Ga direct naar de content

Jrg. 50, editie 2522

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 22 1965

BETER GEINFORMEERD ZIJN:

HOE KUNT U DAT SNEL BEREIKEN!

De snelle ontwikkeling op technisch en commercieel gebied dwingt het bedrijfsleven rot voort-

durende aanpassing en vernieuwing van de produktiemethoden en van de produkten zelf. De

.wedloop om technische infoimatie en documentatie – waarmee alle goede produktontwikkeling
begint – is dan ook in volle gang men kan het zich eenvoudig niet permitteren achter te blijven.
Overweegt u de ontwikkeling van een nieuw artikel, een andere fabricagemethode, verbetering
van een bestaand produkt? investeer niet in iets, dat naderhand oud nieuws blijkt te zijn: in for-

meer direct goed! Dat spaart tijd, ergernis en… veel geld.

Technische informatie uit de eerste hand vindt u bij het NIDER dat o.m. toegang heeft tot de

– uitgebreide collecties octrooischriften en docurnentatiemateriaal van de Octrooiraad, dat niet

‘4

voor het publiek toegankelijk is.

II

INFORMATIEDIENST VOOR TECHNISCHE LITERATUUR

WILLEM WITSENPLEIN 6

‘S-GRAVENHAGE

TELEFOON 070.245480*


Y

\/

pensioen-

regelingen

herverzekering

van
pensioènfondsen’

EERSTENEDERLANDSCHE

EN.

BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN DE WITTLAAN 50 ‘S-GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS 5 TEL. (070) 514351
E C 0 N 0 MIS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hooc/iweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Gfro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.

Abonnementen:
Pieter de Hooch weg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f
25) per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losseexemplaren van
dit nummer
f. 1,25.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerjj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.

Advertentie-tarief:
f. 0,40 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” f.0,80 per. mm
(dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

L

VAN REDACTIE: L. H. IUaassen;
H.
W. Lambers;
P. J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit

AN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens
rs; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

1198

E.-S.B. 22-12-1965

Een spook waart door Europa

Een spook waart door Europa – het spook van de

Amerikaanse investeringen. Sterke machten van het oude

Europa hebben zich tot een heilige drijfj’acht tegen dit

spook verbonden – vooral De Gaulle en, verborgen

doch zo nu en dan zichtbaar, Europeanen uit. Brussel,

Franse industriëlen en Duitse bankiers.
Bovenstaande ,,revision istische” herformulering van de

aanhef van het commitnistisch manifest
troffen wij aan

in het hoofdartikel van het novembernuninier van
Wirt-

schaftsdienst
1).
Hierin wordt ingegaan op de bezwaren,

die de laatste tijd worden geopperd tegen.al te veel direc-

te Amerikaanse investeringen in Europa. De auteur,

Hellmut Hartmann, weerlegt de veelal vaag geformu-

leerde bezwaren (,,onteigening”, ,,uitverkoop”, ,,Ameri-

kaanse zakenmethoden”) van de tegenstanders der traris-

atlantische kapitaalinjecties. Hij doet dit door hun argu-
menten te ontdoen van alle sentimenteel-nationalistische

overwegingen en deze alleen te be000rdelen op hun eco-

nomische merites
2).
Gaarne geven wij, omdat men ook

in ons land nogal eens dergelijke overwegingen wil laten

gelden, een overzicht van zijn o.i. belangrijkste argumen-

ten.

Het argument, dat tot elke prijs moet worden voor-

komen dat Amerikaanse investeerders een vaste greep op

het financieel beheer krijgen, wordt ontzenuwd met de

opmerking dat alleen, wanneer de financiële beheerder

zijn macht anders dan op basis van economische over-

wegingen uitoefent, de vraag
,,wie
voert het beheer”

economisch relevant is. In alle andere gevallen geeft de

markt richting aan de beslissingen van de investeerder;

zijn nationaliteit doet er niets toe.

Het naar voren gebrachte bezwaar dat het meestal

juist de grote investeerders zijn die op de Europese markt

opereren, hetgeen gevolgen zou hebben voor het conti-

nentale kartel- en concurrentiebeleid en het ,,vrije spel der

maatschappelijke krachten”, geldt evenzeer voor de grote

inheemse concerns. Bovendien, concentratie op zichzelf is

geen kwaad; zij is dat slechts wanneer,, om met de Neder

landse wetgever te spreken .. … een mededingings-

,,Das ,,Gespenst” der US-Investitionen” in
Wirtsehafis-dienst,
no. 11, 1965, blz. 569-571, uitg. door Verlag Welt-
archiv, Hamburg.

Voor degenen die
Wirtschaftsdienst
niet kennen: dit blad
laat doorgaans een fris geluid horen in het tamelijk conser-
vatieve achtertuintje van de Durtse sociaal-economische
vakpers. Zo behandelt het novenibernummer zeer uitvoerig
de ,,Osthandel” en de ,,gevaren” daarvan. Illustratief is dat
het blad de D.D.R. ook DDR. noemt (bij
Der Volkswirt bijv. nog altijd Mitteldeutschiand geheten).

regeling in strijd is met het algemeen belang of op een

met dat belang strijdige wijze wordt toegepast, dan wel

dat een economische machtspositie bestaat, die met het

algemeen belang strijdige gevolgen heeft …… Geldt zulks

in zijn algemeenheid niet voor geheel Europa? Daar

komt nog bij dat, al nioge het absolute cijfer der Ameri-

kaanse investéringen in Europa hoog lijken (volgens

,,Fortune” $ 12 mrd.), haar aandeel in de totalé investe-

ringen (voor Duitsland bijv. 3,4 pCt.) niet van dien aard

is dat men bevreesd behoeft te zijn voor een effectief

Amerikaans ,,lobbyen” met het doel invloed te kunnen

uitoefenen op de economische politiek van de Europese

landen.

Dat grote Amerikaanse ondernemingen kleinere Euro-

pese, die marginaal werken, opslokken is – ih het vlak

der emotionele gevoelens – voor de oorspronkelijke

eigenaars dikwijls een onverteerbare brok, maar ‘het be-

tekent in de meeste gevallen ook. de zo broodnodige

rationalisatie, hetgeen een verder interen van de reserves

en de uiteindelijk onvermijdelijke liquidatie helpt voor-

komen. Was ,,Ankersmit” maar opgeslokt, door lieden

van welke nationaliteit dan ook!

Uiteraard gelden de bovengenoemde argumenten niet

wanneer politieke oogmerken de belangrijkste rol spelen

in het ondernemersgedrag van de Amerikaanse inves-

tee rders.

De Europese tegenstanders van Amerikaanse inves-

teringen kunnen overigens opgelucht
1966
tegemoet gaan.

De Amerikanen zelf zijn, ten gevolge van hun betalings-

balansperikelen, gedwongen geweest de grote particuliere
kapitaalstroom enigszins af te dammen. Johnson benader

de daartoe
550
grote ondernemingen, tezamen 80
á 90

pC.t. van deze kapitaalexport vertegenwoordigend, met

het verzoek het surplus op hun individuele betalings-

halansen op basis van vrijwilligheid met 15 â 20 pCt. te

vermeerderen. Ook al is het voorlopig effect van dit

programma gering, over het algemeen blijken de grote

Amerikaanse investeerders geneigd aart deze politiek

mede te werken, .niet omdat zij het met deze maatregel

eens zouden zijn, maar meer omdat bij een geringe mede-

werking hunnerzijds het vrijwillige karakter van Johii-

sbns programma kan omslaan in een aantal wettelijke en

veel stringenter maatregelen.

