UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
4 mei 1966
51ejaargang, no. 2540
verschijnt wekelijks
COMMISSIE VAN REDACTIE:
L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
REDACTEUR-SECRETARIS:
A. de Wit.
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
P. A. de Ruiter.
51
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vleriçk.
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR BELGIË:
J. Geluck
•
u
:i.’i
Parkinson was here
……..
475
Drs. J. R. Zuidema:
Labour voör het examen af-
gewezen
……………..
476
K. J. L. Alberdingk Thjjm:
Hoe
marketing-minded
is
onze
voedings-
en
genot-
middelenindustrie?
……..
479
Drs. A. A. van Straaten:
De positie van Nederland als
exporteur van tarwebloem..
481
Drs. L. A. van der Linden:
Reclame
voor
reclame-
onderzoek
……………
485
Ingezonden stuk:
Dr. A. A. de Boer: Kiespijn:
genezen of
een kunstgebit?
met een naschrift van Drs.
R. Iwema
…………….
487
Prof. Dr. C. D. Jongman:
Geld- en kapitaalmarkt….
489
11114
1
1
4:b’L.I.]
ii: [.1
1
1.]
Parkinson was here
T
HE trouble with the working classes is that they simply don’t want
to work”. Aldus citeert Van het Reve in 0p
weg naar het einde
een
kennis van wie hij voorts meedeelt dat deze weliswaar ,,iemand het
bloed naar het hoofd moet hebben doen stijgen, maar toch niet geheel
zonder charme moet zijn geweest”. Een soortgelijke opmerking zou men
kunnen maken over de man die wereldberoemd is geworden door zijn even
geestige als – veelal – ongenuanceerde uitspraken: C. NorthcoteParkinson,
al zijn het bij hem niet zozeer ,,the working classes” dan wel bureaucratie
en belastingen die het moeten ontgelden. Jongstleden maandagavond heeft
men zich hiervan kunnen overtuigen in de aula van de Nederlandse Eco-
nomische Hogeschool, waar Parkinson zijn wetten toepaste op ‘de diplo-
matie en de internationale organisaties.
Men behoeft Parkinson niet te hebben gelezen om van zijn wetten te
hebben gehoord. Men kan evenzeer stellen dat men Parkinson niet behoeft
te horen om te weten wat hij zal gaan zeggen. Wat hij vertelde over diplo-
matie (,,another form of tourism”), over ambassades met hun uitgebreide
staven, over de Verenigde Naties, wier gebouw ,,symbolizes the failure we
are heading” was bijzonder grappig en hij stak heel wat verbaal vuurwerk
af tot groot vermaak van zijn publiek, maar toch is men geneigd zich achteraf
de vraag te stellen: ,,Zou hij nu ook menen wat’hij zo schertsenderwijs zegt?”
Nu wij zijn jongste boek
East and West
hebben gelezen, moet ons ant-
woord op de laatste vraag ,,ja” luiden en dat is een bedenkelijk trekje in
het verschijnsel-Parkinson. Voorop zij meteen gesteld dat wij
East and West
minder geslaagd vinden dan zijn bekende trits
Parkinsons Law, The LaIv
and the Profits, In-laws and Outlaws,
die eenieder, hoezeer men ook be-
zwaren kan hebben tegen het kwalijke ondertoontje, wel amusant môet
vinden.
East and West is helaas zelfs niet amusant.
Parkjnson ontvouwt in dit boek, een geschiedenis van de beschavingen,
de theoriè dat de geschiedenis een voortdurend verschuiven te zien geeft
van initiatiefen overwicht van Oost naar West v.v., een ,,zuigerbeweging”.
Momenteel verkeren wij in een stadium dat het Westen in het defensief
wordt gedrongen en het Oosten het initiatief gaat nemen. Wij hebben ons
zelfrespect verloren, hetgeen blijkt uit de decadentie van de Westerse kunst.
Het leiderschap dat het Westen nog te bieden heeft wordt het best ge-
illustreerd door de architectuur van het V.N.-gebouw: d.w.z. geheel waarde-
loos. Hawaii-shirts en Bermuda-shorts zijn symbolen van onze ineen-
storting enz. Het Communisme wordt met een godsdienst vergeleken, een
idee dat langzamerhand ook niet meer flonkert van originaliteit en waarop
wel wat valt af te dingen. De dreiging van het Oosten doet in het Westen
een solidariteitsdrang ontstaan: oecumene, maar ook McCarthey en de
Ku Klux Klan. Dat de beide laatste fenomenen uitingen zouden zijn van
een solidariteitsdrang ontgaat ons eerlijk gezegd. De Rissen zijn onze
bondgenoten tegen de Chinezen en tegen hen moet de Sowjet-Unie het
nieuwe Byzantium vormen. Aan pasklaar gemaakte historische parallellen
geen gebrek. Jammer voor Parkinson echter: de geschiedenis herhaalt zich
nooit (precies eender). De verkiezingsnederlaag van de Engelse Conser-
vatieven in 1905 was uiteindelijk waarschijnlijk een van de redenen van het
uitbreken van de eerste wereldoorlog. Economisten herinneren zich natuur-
lijk de zonnevlekkentheorie.
Parkinson is geestig, in zijn causerie jI. maandagavond, in zijn drie
,,wettenboekjes”, niet echter in
East and West.
Wat hij elders goedmaakt,
althans relativeert door zijn humor, komt in zijn laatste boek onverbloemd
tot uiting: conservatisme en reactie.
dR
475
Labour voor het examen afgewezen
Het
onderzoek
van Toussaint
T
EGEN het einde van 1965 promoveerde aan de Neder-
landse Economische Hogeschool de heer J. R. Tous-
saint o.p een proefschrift getiteld: ,,De Labour Party
en de Britse Volkshuishouding”
1).
Deze titel suggereert
meer dan het boek geeft. De schrijver heeft zich als doel
gesteld na te gaan welke opvattingen in de Labour Party
hebben bestaan over het economisch aspect van de volgens
Labour gewenste maatschappelijke orde en tot welke con-
crete beleidsdaden deze opvattingen, voornamelijk in de
periode van het kabinet-Attlee (1946-1951), hebben geleid.
Niet het denken van Labour over de Britse volkshuis-
houding in al haar aspecten wordt aan de orde gesteld,
maar alleen het economisch aspect daarvan, waarbij op-
vattingen over andere kanten aan deze volkshuishouding
slechts aan de orde komen voor zover dat nodig is om de
economische kant, de gedachten over de economische orde,
te begrijpen. De schrijver heeft zich derhalve wijze
beperkingen opgelegd.
Het onderzoek is systematisch opgezet. Het eerste deel
is gewijd aan de opvattingen over de economische orde.
Het geeft antwoord op de vragen: waarom stond nationa-
lisatie in het denken van Labour zo centraal, waarom werd
op een bepaalde wijze over centrale planning gedacht,
waarom waren er vele problemen in economicis waarover
helemaal niet werd gedacht? In dit gedeelte worden de
programma’s van de partij geanalyseerd en wordt een
interessante poging gedaan de zondvloed van woorden en
vage mededelingen in de programma’s te condetseren tot
systematische overzichten van primaire en afgeleide doel-
einden en tot de voor de realisering van deze doeleinden,
naar Labours mening, adequate middelencomplexen.
Het tweede deel is gewijd aan de toepassing in het licht
van de in het eerste deel ontwikkelde visie. Wat is er te
voorschijn gekomen tijdens het bewind van het kabinet
Attlee, het enige kabinet in de periode tussen het ontstaan
van de partij in het begin van deze eeuw en 1960
met een zodanige meerderheid in het Parlement dat
Labour bewust een eigen beleid kon voeren. Dit tweede
deel is gesplitst in twee onderdelen. In het eerste worden
voornamelijk de economische planning en de mededingings-
politiek aan een beschouwing onderworpen. De auteur laat
ons zien waarom van centrale planning geen sprake is
geweest en waarom Labour zich tot zwakke pogingen tot
partiële planning heeft beperkt. Dit gedeelte van het boek
is zeer interessant voor die beschouwer, die gewend is te
denken in het stramien: socialisme betekent centrale plan-
ning, Labour is socialistisch, dus een Labourregering zal
centrale planning toepassen. Voorts maakt de auteur duide-
lijk waarom van een mededingingsbeleid nauwelijks sprake
is geweest. Het tweede onderdeel is gewijd aan het meest
concrete punt in alle Labourprogramma’s, het panacee
voor zo niet alle dan toch vele maatschappelijke kwalen:
nationalisatje. In deze hoofdstukken wordt duidelijk ge-
maakt, dat nationaljsatje op zichzelf niets oplost, maar op
zijn best een wellicht noodzakelijke stap voor het vinden
van een oplossing is en alleen dan zin kan hebben,
indien over de mogelijke oplossing van de vraagstukken
1)
De tussen haakjes geplaatste getallen in de tekst verwijzen naar de desbetreffende bladzijde van het proefschrift.
van reorganisatie van de genationaliseerde ondernemingen
is nagedacht.
In het onderzoek treedt klaar aan het licht welke tekort-
komingen de visie van Labour op de functionering van
het economisch bestel in een hoog ontwikkeld, geïndustria-
liseerd land vertoonde en hoe dit tekort aan visie zich
heeft gewroken. Daar Labour er kortelings voor de tweede
maal in de historie van haar bestaan in is geslaagd een
ruime meerderheid in de Commons te behalen, heeft het
boek actuele betekenis. Het zij opgemerkt dat het boek
uitstekend toegankelijk is dank zij goede registers en dank
zij enkele hoofdstukken, welke het in enig onderdeel be-
sprokene samenvatten. De hoeveelheid materiaal die in
het boek verwerkt is, dwingt respect af.
De visie van Labour
L
ABOUR wenste de maatschappelijke orde te wijzigen
omdat zij zich met de bestaande kapitalistische orde
niet kon verenigen. Wie een orde wil wijzigen, moet
een visie hebben op de processen, die zich in die orde af-
spelen. Van deze visiç hangt af welke oorzaken de afloop
bepalen. Wie een andere uitkomst wil realiseren, zal de
oorzaken die naar zijn mening leiden tot een ongewenste
uitkomst, zodanig moeten beïnvloeden, dat een resultaat
ontstaat, dat beter past bij de door hem gestelde verlangens.
Wèlke politiek is aangewezen, is derhalve ,,. . .a matter
of judgment”
2),
een oordeel over de oorzaken die terzake
doen. Wat was het oordeel van Labour over de werking
van het economisch proces? Daartoe behoeven wij een
korte historische beschouwing.
De Partij is ontstaan uit een drietal stromingen: de socia-
listische
Independent Labour Party,
een stroming in de vak-
bonden tot het oprichten van een eigen politieke partij,
de
New Unionists,
en een groepje jonge intellectuelen met
als leiders Bernard Shaw en Sidney Webb, de
Fabian
Society.
De visie op de werking van het economisch proces
in de bekritiseerde kapitalistische maatschappij wordt in
hoofdzaak door deze Fabians geleverd. De leiders, Shaw
en Webb, hebben een zekere economische scholing gehad
en wel van niemand minder dan Philip Henry Wicksteed
en Francis Ysidro Edgeworth. Maar deze beide econo-
misten van stellig uitzonderlijk formaat zijn er niet in ge-
slaagd van Shaw en Webb lieden te maken met ,,a strong
command of economic theory”
3).
Gelijk wij zullen zien
heeft de partij het ook in latere jaren blijkbaar niet de
moeite waard geacht lacunes op dit stuk aan te vullen,
hetgeen Labour tot en met 1951 parten heeft gespeeld.
De visie van Labour komt in wezen neer op een mengsel
van neo-klassieke economie met een flinke scheut Ricardo,
Owen en John Stuart Mill. De auteur van het proefschrift
schrijft dat de Fabians in het midden lieten ,,welk mecha-
nisme de Fabiaanse economie in beweging moest
houden”
4).
Het komt mij voor dat deze opmerking niet
geheel juist is. Naar mijn mening hebben de Fabians deze
taak aan het prijsmechanisme toebedeeld, doch dat zo
2
)Joan Robinson: ,,Economic Philosophy”, Londen 1962,
blz. 98.
G. J. Stigler: ,,Bernard Shaw, Sidney Webb and the theory
of Fabian Socialism” in Essays in the History of Economics,
Chicago 1965, blz. 286.
Proefschrift blz. 67; zie ook blz. 167, waar een beroep op
de ,,invisible hand” wordt gedaan, alsmede blz. 110.
476
vanzelfsprekend gevonden en de oplossing van de orga-
nisatorische problemen ten aanzien van de functionering
van het proces zo voor de hand liggend geacht, dat ze dit
probleem geen verdere aandacht hebben waardig gekeurd.
Dat wâs al uitgedacht. Ik kan mij namelijk niet voor-
stellen, dat twee jaar regelmatig contact met Edgeworth
en Wicksteed (de auteur wijst zelf op contacten met Alfred
Marshall) (66), Shaw en Webb, wie het aan intelligentie
stellig niet ontbrak, niet de ogen zou hebben geopend voor
de organisatorische kwaliteiten van het prijsmechanisme
5).
Het komt mij voor, dat de Fabians zich over dit probleem
geen zorgen maakten en meenden te kunnen volstaan met
een reorganisatie van die bedrijfstakken, die om de een
of andere reden waren achtergebleven.
