Ga direct naar de content

Jrg. 51, editie 2573

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 21 1966

11

UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH- ECONOMISCH INSTITUUT

21 december 1966

5lejaargang, no. 2573

verschijnt wekelijks

Met dit nummer is de 51e jaargang
afgesloten

Consu mentenaangelegen heden

en consumentenproblemen

E

R is de laatste tijd nogal wat gebeurd dat in enigerlei opzicht onder

het hoofd consument
of
consumentenaangelegenheden
kan worden ge-
rangschikt. Daarom leek het gewenst een poging te wagen dit alles

bijeen te brengen en samen te vatten. Dank zij de medewerking van de
redactie van
E.-S.B.
kan het resultaat thans in dit weekblad worden ge-
publiceerd.

Mede gelet op de inhoud van de verschillende bijdragen meen ik er
verstandig aan te doen als ik mij in dit inleidénd artikel beperk tot het

aanstippen van enkele problemen die nu en in de naaste toekomst de aan-

dacht moeten krijgen. Om deze problemen té kunnen beoordelen en op-

lossen moet men uiteraard inzicht hebben in en uitgaan van de bestaande

situatie. In zoverre behoort dan ook aan de lezing van dit artikel die van

de andere bijdragen vooraf te gaan.

Wie zich bezig houdt met consumentenaangelegenheden in Nederland
zal, meen ik, vooral een viertal ervaringen opdoen. Hij zal bemerken dat,

terwijl nog maar enkele jaren geleden het bedrijfsleven en de consumenten-

organisaties ieder eigen wegen gingen, nu verschillende ontmoetingen

hebben plaatsgevonden die geleid hebben tot samenwerkingsorganisaties:

eerst de Stichting voor Informatieve Etikettering, toen de Commissie voor

Consumentenaangelegenheden, laatstelij k de Wageningse Stichting voor

Huishoudkundig Onderzoek. Hem zal voorts opvallen hoe sterk het buiten-

landse voorbeeld hier invloed heeft en hoe nauw de internationale contacten

zijn. De bijdrage van de directrice van de Engelse Consumer Council moge

daarvan een bewijs vormen.

Een derde conclusie die al spoedig kan worden getrokken, is dat er

eerder sprake is van te veel dan van te weinig voorlichting aan de consument.

Juist deze overdaad schaadt. Omdat moet worden vastgehouden aan de

vrijheid van bedrijfsleven en consumentenorganisaties om – uiteraard

binnen de door het recht gestelde grenzen – die informatie te verstrekken

die men goed acht, kan deze overdaad slechts langs de weg van overleg

en samenwerking worden tegengegaan. Het advies over de prijsinformatie

dat bij de Commissie voor Consumentenaangelegenheden in behandeling is,

zal dan ook wel in die richting moeten gaan. Waarbij zich dan de moeilijk-

heden zullen voordoen die steeds rijzen als over consumentenvoorlichting

wordt gesproken. Wij weten – en dat is dan de vierde constatering – nog

zo weinig van de consument af. Onderzoek op dit gebied staat nog in de

kinderschoenen. De effectiviteit van de verschillende vormen van voor

lichting is hoogst onzeker.
Deze ervaringen moeten de grondslagen vormen voor het verdere beleid.

Men mag wel aannemen dat dit beleid zich niet in de eerste plaats in wette-

lijke maatregelen zal uiten. Wel is advies gevraagd aan de S.-E.R. over

agressieve verkoopmethoden waarbij gesuggereerd is de koper het recht te

gevén binnen enkele dagen op de koop terug te komen (een zgn. afkoelings-

periode), mag binnenkort het rapport worden verwacht van de commissie-

Zijlstra over het ordelijk economisch verkeer en zullen besluiten op grond

van de Warenwet waarbij naast de volksgezondheid ook de eerlijkheid in

de handel in het geding is, blijven verschijnen ……maar het zwaarte-

punt ligt toch elders. De hoofdzaak blijft het bereiken van de consument.

Willen we daar in slagen dan zal nog wel het een en ander moeten worden

verwezenlijkt. Aan de top zal door verdergaande Samenwerking en coör

dinatie de effectiviteit moeten worden opgevoerd. Het gaat daarbij niet

alleen om de contacten tussen de verschillende sectoren van het bedrijfs-

leven (industrie, groothandel, midden- en kleinbedrijf) en de consumenten-

1303

COMMISSIE VAN REDACTIE:

L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.

REDACTEUR-SECRETARIS:

A. de Wit.

ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:

P. A. de Ruiter.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vlerick.

SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR BELGIË:

J. Geluck.

Prof Mr. J. M. Polak:

Consumentenaangelegenhe-

den en consumentenpro-
blemen ……………..1303

Drs. C. van der Straaten:

De veranderde plaats van de
consument in de samen-

leving ………………1304

Miss Elizabeth Ackroyd:

How to reach consumers.. 1307

Dr. Ir. M. T. G. Meulenberg:

Consumentenonderzoek;
doel en methode ………1309

Mr. P. H. van Rij:

Het Vergelijkend waren-
onderzoek in Nederland .. 1315

A. Beck:

Informatieve etikettering .. 1317

Recente publikaties ……..1320

Mededelingen voor econo-

misten ………………1322

Prof Dr. C. D. Jongman:

Geld- en kapitaalmarkt .. 1322

organisaties. Ook, en juist, de consumentenorganisaties –

waartoe ik in dit verband niet alleen reken de Nederlandse

Consumentenbond en het Consumenten Contact Orgaan

maar ook de andere, vooral met voorlichting belaste,

organisaties – zullen in onderling beraad tot een doel-

matige afbakening van werkterreinen moeten komen. Zij

zullen er ook verstandig aan doen de gegevens die zij nodig

hebben om tot een verantwoorde voorlichting te komen,

niet alle zelf te verzamelen. Dat behoeft ook niet, want

juist hiervoor dient de Wageningse Stichting voor Huis-

houdkundig Onderzoek dat overigens zelf weer voor een

deel gebruik moet maken van de werkzaamheden van

andere met onderzoek en documentatie belaste instellingen.

Het ziet er naar uit dat in 1967 op deze punten de nodige

vorderingen zullen kunnen worden geboekt.

W

IJ weten van de effectiviteit van de voorlichting nog

niet veel. Maar zeker is in elk geval dat de voor-

lichting vooral plaatselijk zal moeten worden ge-

geven, dat landelijke voorlichting door pers, radio en tele-

visie niet voldoende is. Nu beschikken we wel over plaatse-

lijke instanties maar in totaal vormen zij een verbrokkeld

en lacuneus beeld. Daarom is het noodzakelijk te inventa-

riseren wat er aan plaatselijke consumentenvoorlichting

wordt gedaan om vervolgens na te gaan wat er ontbreekt

en waar door overleg en samenwerking verbetering kan
worden gebracht. Dat betekent dat wordt uitgegaan van

de plaatselijke situatie en dat wordt vermeden het opleggen

van bovenaf van een uniform stelsel. Een procedure die,

omdat zij aansluiting zoekt bij het bestaande, aantrekkelijk

is, maar wel veel tijd zal kosten. Er is overigens ook hier,

meen ik, aanleiding voor enig optimisme.

Gaat men inventariseren dan zal men ook de ver-

trouwenscommissie voor de melksanering tegenkomen.

Deze commissie die ,,in meerderheid bestaat uit consumen-

ten die woonachtig zijn in het bezorggebied, waarvoor de

regeling geldt en die direct, noch indirect bij de detail-

handel in melk betrokken zijn” (art. 8 van de verordening

Voorwaarden Rationalisatie van Melkbezorging van het

Bedrijfschap voor de Detailhandel in Melk en Melk- en

Zuivelprodükten) laat zien hoe dicht bij het geven van

advies het bemiddelen
bij
en oplossen van geschillen ligt.
Wij komen hiermee op een ander belangrijk programma-

punt. Consumenten die klachten hebben, kunnen deze

uiteraard aan de rechter voorleggen. Maar deze mogelijk-

heid is vaak een louter theoretische omdat tijd, moeite en

kosten even zovele belemmeringen zijn die weg in te slaan.

Vandaar de eigen regelingen van bedrijfsleven en consu-
mentenorganisaties die vaak heel goed werken. De vraag

rijst dus of deze eigen klachtenbehandeling niet moet wor-

den uitgebreid en, zo ja, op welke wijze. Ook aan dit onder-

zoek zal een inventarisatie moeten voorafgaan. De Com-

missie voor Consumentenaangelegenheden heeft kort ge-

leden besloten dit vraagstuk aan te vatten. Zij begeeft zich

hiermee op hët haar mede toegewezen terrein van overleg
en bemiddelen.

Ten slotte het onderwijs. In Zweden, waar de consu-

mentenvoorlichting de onze ver voorligt, wordt ook in het

onoerwijs aan consument en consumentenaangelegenheden

aandacht besteed. Men gaat er daarbij van uit dat de voor-

lichting vooral op de jeugd moet worden gericht en dat
het onderwijs een unieke gelegenheid biedt de jeugd te

bereiken. Wij zullen, meen ik, die kant ook moeten opgaan.

Met deze opmerking volsta ik. De discussie hierover moet
nog beginnen.

Ede.
Prof. Mr. J. M. POLAK.

De veranderde plaats

in de samenleving

D

E consument is in! In alle westerse welvaartssamen-

levingen ontwikkelen zich consumentenorganisaties.

De huishoudelijke en de consumentenvoorlichting

door gespecialiseerde instanties hebben de belangstelling.

Naast de pers besteden radio en T.V. steeds meer aandacht

aan de consument. Het bedrijfsleven tracht in de reclame

te appelleren aan het prijs- en kwaliteitsbewustzijn van de

adspirant-koper.

In de theoretische economie heeft het accent lange tijd

zo sterk gelegen bij het schaarste-element, dat het verhogen

van de produktie en de mogelijkheden om deze te bereiken

de nadruk kregen. Het onderzoek naar het gedrag van de

consument kwam daardoor slechts ten dele tot zijn recht,
mede doordat het vraagstuk overwegend van de rationele

economische kant werd benaderd (omdat de economie een
mannenwetenschap is?) en de sociologische en psycholo-
gische aspecten van het consumentenhandelen (sterk door

de vrouw bepaald!) slechts ten dele in de beschouwingen

werden betrokken.

In dit artikel wordt met de consument bedoeld de uit-

eindelijke verbruiker, zoals deze zich als alleenstaande of’

in gezinsverband gedraagt ten aanzien van het keuze-

probleem bij het aanschaffen van goederen of het vragen

naar diensten om zijn materiële en immateriële behoeften

te bevredigen. Uitgaande van de gedachte dat de ver

bruiker zal trachten zijn reëel inkomen te maximaliseren,

valt dit keuzeprobleem bij een gegeven inkomens- en prijs-

verhouding voor een bepaalde consument in drie onder

delen uiteen:

Op welke manier kan hij bepaalde behoeften in een

concrete situatie het best bevredigen (bijvoorbeeld de

gezinswas de deur uit of thuis wassen)?

Daarna komt de vraag aan de orde: welk soort

artikel of welke vorm van dienstverlening is voor de ge-

geven situatie het meest geëigend
(bijvoorbeeld
de volauto-

matische wasmachine of wasmachine plus centrifuge)?

Ten slotte doet zich de vraag voor: welk merk of

welke uitvoering van het gekozen goed leent zich het best
voor het specifieke gebruiksdoel (bijvoorbeeld welk merk

centrifuge)?

Dit betekent dat het doen van een bewuste en verant-

woorde keuze in een samenleving met steeds toenemende

alternatieve behoeftebevredigingsmogelijkheden voor de

individuele consument voortdurend moeilijker wordt. Hier-

bij komt nog, dat de laatste decennia door de toename van

de relatieve welvaart grote groepen consumenten over meer

koopkracht gingen beschikken dan ooit tevoren. De kennis

van een groot deel van de adspirant-kopers is niet zodanig

geëvolueerd dat zij zowel de gebruikseigenschappen als de

technische kwaliteit van de begeerde artikelen zelfstandig

voldoende kunnen beoordelen. Het is nog niet zo lang

geleden dat vrijwel elke jonge vrouw ,,van huis uit” de

praktische ervaring meekreeg hoe zij levensmiddelen, textiel-

soorten en vele andere gebruiksgoederen op kwaliteit, ge-

bruikseigenschappen en prijs diende te beoordelen. In de

oude winkel waar klant en verkoper elkaar doorgaans

kenden, kon de koper door onderzoeken, bekijken, tasten

en proeven zich een zelfstandig waarderingsoordeel vormen.

1304

van de consument

Bij koper en verkoper bestond doorgaans een zekere des-

kundigheid; er was bovendien ter plaâtse gelegenheid en

tijd om tot een weloverwogen koopbeslissing te komen.

Dit beeld is revolutionair aan het veranderen. Bijvoor-

beeld in de levensmiddelensector met de voorverpakte

artikelen is het veelal onmogelijk bij de koopdaad door
eigen onderzoek te bepalen met welke kwaliteit men te

maken heeft en – voor zover het ingeblikte artikelen

betreft – uit te maken hoeveel het ,,netto uitlekgewicht”

bedraagt. Het zelfde artikel van verschillend merk is soms

in zeer uiteenlopende gewichtshoeveelheden verpakt, zodat

een onderling vergelijken van prijzen sterk wordt bemoei-

lijkt. Hierbij komt dat met name in de levensmiddelen-

branche de zelfbediening steeds meer veld wint, waardoor

de persoonlijke adviesfunctie van de detaiflist wordt ver-

vangen door de onpersoonlijke – niet zelden betrekkelijk

summiere – aanduidingen op de verpakking, soms aan-

gevuld met reclame van de fabrikant over het hoofd van

de detaillist heen.

In de textielsector is de beoordeling op samenstelling en

gebruikseigenschappen voor de consument veelal uiterst

moeilijk, terwijl de wijze van adviseren van de winkel-

bediende (door gebrek aan ervaren personeel) niet altijd

getuigt van de vereiste warenkennis. Ten aanzien van de

vele, technisch vaak gecompliceerde, gebruiksgoederen

schiet de deskundigheid en het technisch onderscheidings-

vermogen van de koper doorgaans geheel te kort. Dit

geldt eveneens voor schijnbaar niet ingewikkelde goederen,

zoals bijvoorbeeld in de meubelbranche, waar van een

beoordeli ngsmogel ij kheid door de consument zelden sprake

is. Het koopgedrag van de moderne consument is boven-

dien vaak weinig ,,winkelgebonden”, zodat van een per-

soonlijke verhouding tussen verkoper en koper steeds

minder overblijft. Het totaalbeeld van het oppervlakkige

contact wordt nog verscherpt door een gejaagde tijdgeest,

waarbij vele kooplustigen zich nauwelijks de tijd (kunnen)

gunnen ter plaatse tot een weloverwogen beslissing te

komen, terwijl de verkoper vaak onder druk van een zekere

spanning eveneens tekenen van ongeduld vertoont.

Bij deze ontwikkeling ervaart de koper later soms teleur-

stellingen doordat het geleverde artikel niet geheel aan de

door hem gestelde verwachtingen beantwoordt. Hierdoor

ontstaat
bij
vele consumenten een toenemende onzekerheid

en vaak een zeker wantrouwen ten opzichte van het be-

drijfsleven.

M

EN kan zich afvragen of dit beeld niet te somber is.

Er is immers de voorlichtende reclame welke door

het bedrijfsleven in al zijn geledingen over de con-

sument wordt uitgestort, door middel van kranten- en

tijdschriftannonces, door huis-aan-huis-folders, door per-

soonlijk geadresseerd drukwerk, door bioscoopreclame, de

radioreclame en binnenkort door de aanbevelingen via de

beeldbuis. De consument moet echter zelf proberen in deze

veelheid van ,,unieke aanbiedingen” het vergelijkend element

te brengen, ten einde tot een voor zijn situatie juiste keuze

te komen. Voorts is er natuurlijk nog altijd de vakman-ver

koper die inderdaad helpende voorlichting en raad verschaft.

Dit neemt niet weg dat er in feite
bij
vele kopers sprake

is van een deuk in de vertrouwenssituatie tussen consument

en bedrijfsleven, terecht of ten onrechte. Maatschappelijk

gezien is dit een betreurenswaardige situatie, die zich uit

in een veelvuldig gemopper dat lang niet altijd verantwoord

is. Men zou kunnen stellen dat uit deze verschijnselen van

onzekerheid en van onbehagen de moderne consumenten-

organisaties zijn ontstaan. Wat de individuele consument

aan inzicht en deskundigheid niet meer kan opbrengen,

tracht hij zich in georganiseerd verband eigen te maken.