Maar voor het overige moge hier een andere variant

op Marx gelden: de investeerders hebben geen nationali-

teit. Men kan hun niet afnemen wat zij niet hebben.

Vlaardingen.

P. A. DE RUITER.

Blz.

Een spook waart door Europa, door Drs. P. A.

de Ruiter ……………………….1199

Spanningen op de a.rbeidsmaakt,
door Drs. R. P.

Haveman

……………………….
1200

Nieuwe ontwikkelingen in het woningbouw-

beleid, door C. P. A. Bakker …………
1202

Fiscale stimulans voor werken overzee,
door

Mr. A. M: Sniulders …………………
1205

Blz.

Woningbouw in Europa,
door Dr. H. Umrath
1207

Ingezonden stuk:

Tarwe; import(heffing) en export(restitutie),

door W. C. Fiege met een naschrift van

Drs. A. A. van Straaten …………..
1210

Geld- en kapitaalmarkt,
door Prof.
Dr.-C. D.

Jongman

……………………….1212

Met dit nummer is de 50e jaargang afgesloten.

E.-S.B.
22-12-1965

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

1199

Spanningen op de arbeidsmarkt
,,Er zal nog eens gebrek aan domme mensen komen”.

(Oude volkswijslteid)

Het begint erop te lijken, dat we voorshands een

overspannen arbeidsmarkt als een normaal verschijnsel

kunnen gaan beschouwen. Een hele generatie werkne-

mers heeft niet of nauwelijks meer enige herinnering

aan de vooroorlogse werkloosheidsmisère. Ook voor de

ouderen wijkt, naarmate jaar voor jaar de vraag naar
arbeidskrachten groter is dan het aanbod, het spook-

beeld van de massale werkloosheid verder terug.

Dat de vakbeweging na de oorlog zo lang bereid is

gebleken, de mede-verantwoordelijkheid voor een ge-

leide loonvorming te dragen, is niet in de laatste plaats

te verklaren uit het werkgelegenheidsmotief. Het is
symptom-atisch, dat dit motief blijkbaar aan kracht

heeft ingeboet, althans niet sterk genoeg meer schijnt

om de weg naar meer vrijheid in de loonvorming te

blokkeren. Ook het bedrijfsleven begint zich meer en

meer in te stellen op een situatie van een permanent

tekort aan arbeidskrachten, getuige o.a. de recente op-

richting van de ,,Stichting Onderzoek Arbeidssituatie

in het Rijnmondgebied”.

De huidige arbeïdsmarktsituatie is structureel bepaald;

conjuncturele depressies worden door een stevig front

van hoge luchtdruk op een afstand gehouden. De krap-
pe arbeidsmarkt is, behalve een economisch fenomeen,

ook in belangrijke mate een voor de huidige sociale en

sociaal-politieke realiteit bepalende factor. Aan de eco-
nomische consequenties is zo voor en na wel de nodige

aandacht geschonken, waarbij uiteraard de bijzonder

sterke stijging van het loonkostenniveau in de afgelo-

pen jaren in het middelpunt stond. De maatschappelijke

gevolgen van een structureel arbeidstekort in een bre-

der sociaal verband gezien, waren tot dusver nog geen

onderwerp van studie.

In deze leemte is, als eerste aanzet, voorzien met

het verschijnen van de dissertatie van Dr. P. van Ber-

kel: ,,Spanningen op de arbeidsmarkt”, een onderzoek

naar ,,de institutionele en sociaal-psychologische compo-

nenten in de structuur van een stedelijke arbeids-

markt”
1).
Hoewel mij uit de lezing van dit geschrift

nauwelijks is gebleken, welke ,,institutionele” compo-

nenten de auteur op het oog heeft gehad, kan toch

voor het overige worden gesteld, dat Dr. Van Berkel

de sociaal-wetenschappelijke literatuur heeft verrijkt met

een vaardig geschreven, goed leesbare studie. Sociolo-

gische beschouwingen gaan dikwijls mank aan descrip-

tieve eenzijdigheid. Van Berkel heeft het trekken van

stoutmoedige conclusies en interpretaties niet geschuwd.

Hij heeft hiermede bereikt, dat het door hem geschetste

beeld van een stuk sociale realiteit niet achter een te

overvloedig cijfermateriaal verborgen blijft.

De auteur heeft de huidige gespannen arbeidsmarkt

als studie-object genomen. Hij definieert het begrip ar-

beidsmarkt niet in economische zin als de determinant

van het niveau van lonen en arbeidsvoorwaarden, af-

hankelijk van vraag- en aanbodverhoudingen (de loon-

markt), maar als werkgelegenheidsmarkt, ,,waarop de

distributie van arbeidsprestatïes en het feitelijk ruilpro-

2)
Verschenen bij J. A. Boom en Zoon, Meppel 1965,
200 blz., f. 11,50.

ces tussen vragers en aanbieders plaats heeft” (blz. 33).

Hij zet zich hiermee af tegen een uitsluitend economi-

sche benadering van hetgeen zich bij de allocatie van

arbeidskrachten afspeelt.

De traditionele arbeidsmarkttheorie legt zijns inziens

een te eenzijdig verband tussen de financiële aspecten

en de vraag- en aanbodverhoudingen op de arbeids-

markt. Hij keert zich zowel tegen de abstracte benade-

ring in de klassieke loontheorie als tegen de descriptie-

ve benadering van de Amerikaanse ,,labor economists”.

Nu is dunkt mij de stelling gewettigd, dat de economi-

sche theorie ons nog betrekkelijk weinig weet te zeg-

gen over de invloed van de materiële arbeidsvoorwaar-
den op de allocatieprocessen op de arbeidsmarkt in een

situatie van over-full employment.

Van Berkel had zich overigens reeds kunnen beroe-

pen op hetgeen Barbara Wootton hierover in 1955

schreef:

,,they (de klassieke loontheoretici, R.P.H.) postulate a world
of pure acquisition and of pure competition. The men and
wonien who people this world are deemed to be free of all
the bewildering complexity of human motivation which
occupies the science of psychology. They respond instead to
a single motive – the urge to get more money, or more of
the things that money will buy”
2).

Bij het huidige peil van welvaart en werkgelegenheid

is de werknemer niet meer gedoemd zich in zijn ar-

beidsmarktgedrag uitsluitend te laten bepalen door fi-

nanciële prikkels. Aan dit uitgangspunt ontleent Van

Berkels studie haar betekenis. De arbeidsmarkt als werk-

gelegenheidsmarkt is niet langer de plaats waarop vraag

naar en aanbod van grote ongedifferentieerde groepen

ongeschoolde en geschoolde arbeidskrachten elkaar ont-
moeten. De werkgelegenheid valt uiteen ‘in een veel ge-

varieerder en gedifferentieerder samenstel van niet-

mededingende groepen dan vroeger ooit heeft bestaan.

Er is een arbeidsmarkt ontstaan, waarop niet uitslui-

tend de verticale, op scholingsgraad gebaseerde, gelaagd-

heid, maar meer nog de in een horizontaal vlak be-

staande verschillen in beroepseisen en werkomstandighe-

den bepalend zijn. Deze verschillen zijn voor het ar-

beidsmarktgedrag van de hedendaagse werknemer be-

palend omdat de vergelijkingsmogelijkheden èn de keu-

zemogelijkheden op de arbeidsmarkt sterk zijn toege-

nomen.

