen 1966, 320
blz., f. 24.
Deze studie is gewijd aan een wel
zeer ongebrujkelijk onderwerp, liggend
op het raakviak van de cultuurge-
schiedenis, de ideeëngeschiedenis en de
cultuurpsychologie, ni. de historische
ontwikkeling van een cultureel conflict
i.c. de weerstanden die werden opge-
roepen door de snelle ontplooiing van
de burgerlijk-industriële maatschappij
in de negentiende en het begin van de
twintigste eeuw. De vele literaire bron-
nen die de schrijver heeft gebruikt
stempelen het werk evenwel niet tot
een literair-historische studie; zij dienen
uitsluitend als materiaal voor het
onderzoek naar bovengenoemde weer
–
standen.
Door de snelle industriële ontwikke-
ling in West-Europa werd de standen-
maatschappij in de vorige eeuw defini-
tief doorbroken. Haar autoriteiten,
koning en kerk, weken voor een
nieuwe ,,autoriteit”: het succesrijke
individu. Het daarmee gepaard gaande
economisch en ideologisch individu-
alisme, alsmede de onbeperkte rivali-
teit en de onzekerheid, riepen grote
weerstanden op. Het gevolg was de
creatie van een menigte illusies, even
zovele ontkenningen van het indivi-
dualisme. Deze sloegen vaak collectivis-
tische wegen in en werden belangrijke
energiebronnen, zowel voor het roman-
tisch nationalisme als voor bepaaldé
soorten katholicisme, utopisch socia-
lisme en mystiek sociologisme.
Dit illusiortisme werd na ca. 1850
steeds meer bedreigd door een realisme
met weinig waardering voor niet door
feiten ondersteunde voorstellingen.
Men ging daarom in de tweede fase
van de industriële revolutie zijn illusies
,,inbouwen” in de werkelijkheid. Met
behulp van ondoorzichtige begrippen
als ,,ras”, ,,instinct” en ,,organisme”
creëerde men een schijnwerkelijkheid
die zowel bovenpersoonlijke zekerheid
(autoriteit) als saamhorigheid sugge
reerde. Dit nieuwe illusionisme leverde
een belangrijk deel van de stuwkracht
en de ideologie van het nationalisme,
het esthetisch katholicisme, bepaalde
soorten socialisme en het socialisme,
waarbij het steeds meer om hun emotio-
nele betekenis ging en waardoor deze
bewegingen bewust een vaak anti-
intellectuele inslag kregen. De fictie
werd bevorderd tot feit. Zo werd het
illusionisme, bedriegljk verstopt . in
deze ideologieën van uiteenlopende
aard, een emotioneel dwingende kracht
die op een zeer breed front zijn aan-
vallen deed op de chaische vrijheid
van de burgerlijk-industriële maat-
schappij. .
Om het ontstaan van, extreme vor-
men van antiburgerlijk collectivisme op
basis van een hyperindividualistische
situatie zo nauwkeurig mogelijk vast te
stellen, zijn drie van de vijf hoofd-
stukken opgezet als detailstudies, waar-
in telkens de ideeëngeschiedenis van één
figuur aan de hand van zijn werk werd
geanalyseerd. Voor de ontwikkeling
van individualisme tot nationalisme is
dit Maurice Barrès, voor de overgang
tot het katholicisme J.-K. Huysmans
en voor de wènding tot bepaalde
soorten socialisme A. Strindberg.
Vele citaten van de meest uiteen-
lopende auteurs
zijn,
in dit boek ver
–
werkt (in ‘totaal, 1.320. voetnoten!);
de schrijver moet – wel’enorm belezen
zijn.
Prof. Dr.
F.
de Roos: Theorie der inter-
nationale economische betrekkingen.
Derde druk. De Erven F. Bohn N.V.,
Haarlem 1967, 330 blz., f.
25.
In de eerste twaalf hoofdstukken
van dit bekende studieboek wordt een
behandeling gegeven van de belang-
rijkste ontwikkelingen en van de
huidige stand van ,zaken op het terrein
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
EUROPEES KARTELRECHT IN ONTWH(KELING
Het Volkenrechtelijk Instituut van de Rijksuniversiteit te
Utrecht organiseert in samenwerking met het Europa-Instituut
van de Universiteit van Amsterdam een leergang voor afge-
studeerden over het onderwerp ,,Europees kartelrecht in ont-
wikkeling”. Het programma ziet er als volgt uit:
8
april: 1. Inleidende beschouwingen. Docent: Prof. Mr.
P. VerLoren van Themaat.
22
april:
2.
De toepassing van artikel
85
van het E.E.G.-
Verdrag en van Verordening
17
door de rechter
en de Commissie in het algemeen. Docent:
Mr. B. Baardman.
