Ga direct naar de content

Jrg. 51, editie 2558

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 7 1966

uw

UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

De Nederlandse huisvrouw

I

N het kader van haar researchprogramma voor huishoudelijke apparaten

heeft Philips Nederland n.v. aan het Nederlandse Instituut voor

de Publieke Opinie en het Marktonderzoek opdracht gegeven een

enquête te houden over de werkzaamheden en de tijdsbesteding Van de

Nederlandse huisvrouwen, en haar waardering voor de verschillende

huishoudelijke bezigheden. De uitkomsten
1)
van dit omvangrijke onder-.

zoek hebben in de pers reeds sterk de aandacht getrokken. Dit Valt toe

te schrijven aan de brede opzet van het onderzoek, dat zich geenszins

beperkt tot de aanwezigheid en het gebruik van elektrische apparaten,

maar dat tevens beoogt een sociologisch onderzoek te zijn over tal van

facetten van de levenswijze van de Nederlandse gezinnen, met de huis-

vrouw als de centrale figuur. Zelfs aan vragen over haar gezondheids-
toestand en de mate van zich gelukkig voelen, ook in het kader van het

huwelijk en het gezinsleven, is plaats ingeruimd.

Met een greep uit de belangrijkste resultaten kan hier worden volstaan.

Rond 75 pCt. van de huisvrouwen bezit een elektrische wasmachine,

40 pCt. een koelkast, 64 pCt. een elektrische koffiemolen, 98 pCt. een
radio, waarvan 28 pCt. met een of meer draagbare radio’s, 64 pCt. be-
schikt over een televisietoestel en 11 pCt. heeft een bandrecorder enz.

De plaatsing van de wasmachine geeft, blijkbaar in verband met te kleine
behuizing, nogal wat moeilijkheden. In 14 pCt. van de gezinnen wordt de

wasmachine véôr het gebruik van het ene vertrek (buy, een douchecel of

slaapkamer) naar het andere verplaatst. Vrijwel iedere huisvrouw (nauw-

keuriger: 96 pCt.) beschikt over een stofzuiger, maar er wordt geklaagd

over het vermoeiende gesjouw en gesleep ermee. Het strijken, dat 90 pCt.

van de huisvrouwen staande doet, wordt ook dikwijls vermoeiend gevonden.
Bijzonder belangwekkend zijn o.i. de gegevens over de levensgewoonten.

Tussen de middag wordt in 54 pCt. van de gezinnen warm gegeten, en

‘s avonds dus slechts in 46 pCt. van de gevallen. Hiermee hangt samen

dat in niet minder dan
55
pÇt. van de gezinnen de man tussen de middag

nog thuis komt eten. Broodmaaltijden zijn zeer algemeen verbreid. In

slechts
5
pCt. van de gezinnen wordt tweemaal daags een warme maaltijd

genuttigd. Op zaterdagen en zondagen neemt
5
pCt. van de gezinnen zelfs in het geheel geen warme maaltijd tot zich.

Men gaat in Nederland laat naar bed en men staat laat op; in de drie

grote steden gaat 20 pCt. na
12 uur naar bed en staat 30 pCt. pas na 8 uur

op. Vier op de tien huisvrouwen vinden zelf ook dat ze te laat naar bed

gaan. De vraag rijst, maar die werd door het N.I.P.O. niet gesteld, waarom

zij hierin dan geen verandering brengen. In ons land zijn lits-jumeaux

blijkens deze enquête nog zeer weinig bekend; minder dan 10 pCt. be-
schikt hierover. Gemiddeld 11 pCt. van de vrouwen leest in bed. Deze

slechte gewoonte neemt toe
bij
stijgend inkomen. Het piekeren in bed

(13 pCt. van alle huisvrouwen) neemt toe met de
leeftijd,
vooral boven
50 jaar. Met het baden is het bij een groot deel van ons volk nog matig

gesteld, immers in doorsnee neemt de huisvrouw ongeveer twee maal

per week een bad, en de mannen zelfs maar li keer. Ruim 25 pCt. van de

huisvrouwen
schrijft
nooit een brief aan familie of kennissen, 3 pCt. is

nooit buiten de eigen woonplaats geweest, en 25 pCt. is nog nooit in het

buitenland geweest. Ongeveer 50 pCt. van de gezinnen heeft één of meer

huisdieren, maar in de meeste gezinnen is het de huisvrouw die de ver-

zorging hiervoor op zich neemt. De huisvesting geeft aanleiding tot veel

klachten: ongeveer 40 pCt. van de huisvrouwen zou ook willen verhuizen;

907

7 september 1966

51e jaargang, no. 2558

verschijnt wekelijks

COMMISSIE VAN REDACTIE:

L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.

REDACTEUR-SECRETARIS:

A. de Wit.

ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:

P. A. de Ruiter.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vlerick.

SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR BELGIË:

J. Geluck.

Dr. J. B. D. Derksen:

De Nederlandse huisvrouw 907

Prof. Dr. F. Hartog:

Kan de E.E.G. nog ten goede
worden gekeerd
7
………908

Dr. L. J. Bouchez:

Economische aspecten van
de mijnwetgeving voor het

continentaal plat ……….910

H. H. M. Foppe:

De grôeitheorie in de effec-

tenbeleggingssector ……..913

C. P. A. Bakker:

De inkomensgrens in de

Algemene premiespaarwet . 914

Ingezonden stukken ………916

Boekbespreking:

Dr. C. A. Buningh: De toe-

komst van de Nederlandse

ondernemingsstructuur
(be-

.rpr. door Drs. C. van der Vlies)
917

Mededelingen voor economis-

ten ………………….918

Prof Dr. C. D. Jongmqn:

Geld- en kapitaalmarkt … 920

27 pCt. is dan bereid meer huur te betalen, 13 pCt. niet.

De merkwaardige gewoonte van ons volk om ‘s avonds de

overgordijnen niet te sluiten, is vooral in de drie grote

steden zeer verbreid: ongeveer tweederde van de gezinnen

houdt als het licht aan is, de gordijnen open.

Bij het onderzoek dat plaats vond tussen 26 september

en 9 oktober 1964, is gebruik gemaakt van de methode der

multimomentopnamen. Er werden met een interval van

2 uur per dag zeven interviews afgenomen, die tezamen

een tijdsperiode bestreken van ‘s morgens 7 uur tot ‘s avonds

21 uur. De beschrijving van de steekproefopzet is in het

rapport zeer summier gehouden, zodat een deskundige

op dit gebied zich geen oordeel erover kan vormen. Er is

een tweetrapssteekproef gebruikt, maar welke gemeenten

als primaire eenheden in het onderzoek zijn opgenomen,

met welke kansen deze werden getrokken, en hoeveel

gezinnen in elke gemeente werden getrokken, wordt niet

gezegd. Er is bij de keuze der gemeenten een geografische

stratificatie toegepast, maar van welke strata daarbij is

uitgegaan, wordt niet meegedeeld. Het rapport berust

op de antwoorden verkregen in 1,800 vraaggesprekken,

doch het werkelijke aantal was hoger, nl. 2.100. Men heeft

deze ,,a pcsteriori” gestratificeerd naar de zeven dagen

van de week én naar de zeven tijdvakken, en er vervolgens

dcor ase!ecte trekkingen 300 uit weggelaten, zodat een

zelfwegende steekproef van 1.800 vraaggesprekken over-

bleef. Er wordt niet meegedeeld hoe deze over de twee

weken van het onderzoek zijn verdeeld. Wanneer de

enquêtrice aan een opgegeven adres de huisvrouw niet

thuis trof (in 20 pCt. van alle gevallen) moest zij direct de

buurvrouw ondervragen. Er werd dus ,,substitutie” toe-

gepast. De samenstellers zijn van mening dat de ,,ver-

tekening” die de substitutie kan hebben veroorzaakt,

slechts een geringe invloed heeft gehad (vgl. blz. 28).
In nog 22 pCt. andere gevallen kon de huisvrouw niet

worden geïnterviewd (weigering, niet in staat). O.i. zouden

hieronder vele minder efficiënte huisvrouwen kunnen

voorkcmen. Op de mogelijke invloèd hiervan op de uit-

komsten wordt echter niet ingegaan.

I

N het ,,Ten Geleide” wordt de hoop uitgesproken dat

het rapport zal kunnen bijdragen tot een beter inzicht

in de maatregelen en activiteiten, die de taak van de

huisvrouw kunnen verlichten. Wij zouden dit gaarne willen

aanvullen en preciseren door te wijzen op het belang van

een betere opleiding van de huisvrouwen: meer kennis

van kinderverzorging en opvoedkunde, eenvoudige ge-

zondheidsleer en voedingsleer, warenkennis en kennis van

prijzen en verkoopmethoden in de kleinhandel, betere

planning van de huishoudelijke werkzaamheden, een-

voudige regels voor opbergen en opruimen, bijhouden van

de administratie in het huishouden, bewaren en opbergen

van bescheiden, het voeren van correspondentie.

Aan de belangrijke activiteiten van de ongeveer 3 mln.

huisvrouwen wordt in de statistiek helaas nog te weinig

aandacht besteed. Misschien ligt de schuld hiervan bij de

statistici van het nationaal inkomen, die onbetaalde

diensten van de huisvrouwen eenvoudigheidshalve buiten

beschouwing laten. Men kan slechts de hoop uitspreken

dat het zo belangrijke rapport van Philips Neder-

land n.v. door andere onderzoekingen zal worden

gevolgd!

‘s-Gravenhage.
Dr. J. B. D. DERKSEN.

1)
De Nederlandse huisvrouw, Philips
Nederland n.v.,
februari 1966, 216 blz., f. 20.

Kan de E.E.G.

nog ten goede wor

D

E E.E.G. sleept zich voort van crisis tot crisis. Crisis

betekent scheiding. Op zulk een moment lan men

steeds twee kanten uit. Telkens wordt de verkeerde

kant gekozen: die van het protectionisme, de geslotenheid
en de technocratisering. Dat gebeurt vooral onder invloed

van Frankrijk. Kunnen we Frankrijk kwijt raken, dan

lossen deze problemen zich dus van zelf op, of hun oplos-

sing wordt op zijn minst veel gemakkelijker. Dat het inder-

daad problemen zijn, moge uit het volgende blijken. Tevens.

zal worden getracht, een mogelijkheid aan te geven om

Frankrijk terzijde te stellen.

Het protectionisme

De gemeenschappelijke landbouwpolitiek is nu rond,

maar hoe! Binnen de Gemeenschap wordt door de gelijk-

schakeling van de prijzen het concurrentievoordeel van de

landen met lage kosten ongedaan gemaakt. Een efficiënte

arbeidsverdeling wordt op deze wijze sterk bemoeilijkt, zo

niet onmogelijk gemaakt. Naar buiten zullen de gevolgen

nog veel ernstiger zijn. Door de in het algemeen zeer hoge

E.E.G.-prijzen zal de produktie in de E.E.G.-landen sterk

worden aangemoedigd en de consumptie daarentegen nega-

tief worden beïnvloed. Ook wordt de concurrentiepositie

van sectoren die inheemse agrarische produkten als grond-

stoffen gebruiken aanzienlijk bemoeilijkt. Daarbij bevinden

zich ook onderdelen van de landbouw zelf. Bovendien

worden er miljarden guldens per jaar besteed om de

produktiviteit te stimuleren. Zonder een effectief afvloeiings-

beleid (en dat is er niet) geeft dit nog een tweede stoot tot

opvoering van de produktie. Zolang de E.E.G. ‘invoerover-

schotten van produkten uit de gematigde zone heeft, be

hoeft dit niet tot produktiesurplussen te leiden. Wel worden

de leveranciers van buiten de E.E.G. van de markt ver-

dreven, en dat niet omdat ze duur zijn, maar omdat ze

goedkoop zijn. Dit zal steeds grotere handelspolitieke moei-

lijkheden op gaan leveren, die zich mede zullen uitstrekken

tot de geëxporteerde industrieprodukten van de E.E.G.

Het in- en uitvoerargument is nog nooit weerlegd, en het

is te meer acuut omdat door het grote gewicht van de

E.E.G. alles wat zij doet hard aankomt. Zijn de andere

leveranciers van de markt verdreven, dan zullen er steeds

meer produktie-overschotten ontstaan, zodat het hand-

haven van de
prijzen
ondraaglijke sommen gaat kosten.

Bovendien gaat de E.E.G. dan bijdragen tot verder bederf

van de wereldmarkt door het spuien van surplussen. Dit

zal het handelspolitieke klimaat nog meer verslechteren.

Er is hier maar één woord voor. Het gemeenschappelijke
landbouwbeleid is fataal. Het moet gewoon helemaal over-

boord. Raken we het automatisch kwijt met Frankrijk?

Dat is niet zeker. Wel is dan een belangrijk obstakel voor

een gezonde landbouwpolitiek uit de weg geruimd, maar

ook West-Duitsland is wat de granen betreft zeer protec-

tionistisch. Er zit dus niet anders op dan dit land toe te

staan, zijn boeren ,,deficiency payments” te geven. Wij

komen dan dicht bij het Engelse systeem, en dit zal de

toetreding van Engeland dus vergemakkelijken. Ook is de

gemeenschappelijke landbouwpolitiek het grote struikel-

blok bij de onderhandelingen in het kader van de Kennedy-

ronde, zodat de verhouding tot de Verenigde Staten even-

908

den gekeerd ?

eens van een zware belasting wordt bevrijd. Uit deze twee
voorbeelden blijkt de nauwe samenhang tussen landbouw-

beleid en geslotenheid. Dit laatst genoemde punt wordt

thans afzonderlijk aan de orde gesteld.