Daarnaast is, zo stelt de auteur, het lokale isolement

van de vroeger geografisch gescheiden deelmarkten

doorbroken. Men mag dus veronderstellen, dat de ar-

beidsmobiliteit sterk is toegenomen. De zuigkracht van

de stedelijke arbeidsrrfarkten op de pendelgebieden le-

vert hiervoor een bewijs. Toch blijkt het, volgens Van

Berkel, dat de continuïteit van de arbeidsvoorziening

in hoge mate afhankelijk is van de houding die de werk-

nemers aannemen ten opzichte van de aard van het

aangeboden werk en van de werkomstandigheden. De

schrijver heeft meegewerkt aan het SORAH-project, het

omvangrijk sociologisch onderzoek in de Rotterdamse

2)
In ,,The Social Foundations of Wage Policy”, George
Allen & Unwin Ltd., Londen 1955, blz. 12.

1200

E.-S.B. 22-12-1965

en Amsterdamse havens. Zijn bewijsmateriaal ontleent

hij voornamelijk aan gegevens, welke in het kader van

dit onderzoek zijn verzameld. Hij gaat hierbij uit

van de attitudes van ,,300 mannelijke technisch-

uitvoerende werknemers” uit de industriële arbeiders-

bevolking van beide steden ten opzichte van de voor

hen bestaande werkgelegenheidsalternatieven. De con-

clusie is, dat deze groep zeer selectief isin de beoorde-

ling van de ter keuze staande arbeidsmogelijkheden.

Hierbij spelen een rol: de aard van de te verrichten

werkzaamheden, de arbeidsomstandigheden, de werk-

tijdindeling, het sociaal aanzien van de werkzaamhe-

den en de promotiemogelijkheden.

De huidige welvaart hiedt niet alleen in de consump-

tieve sfeer een grotere mate van keuzemogelijkheid, met

betrekking tot de produktieve arbeid zien we hetzelfde.

Van Berkel licht dit toe aan de hand van de houding
die de door hem onderzochte groep stedelijke werk-

nemers aanneemt ten opzichte van het havenwerk.

Indien zijn bevindingen juist zijn, ziet het er naar het

mij voorkomt voor de toekomstige arbeidsvoorziening

in de havens bijzonder ,ongunstig uit. In vrijwel alle

opzichten is het oordeel van de ,,stedelijke werknemers”

over de havenarbeid uitermate negatief. Het werk in de

haven stelt fysiek zware eisen, de havenarbeid staat

zeer laag in aanzien, het gaat om overwegend onge-

schoold werk, de werktijden zijn bijzonder onregelma.

tig.

Deze reacties transponerend op een breder vlak, con-

stateert de auteur dat het in toenemende mate moeilijk

zal zijn, voldoende uit het stedelijke arbei.dsreservor

te putten ter voorziening in de behoefte aan onge-

schoolde krachten met weinig promotiemogelijkheden.

Nog jaarlijks neemt het percentage van hen, die na de

lagere school voortgezet onderwijs volgen, toe. Dit be-
tekent tegelijkertijd een toenemend streven naar socia-

le stijgingskansen en promotiemogelijkheden. Bedrijven

en bedrijfstakken die in dit opzicht weinig te bieden

hebben, zullen het moeilijk krijgen om de continuïteit

in de arbeidsvoorziening te verzekeren. Reeds nu is

men in de Rotterdanise haven voor ongeveer eenderde

van de totale bezetting op pendelarbeiders aangewe-
zen. Dit arbeidsresevoir van agrarische komaf is nog

wel bereid tegen een relatief hoog loon de inconve-

niënten van het havenwerk op de koop toe te nemen.

Zal dit zo blijven als ook het platteland meer industriële

mogelijkheden gaat bieden en de plattelander meer in

een industrieel klimaat wordt opgenomen?

Het beeld dat Van Berkel schetst biedt een somber

perspectief voor alle bedrijven en bedrijfstakken die nog

in hoge mate zijn aangewezen op ongeschoolde krach-
ten. Als ik hem goed begrijp dreigt er een ,,structureel”

tekort te ontstaan aan ,,domme-krachten” en onaange-

pasten, die zich bij de keuze van een werkkring nog

vrijwel uitsluitend laten leiden door de prikkel van een

relatief hoog loon.
,,De concluaie is, dat slechts specifieke (of: uitzonderlijke)
groepen werknemers voor deze uitzonderlijke werkzaam-
heden disponibel zullen zijn: werknemers met een niet ge-slaagde sociale integratie, pendelarbeiders die gewend zijn
aan een niet-industrieel arbeidstype en stedelingen met zô
geheel eigen preferenties dat zij niet door het dominerende
patroon van werk en werktijden beïnvloed worden” (blz. 158).

De verdienste van deze studie, overigens ook nog on-

derbouwd met voorbeelden uit de Rijnvaart, is dat zij

onze ogen opent voor een verschijnsel, dat mogelijk nog

te weinig aandacht had. Het gaat hier om een ontwik

keling die waarachtig niet alleen voor ,,uitzonderlijke”

bedrijfstakken als de havens of de Rijnva’art
y
an be-

lang is. Wij zien alom in de industriële wereld van van

daag, dat men voor de vervulling van bepaalde soor

ten werkzaamheden moet terugvallen op ,,pseudo-prol&

tarische groeperingen”, die bereid zijn om de laagst ge

evalueerde hand- en spandiensten te verrichten.

Wij zien dit niet alleen in Nederland. De schrijver

gaat hier op blz. 153 zeer in het kort op in. In de

Engelse industriële centra valt het zelfs bij oppervlakki-

ge observatie op, dat specifieke werkzaamheden vrij-

wel uitsluitend door overzeese immigranten worden uit-

geoefend. Er is in Europa op het ogenblik een volks-

verhuizing van ongekende omvang an de gang. Van

Berkel wijdt echter in zijn boek nauwelijks enige aan-

dacht aan de buitenlandse arbeidskrachten. Is hierover,

met name in Duitsland, niets gepubliceerd? Het is be-

paald niet onwaarschijnlijk, dat degenen, die uit de Eu-

ropese ontwikkelingsgebieden noordwaarts trekken, juist

in de door Van Berkel bedoelde arbeidssituatie terecht-

komen.

Nogmaals, deze studie heeft ongetwijfeld grote waar-

de als ,,eye-opener”. Ik heb echter een beetje het ge-

voel dat de vraag, of we hier met een dreigend maat-

schappelijk structuurprobleem van grote omvang te ma-

ken hebben, c.q. zullen krijgen, niet voldoende uit de

verf is gekomen. is het waar dat we met een structu-

reel bepaald residu van excessief laag geëvalueerde

werkzaamheden blijven zitten, waartegenover geen vol-

doende aanbod zal staan? Een oplossing van dit pro-

bleem kan niet gelegen zijn in een bewuste Huxieyaan-

se bevolkingspolitiek, ten einde het aanbod van onge-

schoolde of onaangepaste (sociaal slecht geïntegreer-

de) groepen arbeidskrachten te waarborgen. M.a.w., we

kunnen niet kunstmatig een pseudo-proletarisch arbeids-

reservdir in het leven houden. Of zou een revolutionai-

re technologische ontwikkeling het probleem vanzelf uit

de wereld helpen?