Er blijkt steeds meer behoefte aan aanvullende informatie

voor de consument te bestaan als tegenkracht tegen de

steeds suggestievere wervingskracht van het bedrijfsleven.
Dit is een gegeven situatie die men serieus dient te nemen.

Wat willen de diverse organisaties zoals Consumenten-
bond, vakbonden, vrouwenorganisaties en coöperatie met

hun consumentenactiviteiten? In wezen zijn hun activi-

teiten – hoe verschillend van inhoud en vorm ook –

alle gericht op een aanvullende voorlichting en verbreding

van inzicht van de adspirant-koper, onafhankelijk van de

adviesfunctie van het bedrijfsleven. In het bijzonder liggen

de activiteiten in het vlak van de vergelijkende voorlichting

die het bedrijfsleven moeilijk kan geven, enerzijds omdat

vergelijkende reclame beschouwd wordt als een vorm van

oneerlijke concurrentie en anderzijds omdat er voor elke

handelaar een binding bestaat met zijn gevoerde assortiment

en men moeilijk van een verkoper kan verlangen dat hij
de klant verwijst naar een concurrent die een beter voor

diens bijzondere situatie geschikt artikel verkoopt (aan-

nemende dat deze yerkoper zelf een overzicht zou hebben

van de gebruikseigenschappen van de niet door hem ge-

voerde merken!).

Ongetwijfeld zijn door de consumentenorganisaties in

hun beginperiode fouten gemaakt, die door het bedrijfs-

leven als onbillijk werden ervaren. Dit klemt voor de indus-

trie des te meer omdat de vraag van de consument voor

vele artikelen die niet tot het minimum behoeftepakket

behoren, toch reeds een zekere grilligheid vertoont. Dit

kan vanzelfsprekend voor een bedrijf dat vaak hoge inves-

teringen in een bepaalde produktierichting heeft gedaan

ernstige repercussies geven.

Daarnaast trachten de consumentenorganisaties aandacht

te vestigen op excessen die zich in het produktie- en

distributie-apparaat kunnen voordoen, een activiteit die

het bonafide bedrijfsleven over het algemeen welgevallig is.

Ten slotte gaan de consumentenorganisaties zich meer

en meer bezig houden met vragen van economische politiek

en met veranderde koopgewoonten van de consument ten

gevolge van structurele veranderingen, zoals de grotere

beweegljkheid van de consument (auto), het inschakelen

van de huisvrouw in het arbeidsproces, de vrije zaterdag

en het mede hierdoor steeds minder traditioneel gebonden

zijn van de koper aan bepaalde winkeliers, en roblemen

rond de integratie in E.E.G.-verband.

D

E vergelijkende voorlichting van de organisaties die

zich met de consument bezighouden, heeft verschil-

lende aspecten. In de eerste plaats doet zich in de

E.-S.B. 21-12-1966
1305

gezinshuishouding, gezien als bedrijfje zoals in de aanloop

van dit artikel is vermeld, veelal de vraag voor of en zo ja

welke soort hulpapparaten gegeven de concrete situatie

eventueel in aanmerking komen om het werk van de huis-

vrouw te verlichten. De huisvrouw dient gezien haar gezins-

samenstelling, de leeftijd en de aard van de werkzaam-

heden van de gezinsleden te onderkennen dat er verschil-

lende mogelijkheden zijn. Hierbij doen zich vanzelfsprekend

tevens vragen voor als de gezondheidstoestand van de

huisvrouw, het verrichten van arbeid buitenshuis door de

huisvrouw zelf, het gezinsinkomen en de verantwoorde

wijze van het besteden van het gezinsbudget.

Bij deze vergelijkende voorlichting doen in Nederland

zowel de Nederlandse Huishoudraad als de Nationale

Federatie voor Huishoudelijke en Gezinsvoorlichting en

de voorlichtingsinstanties ten plattelande bijzonder ver-

dienstelijk werk. Op dit terrein wordt voorts praktisch

toegepast onderzoek verricht door het te Wageningen ge-

vestigde instituut dat zich bezig houdt met huishoudkundig

onderzoek. De verkregen resultaten worden ter beschikking

gesteld van de voorlichtingsinstanties op huishoudelijk ge-

bied en van het onderwijs.

Indien ten aanzien van de werkmethode een keuze is
gemaakt, kan de vraag aan de orde komen welke appa-

raten in een bepaald geval het meest geëigend zijn. Hiertoe

kan het vergelijkend warenonderzoek, zoals dat in Neder-

land door de Nederlandse Consumentenbond wordt ver-

richt, van bijzonder nut zijn.
Bedoelde voorlichtende activiteiten kunnen worden be-

schouwd als een waardevolle aanvulling op de adviesfunctie

welke door het bedrijfsleven wordt verzorgd. Er behoeft

allerminst een tegenstelling tussen het bedrijfsleven en de

consumentenvoorlichtingsinstanties te bestaan. Sterker, het

lijkt verstandig dat de producent en de distribuerende

handel zich zoveel mogelijk bedienen van de ervaring en de

onderzoekresultaten van wat aan consumentenzijde wordt

verricht.

Een ander middel van vergelijkende voorlichting t.b.v.

de consument is de informatieve etikettering. De infor-

matieve aanduidingen zijn geen kwaliteitsmerken, doch zij

geven de adspirant-koper inzicht in de mate waarin een

bepaald artikel aan de voor zijn concrete situatie vereiste

gebruikseigenschappen voldoet. Een specifieke voorlichten-

de activiteit wordt ontwikkeld door de Vereniging Textiel-

etikettering voor was- en strijkbehandeling met het in

kleding ingenaaide was- en strijketiket. Door het Instituut

tot Voorlichting bij de Huishoudelijke Arbeid (I.V.H.A.)

van de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen wordt

voorts een keurmerk verstrekt voor die artikelen, welke

voldoen aan zekere minimum kwaliteitseisen.

Door het Consumenten Contact Orgaan (C.C.O.) worden

in samenwerking met de Nederlandse Huishoudraad

(N.H.R.) prjsvergeljkende onderzoeken gepubliceerd,

waarbij geen uitspraak wordt gedaan over smaak en kwali-

teit van de in de waarneming betrokken produkten. De

Stichting voor Industriële Vormgeving te ‘Amsterdam ves-

tigt met inspraak van de consument de aandacht op goede

vormgeving; hierbij worden de kwaliteit, de gebruiks-
eigenschappen en de prijs mede in de beoordeling be-

trokken. Voorts kan de consument voor informatie over

probleme’n
bij
de bouw van een woning, zowel wat de

materiaal-technische kant aangaat als wat de diverse be-

schikbare materialen betreft, terecht bij het Bouwcentrum

te Rotterdam. De Nederlandse Huishoudraad is hierbij

betrokken. En last but not least dient hier te worden ver-

meld de grootste gespecialiseerde consumentenorganisatie,

1306

de A.N.W.B., die onder meer waardevolle vergelijkende

voorlichting en informatie verstrekt over een veelheid van

vaar- en voertuigen en hun toebehoren.

Ook de groothandel verricht met zijn diverse toonzalen

de functie van vergelijkende voorlichting, zij het dat het

aantal te vergelijken artikelen van één soort doorgaans

beperkter is dan bij de eerder vermelde organisaties.

Door de overheid wordt deze ontwikkeling van de be-
geleidende voorlichting aan de consument met grote be-

langstelling gevolgd. De overheid heeft zich bij de be-

hartiging van het algemeen belang altijd mede bemoeid

met de verbruiker. Daartoe werden ook reeds in het ver-

leden bepaalde maatregelen getroffen, hoewel het accent

daarbij aanvankelijk vooral lag op het volksgezondheids-

aspect (Warenwet). Later heeft de benadering op grond

van het ordelijk economisch verkeer mede de nadruk ge-

kregen (Vestigingswet, Winkelsluitingswet, Uitverkoopwet,

Wet op het Cadeaustelsel e.d.).

De laatste jaren heeft, met de ontwikkeling van de speci-

fieke consumentenorganisaties en de instanties voor huis-

houdelijke voorlichting, de belangstelling van de overheid

zich mede rechtstreeks gericht op een meer gericht con-

sumentenbeleid. Op het Ministerie van Economische Zaken

werd daartoe in 1964 een afdeling Consumentenzaken ge-

creëerd. Voorts werd in
1965,
als bijzondere commissie

ex art. 43 van de Sociaal-Economische Raad, de Commissie

Consumenten Aangelegenheden (C.C.A.) in het leven ge-

roepen. Deze commissie, waarin zowel de consumenten-

kringen als het bedrijfsleven zijn vertegenwoordigd en

bovendien een aantal onafhankelijke leden is opgenomen,

heeft een adviserende, een overleg- en een bemiddelende

functie op het gebied van consumentenvraagstukken. In-

middels werd door de C.C.A. aan de Minister van Econo-

mische Zaken een eenstemmig advies uitgebracht over het

gesubsidieerde vergelijkend warenonderzoek. Voorts houdt

de C.C.A. zich momenteel bezig met een zeer uitvoerige

adviesaanvrage over de prijsinformatie aan de consument.

De belangstelling van de overheid voor consumenten-

voorlichting blijkt sinds 1961 tevens uit een post op de
begroting van het Ministerie van Economische Zaken.

Op deze begroting werd voor specifieke activiteiten ten

behoeve van de consument in 1961 f. 50.000 uitgetrokken;

in 1966 was dit f. 400.000.

H

ET is duidelijk dat er zich zowel in het koopgedrag

van de consument als in de verhouding tussen produ-

cent en consument ingrijpende veranderingen voor-

doen. De consument heeft
bij
zijn streven naar verhoging

van zijn reëel inkomen bij gegeven inkomens- en prijs-

verhoudingen behoefte aan een veelzijdige individuele en

collectieve voorlichting, ten einde zijn beoordelings-

vermogen te verbreden en zijn rechten te kunnen waar-

borgen. Dit is noodzakelijk tegenover de steeds meer in-

dringende reclame- en verkooptechnieken van het bedrjfs

leven, die zijn koopdaad soms in een ongewilde richting

drijven door zijn steeds toenemend onvermogen om de

diverse artikelen zelfstandig op hun gebruikseigenschappen,

kwaliteit en prijs te kunnen beoordelen.

Indien deze aanvullende voorlichting van de consument

ook door het bedrijfsleven wordt verstaan als een waarde-

vol verschijnsel, kan dit de harmonische ontwikkeling van

de verhouding tussen de consument en het bedrijfsleven

slechts ten goede komen.

‘s.Gravenhage.
Drs. C. VAN DER STRAATEN.

How to reach consumers

C

ONSIJMER protection has its positive and negative

sides. The negative side is concerned with deterring

suppliers, by law or by published warnings from

defrauding or mis-leading consumers, producing dangerous

and faulty goods and using deceptive selling methods.

Although the initial demand for protective measures may

come from individual consumers who see the ileed for them

in their own experience, these measures are generally

pressed for by consumer bodies and drawn up by Parliament

and Government
on behalf of
consumers and not
by
them.

Individual consumers are not involved in devising these

measures. This divorce of consumer bodies from the

individuals whom the measures are designed to protect is

often the target of criticism. The critics claim that consumers

are being told what is good for them by do-gooding bodies,
not at all representative of consumers as a whole, who have

a tendency to think that consumers in the mass are like

sheep in dire need of care and protection. In fact, the

argument continues, consumers are not fools and can

perfectly well look after themselves.

The flaw in this argument is the assumption that con-

sumers are sufficiently well armed to be proof against

deception. Consumers are certainly better protected when

they theniselves can recognise and reject faulty goods, bad

service and sales abuses than when they rely only on the

law, which can be evaded. But it is not always easy to get
consumers to know their rights and to heed the warnings.

1f consumer bodies could solve this problem of corn-

munication with ordinary consumers, which is the key

to the positive side of consumer protection, there would
be less need for negative consumer protection, which is

less effective anyway, and less justification for attack. on

us as ‘do gooders’. How can consumer bodies project their

message and get it understood by the vast mass of the

population? We are at an immediate disadvantage relative

to suppliers who have the resources to mobilise all the

techniques of modern mass communications to persuade

consumers, uncritically, to buy their products. 1f consumer

organisations had the money to use mass media, for

example buying time continually on T.V., the communic-

ation problem would be much less acute.

T will discuss the problem of communication by reference

to the British experience, but the lessons learnt in this

field by British consumer bodies have a universal applic-

ation.

The British Consumers’ Association, since it started in

1957, has acquired a membership of over 400.000 who

receive its publication
WHJCH?
each month.
WHICH?

carries reports of comparative tests of products which give

valuable guidance to people before they buy. It is seen by

24 million people besides •the actuaÏ members of the

Consumers’ Association. But this is still a minority of all

consumers who could benefit from
WHICH?
reports. And

the products chosen for test are linked to the demands

of members who have been shown to be untypical of the

rnass of consumers. They tend to be drawn from the better
educated and more articulate groups (not necessarily those

who are the best paid) who seek Out information which

will help them. These are the people best able to help

themselves who most nearly conform to the ideal of the

discriminating consumer, which is the aim of positive

consumer protection measures.

The problem of how to. reach those consumers most in

need of help is a leading concern of both Consumers’

Association and the Consurner Council. One of the Con-

sumer Council’s jobs is to provide
advice
and
guidance
for
consumers and that means
all
consumers. We try to do

this through our education programme, our publications

designed to help people in the shopping situation, our free

warning leaflets, our monthly magazine
FOCUS
and our
informative labelling scheme, the
TEL TAG.

Jnformative labelling is considered in another article.

But 1 should like to say here that no matter how accurate

is the information on the. labels, the consumer will not be

helped if he does not read, understand, or know how to

use this information. A large body of educated consumers

is, therefore, a pre-condition of a successful labelling

scheme. This is why we give priority to our consumer

education programme which is designed essentially to ‘catch

them young’.

We have had some success in our efforts to inject a

consumer emphasis into school and college courses and

into examination subjects. Syllabuses for the General

Certificate of Education and Certificate for Secondary

Education in various parts of the country have a definite

consurner emphasis. Certain papers require knowledge of

consurner protection, hire purchase and the functions of

consumer bodies. In the field of further education, we have

contacted liberal studies lecturers in technical colleges and

given lectures in their colleges. We have planned and staffed

pilot’ courses on consumer subjects at evening institutes.

Weekend conferences and seminars are organised at adult
education colleges. Ideas and background information are

provided for educational programmes on television and

radio with a consumer bias.

Our publications for individual consumers divide into

those giving simple points essential to intelligent shopping

and those warning against and giving advice ôn how to

identify sales abuses. In the first category are our series of

booklets with the general title of
About Buying,
launched in
May 1965 which include
About Shopping
dealing with

points general to shopping and specialist ones on furniture,

toys, food and drink (coming shortly). In the second cate-

gory are our warning leafiets
How to Say No to a Doorstep

Salesman, Doorstep selling of House Heating
and
Arranging
a Funeral.

The Council’s monthly magazine
FOCUS,
started in
January, 1966, telis what the Council is doing, projects

Council policies and also heips consurners when they buy.

It is a major instrument in our efforts to promote the
interests of consuniers – but it does not reach the big

buying public. This is because we do not have as yet the

resources to promote it – partly because we do not, as

a matter of policy, carry comrnercial advertising.

Education, special publications and
FOCUS
are the

media we have chosen to reach consurners. The $ 64,000

question remains: do they benefit the people who need

E.-S.B. 21-12-1966

1307

them? On education, we think we have the emphasis right

and have stimulated the interest of teachers. But as it is

in the main the housewives and consumers of tomorrow

we are trying to influence it is too early yet to expect any

marked resuits. But it can be said that consumer conscious-

ness is developing and is being speeded by our educational

efforts.

Our publications have been distributed in varying quanti-

ties. Of the free ones, we have distributed well ovei 1 million

of Making a Nightdress, 500,000
of
How to say No to a

Doorstep Salesman,
about 1 million of
Arranging a Funeral

and 100,000 of
Doorstep Selling of House Heating.
Of the

ones we charge for, 200,000 copies of
About Shopping,

100,000 of
About Buying Furniture
and
150,000
of
About

Buying Toys,
have been sold.
FOCUS
selis about 10,000
copies a month.

W

E have no means of determining what proportion

of the literature distributed gets into the hands of

people who are entirely ignorant of the information

it contains. As we have no regional or local offices, we

rely mainly on other organisations to distribute our

material, among them the Citizens Advice Bureaux,

Women’s Institutes, Townwomen’s Guilds, Women’s Gas

Federation, Electrical Association for Women, local autho-

rity departments and consumer groups. Women’s organisa-

tions and consumer groups contain the sort of people who

take part in community activities. They are untypical and

less likely to be in need of consumer information than the

mass of consumers. Citizens Advice Bureaux come into

contact with people in need of help, but they will generally

supply only those who have come to visit the bureau with

a shopping or other complaint.