De geslotenheid

Het is uitsluitend Frankrijk dat Engeland buiten de deur

houdt, direct door zijn veto, indirect door zijn (met succes)

ijveren voor een sterk van het Engelse systeem afwijkend

landbouwbeleid. Toetreding van Engeland zal naar alle

waarschijnlijkheid ook toetreding van de Scandinavische

landen, Zwitserland, Oostenrijk en de andere E.V.A.-

landen met zich brengen. Van deze landen komt Oosten-

rijk misschien toch, en op den duur heel misschien

Denemarken, maar het betekent toch dat Frankrijk –

en alleen Frankrijk – een grote Europese economische

ruimte in de weg staat. Dat Engeland door zijn betalings-

balansmoeilijkheden op het ogenblik een weinig aan-

trekkelijke partner is moge waar zijn, maar dit is naar het
zich laat aanzien een voorbijgaand probleem. Bovendien,

âls het structurele trekken heeft, houden deze juist verband

met het feit dat Engeland lid is van de verkeerde club.

Het zal zich dan ook vermoedelijk wel optrekken aan het

hogere expansietempo in de E.E.G., als het eenmaal mee-

doet.

Ook de economische betrekkingen met de Verenigde

Staten worden vooral door Frankrijk bedorven. Zonder

Frankrijk en zonder gemeenschappelijke landbouwpolitiek

zouden de Kennedy-onderhandelingen al lang met succes

zijn bekroond. Frankrijk blokkeert dus niet alleen een grote

economische ruimte in Europa, maar ook een Atlantische

economische ruimte.

In de derde plaats is Frankrijk de oorzaak van het

scheeftrekken van de betrekkingen tot de grondstoffen-

producerende landen, door de bevoorrechting van de ge-

associeerde staten overzee. Met zeer veel moeite is Nigerië

dit gezelschap binnengekomen, maar het enige wat ge-

beuren moet is afschaffing van de discriminatie. De E.E.G.

moet dus ook open staan voor de grondstoffenlanden. Het

beste is, alle invoerrechten op tropische produkten af te

schaffen. Dit is één van de punten van de Amerikaanse

Trade Expansion Act, waaraan de E.E.G. door het ge-

associeerde blok aan haar been niet kan voldoen.

Het komt er dus op neer dat wij Frankrijk inruilen voor

Engeland en de overige E.V.A.-landen als leden, de Ver-

enigde Staten als liberale handelspartner en alle grond-

stoffenlanden als welwillende leveranciers in plaats van

sommige als gelukkige en vele als rancuneuze. Kan deze

keus moeilijk zijn?

De technocratisering

De grote bedragen die de landbouwfinanciering gaat

kosten, maakt de democratisering van de Gemeenschap

tot een acuut probleem. Zetten we de gemeenschappelijke

landbouwpolitiek overboord, dan zijn we ook van dit

vraagstuk af, althans in zijn acute vorm. Wel betekent de

verdere uitbouw van de Gemeenschap op andere punten,

dat er steeds meer bevoegdheden door de nationale rege-
ringen uit handen worden gegeven, dat de invloed van de

nationale parlementen dienovereenkomstig inkrimpt en dat

de Gemeenschap meer en meer technocratiseert. Wie de

democratie hoog houdt, zal niet anders kunnen bepleiten

dan een overneming van deze functies door het Europese

parlement. Dat willen alle leden, behalve Frânkrijk. Ook
op dit punt is met Frankrijk dus geen oplossing mogelijk

en zonder Frankrijk wel.

Hoe moeten
we Frankrijk kwijt raken?

Er zijn verschillende gelegenheden geweest om het been

tegenover Frankrijk stijf te houden en te zien hcever de

Franse regering durfde te gaan. Tot dusver hebben de

anderen op de wezenlijke punten altijd toegegeven, uit

vrees dat Frankrijk de verdere uitbouw van de Gemeen-

schap zou blokkeren door niet meer deel te nemen aan de

besluitvorming. Dat is in de tweede helft van 1965 ook

gebeurd, maar de anderen zijn, daardodr murw geworden,

in januari 1966 naar Luxemburg (lees Canossa) gegaan

om de Franse eisen op de meest essentiële punten in te

willigen. Dat was een kans geweest om Frankrijk buiten

spel te zetten, omdat het zich op één punt (dt gekwali-

ficeerde meerderheidsregel bij besluiten van de Raad van

Ministers gedur.nde de derde etappe) verzette tegen het
Verdrag. Men is toen om het probleem heen gelopen en
heeft een beslissing genomen die erop neer komt dat de

zaak opnieuw wordt bekeken als er zich een concreet geval

voordoet. Weigert Frankrijk dan om zijn verdragsver-

plichting na te komen, dan geeft het de andere vijf een

wapen in handen om het in gebreke te stellen. De zaak kan

aan het Hof van Justitie worden voorgelegd, en het wordt

(1. M.)

N.V. Internationale Beleggings Unie ,,Interunie”, Postbus 617, Den Haag

E.-S.B. 7-9-1966

909

aldus een kwestie van buigen of barsten. Buigt Frankrijk,

dan kan het ook voortaan in het gareel worden gedwongen.

Houdt het vol, dan scheiden zich de wegen en heeft het

zichzelf buiten de Gemeenschap gemanoeuvreerd. Wij

moeten het dus een kans geven, zich op deze wijze vast

te werken. Het kan dan de verdere voortgang van de E.E.G.

niet blokkeren door weg te blijven, want het wordt wegens

wanprestatie van zijn lidmaatschap ontheven. De vijf

kunnen op zulk een breuk afsturen door bewust een geval

te scheppen
(bijv.
in het kader van het te scheppen gemeen-

schappelijke vervoerbeleid), waar Frankrijk wordt over-

stemd.

De vijf kunnen daarna met de E.E.G. verder gaan door

een verdrag te sluiten met als tekst het huidige E.E.G.-

Verdrag, waar de naam
Frankrijk
uit geschrapt wordt en

liefst ook de artikelen over het gemeenschappelijke land-

bouwbeleid en over de preferentie voor de overzeese ge-

associeerde landen. Zij kunnen vervolgens de Kennedy-

onderhandelingen tot een goed einde brengen, onder-

handelingen openen over de toetreding van Engeland en

andere Europese landen die daartoe de wens te kennen

geven, en de Gemeenschappen samenvoegen en democra-

tiseren. De handelsbeperkingen tegenover Frankrijk kun-

nen natuurlijk niet op hun oude peil worden teruggedraaid.

De bestaande verhouding kan het beste worden bevroren,

bij wijze van een associatie met
Frankrijk,
waardoor het

geen stem heeft bij de ontmanteling van de protectie, de

openlegging en de democratisering van de E.E.G. Natuurlijk

blijft de E.E.G. te allen tijde open staaii voor een Frankrijk

dat al deze dingen aanvaardt. Dat zal dan echter wel de

Zesde Republiek zijn.

Zullen de vijf het aandurven?

E

EN politiek als hiervéér aangegeven, heeft alleen kans

van slagen als de overige vijf precies weten wat zij

willen en in eensgezindheid hun plannen ten uitvoer

brengen. Het ziet er niet naar uit dat deze voorwaarden

zullen worden vervuld. Tot dusver is er bij de andere

landen zulk een gebrek aan visie en een zodanig defaitisme

geweest, dat men voor de toekomst het ergste vrezen moet.

Er is in de E.E.G. maar één staatsman van formaat, maar

die is ongelukkigerwijs president van de Franse republiek.

Het zal dus wel weer afwachten worden, waar De Gaulle

de volgende klap zal uitdelen, en dan onder heftige protes-

ten toegeven. Het is ook niet zo moeilijk, het terrein van

de volgende crisis aan te wijzen. Dat zal vermoedelijk de

Kennedy-ronde zijn, want het onderhandelingsmandaat

dat de Raad van Ministers heeft vastgesteld lijkt voor de

Verenigde Staten volstrekt onvoldoende. Juist op dit
punt is een snelle afwikkeling vereist. Daarom is het

van belang, dat de anderen spoedig een eigen gevechts-

terrein uitzoeken om de zaak te forceren op de hiervôôr

aangegeven wijze. De E.E.G. is nu nog waard, te worden

gered. Als ook de Kennedy-ronde zou mislukken, of be-

langrijk bij de gestelde doeleinden ten achter blijven, zou

het ideaal der economische samenwerking volledig zijn

geperverteerd in economische blokvorming. Het woord1
en de daad zijn thans aan de staatslieden.

Haren (Or.).
F. HARTOG.

Economische aspeete

van de mijnwetgevin

Inleiding

D

E ontdekking van het gasveld
bij
Slochteren is de

directe aanleiding geweest voor zowel de Noordzee-

oeverstaten als de olieondernemingen om belang-

stelling te tonen voor de opsporing en winning van bitu-

mina in de ondergrond van de Noordzee. Sedert 1962

werd in dit gebied door de olieondernemingen op grote

schaal seismisch onderzoek verricht; tegelijkertijd hebben

de oeverstaten zich beijverd een rechtsregime op te stellen

voor de mijnbouw in het continentaal plat. Thans is in

bijna alle oeverstaten, behalve in Nederland en België,

een rechtsregime voor de mijnbouw in de Noordzee van

kracht. Voor de opsporing en winning van bitumina in

het continentaal plat van de Noordzee werden reeds con-

cessies uitgegeven en een aantal exploratieboringen ver-

richt. In het Britse continentaal plat heeft dit in vier ge-

vallen reeds geresulteerd in het aantonen van economisch

exploitabele hoeveelheden aardgas. Hoewel dus de grote

aardgasvondst in Nederland de directe aanleiding is ge-

weest voor het opsporen van bitumina in de ondergrond

van de Niordzee, is Nederland, afgezien van België
1),
de

laatste in de rij van Noordzee-oeverstaten met het vol-

tooien van de mijnwetgeving voor het continentaal plat.

Het Nederlandse continentaal plat

Op 9juni1964 werd het wetsontwerp Mijnwet Continen-

taal Plat
bij
de Tweede Kamer ingediend. Vervolgens

werden in het oorspronkelijk wetsontwerp enige wijzigingen

van regeringswege voorgesteld in de Memorie van Ant-

woord van 19 februari 1965. Na de kabinetscrisis in het

voorjaar van 1965 werd echter door de huidige Minister

van Economische Zaken op 24 mei 1965 een tweetal zeer

ingrijpende wijzigingen bij de Tweede Kamer ingediend,
nl.: (1) de ontkoppeling van de opsporings- en winnings-
vergunning, waardoor de opspoorder niet automatisch de

garantie verkrijgt om een mogelijke vondst te mogen

exploiteren; en (2) de uitbreiding van mogelijke staats-

participatie tot de winning van aardolie. Met handhaving

van deze twee wijzigingen werd het wetsontwerp achter-
eenvolgens in de Tweede en Eerste Kamer op resp. 1 juli

en 24 september 1965 aanvaard. Deze wet heeft het karakter

van een raamwet, daar alle financiële en technische voor-

waarden ingevolge de artt. 12 en 26 nader zullen worden

geregeld bij Algemene Maatregel van Bestuur. De Tweede
Kamer was echter niet bereid voor de financiële voorwaar-

den deze delegatie van wetgevende bevoegdheid zonder

meer te accepteren. Ingevolge het amendement-Blaisse be-

houdt het parlement zich het recht voor de inwerking-

‘) Het Belgische deel van het Noordzeeplat is echtert de
omvang betreft van geringe betekenis.

(I.M.)

Risicospreiding en deskundig beheer: aandelen

910

F11

g
voor het continentaal plat

treding van de Algemene Maatregel van Bestuur bij wet

te verlangen, indien binnen dertig dagen na het overleggen

van genoemde maatregel aan beide Kamers 20 pCt. van

het aantal leden van één der Kamers dit wenselijk acht
(of
art. 12, lid 4). Dit betekent, dat in dat geval een Open-

bare behandeling in het parlement van de Algemene Maat-

regel van Bestuur ex art. 12 zal plaatsvinden.

Thans, een jaar na de aanvaarding van de raamwet,

zijn de uitvoeringsregelingen nog niet tot stand gekomen.

Wat de zuiver technische voorwaarden betreft heeft uit-

voerig overleg tussen overheid en industrie plaatsgevonden.

Geheel anders is het daarentegen met de financiële voor-

waarden, waarover tot dusver geen overleg in eigenlijke

zin tussen overheid en industrie heeft plaatsgevonden.

Dit is een wat wonderlijke figuur, omdat de financiële

voorwaarden uiteindelijk in sterke mate zullen bepalen, of

en zo ja, op welke schaal de opsporing en mogelijke winning

van bitumina verantwoord ter hand genomen zullen kunnen
worden. Inmiddels heeft de Minister de ontwerp-Algemene

Maatregel van Bestuur ex art. 12 vertrouwelijk aan de

industrie ter hand gesteld ten einde het commentaar van

laatstgenoemde te vernemen. Blijkens recente persberichten

hebben de dertig in het Nederlandse continentaal plat ge-

interesseerde maatschappijen unaniem het standpunt inge-

nomen, dat de gestelde voorwaarden onaanvaardbaar zijn
en dat derhalve geen opsporing en winning dient plaats te

vinden.

Uitgangspunten voor verder overleg

Bij nader overleg tussen overheid en industrie over de

geschetste problemen zullen de volgende uitgangspunten

van essentiële betekenis zijn:

1.de ontginning van de bodem van de Noordzee is van

vitaal belang voor de nationale economie;

een belangrijk deel van de opbrengst van in de Noord-

zee gevonden aardolie en aardgas dient de Nederlandse

gemeenschap ten goede te komen;

de olieondernemingen dienen een redelijke beloning

te verkrijgen voor de door hen genomen risico’s en de,

door hen ontwikkelde bedrijfsactiviteiten;

de olieondernemingen dienen in beginsel zelf het be-

leid te bepalen met betrekking tot de opsporing en winning

van bitumina.
De moeilijke opgave is evenwel een synthese te vinden

tussen de sub 2 en sub 3 genoemde beginselen. ‘Dit zal

moeten geschieden binnen een bepaald internationaal kader.