De schrijver heeft een aantal factoren genoemd, die

bepalend zijn voor de vraag welke soorten werkzaam-

heden tot de sub-cultuur van ons arbeidsbestel beho.

ren. Eén van deze factoren is de regelmaat in arbeids-

tijd, corresponderend met een door hem gesignaleerde

sterke afkeer van ploegendienst. Het feit, dat in Neder-

land hogere ploegentoeslagen worden betaald dan waar

ook ter wereld, zou erop kunnen wijzen, dat deze con-

statering inderdaad jwst is. Toch is het niet zo, dat de

frequentie van ploegendienst positief correleert met

zwaar, vuil, ongeschool werk. In één van onze sterkst

expanderende bedrijfstakken, de chemische industrie,

is ploegendienst een technische noodzaak. Het gaat hier

echter tegelijkertijd om een bedrijfstak met een rela-

tief hoge scholïngsgraad van de arbeidskrachten. Mogë-
lijk zal een verdergaande mechanisatie, gepaard gaande

met een verdere verkorting van de arbeidsduur, de (eco-

nomische) noodzaak van meer ploegenarbeid met zich

brengen. ik ben er nog niet van overtuigd, dat dit uit

het oogpunt van arbeidsvoorziening onoverkomelijke

moeilijkheden zal opleveren.

Met deze kanttekenngen wil ik niet tekort doen aan

de betekenis van de publikatie van Dr. Van Berkel.

Zij drukt ook het Nederlandse bedrijfsleven nog eens

met de neus op een structuurprobleem, waarvoor men

wel degelijk oog dient te hebben. Beslissingen over ar

E.-S.B. 22-12-1965

1201

De kwantitatieve woningnood maakt allengs
plaats voor een kwalitatieve: de gestegen welvaart heef t een koopkrachtige vraag naar betere en rui-
mere woningen geschapen. Gebrek aan vertrou-
wen in de doorstroming heeft de daartoe nood-
zakelijke beleidsaanpassing, t.w. minder woning-wetwoningen, meer woningen in de andere secto-
ren, tegengehouden. Doorstroming wordt belem-merd door de steeds groter wordende verschillen
in woonkosten tussen de diverse categorieën wo-
ningen, veroorzaakt door de hoge rentevoet voor
hypothecaire leningen in de ongesubsidieerde sec-
tor in combinatie met de door de zgn. ,,pakket-
vorming” in de hand gewerkte manipulaties met
grond- en bouwkosten. De steeds omvangrijker
subsidies op woningwetwoningen maken de af-
stand naar een kostendekkend huurpeil voor deze
woningen steeds groter; bovendien verdrijf t de
woningwetwoning-B de institutionele beleggers
van de woningmarkt. De premiesector heeft voorts
te kampen met moeilijkheden i.v.m. de zgn. stich-
tingskostengrens.

Nieuwe

ontwikkelingen in het

woningbouwbeleid

Het begint langzamerhand wel algemeen bekend te

worden,,, dat het karakter van de woningnood geleide-

lijk verandert en wel van een kwantitatieve in een kwa-

litatieve nood.

De kwantitatieve nood, ofschoon in het algemeen

nog wel aanwezig, heeft in de meeste gemeenten
wei-

nig of niets meer te betekenen. Het nog altijd vrij grote

aantal gevallen van inwoning blijkt bij nadere beschou-

wing slechts voor een gering deel tot de reële vraag

naar woningen te mogen worden gerekend. Een vrij

groot aantal gevallen heeft betrekking op jeugdhuwe-

lijken, die soms haastig gesloten zijn. De daarop betrek-

king hebbende inschrijvingen bij de huisvestingsbu-

reaus -vragen geen voorziening op korte termijn omdat

de betrokkenen nog niet of nauwelijks in staat zijn de

kosten van het gezin te dragen, terwijl het geld beno-

digd voor de inrichting van een zelfstandige woning in

de regel ontbreekt.

Daarbij komt dat irrationele huurverschillen de door-

stroming van oude naar nieuwe woningen hoe langer

hoe moeilijker maken, waardoor de oude woningen in

toenemende mate onderbezet raken. Tegen de achter-

grond van deze huurverschillen is het ook niet meer ver-

antwoord naar het middel van de vordering te grijpen

om te komen tot een betere verdeling van de woon-

ruimte. De resterende kwantitatieve woningnood komt

dan ook nagenoeg geheel voor rekening van de huidige

ongezonde huurpolitiek, die vooral de bewoners van

oude woningen (woningen van v66r 1940) blijft bevoor-

delen ten opzichte van de bewoners van na de oorlog

(vervolg van blz. 1201)

beidbesparende investeringen dienen, in dit licht bezien,
mogelijk niet alleen op grond van economische overwe-

gingen, maar ook met inachtneming van sociale argu-
menten te worden genomen. Zeker is het, dat ook Dr.

Van Berkels studie aantoont, dat maatregelen ter verbe-

tering van de werkomstandigheden en van het bedrijfs-

klimaat geen luxe franje meer zijn, maar van essenti-

ele betekenis voor het verzekeren van de continuïteit

in de arbeidsvoorziening. Men kan met hoog loon blijk-

baar niet alles kopen.

Dordrecht.

Drs. R. P. }{AVEMAN.

gebouwde woningen. Ook binnen de laatst genoemde

categorie zijn de huurverschillen echter onverantwoord

groot geworden, waarvan door de nieuwste huur- en sub-

sidiemaatregelen slechts een deel wordt weggenomen.

In de plaats van de kwantitatieve woningnood treedt

thans de kwalitatieve woningnood meer op de voor-

grond: het gebrek aan gerief en ruimte in de bestaan-

de voorraad woningen. Met het toenemen van de wel-

vaart, welke een koopkrachtïge vraag naar betere en

ruimere woningen heeft geschapen, heeft men bij de be-

paling van het bouwbeleid tot nu toe weinig rekening

willen houden.

Een logische consequentie van het constateren van een

toenemende koopkrachtige vraag naar betere en gro-
tere woningen zou zijn geweest het verminderen van

het aantal woningwetwoningen en het vermeerderen van

het aantal in de andere sectoren te bouwen woningen.

De geringe politieke belangstelling voor een dergelijke

beleidsaanpassing blijkt geheel op rekening te moeten

worden geschoven van het gebrek aan vertrouwen in

de doorstroming. Dit gebrek aan vertrouwen wortelt in

de steeds groter wordende verschilfen tussen de huren

van woningwetwoningen enerzijds en de woonkosten bij

het wônen in andere nieuwe woningen.

Tot voor kort bleef de zgn. pakketvorming in de

woningbouw voor het grote publiek in het algemeen ver-

borgen. Dit was mogelijk omdat de combinatie van wo-

ningwetwoningen en woningen in de ongesubsidieerde

sector betrekking had op geheel verschillende objec-

ten, ciie soms in verschillende gemeenten lagen. De ko-
pers van woningen in de ongesubsidieerde sector wisten

doorgaans niet eens dat zij enkele duienden guldens

extra moesten betalen om de bouw van woningwetwo-

ningen elders tegen lagere prijs dan de reële prijs mo-

gelijk te maken.

De nieuwste ontwikkeling op dit gebied is, dat com-

plexen nagenoeg identieke woningen in bouwstromen

worden gebouwd, waarbij een deel tot woningwetbouw

wordt bestemd, een ander deel met premie wordt ge-

bouwd en de rest zonder subsidie tot stand komt. Het

publiek wordt dan geconfronteerd met de verschillen

in woonkosten die door manipulaties met de grondkos-

ten en met de bouwkosten ontstaan. De hoge rentevoet

voor hypothecaire leningen draagt ertoe bij, dat het pu-

bliek ten aanzien van de ongesubsidieerde woningen

1202

E.-S.B. 22-12-1965

een afwachtende houding begint aan te nemen. Aange-

zien mij gebleken is, dat de kwantitatieve betekenis van

dergelijke manipulaties door outsiders wordt onder-

schat, zal ik
5
dit aan de hand van een gestileerd voor-

beeld toelichten.