6
mei:
3.
De groepsgewijze buitentoepassingverklaring van
het kartelverbod. Docent: Prof. Mr. W. L.
Snijders.
20
mei:
4.
De belangrijkste beginselen van de beschikking van de Commissie en van het arrest van het Hof
in de zaak Grundig-Consten en de conseqüenties hiervan voor de Europese kartelpolitiek. Docent:
Mr. M. R. Mok.
Plaats:
Universiteitsgebouw, Domplein
29,
Utrecht.
Tijd:
Colleges 10 tot
12
uur, gevolgd door discussie.
Kosten: De kosten van de leergang bedragen f.
25,
te voldoen op giro
1412
van de Algemene Bank Nederland N.V.
te Utrecht ten gunste van rekening
555713164
ten
name van Prof. P. J. G. Kapteyn voor Volken.
rechtelijk Instituut.
Nadere inlichtingen en inschrijfformulieren dienen te worden
aangevraagd bij het Volkenrechtelijk Instituut, Janskerkhof
16,
Utrecht. Tel. 030) 2 07 48.
(1. M.)
E.-S.B. 8-3-1967
. 273
(LM)
van de theorie der internationale eco-
nomische betrekkingen. In de laatste
drie hoofdstukken worden enige speci-
ale vraagstukken behandeld, waarin de
in het voorgaande verkregen inzichten
worden toegepast en verdiept.
Deze derde druk verschilt aanzienlijk
van de voorgaande. De volgorde der
hoofdstukken is
ingrijpend
gewijzigd,
hetgeen samenhangt met de uitbreiding
die het boek heeft gekregen. Zo is een
hoofdstuk opgenomen over de recente
ontwikkelingen in de theorie van de
internationale handel. Verder zijn
hoofdstukken toegevoegd over econo-
mische groei en internationale handel,
en over de internationale handel en
de ontwikkelingslanden, terwijl het
hoofdstuk over economische integratie
opnieuw werd geschreven en flink
werd uitgebreid.
In de bestaande hoofdstukken zijn
verschillende onderwerpen toegevoegd.
Bij het probleem van de wisselkoers-
veranderingen bijv. is aaidacht ge-
schonken aan de absorptie- t.o.v.’ de
elasticiteitsbenadering, welke laatste
een ruimere en meer algemene behande-
ling ontving. Het actuele probleem van
de internationale liquiditeiten heeft ook
aandacht ontvangen. In het hoofdstuk
over de ruilvoet werd een nieuwe
paragraaf over de verschillende ruil-
voetbegrippen ingevoegd, terwijl
bij
de
handelspolitiek meer in bijzonderheden
op het optimale invoerrecht werd inge-
gaan. In het hoofdstuk over de vrije
wisselkoersen is thans, gezien de er-
varingen op het terrein van de econo-
mische politiek, het accent meer op de
vaste wisselkoersen komen te liggen.
Voorts werden tal van minder in het
oog vallende veranderingen aange-
bracht. Het hoofdstuk over de inter-
nationale voortplanting van de conjunc-
tuur bij vrije wisselkoersen – een
weinig actueel vraagstuk – is ver-
vallen.
De sèhrijver heeft zich ook in deze
derde druk van zijn boek bewust
beperkt tot de
theorie
der internationale
economische betrekkingen. Beschou-
wingen over het feitelijke verloop van
internationale economische transacties
en over de instellingen en organisaties,
die op dit terrein werkzaam zijn, treft
men dan ook niet aan.
Prof. Dr., J. van der Poel: Sijmen
betaal’ Belastingen toen en nu. Nauta-
reeks no. 6. N. Samsom, Alphen aan
den Rijn 1966, 183 blz., f. 8,50.
Een chronologische en soms speelse
(vandaar de titel) beschrijving van dc
historie van onze belastingheffing.
Verkorte inhoud: Iets ter oriëntering
– Het historische begin en de ontwik-
keling uit domeinen en regalen – De
belastingen in de middeleeuwse steden
en de privileges – Het landsheerlijk
tijdperk na ± 1300. De bede, de
verponding en de grondbelasting –
De Tiende penning en daarna. De
geboorteklok van een nationaal belas-
tingstelsel – De konvooien en licenten
onder de Republiek, de enige algemene
en meest militante belasting – Het
zegelrecht, een belasting sui generis –
Van 1700 tot het einde der Republiek.