Het door het marktmechanisme beheerste proces geeft
het aanzijn aan een inkomensvorming, die in hoge mate
ten gunste van een in aantal leden beperkte, bevoorrechte,
klasse werkt. Dit is de klasse dergenen, die dank zij hun
eigendomsrechten ,,rent”-inkomens toucheren. Onder deze
,,rent”-inkomens vallen alle opbrengsten van de grond,
â la Ricardo, maar ook hetinterestinkomen wordt als een
verschijningsvorm van het ,,rent”-inkomen gezien. Het zijn
deze eigendomsrechten, aldus de visie van Labour, die
met name oorzaak zijn van de onbevredigende afloop in
de kapitalistische orde. Zo gezien ligt het voor de hand de
reorganisatie van de samenleving te zoeken bij de eigen-
domsrechten op grond en op de belangrijkste kapitaal-
investeringen: spoorwegen, mijnen, kanalen, de voor-
naamste industrieën. Nationaliseer deze bedrijfstakken en
het ,,rent”-inkomen vloeit in de staatskas, ten bate van
,,de gemeenschap”. Op deze wijze kan in beginsel een betere
inkomensverdeling worden bewerkstelligd en bovendien
bechikt de Staat over de middelen om iedere burger een
goede opleiding te verzekeren: gelijke burgers, gelijke
rechten, gelijke kansen. Het prijsmechanisme zorgt dan
wel voor de rest. Mochten er niettemin bedrijfstakken zijn
die reorganisatie behoeven, dan kan partieel worden in-
gegrepen. Levert de technische ontwikkeling, ondanks het
prijsmechanisme, werkloosheid – Marx was wel afge-
zworen maar nog niet vergeten – min of meer autarke
landbouwbedrijven volgens recept van Robert Owen zou-
den soelaas kunnen bieden. In de programma’s na 1918
komt uiteraard het punt werkgelegenheid voortdurend aan
de orde; het werkgelegenheidsvraagstuk is sindsdien in
Groot-Brittannië acuut. Labours denkbeelden verlaten nu
het spoor van Robert Owen, maar verder dan partiële
voorstellen als openbare werken en regeringsorders komt
de partij niet.
Over de wijze waarop de reorganisatie in de maatschap-
pelijke structuur en daarmede in de economische orde,
moet worden gerealiseerd, heeft Labour geen twijfel laten
bestaan geleidelijkheid binnen het raam van de Britse
vorm van democratie is het parool. Daarom zou natio-
nalisatie alleen tegen vergoeding geschieden; inpassing in
de gewenste inkomensverdeling zou door sterk prores-
sieve belastingen alsmede door hoge successierechten –
ook MilI heeft zijn sporen nagelaten – kunnen worden
bewerkstelligd.
Het beleid van Labour
D
E economische politiek, die Labour heeft gevoerd
toen de partij tot het voeren van een zodanige poli-
tiek in de gelegenheid werd gesteld, is aan de hand
van het bovenstaande te begrijpen. Tevens kan dan worden
5)
Stigler, t.a.p., blz. 272.
doorzien waarom deze politiek niet bijzonder succesvol
is geweest.
Het ligt voor de hand, dat het tweede kabinet Ramsay
Macdonald, dat in 1929 de regeringstaak aanvaardde, geen
oplossing wist voor de problemen die de grote crisis stelde.
In de economische visie bestond het j,robleem van massale
werkloosheid niet; daarmede kampte overigens niet alleen
Labour. Wel valt het op, dat het gevoerde monetaire be-
leid orthodox was in de hoogst denkbare mate. Op mone-
tair en conjunctureel gebied leverde Labour wel zeer weinig
origineel denkwerk. Tekenend is dat de in de jaren twintig
voorgestelde hervormingen zich beperken tot de nationali-
satie van de banken, waaronder de Centrale Bank. Labour
verwachtte blijkbaar, dat nationalisatie ,,vanzelf” een
betere allocatie van de kredietverstrekking zou meebrengen
(40). Eerst na de oorlog worden denkbeelden nopens een
te voeren conjunctuurpolitiek naar voren gebracht, welke
denkbeelden overigens geheel aan Keynes worden ontleend.
De proef op de som komt in de jaren 1945-1951. De
Labourregering stond, het zij toegegeven, voor eenimmense
opgave. Zij moest tegelijk de gevolgen van de oorlog uit-
wissen en de verouderde maatschappelijke Organisatie van
het land moderniseren. De visie op de werking van het
economisch proces verschafte de partij echter geen hou-
vast. In de economische visie van Labour paste geen cen-
trale planning. Het prjsmechanisme leverde toch immers
de Organisatie. Nadrukkelijk koos de regering zelfs stelling
tegen een meer centraal geleide volkshuishouding. Zo zei
Morrison: ,,Sometimes it is said – 1 think wrongly –
that we need an economic general staff
……
(110). Dat
prjsmechanisme kon zijn taak onmiddellijk na de oorlog
natuurlijk niet zonder meer vervullen; voorlopig moest
het in de oorlog gemaakte planningmechanisme worden
gebruikt, maar Labour deed geen enkele poging het om te
bouwen tot een bruikbaar hulpmiddel voor een econo-
mische politiek. Zelfs gaf Labour zich geen moeite zich
systematisch inzicht te verschaffen in de ontwikkeling van
de voornaamste macro-economische grootheden. Ook de
niet geringe problemen ontstaan door een ernstig kolen-
tekort en een sterk deficit op de betalingsbalans brachten
geën verandering in Labours houding. Voor zover er van
planning sprake was bleef deze beperkt tot fysieke groot-
heden in enkele voorname bedrijfstakken. Labour bleef
vooralsnog haar visie trouw: het prijsmechanisme plus
partieel ingrijpen waren nodig en voldoende.
Het ligt ook voor de hand dat Labour, gezien haar
theoretische economische bagage, evenmin goed weg wist
met de vraagstukken van onvolledige mededinging. Labour
had nooit systematisch nagedacht over de verhouding tussen
overheid en bedrijfsleven in de nieuw te creëren maat-
schappelijke orde. De meningen binnen de partij over on-
volledige mededinging liepen dan ook sterk uiteen. Som-
migen zagen in kartels ,,decency, order and accomodation”
(112). Anderen waren van mening dat waar geen concur-
rentie bestond monopolie heerste en monopolies behoorden
te worden genationaliseerd. De mededingingswet die in
1948 van kracht werd, zou een beleid gericht op bestrijding
van kartels en economische macht doen vermoeden.
Terzelfder tijd bevorderde de Labourregering de oprichting
van zgn. ,,development-councils”, een soort bedrijfstak-
gewijze organisaties, waarbij de georganiseerde werkgevers,
onder toezicht van de overheid, maar grotendeels op eigen
initiatief, een soort bedrjfstakpolitiek konden voeren. Een
vaste beleidslijn is hier te enen male zoek. De wisselingen
van ministers en van de indeling van de economische
departementen accentueren het gebrek aan visie.
E.-S.B. 4-5-1966
477
Ten slotte de nationalisaties. Nationalisatie was het
programmapunt par excellence ter wijziging van de maat-
schappelijke orde. De auteur schrijft hierover: ,,In het
algemeen heerste in Labourkringen kennelijk de negen-
tiende eeuwse gedachte dat het juridische moment van de
eigendomsvèrhoudingen bepalend is voor het wezen van
de gang van zaken in een bedrijf” (167). ,,Het besef ont-
brak… dat de ,invisible hand’ van het marktmechanisme
in geval van nationalisatie plaats zou moeten maken voor
centrale planning, wilde er sprake zijn van een fundamen-
tele wijziging in het bedrijfsbeleid” (167). Allicht, in de
visie van Labour ging liet om de ,,rent” en niet om de
bedrijfsvoering, of anders, hun neo-klassieke-Ricardiaanse
visie legde het accent geheel op de ,,distribution”. De
natioiiaiisaties scheepten de Labourregering op met het
beheersvraagstuk van deze bedrijfstakken, maar hierover
was niet nagedacht. ,,Bij gebrek aan beter” (167) worden
ze dan ook als particuliere ondernemingen bestuurd. De
hoge mate van autonomie die Labour deze organisaties
véôr 1940 toedacht, bleek niet bruikbaar. Ministerieel toe-
zicht en ministeriële verantwoordelijkheid bleken nodig,
maar criteria ontbraken. Aan de betrokken minister werd
dan veelal de bevoegdheid gegeven ,,directions of a general
character” te geven; in 1952 was nog geen enkele ,,direc-
tion” van enig gewicht uitgevaardigd. Het beleid blijft
pragmatisch in het kwadraat. In hoofdzaak blijven de
oude directeuren en eigenaren de genationaliseerde be-
drijven besturen (156). Hoe moest het ook anders? De
vakbonden beschikten in genen dele over een voldoend
aantal capabele mensen om bestuursfuncties te vervullen
(156)
en met de departementen was het niet beter gesteld.
Ook deze laatsten misten een staf niet een grondige eco-
nomisch-financiële scholing, omdat naar de in de Civil,
Service heersende mening ,,in de beleidssfeer niet zozeer
vakkennis als wel algemene vorming bepalend dient te
zijn” (111). Een consistent beleid is onder dergelijke om-
standigheden een illusie.
Conclusie
I
NDIEN ik de beschouwingen samenvat, meen ik te
kunnen stellen, dat de visie van Labour op de werking
van het economisch proces tot halverwege de twintigste
eeuw stoelde op negentiende-eeuwse economisëhe theorie.
De befaamde passage over de ,,defunct economists”
6)
krijgt onbehaaglijk duidelijk reliëf. Het is evenmin te ver-
wonderen, dat
,,…
de conclusie zich opdringt dat een
eigen beleid nauwelijks uit de verf gekomen is” (109).
,,Tn all this, the Early English style appears the true repre-
sentative of a national character that seems scarcely chan-
ged to this day. There is still the same distrust of the con-
sisteiit and logical and the extreme and uncompromising”
7).
Wat reeds gold voor de vroege Engelse gothiek schijnt
ook nu nog op een ruim terrein van toepassing. Labour
heeft haar eerste examen in de economie niet met goed
gevolg afgelegd. Laat ons hopen, dat het zo juist begonnen
herexameri betere resultaten oplevert. Het gaat ook ons aan.
Rotterdam.
S. R. ZUIDEMA.
J. M. Keynes: ,,The General Theory”, Londen 1961, blz.
383.
N. Pevsner: ,,An Outline of European Architecture”,
Pelican Books no. A 109, 7th edition 1963, blz. 122.
(1. M.)
R
0
E
–
R
.
S
T
R
E E
K
INDUSTRIETERREIN
,,H EI DE”
– Limburgs GROOTSTE industrieterrein
– REGERINGSSTEUN voor zich vestigende
industrieën
– GOEDE VERBINDINGEN over weg, spoor
en water
– CENTRALE LIGGING binnen het EURO-
MARKTGEBIED
– uitstekend WOONKLIMAAT
– WONINGEN beschikbaar
– verhuur van INDÜSTRIEHALLEN
– voldoende ARBEIDSKRACHTEN
INLICHTINGEN omtrent vestigingsmogelijkheden op dit TERREIN worden gaarne verstrekt door
het SECRETARIAAT van het INDUSTRIESCHAP ,.ROERSTREEK”, p.a. STADHUIS,
ROERMOND,
Telefoon 04150-4041.
478
Hoe marketing-minded
is onze voedings- en genotmiddelenindustrie?
H
ET verschil tussen verkopen en marketing ligt in het
uitgangspunt. Bij verkopen gaat men uit van de ver-
koper: hoe kan hij zijn produkt of dienst omzetten
in geld? Bij marketing gaat men uit van de klant: met
welk produkt kunnen de behoeften van de klant, de eind-
verbruiker, het best worden bevredigd? Beide activiteiten
dienen uiteraard winst op te leveren voor de ondernemer.
Er wordt in Nederland meer verkoop bedreven dan mar-
keting. Dit zal nog wel enige tijd zo blijven, want marketing
veronderstelt massa-markten of wel een groot aantal con-
sumenten wier behoeften door een en hetzelfde produkt
kunnen worden bevredigd. Deze produkten kunnen dan
in massa-fabricage worden genomen. Mocht blijken dat
na verloop van tijd de behoeften van de consumenten
zich veranderen dan moet het mogelijk zijn de betreffende
produktiemiddelen z6 aan te passen of te vernieuwen dat
een gewijzigd produkt kan worden gemaakt ter bevrediging
van de gewijzigde behoeften. Dit vergt grote investeringen,
waar tegenover het vooruitzicht van een zeer grote afzet
moet staan om een acceptabel rendement te verwezen-
lijken.
Als er één industriegroep is waarvan men mag veronder-
stellen dat Nederland een massa-markt te bieden heeft,
is het de ,,voedings- en genotmiddelenindustrie”. Immer
12 miljoen Nederlanders verbruiken
dageljjks
diverse
produkten van deze industrie. Eén derde deel van de
Nederlandse gezinsuitgaven wordt besteed aan voedings-
en genotmiddelen, in 1964 een bedrag van f. 12.383 mln
1).