In de gmeente X heeft men grond beschikbaar voor

de bouw van een aantal eengezinshuizen. De grond-

prijs komt uit op f. 4.000 per woning, terwijl de bouw

kosten van een zeker type geschat worden op rond

f. 26.000. Men besluit een gelijk aantal woningen in elk

van de drie sectoren te bouwen. Daarbij wordt de grond-

prijs voor de woningwetwoning op f. 2000 gesteld, voor

de premiewoning op f. 3.000 en voor de woningen zon-

der subsidie op f. 7.000
1).
Als bouwkosten wordt

f. 21000 berekend voor de woningwetwoningen,

f. 25.000 voor de prerniewoning en f. 31.000 voor de wo-

ning zonder subsidie. Om enig onderscheid te maken

tussen de woningen worden in de premiewoning en in

de woning zonder subsidie enige extra zaken aange-

bracht, die wij voor de vergelijking buiten beschouwing

zullen laten.

Om de kapitaalslasten te berekenen, zullen wij uit-

gaan van de termijnen zoals deze voor woningwetwo-

ningen worden aangehouden, d.w.z. 75 jaar voor de

grond en 50 jaar voor de opstallen. De rentevoet voor
de gehele investeringen stellen wij op 6 pCt. (voor de

woningwetwoning op 4 pCt.).

Voor de
gemiddelde woning
zijn de kapitaalslasten:

6,077 pCt. van f. 4.000 grond

…………………………..
f.

243
6,344 pCt. van f. 26.000 opstallen

………………………..
f. 1.649

totaal
………………………………………………

fI.892

Voor de
woning zonder subsidie
zijn deze lasten:

6,077 pCt. van f.

4.000 grond (reële waarde)
………………..
1′.

243
6,344 pCt. van f. 34.000 (restant koopsom)
………………….
f. 2.157

totaal
………………………………………………
f.2.400

Voor de
premiewoning
wordt dit:

6,077 pCt. van f.

4.000 grond

………………………….
f.

243
6,344 pCt. van f. 22.000
(=
f. 24.000 restant koopsom verminderd
met stel f. 2.000 premie)

……………………….
f. 1.395

totaal
………………………………………………
f. 1.638

Voor de
woningwe/ woning
is de uitkomst:

4,223 pCt. van f.

2.000 gereduceerde grondprijs
…………….
f.

84
4,655 pCt. van f. 22.000 restant kosten

…………………….
f. 1.024

totaal
………………………………………………
f.

1.108

Stel de jaarlijkse bijdrage in de exploitatiekoslen bedraagt
………
f.

300

Op de exploilatierekening drukt dan per saldo
……………….
f.

808

Wanneer wij nu de overige exploitatiekosten begro-

ten

op f. 300

per

jaar

(belasting,
verzekering, onder-

houd) dan zijn de woonkosten:

voor de gemiddelde woning

……………………
f. 2.192
=
100 pCt.
voor de woting zonder subsidie
…………………
f. 2.700
=
123 pCt.
voor de premiewoning

……………………….
f. 1.938
=

88 pCt.
voor de woningwetwoning

…………………….
f. 1.108
=

51 pCt.

Een analyse van de verschillen is interessant.

Voor de woning zonder subsidie zijn de kosten f. 508

per jaar hoger dan voor de gemiddelde woning. Dit is

de 50-jarige annuïteit van het ,,opzetje” van f. 8.000.

Voor de premiewoning liggen de kosten f.
254
be-

neden het gemiddelde. Dit is voor de helft toe te schrij-

ven aan de verlaagde grond- en bouwkosten en voor

cle andere helft aan de invloed van de premie (2 x de

50-jarige annuïteit van f. 2.000).

t)
Dat meer extreme verdelingen voorkomen blijkt uit een
medédeling van Prof. Van Beusekom in ,,E.-S.B.” van

24 november
1965.

Voor de woningwetwoning liggen de kosten f. 1.084

lager. Dit wordt veroorzaakt door:

de zichtbare subsidie van
…………………………..
f.

300

F.
4.000 verschrijving van kosten van de opstallen tegen de 50-
jarige 6 pCt. annulteit ad 6,344 pCt.

…………………. f.

253
1. 2.000 verschrijving van kosten van de grond tegen de 75-jarige
6 pCt. annuiteit ad 6,077 pCt.

……………………….

f.

122
het verschil tussen 6 pCt. marktrente en 4 pCt. doorberekende
rente:


f. 2.000 x (6,077 – 4,223) pCt
…………………
f. 37
f. 22.000 x (6,344 – 4,655) pCt
…..
…………….
f. 372
samen f. 409

Totaal

…… ………………………………….

f. 1.084

Er is weinig fantasie voor nodig om zich: voor te

stellen wat de toekomst van dit comple.x is. Afgezien

van verdere inflatie is de koper van de woning zonder

subsidie f. 8.000 kwijt, terwijl de koper van de premie-

woning f. 4.000 kan incasseren. De woningwetwoning

is zo aantrekkelijk geworden dat het de moeite loont

om door middel van steekpenningen zo’n woning te

mogen huren.

Om misverstand te voorkomen moet hierbij worden

opgemerkt, dat het verschil ‘in woonkosten •niets met de

draagkracht van de betrokkenen te maken heeft. De ge-

meente kan ongestraft een hoofdambtenaar of een

hoofd van een school in de woningwetwoning huisves-

ten, terwijl de andere woningen worden gekocht door

personen met een gelijk inkomen en wat spaargeld.

Het behoeft wel geen betoog, dat de premiewonin-

gen van het voorbeeld vlot van de hand gingen. Met

de woningen zonder subsidie ging het veel moeilijker.

Grote nood en het ontbreken van enig uitzicht op een

premiewoning, alsmede een vrees voor verdere prijsstij-

ging doet velen ten slotte toch de grote stap wagen:

011

Wil men komen tot normale verhoudingen, dan is het

noodzakelijk dat de Minister van Volkshuisvesting en

Bouwnijverheid een definitief einde maakt aan derge-

lijke praktijken. Het handhaven van die praktijken is

niet alleen onrechtvaardig. Het lokt ook misbruik uit.

Opdrachtgevers en aannemers worden thans gedwongen

te balanceren op de grens van hetgeen nog juist toe-

laatbaar, misschien nog net geen valsheid in geschrifte

is. Dat overigens de grens van het toelaatbare in dit op-

zicht dagelijks wordt overschreden kan ook de Minis-

ter niet onbekend zijn.

De moeilijkheden in de premiesector vloeien hoofdza-

kelijk voort tiit de zgn. stichtingskostengrens (bouwkos-

ten c.a. + grondkosten). Bij steeds stijgende grond- en

bouwkosten, leidde het handhaven van een starre grens

en het onvoldoende aanpassen daarvan, ertoe dat de

met premie te bouwen huizen enerzijds steeds kleiner

werden en anderzijds van steeds slechtere woonkwali-

teit. Dit is een vorm van zuinigheid, die de wijsheid be-

dreigt. De bi. geschrapte wastafel in de ouderssiaap-

kamer of hetfonteintje in de w.c. worden in vele geval-

len later toch – en tegen hogere kosten dan bij de

bouw – aangebracht.

In de praktijk werd de stichtingskostengrens toch nog

aanvaardbaar geacht, zolang onbeperkt zonder subsidie

kon worden gebouwd. Onder politieke druk werd ech-

ter de vrije sector tot een gebonden sector gemaakt.