D.w.z. dat het van weinig zin voor realiteit zou getuigen

als men bij het bepalen van de concessievoorwaarden voor

het Nederlands continentaal plat het standpunt in zou

nemen als betrof het hier een volkomen unieke en ge-

isoleerde situatie. Men zal, temeer nu reeds gasvondsten

(1. M.)

gedaan zijn in andere delen van de bodem van de Noord-

zee, steeds de concurrentiepositie van de ondernemer op

het Nederlandse continentaal plat voor ogen moeten

houden. Zulks geldt a fortiori voor aardgas afkomstig uit

het Nederlands continentaal plat sinds de Minister uit-

drukkelijk heeft verklaard, dat dit in beginsel bestemd is

voor export. Met andere woorden, het vaststellen van

concessievoorwaarden is een zaak met duidelijke inter

nationale aspecten, welke beide partijen
bij
het concreti-

seren van genoemde voorwaarden voortdurend voor ogen

moeten staan.

De betekenis van de vondsten in het

Nederlands continentaal plat
Bij het bepalen van de economische betekenis van in het

Nederlands continentaal plat gevonden bitumina spelen
o.a. drie factoren een uiterst belangrijke rol, t.w.: (1) de
verhouding tussen produktiekosten en opbrengst; (2) de

door de overheid opgelegde financiële lasten; en (3) de

reële afzetmogelijkheden voor het gevonden produkt.

De initiële kosten verbonden aan het opsporen en winnen

van bitumina zijn voor het gehele continentaal plat van de

Noordzee voor vergelijkbare bronnen identiek.- M.a.w. er

is geen enkele reden om aan te nemen, dat de kosten/

opbrengstenverhouding voor het Nederlandse deel gunstiger

of ongunstiger zou zijn dan die voor de andere delen van

de Noordzee. Welk deel de overige prôduktiekosten zullen

uitmaken van de totale opbrengst hangt af van de omvang

van de nog aan te boren hoeveelheden bitumina. In dit

opzicht onderscheidt het Nederlands continentaal plat zich

dus evenmin van de andere delen van de Noordzee-onder-

grond.

Uitgaande van een identieke kosten! opbrengstenverhou-

ding voor de gehele Noordzee rijst de vraag, hoe de finan-

ciële heffingen, van overheidswege aan de ondernemingen

opgelegd, zich vergeljkenderwijs verhouden. Deze heffin-

gen kunnen onderscheiden worden in drie categorieën:

(1) het winstaandeel dat de staat opeist in de vorm van

belasting; (2) de royalty, d.w.z. de heffing berekend op

basis van de putwaarde van gevonden aardolie en aardgas;

en (3) bijkomende financiële lasten die noch met de ge-

maakte winst noch mei de putwaarde op enigerlei wijze in

verband staan, zoals het oppervlakterecht en de bonus.

De eerste twee categorieën vormen tezamen de ,,govern-

ment take”. Deze varieert in de andere Noordzee-oever-
staten van
45,8
pCt. voor aardolie en aardgas in Dene-
marken tot
55,2
pCt. in Noorwegen. –

In Nederland wordt bovendien nog een staatsparticipatie

tot een maximum van 50 pCt. in de winning van bitumina

beoogd. Dit houdt in, dat de staat eerst dan zal deelnemen,

wanneer een economisch exploitabele vondst is aangetoond.

VEREERIGD- BEZIT VAN’ 1894

E.-S.B. 7-9-1966

911

De staat zal dan deelnemen in de opbrengsten alsmede in

de hieraan toe te rekenen investeringen, m.a.w. de staat

krijgt belang in de resultaten van de winning zonder eerst

te delen in de risico’s inherent aan de opsporing. Uitgaande

van de ministeriële nota inzake de Algemene Maatregel

van Bestuur ex art. 12 van de Mijnwet Continentaal Plat
2)

zal bij een staatsparticipatie van 50 pCt., een vennoot-
schapsbelasting van 47 pCt. en een variërende royalty-

heffing, de ,,government take” voor aardgas ongeveer 76

pCt. en voor aardolie circa 65 pCt. bedragen. Zoals uit

bovengenoemde cijfers blijkt is dit percentage belangrijk

hoger dan de ,,government take” in de andere Noordzee-

oeverstaten.

Evenwel behoeft de relatief hoge ,,governrnent take” niet

uitsluitend bepalend te zijn voor de rentabiliteit van de

winning van bitumina. Weliswaar zullen in het algemeen
de niveaus van de ,,government take” in de verschillende

nationale delen van eenzelfde winningsgebied op elkaar

afgestemd zijn, doch het is in beginsel denkbaar, dat zich

omstandigheden kunnen voordoen, waaronder het eco-

nomisch verdedigbaar is, dat in één der oeverstaten een

hogere ,,government take” » wordt opgelegd, zonder dat

daarmede het nationaal belang wordt geschaad. Een derge-
lijke situatie doet zich bijv. voor als een staat-die de hogere

,,government take” oplegt tevens een aantrekkelijke

binnenlandse afzetmarkt aanbiedt aan de betrokken onder-

nemingen, zoals dit zich heeft gemanifesteerd bij het

Slochterengas. Vergelijkt men de marktpositie van aard-

gas in de ondergrond van de Noordzee gevonden, dan is

het duidelijk dat in beginsel – zoals hierboven reeds aan-

geduid – voor Nederlands Noordzeegas de Nederlandse

markt gesloten is. Dit betekent dus, dat het aardgas, af

komstig uit het Nederlands continentaal plat en onder-

worpen aan een hogere ,,government take”, moet concur

reren met aardgas gevonden in andere delen van de Noord-

zee, waarvoor een lagere ,,government take” geldt. Boven-

dien is voor het aardgas afkomstig uit de andere delen van

de Noordzee wel een binnenlandse markt – weliswaar

variërend in betekenis – voorhanden.

Een andere redenering op grond waarvan men een

relatief hoge ,,government take” zou kunnen trachten te

rechtvaardigen is, dat men uitgaat van de gedachte, dat

zich in een bepaald gebied considerabele olie- of aardgas-

velden bevinden. Aangezien het onmogelijk is omtrent de

kwantiteit en kwaliteit van eventueel te verwachten aard-

gas- of aardoliereserves ook maar een verstandig woord

te zeggen, voordat deze daadwerkelijk door boringen zijn

aangetoond
3)
zou het een redenering
ad absurdum
zijn

hierop een relatief hoge ,,government take” te baseren.
Wat zijn nu, uitgaande van de cijfers gepubliceerd in

Het Financieele Dagblad,
de concurrentieperspect ieven van

het in het Nederlands continentaal plat gevonden aardgas?

Het ligt voor de hand, dat de andere Noordzee-oeverstaten

Verkort gepubliceerd in
Het Financieele Dagblad
van 4
juni 1966.
Dit is overigens ook het uitgangspunt van de regering in
de Mernorie van Toelichting bij de Wet Opsporing Delfstoffen: ,,Immers alleen door middel van een boring kan het voorkomen
van een delfstof in ontginbare hoeveelheid worden aangetoond”.

in eerste instantie een zekere terughoudendheid in acht

zullen nemen ten aanzien van de import van Nederlands

Noordzeegas. Immers, de resultaten van de opsporing

binnen het nationale continentaal plat zullen eerst worden

afgewacht. In dit opzicht is het afspringen van de onder-

handelingen over de export vati aardgas uit Nederland

naar Groot-Brittannië illustratief. Nu bovendien de meest

nabij gelegen en meest lucratieve markten voor lange ljd

voor het Slochterengas contractueel zijn gereserveerd,

resten voor de nog in het Nederlands continentaal plat te

winnen gashoeveelheden slechts de verder gelegen en rela-

tif minder attractieve bestemmingen. Aan deze realiteit zal
men zich bij het vaststellen van de financiële voorwaarden

onmogelijk kunnen onttrekken. Derhalve is aanpassing

van de financiële heffingen geldend voor het Nederlands

continentaal plat aan het niveau van de andere Noordzee-

oeverstaten noodzakelijk.

Het mundiaal effect

Een ander niet te verwaarlozen economisch aspect van

een te hoge ,,government take” is wat men zou kunnen

aanduiden als ,,het mundiaal effect”. Het is namelijk niet

denkbeeldig, dat door een te hoge ,,government take” in

Nederland uit internationaal oogpunt een gevaarlijk prece-

dent wordt geschapen. Gevreesd moet worden, dat het

voorbeeld van een relatief hoge ,,government take” na-

volging zal vinden in de O.P.E.C.-landen. Dit zal ertoe

kunnen leiden, dat in de toekomst de prijzen van ruwe

olie zullen stijgen. Hieruit zal weer kunnen voortvloeien,

dat de te importeren energie ook in Nederland in prijs zal

stijgen. De gedachte, dat hogere betalingen in verband met

de opsporing en winning van delfstoffen aan olieproduce-

rende landen als een andere – te prefereren vorm – van

steun aan ontwikkelingsgebieden zou kunnen worden be-

schouwd is irrelevant, aangezien deze landen niet behoren

tot die categorie van .staten, die men met de naam ,,ont-

wikkelingsgebieden” pleegt aan te duiden. In dit laatste

geval gaat het immers bij uitstek om het verschaffen van

bestaansbronneri en niet om een mogelijke andere verdeling

van reeds verworven en te verwerven inkomsten.

Samenvatting

I

NDiEN het regeringsbeleid met betrekking tot de op-

sporing en winning van bitumina in de Noordzee ver-

wezenlijkt zou worden op basis van de eerder genoemde

ministeriële nota, zal dit het nationaal-economisch belang

op grond van de volgende overwegingen ernstig kunnen

schaden:

•de Nederlandse wetgeving heeft geen stimulerend

effect op de opsporing en winning van bitumina;

• de financiële heffingen op te leggen aan de industrie

zijn verhoudingsgewijs zo hoog, dat de concurrentiepositie

van aardgas afkomstig uit het Nederlands continentaal

plat ernstig wordt ondermjnd;

• het Nederlandse voorbeeld zal het verwerpelijke

internationale effect kunnen hebben, dat in de toekomst

de kostprijs van de te importeren energie op een hoger

niveau zal komen en blijven.

Utrecht.

Dr.
L. J. BOUCHEZ.

(I.M.)

.

zo

912

BEDRUFSADMNISTRATIEKANTOOR HOLLAND N.V.

CENTRUM VOOR ELEKTRONISCiE INFORMATIEVERWERKING

COOLSINGEL 49 – ROTTERDAM – TELEFOON No. 11 61 55

De groeitheorie

in de effectenbeleggingssector

W

AAR in het onderstaande wordt gesproken over

,,groeitheorie”, wordt niet gedoeld op macro-eco-

nomische leerstellingen, ontwikkeld met behulp van

wiskundige modellen. Het gaat hier om de in de praktijk
der laatste jaren toegepaste keuzetheorie voor aandelen-

belegging op basis van door effectenanalisten opgestelde

prognoses, aankopen dus van fondsen, die geacht kunnen

worden in de komende periode de wind in de zeilen te

hebben. Deze praktijk, gepropageerd in de Verenigde

Staten en in het Verenigd Koninkrijk, is op het continent

overgenomen en wij hebben ook in Nederland er de laatste
jaren mee geleefd.

Welk aspect bezit nu deze theorie der groeifondsen, die
de vroegere zienswijze niet had, welke is haar ratio en ten

slotte, wat is er van terecht gekomen nu zij aan de praktijk

van een aantal jaren kan worden getoetst?

Wat de publiek verhandelde fondsen aangaat, op de

winstuitdeling waarvan de belegger in feite weinig of geen

invloed kon uitoefenen, deze heeft zich in het verleden
vrijwel uitsluitend gericht op het rendement tout court,

d.i. de winstuitdeling aan aandeelhouders gerelateerd aan

de actuele rentevoet. Bij deze beoordeling werd echter wel

de kans betrokken op een uit te oefenen claimrecht of de

verkrijging van een bonusaandeel, welke beide verschijn-

selen theoretisch wél maar in feite door velen niét als

kapitaalverwaterend werden onderkend, althans aange-

voeld. Waar de prognose op grond van ,,plan” in die

periode nog in de kinderschoenen stond, beperkten beurs

en publiek zich in hoofdzaak tot het historische, respec-

tievelijk het actuele rendement. De variabele factor bij

deze zienswijze was de wisselende rentestand, die behoudens

duidelijke piekenin de jaren 1921/22 en
1957/58
om 4 â

44 pCt. schommelde. De duur van deze hoge kapitaal-

rente was betrekkelijk kort. Zo kon de Bank voor Neder-

landsche Gemeenten reeds weer in 1959 44 pCt. 25-jarige

en 30-jarige leningen plaatsen. De theorie der financiële

rekenkunde, resp. die der financiering als aspect der be-

drijfseconomie, hadden in die jaren, naar, analogie van de

theoretische koersvorming van obligaties, reeds een moder-

ner standpunt ingenomen. Men moest trachten tot een

koersvorming te komen op basis van de contante waarde

der toekomstige winstuitdelingen aan aandeelhouders,

waarbij men zich terdege bewust was van de onzekerheid

van de grootte van die uitdelingen.
Het was tegen het einde der jaren veertig, dat een nieuw
element in de zienswijze der toekomstige winstuitdelingen

werd ingebouwd. Dat men meende dit te mogen doen,

m.a.w. dat men zich terzake van toekomstige resultaten

der ondernemingen zekerder voelde dan in de periode

daarvoor, zal men wel moeten toeschrijven aan de zgn.
ingebouwde economische stabilisatoren in het bedrijfs-

leven en het, inderdaad in tegenstelling met de vooroor-
logse jaren, tijdens een tamelijk lange periode uitblijven

van recessies van enige betekenis.
In het kort samengevat redeneert men als volgt: Succes-

volle ondernemingen maar ook andere, nieuwe, die nog in

de fase van eerste ontwikkeling verkeren, keren slechts

een deel van de behaalde winsten aan aandeelhouders èn

overige winstgerechtigden uit. De ingehouden winst dient
ter zelffinanciering, d.i. ter financiering van de uitbreiding

E.-S.B. 7-9-1966

buiten de kapitaalmarkt om. Dit verschijnsel was natuur-

.ljk al enige decennia bekend. Het had voor- en tegen-

standers, maar het bedrijfsleven zette het consequent door.