Many of the people in need of our advice literature do

not know who to go to if they have a complaint and do

not belong to women’s organisations. We are very much

aware of the need for us to get our material into the hands

of a wider circle of consumers. Consumers’ Association

are also concerned with the failure of
WHICH?
reports to

influence the mass of consumers outside their member

ship. Both the Consumer Council and Consumers’ Asso-

ciation have put forward solutions to this basic problem

of getting through to the masses of ordinary consumers.

We have asked the Board of Trade, who give us our

finance, to give us permission to set up Regional Offices of

the Consumer Council, so far without success. These offices

would help to strengthen the service to consumers provided

by local organisations dealing with consumer complaints

like Citizens Advice Bureaux, the consultative councils of

the nationalised electricity, gas and transport industries

and the consumer protection departments of local autho-

rities. Regional offices would also be distributing points
for Council literature and would advertise and publicize

the services available to consumers.
The key to the problem of getting through to consumers

seems to lie with the bodies that help with individual con-

sumer problems in the actual shopping situation. The

Molony Committee on Consumer Protection, which report-
ed in 1962, looked to the existing network of local Citizens

Advice Bureaux to perform this role and the Government

gave the CABX a grant to strengthen their work in the

consumer fi’eld. The Consumer Council itself was expressly

excluded from dealing with consumer complaints in its terms

of reference, but was to use the Citizens Advice Bureaux

as its major source of information on the matters of current

concern to consumers.

(I.M.)

In the three years s)nce we started in 1963, the Citizens

Advice Bureaux have continued to do useful work in

advising a limited number of consumers over their individ-

ual complaints against suppliers and in settling disputes.

But gaps have emerged, partly in geographical coverage but

mainly in expertise. These point to the need for local

centres that are known by and accessible to shoppers.

They should deal with consumer problems only and be
staffed by people with technical qualiflcations. Efforts

have been made to fl11 these gaps.

It has been the Weights and Measures departments of

the local authorities, which through their administration of

consumer protection measures like the Weights and

Measures Act, the Merchandise Marks Acts, and the

Consumer Protection Act have a natural interest in con-

sumer matters, which have taken the initiative. Starting

with Sheffield in 1964, about six local authority consumer

protection departments staffed by full time professionals

trained in consumer protection matters which will take

individual consumer complaints and give advice, are opera-

ting to-day and many others have shown interest in the

idea. About
150
complaints a month are handled by the

Sheffield department. We give every help and advice we

can to local authorities who are planning to set up consumer

protection departments. The latest one to be established in

Bristol has called itself a local Ombudsman and received

enquiries at the rate of 10 a day in its first week. But they
are small beer at present.

I

N fact, we have a flexible view of the best way to organise

local advice and complaints services. For example, we

have been attempting to persuade trade bodies to expe-

riment over here with the idea of Better Business Bureaux,

which operate in the United States. The Better Business

Bureaux are financed and run entirely by local business

interests on the principle that self discipline is in the interest

of legitimate business. The Better Business Bureaux in the

U.S. police local advertising codes, give information to

consumers on local retailers and businesses that they know

about and ruthlessly stamp upon any racketeers operating

in their areas. B.B.Bx., we think, could help to fl11 the gap

that exists at local level for looking after the interest of

individual consumers. All these efforts to help communicate

with individual consumers could be given much greater

impetus if the Council’s terms of reference were changed

to enable it to organise a local complaints and advice

service. This restriction of our activities makes it hard for

us to reach ordinary consumers with our educational

material and with advice. But there would be less need for

local centres to channel information (as opposed to hand-

ling complaints) to the public if we had the resources to

do this through the mass media.

1308

Consumentenonderzoek; doel en methöde

1.Inleiding

D

IE Production ist nicht Selbstzweck. Jhr Zweck ist

Consumtion……, schreef Ernst Engel reeds in

1857
1).
Deze opmerking van een der pioniers van

het consumentenonderzoek heeft nog niets aan actualiteit

ingeboet. Terwijl echter de zin van het consumenten-

onderzoek duidelijk kan worden aangegeven, vormt het

totaal van onderzoekingen, dat als zodanig wordt aan-

geduid, een vrij onsamenhangend geheel. Dit is onder

meer te wijten aan de’uiteenlopende doelstellingen van de

feitelijke onderzoekingen. Het is evenwel vooral het ge-

volg van het feit, dat in het consumentengedrag zowel

economische, huishoudkundige, psychologische als socio-

logische invloeden meespelen. Hierdoor kan de analyse

van het consumentengedrag vanuit verschillende weten-

schappen plaatsvinden en dragen veel onderzoekingen op

dit terrein een interdisciplinair karakter.

In dit overzicht zal eerst het doel van het consumenten-

onderzoek voor diverse categorieën gebruikers worden

belicht. Daarna zal op enkele ontwikkelingen in de methode

van onderzoek worden ingegaan. –

2.
Het doel van consumentenonderzoek

F

ERRO vermeldt dat ,,John Jacob Astor in 179.0 een

tekenaar naar het stadspark van de plaats zijner

inwoning stuurde met de opdracht er schetsen te maken

van de hoedjes die de dames droegen tijdens het middag-

uur”
2).
Echter, niet alleen ondernemers hebben belang

bij een grondige kennis van het consumentengedrag.

Ook de overheid, semi-overheid – zoals produktschap-

pen – en consumentenorganisaties hebben behoefte aan

inzicht in het gedrag van de consument.

2.1.De welvaart van de samenleving is een van de

belangrijkste doelstellingen van de
overheid;
een indicator

Consumers’ Association are also thinking in terms of

local machinery for getting comparative test informatioit

into the hands of a wider public. They are looking for

financial backing for their idea of consumer clinics. These

are envisaged as being more ambitious than the local

authority consumer protection departments. They would

not only give generalised advice and help in resolving

consumer complaints but would also supply comparative
test data on specific consumer products so that a shopper

before he bought a refrigerator, say, could pop into the

local clinic to find out the best buy for him and where he

can get it.

1 have shown in this article how we in Britain are feeling

our way in a typically pragmatic fashion towards more

adequate ways of making contact with and helping individ-

ual consumers. No cut and dried formula has been produc-

ed; ideas put forward are considered on their merits and

applied where local conditions are deemed suitable. This

approach is by no means ideal since many gaps remain

to be filled. But it has the advantage of flexibility where

no solution is ruled out on principle and, anyway, being

the British way it is the way we know best how to apply.

EL1ZABETH ACKROYD.
Director, the Consumer Council
Ist November, 1966.

United Kingdom.

hiervan is de samenstelling van het consumptiepakket,

zowel voor de totale bevolking als voor belangrijke deel-

groepen afzonderlijk. Een der eerste overzichten van die

aard zijn de verbruikspatronen die door Gregory King

voor Engeland in de 17e eeuw werden opgesteld. De grote

ontwikkeling van dit soort consumentenonderzoek vond

plaats in de 19e eeuw onder invloed van de Fransman

Le Play en de Duitser Engel
3).
Het groeide uit tot syste-

matische berichtgeving door de werkzaamheden van de

nationale statistische bureaus; voor Nederland vormt in

dit opzicht het onderzoek naar de gezinsuitgaven in 1935/

1936 een mijlpaal. Thans beschikt men in ons land onder
meer over continue informatie betreffende het gemiddeld

verbruik en de prijzen voor de belangrijkste consumptie-

goederen en over een, zij het minder regelmatige, reeks

van gedetailleerde budgetonderzoekingen.

De overheid is niet slechts betrokken bij de consument

als het doel van economisch beleid. De consumenten zijn

evenzeer een instrument in het economisch proces; door

de wijze waarop zij hun groeiend inkomen besteden en op

prijsveranderingen reageren, bepalen zij mede de ontwikke-

ling van de economie. Er zijn veel onderzoekingen verricht

over de samenhang tussen het verbruik en het inkomen

om hieruit de toekomst te kunnen voorspellen
4).
Ook over

de reacties van de consument op prijsveranderingen zijn,

met name voor landbouwprodukten, talrijke studies

verschenen
5).
Dergelijke studies leveren een inzicht in het

effect van de economische gedragingen van de consument.

Echter, daarnaast wordt men zich er steeds meer van

bewust dat de sociaal-psychologische aspecten van het

consumentengedrag voor de groei en de ontwikkeling van

de economie van grote betekenis zijn. Het baanbrekend

werk van Katona en zijn medewerkers in de Verenigde

Staten suggereert, dat deze aspecten, met name de koop-

lust, een grote invloed hebben op de conjunctuur
6)

Van een systematisch onderzoek van deze aspecten is

momenteel nog geen sprake; men kan veeleer spreken van

een geïnteresseerd volgen van experimenten op dit gebied.

Niettemin is het nuttig te onderzoeken in hoeverre een

regelmatige verkenning van bepaalde sociaal-psychologische

aspecten van de consumenten in buy. de E.E.G.-markt

dienstig kan zijn voor het conjunctuurbeleid.

E. Engel:
Die Productions- und Consumtionsverhöltnisse des
Königreichs Sachsen,
Anlage 1, november 1857,
blz.
5.
H. Ferro:
Marktonderzoek in de praktijk,
Bussum
1959,
blz. 1.
Voor een historisch overzicht zie buy. W. W. Cochrane en
C. S. Beil:
The Economics of Consumption,
New York
1956,
blz.
185
e.v.
Voor Nederland kunnen onder meer worden genoemd:
Centraal Planbureau:
De Nederlandse economie in 1970,
‘s-Gra-
venhage
1966,
blz.
87
e.v.; J. Sandee (cd.):
Europe’s Future
Cönsumption,
Amsterdam
1964,
blz.
83-130; W.
H. Somer-meijer en J. G. M. Hilhorst: ,,Prjs- en inkomenselasticiteiten
voor ingevoerde en binnenlands geproduceerde goederen in
Nederland
1949-1957″
in
Statistische en Econometrische Onder-
zoekingen, 1962,
le kwartaal, blz.
30-46.
Zie bijv. F.A.O. Commodity Reference Series
2: Bi-
bliography on the Analysis and Projection of Demand and Pro-
duction 1963,
Rome
1963,
blz.
279.
G. Katona:
De invloed van de consument,
Utrecht
1964, Marka-boek
13,
blz.
349;
idem:
The Mass Consumption Society,
New York
1964,
blz.
343.

E.-S.B. 21-12-1966

1309

2.2.,,Niet langer kan worden aangenomen dat het

algemeen welzijn hoger is op een hoger produktieniveau

dan op een lager
……
, aldus Galbraith. , …..Het hoger

produktieniveau schept slechts een hoger behoeften-

niveau, waardoor een hoger behoeftenbevredïgingsriiveau

noodzakelijk wordt”
7).
Ook zonder dit pessimisme te

delen of de ,,verborgen verleiders” al te serieus te nemen,

zal er weinig verschil van mening over bestaan, dat talrijke

markten zo ondoorzichtig zijn, dat begeleiding van de

inkomensbesteding nodig is. Hier ligt bij uitstek een

taak voor
de
consumentenorganisaties:
de veelheid van

typen produkten en de grote variatie in merken maken

objectief vergelijkende informatie wenseljk
.. ….
the

average consumer of today has become a layman not

only when it comes to buying a motor car or a wireless

set but also with respect to prime necessities and household

implements”
8)
De consument is daarom volgens Scitovsky

genoodzaakt in zijn aankoop op kwaliteitsindices af te gaan.

Een groeiende stroom van voorlichting niet slechts ten
aanzien van prijzen, maar ook over technische mogelijk-

heden, duurzaamheid enz. wordt thans aan potentiële

kopers verstrekt. Echter, hoe wordt deze informatie be-

nut? Zo constateerde Schreiber dat bij radio’s en – in

mindere mate – bij stoffen de prijs als een maat voor de

kwaliteit werd opgevat
9
). Aanvechtbare indices voor de

kwaliteit werden ook in talrijke Amerikaanse onderzoekin-

gen vastgesteld. Cox vermeldt dat ,,geruisloos zijn” bij

elektrische handmixers werd geïdentificeerd met gering

vermogen; dat reinigingsmiddelen naar geur en schuim

werden beoordeeld; en dat de grootte de belangrijkste

maatstaf voor de kwaliteit van ,,high fidelity speakers”
vormde, totdat ,,Consumer Reports” deze functie over-

namen
10).
Deze onderzoekingen tonen aan, dat doel-

matige voorlichting aan consumenten niet alleen moet

steunen op objectief vergelijkend warenonderzoek. Consu-

mentenonderzoek over de wijze, waarop de informatie
in verband wordt gebracht met het produkt in kwestie,

kan hierbij evenmin worden gemist.

2.3.
Ondernemingen
steunen in hun beleid onder meer

op consumentenonderzoek, zoals
bij
overheid en consu-

mentenorganisaties reeds werd genoemd. Echter, zij wensen

niet alleen de autonome veranderingen in de vraag naar

hun produkten te kennen. Voor een grotere afzet van hun

eigen assortiment is meer kennis van de consument nodig.

Een eerste stap is een inzicht in het gemiddeld verbruik van

hun produkten in nationale markten of specifieke deel-
markten. Dit kan worden verkregen uit extern of intern

statistisch materiaal, of uit enquêtes. Koop- en verbruiks-

gewoonten worden door middel van enquêtes geregistreerd

J. K. Galbraith:
De economie van de overvloed,
Amsterdam 1961,
blz.
140.
T. Scitovsky: ,,Some Consequences of the Habit of Judging
Quality by Price” in
The Review
of
Econoniic Studies,
XII (2),
1944-1945,
no.
32.
K. Schreiber:
Kaufverhalten der Verbraucher,
Wiesbaden
1965,
blz. 85
e.v.
D. F. Cox: ,,The Measurement of Information Value:
A Study in Consumer Decision Making”, in W. S. Decker
(ed.):
Emerging Concepts in Marketing,
Pittsburgh
1963,
blz.
415
en
421.

en wiskundig-statistische technieken zijn beschikbaar om

waargenomen verschillen tussen diverse deelmarkten te

toetsen. Ook opinies over aantrekkelijke punten en ge-

breken der produkten worden op deze wijze vastgelegd.

Dergelijk onderzoek heeft een sterk beschrjvend karakter

en wordt door sommige verlichte geesten gêkarakteriseerd

als ,,neuzen tellen”. Niettemin heeft de praktijk uitgewezen,

dat bij een goed doordachte probleemstelling dit consu-

mentenonderzoek bijzonder waardevol is.

Het hoogst bereikbare is dat men het ,,waarom” van het

consumentengedrag weet te doorgronden. De technieken

waarmee de beweegredenen van de consument worden

opgespoord, variëren van vrij eenvoudige enquêtes tot

ingewikkelde psychologische onderzoektechnieken. Vooral

het gebruik van laatstgenoemde technieken trekt sterk de

aandacht, enerzijds door een aantal spectaculaire successen,

anderzijds door de kritische wijze waarop sommige metho-
dologen de bezem erdoor halen
11).

Consumentenonderzoek voor de onderneming ontwikkelt

zich in samenspel met het marktbeleid ten aanzien van het

produkt, de prijs, de verkoopbevordering en het distributie-

systeem. Voor de produktontwikkeling worden onder meer

consumenten-panels en ,,product-tests” toegepast. Het

belang van een goede kennis der gebruiksgewoonten kan

met het volgend voorbeeld uit de Verenigde Staten worden

geïllustreerd. Een verkorting van de kooktijd van ontbijt-

worstjes – een aantrekkelijke produktverbetering – werkte

in New England een gerenommeerd produkt bijna uit de
markt. Men hield namelijk een langere kooktijd aan dan

voorgeschreven was, omdat in New England varkensvlees

zorgvuldig werd gekookt wegens het besmettingsgevaar

met trichinose; dit had een zeer nadelige invloed op de

smaak
12)

De prijsstrategie en -tactiek van merkartikelen vinden

onvoldoende steun in het soort vraaganalyses, dat bij

hornogene massaprodukten veel wordt toegepast. De wijze

waarop de consumenten op prijzen reageren wordt der-

halve onder meer onderzocht door enquêtes en proef-

verkopen.

De uitgaven voor reclame – in Nederland ca. f. 874

mln, in 1965 – onderstrepen denoodzaak van consu-

mentenonderzoek op dit terrein. Het meten van de attentie-

waarde en de herinneringswaarde van reclameboodschap-
pen wordt een klassiek onderdeel van reclamecampagnes.
Voor de keuze van reclamethema en -boodschap is tevens

inzicht in de gebruiks- en koopgewoonten en in de attitudes

van het grootste belang. Zo wees consumentenonderzoek

uit, dat de markt van een aantal ,,instant”-produkten traag

groeide, omdat het gebruik van dergelijke produkten in-

druiste tegen de beroepseer van de huisvrouw, of schuld-

gevoelens opwekte. Deze conclusie leidde tot een aan-

passing van de reclame
13).