D
EZE beschouwing is een poging om aan de hand van
gepubliceerde gegevens na te gaan in hoeverre er
van een marketingbeleid sprake is (of kan zijn)
voor de verschillende bedrijfstakken binnen de voedings-
en genotmiddelenindustrie. In onze beschouwing betrekken
wij niet de voedingsmiddelen uit de agrarische sector, zoals
groenten, fruit, vlees, eieren, zuivel. Wij beperken ons dus
tot de zgn. verpakte voedings- en genotmiddelen, voort-
gebracht door de industrie. Het belangrijkste distributie-
1)
Nationale rekeningen 1964, tabel 42: ,,Consumptieve
bestedingen van gezinshuishoudingen; detailgegevens binnen-landse consumptie”.
In hoeverre is sprake van een marketingbeleid in de
voedings- en genotmiddelenindustrie? Deze vraag tracht
de auteur van bijgaand artikel op kwantitatieve wijze te
benaderen. Eerst wordt nagegaan welke branches binnen
deze industrie redelijkerwijs voldoen aan de voorwaarden
welke een marketingbeleid stelt. Vervolgens wordt
een
rangorde gegeven van die bedrijfstakken binnen de
voedings- en genotmiddelenindustrie waarbij een massa-
marktpotentieel mag worden verondersteld. Aan de hand
van gegevens over
het aantal
adverteerders in familie-,
dames- en radio!t.v.-bladen wordt ten slotte onderzocht
in hoeverre nu de bedrijfstakken met een verondersteld
massa-marktpotentieel de hun geboden mogelijkheden tot
marketing ook inderdaad benutten.
kanaal voor deze produkten is veelal de kruideniersbranche
en daar wordt de meerderheid van de omzet thans via
zeifbediening gerealiseerd. Dit maakt het marketing-
bewustzijn van de fabrikant nog belangrijker, temeer daar
geen enkel produkt een monopoliepositie heeft en de consu-
ment, geconfronteerd met een uitstalling van soortgelijke
produkten op een winkelplank, naar eigen inzicht kan
kiezen.
De producent van voedings- en genotmiddelen wordt
hierdoor gedwongen tot tweezijdige communicatie met
de consument. Enerzijds moet de producent weten wat
de behoeften zijn, anderzijds moet hij (de winkelier doet
het niet meer) vertellen hoe zijn produkten in die be-
hoeften voorzien. Zulks houdt in dat het produkt identifi-
ceerbaar moet zijn; het bedrijven van marketing vereist
dan ook een merkenbeleid.
De produktiestatistieken van het C.B.S. verdelen de
voedings- en genotmiddelenindustrie’in 23 branches. Bij
deze verdeling dient men wel te beseffen dat alleen de
belangrijkste bezigheid van een industrie bepalend is voor
deze branche-afbakening. Zo zijn er bijv. chemische indus-
trieën die als nevenprodukten voedingsmiddelen voort-
brengen. Bovendien zijn verschillende van de C.B.S.-onder-
verdelingen te ruim om redelijke indicaties te geven voor
sommige specifieke produkten, zoals soep, dierenvoedsel
of pudding.
(1. M.)
E.-S.B. 4-5-1966
479
Toch kunnen deze industriegegevens een zeer globaal
inzicht verschaffen a) in hoeverre een omschakeling naar
marketing voor een industriegroep gewenst is en b) in
hoeverre deze omschakeling inderdaad ook heeft plaats
gevonden. Wij hebben daartoe een tweedeling aangebracht
in de gegevens welke het C.B.S. verschaft over de omzet
van de voedings- en genotmiddelenindustrie in 1964
2)
Ongeveer de helft van deze industrie maakt produkten
waarvan het grootste deel der omzet
niet
via de kruideniers-
branche wordt behaald (tabel 1), van de andere helft mag
worden verondersteld dat deze in hoofdzaak zgn. verpakte
produkten voor de consument levert, waarvoor de kruide-
niersbranche een belangrijk distributiekanaal vormt
(tabel 2). Bij deze laatste bedrijfstakken moeten we dus
in eerste instantie zoeken naar het consument-georiënteerde
marketing-beleid.
Indien meer gedetailleerde gegevens beschikbaar
zouden zijn, zou zeker kuimen blijken• dat een aantal be-
drijven binnen de klassen in tabel 1 per definitie in tabel 2
zou moeten voorkomen. Het omgekeerde geldt onge-
twijfeld’ ook voor sommige bedrijven die nu in tabel 2 op-
genomen zijn; de lezer mag deze indeling dan ook hier en
daar wat arbitrair vinden, maar dit doet niet af aan de
strekking van het betoog.
TABEL 1.
Bedryfsgroepen, binnen de voedings- en genotmiddelenindustrie,
die verondersteld worden in hoofdzaak g e e n consumenten-
artikelen te produceren en/of waarvoor de kruideniersbranche
n i e t het belangrijkste distributiekaal vormt
Bedrijfsklasse en -groep
Aantal bedrijven
1
Omzet in 1964 b)
(4e kwartaal 1964) a) i
(in mln. f.)
Fabrieken van zuivel- en melk-
437 3.163
Mengvoederbedrijven
288 1.807
Meelfabrieken
…………….
410
Broodfabr. annex fabr. van bis-
…
19
cuit, koek, bankete.d
249 413
Distilleerderijen en likeurstoke-
326
produkten
……………..
.
Biscuit-, koek-, banketfabr. e.d
141
309
Sigarenfabrieken
.. 53
300
rijen
……………………
92
Tabakskerverijen
15
189
Aardappelzetmeelindustrie
18
149
Fabrieken
van
bakkerijgrond-
stoffen
…………………
30
99
Overige bedrijven
151
726
Maandstaijsijek van de industrie,
juni 1965, staat 46, blz. 292
Id., juli 1965, staat 54, blz. 345-346.
TABEL 2.
Bedrjjfsgroepén binnen de voedings- en genotmiddelenindustrie,
die verondersteld worden in hoofdzaak artikelen te produceren
voor de .nnsumentenmarkt, welke verondersteld worden alge,neen verkrijgbaar te zijn in de kruideniersbranche
Bedrijfsklasse en -groep
Aantal
Omzet in 1964 b)
Totaal
Percentage
1964)
(in mln.
‘)
afzet
binnenland
vleeswaren-
en
vleesconserven-
fabr.,
baconfabr.
en
export-
135
1.744
56
8
615
81
Groenten- en vruchtenconstrve n
124
594
73
Cacao- en chocoladefabr
44
534
49
Beetwortelsuikerfabr. en -raffln.
14
533
Oliefabr. annex-raffin.
……….
21
487
69
slachterijen
……………….
fabr
…………………….
Kofflebranderijen
en
theepakke-
Sigarettenfabrieken
…………..
..
35
392
93
Bierbrouwerijen en handelsmoute
.
34
445
83
Margarinefabr.
…………….
19
342
86
rijen
…………………….
.
84
251
72
rijen
…………………….
.
Limonade- en mineraalwaterfabr
53
..
149
Suikerwerkfabr
………………
visconservenfabr.
…………..
.20
38
45
Maandstaiistiek van de industrie,
juni 1965, staat 46, blz. 292.
Id., juli1965, Staat 54, blz. 345-346.
Massa-markt
W
AAR een relatief klein aantal bedrijven een relatief
groot aandeel heeft in de totale omzet van voedings-
en genotmiddelen, zou men een
massa-markt
mogen
verwachten. Het werken met totaalcijfers voor indus-
triegroepen kan natuurlijk slechts een zeer grove indicatie
geven van deze stelling. Een industriegroep van 20 bedrijven
kan bijv. 2 reuzen en 18 dwergen omvatten, waarbij de
eerstgenoemde 90 pCt. van de totale omzet voor hun
rekening nemen! Durft men dit over het hoofd te zien dan
kan een rangorde, berekend aan de hand van de gegevens
uit de tabellen 1 en 2, van industriegroepen worden opge-
steld waarbij massa-marktpotentieel mag worden veronder
–
steld (tabel 3).
TABEL 3.
Voedings- en genotmiddelenindustrieën met massa-markipotentieel
naar rangorde (bedrjjfsklassen waarvan het o m ze t aandeel groter
is
dan het aandeel van de aantallen bedrijven in het totaal a a n tal)
Percentage
Percentage
Rangorde
van totaal
aantal bedrijven
van
de
totale
Percentage van
(categorieën volgens
in de voedings-
omzet in de
de omzet, in
C.B.S.)
en genot-
voedings- en
het’binnen land
middelen-
genotmiddelen- behaald, in 1964 industrie in 1964
i
ndustrie in 1964
Sigarettenfabr..
0,4 4,4
.
97
Oliefabr. annex
raffinaderijen
1,0
3,5
69
Margarinefabr.
0,9
2,4
86
Bierbrouwerjen en
–
handelsmouterijen
1,6
3,2
83
Koffiebranderjen
en theepakkerijen
1,6
2,8
93
vleeswaren-
en
vleesconservenfabr.
6,5
12,4
56
Cacao- en choco-
ladefabr
2,1
3,8
49
Deze tabel laat zien dat voor de individuele onder-
nemingen, die zich bezig houden met het produceren van
sigaretten, olieprodukten, margarine, bier, koffie en thee,
de Nederlandse markt een belangrijk afzetgebied kan be-
tekenen. Dit geldt in mindere mate voor de fabrikanten
van vleeswaren e.d. en van cacao en chocolade, omdat een
groot gedeelte van hun omzet in het buitenland behaald
wordt. In de andere bedrijfstakken binnen de voedings- en
genotmiddelenindustrie is de verhouding tussen het aantal
bedrijven en omzet minder gunstig.
Kruideniersdistributje van fabrikantenmerken
U
ITde ,,Shaw & Leppink-prijslijst voor de kruidenier”
kan men een indruk krijgen van het aantal fabrikanten
dat zijn produkten onder eigen naam levert aan de
kruideniersbranche. Dit is ook weer een grove indicatie
aangezien een aantal bedrijven een selecte of exclusieve
distributiepolitiek voert met zijn merken en daardoor
niet aan de kruideniersbranche levert. Het is echter te
betwijfelen of deze politiek nog te rijmen valt met hët
bereiken van massa-markten voor de consumenten.
Bij deze vergelijking geldt ook weer de beperking dat de
definities van de verchillen’de industriegroepen door het
CB.S. niet altijd overeen hoeven te komen met die in de
Shaw & Leppink-prijsljst (tabel 4). Het totaalcijfer zal hier-
door echter niet worden bemvloed en dan is het sprekend
genoeg dat het C.B.S. in totaal 591 industrieën aangeeft,
die produkten maken
–
waarvan aanwezigheid bij de kruide-
niers verondersteld mag worden (het totaal aantal bedrijven
volgens tabel 2), terwijl de kruideniers-prijslijst slechts 295
leveranciers aangeeft, waaronder een groot aantal niet-
produktiebedrijven, zoals handelsondernemingen en impor-
2) In de
Maandstatistiek van de industrie, juli 1965,
staat
54.
480
teurs en ook een aantal producenten van niet-voedings-
middelen.
Ten slotte mag men van een merkartikel met distributie
in de kruideniersbranche veronderstellen dat het publieks-
reclame voert via de massa-media. Juist nu de consument
voor 53 pCt. van zijn aankopen in deze branche naar eigen
inzicht kiest
3),
is het uiterst belangrijk dat de fabrikant zich
rechtstreeks tot hem wendt. Voor zover bekend, was dit
althans in 1964 nog lang niet altijd het geval (zie tabel 4).
Men mag verpnderstellen, dat ruwweg slechts 1 op de 5
fabrikanten van voedings- en genotmiddelen met distributie
in de kruideniersbranche, minimale publieksreclame voert.
Helaas moest wegens gebrek aan gegevens dagbladreclame
hierbij buiten
•
beschouwing blijven. Vanzelfsprekend is
dit een zeer belangrijke factor in het vaststellen van de
hoeveelheid
reclame die er gevoerd is, maar om een indicatie
van het
aantal
adverteerders te krijgen, zijn de gebruikte
gegevens reëel.
V
AN een puur marketing-beleid, waarbij van de
behoeften van de consument wordt uitgegaan, is
slechts in beperkte mate sprake in Nederland. Zelfs
voor vele bedrijfstakken binnen de belangrijke voedings-
en genotmiddelenindustrie is er nog vaak van een tè kleine
markt met teveel producenten sprake. Mede hierdoor is het
aantal fabrikanten in deze industrie met een redelijk dis-
tributiepatroon dan ook beperkt en ten slotte bedraagt
het aantal dat de noodzaak tot communicatie met de consu-
ment inziet niet meer dan enkele tientallen.
In de
praktijk
betekent marketing dan ook voor de meeste
Nederlandse bedrijven niet meer dan een ,,gestroomlijnde”
verkoop en op zichzelf kan dit stroomlijnen een uiterst
nuttige en noodzakelijke bezigheid vormen. Voor de
• 3)
E. J. M. Trautwein: ,,De ontwikkeling van de zelfbediening
in 1965″, Zeifbediening en Supermarkt,
januari 1966.
TABEL 4.
Aantal cidverteerdersbinnen de groep voedings- en genotmiddelen-
industrieën van tabel 2
Bedr fsklasse en
.
roe
g
p
Aantal be-
bedrijven a)
(4e kwartaal
1964)
Aantal Ne-
derlandse le-veranciers
met ver-
onderstelde
distributie
bij kruide-
nier b)
Aantal
adverteer-
derv in tijd-
schriften c)
Koffiebranderjen
en
theepakke-
31
6
8
7
7
Limonade-
en
mineraalwater-
Sigarettenfabrieken
……………
33
fabrieken
………………..53
10
2
Margarinefabrieken
………….19
Cacao- en chocoladefabr
44
27
…
5
Oliefabr. annex raif.