Verpachting en collecte -. Het revolu-
tietijdperk; ons eerste stelsel van alge-
mene belastingen. Alexander Gogel –
Accijnzen en imposten van consumptie
– Provinciale en gemeentelijke belas-
tingen vanaf Gogel – Het zwoegen
van Appelius. Ontstaan en evolutie van
het tweede belastingstelsel – Pierson
en de progressie. De overwinning van
de draagkrachtleer – Treubs inkom-
stenbelasting, Colijns tarieven, Ouds
omzetbelasting – Van de Tweede
Wereldoorlog tot heden. De draag-
krachtieer bestreden. Wagners denk-
beelden – Slotbeschouwingen.
Het boekje is, als alle delen in deze
nieuwe Nauta-reeks, goed verzorgd
uitgegeven; dit deeltje bevat bovendien
veel illustraties.
Dr. W. Voster: De cultureel-geogra-
fische indeling van Nederland.
Een
beredeneerde hiërarchie van culturele
gebieden en centra. Universitaire Pers
Rotterdam, 1967, 256 blz. + afz.
kaartendeel, f. 45.
De schrijver tracht empirisch te door-
gronden of in Nederland een kernen-
patroon bestaat, waarin onderwijs- en
culturele voorzieningen van allerlei
typen dusdanig veelvuldig voorkomen,
dat voor de betreffende kernen van een
culturele centrumfunctie kanS worden
gesproken.
Geen
studie dus van streek-
culturen, maar veeleer van het distri-
butie-apparaat – geografisch gezien –
dat ten dienste staat van de overdracht
van een algemene Nederlandse cultuur,
waarbij het laatste begrip niet begrepen
in sociologische zin, maar meer in de
engere zin, overeenkomend met het
beleidsterrein van het voormalige Mi-
nisterie van O.,K. en W. (de auteur is
verbonden aan de afdeling Onderzoek
en Planning van het Ministerie van
0. en W.).
Het onderzoek richt zich op de
volgende punten:
Bestaat er in Nederland een pa-
troon van culturele kernen?
Is er in een dergelijk patroon van
kernen een hiërarchie te onderscheiden?
Bestrjken deze kernen in hun
cultureel-verzorgende functie gebieden,
di
j
e men gezamenlijk als cultureel-
geografische gebieden in kaart kan
brengen?
Is de op basis van deze probleem-
stelling geconstrueerde indeling ver-
gelijkbaar met andere in Nederland
gebruikte indelingen (vooral de eco-
nomische)?
Allereerst wordt een cultureel kernen-
patroon op de kaart van Nederland
aangebracht voor elk der door de
auteur onderscheiden culturelementen
(onderwijs, toneel en concert, tentoön-
stellingen); vervolgens worden de gé-
vonden resultaten in één tctaalbeeld
bijeengevoegd en vergeleken met ker-
nenpatronen van anderë aard: mé-
dische, bestuurlijke en economiséhe.
De cultuur-geografische indeling
wordt, behalve in een kernenonderzoek,
ook bezien in een gebiedenonderzoek,
zulks door meting van oriëntatie op de
culturele kernen. Ook dit geschiedt
weer zowel voor elk der onderscheiden
cultuurelementen afzonderlijk, als voor
het totaalbeeld van deze, als in ver-
gelijking met andere gebiedsindelingen.
De auteur gaat ten slotte nog in
op een aantal problemen dat met de
gevonden resultaten samenhangt, als-
mede op enige praktische consequen-
ties van de, gevonden indeling (o.a,
onderwijs en cultuurpolitiek).
274
Erling BjøJ: La
France devant Europe.
La
politique européente de Ja IVe
Republique. Munksgaard,’ Kopenhagen
1966, 456 blz., D. kr.
55.
•Dit bbek behandelt de Franse poli-
tiek tav. vraagstukken rond de Euro-
pese integratie tijdens de Vierde Repu-
bliek, met name de periode 1950-1957.
Verkorte inhoud: Système – Objec-
tifs—
L’engrenage – Choix – Ex-
perts – Démocratie chrétienne –
Socialistes – Courants radicaux –
Jndépendants – Gaullistes – Extré-
mistes -. Intérêts particuliers – Opi-
nion et action – Conciusion.
Michel Lannoye: La vie sociale dans
l’entreprise. Collection ,,Réalisations”,
Les
–
Editions Ouvrières, Parijs 1966,
144 blz., NF 16,90.
‘.De onderneming in haar sociale
functies. Inhoud (verkort): Le délégué
dj personnel – Le syndicat dans
l’entreprise – Le comité d’entreprise,
sa création, sön fonctionnement, les
conditions collectives de travail, l’ou-
vrier ou l’employé n’est pas une
machine – Les, activités sociales dans
l’entreprise – Le comité d’hygiène et
de sécurité – Autres aspects de la vie
sociale – Ce qu’il faut savoir – La
vie sociale, affaire de tous.