Het spreekt ten slotte voor zichzelf, dat voor de organi-

9
november 1966.
J. B. Matthews, R. D. Buzzell, T. Levitt en R. E. Frank:
Marketing,
New York
1964,
blz. 7.
M. Haire: ,,ProjectiveTechniques in Marketing Research”
in
Journal
of
Marketing,
14, 1949-1950,
blz.
649-656; W. H.
van
Baarle en W. Zeijlstra:
Reclame, Principes en Praktijk,
Leiden
1964,
blz. 101.

(1. M.)

Risicospreiding en deskundig beheer: aandelen

1310

satie van het distributiesysteem een inzicht in de koop-

gewoonten, zoals: ,,waar koopt men, in welke hoeveelheid

en op welk tijdstip”, van groot nut is
14).

Uit dit overzicht bleek hoe consumentenonderzoek

dienstbaar kan zijn aan het beleid van overheid, consu-

mentenorganisatie en onderneming. Naarmate dit beleid

genuanceerder is geldt dit ook voor de probleemstelling

van dergelijk onderzoek. Helaas zijn een onvoldoend door-

dachte probleemstelling en een gebrekkig inzicht in de

mogelijkheden nog te vaak oorzaak van teleurstellingen bij

het benutten van consumentenonderzoek.

3.
De methode van consumentenonderzoek

U

IT methodisch oogpunt vormt het consumenten-

onderzoek een bonte mengeling van onderzoekingen,

waarbij de scheidslijn tussen verschillende wetën-

schappelijke disciplines vaak moeilijk valt te trekken.

In talrijke onderzoekingen overheerst de economische be-

naderingswijze; hierbij ligt de nadruk op de consument

als koper. Als andere groep zou men het sociaal-psycho-

logisch consumentenonderzoek kunnen onderscheiden,

waarbij de verbruiker meer in het centrum van de belang-

stelling staat. Deze onderzoekingen zijn deels inventari-

serend-beschrijvend, deels verklarend. Op grond van deze,
wat kunstmatige, systematiek zullen thans enkele aspecten

van de methode van consumentenonderzoek worden be-

handeld. Dat in het bestek van dit artikel niet de nadruk

zal vallen op technische details spreekt voor zichzelf.

3.1.Het economische consument enonderzoek.
De eco-

nomische analyse van het consumentengedrag richt zich

vooral op de samenhang tussen het verbruik en het in-

komen en de prijzen. Op dit gebied zijn talrijke onder-

zoekingen gedaan, zowel op grond van budgetgegevens

als met behulp van historische reeksen
15).
In de ont-

wikkeling hiervan gaan verfijning van het empirisch onder-

zoek en verdieping van het theoretisch inzicht hand in hand.

Het empirisch onderzoek met budgetgegevens over de

samenhang tussen het verbruik van een produkt en het

inkomen, vaak aangeduid als Engel-curve, heeft talrijke

verbeteringen ondergaan. Uitgebreidere gegevens zowel

door een groter aantal posten in het budget als door een

verdere uitsplitsing naar beroepsgroep, maken een meër

gedetailleèrde analyse mogelijk. Inventarisatie van het

verbruik zowel naar geldswaarde als naar hoeveelheid

biedt de, voor voedingsmiddelen zo belangrijke, mogelijk-

heid om de inkomenselasticiteit naar waarde en naar

hoeveelheid te meten. Engel-curven kunnen soms beter

worden bepaald door het gebruik van modellen waarin

het verzadigingsniveau expliciet is opgenomen. Ook het

systematisch toepassen van verbruikseenhedenschalen en

van het onderscheid tussen het totale en het voor con-

Bijv.: Nederlandse Stichting voor Statistiek, Rapport
A
929:
De distributie van levensmiddelen en de huisvrouw,
‘s-Gra-
venhage
1957,
blz.
57,
bijlagen. Voorbeelden bij landbouw-
produkten zijn: N.T.A.M.:
Het aardappelverbruik in Nederland
1958-1959,
‘s-Gravenhage, blz. 44,
tab.
27,
fig.
18;
Macrotest
NV.: Eieren, een onderzoek naar koop- en gebruiksgewoonten
rondom eieren in Nederland,
Amsterdam
1964,
blz.
83,
bijlagen.
Zie voetnoten
4
en
5.

sumptie beschikbare inkomen zijn even zovele ver

beteringen.

Het gebruik van de elektronische rekenmachine maakt

het technisch mogelijk om in plaats van de gemiddeiden

per inkomensklasse de oorspronkelijke waarnemingen per

gezin in de analyse te betrekken. Bij op die wijze uit-

gevoerde onderzoekingen bleek de variatie in het verbruik
maar.zeer ten dele door inkomensveranderingen te worden

verklaard
16)
Om het effect van deze andere invloeden dan

het inkomen op het verbruik te isoleren, zijn in budget-

onderzoekingen talrijke pogingen verricht. Het opsplitsen

van de gegevens naar beroepsgroep en gezinsgrootte werd

reeds genoemd. David probeerde in de variabele ,,gezins-

samenstelling” het effect van een aantal sociale en psycho-

logische invloeden te vangen
17)

Het meten van inkomens- en prijsinvloederi op grond

van tijdreeksgegevens heeft zijn vooruitgang vooral te

danken aan verbetering der econometrische technieken.

Verfijning van het inzicht werd ook bewerkstelligd door,

naast gegevens per jaar, kwartaal- of maandgegevens te

benutten. Belangrijk was ook de invoering van het onder-

scheid tussen de invloed van prijs- en inkomensveranderin-

gen op korte en op lange termijn; vooral het werk van
Koyck en Nerlove zijn in dit opzicht baanbrekend ge-

weest
18)

In wisselwerking met het empirisch onderzoek zijn de

economisch-theoretische inzichten in het consumenten-

gedrag verdiept. De theorieën die sinds Cournot ontwik-

keld zijn, met name de bijdragen van Allen-Hicks en

Samuelson, gaan meestal uit van een consument, die in

staat is tot een consistente ordening van alle mogelijke

combinaties van goederen, die binnen zijn bereik liggen
19).

Vanuit dit fundament kan de samenhang tussen verbruik

en prijzen worden afgeleid. Produktontwikkeling ën

reclame maken dit theoretisch hechte fundament voor de

tegenwoordige afzet van gedifferentieerde produkten veel-

eer tot drijfzand.

Stellig worden in een aantal economische theorieën

over het consumentengedrag sociologische en psycho-

logische invloeden verdisconteerd. Duesenberry bijv. nam

aan, dat de consument een eenmaal verkregen welvaart

wenst te behouden en dat het verbruik daaiom mede

bepaald wordt door het hoogste inkomen uit het verleden;
Nerlove legde aan zijn model over vertraagde, reacties op
prijzen en inkomen de vooronderstelling van starheden en

onzekerheden in het consumentengedrag ten grondslag
20)

Ondanks deze bijdragen schiet niettemin de economische
theorie van het consumentengedrag tekort, door de dyna-

S. J. Cramer:
Het onderzoek van het consumentengedrag,
Haarlem
1962,
blz.
12
en
13.
M. H. David:
Family Gomposition and Consumption,
Amsterdam 1962,
blz.
109.
L. M. Koyck:
Distributed Lags and Investment Analysis,
Amsterdam 1954,
blz. 111; M. Nerlove: ,,Distributed Lags and
Demand Analysis”, Agricultural Marketing Service, U.S.D.A.,
Agriculture Handbook No. 141,
Washington D.C.
1958,
blz.
121.
Voor een overzicht zie bijv. J. R. Hicks:
A Revision
of
Denmand Theory,
Oxford
1956,
blz.
196; T. F.
Pearëe:
A C’ontri-
bution to De,nand .4nalysis,
Oxford
1964,
blz.
258.
J. S. Duesenberry:
Income, Saving and the Theory
of
Consumer Behavior,
Çambridge (Massachusetts)
1952,
blz.
87;
M. Nerlove, a.w., blz.
18 en
19.

(1. M.)

VEREEAVIGD BEZIT V~
.
1,994

E.-S.B. 21-12-1966

1311

M©©
z
=.

MM
~1112u ‘,
El

k3
ONTWIKKELING,

M12L

Mn
n
á
[1[[H MM

F12 P
MN MMn
W
M
H MP

J LJ LI k_1 U LJ L.’ L_J LJ LJ
‘/
LJ Li LJ

L_J LI L LI U Li

Li
LJU\.JLJL1UU /
U
I JUL
I
UUtJ\IJ
U

VERENIGDE SEDRIJ VEN BREDERO N.V. NIEUWE GRACHT6UTRECHTTELEFOON 030-16481

1312

miek in de behoeften van de consument als ex-territoriaal

gebied te beschouwen. Principieel de veranderende be-

hoeften in de theorie betrekken is voor haar realiteits-

gehalte noodzakelijk. Terecht stelt David dan ook: ,,A

dynamic formulation of the theory of consumer behavior

must also account for learning in the household and its
acculturation to the society and the market in Which it

lives”
21).
Het houdt echter ook in dat het bewuste ex-

territoriaal gebied voldoende door sociologen en psycho-

logen wordt bevolkt. Bieden de sociaal-psychologische

wetenschappen voldoende steun? De volgende paragrafen

geven wellicht een vingerwijzing.

3.2.
Het sociaal-psychologisch consumentenonderzoek.

Produktontwikkeling, merkenpolitiek, marktsegmentatie,

deze enkele grepen uit het marktbeleid van de onderneming

demonstreren het belang van een inzicht in koop- en

verbruiksgewoonten en meningen van de consument. Hier

levert het sociaal-psychologisch onderzoek bijdragen,

door het registreren van het consumentengedrag en door

de motieven ervan op te sporen.

3.2.1. Dat het
doe/gericht verzamelen van gegevens
een

der meest vruchtbare vormen van consumentenonderzoek is,

kan aan de hand van een aantal recente voorbeelden worden

belicht. Het zal voor bepaalde ondernemingen belangwek-

kend zijn te weten, dat in 1964 de Britse jeugd tussen 15 en

24 jaar ca. 6 pCt. van de totale consumptieve uitgaven en

besparingen verrichtte en een aandeel van 35 pCt. had

in de totale uitgaven voor grammofoon, platen en draag-

bare radio’s; hetzelfde kan worden gesteld van een con-

clusie uit een onderzoek van het N.I.P.O., dat in 1964

in Nederland de aankopen van vloerbedekking voor ca.

60 pCt. dienden ter vervanging, dat de vloerbedekking

voor ca. 13 pCt. wegens huwelijk was aangeschaft en voor

ca. 28 pCt. wegens verhuizing
22).
In onderzoekingen voor

individuele ondernemingen zal een verdere detaillering

van dergelijke nationale gegevens gewenst zijn. Door ge-

stratificeerde en getrapte steekproeven nu kan zonder

exorbitante kosten nauwkeuriger informatie over diverse

deelmarkten worden verschaft. ,,Non response” van

weigeraars en afwezigen vermindert de representativiteit.

Talrijke soms kostbare procedures worden toegepast om

dit prbleem te ondervangen. Boyd en Westfall stellen

echter in een recente studie over dit onderwerp:
.. ….
one

is forced to conclude that the same problems exist in the

collection of field data as did ten years ago and that

relatively little improvement has been made in handling

them”
23)

Een andere ontwikkeling was de mogelijkheid tot meer

continue informatie over het consumentengedrag door

middel van zgn. consumenten-panels: steekproeven van

gezinnen, die meer dan eens over eenzelfde punt rappor-

teren. De representativiteit van de informatie uit dergelijke

panels hangt af van de nauwkeurigheid, waarmee wordt

gerapporteerd en de inyloed van de ,,panel-leeftijd” op

het consumentengedrag
24).

Boyd en Levy stellen dat de gegevens over het consu-

mentengedrag veel aan waarde winnen, indien een onder-

zoek niet te strikt op één produkt wordt afgestemd. In

consumentenonderzoek moet meer aandacht worden be-

steed aan het gebruik van een produkt in samenhang met

complementaire produkten en aan de uiteenlopende

omstandigheden waaronder het verbruik plaatsvindt.

Boyd en Levy spreken in dit verband van ,,consuniption

system”. Het recente onderzoek over de Nederlandse

E.-S.B. 21-12-1966

INTERN TRANSPORT

TRANSPORTWERKTUIGEN

Postbus 3, Jutphaas, Tel. (03471) 486

(I.M.)

huisvrouw door Philips N.V. is een Nederlands voorbeeld

van deze ontwikkeling
25).

Vooral bij nieuwe produkten is het belangrijk om het

oordeel over het produkt te kennen. Hiertoe kan men een

aantal consumenten de te testen produkten laten beoor-

delen. De verschillende methoden die hierbij worden

benut, kennen alle hun specifieke moeilijkheden
26).

Daarnaast bestaat het gevaar dat men verkeerde gevolg-
trekkingen maakt uit de resultaten van de test; zo wijzen

Kuehn en Day op de misleidende colclusie ,,that every

product must be acceptable to a majority of all consumers
if it is to be successful”
27)

Een andere methode is de ,,test-marketing”, waarbij het

consumentengedrag in de proefmarkt de kansen voor de

toekomst moet aangeven. De grote kosten van ,,test-

marketing” bevorderen de discussies over voor- en nadelen

van deze methode, waarin de persoonlijke ervaring meer
doorslaggevend lijkt dan dé wetenschappelijke argumen-

ten
28)

3.2.2. Zinvol reistreren van het consumentengedrag

kan een eerste indruk van de markt verschaffen. Het biedt
ook de mogelijkheid om hypothesen over samenhangen te

toetsen. De
vraag naar het waarom
van een bepaald ge-
drag wordt op deze wijze echter vaak onvoldoende ver-
klaard. Hoewel de overgang tussen registrerend en ver-

klarend in het praktisch .onderzoek niet duidelijk valt

aan te geven, zijn er talrijke onderzoekingen die het

,,waarom” centraal stellen. Bij psychologisch en sociaal-

psychologisch getinte onderzoekingen valt hierbij de

aandacht onder meer op (a) de motivatie van de consument;

M. H. David, a.w., blz. 98.
Expres Revue der Reclame,
4 (14), 6 april 1966; idem,
4 (22), 1juni1966.
H. W. Boyd en R. Westfall: ,,Interviewer Bias Revisited”
in
Journal
of
Marketing Research,
2 (1),
1965,
blz. 58-63.
Ehrenberg concludeert op grond van onderzoekingen in
Groot-Brittannië en Nederland ,,no general systematic bias in
the ‘old’ panel results as against the ‘new’ one”, A. S. C. Ehren-
berg: ,,A Study of some Potential Biases in the Operation of a
Consumer Panel” in
Applied Statistics,19
(1),1960, blz. 20-27.
Voor een meer kritische opinie speciaal over de nauwkeurig-
heid van verslaggeving zie S. Sudman: ,,On the Accuracy of
Recording of Consumer Panels” in
Journal
of
Marketing
Research, 1
(2) in mei 1964, blz. 14-20 en 1 (3) augustus 1964,
blz. 69-83.
H. W. Boyd en S. J. Levy: ,,New Dimension in Consumer
Analysis” in Harvard Business Review,
41 (6), 1963, blz. 129-
140; Philips Nederland N.V.:
De Nederlandse huisvrouw,
1966,
blz.216.
Zie bijv. R. L. Day: ,,Systematic Paired Comparisons in
Preference Analysis” in
Journal
of
Marketing Research,
2 (4)
1965,
blz. 406-412.
A. A. Kuehn en R. L. Day: ,,Strategy of Product Quality”
in
Harvard Business Review,
40, 1962, blz. 100-110.
Zie bijv.
Papers E.S.O.M.A.R. Congress 1966:
D. Brown:
Test-marketing – a User’s View”; A. Höger: ,,Möglichkeiten
des Testmarketings” en J. A: Gold: ,,Testing Test Market
Predictions” in
Journal
of
Marketing Research, 1
(3), augustus
1964, blz. 8-16; D. K. Hardin: ,,A New Approach to Test
Marketing”inVourna/
of
Marketing,30 (
4), oktober 1966, blz.
28-31.

1313

(b) de wijze waarop hij waarnemingen en indrukken inter-

preteert en gebruikt, onder meer als gevolg van bepaalde

attitudes en (c) de wijze waarop de ervaring met een be-

paald type produkt of merk het koopgedrag beïnvloedt.