Onder het mom van het tegengaan van de bouw van

luxe bungalows werd toen ook de bouw van eenvoudi-

ge woningen, die niet verschilden van de premiewo-

E.-S.B. 22-12-1965

.

1203

ningen, bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt. De gevol-

gen zijn niet uitgebleven. Tegenover een steeds groei-

ende vraag werd een relatief steeds kleiner aanbod ge-

steld, dat de aannemers in staat stelde woningen zon-

der subsidie met woekerwinsten van de hand te doen.

De hoge prijzen in deze sector werkten voorts als kata-
lysator in de prijsvorming van de andere sectoren. Door

de hierboven beschreven pakketvorming bleef de in-

vloed hiervan voor het grote publiek tot nu toe ver-

borgen.

In het nieuwe beleid zal de toekenning van subsidie

voor Jiuurwoni.ngen (premiewoningen)
niet,
doch voor

koopwoningen
wei
afhankelijk zijn van het inkomen

van de bewoner. Als een stap naar gezonde verhoudin-

gen valt dit toe te juichen. Tot dusverre is echter nog

niet gebleken of degenen, die op grond van hun inko-

men geen of slechts een kleine subsidie zullen ontvan-

gen, wel een grotere woning zullen mogen bouwen dan

in de laatste jaren mogelijk was. Het laatste is name-

lijk van groot belang voor de grote gezinnen, behoren-

de tot de middengroepen, die hoe larjger hoe meer het

slachtoffer van de woningnood worden. In woningwet-

woningen worden zij op grond van het inkomen niet

toegelaten, in de premiesector konden voor hen al ja-

ren lang geen huur- of koopwoningen van betekenis

meer worden gebouwd, terwijl de ongesubsidieerde sec-

tor voor deze gezinnen onbetaalbaar is geworden. Nu

de Minister het eerste subjectieve element in de bezits-

vormingssector (verruimde premiesector) heeft ge-

bracht door de premie afhankelijk te stellen van het in-

komen, zou het nog maar een klein stapje zijn ook iets

te doen voor de grote gezinnen. Ik denk bijv. aan

een regeling, waarbij voor elk kind vanaf het vierdç de

stichtingskosterigrens met 15 pCt. werd verhoogd. Daar-

bij hoort uiteraard een verhoging van de inkomens-

grens welke verhoging op dezelfde wijze zou kunnen

gelden.

De Minister heeft ten slotte een nieuw type woning-

wetwoning gelanceerd, de woningwetwoning-B, waarvan

het uitvoeringsniveau op een duidelijk hoger niveau is
afgestemd dan de gewone woriingwetwoning. De wo-

ningwetwoningen-B zijn bestemd voor de ,,voorhoede”

uit de arbeidersbevolking. Met dit type woningen komt

de Minister op een deel van de woningmarkt, waar-

van het aanbod tot nu toe uitsluitend door particulie-

ren (hoofdzakelijk institutionele beleggers) werd ver-

zorgd. In de praktijk zal men geen verschil zien met

de premiehuurwoningen. De huurprijzen zullen mis-

schien iets lager zijn door de zichtbare subsidie in de

vorm van een bijdrage in het exploitatietekort en door

de onzichtbare subsidie in de vorm van kapitaalvoor-

schotten tegen een lagere rente dan de matktrente. Dat

het verschil met de premiehuurwoningen niet zo groot

zal iijn, komt omdat talrijke premiehuurwoningen tot
stand komen met subsidie van werkgevers die dan de

beschikking krijgen over deze woningen. Het tot stand

brengen van premiehuurwoningen begint echter steeds

moeilijker te worden, hetgeen na het vorenstaande

eigenlijk geen nadere toelichting meer behoeft.

Voor de ongesubsidieerde huurwoningen wordt de si-

tuatie nog veel moeilijker. Voor deze categorie wonin-

gen wordt de woningwetwoning-B een ernstige, oneer-

lijke concurrent. Het komt er immers op neer, dat de

overheid gelijkwaardige woningen aanbiedt tegen huur-

prijzen die misschien 30 á 40 pCt. lager liggen dan de

huren die de institutionele belegger moet vragen. Prak-

tisch betekent de woningwetwoning-B, dat de centrale

overheid een poging doet om de institutionele beleg-

gers grotendeels van de woningmarkt te verdrijven. Het

is mij reeds gebleken, dat men dit ïn deze kringen ook

zo opvat. Voor het woonklimaat is dit bijzonder onge-

lukkig. De stap naar een grotere en meer gerief bie-.

dende woning dan de woningwetwoning-B wordt veel

moeilijker gemaakt. De grote druk op het woonklimaat

door de gewone woningwetwoning.wordt nu nog gro-

ter gemaakt. Het is jammer, dat de overheid een deel

van de woningmarkt tot zich trekt, waarop het particu-

lier initiatief heeft getoond het beter te kunnen dan de

overheid. Laten wij er vooral aan denken, dat de over-

heid het niet goedkoper doet. De rekening voor de schijn-

baar lagere woonkosten wordt ons door de fiscus ge-

presenteerd.

1
1

Om de sterke stijging van grond- en bouwkosten op

te vangen, heeft de Minister de subsidie op nieuwe wo-

ningwetwoningen extra verhoogd. Daarmede is de af-

stand naar een normaal huurpeil vergroot. Dit treft te

ongelukkiger nu in het algemeen een hoger rentepeil
als normaal wordt aangemerkt. De nieuwe algemene

huurverhoging dekt slechts een gering deel van de

sinds de vorige huurverhoging opgetreden stijging van
de grond- en bouwkosten. De afstand naar een kosten-

dekkend huurpeil wordt dus steeds groter. Als men

ziet, dat in de nieuwste plannen voor woningwetwonin-
gen wordt gerekend op een parkeerplaats voor één auto

per woning; als men ziet hoe sterk het aantal auto-

bezitters onder de bewoners van woningwetwoningen

groeit en als men ziet, dat de meeste van deze bewo-

ners nog een flink stuk belasting betalen, dan is er toch
reden om zich af te vragen, of al deze subsidies werke-

lijk nodig zijn. Ik onderschrijf geheel het pleidooi van

Prof. Dr. Ir. H. G. van Beusekom in ,,E.-S.B.” van

10 november 1965 voor een andere vorm van subsidie,

nl. voor zover de betrokkenen een redelijk te achten

huisvesting zonder subsidie niet kunnen betalen.

De algemene indruk van het geheel van maatrege-

len, dat ons als gericht op terugkeer naar normale ver-
houdingen wordt gepresenteerd, kan, helaas, niet gun-

stig zijn. De politici zijn kennelijk niet bereid de Neder-

landers te leren, dat zij meer voor hun woning moeten

over hebben, terwijl zij evenmin bereid zijn degenen

die meer voor wonen over hebben daarvoor gelegenheid

te geven. De woningnood wordt om politieke redenen

gehandhaafd met volkomen negatie van hetgeen het

grote publiek denkt.

Utrecht.

C. P. A. BAKKER.

(1. M.)