Pierre Bleton:
Le captaJisme français.
Collection ,,Jnitiation Economique”, 6.
Editions Economie et Humanisme. Les
Editions Ouvrières, Parijs 1966, 261
blz., NF
16;50.
Hoe ontstaan, ontwikkelen, fusio-
neren, concentreren en constitueren
zich de Franse bedrijven, concerns
of kartels. Ook de Staat als con-
troleur en leider van industriële onder-
nemingen krijgt de volle aandacht. Het
boekje bevat veel feiten- en documen-
tatiemateriaal.
Walter
Heinrich: Bildung und Wirt-
schaft – die
Dioskuren von Heute,
35 blz., f. 6,30.
Hans Zbinden: Kulturprobleme der
Wirtschaft,
55
blz., f. 8,50.
Felix Scherke: Der Mensch – zwischen
gestern und morgen, 41 bla., f. 7,40.
Deze drie boekjes zijn verschenen in
de serie ,,Schriften der Nürnberger
Akademie für Absatzwi rtschaft”, alle
in 1966 verschenen bij uitgeverij
W. Girardet te Essen. Zij zijn te karak-
teriseren als cultuurfilosofische essays.
Dr.
G. Jaensch: Wert
und Preis der
ganzen Unternehmung. Beitrage zur
betriebswirtschaftlichen Forschung,
Band 23. Westdeutscher Verlag, Köln
und Opladen 1966, 185 blz., f. 37,25.
Klaus Brockhoff: Unternehmenswachs-
turn und
Sortimentsanderungen. Schrif-
ten des Instituts für Gesellschafts- und
Wirtschaftswïssenschaften der Univer-
sitât Bonn, no.
5.
Westdeutscher Ver-
lag, Köln und Opladen 1966, 173 blz.,
f. 29,40.
–
:
–
————-,
De economische en sociale context,
waarin ondernemersbeslissingen plaats-
vinden, kan de ondernemingsgroei sti-
muleren. . . . en bemoeilijken. De eco-
nomische theorie dient daarom causale
verklaringen van de ondernemings-
groei te leveren. Daartoe dient dit boek.
Het eerste deel is van ,theoretische
aard; daarin worden, uitgaande van
een ontwikkeld groeimodel, de ver-
N.V. ORGANON
–
OSS
Het Evaluatie-Bureau, ressorterend onder de afdeling Product
Development,
houdt zich bezig met de wetenschappelijke en commerciële evaluatie van
ontwikkelingsprojêcten en ideeën voor nieuwe geneesmiddelen. –
Binnen deze afdeling bestaat thans een vacature voor een
chef van de afdeling marktonderzoek
wiens taak het zal zijn op grond van aanwezige marktgegevens een financieel-
econonische prognose te maken voor nieuwe en lopende projecten.
De voorkeur gaat uit naar hen, die reeds over een zekere medisch/farmaceu-
tische kennis beschikken. Naast intelligentie en visie is commerciële ervaring
op goed niveau voor deze functie vereist.
De meest geschikte leeftijd is 30 -40 jaar.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan de afdeling personeelszaken, Klooster-
straat 6 te Oss, onder vermelding van nr.: 804.
E.-S.B. 8-3-1967
– 275
andèringeriii het assortimett als
centrale groeifactor gezien: Voor alle
produkten is een soort ,,levenscyclus”
te constateren. In het tweede, empi-
rische, deel wordt dit aan de hand van
diverse produkten aangetoond.
M. M. Postan (ed.): The Cambridge
Economic History of Europe, vol. 1 –
The Agrarian Life of the
Middle Ages.
Cambridge University Press, Londen
1966, 871 blz., 75.sh.
In 1941 verscheen het eérste deel van
de
carnbridge Economic History.
In-
middels is one kennis verdiept en zijn
nieuwe gezichtspunten naar voren ge-
komeji. Daarom verscheen nu een ge-
heel nieuwe druk, waarin verschillende
hoofdstukken behoorlijk werden her-
zien en andere geheel werden vervangen.
Verkorte inhoud: R. Koebner –
The Settlement and Colonization of
Europe; C. E. Stevens – Agriculture
and Rural Life in the Later Roman
Empire; Ch. Parain – The Evolution
of Agricultural Technique; A. Dopsch
– Agrarian Institutions of the Ger-
manic Kingdoms from the fifth to the
ninth century; G. Ostrogorsky –
Agrarian conditions in the Byzantine
Empire in the Middle Ages; M. Bloch
—The Rise of Dependent Cultivation
and Seignorial Institutions; Medieval
Agrarian Sôciety in its Prime F. L.