De sociologische onderzoeker bestudeert die aspecten

van het consumentengedrag, die voortvloeien uit het lid

zijn van sociale groepen, zoals (a) de invloed van de plaats,

die men in een groep inneemt, op het consumptief gedrag;

(b) de invloed van de communicatie tussen de leden van

de groep op het consumptiepatroon en (c) de betekenis

vaij de diverse groepen waarvan iemand deel uitmaakt,

zoals bijv. beroepsgroep, familie, regionale groep enz. De

technieken waarvan men zich hierbij bedient, zijn onder

meer enquêtes met al of niet gestructureerde vragen,

discussie-panels, speciale technieken voor het meten van

attitudes, en diepte-interviews of psychologische testen

voor het vaststellen der motivatie
29)

De motivatie van de consument- onderscheidt men vaak

in bewuste motieven, die men al of niet wil meedelen, en

onbewuste motieven. Over de relatieve betekenis van deze
verschillende categorieën in het consumentengedrag wordt

zeer verschillend geoordeeld. Aan de ene kant staat de

mening van velen dat rationeel bewuste motieven over-

heersen:
,, ….
rational, purposive action prevails, though

clouded by uncertainty”
30).
Een tegenovergestelde positie

wordt ingenomen door de ,,depth men” die aan onbe-

wuste motieven de grootste betekenis toekennen; hiervan

zijn de Amerikanen E. Dichter en P. Martineau de meest

bekende exponenten
31)

De wijze waarop de consument zijn omgeving, bijv.

produktverandering, produktinformatie, opneemt en ver

werkt, is vaak onderwerp van onderzoek. Zo ontdekte men,

dat de attitude ,,een goede huisvrouw zet haar koffie zelf”

een belangrijke rem was op de introductie van poeder-

koffie
32).
Udell vermeldt dat het gedrag ten aanzien van

zegels sparen, door een Thurstone-attitude-index voorspel-

baar bleek
33).
Ook wordt thans veel aandacht besteed

aan de manier waarop en in hoeverre de consument zijn
attitudes en wijze van beoordeling verandert. Zeer in de

publiciteit staat de zgn. cognitieve dissonantie bij de con-

sument: de ontevredenheid door (a) het niet bezitten van
de aantrekkelijke punten der uitgesloten alternatieven en

(b) de niet verwachte teleurstellingen met het gekochte.

De reactie hierop kan zijn dat men systematisch naar

informatie en argumenten zoékt om de keuze te recht-

vaardigen, dan wel dat men zijn gedrag wijzigt
34).

De ervaringen die de consument met een produkt heeft,

zijn uiteraard van grote invloed op het gedrag voor de

toekomst. In dit verband worden thans

veel onderzoekingen

uitgevoerd over het leerproces bij de opbouw van merken-

trouw. Kuehn heeft getracht door middel van stochastische

Een kort overzicht van deze technieken biedt: R. Ferber
en P. J. Verdoorn: Research Met hods in Economics and Business,
New York 1962, blz. 281-294 en 303-311.
W. S. Peters: ,,Utility, Uncertainty and the Consumer-Buyer”, in R. Cox, W. Alderson en S. .J. Shapiro:
Theory in
Marketing,
Homewood (III.) 1964, blz. 254-269.
Zie bijv. E. Dichter:
Handbook of Consumer Motivations,
New York 1964, blz. 486; P. Martineau:
Psychologie in de
reclame,
Utrecht 1965 (Marka-boek 23), blz. 240.


Zie voetnoot 13.
J. G. Udell: ,,Can Attitude Measurement Predict Con-
sumer Behavior?” in
Journal of Marketing,
29(4), oktober 1965,
blz. 46-50.
Een heldere inleiding biedt B. C. Straits: ,,The Pursuit of
the Dissonant Consumer” in
Journal of Marketing,
28 (3), juli
1964, blz. 62-66.

processen – Markov-processen van de le orde – een

dergelijk leerproces te beschrijven. Dit gebied van onder-

zoek verkeert echter nog duidelijk in een experimenteel

stadium
35).

Lazarsfeld heeft gesteld dat men in zijn beslissingen

meer door de groep wordt beïnvloed, naarmate moeilijker

te voorzien valt of het genomen besluit verstandig is
36)

Dit moge zeker thans voor de socioloog een aanmoediging

zijn om zich met het consumentengedrag in te laten. Echter

Glock en Nicosia concluderen mismoedig: ,,The funda-

mental data for studying the bearing of social factors on

consumption behavior are seldom, if ever, available” ).

Wel wijzen zij op mogelijke bijdragen aan de studie van

het consumentengedrag vanuit de sociologie, zoals de

invloed van sociale mobiliteit en culturele achterstand.

Dit neemt niet weg, dat de betekenis van de sociale strati-

ficatie op het consumentengedrag reeds lang is onder-

kend; de indeling van Warner is in de Verenigde Staten

veel benut voor de verklaring van verschillen in het koop-
gedrag, zij het niet altijd met overtuigend succes.

Een klassieke studie over de groepsinvioed op het con-

sumptief gedrag is het werk van Katz en Lazarsfeld
38).

In dit verband moet ook de belangstelling voor de con-

sumptiepionier worden vermeld. Het is interessant dat ook

in Nederland door Attwood Statistics een poging wordt

gedaan om de consumptiepioniers voor bepaalde produkt-

groepen te identificeren
39).

Ten slotte is, wat betreft de invloed van de specifieke

groepen op het consumentengedrag, vooral aandacht be-

steed aan het gezin. De invloed van gezinsgrootte en

-samenstelling zijn bij budgetonderzoekingen reeds ge-

noemd. Lansing en Kish vonden dat de fase in de ,,family

life cycle” – i.e.: ,,critical dates in the life of an indivi-

dual…. for example – when he marries, or when his first

child is bom” een goede verklaring bood voor de aan-

koop van een aantal duurzame consumptiegoederen
40).

4. Slotopmerking

H

ET voorgaande korte overzicht geeft de betekenis

van het consumentenonderzoek slechts gebrekkig

weer. Wel .hopen wij dat het een indruk heeft gegeven

van de talrijke middelen, die ter beschikking staan voor het

beter begrijpen van de consument. Ook is naar voren ge-

komen, dat de behoefte aan een interdisciplinaire benade-

ring van de consument steeds groter wordt.

Ondanks de vooruitgang in veel opzichten, wachten nog

talrijke problemen op een oplossing en geldt voor de

onderzoeker de reeds geciteerde opmerking van Engel in

omgekeerde zin: ,,Die Consumtion ist nicht Selbstzweck.

Jhr Zweck ist Production”.

Wageningen.
Dr. Ir. M. T. G. MEULENBERG.

Voor een kritische beschouwing met uitgebreide literatuur-
verwijzing zie A. S. C. Ehrenberg: ,,An Appraisal of Markov
Brand-Switching Models”
in
Jouriial of Marketing Research,
2 (4), november 1965, blz. 347-362.
30)
P. Lazarsfeld:
Sociological Reflection on Business,
geci-
teerd in R. A. Bauer: ,,Consunier Behavior as Risk Taking”,
Proceedings of the 43rd National
conference
of the American
Marketing Association,
1960, blz. 389-398.
C. Y. Glock en F. M. Nicosia: ,,tises of Sociology in
Studying Consumption Behavior” in
Journal of Marketing,
28 (3), juli 1964, blz. 51-54.
E. Katz en P. Lazarsfeld:
Personal Influe,zce,
Glencoe
(III.)
1955.
Expres Revue der Reclame,
4 (14), 6 april 1966.
J. B. Lansing en L. Kish: ,,Family Life Cycle as an In-dependent Variable”
in
An?erican ‘Sociological Revieiv,
oktober
1957, blz. 512-519.

1314

Het vergelijkend warenonderzoek

in Nederland

,,Onder vergelijkend warenonderzoek wordt hier verstaan het
onderzoek naar de vraag of, en in welke mate voor de con-
sument relevante eigenschappen worden aangetroffen bij een
voor de markt representatief aantal van de verkrijgbare merken,
modellen en uitvoeringen van een produkt, bijvoorbeeld een
stofzuiger, waarna de onderzoekresultaten gelijktijdig en
vergelijkenderwijs worden gepubliceerd, onder vermelding van
de prijzen der onderzochte artikelen”.

Dit is de tekst van de omschrijving, die van vergelijkend

warenonderzoek (v.w.o.) wordt gegeven in een onlangs

door de Commissie voor Consumentenaangelegenheden

(C.C.A.) van de Sociaal-Econdmische Raad uitgebracht

advies. De Minister van Economische Zaken had dit advies

over het gesubsidieerde v.w.o. gevraagd in juli 1965 ter

gelegenheid van de eerste vergadering van de pas ingestelde
C.C.A.

H

ET v.w.o., zelfs het gesubsidieerde v.w.o., is voor

Nederland niet iets nieuws. In navolging van het

Amerikaanse voorbeeld van de Consumers Union
heeft de Nederlandse Consumentenbond (N.C.B.) reeds

kort na zijn oprichting in 1953 het v.w.o. ter hand genomen.

Aanvankelijk op zeer bescheiden schaal: het betrof de

eerste jaren slechts enkele artikelen voor dagelijks gebruik.

Het ledental van de bond bedroeg in die jaren niet meer

dan enkele duizenden, zodat men financieel niet in staat

was de duurdere onderzoeken naar duurzame artikelen te

verrichten.
Omstreeks
1955
ontstond een zekere samenwerking

tussen de N.C.B. en de vakcentralen, alsmede de Neder-

landse verbruikscoöperaties, welke samenwerking in 1957

op formele wijze werd bestendigd in de vorm van de Stich-

ting Consumenten Contact Orgaan (C.C.O.). Als een der

motieven voor deze samenwerking zal voor de N.C.B. on-

getwijfeld hebben gegolden het feit, dat ook het C.C.O.

voornemens was zich op v.w.o. te gaan toeleggen. De ver-

wachting was dat het C.C.O. financieel in staat zou zijn

ook de duurdere onderzoeken, met name die op he( gebied

van de duurzame gebruiksgoederen, ter hand te nemen.

Tussen N.C.B. en C.C.O. gold daarom de afspraak dat

de N.C.B. de kleinere onderzoeken zou doen en het C.C.O.

huishoudelijke artikelen e.d. van duurzaam karakter.

Het C.C.O., dat zich van 1958 tot 1965 met v.w.o. bezig-

hield, slaagde er in die tijd slechts in 7 onderzoeken te vol-

tooien. De v.w.o.’s met betrekking tot duurzame artikelen

bleken zodanige problemen op te werpen, dat zowel de

voorbereiding als de uitvoering en verwerking van de

onderzoekresultaten zeer veel tijd in beslag namen. Boven-
dien waren zij zo kostbaar, dat het C.C.O. er niet in slaagde

de benodigde financiën op te brengen. Men richtte zich

daarom met een verzoek om financiële steun tot de over-

heid. Deze steun werd in 1961 voor het eerst verkregen tot

50 pCt. van de totale kosten, welk percentage in volgende

jaren tot 70 werd opgevoerd. Desondanks kwam het
vwo.

van het C.C.O. niet van de grond, zodat deze Organisatie

eind 1963 besloot geen nieuwe onderzoeken meer aan te

vangen. Toch mag men aannemen, zoals hierna zal blijken,
dat deze fase in de ontwikkeling van liet v.w.o. van invloed

is geweest zowel op de houding van de overheid als van

het bedrijfsleven t.a.v. dit onderzoek.

De N.C.B. had inmiddels een krachtige groei in leden-

tal ondergaan
1).
Hierdoor werd de bond financieel sterker

en wist hij zijn activiteit op warenonderzoekgebied belang-

rijk uit te breiden. Reeds enkele jaren worden de resultaten

van 2 v.w.o.’s per maand gepubliceerd in het maandblad,

de Consumentengids, welk aantal enige tijd geleden tot 3

is uitgebreid. Regelmatig worden tegenwoordig ook duur-

zame artikelen onderzocht.

In verband met deze gunstige ontwikkeling van de N.C.B.

kan de vraag opkomen of het noodzakelijk is van overheids-

wege initiatieven te nemen om opnieuw tot een of andere

vorm van gesubsidieerd vwo. te komen. Uit de advies-

aanvrage van de Minister kunnen enkele overwegingen,
die hieraan ten grondslag liggen, worden afgeleid. In de

eerste plaats acht de Minister het v.w.o. kennelijk van zo-

danig belang, dat hij dit op nog grotere schaal dan thans

het geval is wil doen plaatsvinden, terwijl hij de resultaten

binnen het bereik van een zo groot mogelijk aantal consu-

menten wil brengen. Voorts mag worden verondersteld,
dat de Minister bij het v.w.o. een nauwer contact tussen

bedrijfsleven en consumentenorganisaties wil stimuleren.

In verband met dit laatste kan worden opgemerkt, dat

zich t.a.v. de waardering van het v.w.o. met name bij het

bedrijfsleven een ontwikkeling in positieve zin heeft voor-

gedaan. De ondoorzichtigheid van de markt, die door het

grote, sterk gevarieerde aanbod van artikelen is ontstaan,

heeft ook het bedrijfsleven tot de erkenning gebracht dat

de consument voorlichting over het aanbod behoeft, in die

zin dat hij prijzen en kwaliteiten zo objectief mogelijk kan

vergelijken. Erkenning dat het op objectieve en verant-

woorde wijze uitgevoerde v.w.o. daartoe een van de effec-

tieve middelen is, is daarmede gepaard gegaan. Dat blijkt

ook uit het unanieme advies, dat de C.C.A. over het v.w.o.

heeft uitgebracht.

Daarnaast is het inzicht gegroeid, dat dit onderzoek ook

voor industrie en handel nuttige effecten kan hebben. In

het advies worden als positieve aspecten voor de producen-

ten genoemd, dat v.w.o. het inzicht van de betrokken

fabrikanten in hun concurrentiepositie vergroot (en daar

mede de mogëljkheid om deze concurrentiepositie te ver

beteren), de ontwikkeling van algemeen aanvaarde ge-

standaardiseerde meetmethoden bevordert en aanwijzingen
kan geven omtrent bij de consument levende wensen. Voor

de handelaar kan v.w.o. een aanvullende informatiebron

vormen, waardoor hij in staat is zijn adviesfunctie beter uit

te oefenen, terwijl de resultaten van een onderzoek ook van

nut kunnen zijn bij de bepaling van het assortiment.

Het positieve aspect van v.w.o. voor de consument wordt

in het advies overigens niet alleen gezien in het feit, dat

de markt voor hem doorzichtiger wordt gemaakt. Als

voordelen worden ook genoemd de mogelijkheid zich aan

de hand van een
v.w.o. van tevoren
een oordeel te vormen
over de verschillende merken en het feit, dat v.w.o.-publi-
katies het publiek de wezenlijke aan een produkt te stellen

eisen leren kennen, waardoor een rationeel koopgedrag

wordt bevorderd. Ten slotte stimuleert dit onderzoek de

kwaliteitsconcurrentie, wat ten gevolge kan hebben dat

1)
Het ledental bedraagt thans ca. 130.000.

E.-S.B. 21-12-1966
1315

betere produkten ter beschikking van de consument komen.

Op grond van dit alles wordt het v.w.o. in het advies

als van algemeen belang beschouwd en wordt financiële

overheidssteun verantwoord geacht, mits aan bepaalde

voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn:

v.w.o. moet voor de consument maximaal nut af-

werpen, d.w.z.

– de voor v,w.o. uitgekozen soorten van artikelen dienen

voor een zo ruim mogelijke kring van consumenten
van belang te zijn;

– van het gekozen soort artikel dient een zodanig aan-

tal merken, modellen en uitvoeringen te worden

onderzocht, dat van een wezenlijke vergroting van

de marktdoorzichtigheid kan worden gesproken;

– bij de formulering van de publikatie en de verspreiding

daarvan moet ernaar gestreefd worden een zo groot

mogelijk aantal consumenten te bereiken.

bij v.w.o. moet de grootst mogelijke objectiviteit en

betrouwbaarheid gewaarborgd zijn en tevens met de be-

langen van alle bij de onderzoeken betrokken groeperingen
zorgvuldig rekening worden gehouden.

Uit deze laatste voorwaarde spreekt de gedachte, dat het

v.w.o. andere belangen, met name die van het bedrijfs-

leven, zeer sterk raakt. In het advies is daarom bij een

aantal concrete eisen, waaraan een v.w.o. moet voldoen,

gesteld dat de betrokken branche-organisaties moeten

worden gehoord. Dit betreft o.a. de vaststelling van toe te

passen meetmethoden, het nemen van een steekproef, de

interpretatie van de onderzoekresultaten en de vraag wan-

neer een herhaling van een onderzoek wenselijk is.