Nu zullen deze ingehouden winsten na een bepaalde peri-

ode van interne ,,aanpassing” weer leiden tot nieuwe

winsten en dus tot de mogelijkheid van verhoging van het

rendement, dit laatste uiteraard met een bepaalde ver-

traging, want deze financieringseisen zullen zich norma-

liter continu doen gevoelen. Maar op den duur wordt de

mogelijkheid het uitdelingsniveau omhoog te brengen toch

groter. Het is dan rationeel dat de belegger zich bij de be-
oordeling van zijn bezit niet beperkt tot het directe rende-

ment maar het toekomstige in zijn beschouwing betrekt.

Weliswaar is de wachttijd onzeker maar men rekent en

vertrouwt op de leiding. Maar wat bovendien interessant

is: de belegger die niet wachten wil op de toekomst om de

vruchten binnen te halen in de vorm van rendement, kan

via verkoop de winstverwachting realiseren omdat de

koersvorming daarop heeft geanticipeerd. Dit is ook een

verklaring voor het feit dat men juist bij de aandelen, die

tot deze groep worden gerekend, genoegen neemt met een

laag rendement gemeten aan de actuele rentevoet. In plaats

van de gekapitaliseerde ondernemerspremie te bedingen

brengt de aandeelhouder zelfs een offer, dat naar hij hoopt

slechts van tijdelijke aard zal zijn. Ook in de landen waar

het behalen van ,,capital gain” bij verkoop der groeifondsen

niet fiscaal vrij is, ziet men hogere koersen dan de ge-

middelde koers-winstverhouding zou doen vermoeden.

M

EN zou tegen deze visie weinig kunnen inbrengen,

ware het niet dat de uitwerking in de praktijk toch

wel op een aantal lacunes wijst. Als zodanig

kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt:

Beleggers die in hoofdzaak uit zijn op de boven-

vermelde ,,capital gain” (de door de sterk progressieve

inkomstenbelasting belaste dividenden beschouwt men wel

als een onprettig nevenverschijnsel) moeten op dezelfde

markt – de effectenbeurs – opereren als de beleggers

voor wie het rendement als factor van hun normale in-

komen primair is. Dit zal dus voor de eerste categorie een

koersdrukkende invloed uitoefenen, m.a.w. de eerste groep
doorkruist de bedoelingen van de tweede.

Het technische hulpmiddel noodzakelijk voor het

wegen der groeifactoren, de financiële prognose, is zoals

wel gebleken is nog een zeer onvolmaakt instrument. De
branche-conjunctuur moge enige steun verlenen maar de

analyse van de gegevens der individuele huishoudingen laat

gelet op de veelal gebrekkige, althans onvolledige, infor-

matie – immers omzetten en prijsverloop worden zelden

gepubliceerd – veel te wensen over.

Behalve kleinere, resp. nieuwe ondernemingen, die

in enkele jaren sprongsgewijs vanuit de onbekendheid naar

voren komen – een betrekkelijk zeldzaam verschijnsel in

vennootschapsland – wordt door financiële commen-

tators, analisten en dus door het beleggend publiek de

sterkste groei verwacht van de zgn. ,,blue chips”, onder-

nemingen met een gevestigde gunstige reputatie, uitstekend

boven het gemiddelde en veelal van relatief grote omvang.

Het is nu in deze sector dat een aantal flagrante misreke-

913

MILL-

ningen hebben plaatsgevonden. Hiervan zijn enkele voor-

beelden te geven:

a.Een zestal jaren geleden luidde de prognose t.a.v. de

olie-industrie en met name vande Koninklijke fiiet gunstig,

mede omdat de actieradius van deze grote onderneming

voor een niet gering deel gelegen was in ontwikkelings-

landen, waardoor met name het politieke risico zwaar werd

gewogen. Wat er van zij: het aandeel Koninklijke heeft

zich in de recente dalingsperiode relatief zeer goed ge-

houden.

Niet lang geleden kon men in de specifieke beurs-

voorlichtingsliteratuur lezen, dat de vooruitzichten voor

het A.K.U.-aandeel ongunstig waren. Er viel toenemende

concurrentie te vrezen wegens de afloop van bepaalde

octrooien. Het aandeel is echter niet sterker gedaald dan

het industriële niveau in het algemeen.

De kopers van aandelen Philips en Unilever in 1963

en 1964 hebben in de juist voorbije periode een sterke

koersval van hun aandelen moeten incasseren. Enerzijds

is, ondanks de nog steeds stijgende omzetten door de rela-

tief grotere stijging van het kostenpeil de netto winstmarge

onder druk komen te staan, anderzijds ondervindt men
verzadigingstendensen (met name bij Philips: radio en

televisie). En nu manifesteren zich tegelijkertijd kwalijke

nevenverschijnselen van belegging voornamelijk op basis
van groeiverwachting. Een groot belang aan aandelen van

onze zgn. internationals is tegen relatief hoge koersen in

het bezit gekomen van het buitenland, met name van de

Verenigde Staten. Elk kwartaalbericht met iets minder

gunstige resultaten heeft nu nieuwe verkoopgolven ten ge-

volge, een hoogst merkwaardig aspect. Men zou toch mogen

verwachten, dat deze buitenlandse beleggers investeren op

grond van verwachtingen op langere termijn. Is het dan
rationeel te achten om voor goede aandelen, die in ver-

gelijking met Amerikaanse een gunstige koers-winstver-

houding bezitten, na elke publikatie tot verkoop over te

gaan? Het fiscale en monetaire klimaat in de Verenigde

Staten kunnen voor deze herhaalde verkoopgolven nauwe-

lijks een uitputtende verklaring vormen.

4. Een ander fenomeen valt
bij
de koersvorming in de

aandelensector in het algemeen aan te wijzen: welke eco-

nomist had enkele jaren geleden durven voorspellen, dat

dwars tegen de tot dan toe geldende mening in, ni. dat

bij steeds doorzettende inflatie de aandelenkoersen zullen

stijgen (de Sachwerte-theorie), de koersen integendeel ge-

voelig zouden dalen? Uiteraard dient men zich hier bewust

te blijven van een onbevredigend politiek klimaat in het

algemeen, de krimpende winstmarges en het voor ons land

ongekend hoge niveau der kapitaalrente. Maar deze fac-

toren schijnen toch in staat te zijn de oude Sachwerte-

theorie bij inflatie meer dan teniet te doen.

5.
Eên aantal belangrijke Nederlandse ondernemingen

is zeer actief geweest
bij
het overnemen van kleinere, veelal

marginale bedrijven. Er mocht hiervan een sterk sanerende
invloed in de bedrijfstak worden verwacht. En wat merken

wij nu? Dat ondernemingen, die nog slechts een paar jaar

geleden golden als de allerbeste op hun gebied als bijv.

Nijverdal ten Cate en Vredestein Banden, ondernemingen

met bij uitstek gunstige groeiverwachtingen, zijn aangeland

op een koerspeil, dat nog slechts korte tijd geleden onge-

loofwaardig zou zijn geacht. Ook hier speelt het hoge

renteniveau uiteraard een woordje mee. Maar het zou niet

realistisch zijn om alleen rentepeil en onbevredigende

branche-conjunctuur de uitsluitende oorzaken van dit ver-

schijnsel te noemen. Ik meen, dat men zich bij meer dan

één fusie aan de zwakkere partner heeft ,,vertild” en
bij
de

integratie der ondernemingen niet onbelangrijke verliezen

heeft geleden.

A

L met al mogen de hierboven gereleveerde aspecten

er toe leiden de moderne groeitheorie met de nodige

kritische zin te benaderen. De oude leer van het

rendement op basis van actuele kapitaalrente lijkt voorals-

nog een beter houvast te bieden voor het keuzebeleid van
de normale belegger in aandelen, de belegger dus die het
primair om direct rendement en slechts secundair om een

overigens nimmer geheel uit het oog te verliezen vermogens-

accres is te doen.

Naschrift.

Bij lezing van bovenstaand artikel wil men wel bedenken

dat het in het begin van de maand juli werd geschreven.

Zo behoren nu ook aandelen Koninklijke en A.K.U. tot

de grote verliezers ter beurze. Ik ben echter niet in de

gelegenheid vast te stellen of de daling van beide fondsen

de gemiddelde koersdaling van de beide laatste maanden

overtreft.

Amsterdam.

H. H. M. FO]’PE.

v ‘

De inkomensgrens in de Algemene premiespaarwet

A

RT. 4, lid 1 van de Algemene premiespaarwet bepaalt

o.m. dat de deelnemer een spaarpremie van 20 pCt.

van de besparingen ontvangt, welke zijn vervuld in

een kalenderjaar, indien zijn inkomen in het voorafgaande

jaar niet meer dan f. 15.000 heeft bedragen. Voor de toe-

kenning van de premie over 1966, het eerste jaar van de

wet, is dus het inkomen over 1965 maatgevend.

De reeds
bij
de voorbereiding van de wet van verschil-

lende zijden geopperde bezwaren blijken zich reeds nu te

doen gevoelen. De bezwaren richten zich hoofdzakelijk

op het ontbreken van elke differentiatie in de inkomens-

grens, hetgeen tot gevolg heeft dat personen die gemakkelijk

kunnen sparen wèl premie ontvangen, doch personen met

kinderen die veel moeilijker kunnen sparen géén premie
ontvangen. Ook de inschakeling van de gehuwde vrouw
in het arbeidsproces leidt dikwijls tot overschrijding van

de premiegrens, waardoor het additionele inkomen van

de vrouw gemakkelijker in de consumptieve sfeer ver-

dwijnt.

In de Memorie van Toelichting bij de wet is over de

inkomensgrens vermeld: ,,Deze grens is een middel om

op een praktisch uitvoerbare en naar kosten aanvaardbare

wijze, te bereiken dat de premie in hoofdzaak ten goede

komt aan hen die kunnen sparen maar nog niet of nauwe-

lijks tot de vorming van duurzaam bezit zijn gekomen,

en niet aan een groep, ten aanzien waarvan mag worden

aangenomen dat velen reeds in betekenende mate duurzaam

bezit hebben gevormd of ook zonder premies tot de vor-
ming van duurzaam bezit hadden kunnen komen”. In het

wetsontwerp was aanvankelijk een grens van f. 12.000 op-

genomen. Door aanvaarding van het amendement-Kikkert

werd deze gréns opgetrokken tot f. 15.000.

914

Naar de laatst bekende inkomensverdeling
1)
betekende
een grens van
f.
12.000 dat
8,5
pCt. van de belasting-

plichtigen zou worden uitgesloten; bij de grens van
f.
15.000

was dit nog maar 5,4 pCt. Gelet op de inkomensontwikke-

ling sinds 1962 zal een grens van
f.
15.000 voor het eerste

premiejaar neerkomen op uitsluiting van ca. 7 pCt. van

de belastingplichtigen. Tenzij de inkomensgrens in de wet

regelmatig zou worden aangepast – waarin niet is voor-

zien – zal het getal der uitgeslotenen door de infiatoire

loon- en prijsontwikkeling geleidelijk iets toenemen.

De stelling in de M.v.T. dat de grens nodig is om te

bereiken dat de premie
in hoofdzaak
toekomt aan personen

met inkomens beneden die grens, doet tegen deze achter-

grond vreemd aan. Immers, ook zonder de grens zouden

de premies in hoofdzaak aan deze groep toevallen, omdat

de thans door de grens uitgesloten groep zo klein is. Als

men de praktische uitvoering van de grens en de controle-

kosten daarin betrekt wordt de zaak nog wonder.lijker.

Het ligt in de bedoeling alle premie-aanvragen op recht-

matigheid te controleren. Daaronder is het meest tijd-

rovende en daardoor kostbare onderdeel de verificatie van

het inkomen. Voor de aanvragen van personen die behoren

tot de grote groep van 93 pCt. van de belastingplichtigen

moet worden nagegaan of zij niet behoren tot de uitge-

sloten groep van 7 pCt. In de praktijk komt dit hierop

neer, dat het grootste deel van de premie die de groep van

7 pCt. bij het ontbreken van een inkomensgrens zou kunnen

ontvangen, wordt opgemaakt aan controlekosten. Dit is

maatschappelijk bijzonder inefficiënt, temeer indien men

bedenkt dat het langs andere, eenvoudiger wegen mogelijk

zou zijn geweest de ongewenste premie weg te nemen.

In art. 8 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is

als objectieve vrijstelling opgenomen, dat niet tot het in-
komen zullen behoren de voordelen bestaande uit spaar-

premies ingevolge de Jeugdspaarwet en de Algemene

premiespaarwet. Men had dit bijv. kunnen aanvullen met:

,,indien de belastingplichtige in het jaar voorafgaande ‘aan

dat waarover de premie wordt toegekend een lager in-

komen had dan f.
15.000″.

Bij een marginaal percentage inkomstenbelasting, dat

boven f. 15.000 inkomen van 20 á 30 oploopt tot 70,5,

zou het grootste deel van de premie langs de weg van de

inkomstenbelasting weer in de Schatkist zijn gekomen,

zonder dat daarvoor één cent aan extra kosten had be-

hoeven te worden uitgegeven.