Ganshof en A. Verhuist — France,
The Low Countries, and Western Oer-
many; Ph. Jones – Italy; R. S. Smith
– Spain; H. Aubin – The lands east
of the Elbe and German colonization
eastwards; J. Rutkowski – Poland,
Lithuania and Hungary; R. E. F.
Smith – Russia; M. M. Postan –
England;
S.
Bolin – Scandinavia;
L. Genicot – Crisis: From the Middie
Ages to Modern Times.
Vraag eens proefnumners aan
voor uw kennissen
die ,,E.-S.B.” nog niet kennen
.
0
MEKOG
V.K.F.
DE VERENIGDE
i,i
A OOIEWELs
Eigenlijk alles
op het gebied van
genummerd
centrole.drukwerk
aan rellen
.
ROELANTS
SCHIEDAM
afd. waarde-drukwerk
Efficiency
bespoedigt
Uw Contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
276
BeJeggings-voorlichting:
aan hen die iich thuis
willen oriënteren steli de AMRO Bank de volgende
publicaties kosteloos ter beschikking:
o
AMRO
Beursnieuws (wekelijks, met veertiendaagse bijlage)
• Kerngetallen van Nederlandse eflècten • De
Obligatiegids.
Beleggings-adviezen:
de honderden kantoren
van de AMRO Bank slaan te uwer beschikking voor,
individuele,, beleggings-adviezen en portefeuille-
onderzoek.
AMRO BANK
AMSTERDAM-ROUERDAM BANK
lb
de rijksoverheid vraagt
voor de Algemene Rekenkamer
adj
Un
ôt-i n specteu r
vac. nr. 7-046910936
In aanmerking komen doctorandi in de
economie (bedrijfseconomische richting, met
als keuzevak Adrtinistratieve Organisatie),
dan wel degenen, die met de accountants-
studie NIvA gevorderd zijn tot en met het
vak administratieve organisatie; goede
controlè-ervaring vereist. Leeftijd b.v.k. niet
ouder dan. 40 jaar.
Standplaats: ‘s-Gravenhage.
Salaris tussen f909,— en f1976,— per maand.
controleur
vac. nr
. 7.046810936
Taak: het zelfstandig verrichten van con-
tröles en samenstellen van controlerapporten.
Vereistf
rnidelbare
schoolopleiding, diploma
SPD 1 aangevuld met voortgezette studie
voor: SPD II hetzij M.O. Handelsweten-
schappen A of M.O. Boekhouden; danwel
voorbereidende vokexamens NlvA of
kandidaatsexamen economie, alsmede
controle-ervaring. Leeftijd b.v.k. niet ouder
dan 35 jaar.
Standplaats: ‘s-Gravenhage.
Salaris tussen f963,— en f1270,— per maand.
Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste
functie vermelde vacaturenummer (voor elke vacature
een afzonderlijke brief) zenden aan Bureau Personeels.
voorziening en Bemiddeling van de Rijks
Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1,
‘s-Gravenhage.
AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief
6
1
1, vakantie-uitkering
MODERNE
LEVENS-
VERZEKERING
automatische
tussentijdse
zonder genees-
groei van het
verhoging van uw
kundig onderzoèk
verzekerde bedrag
verzekering door
terstond en door
unieke
optiesysteem
blijvend verzekerd
winstdeling..,
onafhankelijk van
door inzending
gezondheids-
van
certificaat
toestand…
HOLLAACHE SOCIETEIT
VAN EVERZEKERINGEN N.V.
A9t807
–
HOOFDKANTOOR HERENGRACHT 475, AMSTERDAM-C
HEAD OFFICE CANADA TORONTO. 1130 BAY STREET
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op hoog niveau zijn de
advertentiekolommen van
,Economisch-Statistische
Berichten” het aangewezen
medium:
le) Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-
soneel in de grote bedrijven.
2e) Omdat Uw annonce wordt
gelezen door diegenen, die de
zakelijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij van grote
invloed zijn.
E.-S.B. 8-3-1967
277
COUNCIL OF EUROPE
Ad. P.
Application possibilities for young administrative
officers in the Council of Europe
Duties:
Detailed examination of political, cultural, economic, social, legal or administrative niatters, the dafting
of memoranda, letters, reports etc. Possibly committee secretary work, drafting of agenda, minutes or records
of meetings, preparation of technical documents, supervisiori of practical arrangements for meetings.
Qualifications required:
University degree; broad general education, highly versatile and adaptable; excellent
knowledge of one official language (French/English) and good knowledge of the other highly desirable. Ability
to draft clearly and precisely, initiative and sense of responsibility.
It is essential that the candidate should have some degree of professional training and very advisable that he
should have had the sort of experience that will enable him to perform his duties satisfactorily from the outset.