………..
.21
8
2
visconservenfabr.
…………..
6
–
Bierbrouwerijen en handelsmoute-
.
24
rijen
…………………….35
8
Suikerwerkfabr.
……………
22
–
Groenten- en vruchtenconserven-
.20
rijen
…………………….34
fabrieken
……………….
19
2
Vleeswaren-
en
vleesconserven-
fabr.,
baconfabr.
en
export-
.84
135
..
II
2
slachterijers
…………………
Beetwortelsuikerfabr. en -raif.
14
5
–
591
209 d)
35 e)
Maandsiatisliek van de industrie,
juni 1965, staat 46, blz. 292.
Shaw & Leppink objectieve prijslijst voor de kruideniersbranche ‘s-Gra-
venhage, juni 1965.
,,Reclame-omzetten 1964 in familie- en damesbladen, radio/t.y.-bladen”,
Revue der reclame,
20 oktober 1965. Minimaal f. 50.000 pet’merk. Zoals in de tekst vermeld, staan in deze lijst in totaal 295 leveranciers,
waarvan een aantal echter niet in de voedings- en genotmiddelensector be-
hoort èn een aantal niet zelf producent is.
Anderzijds
zijn alleen die namen
gekozen, die duidelijk binnen de CBS-categorieën vallen.
Aantal adverterende fabrikanten, niet aantal merken.
fabrikant van verpakte voedings- en genotmiddelen is een
marketing-beleid in de ware zin des woords slechts haalbaat
als de volgende condities aanwezig zijn: merkartikel, massa-
markt, massa-distributie en een budget ‘ioor massa-
communicatie.
Bussum.
K. J. L. ALBERDINGK THIJM.
De positie van Nederland
als exporteur van tarwebloem*)
Inleiding
D
E export van tarwebloem door de E.E.G.-landen
beloopt, zoals blijkt uit tabel 1, jaarlijks 1 â 1,1 mln.
ton, welke hoeveelheid nagenoeg uitsluitend wordt
afgezet in niet-E.E.G.-landen (,,derde landen”).
TABEL 1.
Export van tarwebloem door de E.E.G:-landen
(x 1.000 ton)
1962
1963
1964
jan/sept.
West-Duitsland
638
541
539
318
333 368 372 413
86
121
III
199
Frankrijk
………………
10
20
18 19
Italië
………………….
B.L.E.0
………………..
1
2
3
2
Nederland
………………
Totaal
………………..
1.068
1.052
1.043
951
• Bron voor Nederland:
CBS. Maandstatistiek van de in-, uit- en doorvoer.
Bron voor overige EEG-landen:
CE.E. informations, marchés agricoles,
échangea commerciaux.
Dat de export van tarwebloem door Nederland zo gering
is, lijkt logisch aangezien Nederland door de Europese
Commissie wordt beschouwd als een ,,tekortgebied”. De
produktie van tarwe is hier namelijk geringer dan de con-
sumptie van tarwe (buy, in de vorm van bloem). In deze
redenering wordt echter geen rekening gehouden met de
verschillende tarwekwaliteiten, doch er wordt eenvoudig
gesteld: ,,tarwe is tarwe”. Wordt ook de kwaliteit in ogen-
schouw genomen, dan blijkt dat de Nederlandse behöefte
aan de in ons land verbouwde tarwe geringer is dan de
produktie ervan. Nederland is in feite een ,,overschot-
gebied”; export van inlandse tarwe of van tarwebloem,
nog afgezien van veredelingsverkeer, dient dan ook als
normaal te worden gezien. Zelfs zou kunnen worden be-
toogd dat de export van tarwebloem de voorkeur verdient
boven de uitvoer van tarwe. Immers, bij de expprt van tar
–
webloem wordt behalve de grondstof ook nog de door de
maalindustrie toegevöegde waarde uitgevoerd.
De bloemprijs is in elk der zes EEG-landen aanzienlijk
hoger dan op de wereldmarkt. Ter overbrugging van dit
prijsverschil is er een voor alle E.E.G.-staten uniform sy-
steem ontwikkeld voor de berekening van een restitutie bij
de uitvoer van bloem. Hierdoor is de prijs van de naar
derde landen geëxporteerde bloem lager dan die binnen de
E.E.G., terwijl tevens de concurrentiekracht tussen de
*) Een samenvatting van dit artikel vindt de lezer QpblZ. 482.
E.-S.B.
4-5-1966
•
481
De Nederlandse export van tarwebloem beweegt zich
het laatste decennium op het bijzonder lage niveau van
1.000 â 3.000 ton per jaar. Mede als gevolg van nationale
exportsubsidies is de uitvoer van andere Westeuropese
landen aanzienlijk
groter (Frankrijk: ca. 370.000 ton in
1964 en
West-Duitsland:
ca. 540.000 ton in 1964).
Onder de vigerende E.E.G.-regeling is het geoorloofd
om, naast de voor de gehele E.E.G. op uniforme wijze
berekende normale exportrestitutie,
nationaal nog
een
extra uitvoersubsidie te verstrekken. Door het creëren
van deze mogelijkheid geeft de Europese Commissie als
het ware aan
dat door toepassing
van de uniforme regeling
betreffende de exportrestitutie bloem vanuit de E.E.G. niet
voldoende concurrerend op de wereldmarkt kan worden
aangeboden.
Van deze stimulans voor de bloemexport is door de
meeste E.E.G.-landen gebruik gemaakt, evenwel niet
door Nederland, waardoor de onderlinge concurrentie-
kracht is aangetast.
De hoop is nu gevestigd op het mo-
ment dat het E.E.G.-graanbeleid werkelijk uniform wordt
(inclusief de
gemeenschappelijke landbouwfinanciering),
waarna de zes partners op
gelijke
voorwaarden kunnen
concurreren.
Nederland zal dan echter meer dan tien jaar
nagenoeg geen bloem hebben geëxporteerd, zodat enige
aanlooptijd nodig
zal zijn om zich in te werken in deze
markt.
Het is te wensen dat in de periode, voorafgaande aan
het inwerkingtreden van het uniforme
E.E.G.-landbouw
–
beléid, ook in Nederland de uitvoersubsidie wordt ver-
strekt, waardoor wij
in staat worden gesteld de export-
markt te exploreren en ervaring op te doen via een regeling
die toegestaan is door de Europese Commissie. Na deze
periode zal de te verlenen exportpremie volledig ten laste
van
de communautaire kas komen.
E.E.G.-partners door deze exportrestitutie niet wordt
verstoord. De aldus berekende bloemprijs blijkt in het
algemeen hoger te zijn dan de wereldmarktprijs, hetgeen
in hoofdzaak is toe te schrijven aan de subsidiepolitiek van
de Verenigde Staten.
Met het doel de concurrentiekracht van bloem afkomstig
uit de zes landen te vergroten, staat de Europese Commissie
toe, dat deze landen behalve de vermelde exportrestitutie
een uitvoersubsidie verlenen voor de uitvoer van bloem tot
een maximum van 8 rekeneenheden’) per ton (= f. 2,90
per 100 kg), afhankelijk van de bestemming. Het al of niet
verlenen van deze subsidie wordt autonoom bepaald door
de lid-staten. Aangezien Frankrijk, Italië, Duitsland en
België hetzij continu, hetzij voor bepaalde perioden ge-
bruik maken van deze stimulans, hebben deze landen t.o.v.
Nederland een voorsprong.
Exportrestitutie bij
tarwebloem
D
E berekeningsmethode voor het vaststellen van deze
restitutie is bij export naar lid-staten op andere ge-
gevens gebaseerd dan bij uitvoer naar derde landen.
Aangezien de intercommunautaire bloemhandel van zeer
geringe omvang is, terwijl bovendien de interne heffingen en
restituties een afiopend karakter hebben, zal hieronder
uitsluitend aandacht worden geschonken aan de bepaling
van de restitutie bij uitvoer naar derde landen.
In het algemeen wordt de restitutie
bij
export van een
bepaald produkt gelijk gesteld aan de heffing welke wordt
gelegd op het produkt bij import (exportrestitutie = im-
portheffing); tarwebloem is echter één van de uitzonderingen
‘) 1 rekeneenheid = $1.
op deze iegel. Voor het vaststellen van de exportrestitutie
bij tarwebloem wordt uitgegaan van
de importheffing op tarwe afkomstig ut derde landen;
de hoeveelheid tarwe welke nodig is voor de produktie
van 100 kg bloem.
Deze heffing is het verschil tussen de prijs waartegen
de tarwe minimaal kan worden geïmporteerd (zgn. drempel-
prijs) en de c.i.f.-wereldmarktprjs
2).
Globaal genomen bestaat de tarwekorrel voor 75 pCt.
uit het zgn. bloemlichaam en voor 25 pCt. uit zemel (huid van
de tarwekorrel), hetgeen betekent dat, indien ‘100 kg bloem
geproduceerd wordt, benodigd is
xl0okgtarwe = 133kg
75
tarwe. Als echter een wittere bloem moet worden vervaardigd, dan kan niet het gehele bloemlichaam worden benut doch bijv.
slechts 65 pCt. i.p.v. 75 pCt. van de tarwekorrel. Voor de
produktie van 100 kg van deze wittere bloemsoort (buy. een
patentbloem) is dan nodig
x 100 kg tarwe = 154 kg
tarwe. Is een wat donkerder bloem gewenst, dan zal de uitmaling
bijv. 80 pCt. dienen te zijn, waardoor in de bloem een gedeelte
van de zemel wordt opgenomen. Het blijkt dat naarmate de
bloem een geringere (hogere) uitmaling heeft, eveneens ee’n
analyse-component, nI. het asgehalte van de bloem, lager
(hoger) wordt.
Van de correlatie tussen uitmaling en asgehalte van de bloem
heeft de Europese Commissie gebruik gemaakt voor het op-
stellen van een tabel, waarin zijn vastgelegd de hoeveelheden
tarwe die zij nodig acht voor de produktie van 100 kg bloem
met verschillende asgehalten. Deze relaties, waarvan in onder-
staand overzicht een gedeelte is vermeld, komen vrijwel overeen
met de gegevens uit de praktijk van de maalindustrie.
TABEL 2.
Omrekeningsfactoren voor tarwebloem
Vastgestelde hoeveelheid tarwe
Asgehalte van de bloem
benodigd voor de produktie
van 100 kg bloem
pCt
kg tarwe
t/mO,520
151
0,521 t/m 0,600
143
0,601 t/m 0,900
133
0,901 t/in 1,100
enz.
123
enz.
Bron:
Verordening no. 91 van de Europese Commissie, gepubliceerd in het ,,Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen” no. 66 van 28juli1962.
Uit deze tabel valt buy, af te lezen dat voor de produktie van
100 kg bloem met een asgehalte van 0,550 pCt. aangenomen
wordt dat hiervoor 143 kg tarwe is gebruikt.
Met behulp nu van de beide gegevens (importheffing op
tarwe en benodigde hoeveelheid tarwe voor 100 kg bloem)
wordt de exportrestitutie voor bloém berekend. Aan de
hand van het asgehalte van de exportbloem (bijv.
0,550
pCt.)
wordt via de tabel vastgesteld hoeveel tarwe nodig was voor
100 kg bloem (143 kg). De exportrestitutie is dan gelijk aan
de importheffing op 143 kg tarwe.
Het systeem overziende, blijkt dat de exportrestitutie bij
bloem gebonden is aan de invoerheffing op tarwe, waardoor
de prijs van in de E.E.G. geproduceerde bloem, welke wordt
aangeboden op de wereldmarkt, gekoppeld is aan de tarwe-
prijs op de wereldmarkt. Hoewel deze ontnuchterende con-
clusie voor de hand ligt, is het toch wel zinvol deze te maken
omdat van een samenhang tussen tarweprjs en bloemprijs
op de wereldmarkt (vrijwel) geen sprake is.
Exportrestitutie, importheffing
U
IT het voorgaande is gebleken dat bij
export
van
tarwebloem een restitutie wordt verleend welke
wordt beïnvloed door de wereldmarktprijs van
tarwe (en niet door de wereldmarktprijs van tarwebloem).
2)
Voor een meer uitvoerige beschouwing moge worden ver-
wezen naar mijn artikel ,,Tarwe; irnport(heffing) en export-
(restitutie)” in ,,E.-S.B.” van 3 november 1965,
482
..
..
Bij de invoer van tarwebloem evenwel wordt een import-
heffing op de bloem gelegd die wèl afhankelijk is van de
wereldmarktprjs van bloem (en niet van de wereldmarkt-
prijs van tarwe). Een confrontatie van de exportrestitutie
en de importheffing bij tarwebloem dringt zich dan ook op.
Hierbij zal worden uitgegaan van tarwebloem met een as-
gehalte van 0,550 pCt.
De restitutie
bij
de export van 100 kg bloem is in het
gekozen geval gelijk aan de importheffing op 143 kg tarwe.
De importheffing op 100 kg bloem wordt bepaald door
de drempelprijs van bloem (= minimum importprjs) te
verminderen met de wereldmarktprjs van bloem. Deze
beide berekeningsmethoden zijn hieronder schematisch
weergegeven.
Tarwebloem met een asgehalte van 0,550 pCt.