Men zou ook de belastingverlaging per 1 januari 1967

voor inkomens van f. 15.000 en hoger iets kleiner kunnen
maken en aldus de betrokkenen hun eigen premie kunnen

laten betalen. Om redenen van efficiency behoort de in-

komensgrens derhalve zo spoedig mogelijk uit de wet te
worden verwijderd, al of niet met invoering van een fis-

cale maatregel als hierboven is genoemd.

H

ET ontbreken van”differentiatie in de inkomensgrens

is reeds eerder aan de orde geweest. In het destijds

door de S.-E.R. uitgebrachte advies is uitdrukkelijk

opgemerkt, dat indien bij nadere onderzoekingen zou

blijken dat zonder grote administratief-technische be-

zwaren rekening zou kunnen worden gehouden met burger-

lijke staat en kindertal, de S.-E.R. voorstander is van een

dergelijke versoepeling van de inkomensgrens. Aangezien

deze gegevens ontleend kunnen worden aan dezelfde docu-

menten die de inkomensgrondslag aangeven, moet worden

1)
Die over 1962, gepubliceerd in het
Statistisch
Bulletin
van
het C.B.S. van 23 juni 1966.

aangenomen dat van grote administratief-technische be-

zwaren geen sprake is. Afgezien daarvan zou het verzamelen

van die gegevens toch nuttig zijn om te bepalen in welke

mate de regeling gevolgen heeft voor de aldus onderscheiden

bevolkingsgroepen.

Het behoeft eigenlijk nauwelijks betoog dat het verschil

in burgerlijke staat en kindertal een zeer belangrijke in-

vloed heeft op de mogelijkheid om tot bezit te komen.

Een indruk hiervan krijgt men door uitgaande van de grens

van f. 15.000 te berekenen hoe groot het vrije inkomen

per, persoon is, d.w.z. het bruto inkomen na aftrek van

belasting en na aftrek van een bedrag, dat nodig is tot

dekking van de primaire behoeften. Stellen wij het laatst-

genoemde bedrag op f. 3.600 voor een echtpaar, op f. 2.700

voor een (zelfstandig wonende) ongehuwde en op f. 900

voor een kind, dan krijgt men bij toepassing van het voor

1967 geldende inkomstenbelastingtarief het volgende beeld:

‘5

belastinggroep

2
0

e
.
.-
cl.


o

ongehuwd

……….
3.342
11.658
2.700
8.968
1
8.968
2.389
12.611
3.600
9.011
2
4.505
2.118
12.882
4.500
8.382
24
3.353
1.854
13.146
5.400
7.746
3
2.582
1.599
13.401
6.300
7.101
34
2.029

gehuwdz.k
………

1.353
13.647
7.200
6.447
4
1.612

gehuwd 1 k
………

1.115
13.885
8.100
5.785 44
1.286

2k
………

887
14.113
9.000
5.113
5
1.023

3

k
………
4k
……….

668
14.332
9.900
4.432
54
806

5k
………
6k
……….

459
14.541
10.800
3.741
6
624
7

k
……….
8

k
………
261
14.739
11.700
3.039 64
468
9

k
………
10 k
………
73
14.927
12.600
2.327
7
332

a) Kinderen gerekend voor een halve volwassene.

Uit dit overzicht blijkt niet alleen dat het deel van het

inkomen waaruit gespaard zou kunnen worden – het vrije

inkomen – bij toenemend kindertal in absolute zin sterk

daalt, doch ook dat dit in nog veel sterkere mate het geval

is wanneer men de resultaten per persoon beziet.

Bij de huidige ongedifferentieerde inkomensgrens kan

een ongehuwde tot f. 15.000 inkomen premie genieten,
terwijl de gehuwde man met
5
kinderen die een loon-
inkomen van f. 13.000 geniet + f. 2.100 kinderbijslag,

wordt uitgesloten. Toch is het zonder meer duidelijk dat

de laatste veel moeilijker kan sparen dan de eerste.

Een redelijke differentiatie brengt mee, dat men bij

handhaving van de inkomensgrens van f. 15.000 voor on-

gehuwden en gehuwden zonder kinderen, deze grens met

10 pCt. verhoogt voor elk kind waarvoor kinderaftrek

wordt genoten. Dit levert administratief-technisch geen
grote moeilijkheden op.

Het gevolg van het invoeren van een dergelijke differen-

tiatie, waarvan de S.-E.R. zich een voorstander heeft ge-

toond, zou zijn dat de thans uitgesloten groep aanmerkelijk

kleiner zou worden en wel in die mate dat aan het hand-

haven van een inkomensgrens nagenoeg elke zin zou ont-

vallen, omdat de uitgesloten groep dan nog slechts kleiner
dan
5
pCt. van het totaal zou worden.

De conclusie van het voorgaande kan dan ook niet

anders zijn .dan:

dat de gebreken van de huidige inkomensgrens op

billhjkheidsgronden noodzaken tot invoering van een diffe-

rentiatie, die alleen tot verruiming van de mogelijkheid

van deelneming kan leiden;

dat het handhaven van een inkomensgrens (daarna)

uit kostenoogpunt niet (meer) verantwoord is.

Utrecht.

C. P. A. BAKKER.

E.-S.B. 7-9-1966

915

Ingezonden stukken

Hoe marketing-minded is onze voe-

dings- en genotmiddelenindustrie?

I

N een artikel onder bovenstaande titel in
E.-S.B.
van

4mei jI. veronderstelt de heer K. J. L. Alberdingk Thijm
dat ruwweg slechts 1 op de
5
fabrikanten van voedings-

en genotmiddelen met distributie in de kruideniersbranche

minimale
publieksreclame voert. Deze veronderstelling is

gebaseerd op de reclame-omzetten 1964 in uitsluitend tijd-

schriften, omdat dagbladreclame wegens gebrek aan ge-

gevens buiten beschouwing moest blijven. Om een indicatie

van het aantal adverteerders te krijgen is dit echter geen

bezwaar, aldus schrijver.
Twee opmerkingen:
Er is in Nederland geen gebrek aan dagbladgegevens.

Het Cebuco (Centraal Bureau voor Courantenpubliciteit)

en het Bureau voor Budgetten-Contrôle te Amsterdam

zijn in staat nauwkeurige gegevens over reclame-omzetten

in o.m. de dagbladpers te verstrekken. Ten bewijze:

Het aantal adverterende bierbrouwerijen is niet 4,

zoals schrijver stelt, maar
minstens
7 (minimaal f. 50.000

per merk!). In bepaalde gevallen hebben trouwens be-

drijven als Albert Heijn met hun huismerken de adver-

terende taak van de bierbrouwerijen overgenomen.

Evenzo is het aantal adverterende koffiebranderijen en

theepakkerijen niet 6 maar 9.

Onze ervaring is dat reclamebudgetten ,,onschatbaar”

zijn. Men doet beter ze te meten.

Amsterdam.
Mr. G. J. VAN ROOZENDAAL.

Naschrift

V

OOR hoeveel fabrikanten van voedings- en genot-

middelen kan het financieel interessant zijn om een

waar marketing beleid te voeren in Nederland en voor

hoeveel is het waarschijnlijk geen lonende zaak? Hoeveel

fabrikanten van die eerste groep voeren ook werkelijk een

consumenten-georiënteerd beleid?
Bovenstaande twee vragen heb ik in mijn artikel getracht
te beantwoorden aan de hand van een viertal criteria, waar-

over gegevens worden
gepubliceerd.
Die criteria waren:

a. het gemiddelde marktpotentieel per bedrijf d.w.z. het

aantal bedrijven en de totale binnenlandse omzet binnen

een bepaalde branche; b. het aantal fabrikanten dat zijn

produkten identificeerbaar maakt voor de consument,

d.w.z. door het voeren van een merkenbeleid; c. het alge-

meen verkrijgbaar zijn van deze merkartikelen; in deze

branche betekent dit distributie in kruidenierswinkels;
d. het informeren van de consument door de fabrikant

over de hoedanigheden van zijn artikelen, d.m.v. publieks

reclame op nationale schaal.

Wat dit laatste betreft, ging het niet om de grootte van

de budgetten, maar slechts om een indicatie van het aantal

fabrikanten dat zich rechtstreeks tot de Nederlandse con-

sument van voedings- en genotmiddelen richt. Deze branche

erkent over het algemeen de huisvrouw als belangrijkste’

koopster en daarom zijn m.i. de media die huisvrouwen

het meest efficiënt bereiken zeker voldoende representatief

om aantallen adverterende fabrikanten te bepalen. Deze

media waren damesbladen, familiebladen en radio- en t.v.-

programmabladen. De gegevens van de dagbladen
konden

dus gemist worden en bovendien
moesten ze gemist worden

omdat ze niet gepubliceerd worden in tegenstelling tot die

van de andere media.

Het Parool
van 20 juli ji. geeft een indicatie van de

marketing-mindedness van onze bierbrouwers, welke mijn

cijfers toch wel bevestigt. Namelijk 85 pCt. van de binnen-

landse bieromzet komt voor rekening van
5
brouwerijen,
terwijl 18 brouwerijen verantwoordelijk zijn voor de reste-

rende 15 pCt. van de markt. Voor deze laatste groep zou

binnen het referentiekader van mijn artikel een echt

marketingbeleid te hoge investeringen eisen en van de grote

vijf kan men mi. slechts hoogstens vier, t.w. Heineken,

Amstel, Grolsch en Oranjeboom, waarlijke nationale mer

ken noemen met nationale reclame en redelijke nationale

verkrijgbaarheid. Het feit dat grootwinkelbedrijven de

adverterende taak van de fabrikant in bepaalde gevallen

zouden hebben overgenomen, zou er op kunnen wijzen

dat detaillisten in deze branche meer marketing-minded

zijn dan fabrikanten. Wellicht een interessant studie-object

voor een volgend artikel?
Ten slotte vermeldt de Revue der Reclame
van 4 mei jI.

acht
adverterende fabrikanten in de koffie- en theebranche

(waarbij Douwe Egberts en Moccona tot één fabrikant

worden gerekend) in 1965. Mijn artikel was gebaseerd op

gegevens over het jaar 1964.

Bussum.
K. J. L. ALBERDINGK THIJM.

Doorstroming en de financiering van

het eigen woningbezit

I

N
Economisch-Statistische Berichten
van 15 juni 1966

wordt door de heer 1. van der Sluys nogmaals het door

hem voorgestelde systeem tot bevordering van het

eigen woningbezit verdedigd.

Gedurende de laatste jaren komt het herhaaldelijk voor,

dat woningbouwverenigingen bepaalde, daarvoor in aan-

merking komende woonblokken tegen, de marktwaarde

en -condities in aanmerking genomen, tamelijk gunstige

voorwaarden aan de bewoners aanbieden. In dit verband

is het interessant na te gaan, wat er gebeurt met de ,,meer-

waarde”, welke het bezit van de woningwetwoningen uit-

maakt nadat de leningen van de overheid gedurende de

afschrijvingstermijn terugbetaald zijn. Gesteld zou kunnen

worden, dat in veel gevallen 50 jaren na de bouw van

bepaalde woningen zou blijken, dat de afschrijving op deze

woningen te groot is geweest. Een mogelijke oplossing
voor de verdeling van dit ,,surplus” zou op de volgende

manier gevonden kunnen worden:

Iedere huurder van een woningwetwoning krijgt, na

ieder woonjaar, een certificaat waarin hem 2 pCt. of 3 pCt.

van de waarde van de woning toegezegd wordt. Na 50 resp.

33 jaren kan hij zijn certificaten inwisselen en is hij eigenaar

geworden. Bij verhuizing zal hij zijn certificaten aan de

hem opvolgende huurder, aan de woningbouwvereniging,

of aan een willekeurige belegger kunnen verkopen. Op deze

(zie verder op blz. 919)

(1. M.)

r.

II

v
rr

D

Yi
INTERNATIONAAL —
Zs
ADVERTENTIE BUREAU
BOLIJ N

&

916

Boekbespreking
Dr.
C. A.
Buningh: De toekomst van de Nederlandse. ondernemingsstructuur.

N. Samsom N.V., Alphen aan den Rijn 1965, 100 blz., f.
9,50.

D

E schrijver wil een geobjectiveerd

overzicht geven van vroegere en

vooral van de thans gangbare

opvattingen over de democratisering

van de onderneming. Na begrips-

bepalingen in het eerste hoofdstuk en

confrontatie van de begrippen met

gangbare opvattingen (hoofdstuk 2)

komt in een derde hoofdstuk een nadere

argumentatie van de noodzaak tot

democratisering, waarin invloeden uit

de onderneming zelf, uit de samen-

leving en uit de historie de revue pas-
seren. Het vierde hoofdstuk geeft wat

aanbevelingen voor maatregelen die de

ondernemingsdemocratie kunnen hel-

pen realiseren; het vijfde gaat over het

nut van normstelling in het bedrijfs-

beleid. Handig zijn de aan het slot (na

enkele conclusies van de schrijver) toe-

gevoegde samenvattingen van de in-

houd van enkele belangrijke publikaties

(van de Teldersstichting, het N.V.V.
enz.) alsmede het tabellarische over-

zicht van deze rapporten in het tweede

hoofdstuk.