.Linguistic knowledge, as indicated above, is of the first importance.
On April 10, 1967 every candidate will be required to demonstrate his ability to draft papers in at least one
of the official languages. 1-1e may be engaged in a temporary capacity, even if he does not give entire satisfaction
in ih initial test of his drafting ability, provided that a new test after six months’ service with the Secretariat
shows that he has acquired the necessary linguistic skill. 1f he passes this test he may be engaged onthe terms
set Out below, otherwise the Secretary General must terminate the contract irrespective of the officer’s other
qualifications for the post. The candidate must also be adaptable enough to take hisplace in an international
team, and cope with different methods and be prepared to work at a pace which is on occasion extremely tiring.
Engagements:
The initial contract is for two years, at the end of which period, the Secretary General may:
Termine the engagement;
Renew the
–
contract for a further two years;
Renew the contract for an indefinite period.
Probationary period:
This is for six months from the date of ertry into service; the contract may be terminated
if the candidate has not given entire satisfaction. During the first two years of service, half-yearly reportsare
made on the officer; subsequently annual reports are made.
Position offered:
Grade depends
0fl:
– the candidate’s age;
– his qualifications and ‘extent of his professional training’;
– the length of his professional experience in the field in question;
– – his knowledge of languages and
– results of his tests.
Candidates, whose experience is insufficient, may be engaged as Junior administrative Officers (Al) on A2 or
A2/A3 posts.
Salary: Council of Europe salaries are not taxed.
A non-French member of the staff is entitled to the foltowing monthly salary:
Administrative officer!
(A3)
1.1.1967
Single persons ……….. ……………..
…………….3.500,30 frs.
– Heads of family …………………………….. . ……
3.802,05 frs
–
Administrative officer
II
(A2)
– Single persons ……………………………………..
2.859,40
frs
– Heads of family …………………………………….3.105,90 frs
– Junior Administrative
officer
(Al)
– Single persons ………………………………………
2.317,l0frs
–
Heads of family …………………. . ……………….
2.516,85 frs
Family alkwances of 127,08 frs + 2,54 frs (cost of living allowance) = 129,62 frs per month per dependent
child are payable.
Expatriation allowance increased by 42,— frs per dependent child.
Leave: Staff members of nationality other than Frerich are entitled to 30 to 34 working days leave per annum,
depending on the distance of their country of origin. They are also entitled to one paid journey to their country
of origin and eight additional days leave every two years by way of home leave.
Insurance: Members of the staff are ensured against the usual rïsks.
•When a vacant Post
iS
expected to occur, a candidate who appears to have the necessary qualifications is invited
to present himself usually at Strasbourg for interviews and written tests on a particular subject. These tests
are also in the nature of a linguistic examination.
Applications before March 20, 1967, to be addressed to Directie Internationale Technische Hulp, Versteeg-
straat 2, Voorburg. Tel. 614941 ext. 2696, where application forms are obtainable.
278
LI
Hij had de vereiste documehten ingeleverd.
De aard, de kwaliteit en de verpakking van zijn
exportprodukt beantwoordden aan de door zijn af-
nemer gestelde voorschriften. Aan alle in het accre-
ditief gestelde leveringsvoorwaarden was voldaan.
Alles perfect geregeld,dacht hij, maar hij had verge-
ten zichzelf nog een paar vragen te stellen:
De HOLLANDSCHE BANK-UNIE heeft
zich tientallen jaren gespecialiseerd op het terrein
van internationale goederentransacties en is
daardoor vertrouwd met de beantwoording van
deze en velé andere vragen.
Voor het profijt van uw onderneming is-uw
exporeen belangrijke zorg. De gewaarborgde ont
up weie
WIJLC IS lieP.
uiuei
LC iiiiJiiii
gULe
vangst van de betaling zouden wij graag als uw
gesteld? Ben ik er zeker van dat mijn ccreditief
èn onze-zorg willen beschouwen. Een oriënterend
elk denkbaar risico voor mijn bedrijf uitsluit?
geiprek met de HBU kan nuttig zijn.
Betekent ‘een accreditief wel altijd ‘vaarborg?
Per telefoon?
u
– 279
Hij dacht.dat de betaling van zijn
export gewaarborgd was!
Het Samenwerkingsorgaan Agglomeratie Eindhoven vraagt:
•
EEN MIDDELBAAR PLANOLOGISCH
ONDERZOEKER
te belasten met medewerking aan het door de Dienst voor
onderzoek en stedebouw van het Samenwerkingsorgaan te
verrichten onderzoek, met name ook ten behoeve van
afzonderlijke gemeenten, die deel uitmaken van de agglo-
meratie Eindhoven.