Op het ontbreken van overleg omtrent deze punten was

in het verleden met name ook de kritiek van het bedrijfs-

leven gericht, zo merkt het advies op. Ook bij het toezicht

op het v.w.o. via een Commissie van Toezicht, zoals in het

advies wordt voorgesteld, vormt de inspraak van het be-

drijfsleven een wezenlijk element. Deze Commissie zou vol-

gens het advies dienen te bestaan uit
5
leden: een onaf-

hankelijke voorzitter en 4 personen, afkomstig uit de kring

van de bij het v.w.o. betrokken partijen(de consumenten-

organisaties en het bedrijfsleven. Voorgesteld wordt de be-

noeming te doen plaatsvinden door de Minister van Eco-
nomische Zaken en wel wat betreft de zojuist bedoelde 4

leden op voordracht van de C.C.A.

D

E gedachte, dat
bij
de voorlichting t.b.v. de consument

overleg tussen bedrijfsleven en consumentenorganisa-
ties nodig is, heeft bij het Ministerie van Economische

Zaken geleefd vanaf het moment dat dit departement zich

duidelijk voor het consumentenbelang is gaan interesseren.

In de Memories van Toelichting
bij
de begrotingen van

Economische Zaken vindt men deze gedachte in de con-

sumentenparagraaf steeds duidelijker terug. Verwondering

behoeft dit overigens niet te wekken. Immers, primair rust

op industrie en handel de taak om de consument omtrent
prijs en kwaliteit voor te lichten. Naast deze voorlichting

verlangt echter een groeiend deel van de consumenten een

objectieve ondersteuning van het eigen kritische oordeel.

Het is begrijpelijk dat Economische Zaken als departement

dat nauwe contacten met het bedrijfsleven heeft, bij de

verwezenlijking van een voorlichting die aan de verlangens

van de consumenten tegemoet komt, naar samenwerking

tussen betrokkenen heeft gezocht. Om deze idee van samen-

werking, althans overleg, te doen slagen is nodig bereid-

heid van de consumentenorganisaties om een zekere in-

spraak van het bedrijfsleven te aanvaarden, terwijl ander-

zijds bij het bedrijfsleven een positieve instelling t.a.v. het

streven van de consumentenorganisaties aanwezig moet

zijn. Een begin van deze toenadering heeft men reeds een

tiental jaren geleden kunnen waarnemen in de contacten

tussen het bedrijfsleven en de Nederlandse Huishoudraad,

in het bijzonder in de vorm van zgn. vertrouwenscommissies,

die klachten over kwaliteit van geleverde prestaties trachten

op te lossen.

Het eerste duidelijke symptoom van bereidheid tot con-

tact op het gebied van vergelijkend onderzoek openbaarde

zich bij het v.w.o. dat door het C.C.O. werd uitgevoerd.

De procedure die werd gevolgd, voorzag in overleg met de

producenten over de vaststelling van kwaliteitskenmerken

en toe te passen meetmethoden, terwijl in het kader van

de subsidieverlening een Commissie van Bijstand fungeerde,

die mede enkele personen uit de kring van de ondernemers

omvatte. De met deze procedure opgedane ervaring is in

bepaalde opzichten beslist gunstig geweest. De moeilijke

technische problemen, die zich bij v.w.o. dikwijls voordoen

op gebieden waarop soms nog weinig research heeft plaats-

gevonden, stellen de consumentenorganisaties voor een
zware opgave, waarbij de technische kennis van het be-

trokken deel van het bedrijfsleven – uiteraard in combi-

natie met de hulp van de vele voortreffelijke onderzoek-

instituten waarover Nederland beschikt – moeilijk kan

worden ontbeerd.

Anderzijds werkte de procedure sterk vertragend, waarbij

natuurlijk rekening moet worden gehouden met het feit,

dat onbekendheid met deze toen nog nieuwe vorm van

kwaliteitsonderzoek tot grote behoedzaamheid bij onder-

nemers en onderzoekinstituten aanleiding gaf. Gesteld kan

wel worden, dat naast het ontbreken van voldoende finan-

ciële armslag ook de lange duur van de onderzoeken het

C.C.O. ertoe heeft gebracht het v.w.o. te staken.

Intussen bleek de gedachte van samenwerking in boven-

bedoelde zin toch een vruchtbare voedingsbodem te hebben

gevonden. Na een intensief beraad tussen betrokken par-

tijen werd in oktober 1964 opgericht de Stichting voor

Informatieve Etikettering. In het bestuur van deze stichting

werken personen uit de kring van de ondernemers- en van

de consumentenorganisaties op paritaire basis samen, om

d.m.v. een etiketteringssysteem kwaliteitsvoorlichting aan

de consument te verschaffen.

Als een andere en zeer belangrijke uiting van de bereid-

heid om langs de weg van onderling beraad het consu-

mentenbelang te bevorderen, kan gezien worden de op-

richting van de Commissie voor Consumentenaangelegen-

heden, waarin immers naast een aantal onafhankelijke

leden personen uit het bedrijfsleven en de consumenten-

organisaties elkaar ontmoeten. Gezien tegen deze achter-

grond lijkt de in het advies van de C.C.A. voorgestelde

oplossing voor gesubsidieerd v.w.o. een goede kans van

slagen te hebben.

Pi

(luL)

BEDRIJFSADMINISTRATIEKANTOOR HOLLAND N.V.

:c

CENTRUM VOOR ELEKTRONISCHE INFORMATIE VERWERKING
COOLSINGEL 49

ROTTERDAM – TELEFOON No. 11
61
55

1316

Informatieve etikettering

Een nieuwe vorm van consumentenvoorlichting

D

E vormen waarin de consument de aandacht
krijgt,

zijn vele; het doel is steeds hetzelfde: behartiging

van zijn belangen. Sinds enige tijd is het scala van

mogelijkheden voor de belangenbehartiging van de consu-

ment uitgebreid met de ,,informatieve etikettering”. Infor-

matieve etikettering is een voor Nederland nieuwe vorm

van consumentenvoorlichtjng, die voortkomt uit de be-

hoefte om op het moment van aankoop objectief geïnfor-

meerd te worden over de eigenschappen van een produkt,

om daardoor beter te kunnen beslissen welk produkt het

beste aan het gestelde gebruiksdoel beantwoordt. De be-
hoefte aan betrouwbare informatie is een logisch gevolg

van een aantal omstandigheden. In dit verband moeten

worden genoemd:

•het grote assortiment;

• zelfbedieningsverkoop;

• onbekendheid met de eigenschappen van toegepaste

materialen;

• de toenemende mate waarin het gezinsinkomen wordt

besteed aan niet-primaire levensbehoeften.

Ongetwijfeld had de consument hiervoor reeds een aan-

tal mogelijkheden, waarvan de voorlichting van fabrikant
en wederverkoper, het kwaliteits- en garantiemerk en het

vergelijkend warenonderzoek wel de belangrijkste zijn..

Het kwaliteits- en garantiemerk hebben meestal het be-

zwaar dat niet zonder meer bekend is welke maatstaven

worden aangelegd. Wat voor de een goed is behoeft voor

de ander nog niet goed te zijn. Ook het vergelijkend waren-

onderzoek heeft zijn beperkingen. Alleen het merkartikel

kan voor een vergelijkend onderzoek in aanmerking komen.

Verder zal de koper bereid moeten zijn,enige tijd uit te

trekken om het resultaat van het onderzoek te bestuderen.

Voor een aantal consumenten kan dit laatste overigens

ook een voordeel zijn. In de praktijk blijkt echter al te

vaak hoe moeilijk ,,lezen” wel is. De voorlichting van de

fabrikant en wederverkoper heeft onmiskenbaar subjec-

tieve elementen.

Van de drie mogelijkheden die worden genoemd, nI.

v.w.o. onder verantwoordelijkheid van 1. de N.C.B.; 2. een

samenwerkingsorgaan van de gezamenlijke consumenten-

organisaties en 3. een nationaal instituut, waarin ook het
bedrijfsleven participeert, wordt aan de tweede de voor-

keur gegeven. Bij deze oplossing mag verwacht worden dat

de voorwaarden, waaraan blijkens het advies een doel-

treffend en degelijk v.w.o. moet voldoen, zo dicht mogelijk

worden benaderd. De brede samenwerking van consumen-

tenorganisaties, gevoegd bij het nauwe contact met het

bedrijfsleven waarborgen een maximaal nut voor de con-

sument wat betreft de juiste keuze van te onderzoeken

artikelen, de keuze van merken, modellen en uitvoeringen

en de verspreiding op zo groot mogelijke schaal, terwijl

anderzijds voorkomen zal worden dat niet onnodig be-

langen van industrie en handel zullen worden geschaad.

Door de deelname van de N.C.B. kan van de ervaring

van deze Organisatie worden geprofiteerd. Hierdoor en

door het volgen van de in het advies gedane suggestie om

het administratief apparaat onder te brengen
bij
het C.C.O.,

wordt een lange aanloopperiode, die bij een geheel nieuw

op te richten nationaal instituut niet onwaarschijnlijk lijkt,

E.-S.B. 2 1-12-1966

Na al deze min of meer kritische opmerkingen over

andere vormen van consumentenvoorlichting is zeker een

nader
~
e toelichting op het systeem van informatieve etiket-

tering op haar plaats. Alvorens dit te doen zal eerst iets

meer gezegd worden over de Organisatie, die achter die

vorm van voorlichting staat.

Stichting voor
Informatieve Etikettering

De Nederlandse Huishoudraad komt de eer toe het

initiatief te hebben genomen. Men was ervan op de hoogte,

dat in Zweden het systeem van informatieve etikettering
ingang had gevonden en meende dat de toepassing ervan
in ons land een welkome aanvulling op de consumenten-

voorlichting zou kunnen betekenen. Na overleg met de

Raad van Nederlandse Werkgeversverbonden bleek dat
men aan fabrikantenzijde ook welwillend tegenover het

idee stond. De interesse van de fabrikanten houdt vooral

verband met het feit dat een informatief etiket tot stand

komt door samenwerking tussen de belanghebbenden,

d.w.z. de producent, de handel en de consument. Voorts

geschiedt de toepassing op basis van vrijwilligheid en be-

staat de informatie alleen uit objectieve gegevens, die meet-

baar zijn
en waarvan de méting reproduceerbaar is.

Het vooroverleg leidde in oktober 1964 tot de oprichting

van de Stichting voor Informatieve Etikettering. Het be-

stuur wordt gevormd door vertegenwoordigers namens de

Raad van Nederlandse Werkgeversverbonden, het Verbond

van de Nederlandse Groothandel, de Raad voor het Groot-

winkelbedrijf, de overkoepelende organisaties voor het

midden- en kleinbedrijf, de Nederlandse Huishoudraad en

het Consumenten Contact Orgaan. De bestuursvergade-
ringen worden bijgewoond door een waarnemer van het
Ministerie van Economische Zaken, van het Nederlands

Normalisatie-instituut en de Commissie Consumenten Aan-

gelegenheden van de Sociaal-Economische Raad. De hier

genoemde organisaties hebben in gezamenlijk overleg een

onafhankelijk voorzitter gekozen, t.w. Prof. Mr. J. M.

voorkomen. De positieve houding, die ook het bedrijfs-

leven t.a.v. deze oplossing inneemt, wettigt de verwachting
dat het overleg met industrie en handel soepel zal verlopen.

Het advies noemt voorts nog deze overweging, dat de

consumentenorganisaties bij deze oplossing meer bewe-

gingsvrijheid in hun eigen ongesubsidieerde activiteiten be-

houden. Overigens wordt er wel van uit gegaan, dat tussen
gesubsidieerd en niet-gesubsidieerd v.w.o. de nodige coör-

dinatie zal plaatsvinden.

Op grond van de ervaring zou het niet juist zijn reeds

op korte termijn een stroom van gesubsidieerde onder

zoeken te verwachten (waarbij ook de noodzakelijke her

hâling van de v.w.o.’s tot haar recht moet komen). De

voorgestelde oplossing biedt echter reële mogelijkheden

voor een geleidelijke uitbreiding van deze onderzoeken.

Het is daarom te hopen, dat de regering bereid wordt

gevonden het advies te volgen en de voor het v.w.o.,

volgens het advies zeker in de aanvang benodigde, zeer

belangrijke overheidsbijdragè in de totale kosten voor haar

rekening te nemen.

Leidschendam.

Mr. 1′, H. VAN RIJ.

1317

Polak, hoogleraar te Wageningen. De Stichting heeft een

Raad van Advies ingesteld, die tot taak heeft het bestuur

te adviseren in alle aangelegenheden, die voor het beleid

van de Stichting van belang zijn. De S-ER heeft goed-

gevonden, dat in de beginfase de bureauwerkzaamheden
worden verricht door medewerkers van zijn secretariaat.
Dit is van uitermate groot belang omdat een jorge Stich-

tiig met een ambitieus programma weinig kan doen zonder

een behoorlijk uitvoerend apparaat.

Wat is een
informatief etiket?

Artikel 2 van de Statuten der Stichting omschrijft het

begrip informatieve etikettering als volgt:

,,het verschaffen van op basis van normen gemeten, verge-
lijkbare gegevens aan de verbruiker omtrent eigenschappen van produkten, daaronder begrepen het eventueel aangeven
van toepassingsmogelijkheden- en onderhoudsvoorschriften,
welke informatie wordt gegeven op het voorwerp zelf of op
de clichés, folders of enig ander geschrift, op of aan het
voorwerp gehecht of daarbij verstrekt”.

Aan de hand van enkele karakteristieke eigenschappen

van het informatief etiket zal op de strekking van de

definitie worden ingegaan.

Alleen objectieve informatie

De bewustwording van de mens oefent ook invloed uit

op die mens in zijn functie als consument. Dat wil zeggen
dat hij meer en meer zelf wil bepalen hetgeen hij zal gaan

kopen. Hij wordt daarbij echter geconfronteerd met een

toenemende ondoorzichtigheid van de marktsituatie, terwijl

hij in de regel geheel onbekend is met de eigenschappen

van nieuw ontwikkelde produkten en grondstoffen. Voegt

men hierbij nog een op zichzelf begrijpelijke afnemende

deskundigheid van het verkopend personeel en steeds in-

dringender verkoop- en reclamemethoden, dan is het duide-

lijk dat de consument, wanneer hij zich zelfstandiger wil

gedragen, dringend behoefte heeft aan betrouwbare en

objectieve informatie. Het informatief etiket geeft daarom

alleen feiten en geen meningen of verwachtingen. Voor-

waarde is daarbij dat alle gegeven informatie over de eigen-

schappen van een produkt meetbaar is en dat dezelfde

meting onder vastgelegde omstandigheden herhaald moet

kunnen worden. In de definitie van informatieve etiket-

tering wordt gesproken over de normen die de basis vormen

‘.’oor de meting. Omdat deze normen bij voorkeur officiële

normen van het Nederlands Normalisatie-instituut moeten

zijn, is het duidelijk dat dit instituut een zeer belangrijke

rol vervult bij de informatieve etikettering.

De objectiviteit en vooral de handhaving ervan vragen

controle. Bij het opstellen van de controle-eisen heeft de

Stichting zich op het standpunt gesteld, dat niet gestreefd

moet worden naar een representatieve marktcontrole, maar

dat het effect van een aantal willekeurige steekproeven

voldoende zekerheid biedt. Dit kan ook omdat de Stichting

door de toepassing van een informatief etiket geen ver-

antwoordelijkheid voor de juistheid van de informatie

overneemt van de fabrikant. De controle, die plaatsvindt,

verschaft de consument zekerheid t.a.v. de betrouwbaar-

heid van de op het informatieve etiket genoemde eigen-

schappen. Het verrichten van de controle besteedt de Stich-

ting uit aan onafhankelijke, deskundige instituten, zoals

T.N.O., het Gasinstituut e.d.

Geen kwaliteitsgarantie

Een informatief etiket biedt geen enkele garantie voor
een bepaalde kwaliteit. Kwaliteit is een subjectieve aan-

gelegenheid en moet altijd gezien worden in relatie tot het
gestelde gebruiksdoel en de hoeveelheid geld die men aan

een produkt wil besteden. Voor etikettering komen zowel

produkten met hoogwaardige als met minder gunstige

eigenschappen in aanmerking. Uit de informatie op het

etiket zal wel blijken welke deze eigenschappen precies
zijn. Koopt men bijv. een bureau dat in een woonkamer

een plaats moet vinden, dan moet men andere eisen stellen

qua uiterlijk en vormgeving dan wanneer men als student

een bureau aanschaft, waarvan hij weet dat de wijze van

gebruik nogal afwijkt van die in het eerste geval.

Geen kwaliteitsgarantie dus en in verband hiermede geen

minimum eisen. Twee uitzonderingen gelden hierop, en

wel ten aanzien van de gezondheid en de veiligheid. Het

is niet acceptabel dat een informatief etiket aan een artikel

wordt gehecht dat pertinent onveilig is of schade aan de
gezondheid teweeg kan brengen. In deze gevallen is het

onvermijdelijk dat een toelatingseis wordt gesteld.