Onjuist ljjkt mij de bepaling van het

begrip ondernemingsdemocratie zoals

de schrijver deze geeft. Hij verstaat er,

kort samengevat, onder: 1. deelname

door allen aan het beleid, meedenken,

vooral met betrekking tot het eigen

verant’oordelijkheidsgebied; 2. open-

heid van de onderneming, zo weinig

mogelijk geheimhouding; 3. zoveel als

mogelijk gelijke kansen, welke volgens

schrijver slechts bestaan als ieder ten-

minste op het eigen niveau actief mee

kan denken bij de keuze van de ver-

antwoordelijke leiders; 4. teamwork,

openheid met betrekking tot de be-

staande inkomensniveaus in de onder-

neming. Buningh vat onder democratie

niet het sterk betrekken van de lagere

en middelbare mensen in het ,bedrijf

bij de besluitvorming ten aanzien van

kernbeslissingen, ook niet het in het

leven roepen van arbeiderscommissa-

riaten en het streven naar een zo groot

mogelijke inkomensegalisering binnen

de onderneming.

Democratie, toch al vaak een warrig

begrip in bedrjfssituaties, wordt hier

nogal gedeformeerd: juist de grond-

gedachten van democratie, beperking

van macht ter voorkoming van wille-

keur en bestuur op basis van de wensen

van de bestuurden, haalt Buningh uit

zijn definitie. Wat overblijft heeft meer

te maken met het arbeidsklimaat of

met een stijl van Ieidinggeven dan met

een regeringsvorm. Zijn argumentatie
hiervoor acht ik goeddeels irrelevant:

de besluitvorming zou (bij het bestaan

van medezeggenschap) teveel aan slag-

vaardigheid verliezen, arbeiderscom-

missarissen zouden in gewetensconflic-

ten komen. Laat dit zo zijn; is een

situatie ondemocratisch omdat zij in-

efficiënt is of problemen oproept?

Waarom het probleem niet gesplitst in

een deel, betrekking hebbend op de

werkbeleving van de enkeling (partici-

patie, werkoverleg) en een deel, be-

trekking hebbend op de belangen-

behartiging van collectiviteiten (mede-

zeggenschap, topoverleg)?

Nu kan de schrijver alleen consta-

teren dat over de medezeggenschap in

de werksituatie geen principiële

meningsverschillen meer bestaan. De

zaken waarover werkgevers en -nemers

het niet eens zijn, juist de punten die

Buningh uit zijn probleemstelling licht,

komen na het tweede hoofdstuk niet

meer in discussie. Uit zijn conclusies

blijkt ook, dat de schrijver wel een

zekere verniaatschappeljking van de

onderneming wil en een humanisering

van het bedrijfsbeleid, maar dat hij de

bestaande machtsverhoudingen in we-

zen onaangetast wil laten. Dat is zijn

goed recht, maar men kan dit toch niet

als een objectieve weergave van stand-

punten aandienen. Daarvoor lijkt Bu-

ninghs visie teveel op het standpunt

van de verlichte werkgever.

Nog een paar kanttekeningen. Over

de ervaringen met het instituut van

arbeiderscommissarissen zijn de me-

ningen op zijn minst verdeeld (zie bijv.

Mr. Dr. A. A. van Rhijn in
E.-S.B.

van 31 maart 1965, blz. 296). Het gaat

dan ook niet aan, samenvattend te stel-

len, dat de resultaten ,,allerminst be-

moedigend” zijn geweest. Tussen. de

,,shop steward” en de bedrijfscontact-

man bestaan enkele wezenlijke verschil-

len, anders dan de schrijver suggereert.

In het vlak van de hervorming van de

onderneming is de schrijver véôr op-

voeding en tegen wettelijke verplich-

ting; de ondernemers moeten de eisen

des
tijds
verstaan. Wat dit laatste be-

treft akkoord, maar misschien moet

dan de leerplicht voor ondernemers

worden ingevoerd? Een verdere ver-

vlakking van de inkomensverdeling zou

kunnen leiden tot een voor onze cul-

tuur noodlottige afname van de per-

soonlijke inzet, vreest de schrijver. Van

verval zal mi. eerst sprake zijn, als we
zulke faciele opmerkingen serieus ne-

men.

Het cultuurhistorisch overzicht in het

derde hoofdstuk, als inleiding tot in-

vloeden die tot democratisering nopeti,

treft hier en daar wel door een beknopte

formulering die de kern van de zaak

treft, maar kan in dit korte bestek

toch niet veel wezenlijks bijdragen. Wie

weet niet, dat Erasmus en Marx ons

denken hebben beïnvloed? De bijge-

voegde grafiek, waarin het verloop van

enkele invloeden binnen onze samen-

leving wordt afgebeeld (de trend is ge-

lukkig opwaarts) heeft evenmin veel

zeggingskracht.

In het vierde hoofdstuk worden wel

tips gegeven, die het bedrijfsbestuur

ten goede kunnen komen. Ook voor

dit hoofdstuk geldt echter mijn be-

zwaar, dat slechts een gedeelte van de

problematiek aan de orde komt. Het

gaat veel meer over leiderschap en

participatie en over bruikbare metho-

dieken dan over democratie in strikte

zin. Veel sterker geldt dit nog voor het

vijfde hoofdstuk (over de betekenis

van normen voor het moderne onder-

nemingsbeleid), waarin op zichzelf ac-

ceptabele uiteenzettingen voorkomen.

Samenvattend moet mijn oordeel

zijn, dat de schrijver in zijn overzicht

van bestaande gedachten nogal wat

subjectiviteiten heeft gevlochten, ge-

baseerd op een probleemstelling die

belangrijke facetten onvoldoende tot

hun recht doet komen. Bovendien acht

ik schrijvers argumentatie – op meer

plaatsen dan ik kon noemen – nogal

aanvechtbaar.
Rotterdam.
C. VAN DER vLIES.

(I.M.)

ee

Algemene

Bank Nederland
(Nederlandsche Handel-Maatschappij
De Twèntsche Bank)

E-SB. 7-9-1966

917

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

LEERGANG OVER DE EUROPESE INTEGRATIE
VOOR AFGESTUDEERDEN
1966-1967

In het universitaire jaar 1966-1967 zullen nieuwe leergangen
over onderwerpen betreffende de Europese Gemeenschappen
worden gehouden te Leiden, Utrecht, Rotterdam en Tilburg.
Het programma van de leergang te Leiden volgt hieronder.

EUROPA-INSTITUU1 VAN DE RIJKSUNIVERSITEIT
TE LEIDEN

Onderwerp: Besluitvorming in de Europese Gemeenschappen:
theorie en praktjjk

12 november 1966 1. Algemene, politieke en institutionele
uitgangspunten 1950 – het krachtenveld in de daarop vol-
gende jaren: ontwikkeling van de verhouding Hoge Auto-
riteit tot Bijzondere Raad van Ministers – de opzet van de
E.E.G.-structuur in 1957 – akkoord van Luxemburg –
vooruitzichten en voorwaarden voor een verdere ontwikkeling
na de fusie van de uitvoerende instellingen.
Docent:
Maurice Lagrange, Conseïller d’Etat.

26 november 1966 2. Samenspel van de Europese Commissie
en de Raad – positie Comité Permanente Vertegenwoordigers.
Docent:
Mr. M. H. J. C. Rutten.

10 december 1966 3. ,,Tnteraction” nationale en supranatio-
nale administraties bij de voorbereiding en toepassing van
besluiten – ontwikkeling delegatie van bevoegdheden aan
Commissie – belang verschil in nationale tradities en werk-
wijzen voor bepaalde besluitvormingen.
Docent:
Prof. Mr. T. Koopmans.

14 januari 1967 4. Institutionele beïnvloeding van de be-
sluitvormende organen: Europees Parlement en Economisch
en Sociaal Comité.
Docent:
Prof. Mr. P. J. G. Kapteyn.

28 januari 1967

5.
Externe beïnvloeding van de besluit-
vormende organen: de rol van pressiegroepen, pers, vak-
verenigingen enz.
Docent:
Drs. L. Metzemaekers.

11 februari 1967

6. Het Hof als handhaver van en richting-
gever aan de Communautaire structuur.
Docent:
Mr. L. J. Brinkhorst.

Plaats:

Gravensteen, Pieterskerkhof 6, Leiden
Tijd:

Colleges 10.15 uur – 12.00 uur

Lunch:

12.15 uur – 13.30 uur

Discussie: 13.30 uur – 14.30 uur

Te koop tegen elk aann. bod

E.-S.B.
1958-1965
(8 linnen stempelbanden).

Br. onder nr. E.-S.B. 36-2,
postbus 42, Schiedam.

Bij het HAVENBEDRIJF kan een

academisch gevormde

organisatie-deskundige

worden geplaatst, die – rechtstreeks onder de directie – zal worden belast
met het verrichten van:

organisatorische onderzoekingen, in het bijzonder betrekking

hebbende op de structuur van het bedrijf en de aldaar gevolgde
procedures en werkmethoden;
formatieonderzoekiflgefl in het kader van de periodiek vast te

stellen personeelsformaties.

Vereist:
een technische of economische opleiding en een veelzijdige

ervaring in de behandeling van vraagstukken op organisatorisch

gebied.

Leeftijd boven
35
jaar.

Geboden:
een interessante werkkring in een dynamisch bedrijf.

Salaris enz.:
Salarisgrenzen
f
1.437,— –
f
1.901,— per maand.

Aanstelling boven het minimum is mogelijk.

Vakantietoeslag 6%.

De verordening inzake vergoeding van reis-, pension- en verhuis-

kosten is van toepassing.

De Gemeente is aangesloten bij het Instituut Ziektekostenvoor-

ziening Ambtenaren (I.Z.A.).

Gegadigden dienen bereid te zijn zich eventueel aan een psychologisch

onderzoek te onderwerpen.

Sollicitaties binnen 14 dagen, onder nr. 461, te zenden aan de chef van

het bureau Personeelvoorziening, stadhuis, Rotterdam.

Het is

helemaal•

geen

wonder

dat het advertentievolume
van E.-S.B., vooral het
laatste
halfjaar, zo sterk is
gegroeid.

Er zijn namelijk weinig
bladen, die zo goed zijn
ingevoerd bij de leiding
van het Nederlandse be-
drijfsleven (en daar nog
terdege gelezen worden
ook!) als
E.-S.B.

Dit is geen loze bewering
maar de keiharde conclusie
van het lezerskringrapport,
dat kortgeleden door een
ter zake kundige op
grond van een uitvoerige
enquête werd uitgebracht.

Vraagt u het ons eens ter
lezing (71 pagina’s) en u
weet waar u het zoeken
moet als u Mijnheer zelf
iets te zeggen hebt.

Adm.
E.-S.B. –
Postbus
42 –
Schiedam.

918

Kosten:

De kosten der leergang bedragen f. 30 te voldoen
op rekening no. 51610 van de Algemene Bank
Nederland N.V. te Leiden, t.b.v. het Europa-
Instituut.
Nadere inlichtingen en inschrijfformulieren dienen
te worden aangevraagd
bij
het Europa-Instituut,
Pieterskerkhof 6, Leiden, tel. (01710) 4 27 41, toestel
20.

Vanaf februari 1967 zal te UTRECHT een post-doctorale
leergang worden georganiseerd over het onderwerp

RECENTE ONTWIKKELINGEN IN HET EUROPESE
KARTELRECHT

Het ligt voorts in de bedoeling dat in de maanden januari
t/m maart te Rotterdam en Tilburg een leergang zal worden
gehouden over het onderwerp

GEVOLGEN VOOR DE EUROPESE INDUSTRIE
VAN DE ONTWIKKELINGEN IN DE E.E.G.

Nadere gegevens over deze leergangen zullen nog worden
bekendgemaakt.

(vervolg van blz. 916)

wijze zou zich, na een tijdsverloop van 50 jaren, een aan-

zienlijke spreiding van het woningbezit onder de minst

draagkrachtige groepen voordoen. Weliswaar zullen de

woningen in vele gevallen niet meer ,,up-to-date” zijn,

maar
dikwijls
zal toch blijken, dat zij voor bepaalde woon-

vormen – ouden van dagen, alleenstaanden, pas gehuw-

den e.d. – nog zeer bruikbaar zijn. Bovendien kan de

restwaarde, eventueel de grondwaarde na aftrek van de

sloopkosten, dienen voor de aanbetaling van een ver-

vangend pand.

Deze gedragslijn zou met zich brengen, dat het huidige

stelsel, waarbij de woningbouwvereniging verplicht is om
haar bezittingen
bij
liquidatie om niet aan de Gemeente

aan te bieden, herzien zou moeten worden. De huurders

van de woningen komen als het ware in de plaats van

de Gemeente.

Rotterdam.

Mr. E. WEIJGERS.

VOORAANSTAANDE FINANCIELE INSTELLING

heeft gelegenheid tot plaatsing van een academisch gevormd

Efficiency

bespoedigt

Uw contacten

met gegadigden.

*

JONG ECONOOM

Hij wordt toegevoegd aan het Hoofd Financiële Zaken en zal

als diens persdonlijke assistènt zich bezighouden met het

onderzoek naar en het opstellen van richtlijnen voor interne

financiële rapportering en planning. Hierbij zal hij intensieve

en gevarieerde contacten hebben met de verschillende ver-

antwoordelijke functionarissen door het gehele bedrijf heen.

Op
den duur behoort uitgroei naar een functie waarbij ook

externe contacten worden onderhouden tot de mogelijkheden.

De honorering is afhankelijk van leeftijd en ervaring, doch

zal tenminste f 15.000 per jaar bedragen. Ook zij, die binnen-

kort afstuderen, komen in aanmerking.

Met de hand geschreven sollicitatiebrieven met in formatie over

opleiding, praktijk en leeftijd en vergezeld van een recente pasfoto

voor 19 september a.s. aan het bureau van dit blad onder nummer

E.-S.B. 36-. 1, Postbus 42, Schiedam.

Indien

Uw telefoonnummer

In Uw annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan
tevens het

NETNUMMER

E.-S.B. 7-9-1966

919.