Vereist: diploma Middelbaar Planologisch Onderzoeker of
vergevorderde studie daarvoor.
Aanvangssalaris: ten minste f. 1.101,— per maand.
Sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van dit blad
te richten aan de Secretaris van het Samenwerkingsorgaan
Agglomeratie Eindhoven, tevens Directeur van de Dienst
voor onderzoek en stedebouw, Kerkstraat 20 te Eindhoven.
Vraag eens proefnummers aan
voor uw kennissen
die
,,E.-S.B.”
nog n•iet kennen
rbt
Telkens en telkens blijkt ons weer
heeernogssnei
deze wegwijzer, speciaal veer do
RAADGEVEND BUREAU DR. IR
. A. TWIJNSTRA
bel:gg:r, wa:
waardeert.
adviseurs voor bedrijfsorganisatie in de bouwnijverheid
zoekt een
Dit heeft vele redenen
:
hi bevat
wekelijks:
wetenschappelijk ni e d evie rke r
la Interessante (hoofd)artikelen, di.
•
•
steeds actuele
onderwerpen des-
in de bedrijfsorganisatie
kundig behandelen.
Ons bureau, werkzaam in de bouwnijverheid op het gebied van
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
beleidsadviezen In bedrijven, bu reaus, overheidsinstanties, etc.
dynamisch geschreven beursov.r.
en bij de bouwcobrdinatie, wenst een medewerker op hoog
zicht, de stemming goed weer.
niveau aan te trekken, die de bedrijfsorganisatie als wetenschap
gevend.
zal beoefenen en tevens contact houdt met de praktijk door het
uitvoeren van één of enkele opdrachten.
3e
Deer een ieder te hanteren fonds-
Dit houdt in, dat hij veel zal studeren, relaties zal onderhouden
analyses, volgens een eigen prak.
tisch systeem, enig veer Nader.
met wetenschappelijke instellingen, intern en extern de verwor-
land.
ven kennis zal overdragen, zal publiceren en ontwikkelde in-
zichten in de praktijk zal toetsen. (Als aanduiding voor de
tijdverdeling over studie en praktijk kan worden gegeven:
4e Een chronique scarsdaleus., fair
en onderhoudend geschreven en
80% wetenschappelijke studie, .20Db opdrachtenwerk).
uiteraard zender senSatie.
Indien gewenst, wordt tijd voor het schrijven van een proef-
schrift over een bedrijfseconomisch of bedrijfsorganisatorisch
5e Een leerzame vragenrubriak, ad.
onderwerp gereserveerd.
viezen voer velen inhoudend.
Ervaring in de bedrijfsorganisatie, theoretisch en/of praktisch,
is noodzakelijk. Kennis van de bouwnijverheid is gewenst, doch
6e Gegevens omtrent vel, fondsen
(ook van incourante)
t.lk.ns
niet strikt vereist,
wanneer hieromtrent iets te mei.
De opleiding dient academisch te zijn, bijvoorbeeld doctoraal
den valt.
economie of sociologie, of het diploma van ingenieur.
Sollicitaties, die vertrouwelijk worden behandeld, kunt U richten
Wij
zenden u op uw verzoek gearn.
aan Drs. A. Gudde, Raadgevend Bureau Dr. Ir. A. Twijnstra,
gratis een 2-tal proefnummers ter
Robert Kochlaan 22, Deventer.
kennismaking.
Adm. Bel.Bei, Postbus 42, Schiedam.
280
SIEMENS
Vervoer elektronisch beheersen
Centrum voor Informatieverwerking N.V
dochteronderneming van de Nederlandse
Spoorwegen, bestelde twee grote computers
van het type Siemens Systeem 4004. Behalve
voor het automatiseren van bedrijfs-
administratie, financiële boekhouding en
technisch-wetenschappelijke berekeningen
zullen zij o.a. worden toegepast als
televerwerki ngssysteem voor het optimal iseren
van de dagelijkse stroom van goederenwagons
door het land.
Het
Siemens Systeem 4004/45
is gebouwd
in monoliettechniek, hetgeen leidt tot een
bijzonder gunstige prijs/prestatieverhouding;
het Siemens Rekéncentrum in Den Haag wordt
zodanig uitgerust dat alle reeds bestaande
magneetband-programma’s van het CVI er
zonder moeite kunnen worden verwerkt; de met
de 4004 mee te leveren programmeer- en
bedieningshulpmiddelen behoren tot de
modernste ter wereld; de technische dienst is
volledig ingespeeld; de opleiding van
programmeurs is in goede handen; de adviezen
bij het, inrichten van het rekencentrum zijn
grondig en deskundig.