Alleen voor de
consument relevante

eigenschappen

Dit aspect van de informatieve etikettering is bijzonder

interessant. Wanneer namelijk een fabrikant van een be-

paald produkt en een aantal gebruikers ervan wordt ge-

vraagd, wat men de belangrijkste eigenschappen vindt,

waarover informatie zou moeten worden gegeven, dan blijkt

veelal dat de meningen nogal uiteen lopen. De fabrikant
is geneigd de specifieke eigenschappen van zijn produkt

essentieel te achten. De consument kan zich maar zelden

los maken van in zijn geval opgedane ervaringen of het

typische gebruiksdoel dat hem voor ogen staat. Met twee

voorbeelden wordt dit nader toegelicht.

Bij gaskachels wordt als verkoopargument vaak gebruik

gemaakt van het rendement, uitgedrukt in procenten. On-

langs is echter bij een onderzoek gebleken dat van een

aantal gaskachels het maximale verschil in rendement een

financiële consequentie voor de gebruiker opleverde, van

nog geen f. 30 per stookseizoen. Als dit als een uiterste te

beschouwen is, dan mag een gemiddelde variatie van f. 15

per stookseizoen van ondergeschikte betekenis worden ge-

acht. Het rendement moet daarom voor de consument als
niet bijzonder relevant worden aangemerkt en niet op het

etiket worden opgenomen. Wanneer dat wèl zou gebeuren,

zou het ten onrechte een grote invloed kunnen uitoefenen

op de aankoop. Het etiket zal wel zoveel informatie moeten

bevatten, dat de meer deskundige consument zelf het

rendement kan uitrekenen.

Het tweede voorbeeld laat zien dat men zich bij het

overwegen van de inhoud van het etiket steeds moet laten

leiden door de wijze van gebruiken. Van de meeste koel-

kasten geeft de fabrikant wel op welke de hoofdafmetingen,

zoals hoogte, breedte en diepte zijn. Belangrijker voor de

consument is echter welk vloeroppervlak hij nodig heeft

om het apparaat te
gebruiken
en dat wil zeggen, dat de

deur zo ver open moet kunnen dat de rekken eruit kunnen
worden genomen. De bepaling dus wat relevantis voor de

consument, vraagt overleg en soms onderzoek.

(1. M.)

1318

Begrijpelijke taal
voor de consument

Een vluchtige waarneming van een aantal folders, waar-

mee sommige fabrikanten de consument voorlichten, leidt

al snel tot de conclusie dat veel van de informatie, hoe juist

op zichzelf ook, in de meeste gevallen het gestelde doel

voorbij schiet omdat er allerlei moeilijke technische termen

e.d. in voorkomen. Een belangrijk aspect van de infor-

matieve etikettering is dan ook de ,,vertaling” van de

informatie, zodat deze voor grotere groepen te begrijpen

is. Ook hier zal een enkel voorbeeld ter verduidelijking

worden gegeven.

De reiniging van artikelen van kunststof vraagt soms

dat aanslag e.d. verwijderd moet worden met een verdunde

oplossing van een bleekmiddel. Onder verdunde oplossing
moet in dit geval worden verstaan 0,5 gr. actief chloor per

100 ml. Het is de huisvrouw niet kwalijk te nemer als zij

moeite heeft met de interpretatie van een dergelijke infor-

matie. Dit gegeven is daarom ,,vertaald” in: ,,aanslag van

thee e.d. verwijderen met sterk verdunde oplossing van een

bleekmiddel (3 theelepels bleekwater op 1 kopje water)”.

Op de etiketten zal ook in veel gevallen gebruik worden

gemaakt van een eenvoudige schaalverdeling van 1 tot 5.

Bij getal 1 staat dan ,,min.” en bij
5
,,max.”. De waarde

van een bepaalde eigenschap wordt met een pijl aangegeven.

Aldus: lichtechtheid

1

2

3

4

5.

min.

max.

Zonder de absolute waarde aan te geven kan nu eenvoudig

worden afgelezen hoe het gegeven zich verhoudt tot. de

mogelijke maximum en minimum waarden.

Per artikelsoort steeds dezelfde eigenschappen

Het hierboven gegeven voorbeeld met de schaalverdeling

heeft vooral betekenis bij de vergelijking van produkten

van verschillende fabrikaten. Deze vergelij kingsmogelij k-

heid is er voor alle eigenschappen, omdat per artikel of

groep artikelen – bijv. elektrische dekens of produkten

van kunststof, die met levensmiddelen in aanraking komen

– altijd informatie moet worden gegeven over dezelfde

eigenschappen. Welke die eigenschappen zijn, wordt vast-

gesteld in een voorbereidingscommissie, bestaande uit ver-
tegenwoordigers van de producent, de consument, de han-

del en onafhankelijke deskundige instituten.

Deze vergelijkbaarheid en in het algemeen de herken-
baarheid van het etiket, wordt vereenvoudigd doordat in
de kop altijd het volgende opschrift, volgens vastgesteld

ontwerp, moet worden aangebracht:

PRE B U 2 I FORWR

stichting voor informatieve etikettering den haag

Verder is voor de overige tekst een lettertype voor-

geschreven en moeten altijd alle vastgestelde eigenschappen

worden opgenomen, niet meer maar ook niet minder (zie

voorbeeld etiket).

Internationale samenwerking

Ten slotte zal nog op één bijzonder aspect van de etiket-

tering worden ingegaan. Ons land is sterk afhankelijk van

import en export. De Stichting streeft daarom zowel om

MMUINFORKMEE

stichting voor informatieve etikettering den haag

materiaalsoort:
melamineformaldehyde (MF)

gebruikstemperatuur:
van,10° C tot
1000
C

sterkte:
praktisch onbreekbaar bij de aangegeven
g ebru lstemperatuu r

reiniging: reinigen met normale afwasmiddelen;
geen schurende middelen gebruiken.
aanslag van thee e.d. verwijderen met sterk
verdunde oplossing van een bleekmiddel
(3 theelepels bleekwater op 1 kopje water)

kleur:
neemt geen kleurstoffen op;
verkleurt niet in water van
1000
C

N.V. XYZ, DEN HAAG

3001/51966

praktische als oi, technisch-organisatorische redenen zo-

veel mogelijk naar een internationale aanpak van de etiket-

tering, in eerste instantie is het nodig dat men in de ver-

schillende landen gebruik maakt van dezelfde meet-

methoden. I.S.O., het internationale overkoepelende orgaan

van de nationale normalisatie-instituten, wil de hem daar

voor ter beschikking staande mogelijkheden aanwenden.

Daarnaast is de behoefte ontstaan om meer eenheid te

brengen in de inhoud van het informatieve etiket en de

wijze van aanduiding. Onlangs is door Zweden, Engeland

en Nederland het initiatief genomen tot oprichting van de
International Labelling Association (I.L.A.). In eerste in-

stantie zal dit orgaan, waarvan het secretariaat door de

Stichting voor Informatieve Etikettering wordt waarge-

nomen, klaarheid moeten brengen in de verschillende

nationale ontwikkelingen. Men werkt namelijk in een aan-

tal Westeuropese landen tegelijk aan de ontwikkeling van

het informatieve etiket. De praktijk zal dan wel leren of

men al of niet in staat zal zijn internationaal tot een uni-

form etiket te komen.

Verdere informatie over de Stichting

Binnen het bestek van dit artikel is het uiteraard niet

mogelijk volledig te zijn. Getracht is aan de hand van enkele

karakteristieke kenmerken van het informatieve etiket enig

inzicht te verschaffen in het systeem. Nadere inlichtingen

over de werkwijze en het werkprogramma van de Stich-

ting kunnen worden ingewonnen bij het Bureau, dat gehuis-

vest is in het gebouw van de Sociaal-Economische Raad,

Bezuidenhoutseweg 60, ‘s-Gravenhage, tel. (070) 81 4341.

Maassluis.

.

A. BECK.

E.-S.B. 21-12-1966

1319

(I.M.)

Recente publikaties

Government measures for Ihe promotion

of regional
economic development.

Resuits of a study carried Out in

different countries by the International

Information Centre for Local Credit.

Martinus Nijhoif, ‘s-Gravenhage 1964,

159 blz., f. 20.

Het International Information Cen-

tre for Local Credit heeft in dit boek.de

resultaten neergelegd van een onder-

zoek naar de problemen, waarmee
regeringen te maken krijgen die in

minder ontwikkelde streken ontwikke-

lingsplannen willen opstellen, en naar

de maatregelen die zij daartoe nemen.

Het eerste deel is voornamelijk

analytisch en beziet regionale ontwikke-

ling in algemene termen; het beschrijft

de eigenschappen van probleem-

gebieden en verklaart de oorzaken van

verschillen in regionaal ontwikkelings-

peil. Het geeft voorts de verschillende

maatregelen aan die genomen kunnen

worden ten einde de situatie in deze

gebieden te verbeteren en een meer

evenwichtige economische ontwikke-

ling te bevorderen.

Deel twee bestaat uit een aantal

landenoverzichten, waarin voor ver-

scheidene landen (waaronder Neder-

land) de problemen worden genoemd

en de stimuleringsmaatregelen worden

gecatalogiseerd.

Dr. E. Grandjean: De werkende mens

en zijn omgeving. Beginselen en toe-

passingen der
arbeidsfysiologie (Physio-

logische Arbeitsgestaltung. Vert. door

J. Timmers, arts). J. H. de Bussy,

Amsterdam 1965, 212 blz., f.
19,50.

Het praktische doel van de arbeids-

fysiologie is nate gaan in hoeverre de

werkomstandigheden in fabriek of kan-

toor aangepast kunnen worden aan de

eisen, die het menselijk lichaam vanuit

anatcmisch en fysiologisch oogpunt

stelt. Ook psychische factoren kunnen

hierbij een rol spelen, invlceden van

lawaai en l:epaalde kleuren bijvoor-

beeld. Vooral in deze tijd, waarin

de noodzaak tot produktieverhoging

samengaat met grotere belangstelling

voor de mens in het bedrijf, bestaat er

een groeiende belangstelling voor dit

onderwerp. Aan de orde komen o.a.

onderwerpen als muziek en arbeid,

werktijd en pauze, het klimaat in de

werkplaats, voorafgegaan door een

hoofdstuk over de fysiologische grond-

slagen. Het toek is aangevuld met een

uitgebreid overzicht van de Nederlandse

literatuur op dit terrein.
Mr. A. M. Smulders: Organisatie van

overzeese vestiging.
Serie Onderneming

en Leiding. N. Samsom, Alphen aan

den Rijn 1966, 85 blz., f. 9,50.

De auteur van dit boekje wil een

blauwdruk geven voor een organisatie-

techniek, die de ondernemer in staat

stelt op snelle en doelmatige wijze de

mogelijkheden en gevaren van buiten-

landse projecten te onderkennen en die

zijn besluitvorming vergemakkelijkt.

Het boekje is een omwerking en be-

werking van eerder verschenen artikelen

in o.a. Het Financieele Dagblad, Week-
blad voor Fiscaal Recht, De Katholieke

Werkgever en
E.-S.B.

Dit werkje telt acht hoofdstukjes,

achtereenvolgens getiteld: Van Buiten-

landse afdeling tot N.V. International –

Welke Rechtsvorm? – Wat is industrieel

klimaat? – Belastingfaciliteiten in jonge

landen voor Nederlandse ondernemers –

Waarom een licentie geven? – Werken

in onderontwikkelde landen: doen de

anderen het ook? – In welk land be-
ginnen? – Het werk van de adviseur

voor overzeese vestigingen.

Mensen en machten.
Serie Mens en

Medemens, no. 64. Het Spectrum,

Utrecht
1965,
122 blz., f. 4,20.

Deze bundel bevat de inleidingen

gehouden op een congres van de Neder-

landse Federatie van Universitaire

Studieverenigingen in de sociale weten-

schappen (april 1963). Dr. J. Niezing

behandelt in zijn bijdrage ,,Ideologie

en planologie, een proeve van kritiek”

o.a. de problemen verbonden aan het

analyseren van het ideologisch karak-

ter van de inhoud van actuele, veel

aanvaarde denkbeelden op planolo-

gisch terrein. Prof. Dr. M. Rooij stelt

,,De pers en haar politieke taak” aan

de orde. Mr. Dr. A. A. van Rhijn be-
handelt het onderwerp ,,Overheid en

sociaal-economische planning” en richt

zich daarbij op een planning die vrij is

van het dwangelement dat ,,ordening”

kenmerkt. A. H. Kloos gaat in zijn

bijdrage ,,Over de vakbeweging” in op
de huidige en toekomstige taken waar-

voor de vakbeweging zich geplaatst

ziet. De laatste bijdrage ,,Politiek in

Nederlands kader” is door de jongste

verkiezingsuitslagen weer actueel ge-
worden; Prof. Dr. H. Daalder stelt, na

eerst te hebben nagegaan hoe stabiel

de Nederlandse partijverhoudingen zijn,

een vijftal, bewust paradoxale, stellin-

gen ter discussie over de wijze waarop

in Nederland politiek wordt gemaakt

en beleefd.

Prof. Dr. M. Euwe: Inleiding tot com-

puter en automatisering.
N. Samsom,

Alphen aan den Rijn 1966, 126 blz.,

f. 8,90.

Een grondig herziene herdruk van

het in 1964 verschenen leerboek

Beginselen van de computerkunde. Het

wil een algemene oriëntatie geven over

de computerwereld, waarin het niet

gaat om de instrumentele zijde van de

computer maar om alles wat zich rond-

om de machine afspeelt en om de

consequenties voor onze manier van

uitdrukken en voor onze denkwijze.

Inhoud (verkort): Enkele feiten uit

de historie van de computer – het

nauwkeurig formuleren – probleem-

analyse – schematechnieken – de

computer – het programma; de be-

ginselen van het programmeren –

invoermiddelen (input-media).

Prof. A. B. Frielink: Inleiding tot

het orgarnsatieonderzoek ten behoeve

van de toepassing van informaten bij

de bestuurlijke informatiebehandeling.

N. Samsom, Alphen aan den Rijn

1965,
35
blz., f.
4,75.

1320

Deze publikatie, welke tot stand

kwam in samenwerking met het Ne-

derlands Studiecentrum voor Admi-

nistratieve Automatisering (Bestuur-

lijke informatieverwerking) te Am-

sterdam, ‘bedoelt een inicidend over-

zicht te gven van de doelstellingen

en de omvang vn alsmede de wij-

zen van ‘aanpak van het onderzoek

dat client vooraf te gaan ân de stu-

die van de automatisering der be-

stuurlijke informatiebehandeling.

A.
H. Hanson: The Proess of Planning.

A study of India’s five-year plans 1950-

1964.
Issued under the auspices of the

Royal Institute of International Af-

fairs. Published for Chatham, House
by Oxford University Press, Londen

1966,
560
blz.,
105
sh.

Deze studie concentreert zich op de

planning als een politiek en bestuurlijk

proces. Aan de hand van ervaringen,

in India opgedaan, probeert men tot

algemene conclusies te komen die van

nut zijn voor alle ontwikkelingslanden.

Verkorte inhoud: Deel 1, The Plan-

ners and the Plans: The precursors –

The machinery of planning – The

first five-year plan – The second five-

year plan – The third five-year plan.
Deel II, Aspects of Indian planning:

The socio-political background –

Administration – Centre and states,

1: the sharing of benefits and burdens

– Centre and states, 2: making and

implementing the plans – Grass

roots – Public, private, and co-

operative – The planning process:

some conclusions.

de iijksoverheid
vo
Clagt

voor het Ministerie
van Sociale Zaken en Volksgezondheid

jonge academici

6-540910936

(bij voorkeur juristen, economen en sociologen),bij het Directoraat-Generaal voor de
Arbeidsvoorziening,

leeftijd tot ca. 30 jaar, waarvoor de mogelijkheid bestaat om teworden opgeleid voor een
leidende functie bij dit Directoraat-Generaal.

Het aanvangssalaris bedraagt f1000,- per maand. Aânstelling boven dit minimum is
mogelijk. Na een stage van ca. 1 jaar volgt bij gebleken geschiktheid aanstelling in vaste

dienst, waarna een uitloop tot f1553,- per maand mogelijk wordt. Door roulering

gedurende ongeveer’4 jaar over de verschillende onderdelen van het Directoraat-

Generaal wordt de opleiding voltooid, waarna benoeming in èen leidende functie

(salarisgrenzen van 1379,– f1843,) zal volgen.