1204

E.-S.B. 22-12-1965

Telkens als wij denken dat het onderwerp ,,ont-
wikkelingshulp” is doodgepraat, komt er weer een
nieuw initiatief dat de belangstelling vraagt. Deze
zomer
was dat
een rapport van de Amerikaanse
adviescommissie voor buitenlandse hulp door pri-
vé-ondernemingen, onder voorzitterschap van A.
K. Watson, uitgebracht aan het State
Department
in Washington. In de nazomer was dat voor Ne-
derland de nota inzake
ontwikkelingshulp van Mi-
nister Bot. Het Amerikaanse rapport geeft vier
suggesties, waarvan
de tweede een amendement is
op de belastingwetten, waardoor verliezen van
dochterondernemingen in onderontwikkelde lan-
den kunnen worden verrekend met winsten in de
Verenigde Staten en waardoor de belastingschuld
van een Amerikaanse onderneming wordt vermin-
derd met 30 pCt. voor investeringen gedaan in
onderontwikkelde landen. Het gaat hier om idee-
en en suggesties. Hoe ligt nu de fiscale situatie
voor Nederlandse ondernemingen feitelijk, dus af-
gezien van eventuefe wensen? Ons systeem is zo
slecht nog niet, al zijn wij nog niet toe aan een
investeringsaftrek van 30 pCt. (evenmin als de
Verenigde Staten), concludeert de schrijver, die
zelf adviseur is voor bedrijven met overzeese ves
tigingen.

Fiscale stimulans voor

werken overzee

De jongste regeringsnota inzake ontwikkelingshulp

opent belangrijke perspectieven en stimulansen voor in-

dustriële werkzaamheden in overzeese gebieden. Als wij

de beschouwingen over deze nota goed hebben begre-

pen, zal het welslagen van de plannen, die in de nota

worden ontvouwd, voor een groot deel afhankelijk zijn

van het slagen van de samenwerking tussen overheid

en bedrijfsleven, althans wat betreft de investeringspro-

jecten die van het bedrijfsleven uitgaan.

Het is duidelijk geworden dat de stimulans, welke

uitgaat van de
reeds lang bestaande
fiscale regelingen
betreffende de onxlerontwikikeide landen, zooils die in

Nederland na de oorlog tot stand zijn gekomen, otwol-

doende bekendheid heegt bij degenen, die overwegen

om in een ond’erontwikkeid land te gaan werken. Daar-

om volgt hier een beshrijving van een praktijkgeval

met cijfers, waaruit de lezer zelf zijn conc1uïes kan

trekken. Het is een soort beschrijving, die men in een

handboek niet vindt.

Wij veronderstellen bekendheid met het bestaan van

de tweezijdige regelingen ter vermijding van dubbele be-

lasting, doorgaans verdragen genoemd. Voor de lan-

den waarmede wij geen verdragen hebben afgesloten,

geldt de eenzijdige regeling. Voor de onderontwikkel-

de landen geldt deze laatste regeling.

Wij gaan uit van een fictieve, Nederlandse n.v., die

wij de N.V. ,,Breukelen” noemen; het overzeese onder-

ontwikkelde land noemen wij – met excuses aan Eras-

mus ,,Nowthere”
1).
De Nederlandse n.v. is pro-

ducent van tandpasta. De goede reputatie van haar naar

,,Nowthere” geëxporteerd produkt bezorgt haar een uit-

nodiging om toe te treden tot ,,Toothpaste United Now

theria (Limitada)”, in de wandeling ,,TUN” genoemd.

Deze vennootschap zal door een plaatselijke fabrikant

tezamen met Nowtheriaanse geldschieters worden op-
gericht met een geplaatst kapitaal van 1 mln.
De kapitaaldeelname van de N.V. Breukelen in TUN
Ltda. is 16 pCt. of 160.000. Bovendien verschaft Breu-

kelen fabricagekennis aan TUN en krijgt Breukelen

daarom voor iedere tube tandpasta, welke de fabriek

1)
Wij gebruikten deze namen al in andere publikaties.

TUN verlaat, een bedrag van 5 pCt. van de prijs af-

fabriek. Breukelen laat enkele technici, employés van de

Nowtheriaanse partner, die zelf oorspronkelijk een klei-

ne fabrikant van tandpasta was, naar Nederland komen

om hen de techniek van Breukelen bij te brengen. Het

dividend, dat TUN zal geven, wordt geschat op 20 pCt.

Door de voorbereiders van het project worden de ge-
gevens uit de belastingwetten van Nowthere verzameld.

Deze blijken, wat de vennootschapsbelasting betréft,

veel lager te zijn dan in Nederland, zoals dit in de

meeste onderontwikkelde landen het geval is. Er is

een belasting op de winst van de vennootschap van 20

pCt., die betaald moet worden door TUN vôôrdat de

dividenden worden uitgekeerd; bovendien is er een be-

lasting ,,geheven aan de bron”, d.w.z. de belasting wordt

ingehouden v66r uitbetaling aan de genieter, op divi-

denden
(15
pCt. en op royalties (29 pCt.)
2).

De directie van ,,Breukelen” schat de produktie van

TUN op 240.000 dozen tandpasta, zodat de geschatte

bruto inkomsten worden:

20 pCt. dividend over Breukelens deelname t 160.000
…….
= 32.000
Royalties gebaseerd op de produktie van 240.000 dozen

48.000
Totaal bruto inkomsten
……………………….
= 80.000

Breukelen maakt nu de volgende opstelling:

N.V. BREUKELEN

Dividend
……………………………………………
32.000
Royalties

…………………………………………….
48000

80.000
Belasting in Now//zere:
dividendbelasting

15 pCt .

………………….
=

4.800
royaltybelasting

29 pCt.

……….. . ….
. ……

=

13.920 18.720
Blijft over voor transfer naar Nederland
.
……………….
61.280

Belasting in Nederland:
wij nemen aan dat Breukelen deelnensingsvrijstelling krijgt ex art. 10
vennootschapsbelasting en dat alleen de royalties belastbaar zijn
in Nederland en dan nog slechts na aftrek van Nowtheriaanse be-
lasting, zodat er overblijft als belastbaar bedrag in Nederland:
48.000— 13.920 = 34.080
hierover 45 pCt. vennootschapsbelasting. …………………..

15.336
zodat overblijft na belasting in Nederland.

………………… 45.944.

2)
De gegevens zijn ontleend aan bestaande systemen in La-
tij ns-Amerikaanse landen en zijn als zodanig
niët
fictief.

E.-S.B. 22-12-1965

1205

Tot nu toe is er geen

reden voor de directie van

Breukelen om onder de indruk te zijn van de fiscale

mogelijkheden voor Nederlanders in onderontwikkelde

landen. Dit wordt echter anders als de dire&ie besluit

ori de technische kennis over te dragen in Nowthere,

d.w.z. technici van Breukelèn naar Nowthere te sturen

om daar ter plaatse de technici van Nowthere te in-

strueren. De reiskosten van de overzeese technici èf de
reiskosten van de Nederlandse technici komen tn raste
van TUN zodat dit weinig verschil maakt.

De fiscus in Nowthere gaat nu echter van een an-

der standpunt uit: N.V. Breukelen wordt beschouwd als

fiscaal ingezetene van Nowthere. De inkomsten van

Breukelen N.V. in Nowthere, dus die uit dividenden

en die tuit royalties worden bij elkaar opgeteld, met

dien verstande, dat volgens de Nowtheriaanse belasting-

wet de dividenden voor 85 pCt. zijn vrijgesteld omdat

TUN zelf al belast is geweest. Na aftrek van kosten
blijft er een belastbaar bedrag over, dat aan een ge-

staffeld tarief is onderworpen van gemiddeld 21 pCt.

Wat er overblijft wordt getransfereerd naar Nederland.

De directie van Breukelen heeft er echter voor gewaakt,

dat Vaststond dat er in Nowthere door haar technici

gewerkt wordt door middel van wat de Nederlandse be-

lastingwet noemt: een vaste inrichting. De dividenden

èn de royalties gaan nu naar Nederland, waar zij niet

opnieuw worden belast. De dividenden niet, omdat art.