100 kg bloem eqoivalent met 143 kg tarwe
Bloemimport
drempelprijs
100 kg bloem
=
a
wereldmarktprijs
100 kg bloem
=
b
importheffing op
100 kg bloem
=
a-b
Bloemexport
drempelprijs
100 kg tarwe
=
c
wereldmarktprijs
lOO kg tarwe
=
d
exportrestitutie bij
100 kg bloem
=
1,43
(c-d)
Een eventueel niet-parallel verlopende ontwikkeling van
de importheffing en de exportrestitutie kan volgens dit
overzicht slechts worden veroorzaakt door a. verschillend
verloop der drempelprijzen van taiwe en bloem en/of
b. verschillend verloop van de werledmarktprijzen dezer
produkten.
Hierover moge het volgende worden opgemerkt. De drempel-
prijzen van tarwe en bloem worden per oogstjaar (juli/juni) door
de E.E.G.-landen nationaal vastgesteld. Bij de bepaling van de
drempelprijs van bloem speelt de drempelprijs van tarwe welis-
waar een zeer belangrijke, doch niet de enige, rol. Hierdoor is het mogelijk dat de wijzigingen van beide drempelprijzen van oogst-
jaar tot oogstjaar geen constante relatie vertonen, met als gevolg
dat de importheffing en de exportrestitutie ook op ongelijke
wijze worden beïnvloed. Om deze storende invloed uit te scha-
kelen dient het verloop van deze beide grootheden per oogstjaar onderling te worden vergeleken. De jaarlijkse ontwikkeling van
de importheffing en de exportrestitutie is aldus uitsluitend toe
te schrijven aan de, door ,,Brussel” gemelde, wereldmarktprijzen van tarwe en tarwebloem.
Voor een nadere analyse is in onderstaande grafiek weer
–
gegeven het verloop van de maandelijkse heffingen en
restituties
bij
bloem vanaf 1 augustus 1962.
EWQG$ GEMIDDE.LDE IMPORTHEFFIN
(-)
E
N E$PORTRESTITU1SE
(—)
PER lOO KG TARWEØLOM
5
PER
IOQ M BLOEM
31
30
29
27
26
25
INT$E
24
25
22
2$
1
le
‘7
Is
‘Nl
/
O(PCTmESTPTU1IE
.A S 0 II 9 J F 14 A II .J
1965/66
IPMJJ
AS OM 9,1 F
E.-S.B. 4-5-1966
483
Uit deze curven is o.m. af te lezen:
De importheffing is, op enkele uitzonderingen na, hoger
vastgesteld dan de exportrestitutie; dit verschil was
aanvankelijk veel groter dan in latere stadia.
Het verschil tussen importheffing en exportrestitutie
toont een zeer grillig beeld.
De variatiebreedte van de importheffing was geringer
dan die van de exportrestitutie; de variatiebreedte van
beide grootheden is in de loop van de tijd toegenomen.
Op grond van deze resultaten kan m.i. worden gesteld,
dat, tot op heden, weinig of geen sprake is van een relatie
tussen de voor bloem geldende importheffing en export-
restitutie en daardoor evenmin tussen de wereldmarkt-
prijzen van tarwe en tarwebloem. Het lijkt dan ook onjuist
om de exportrestitutie bij bloem te relateren aan de wereld-
marktprjs van tarwe. Wellicht verdient het de voorkeur om
bij het vaststellen van de exportrestitutie op bloem niet de
wereldmarktprijs van tarwe doch die van tarwebloem in de
berekening op te nemen.
Extra uitvoersubsidie
D
E exportrestitutie, berekend volgens de richtlijnen
vermeld in het voorgaande, bleek reeds zeer spoedig
te gering te zijn voor het concurrerend aanbieden van
bloem op de wereldmarkt. Deze situatie werd (en wordt)
in
belangrijke
mate veroorzaakt door de subsidiepolitiek
van de Verenigde Staten, de grootste bloemexporteur.
De subsidie, die de Verenigde Staten verstrekken
bij
de
export van 100 kg bloem, is namelijk over het algemeen
hoger dan de uitvoersubsidie op de hoeveelheid tarwe die
nodig is voor de produktie van 100 kg bloem. Hierdoor
komt de prijs van bloem op de wereldmarkt op een lager
niveau te liggen dan de prijs van bloem welke wordt ver-
vaardigd uit tarwe die is aangekocht tegen wereldmarktprijs.
Om te voorkomen dat de E.E.G.-landen van de bloem-
markt zouden worden verdrongen werd al snel na 30 juli
1962 – het begin van de overgangsperiode betreffende
het E.E.G.-landbouwbeleid – door de Europese Commis-
sie besloten dat de lid-staten een extra uitvoersubsidie
mochten verlenen. De hoogte van deze uitvoersubsidie is
afhankelijk van de bestemming van de bloem en bedraagt
maximaal f. 2,90 per 100 kg. Zo is het toegestaan om bij
uitvoer naar Oost-Azië, behalve de exportrestitutie, een
uitvoersubsidie te verlenen van f. 2,90 per 100 kg bloem.
Is de plaats van bestemming
bijv.
Turkije of Egypte, dan
bedraagt de uitvoersubsidie ca. f.
0,75
per 100 kg. Dat
dergelijke subsidies van grote betekenis zijn, blijkt uit het
feit dat de (geringe) bruto toegevoegde waarde bij export-
bloem naar schatting niet sterk
afwijkt
van de maximale
uitvoersubsidie.
Luxemburg en Nederland zijn de enige E.E.G.-landen
die geen uitvoersubsidie verstrekken. Het is niet verwonder-
,lijk dat Nederland slechts een verdwijnend klein percentage
(ca. 0,3 pCt.) van de totale E.E.G.-bloemexport voor zijn
rekening neemt. Zoals reeds is opgemerkt in de inleiding,
is de gemiddelde omvang van de Nederlandse tarwe-oogst
groter dan onze behoefte aan tarwe van deze kwaliteit,
zodat een zekere uitvoer van Nederlandse tarwe niet uit-
zonderljk is. Hierbij ‘komt evenwel dat de Nederlandse
maalindustrie een grotere capaciteit heeft dan nodig is voor
de produktie van bloem bestemd’ voor de thuismarkt.
Export van Nederlandse tarwebloem zou dan ook een heel
normaal beeld zijn.
Tot de grote bloemexporteurs in E.E.G.-verband be-
horen Frankrijk en West-Duitsland. Van deze landen ver
–
strekt Frankrijk de subsidie onafgebroken, terwijl in West-
Duitsland het continuë karakter nogal eens wordt versluierd
door het verlenen van de subsidie ,,met terugwerkende
kracht”. De laatste subsidieperiode betrof 1 juli 1965 t/nl
30 september 1965
3).
Interessant is de beweegreden, welke de Duitse begrotings-‘
commissie te berde bracht tijdens de discussie over de toe-
kenning van extra subsidies tot een totaal van DM
5
mln.
te verlenen bij export van bloem naar derde landen. ,,Die
Mühle” van 13 mei 1965 vermeldt daarover:
In den Beratungen wurde die Ansicht vertretefi, die
Bundesrepublik müsse ihren Mehlexport schon allein deshalb
unbedingt aufrechterhalten, um den Markt nicht der aus-
lndischen Konkurrenz zu überlassen. Wenn die Bundesrepublik
jetzt auf einen Mehlexport verzichte, könnte dies innerhalb
der E.W.G. dazu führen, dass ausschliesslich Frankreich als
Mehlexporteur angesehen werde und aus den E.W.G.-Mitteln
dementsprechende Unterstützungen erhalte”.
West-Duitsland wil zich dus momenteel zodanige uit-
gaven getroosten voor het opbouwen van een exportmarkt,
dat dit land bij de realisatie van het uniforme E.E.G.-graan-
en financieringsbeleid in een goede exportpositie zal ver-.
keren, mede i.v.m. de aanspraken die daardoor kunnen
worden gemaakt öp ,,E.E.G.-geldmiddelen”.
Indien Nederland de huidige exportpolitiek t.a.v. tarwe-
bloem voortzet, zullen wij niet eerder dan op het moment
dat het uniforme restitutiebeleid bij export naar derde lan
den van kracht wordt, kunnen beginnen met de opbouw van
een markt in derde landen voor onze bloem, een markt
waarop wij gedurende meer dan tien jaar geen rol van be-
tekenis hebben gespeeld. Hoewel de Nederlandse maal-
industrie niet kansloos lijkt bij het wedijveren om een plaats
op de wereldmarkt, mits deze strijd wordt gevoerd met ge-
lijke wapenen, zal de ,,aanloopperiode” derhalve bijzonder
moeilijk zijn.
Het verdient dan ook de voorkeur om het door de vier
E.E.G.-partners gegeven voorbeeld over te nemen en in
Nederland een ,,Erziehungssubvention” (als pendant van de
,,Erziehungszölle” van Friedrich List) te verlenen bij
bloemexport: het produkt van een industrie met potentiële
exportmogeljkheden, die de buitenlandse markt moet
exploreren, ervaring moet opdoen enz. Op deze wijze zal
de Nederlandse uitvoer van bloem worden gestimuleerd,
terwijl bij realisatie van het gemeenschappelijke graan-
en financieringsbeleid (mogelijk reeds per 1 juli 1967)
de te verlenen exportpremie bij de, zeer waarschijnlijk
grotere, bloemexport geheel zal worden verstrekt uit het
communautaire Europese Oriëntatie- en Garantiefonds
voor de Landbouw.
‘s-Gravenhage.
Drs. A. A. VAN STRAATEN.
3)
Zie de ,,Bundesanzeiger” van 3 december 1965.
(1.
.)
“De voordelen van aandelenb.ezit.met beperking van risico: aandelen
484
‘.–,-‘
Reclame voor reclame-onderzoek
D
RIE deskundigen hebben onlangs
voor de Nederlandse Vereniging
van Marktonderzoekers over
reclame-onderzoek gesproken, een
onderwerp waarover bijna een jaar
geleden het boekje ,,Reclame-Research”
is verschenen
1).
Met recht mocht de
activiteitencommjssie van de Neder-
landse Vereniging van Marktonderzoe-
kers, die de bijeenkomst had georgani-
seerd, veronderstellen dat de aan-
wezigen op de hoogte waren van de
inhoi.id.
Opinieleiders en -bazen
A
LLEREERST kwam de Belgische
deskundige Dr. G. Fauconnier
van het Belgisch Instituut van
Voorlichting en Documentatie (te ver-
gelijken met onze R.V.D.) aan het
woord. Dr: Fauconnier besprak de
diverse stadia waarin het massa-
communicatieproces zich afspeelt: van
de communicator via de media, en de
boodschap, tot het gehoor, alsmede het
effect van de reclame op het publiek.
Hij wees op het feit dat er op dit gebied
in Europa – zulks in tegenstelling tot
in Amerika – een grote spraakver-
warring heerst.
De verschillende soorten van com-
municatie definieerde hij als volgt:
informatie
is neutrale communicatie;
voorlichting
is informatie met beïn-
vloeding van rationele aard als doel
(werkt kennis-vermeerderend);
propa-
ganda en reclame
is suggestieve voor
–
lichting (werkt keuzebeperkend; de
communicator is afhankelijk van zijn
publiek!).
Het effect van de reclame wordt
bepaald door het referentiekader waar
–
in de boodschap door de enkeling
wordt ontvangen. Er is een stel ,,media-
ting factors” die de boodschap door-
geven en zeven. De opinieleider speelt
hierbij een zeer belangrijke rol. Voor
1)
Dit ‘boekje werd samengesteld door
een studiegroep onder auspicien van het Nederlands Instituut voor Efficiency en
de’Bond van Adverteerders en geredigeerd
door Drs. G. J. Aeyelts Averink van de
Néderlandse Economische Hogeschool en
Drs P. E. V. de Bruin van Philips Neder-
land. -.
het aangeven van diens intermediaire
functie hanteerde Dr. Fauconnier het
door het Bureau of Applied Social
Research van de Columbia University
ingevoerde begrip: ,,two step flow of
communication”, hierop neerkomend
dat een bepaalde reclameboodschap
in eerste instantie wordt ontvangen door
een centrale opinieleider. Deze opinie-
leider geeft de boodschap op informele
wijze door aan secundaire leiders enz.
Deze laatsten passen op hun beurt
de inhoud van de boodschap toe en
geven haar weer door aan de volgende
laag. Aldus verloopt het overdrachts-
proces als het uitvloeien van een olie-
vlek op water.
Spreker haalde het voorbeeld aan
van de introductie van nieuwe genees-
middelen. Bepaalde artsen schreven,
blijkens onderzoekingen in Amerika,
nieuwe geneesmiddelen eerder voor
dan hun collega’s. Deze primaire
ontvangers bleken meer sociabel te
zijn dan de secundair reagerende colle-
ga’s. Het eerstgenoemde verschijnsel
werd gemeten door bij de apothekers
na te gaan welke artsen de nieuwe
middelen voor het eerst voorschreven.
De sociabiliteit onder de artsen werd
gepeild door een sociometrische studie
van de interpersonele informele re-
laties.
Dr. Fauconnier bestreed de opvatting
als zou er maar één model zijn dat het
communicatieproces beschrijft. In het
boekje ,,Reclame-Research” wordt het
model gehanteerd dat wordt weer-
gegeven door de afkorting AIDA:
attention – interest – desire – action.