Siemens zelf gebruikt binnenkort bijna 100
computers van eigen merk; vele hiervan worden
reeds jaren toegepast voor bedrijfs-
administratie, financiële boekhouding en
technisch-wetenschappelijk rekenwerk.
Siemens beheerst het elektronisch verdelen van
telefoongesprekken, telegrafiesignalen,
elektrische energie, het wegverkeer en
materiaalstromen. Daarom zal Siemens ook het
elektronisch beheersen van het goederenvervoer’
samen met het CVI kunnen realiseren.
NEDERLANDSCHE SIEMENS MAATSCHAPPIJ N.V.
POSTBUS 1068 s-GRAVENHAGE . TELEFOON 183850 – TELEX 31373
SIEMENS INFORMATIEVERWERKING
,
O4-1 -4
E-S.B. 8-3-1967
281
Geconsolideerde maandstaat per 31januari
1967
Kas, kassiers en daggeldieningen
.
f
228.104.000
Nederlands schatkistpapier
…….
923.715.000
Ander overheidspapier ……….
547.255.000
Wissels
………………
413.369.000
Bankiers in binnen- en buitenland ..,,
1.131.913.000
Effecten en syndicaten
.
………
251.242.000
Voorschotten tegen effecten ……
201.623.000
Debiteuren
………………
3.688.011.000
Deelnemingen (mci. voorschotten) .,,
17.289.000
Gebouwen
……………..
7.010.000
1966
f
264.921.000
829.677.000
705.721.000
356.348.000
845.359.000
206.803.000
229.789.000
3.227.101.000
23.948.000
7.Ö10.000
1967
Kapitaal
…………
… ..
f
136.280.000
Reserves
………………
175.000.000
Leningen
……………..
,
86.683.000
Deposito’s op termijn
……….
3.059.389.000
Spaargelden
…………….
899.714.000
Crediteuren
…………….
2.914.078.000
Geaccepteerde wissels
……….
54.144.000
Overlopende saldi en
andere
rekeningen
…………
84.243.000
1966
f
136.280.000
170.000.000
123.692.000
2.564.105.000
788.532.000
2.715.410.000
43.463.000
155.195.000
f
7.409.531.000
f
6.696.677.000
f
7.409.531.000
f6.696.677.000
1824
Algemene Bank Nederland N.V.
GEMEENTE UTRECHT
Nr. 11/12
jaargang 1966
van de
EÇONOMIST
is gewijd aan
VERNIEUWING
VAN-HET
INTER-
NATIONALE
GE LDSTELS EL
met bijdragen van
Prof. Dr. F. J. de Jong,
Dr. W. F. Duisénberg,
T. de Vries,
Prof. Dr. C. D. Jongman,
Drs. H. de Haan,
Prof. S. Posthuma,
Drs. C. A. Klaasse
en
Prof. Dr. J. Goudriaan
Deze specidie aflevering
verschijnt met steun van het
Prins Bernhard Fonds.
Omvang 240 blz.
Prijs f. 7,-
Verkrijgbaar
•
in uw boekhandel en bil de Uitgevers
DE ERVEN F. BOHN N.V.
HAARLEM
Bij de afdeling Kabinet/Algemene Zaken der gemeentesecretarie kan worden geplaatst
een
DOCUMENTALIST
Functie-informatie:
De te benoenien functionaris zal voor de aantrekkelijke nieuwe taak worden
geplaatst zorg te dragen voor een gerichte informatie van de bestuursdienst en
de nauw daarbij betrokken beleidsambtenaren.
Hiertoe zal hij publicaties welke betrekking hebben op de gemeente-admini-
stratie en de beleidsvoering van de overheid in het algemeen op hun waarde
moeten beoordelen, selecteren, systematisch bewerken en in onderling verband
brenjen.
Onze gedachten gaan uit naar:
belangstellenden die een middelbare of daarmede gelijk te stellen opleiding
hebben genoten en in het bezit zijn van het diploma G.A. T en één of meer
diploma’s op het gebied van de overheids-documentatie/literatuuronderzoek
of bereid zijn daartoe hun studie te voltooien.
Ervaring in deze sector strekt tot aanbeveling.
Aanstelling zal maximaal geschieden in de rang van hoofdcommies (maximum
salaris ongeveer f 17.700,— per jaar).
Verdere vooruitzichten zijn aanwezig.
Voorts zijn de gunstige secundaire regelingen zoals 6% vakantietoeslag, de
ziektekostenregeling (f.Z.A.), de verplaatsingskosten- en studiekostenregeling
van toepassing.
Eigenhandig geschreven sollicitatiebrieven gaarne binnen 14 dagen na verschijnen van dit
blad te richten aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht, Stadhuisbrug 1.
282