De gelegenheid tot solliciteren bestaat ook voor hen die reeds enige jaren werkzaam zijn.
Een informatief gesprek kan plaats hebben na telefonische afspraak onder nr. (070)
18 32 20, tst 305.

Schriftelijke sollicitaties onder vacaturenummer
6-540910936
zenden aan Bureau
Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de Rijks
Psychologische
Dienst,
Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

AOW-premie voor Rijksrekening. Salarissen zijn exclusief 6% vakantie-uitkering en de eventuele
salarisverhoging per
1 januari
1967

•E.-S.B. 21-12-1966

1
1321

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

Symposion over ,.,wijsbegeerte en economie”

Deredactie van ,,Wijsgerig Perspectief op maatschappij
en wetenschap” heeft onlangs de tweede aflevering van de
7e jaargang van dit tweemaandelijks tijdschrift ter kennis-

making toegezonden aan een duizendtal economisten, voor-

namelijk binnen de kring van hogeschool, universiteit en

specialistische opleiding. Zij deed dit op grond van het

thema ,,wijsbegeerte en economie”, waarvoor bijdragen

leverden: Prof. Dr. B. Delfgaauw (wijsbegeerte en econo-

mie), Prof. Dr. G. Delfgaauw (grondbegrippen (ier eco-

nomie), Prof. Dr. F. J. de Jong (methode van analyse),

Prof. Dr. J. Tinbergen (rechtvaardigheid in de economische

politiek) en Drs. A. Nentjes (John Maynard Keynes).

De bedoeling van W.P. is, een gedachtenwisseling te

ontketenen over de vraag, wat en hoe wijsbegeertç en eco-

nomie met elkaar van doen hebben. Ten einde na te gaan

waar en hoe het schot, dat de redactie van W.P. heeft

gelost, aankomt zal op zaterdag, 11 februari 1967, in

,,Huize Randenbroek” te Amersfoort een symposion

worden gehouden, waaraan genoemde schrijvers hun mede-

werking zullen verlenen. De kosten voor deelname zijn

f.
5
(mcl. lunch, koffie en thee). Op aanvraag (W.P., Post-

bus 100, Amsterdam) zal aan geïnteresseerden – zolang

de voorraad strekt – gratis een exemplaar van genoemde

aflevering worden toegezonden. Zij ontvangen dan te zijner

tijd tevens nadere mededelingen over het symposion.

Geld- en kapitaalmarkt

Geidmarkt

D

E weekstaat van De Nederlandsche Bank weerspiegelt

de teruggekeerde rust op de geldmarkt. In de goud-

en deviezenvoorraad is (reeds sedert 7 november)

slechts geringe wijziging gekomen, hetgeen erop duidt,

dat de banken geen valuta naar de Centrale Bank hebben

afgestoten. In de laatste week verminderden de voor-

schotten in rekening-courant der circulatiebank tot f. 19

mln., een normaal bedrag. De bankkassen liepen tot f. 125

mln, op bij een verplicht tegoed ingevolge de krediet-

restrictieregeling, ingaande 15 december, van f. 76 mln.

Inmiddels heeft het Rijk op 15 december de maandelijkse

uitkering aan de gemeenten verricht, hetgeen compenserend

heeft gewerkt ten aanzien van de waarschijnlijk wederom

toegenomen bankpapiercirculatie.

De ontwikkeling van het handelsbankwezen in de

periode van januari tot en met oktober blijkt uit de vol-

gende cijfers (in mln. gld.):

mutatiesstand
mutaties
stand
jan/okt,
uit.
1965
jan/okt,
okt.
1966
1965
1966

Binneniands actief bedrijf
Krediet lagere overheid

. .
121
850
140
990
Krediet private sector

….
946 8.317
997
9.314
Belegging kapitaalmarkt
301
1.757

113
1.644

1.368
10.924
1.024
11.948
Totaal

………………..

Buitenlands bedrijf
Korte uitzettingen
110 2.518
526
3.044
693
2.782

38
2.744

803
5.300
488
5.788

Krediet
……………….

Totaal bruto

…………..

Schulden aan het buitenland
973
4.291
1.053
5.344

Netto

……………….

170
1.009

565
444

Uit de mutaties wordt duidelijk, dat de banken op twee
manieren hun liquiditeiten hebben versterkt, nI. door een

deel van de kapitaalmarktbeleggingen te verkopen resp.

vervallende leningen niet te verlengen en – kwantitatief

veel belangrijker – door f. .1.053 mln, middelen in het
buitenland op te nemen. Voor ongeveer de helft is het

laatste bedrag gebruikt om nieuwe buitenlandse uitzettin-

gen te financieren, waarbij opvalt dat de uitzettingen op

de open geldmarkt zijn gestegen, doch de buitenlandse

kredietverlening licht is gedaald. Voor de rest (f.
1.053

mln.—f. 488 mln.) is het aangetrokken geld in de binnen-

landse sfeer gebruikt met dien verstande, dat de banken

deze valuta nodig hebben gehad voor de financiering van

het overschot van vraag naar, boven aanbod van, valuta

door cliënten, hetgeen het tekort op de betalingsbalans

weerspiegelt. Slechts f. 42 mln. is per saldo aan De Neder-

landsche Bank verkocht en heeft dus de binnenlandse kas

versterkt.

Het binnenlandse kasevenwicht is tot stand gekomen

door de bovengenoemde vermindering van de kapitaal-

marktbeleggingen en vooral door een frequent en vaak

omvangrijk beroep op De Nederlandsche Bank. Als er ooit

RIJKSUNIVERSITEIT LEIDEN

Bil de Universiteit te Leiden komt vacant de functie van

BEHEERDER

van de afdeling Inwendige Geneeskunde en de tot deze afdelin
behorende departementen.

De taak omvat het beheer van de geldmiddelen, de materiele
en personele voorzieningen en het bijstaan van de leiding in
zaken om, van organisatorische aard voor zover deze de univer-
siteit betreffen.

Gevraagd wordt iemand met academische opleiding, bil voor-
keur jurist of econoom. Ervaring strekt tot aanbeveling.
Leeftijd omstreeks 35 tot 45 jaar.

• Salaris afhankelijk van leeftijd en ervaring;
• Vakantie.uitkering 6 pCt.;

• A.O.W./A.W.W..premie voor -rekening van de universiteit.

Schriftelijke sollicitaties binnen 10 dagen na het
verschijnen van dit blad te richten aa,l de Secre-
taris van de Universiteit, Sta lionsweg 46, Leiden.

1322

sprake is geweest van de effectiviteit van het officiële

disconto, dan is dat in 1966 het geval geweest.

De toeneming van het krediet aan de particuliere sector

is in 1966 wederom groter geweest dan vorig jaar. In de

periode van januari t/m oktober
1965
droeg de groei van

het middellang krediet f. 442 mln, tot de stijging bij, in

dezelfde periode van 1966 f. 401 mln. –

Het ziet ernaar uit dat de Centrale Bank ook op de

uitbreiding van het middellange-kredietbedrijf van de

handelsbanken vat begint te krijgen. ‘In het eerste kwartaal

1966 steeg dit krediet met f. 89 mln., in het tweede kwartaal

met f. 229 mln., in het derde met f. 87 mln., en in oktober

was er zelfs een daling met f. 4 min. Waarschijnlijk zijn de

toezeggingen die de banken hadden gedaan, voordat de

regeling van het lange bedrijf in werking trad, gehonoreerd

en is een betere afstemming op de groei van de lange

passiva mogelijk.

Kapitaalmarkt

D

E uitgifte van pandbrieven door hypotheekbanken is

in de periode januari/oktober 1966 belangrijk achter-

gebleven
bij
die in de overeenkomstige periode van

1965. In dit laatste tijdvak werd namelijk f. 200 mln, ge-

plaatst; in 1966 werd tot nu toe f. 118 mln. uitgegeven.

Deze trager vloeiende bron is een van de redenen van de

verminderende activiteit op de huizenmarkt.

Al is er in het economisch leven op verschillende ter-
reinen sprake van een ontspanning, op de kapitaalmarkt

is hiervan nog niet zoveel te merken. Het rentepeil in

oktober, november en december ligt wel iets lager dan

in de daaraan voorafgaande maanden, doch de beperkte

daling zet nauwelijks door; op 20 oktober bijv. was de

stand van het gemiddelde rendement van staatsleningen

6,54 en op 14 december werd hetzelfde niveau bereikt.

WE RXSPOOR

LjJ)_

L

deel uitmakend van het VMF/Stork-Werkspoor concern

zoekt op korte termijn een

bedrijfseconoom
als chef van de afd. bedrijfsadministratie

Deze afdeling is om. belast met budgettering, kosten-

bewaking, bedrijfssignalering en rapportering.

Voor deze functie ligt het accent op de behandeling

van bedrijf s-economische vraagstukken.

Vereisten:

• een voltooide universitaire opleiding

• enige jaren praktijkervaring

• leeftijd van 30 tot 35 jaar

Het is mogelijk hierover een orienterend gesprek te

voeren met de chef administratie, na schriftelijke of

telefonische afspraak met Mej. Drs. J. C. R. van den

Berg,
afd.
Personeel en Sociale Zaken van Werkspoor-

Amsterdam N.V., Oostenburgermiddenstraat 62, Am-

sterdam-C. Telefoon: (020) 21.66.21, toestel 376.

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groei-
ende lezerskring van onze uitgave

Ij
l
‘.

1
ï, W
M
It
m

deze wegwijzer, speciaal voor de
particuliere belegger, wat inhoud,
actualiteit en objectiviteit betreft,
waardeert.

Dit heeft vele redenen het bevat
wekelijks

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de sternniing goed weer-
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds.
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Neder-
land.

4e Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven en
uiteraard zonder Sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

E.-S.B. 2 1-12-1966

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

1323

Tndexctjfers aandelen
30 dec.
H.
&
L. 9 dec.
16 dec.
(1953

100)
1965 1966
1966
1966
Algemeen

………………
343
361 —253
271
267
Internationale concerns
477
513-339
361
351
Industrie
………………..
313
322-244
263 263
Scheepvaart

……………..
136
140— lOO
104
107
Banken en verzekering
……..
180
187-137
148 149
Handel enz .

…………….
163
167— 124
135 134

Bron:
A.N.P.

C.B.S., Prijscourant.

Aandelenkoersen a).
Philips

…………………
f. 112,50
f.

8110
f.

77,30
Unilever, cert .

……………
f.
114
f.

88
f.

85,90
Kon. Petroleum

………….
f. 147,60
f. 127,50
f. 125,70
A.K.0 .

…….. . ………..
f.

77,80
f.

54,30
F.

51,60
K.L.M .

………………..
f.268
f. 377
f. 362
Hoogovens, n.r.c .

………..
440
282 278

30 dec.
9 dec.
16 dec.
1965
1966
1966
E.M.S .

…………………
190 150
155
Kon. Zout-Ketjen

………..
7654
447,1
433
Zwanenberg-Organon

….. …
f. 171
f. 165 f. 166
Robeco

…………………
f. 222
f-193
f. 190,70
New York.
Dow Jones Industrials
964
813
807

Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)
5,98
6,59 6,54
Aandelen: internationalen b)
4,0
lokalen b..
………
4,2
Disconto driemaands schatkist-
papier

……………. …
4’/,
5 5

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
C. D. JONGMAN.

n.v S l
*le.nka

KUM

itt

Huisvestings-

moeilijkheden
‘1
0

Een eigen huis biedt uitkomst.
Hypotheken tot HONDERD
PROCENT van de KOOPSOM.

Ass.kant. Ooms

Moordrecht

Telefoon (01827) 644.

heeft in
Hoogezand
een fabriek van glasvezels

en glasgaren. –

In dit bedrijf bestaat plaatsingsmogelijkheid

voor een

Administratief-
financieel manager

Deze funktionaris heeft de leiding van de afdeling

administratie en is tevens belast met het finanCiële

beheer.

Daarbij nemen planning en het ,,direct costing”

systeem een belangrijke plaats in.

Voor de vervulling van deze funktie komt in aan-

merking een

Doctorandus Economie/Accountant-Niva

met enige jaren ervaring in administratie en/of

accountancy.

Leeftijd tot 35 jaar.

Sollicitaties, voorzien van pasfoto te- zenden aan

N.V. Silenka AKU-Pittsburgh, Postbus 50 te Hoogezand.

-. –

Efficîency

bespoedigt

Uw contacten
met gegadigden

*

Indien

Uw telefoonnummer

in Uw
annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld
dan

tevens het

NETNUMMER

1324

èn een

0/

re
,
nte

de

/U
N Bu

gratis verzekering.

Er is nu ook een mogelijkheid, bij de Hol.landsche

Bank-Unie spaargelden te plaatsen met een opvragings-

termijn van 18 maanden. De rente bedraagt dan 6%

per jaar.

Komt U eens praten ook over de andere spaarmogelijk-

heden en het gemak van storten en disponeren per giro.

6
0/
opvraging/0/ opvraging

1/°! opvraging

0/
opvraging
“P 18 mnd.

/2/0
12 mnd.

/2/0
6 mnd.

/0
3 mnd.

Amsterdam:
Herengracht 434 – 440, tel. (020) 22 11 22

Den Haag
:.Hofweg 1, tel. (070) 18 5080

Agentschap: Laan van Meerdervoort 525.

tel. 60 24 85

Rotterdam:
Coolsingel 104,

HBU
tel. (010) 13 90 00
Agentschap: Prins Alexanderstad, Marinus BoIkpi. 40,tel.1 3 90 00

E.-S.B. 21-12-1966

1325

IIELDHAF

MHARÎI

Bij het
GEMEENTELIJK BUREAU VOOR ORGANISATIE EN

EFFICIENCY
van Amsterdam kunnen worden geplaatst

ECONOMEN,

academisch gevormd,

en

MEDEWERKERS

met opleiding H.B.S. of Gymnasium.

Vereist wordt ten minste 5 jaar bedrijfservaring of ervaring

op bedrijfsorganisetorisch gebied.

Het salaris zal worden vastgesteld afhankelijk van bekwaam-

heid en ervaring.

Nadere inlichtingen kunnen desverlangd worden ingewon-

nen bij de Bedrijfseconomisch Adviseur, Singel 542-548,

AmsterdaPn, telefoon (020) 24 33 52.

Eigenhandig geschreven volledige sollicitaties onder no.

L 2677 te richten aan de Directeur van de Dienst der Gem.

Personeelsvoorziening, Sarphatistraat 92, Amsterdam-C.

Bij het Bureau voor sociaal-economisch en
stedebouwkundig onderzoek kan geplaatst
worden een

Middelbaar

Planologisch

Onderzoeker

voor het assisteren bij onderzoekingen over-
eenkomstig art. 7 van het Besluit op de
Ruimtelijke Ordening.

Aangeboden wordt afwisselend werk in
verschillende delen van het land tegen een
salaris naar bekwaamheid en ervaring.

Vereist is een diploma m.p.o. of daarmee
gelijkwaardige opleiding en ervaring; bij
voorkeur met diploma statistiek.

Brieven aan Drs. J. Kwantes, Schuttersweg 20,
Hilversum.

Bij het

Gemeentelijk Energie- en

Vervoerbedrijf te Utrecht

kan worden geplaatst een

Vereist:

IN

-.

_;)I

[:1.)

meer-dan

anderhalve eeuw

levensverzekering

HOOFDKANTOOR
Herengracht
475.
Tel.
(020) 221322. AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland LIte Building
1130 8ay Street, Tel.
WA 5.4511 TORONTO.

CHEF VAN DE AFDELING

IMPUTATIE

Op deze afdeling (pIm. 20 personen) vindt

het imputeren van boekingsbescheiden

plaats en worden een aantal sub-odministra-

ties gevoerd (o.a. de magazijnboekhouding). –

S.P.D.;

in staat zijn leiding te geven;

S goede mondelinge en schriftelijke uit-

drukkingsvaardigheid;

S ervaring op het terrein van de bedrijfs-,.

administratie, de boekhouding en de

camptabiliteit.

Tewerkstelling
vindt plaats in de rang von hoofdcom-

mies (maximum jaarsalaris /16.548.—) of

hoofdcommies A (maximum jaarsalaris

/ 18.636.—).


De
premie A.O.W. ad 10,2°fo is voor

rekening van de gemeente.

• Gunstige verplaatsingskostenregeling.

• De gemeente Utrecht is aangesloten bij

het Instituut Ziektekostenvoorziening

Ambtenaren Utrecht.

Gegadigden moeten bereid zijn deel te nemen aan

een psychoIogiscF onderzoek.

Sollicitaties binnen 10 dagen te zenden aan de directie

van het
G.E.V.U., Nic. Beetsstroat 3 te Utrecht.

34.2
-.

1326

Auteur