Volgens deze stadia, ontleend aan de
techniek van het verkoopgesprek, zou
het proces van de ontvangst van de
reclameboodschap door de ontvanger
verlopen. Fauconnier wees erop dat
elk van de vele modellen bijdraagt tot
het begrijpen van het communicatie-
proces.
Orkestleider
D
RS. J. P. van Schravendijk,
directeur van het Nederlands
Centrum voor Marketing Ana-
lyses te Amsterdam, sprak over de
plaats van onderscheiden onderzoek-
vormen gezien tegen de achtergrond
‘an het reclameproces. Het bleek dat
Van ‘Schravendijk het AIDA-thema
wel bewonderde, maar dan in de oor-
spronkelijke zetting, nI. die van Verdi.
De toepassing van dit thema bij de
analyse van de reclamewerking werkt
volgens hem evenwel verarmend: door
de voigtijdeljke onderscheiding van de
stadia die de formule inhoudt, is er het
gevaar dat de reclame-onderzoeker en
ook de reclameman zelf de samenhang
uit het oog verliest.
Een moeilijkheid die bij elk reclame-
onderzoek geldt, is dat de zaken wel
eens omgekeerd kunnen liggen: naar
aanleiding van een koop krijg je interes-
se voor het artikel en voor de eigen-
schappen van de verschillende merken.
Aan dergelijke complicaties gaat de
formule voorbij. Van Schrâvendijk ziet
het reclameproces eerder als een biljart-
spel, waarbij de speler met de keu de
adverteerder is, de witte bal de. bood-
schap en de andere witte bal de ge-
adresseerde. (Zou de rode bal dan als
referentiekader moeten dienen, die
– als je hem mist – de stoot waarde-
loos maakt? v.d.Li.).
Het reclame-onderzoek dient zich
te richten op de totaliteit van de inter-
dependente situaties die de reclame op-
roept (dus op het gehele orkest, op
alle partijen). Van Schravendijk ont-
wikkelde daarvoor een eigen schema,
waarbij hij onderscheidde: aandacht!
houding/informatien daar,dwars op:
reclame-onderzoek a.ân het merk en
reclame-onderzoek aan , de reclame-
uiting. Op de aldus ontworpen zes
velden zijn er reclametechnieken be-
kend, van proefmarktonderzoek tot
,,activation” (d.i. reconstructie van, het
koopproces zoals door Gallup gepropa-
geerd) en laboratoriumonderzoek in
geforceerde aanbiedingssituaties.
Van Schravendijk besteedde weinig
aandacht aan de koopactie, stelde die
althans niet centraal in zijn model.
Kennelijk sloot hij daarbij
,
aan bij, het
boekje ,,Reclame-Research”.
De volgende spreker, Dr. E. J. de
Zwaan, had namelijk
bij
kennisname
van het boekje geconstateerd dat de
schrijvers deze koopdaadanalyse door
hun vooroordeel hebben genegeerd
(1. M.)
VEREEAFIGD BEZIT VAN, 1894
E.-S.B.
4-5-1966
485
(I.M.)
Verkoop Rentespaarbrieven 1966
begonnen
Voor elke
f
100,- daarin belegd, ontvangt U na
6’/2
jaar
f
‘150,- (honderdvijftig gulden) terug.
Verkrijgbaar bij alle bankiers en commissionairs
in effecten in Nederland.
Rentespaarbrieven B.N.G.
N.V. Bank
voor
Nederlandsche Gemeenten, L.Vijverberg 10, Den Haag
(t.a.p. blz. 68). Het ,,Gestalt”-karakter
van de Marketing Mix mag volgens hem
niet inhouden dat het belangrijkste van
de gehele reclame-actie onder tafel valt.
Oogleiders
D
R. De Zwaan, verbonden aan de
Rijksuniversiteit te Utrecht, be-
handelde het experimenteel waar-
nemingsonderzoek vanuit zijn ervaring
als onderzoeker van de werking van
visuele prikkels. Als leek op reclame-
gebied waardeerde hij de poging tot
inventarisatie, gedaan in het meer-
genoemde NIVE-BVA-boekje. Bepaal-
de laboratoriumtechnieken zijn volgens
hem inderdaad nuttig, zoals de hoek-
meter (een apparaat waarmee men meet
onder welke hoek een bepaald voor-
werp in het gezichtsveld nog herkend
wordt). Andere in het boekje genoemde
technieken dienen z.i. zeer voorzichtig
te worden gehanteerd, zoals die welke
gebruik maken van binoculaire appara-
tuur waarbij de oogdominantie (d.i. de
onwillekeurige voorkeur voor een be-
paald oog die bij vele mensen optreedt)
soms eed onoverkomenlijke hinderpaal
kan zijn. Met name geldt dit voor de
tachistoscoop. Een onderzoek naar de
leesbaarheid van letters kan hiermede
zeer goed gebeuren. De analyse van
de verschillende onderdelen van een
plaatje geeft evenwel alleen een rang-
orde van attentiewaarden, maar zegt
niets over de verschillen in door-
dringing.
Uitvoerig behandelde spreker het
nieuwste hulpmiddel waarmee hij heeft
geëxperimenteerd: de oogbewegings-
meter. De beperkende voorwaarden,
waaronder met dit apparaat kan wor-
den gewerkt, zijn vele; de fundamentele
moeilijkheid is wat de betekenis van de
oogbeweging is. Uit experimenten wa-
ren Dr. De Zwaan reeds enkele dingen
gebleken, met name dat de gebruikelijke
leesrichting van links naar rechts veel
onderzoekuitkomsten bepaalt: links in
het beeld worden meer dingen gezien
dan rechts; bewegingen van links naar
rechts zijn ,,natuurlijker”; bewegingen
tegen-de-draad-in maken meer indruk.
Deze uitkomsten werden verkregen op
grond van eenvoudige proefopzetten,
waarbij bijv. aan proefpersonen onbe-
kende schilderijen op wisselende plaat-
sen werden getoond. Dr. De Zwaan
suggereerde de reclamemensen aan de
hand van de voorbeelden in het boekje
de advertenties minder vol te proppen
en een tikkeltje meer aandacht te be-
steden aan de artisticiteit van de plaat.
Opiniespoken
D
E discussie was niet alleen – zoals
gebruikelijk – geanimeerd, doch
eveneens goed georganiseerd. In
van hoger hand ingedeelde kleine
kringen werden enige – eveneens
voorgeschreven – fundamentele vragen
behandeld, die daarna – via verslag-
gevers – centraal werden ‘besproken.
Vooral over de nuttigheid van het
werken met modellen werd gesproken.
Men was het er vrijwel over eens dat
opinieleiders bestaan, maar dat zij
moeilijk te lokaliseren zijn. Prof. Van
den Ban, de discussieleider, merkte in
dit verband op, dat geconstateerd is dat
er een samenhang bestaat tussen ener-
zijds de mededeling van de opinieleiders
zelf, die zeggen dat zij op een bepaald
gebied opinieleider zijn, en anderzijds
de gegevens over hen, ontleend aan
mededelingen van de door hen geleide
groep.
Al met al was het een geslaagde bij-
eenkomst van de Nederlandse Vereni-
ging van Marktonderzoekers. Alle hul-
de voor de activiteitencommissie. De
voorbereiding en begeleiding van de
werkzaamheden waren goed en des-
kundig. De keuze van het onderwerp
sloot aan bij de actualiteit: het reclame-
onderzoek staat namelijk in het
middelpunt van de belangstelling. Na
de verschijning van het NIVE-BVA-
boekje was dit een waardige eerste
stap op de weg naar de evaluering van
de verschillende methoden, want al
geeft ,,Reclame-Research” een vrij
volledige inventarisatie, de vakman is
486
er ook bij geïnteresseerd welke techniek
voldoet en welke niet en welke onder
bepaalde voorwaarden. Voor deze
evaluering zal een beroep moeten wor-
den gedaan op wat er tot nu toe – veel-
al achter de schermen van het commer-
ciële geheim – is gepresteerd. Daarbij
zal de ervaring die de reclamewereld
met de verschillende methoden heeft
opgedaan aan het daglicht moeten
treden. Medewerking van die zijde ist
van groot belang, want al waren er op
de bijeenkomst veel onderzoekers. die
1
in
-43n
(1182,1
over reclame spraken en die daarmede
1
51
met 2efl
0pzeg
gt
reclame voor het reclame-onderzoek
1
maakten, er waren maar enkele reclame-
1
Algemene
mensen die over onderzoek spraken.
1
Bank Nederland
En dat doet ietwat vreemd aan.
1
(Nederlandsche Handel-Maatschappij
– De Twêntsche nk)
Drs. L. A. VAN DER LINDEN.
1
‘s-Gravenhage.
Ingezonden stuk
Kiespijn: genezen of een kunstgebit?
D
E overpeinzingen van Drs. R. Iwema in ,,E.-S.B.”
van 13 april 1966 schijnen op het eerste gezicht logisch
en nauwelijks voor tegenspraak vatbaar. Daarin ligt
het gevaar van de erin vervatte ideeën.
Ik ben het geheel eens met de opinie, dat het in ons land
ontbreekt aan goede voorlichting met betrekking tot poli-
tieke problemen. Ik beschouw de daaruit getrokken con-
clusie dat er nu een onafhankelijke voorlichting moet
komen omdat de partijen niet voorlichten maar werven –
oplichten dus? – als een onverantwoorde simplificatie van
het probleem.
Wanneer gesproken wordt over objectieve voorlichting
gaat een wereld van misverstanden en vooroordelen voor
ons open. Ik zal hier niet ingaan op de discussies tussen
Kouwenhoven, Thoenes en Hartog, temeer omdat ik elders
op dit probleem en op de door Iwema aangesneden kwesties
uitgebreid inga
1).
Ik wil mij daarom beperken tot enkele
kanttekeningen.
Als de programma’s van de politieke partijen op som-
mige gebieden veel op elkaar beginnen te lijken, geldt dit
slechts de
vaag geformuleerde doelstellingen,
niet de uit-
werking daarvan. Bij die uitwerking komt behalve de
nadere definiëring van die doelstellingen onder meer aan
de orde langs welke weg het doel bereikt wordt, welke
risico’s daarbij aanvaard mogen worden en met welke
restricties men bij de uiteindelijke verwezenlijking rekening
mag of meent rekening te moeten houden.
Een bona-fide politicus gaat niet uit van de noodzaak
stemmen te werven. Zijn beweegreden is in de eerste plaats
de overtuiging, dat de weg die hij uitstippelt de juiste is.
Zijn oordeel heeft een objectief wetenschappelijk aspect,
dat een partiële wetenschappelijke verificatie, althans in
principe, mogelijk maakt. Ik denk hierbij bijv. aan de
effecten, die bepaalde maatregelen zullen hebben. Het
andere aspect, het politieke keuze-element, maakt een uit-
sluitend wetenschappelijke benadering echter onmogelijk.
Om een voorbeeld te noemen: als men het erover eens
is dat een bodemschat en maximaal nut moet opbrengen
voor de gemeenschap, dan impliceert dat nog niet dat men
het eens is over de wijze, waarop dit doel bereikt kan
worden. De wetenschappelijke discussie, zoals een onaf-
hankelijke groep die zou kunnen voeren in dienst van de
objectieve voorlichting, beperkt zich tot de kwestie of,
gegeven een bepaalde definitie van dat nut,
het gestelde
1)
Nl. in een boek,
Weten en Regeren,
dat dit jaar bij de
Arbeiderspers zal verschijnen.
doel langs een bepaalde weg (i.c. bijv. bij een bepaalde
prjszetting) bereikt kan worden.
Het effect van een buiten de partijen staande commissie,
waarvan de heer Iwema veel heil verwacht, is dan ook naar
alle waarschijnlijkheid illusoir. Veel belangrijker is dat de
politieke partijen naar het voorbeeld van de Wiardi Beck-
man Stichting trachten het wetenschappelijk inzicht te ver-
diepen en te onderzoeken hoe bepaalde doelstellingen be-
reikt kunnen worden. Het door Iwema genoemde rapport
Om de kwaliteit van het bestaan
is een stap in de goede
richting. De mening echter dat deze duidelijkheid de
P.v.d.A. geschaad zou hebben en dus voor de politieke
partijen onaantrekkelijk zou zijn, acht ik niet bewezen.
Misschien,was het rapport niet duidelijk genoeg; ook de
presentatie speelt een rol. Maar afstand doen van een
streven naar gèfundeerde duidelijkheid bij de partijen zelf
is afstand doen van de democratie ten gunste van een vorm
van technocratie. Ik blijf van mening dat ook de kiezer
die duidelijkheid wenst; ook al kan die duidelijkheid ge-
vaarlijk zijn als zij niet is gefundeerd.
Brussel.
Dr. A. A. DE BOER.