Geidmarkt

D

Eliquiditeitspdsitie van ons land is in de eerste helft

van 1966 slechter geworden. Duidelijke krapte-

verschijnselen op de diverse deelmarkten van de

vermogensmarkt met stijgende rentevoeten allerwegen zijn

hiervan het gevolg geweest. Uit ervaring weten wij, dat

in het spel der krachten de positie van de betalingsbalans

hierbij steeds een uiterst belangrijke rol pleegt te spelen.

Ook in 1966 blijkt deze factor veel betekenis te hebben

gehad. Dit kan men afleiden uit de mutaties in de goud-

en deviezenreserves van De Nederlandsche Bank, de ont-

wikkeling van de positie van ons land ten opzichte van

het I.M.F. en het verloop van het netto buitenlandse actief

der handelsbanken. Deze drie vormen op de betalings-

balans immers de belangrijkste salderingsposten, die

tezamen gelijk zijn aan het saldo op de totale rekening.

Uit de publikatie van de grootte van deze posten via het

C.B.S. door De Nederlandsche Bank krijgt men nog geen

geheel volledig beeld, omdat over een enkele sluitpost

geen gegevens beschikbaar zijn.

Het blijkt nu, dat in het eerste halfjaar 1966 de drie

genoemde posten met f. 637 mln, zijn gedaald. Bij be-

nadering geeft dit bedrag het tekort op de betalingsbalans

weer. In deze periode is dus eenzelfde bedrag uit de binnen-

landse omloop weggevloeid. De Centrale Bank heeft

hiervan f. 477 mln. gefinancierd, de handelsbanken f. 363

mln. De som hiervan is groter dan de genoemde f. 637 mln.,

omdat de netto vordering op het J.M.F. met f. 203 mln.. is

gestegen.

Tegenover dit ,,verlies” staan aanvullingen uit binnen-
landse bron. Slechts ten aanzien van de door de handels-

banken gecreëerde geldstroom worden wij geregeld op de

hoogte gehouden. In hoeverre boerenleenbanken en giro-

instellingen een rol spelen, wordt niet gepubliceerd. In

het geheel overheersen echter de handelsbanken. Uit de

gecombineerde balanscijfers van deze groep laat zich het

volgende afleiden. De mutatie in de kredietverlening

aan de lagere overheid en de private sector heeft in de

eerste zes maanden van 1966 f. 887 mln. (vorig jaar f. 667

mln.) bedragen. Tellen wij hierbij de wijzigingen, die zich

in de belegging op de binnenlandse kapitaalmarkt heeft

voorgedaan, dan komen wij op f. 808 mln, in 1965 en

f. 787 mln, in 1966. Om hun liqaiditeit te versterken hebben

de banken in het lopende jaar effecten afgestoten, daar-

MEPAL N.V.

Lochem

Voor de dagelijkse, leiding van
ons
productiebedrijf Mepex
N.V.
en de daarmede verbonden Groothandel
Mepal
Service
N.V.,
beide
gevestigd te Lochem
(GId.),
zoeken wij contact
met geïnteresseerden in de functie van

DIRECTEUR

Aan belangstellenden wordt verzocht zich schriftelijk,
onder toevoeging van een
overzicht
van genoten opleiding
en beklede functies,
te
wênden tot de heer J. Huiskamp
van het Twents Instituut voor Bedrijfspsychologie, Grundel-
laan 18, Hen gelo (0), die door ons gemachtigd is als ver-
trouwensman en intermediair op te treden. Geen naam
of
brief zal door hem- aan ons worden doorgegeven dan na
uitdrûkkelijke toestemming daartoe van de zijde van de re-
flectant.


FUNCTIE-INFORMATIE

Mepal N.V. verkoopt
een
modern en smaakvol uit-
gevoerd assortiment plastic serviesgoed van hoog-
waardige kwaliteit. Het is een bekend en gewaar-
deerd merkartikél geworden, dat via de betreffende
kleinhandel
een
goede afzet vindt. Een aantal nieuwe
huishoudelijke artikelen is in ontwikkeling. Het ligt
in de bedoeling om de dagelijkse leiding over het
productiebedrijf en de groothandel, die thans nog
in handen liggen van de huidige directeur, over te
dragen aan de nieuwe directeur, die op een ruime
inwerkperiode kan rekenen. De directeur-eigenaar
zâl zich daarna geheel toeleggen op de ontwikkeling
van nieuwe producten en markten.


GEVRAAGD WORDT

Een man bij voorkeur met academische vorming
(bijvoorbeeld drs. economie), die reeds enkele jaren
ervaring heeft

in de commerciële sector, in een
leidinggevende functie. De meest gewenste leeftijd
ligt rond 35 jaar. Bij de selectie zal in het bijzonder
op de dynamiek en het leidinggevend vermogen van
de candidaten worden gelet.


GEBODEN WORDT
Een managersfunctie, die als zodanig wordt gehono-
reerd. Naast salaris geldt een gratificatieregeling,
die- gerelateerd is aan de bedrijfsresultaten. Voor
huisvesting komt een in aanbouw zijnde, moderne
woning ter beschikking.

920

door uit dezen hoofde geidverminderend werkende, en de

rente op de kapitaalmarkt dus mede omhoog brengende.

Blijkt uit deze cijfers reeds dat de banken bruto in de

eerste helft van 1966 geen sterker effect op de binnenlandse

geidhoeveelheid hebben gehad dan in de overeenkomstige

periode vorig jaar, wanneer wij dat deel van de verstrekte

kredieten, dat niet tot geldschepping leidt maar slechts
bestaat uit het doorgeven van zich reeds in het verkeer

bevindend geld, aftrekken, dan worden de cijfers zelfs nog

gunstiger. In de eerste helft van
1965
liepen de eigenlijke

spaargelden en het kapitaal, de reserves en de op lange

termijn aangetrokken middelen met f. 352 mln, op, in de

eerste zes maanden van 1966 met f. 503 mln. Dit betekent

dus dat de handelsbanken de binnenlandse geldhoeveel-

heid in januari t/m juni 1965 met f.
456
mln. hebben doen

stijgen, in dezelfde periode van 1966 met f. 284 mln.

Door de financiële transacties van de Staat is er een

belangrijk bedrag in de circulatie gevloeid. De vordering

van de handelsbanken op het Rijk is slechts weinig ge-

stegen. De daling van het tegoed van het Rijk bij De

Nederlandsche Bank, hetwelk eenzelfde effect heeft, is

aanzienlijk. Waarschijnlijk gaat het in totaal om ca.

f. 300 mln.

Compleet is de calculatie daarmee niet, doch men mag

aannemen, dat de groei van de binnenlandse geldhoeveel-
heid geringer is geweest dan de toeneming van de behoefte

aan liquiditeiten.

Kapitaalmarkt

O

NDANKS enig pessimisme op de dagen véér de

inschrijving, is de lening van de Bank voor Neder

landsche Gemeenten een succes geworden. De Bank

heeft van het recht tot verhoging van het leningsbedrag

gebruik gemaakt en moest toch nog een reductie op de

inschrijvingen toepassen. Internationale leningen zijn reeds

enige jaren bekende verschijnselen op de diverse Europese

kapitaalmarkten. Thans is een lening aangekondigd ten

behoeve van een Nederlandse geldnemer, ni. Philips.

Het betreft hier een dollarlening – het gaat om $ 25

mln. -, waarvan het couponrendement 6/
4
pCt. bedraagt.

Het merkwaardige van dit soort leningen is, dat eerst

later, na de inschrijving, die overigens niet op een bepaalde

dag valt doch een bepaalde periode bestrijkt, de uitgifte-

koers bekend wordt gemaakt. Inschrijvers verkeren dus

in het onzekere t.a.v. het effectieve rendement.

N.V. KONINKLIJKE

ZWANENBERG-ORGANON

oss

zoekt gegadigden voor de functie van.

HOOFD AFDELING

COMMERCIEEL ONDERZOEK

De Afdeling Commercieel Onderzoek verleent diensten aan de tot het
concern behorende bedrijven bij het voeren van een doelmatige markt-
politiek in de ruimste zin.

In het bijzonder is het hoofd van de afdeling verantwoordelijk voor:

•de verkenning van markten, welke voor het concern en de afzonderlijke
bedrijven van belang zijn, alsmede de daarmee gepaard gaande docu-
mentatie en analyse. –

o beheer en uitvoering van onderzoeken in de consumptiev sfeer.

• harmonisering van technieken op het terrein van marktonderzoek, welke bij de verschillende bedrijven worden gehanteerd.
Voor deze functie is een zeer ruime kennis en ervaring op de onderhavige terreinen vereist. Alleen zij die thans een leidinggevende positie vervullen,
gelieven te refleeteren.

Sollicitaties te richten aan de N.V. Koninklijke Zwanenberg-Organon,
Hoofd Afdeling Sociale Zaken, Gasstraat 1 te Oss.

E.-S.B. 7-9-1966

921

Indexcijfers aandelen

30 dec.

H.
&
L.

26 aug.

2 sept

30 dec.

26 aug.

2 sept.
(1953
=
100)

1965

1966

1966

1966

1965

1966

1966
Algemeen

………………
343

361 —253

262

253

Kon. Zout-Ketjen

………..
765+

425

402
Internationale concerns

477

513-339

351

339

Zwanenberg-Organon

…. …..
f. 171

f. 158,50

f. 151,50
Industrie
………………..
313

322-244

251

244

Robeco
…………………
f.222

f. 190

f. 187
Scheepvaart

…………….
136

140-100

102

100
Banken en verzekering
……..
180

187— 137

143

137

New York.
Handel enz .

…………….

163

167— 124

128

124

Dow Jones Industrials

…….
964

781

788
Bron:
A.N.P.

CBS., Prijscourant.

Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)

5,98

6,68

6,65
Aandelenkoersen a).

Aandelen: internationalen b)

4,0
Philips

…………………
f. 112,56

f.

88,10

f.

85,20

lokalen b)

. ……..

4,2
Unilever, cert .
……………

f. 114

f.

80

f.

74

Disconto driemaarids schatkist.
Kon. Petroleum

………….
f. 147,60

f.
115,70

f. 112,30

papier

……………….
4’/,

5,0

5,0
A.K.0.

………………..

f.

77,80

f.

54,90

f.

55,40
K.L.M
……
……………

f. 268

f. 478

f. 432
Hoogovens, n.r.c .

………..

440

2964

290

a) Aangepast voor kapitaalwijzigingen..
E.M.S .
…………………

190

1344

.

127

b)
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.

C. D. JONGMAN.

Philips

International

Finance

S.A.
BANDEN E.-S.B.
gevestigd in het Groothertogdom Luxemburg
1965

Er zijn

nog

enkele

banden

be-

Uitgifte

.
schikbaar voor de jaargang 1965.

Zendt uw bestelkaart nu wel om-

van
gaande in daar de voorraad slechts

nominaal
$
25.000.000,–

beperkt is.

6I
4 o
!
o
1
0-jarige obligaties

1976
per

Bestelacires:

N.V.

Koninklijke

Nederlandsche
onvoorwaardelijk gegarandeerd door
lc

Boekdrukerij
H.
A.
M.

Roelants.

Postbus
42,
Schiedam.

N.V. PHILIPS’ GLOEILAMPENFABRIEKEN

gevestigd te Eindhoven
.dfl..

in stukken, groot nominaal
$
1.000,- aan toonder.

Deze lening zal worden overgenomen door een internationaal syndicaat onder
leiding van

N. M. Rothschild
&
Sons
Voor vacerende functies
Amsterdam-Rotterdam Bank N.V.
en beschikbare krachten
Pierson, Heidring
&
Pierson.

op,
hoog niveau zijn de
Ondergetekenden berichten, dat deinschrijving op bovengenoemde obligaties,
advertentiekolommen van
met levering buiten Nederland, openstaat tot

,Economisch-Statistjsche
maandag 12 september 1966, 16.00 uur
Berichten”

het

aangewezen
op de voorwaarden van het Bericht d.d. 1 september 1966
medium:
bij hun kantcren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage
en
Zaltbommel, voor zover aldaar gevestigd.

Exemplaren van het Bericht en inschrijvingsbiljetten zijn bij de kantoren
le)
Omdat Uw annonce onder

van inschrijving verkrijgbaar.
de aandacht komt van stofper-

Amsterdam,
soneel in

de

grote

bedrijven.

1 september 1966.
Zaltbommel,

AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.

PIERSON, HELDRING
&
PIERSON
2e)

Omdat
Uw
annonce wordt

ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.
gelezen door diegenen, die de

HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V.
zakelijk belangrijke beslissingen

MEES
&
HOPE
nemen, of daarbij

van

grote

FRED. PHILIPS
Invloed zijn.

922

T

..

;

.I

.

,.

,

.

/
.

;.

,

l

;

….

.,

.

Tot
9851.
ruimtebesparing met Qen Kodak Record8k Microfilm systeem!.

Ditis de
ruimte
die
vrijkwam
door-MicrôfiIm
G.._.

Met een Kodak Recordak Microfilm systeem heeft u geen

. Kodak Recôrdak Micro film
,huisvestins”-problemenvooruw archief of anderop te

98%),

bergen informatiemateriaal. Eén Recordak systeem
IS

zi)n veilig (onbrandbaar) en deiosten -.
speciaal ontworpen om met een minimum aan ruimte
van microfilm op zichzelf zijn laag.

veel documentatiè op te kunnen bergen. Het maakt een
e
OCO
rk
7=
i).

archiëf gemakkelijker hanteerbaaren snellrte raadplegen. .
p. . Vraag vrijblijvend inlichtingen
Recordak’ .Microfilm systemen laten zich gemakkelijker

bel onderstaand nummer of zend de bon
. ..

in voor uitvoerige documentatie. inpassen in bestaande systemen en bieden daarbij onbe-

………………. …

.

perkte mogelijkhedèn tot vereenvoudiging en besparing.