Naschrift
H
ET betoog van Dr. De Boer zal ik zoveel mogelijk
op de voet volgen. Komt het ,,werven” door de
politieke partijer, zoals ik dat woord heb gebruikt,
neer op ,,oplichten”? Mijns inziens geenszins. Oplichten
veronderstelt kwade trouw; ik ben daarentegen van de
goede trouw der politici – ik spreek nu alleen over de
constructieve democratische partijen – ten volle over-
tuigd. Ik wil nog verder gaan: tegenover velen hunner
persôônlijk, past alleen maar respect voor de toewijding
waarmee zij hun ondankbare taak vervullen. Dr. De Boer
stelt: de politicus gaat niet uit van de noodzaak stem-
men te werven, maar zijn beweegreden is, dât de weg die
hij uitstippelt de juiste is. ik zou liever zeggen dat juist
omdit hij meent dat zijn weg de juiste is, hij zich gedrongën
voelt stemmen te werven. Natuurlijk moeten er bij de ver
–
kiezingspropaganda concessies worden gedaan aan de
1
I
INTERNATIONAAL
ADVERTENTIE BUREAU
BOLJN
E.-S.B. 4-5-1966
487
publieke opinie. De voormannen der partijen staan voor
de noodzaak hun standpunten te ,,verkopen”, zoals ze
het zelf noemen. Zij refereren daarbij in hun partij-organen
uitdrukkelijk zèlf aan de moderne reclametechnieken van
het bedrijfsleven.
Het door Dr. De Boer genoemde objectief wetenschappe-
lijk aspect, dat in principe een, wetenschappelijke verificatie
mogelijk maakt, hoort mijns inziens in de politieke pro-
gramma’s niet thuis. Alleen het door Dr. De Boer ge-
noemde politieke keuze-element accepteer ik als program-
mapunt. Nu het door Dr. De Boer genoemde voorbeeld:
een doeleinde waarover ieder het met iedereen eens kan
zijn, zoals het maximaal nut voor de gemeenschap van de
,,gasbel”, is geen partij-politiek doeleinde, althans behoort
dat niet te zijn. Evenmin de vraag,
bij
welke prijszetting,
gegeven een bepaalde definitie van dat nut, dat doel wordt
bereikt. Dât is wetenschap. Op dit laatste gebied ligt dan
ook niet de taak van de commissie Wemelsfelder, zoals ik
die zie. In het gegeven voorbeeld zie ik alleen in het expliciet
maken, in voor de kiezer
begrijpelijke
taal, van de ver
–
schillende definities van dat gemeenschappelijk nut, zoals
zij in de respectieve programma’s geïmpliceerd worden,
de taak van de commissie.
Dr. De Boer vindt, dat de politieke
partijen
zèlf hLin
verkiezingsprogramma’s moeten concretiseren – althans
zo meen ik zijn woorden te mogen interpreteren – in de
richting waarin met het rapport.,,Om de kwaliteit van het
bestaan” eén eerste stap is gezet. Akkoord, maar het gaat
er nu juist om waarôm dat niet gebeurt, terwijl het toch
al zo lang urgent is, en waarom er ook geen tekenen zijn
dat het gâât gebeuren; in tegendeel. We moeten de mate
van concreetheid van het genoemde rapport nu ook vooral
weer niet overschatten. Prof. Witteveen heeft, meen ik,
wel aangetoond
1)
dat de voor het gestelde doel vereiste
verzwaring van de belastingdruk in het rapport geenszins
uit de verf komt, 66k niet na een aanvulling van Drs. Den
Uyl
2)
Meent mijn geachte opponent nu werkelijk dat de
Partij van de Arbeid meer stemmen vergaard had, wanneer
ze op dit punt concreter, meer expliciet, was geweest?
Dr. De Boer stelt eigenlijk de politici in gebreke, die dan
toch maar op bijzonder hardnekkige wijze in hun voor-
lichtingstaak tekort blijven schieten. Hij zal het echter met
mij eens zijn dat nèt zo goed als in de meest interessante
regeringspartij, toch ook in de meest wezenlijke oppositie-
partij – om alleen deze twee nu maar te noemen – zich
enkele voormannen van uitzonderlijk formaat bevinden.
Ik meen dan ook dat het falen van de politieke partijen
in het concretiseren van de verkiezingsprogramma’s tot de
controversiële grens is bereikt, niet op persoonlijke, maar
op institutionele terkortkomingen is terug te voeren, en
daardoor ook slechts langs institutionele weg kan worden
opgeheven.,
Natuurlijk is het als volwassene behandelen van de
kiezer, onder meer door hem – hoe voorzichtig ook –
op de noodzaak van offers voor het toekomstig gemeen-
schappelijk welzijn te wijzen, in plaats van hem met de
van andere zijde aangeheven leuze ,,laat u niet arm
praten in de welvaartsstaat” te paaien, geenszins de enige
In
,,E.-S.B.”
van
24
april
1963.
In
,,E.-S.B.”
van 17 april
1963.
E T 1 L
VRAAGT EEN
•
STAFKRACHT
voor assistentie bij de werkzaamheden ver-
band houdend met de industriële herstructu-
rering van Zuid-Limburg: documentatie van
industrievestigingsfactoren, verschaffen van
inlichtingen aan ondernemers, medewerking
aan verwezenlijken van industrie-projecten.
Universitaire (bij voorkeur bedrijfseconomi-
sche) opleiding en kennis van moderne talen
gewenst. Leeftijd 25 á 35 jaar. Salarisgrenzen:
f. 12.136,— tot f. 22.116,— per jaar; exclusief
6 pCt. vakantieuitkering; premies AOW/AWW
voor rekening ETIL.
Schriftelijke sollicitaties aan de directeur van
het E.T.I.L., St. Servaasklooster 39, Maastricht.
oorzaak van het stemverlies van de betreffende partij.
De sociaal tragische begeleidingsverschijnselen in land-
bouw, ambacht, mijnbouw enz. van technische vooruit-
gang en welvaartsstijging hebben bijv. waarschijnlijk een
nog grotere rol gespeeld. De onmogelijkheid van wat Dr.
De Boer wil, baseer ik dan ook geenszins op deze verkie-
zingsuitslag, maar behalve op het feitelijk achterwege blijven
ervan, op bepaalde psychologische overwegingen. ik heb
deze reeds eerder
,
trachten te formuleren
3)
en om dit na-
schrift niet nôg langer te maken, zou ik daar nu naar
willen verwijzen. Eén punt zou ik nog graag even aan-
stippen: wij zitten in ons land opgescheept met een aller-
ongelukkigste partijstructuur, die dringend sanering be-
hoeft, een sanering die in redelijkheid niet van de partijen
zèlf verwacht mag worden. Deze sanering nu zou het
logisch gevolg van het werk van de commissie Wemels-
felder zijn. Immers ,,Voor zover uit de vergelijking zou
blijken dat sommige programma’s nauwelijks afwijken en
,,merit rating” tot een indifferent resultaat leidt, zou het
duidelijk het onlogische van het gescheiden optreden van
sommige partijen demonstreren”
4)
Dr. De Boer zegt, dat afstand doen van een streven
naar gefundeerde duidelijkhei&bij de partijen zelf, is af-
stand doen ‘van de democratie, maar dat is nu juist, wat
in feite gebeurt. Pas nadat de commissie als katalysator
is opgetreden, zullen de
,
partijen – noodgedwongen –
ook zèlf naar gefundeerde duidelijkheid gaan streven.
Dus: de kiespijn wèl genezen, maar niet zonder huli van
de tandarts.
Mijnsheerenland.
R. IWEMA.
in
,,E.-S.B.”
van
21
augustus
1963
en 1 april
1964.
Prof. Dr. J. Wemelsfelder in
,,E.-S.B.”
van
24juli1963.
(1. M.)
488
Celdmarkt
M
AANDAG 2 mei zal in ons land een officieel disconto
van
5
p.Ct. in plaats van de sedert 4 juli 1964 geldende
rente van 4 pCt. van kracht worden. Dit officiële
tarief is achtërgebleven bijde op alle deelmarkten van de
vermogensmarkt gestegen rénte, zodat eerder van een ver-
• traagde aanpassing aan de gewijzigde omstandigheden kan
worden gesproken dan van een krachtige poging van De
Nederlandsche Bank met dit instrument leiding te geven aan
de monetaire ontwikkeling. De commissie voor de vast-
stelling van de daggeldrente, die tot voor kort de calirente
angstvallig 1 pCt. beneden het officiële disconto hield,
heeft 28 april het tarief op 4 pCt. gebracht, dus op hetzelfde
niveau als het officiële disconto, klaarblijkelijk overwegende
dat wanneer de marktomstandigheden 41 pCt. rechtvaardi-
gen, deze rente ook moet worden vastgesteld. Nochtans
worden enkele redenen genoemd, die de verhoging van het
officiële disconto zouden rechtvaardigen, nl. de onbe-
vredigende ontwikkeling van de betalingsbalans, een op-
nieuw optredende sterkere uitbréiding van de bankkre-
dieten, de stijging van de rente op binnen- en buitenlandse
geidmarkten en de toeneming van het beroep op de Cen-
trale Bank. –
Wat de betalingsbalans betreft blijkt uit de cijfers van
in- en uitvoer een minder gunstige gang van zakèn. Wat de
uitvoer aangaat speelt hier ook een incidentele factor, de
invoerverboden voor vlees door vele landen, een rol. De
goud- en deviezenreserves van De Nederlandsche Bank zijn
sedert eind 1965 met f. 394 mln, terug gelopen, en ook bij de
banken schijnt – cijfers zijn nog niet beschikbaar -. de
netto uitzetting in het buitenland te verminderen. Het
hogere disconto zal hierin niet zoveel wijziging kunnen
brengen. De invloed op de binnenlandse consumptie en de
overheidsuitgaven is nihil en op de binnenlandse investe-
ringsuitg’en problematisch. Omdat ook elders de rente
is gestegen en de binnenlandse rentevoeten al geruime tijd
hoog zijn, zal ook het effect op de internationale kapitaal-
beweging gering zijn.
De discontoverhoging zal de debetrente van vele rekening-
courantkrèdietën doen stijgen,, doch of dit de kiedietvraag
terug dringt geloven slechts weinigen. De kans op een verder
aanttekken van de termijndepositorente en wellicht van .de
Moderne bovenloopkroon met mogneet, voor continu-bedrijf; cop. 10 ton.
:
HENSEN° ROTTERDAM
POSTBUS 5040-TEL. (010)17 2860- TELEX 21612 – TELEGRAMADRES ,,MAHENSRO’
WERFKRANEN
DRIJVENDE KRANEN
HAVENWIPKRANEN
E RTS VE R LAAD B RUGG EN
LOOPKRANEN
TRANSPORTINSTALLATIES
SCH EEPSDEKI NSTALLATIES
HELLINGINSTALLATIES
LIFTEN
E.-S.B. 4-5-1966
.
• •
489
spaargeidrente
bij
handelsbanken is gegroeid. Afgescheiden
van verschuivingen tussen verschillende financiële en niet-
financiële instellingen kan dit de kredietrestrictiepolitiek
wat krachtiger ifaken, omdat er een tendentie ontstaat
resp. wordt versterkt kredietverlening boven het plafond
een meer vet liesgevende transactie te maken.
De rentetarieven van De Nederlandsche Bank lagen tot
véôr de verhoging op een zodanig niveau, dat zij geen penal-
ty-effect hadden, doch soms in staat stelden bij de Bank
opgenomen gelden elders nog met winst uit te zetten. Dit
zou mede de zeer hoge bedragen van de post der voor-
schotten in rekening-courant op de weekstaat in de laatste
tijd kunnen verklaren. Voor zover dit plaatsvod was De
Nederlandsche Bank een zelfstandige factor in het geld-
scheppingsproces. Voorloçig maakt de discontoverhoging
dit moeilijker of onmogelijk.
Kapitaalmarkt
•
U
1Tde mededeling bij de verhoging van het officiële
disconto dat de betalingsbalans zich ongunstig ont-
wikkelt, mag voorzichtig de conclusie worden ge-
trokken, dat ook de kapitaalrekening een deficit toont.
Gegeven de krachtige binnenlandse vraag op de kapitaal-
markt en het teruglopen van het aanbod – het spaarver-
Technische Hogeschool Delft
Bij de Afdeling der Algemene Wetenschappen (Centrum voor
Bedrijfswetenschappen) kan worden geplaatst een
INGENIEUR
Sollicitanten dienen een ruime wetenschappelijke belangstel-
ling te hebben en een academische opleiding te hebben ge-
noten. Ervaring op het gebied van bedrijfskundig onderzoek
strekt tot aanbeveling.
Aanstelling zal afhankelijk van leeftijd en ervaring geschie-
den in het rangenstelsel der wetenschappelijke medewerkers.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het Hoofd van de Af.
deling Personeelszaken, Julianalaan 134, Delft, onder vermelding
van nr. A 6605141557 in de rechterbovenhoek van de solli-
citatiebrief.
1•1
v
SOCIETEIT
KERINGEN N.V.
A 1807
meer dan
anderhalve eeuw
levensverzekering
HOOFDKANTOOR
Herengracht
475,
Tel. (020) 22 13 22.
AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life Building
1130 Bay Street, Tel.
WA 5•4511,TORONTO.
N.V. ROTTERDAMSCHE
VERZEKERING-SOCIETEITEN (R.V.S.)
gevestigd te Rotterdam.
In de op 28 april 1966 gehouden Algemene vergade-
ring van Aandeelhouders werd het dividend over 1965
vastgesteld op 12
0
/o,
waarvan
100/0
jn contanten en
2
0
/o
naar keuze in contanten of in certificaten van
aandelen D.
Op djvidendbewijs no. 93 van aandelen groot nomi-
naal / 3.000,- wordt uitgekeerd / 300,- verminderd met
25
0
/o
dividendbelasting over / 360,-, pro resto t 210,-.
De dividendbewijzen nos. 94, 95 en 96 van aandelen
groot nominaal / 3.000,- geven elk recht op t 20,- in
contanten of op nominaal / 20,- in certificaten van
aandelen D.
Op dividendbewijs no. 93 van de aandelen en onder-
aandelen van nominaal /1.000,- wordt uitgekeerd
/100,- verminderd met 25
0
/o
dividendbelasting over /120,-, pro resto t 70,-.
Op dividendbewijs no. 93 van de certificaten van aan-
delen D nominaal 1 1.000,- resp. /100,- wordt uitge-
keerd / 100,- resp. /10,- verminderd met 25
0
/o divi-
dendbelasting over /120,- resp. /12,-, pro resto / 70,-
resp. / 7,-.
Dividendbewifs no. 94 van de aandelen en onderaan-
delen van nominaal / 1.000,- geeft recht op / 20,- in
contanten of op nominaal / 20, in certificaten van
aandelen D.
Dividendbewijs no. 94 van de certificaten van aande-
len D nominaal / 1.000,- resp. / 100,- geeft recht op
/ 20,- resp. / 2,- in contanten of op nominaal / 20,-
resp. f2,- in certificaten van aandelen D.
De dividendbewijzen nos. 95 en 96 van de aandelen
en onderaandelen van nominaal /1.000,-, alsmede
van de certificaten van aandelen D nominaal / 1.000,-
resp. / 100,- zijn
,
waardeloos.
De keuze-mogelijkheid, een deel van het dividend in
certificaten te ontvangen, vervalt op 31 dec. 1966.
Inlevering van bovenvermelde dividendbewijzen kan
geschieden te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Graven-hage tel’ kantore van:
Algemene Bank Nederland N.V. en
Amsterdam-Rotterdam Bank N.V.
De inlevering van dividendbewijzen van aandelen op
naam kan eveneens geschieden ten kantore van de
vennootschap te Rotterdam, Westerstraat 3.
Het jaarverslag over 1965 is verschenen en wordt op
aanvraag gaarne gretis toegezonden.
R.V.S.
Westerstraat 3,
Rotterdam-2.
34.2
490
‘Q’at kosten Iglo diepvriesmaaltijden?
Rekent u zelf even mee… Géén
grote onrendabele investeringen,
géén opslagruimte, geen tijdverlies,
geen afwas van borden, niets meer
schoon te maken, te schillen
of
te
snijden, nauwelijks personeel… en
toch elk uur van de dag complete
maaltijden voorradig. Hoe u ook
rekent, de uitkomst is.altijd: voor-
delig.
Het Tglo warme maaltijdeh systeem
wordt onder meer gebruikt door:
N.V. Kon. Haardenabrick E. M.
Jaarsma te Hilversum • N.V. Kon.
Mij. ,,De Betu’e” te Tiel • Alge-
mene Kunstzijde Unie N.V. te
Hoogezand en Breda • N.V. Stik-
stof Maatschappij te Sluiskil •
Nederlandse Siemens Mij. N.V. te
Den Haag
e
,,De Heer” Chocola-
defabrieken N.V. te Rotterdam •
General. Motors Contiriental S.A..
te Rotterdam • Eerste Nederland-
se Coöp. Kunstmestfabriek te
Vlaardingen • Hyster N.V. te Nij-
megen
S
Elsevier’s Weekblad te
Amsterdam
0
Berghaus N.V. te
Amsterdam • Bruynzeel Fabrie-
ken te Zaandam • Woodward
Governor Nederland N.V. te
Schiphol/ Amsterdam • Svenska
Metallverken N.V. te Zutphen •
N.V. De Volkskrant te Amsterdam.
–
– – —‘.
r
r
)j
1
JI
Cantine Bruynzeel Fabrieken, Zaandam
Het grote succes in moderne bedrijfsvoering
In twee jaar in meer dan 150 bedrijfscantines
diepvries-maaltijden van -1gb!
Wat zijn
Iglo
diepvries maaltijden?
Even vernuftig als eenvoudig. Een
warme maaltijd voor uw personeel
met een minimum aan materiaal!
Nu
kan uw bedrijf volstaan met een
diepvrieskast en een verwarmings-
oven,
;
waar.in
36 of 72 maaltijden
binnen een half uur gebruiksklaar
worden gemaakt; op elk moment
dat u wenst. En… keuze uit meer
dan twintig gerechten
of
samen-
stellingen.
IGIfi. DIEPVRIESMAALT 1JDE N El
Richt uw verzoek om inlichtingen aan ]glo N.V., de heer J. van der Zeijden, Nijenoord
1
A, Utrecht, tel. 030-35641.
E.-S.B. 4-5-1966
–
491
schil van de drie traditionele spaarbanken heeft in het
eerste kwartaal 1966 f. 292 mln, bedragen tegen f. 357
mln, in de eerste drie maanden van
1965
– verklaart dit
de rentestijging sedert eind 1965 van 6 pCt. tot ruim 6pCt.
In
1965
is het binnenlandse berdep op de markt tot
f. 7.020 mln, gestegen. Dit is een zeer groot bedrag. In
vergelijking met 1964 betekent dit echter geen versterking
doch een vertraging in het groeitempo. Het beroep nam
namelijk in 1964 met f.1.280 mln, toe en in 1965 met f. 670
mln. Ook het aanbod breidde zich in mindere mate uit, ni.
met f.710 mln tegenover f’. 1.130 mln, in 1964. Het biflnen-
landse beroep overtrof het binnenlandse aanbod in 1964
met f. 260 mln., in 1965 met f. 220 mln. Nochtans beteken-
de dit geen verbetering in de vraag-aanbodsituatie. De
potentiële vraag was in 1965 aanmerkelijk groter dan in
1964. Omdat de toevoer uit het buitenland inkromp,
steeg in het afgelopen jaar de spanning. Opmerkelijk is,
dat relatief de emissiemarkt in grotere mate in de vraag kon
voorzien dan de ondershandse markt. Het aanbod in de
vorm van effecten steeg met f.
550
mln., dat op de onders-
handse markt met f. 160 mln. In tijd van nood valt men
klaarblijkelijk terug op oude eeuwenlang beproefde vor
–
men. De elasticiteit van de publieke sector overtrof dus
die van’de ondershandse markt.
lndexcjjfern aandelen
30 dec.
H. & L.
22 april 29 april
(1953 – 100)
1965
1966
1966
1966
Algemeen
………………
343
361 – 327
336
328
Internationale concerns
477
513 —451
464
451
Industrie
………………..
313
322-300
311
307
Scheepvaart
…………….
136
140— 128
128
127
Banken en verzekering
……..
180
187— 163
163
1.58
Handel cce. …………….
163
167— 156
162
160
Bron:
A
.
N
.
P. – C.B.S., Prjscourant.
Aandelenkoersen a).
Philips
………………..
f. 112,50
f. 120,80 f. 120,40
Unilever, cert..
…………..
f. 114
f. 99,40 f. 95,70
Kon. Petroleum
… ………..
f. 147,60
f. 150,80 f. 146,80
A.K.0 .
………………..
389
361
5
1
3564
K.L.M
……….. . ………..
f. 268
f. 436
f. 421
Hoogovens, n.r.c . ………..
440
420
382
E.M.S . …………………
190
200
197
Kon. Zout-Ketjen
…………
7651
6754
676
Zwastenberg-Organon
……..
f. 171
f. 178,80 f. 179
Robeco
………………..
f.222
f.214
f.212
New York.
Dow Jones Industrials
964
950
934
Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)
5,98
6,45
6,56
Aandelen: internationalen b)
4,0
4,1 c)
lokalen b)
……..
4,2
4,5 c)
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
4’j,
451
44
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
31 maart 1966.
C. D. JONGMAN.
Het 127e R.V.S. jaarverslag…
.S
•
•. •.
•••• •• ••
.S
••.
.S
.
•
•
S
als vanouds
.
•
:
weer
.
•
goed verzorgd!
S
.
“.
5
— — — — —
/
weer .
vééi interessant i
nieuws!
1
/
—
—
è
Gaarne wordt het U op aanvraag toegezonden door
R.V.S. – Westerstraat 3- Rotterdam – tel. 010-11 4760
492
Serie 200 brengt redding!
1
Als U denkt, dat met Uw huidige met de unieke ,,Liberator”-faciliteit,
Een Serie 200 computer biedt U een
computer het eind in zicht is, dat Uw
waarmee bestaande computerprogramma’s
aanzienlijk kostenvoordeel
sorteersnelheid onvoldoende is
tot 5x zo snel verwerkt kunnen worden boven andere vergelijkbare systemen.
en dat U niet genoeg tegelijk
zonder herprogrammeringsproblemen.
De Honeywell adviseur wijst U
kunt doen
.
als U denkt, dat een
Want deze ,,Liberator” verandert
graag de weg. Hij kan Uw redder in
omschakeling naar een moderner
Uw oude programma’s zonder meer in
de nood zijn. Schrijf of Le1:
systeem een financiële ramp zou worden
nieuwe, moderne Serie 200 programma’s.
Honeywell EDP, James Wattstraat 100,
door noodzakelijke herprogrammering Zonder uitgebreide herscholing
Amsterdam. Tel. 020- 922229.
en herscholing … Dan denkt U toch
kunnen Uw programmeurs de nieuwe
niet dat het Honeywell koud zou laten?
programma’s samenstellen.
Natuurlijk niet. Daarvoor is toch
En zij kunnen daarbij de beste
Honeywell’s Serie 200 ontwikkeld!
Cobol en Fortran compilers gebruiken.
Het nieuwe systeem dat al honderden
andere gebruikers van verouderde
Alleen de Honeywell Serie 200 kan
U moderne snelheid en capaciteit
floiie
%7e
systemen te hulp is gekomen.
bieden zowel voor Uw oude programma’s
De Serie 200 is het computersysteem
als voor Uw nieuwe programma’s.
ELECTRONIC DATA PROCESSING
E.-S.B. 4-5-1966
493
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op hoog niveau zijn
de
advertentiekolommen van
• ,Economisch-Statistische
Berichten” het aangewezen
medium:
le)
Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-
soneel in de grote bedrijven.
2e) Omdat Uw annonce wordt
gelezen door diegenen, die de
zakelijk belangrijke-beslissingen
nemen, of daarbij van grote
Invloed zijn.
NEDERLANDSE ECONOMISCHE HOGESCHOOL
HOGESCHOOL VOOR
MAATSCHAPPIJ WETENSC HAPPEN
ROTTERDAM
Per 1 augustus a.s. moet voorzien worden in de functie
van
SECRETARESSE
SENAAT
De taak omvat o.a. het notuleren en volgen van de senaatsbesluiten en de voor-
bereiding van commissie-arbeid.
Voor deze werkkring, die zelfstandigheid vergt in een sfeer van ‘goede samen- –
werking, gaat de voorkeur uit naar een e c o n o m i s t e of juriste. Kennis
van steno, typen en de moderne talen wordt verwacht.
–
Het aanvangssalaris ,zal liggen tussen f. 900,— en f. 1200,— per maand – exclusief
6
pCt. vakantietoeslag – en is afhankelijk van opleiding, ervaring en leeftijd.
Premie A.O.W.
komt voor rekening van de hogeschool.
Sollicitaties te richten tot
de rector magnificus, Pieter de Hoochweg 122 te Rotterdam.
HET NEDERLANDS KATOENINSTITUUT
vraagt voor indjensttre’ding op korte termijn een staffunctionaris voor
MARKETING
t –
Het Nederlands Katoeninstituut is een organisatie
die voor de Nederlandse katoenindustrie een uitge-
breid en veelzijdig programma uitvoert op het ge-
bied van marktonderzoek, odvertising, sales-promo-
tion en public relations.
Het is de bedoeling dat de nieuwe functionaris een
centrale plaats in het bestaande marketing team zal
gaan innemen. In het kader van dit team plant hij op basis van marktonderzoek- en andere gegevens o.m.
de uit te voeren promotion activiteiten en onderhoudt
hij geregeld contact met de katoenverwerkende
industrie en de textielhandel.
Voor de vervulling van deze functie gaan onze ge-
dachten uit naar een dynamische medewerker in de
leeftijd van 28 tot 35 jaar. Voor de goede uitoefening
van de hem toe te vertrouwen werkzaamheden is een
gerichte studie en een aantal jaren ervaring op het
gebied van de moderne marketing technieken essen-
tieel.
Voorts zijn van belang een goed cijfermatig inzicht alsmede goede contactuele eigenschappen. Hoewel
niet noodzakelijk, geeft vorming op academisch
niveau enige voorkeur. Met het oog op onze interna-
tionale contacten is een goede beheersing van de
Engelse taal in woord en geschrift noodzakelijk.
Hij zal bereid moeten zijn zich in Arnhem of omgeving
te vestigen.
Geboden wordt een zeer afwisselende en deels ambu-
lante werkkring met een grote mate van zelfstandig-
heid. Het spreekt vanzelf dat de honorering van deze functie in overeenstemming is met de gestelde eisen.
Belangstellenden voor deze functie, die beschikken
over goede referenties, wordt verzocht een met de
hand (niet met ballpoint) geschreven sollicitatiebrief,
die strikt vertrouwelijk behandeld zal worden, te
richten aan de Directeur van het Nederlands Katoen-instituut, Zijpendaalseweg 12, Arnhem.
494