BON

. NN5:
NAAM: . ………..
………………………………………………….
………………………………..:

:

FuNcTiE.

……………………………………
…………..
…………………………………..
….

………………………………………………………………………………………….

ADRES

……………………………………………………………………………………………
:
.

.

wenst nadere inlichtingen over Kodak Recordak Microfilm systemen.

VOOR
;
FEl LL OZ E RE G’IS TR1& T! E

923

Een snelgroeiend Nederlands concern
met buitenlandse vestigingen zoekt een

BEDRIJFSJURIST

Deze zal worden belast met de behande-
ling van de juridische kant van industrië-
le en cômmerciële activiteiten van het
concern, ook in het internationale vlak.

De honorering en de perspectieven van
deze interessante en veelzijdige functie
zijn uitstekend. Leeftijd tot 35 jaar.

Zij die voor deze functie in aanmerking
kunnen en willen komen, worden ver

zocht om, bij voorkeur schriftelijk, con-
tact op te nemen met ondergetekende.
Een strikt vertrouwelijke behandeling
wordt gegarandeerd.

J
Ir. C. . M. EIJSBOUTS w.i.
ADVIESBUREAU VOOR ORGANISATIE EN ONTWIKKELING
O

‘s-Hertogenbosch – P.O. Box 143 – Tel, 04100-36672

PP
E.

S.Be
,,

onmisbaar voor hem,

die zich interesseert in

de economische,

financiële en sociale

problemen van deze tijd

.

Postadres voor
proefnummers en

abonnementen

(f 36,50 per jaar):

.

Weekblad

Economisch-

Statistische Berichten

Pieter de Hoochweg
118, Rotter-
dam
6
—Telefoon
(010) 238040
Giro 8408

U
nice na N
.V.,
Amsterdam, moedermaatschappij van de Inter-

nationale C &
A Brenninkmeijer-groep,
vraagt voor haar eco-

nomische afdeling

DOCUM ENTALIST

met bedrijfseconomische ervaring

(leeftijd 25 jaar of ouder)

Deze functionaris zal worden belast met het verzamelen en

excerperen van internationale literatuur en gegevens over een

aantal onderwerpen.

Voor deze functie is vereist een middelbare schoolopleiding, een

behoorlijke talenkennis (Engels – Duits – Frans) en çen brede

economische belangstelling.

Kennis en ervaring op het gebied van documentatie is nood-

zakelijk.

Kandidaten met een bedrijfseconomische opleiding genieten de

voorkeur.

Aan de juiste kracht wordt een interessante, ruim gehonoreerde

werkkring geboden met uitstekende social. voorzieningen en

goede toekomstmogelijkheden.

Brieven, met opgave van leeftijd, godsdienst, vooropleiding,

ervaring, enz., te zenden aan Unicena N.V., Afdeling Personeels-

zaken, Keizersgracht 492 – 496, Amsterdam-C.

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave

deze wegwijzer, speciaal voor de
particuliere belegger, wat inhoud,
actualiteit en objectiviteit betreft
waardeert.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.

2, Een Uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Neder-
land.

49 Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven en
uiteraard zonder sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel-Bot, Postbus 42, Schisdam.

924

Wat zijn Iglo diepvries maaltijden?

Even vernuftig als eenvoudig. Een

warme maaltijd vor uw personeel
met een minimum aan materiaal!

Nu kan uw bedrijf volstaan met een
diepvrieskast en een verwarmings-

oven, waarin. 36 of 72 maaltijden binnen een half uur gebruiksklaar

worden gemaakt,op elk moment

dat u wenst. En… keuze uit meer

dan twinfig gerechten of samen-
stellingen.

Wat kosten Iglo dipvriesmaahijden?

Rekent u zelf even mee… Géén
grote onrendabele investeHngen,

géén opslagruimte, geen tijdverlies,

geen afwas van borden, niets meer
schoon te maken, te schillen of te
snijden, nauwelijks personeel… en

toch elk uur van de dag complete
maaltijden voorradig. Hoe u ook

rekent, de uitkomst is altijd: voor-
dëlig.

Het Iglo warme m’aaltijden systeem
wordt onder meer gebruikt door:

Kon. Staalfabrieken Demka N.V.
te Utrecht • Scania ‘abis Neder-
land N.V. te Zwolle • Kon. Mij.
,,De Schelde” te Vlissingen •
Staatsdrukkerij enUitgeverijbedrijf
te Den Haag • ‘Pakhuismeesteren
N.V. te Rotterdam • N.V. Werf
Gusto te Schiedam • N.V. Amstel
Brouwerij te Amsterdam en ‘Hel-
mond • ,,Exota” Limonadefabrie-ken te Dongen
o
Nederlandse Te-
levisie Stichting te Amsterdam •
Gemeenschappelijk Administratie
Kantoor te Amsterdam • Kqn.
Fabrieken C. J. Van Houten & Zn.
te Weesp
0
Kon. Fabrieken T.
Duyvis Jz. N.V. te Koog a/d Zaan
• A. E. Ruys N.V. te Haarlem.
Het Parool te Amsterdam. –
*
Meer dan 150 cantines in twee jaar. Richt uw verzoek om inlichtingen aan Tglo N.V., de heer J. van der Zeijden, Nijenoord 1 A, Utrecht, Tel. 030-35 641

IGW.D.IEPVRIESMAALTIJDEN.El

E.-S.B. 7-9-1966

925

rA’
e

De Koninklijke AaBe wollenstoffen- en dekenfabrieken n.v.

te Tilburg
zoekt kontakt met een

Bedrijfseconoom

Als rechterhand van de economisch directeur zal hij deze ter zijde staan op het

terrein van de administratie, o.a. speciaal ten aanzien van budgettering, kostprijs-
berekening en de computer-afdeling.
Hij dient nauw samen te werken met de interne accountant, de chef administratie

en de chef van de computerafdeling.

Verèisten:

doctoraal examen economie, bedrijfseconomische richting;

leeftijd tot 130 jaar;

militaire dienst vervuld hebbende.

Belangstellenden wordt verzocht.geschreven sollicitaties met uitvoerige inlichtingen,

voorzien van een recente pasfoto, onder letters BE te richten aan de Directie.

926

Af

Moderne grijer-/stukgoedkranen in de hoven von
Rotterdam.
Voor grijerbedrijf: 71 ton125 m.
Voor stokgoedbedrijf: 6 ton130 m.

WERFKRANEN

DRIJVENDE KRANEN

HAVEN WIP K RAN EN
E RTS VER LAAD BRUGG EN

LOOPKRANEN

TRANS P0 RTIN STA L LATI ES

SCH EEPSDEKINSTALLATIES

H EN S EN

ROTTERDAM

HELLINGINSTALLATIES

LIFTEN

POSTBUS 5040 -TEL. (010)17 28 60- TELEX 21612 – TELEGRAMADRES ,,MAHENSRO”

E.-S.B. 7-9-1966

927

Bij het
HOOFDBEDRIJFSCHAP DETAILHANDEL,

Nieuwe Parklaan 74, Den Haag, is een vakature voor een

ECONOOM
voor gevarieerde taken die de actualiteit ophet terrein

der distributie steeds op de voet volgen.

Gezocht wordt een dynamische persoonlijkheid yan

maximum 35 jaar, met academische of gelijkwaardige

opleiding, die zich ondanks een zelfstandige inbreng ook
in teamverband thuis voelt, in staat ingewikkelde vraag-

stukken in woord cn geschrift in een aansprekende stijl

uiteen te zetten.

1-liertegenover wordt geboden een werkkring met uit-

stekende salarisvoorwaarden en promotiekansen.

Schriftelijke sollicitaties te richten tot de algemeen

secretaris.

ie
L
~LX

DE RIJKSDIENST VOOR DE IJSSELMEERPOLDERS
te Zwolle vraagt voor de Sociaal-Economische Floofdafdeling
ter standplaats Oostelijk Flevoland een

ECONOOM

Zijn taak zal liggen bij de voorbereiding der werkzaamheden
voor de ontwikkeling van Lelystad.

Vereist wordt naast een academische opleiding in de eco-
nomie een gebleken belangstelling voor planologie en socio-
logie.

Salarisgrenzen van f. 1.104,— tot f. 1.553,— per maand,
exclusief 6
°
/ vakantie-uitkering.

AOW-premie voor Rijksrekening.

Aanstelling boven minimum vindt plaats afhankelijk van
leeftijd en ervaring.

Schriftelijke sollicitaties onder vac. no. 6-491117188 (in
linkerbovenhoek brief en env.) zenden aan Bureau Personeels-
voorziening en Bemiddeling van de Rijks Psychologische
Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

N.V. Hazemeyer, Hengelo

een elektrotechnische industrie met 2500 man personeel vraagt

EEN
CII
E F
vor haar interne controle-afdeling

De chef van deze afdeling is de rechterhand van de con-

troller van de
onderneming.

Hij geeft leiding aan
10
medewerkers.

Wij vragen een energiek assistent-accountant, ervaren in

fabriekscontroles,
die met zijn
studie is gevorderd
tot en

met admin. organisatie.
Hij moet in
staat
zijn in
ons
dyna-

misch bedrijf inventief mede te werken.

Leeftijd rond 35 jaar.

Reële husvstingsmogelijkheden
zijn in Hengelo aanwezig.

=]EN.V:.
azemerHeIo

Sollicitaties met personalia, opleiding en ervaring te richten aan

de Directie, Tuindorpstraat 61, Hengelo.

Volledige concenlrolie. Niets onf000t do dirigent Niets ont000t
h,t
publiek. Een IrennOni,gh samenspel met eer, onr,essend
,eeutte et
BiJeonderoe,ndeeht krijgt ook Uw ndeedentle In liet neklijd. schrift Een tijdschrift wordt gelezen In een
rustige
slee,.
BIJ
uitstek de gelegenheid om
U.
vetkOopboedschep le lanceren.
Dserom edeederen steeds méèr bedrijven. met growiend aus.
0.5.1e e.kllJds*htlltenl

Wis isei. sge
heeft

édzrerdesld k v4tebnft.a

928

IN BEELD VAN EEN BLOUSE!

Wat een beeldige blouse, mevrouw. En wat

een heer is meneer in dat nieuwe overhemd.

Gekocht in uw vakantie in Italië? Ja, die

Italianen hebben èr wel slag van. In nylon

zijn die mensen zo goed!

Nu even een pikant detail (dat kan wel na

die zonnige dagen). Die blouse is inderdaad
,,made in ltaly”. Maar de grondstof voor die

nylon is oorspronkelijk uit Nederland

afkomstig. En wel uit uw eigen Limburg, waar

Staatsmijnen/DSM een grote fabriek voor
de nylon-grondstof caprolactam heeft staan.

Een gezonde vraag: waarom koopt die grote
nylon-fabriek in het Noord-Italiaanse
Gozzano nu uitgerekend Nederlandse
caprolactam? En dat, terwijl Italië zelf ook

caprolactam fabriceert. Waarom dat gecom-

pliceerde transport over de Alpen? U denkt:

misschien omdat Staatsmijnen/DSM-

caprolactam zo goed is: U hebt gelijk –

dat is één der belangrijkste redenen. Want

bij het spinnen van nylondraad is zuiverheid

van de grondstof van vitaal belang om

draadbreuk te voorkomen.

Welnu: Staatsmijnen/DSM-chemici

garanderen dat er met hûncaprolactam

nylondraden van ten minste 3.000 kilometer

aan één stuk kunnen worden gesponnen.

En zo pendelt wekelijks een aantal 23 tons

zware vrachtwagens met aanhanger-tanker
tussen Limburg en Italië. Zomer en winter,
dag en nacht, weer of geen weer. Langs

diepe ravijnen, over de Brenner met de

kostbare lading vloeibare caprolactam die

constant boven de 70
°
C moet blijven

gedurende 1600 soms barre kilometers.

En zo komt het dat de Italiaanse nylon van

uw modieuze blouse, uw fleurige week-ender

of chique das tôch oorspronkelijk made in

Holland” kan zijn. Dat mag, ook u – dachten

wij – best even een plezierig gevoel geven.

Want Staatmijnen/DS.M en u hebben immers
veel met elkaar te maken. Dâgelijks, met

hönderd en één gewone dingen. Grote en

kleine. En in de toekomst steeds meer, want

de research van Staatsmijnen/DSM speurt

onophoudelijk naar nieuwe stoffen met

betere of nieuwe eigenschappen.

STAATSMIJNEN/DSM () CHEMIE

E.-S.B. 7-9-1966

929

KABELS

voor

sterkstroom

en
telecommunicatie

OHRA

STAALDRAAD

walsdraad / getrokken draad

STAALBAND

warm en koud gewaist

L1AL

N.V.NEDERLANDSCHE

KABELFABRIEKEN

DELFT

– – – –

L)tIMfl

uitvoeringsorgaan sociale verzekeringswetten

Op ons hoofdkantoor te Utrecht kan geplaatst

worden een

JONG ECONOOM

De door deze functionaris te verrichten werkzaam-

heden zullen liggen op het terrein van kostenbewaking,

budgettering, budget-analyse en het (mede) oplossen

van administratief-organisatorische problemen.

Gedacht wordt aan een ec.-drs. (bedrijfseconomische

richting) van ca. 30 jaar met enkele jaren ervaring,

bij voorkeur in een administratief bedrijf.

Brieven met gegevens omtrent leeftijd, ervaring etc.

te richten aan de Directie.

Bedrijfsvereniging voor

Detailhandel en Ambachten

Nijenoord 1 – Utrecht.

ZIEKTEKOSTEN

VERZEKERING

POSTBUS 87

ARNHEM

TELEFOON 08300-35651

930

Auteur