10 Vpb. een vrijstelîing geeft (zie boven) en de royalties

niet, omdat de eenzijdige regeling ter vermijding van dub-

bele belasting een vrijstelling geeft van belasting over dat

gedeelte van de winst dat in het buitenland verkregen is
door middel van een vaste inrichting en onderworpen is
aan belasting zoals hier het geval is. Door deze regeling

zet de Nederlandse wetgever het Nederlands, geldop-

zuigend, fiscale ,,monster” een soort muilkorf op.
Er wordt nu een nieuwe berekening gemaakt:
N.V.
BREUKELEN
Dividend

……………………………………………
32.000
Royalties
…………………………………………….
48.000

bruto inkomen 80.000

Belasting in Nowihere:

geschatte extra onkosten van’wege vaste inrichting per jaar 10.000
vermindering van het dividendbedrag met 85 pCt. (zie,
esplicatie in tekst)

……………………………
27.200

37.200

Het belastbaar bedrag is 80.000 – 37.200 . 42.800, waarover
gestaffeld tarief van 21 pCt. = 8.988. Dit bedrag -+- kosten trek-
ken wij af van het bruto inkomen
……………………….
18.988

zodat overblijft belastingvrij in Nederland

…………………
61012 –

In Nederland wordt verder geen belasting betaald.

Het verschil in netto resultaat (resultaat nâ belastin-

gen) tussen beide berekeningen is groot. Het voordelig

verschil van rond 15.000 is voor 5.000 te danken

aan het gunstiger belastingregim-e
in Nowthere
voor di-

videnden
3)
en voor 10.000 aan het gunstiger belas-

tingregime
in Nederland
voor de royalties. Als de N.V.

Breukelen niet erkend was als fiscaal ingezetene door

de Nowtheriaanse fiscus, zou het gunstig verschil

slechts 10.000 zijn geweest. Een erkenning als fiscaal

ingezetene k-an soms een kwestie van onderhandeling

zijn.

Met het bovenstaande is een zwart-wit stuatie ge-

schetst. Allerlei omstandigheden kunnen het beeld ver-
scherpen of verzachten. Als onkosten, in Nederland ge-

maakt voor research, bijv. ten behoeve van een bijzon-

dere tandcrème, hebben geleid tot een vinding, die ken-

nelijk vruchten afwerpt in royalties, zal uitgezocht moe-

ten worden in hoeverre die onkosten, gemaakt om een

bijna belastingvrij inkomen te creëren, aftrekbaar zijn.

Maar, zoals gezegd, dit is slechts één voorbeeld van de

vele varianten, die de praktijk biedt. –

Naarden.

Mr. A. M. SMULDERS.

3)
De specialistën onder de lezers wijs ik erop dat ik de ver-
fijning, teweeggebracht doordat de kosten van de vaste in-
richting van invloed zijn op de reductie van 85 pCt., ver-
waarloos omdat dit hier geen merkbaar verschil zou bete-
kenen.

U kunt. Uw beleggingsrisico verdelen

over circa 200 vooraanstaande

– Waarom zoudt U meer risico nemen dan nodig is? Door aankoop

on de rn e min gen
van een aandeel Vereenigd Bezit van 1894′ verkrijgt U in feite een
volledige aandelenportefeuille, veilig verdeeld over circa 200 zorg-
vuldig geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen U de voor

delen van aandelenbezit ten goede en ligt een aantrekkelijk rende-
ment binnen Uw bereik. –
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.

N.V. VEREENIGD BEZIT VAN
1894

De voordelen van aandelenbezit met beperkinj van risico

WESTERSINGEL 84, ROTTERD.AM

1206

E.-S.B. 22-12-1965

De auteur gaat in op enkele recente ontwikke-
lingen in de Europese woningbouw, zulks naar
aanleiding van een zojuist uitgebracht rapport van
dc Economische Commissie voor Europa. Hij be-
steedt met name aandacht aan de omvang van de woningproduktie in 1964 en de grootte van de in
dat jaar gereedgekomen woningen, naar aantallen
vertrekken en nuttige oppervlakte, en vergelijkt op
deze punten de, dikwijls zeer uiteenlopende, tenden-
ties in verschillende Europese landen; de ontwik-keling in Nederland blijkt dan tot tevredenheid te stemmen. Ook de bevolkingsgroei, één der deter-
minanten van de woningbehoefte, komt aan de orde.
Ten slotte plaatst de schrijver enkele kritische
kanttekeningen bij het ontbreken van enige be-
langrijke Nederlandse gegevens in het rapport.

\’Toniouw

in Europa

Uit het onlangs verschenen ,,Annual Bulletin of Hous-

ing •and Building Statistics for Europe, 1964″ (een uit-

gave van de Economische Commissie voor Europa van

de Verenigde Naties) blijkt dat in een aantal Europese lan-

den de woningproduktie in 1964 belangrijke veranderin-

gen heeft ondergaan.

Aantallen nieuwe woningen.

Dat Nederland de plaats aan de top inneëmt wat de

relatieve toename van het aantal gereedgekomen wonin-

gen in 1964 betreft, liefst 27 pCt. meer dan in 1963,

is een ontwikkeling die tot blijdschap stemt. Slechts

Groot-Brittannië (+ 24,4 pCt.), Spanje (+ 24,3 pCt.), Ier-

land (+ 20,3 pCt.) en Denemarken (+
16,5
pCt.) ge-

ven eveneens een vooruitgang van enige betekenis te

zien. Nu kan een spectaculaire verandering van het ene
op het andere jaar heel wel het gevolg zijn van toeval-

lige omstandigheden, die zich niet behoeven te herha-

len. Men dient daarom meer waarde te hechten aan

de trendmatige stijging van de jaarlijks gereedgekomen

woningen, zoals deze tot uitdrukking komt in de gemid-

delde jaarlijkse toename berekend over de periode

1955-1964. Tn dat geval staat Nederland in West-Euro-

pa op de derde plaats, waarbij echter dient te worden

opgemerkt, dat de stijging met gemiddeld 6,2 pCt. per

jaar gebaseerd is op een hoger uitgangscijfer in 1955

(5,8 gereedgekomen nieuwe wooneenheden per 1.000 ‘in-

woners) dan bij de nummers één en twee, Italië en

Frankrijk. Italië geeft een gemiddelde jaarlijkse stijging

met 7,9 pCt. te zien, maar startte met 4,5 nieuwe een-
heden per 1.000 inwoners; voor Frankrijk luiden deze

cijfers 7,0 pCt., resp. 5,0 nieuwe eenheden (zie tabel 1).

Met 8,4 per 1.000 inwoners gereedgekomen wonin-

gen in 1964 staat Nederland op de vijfde plaats in West-

Europa en op de zesde plaats op de lijst voor geheel

Europa. Zweden en West-Duitsland bezetten achtereen-

volgens de eerste en de tweede plaats. De Sowjet-Unie

staat in Oost-Europa verreweg aan de top en is derde

in Europa in zijn totaliteit. Het is wellicht dienstig hier-

bij te wijzen op het feit, dat de Sowjet-Unie na in

1959 met meer dait 3 min, nieuwbouwwoningen, d.w.z.

14,5 per 1.000 inwoners, een hoge produktie te hebben

bereikt, de daaropvolgende jaren steeds minder heeft

gebouwd. Deze ontwikkeling is te meer opzienbarend

omdat het hier gaat om hoofdzakelijk zeer kleine flats

van minder dan 40 m
2
, veelal met behulp van ver door

gevoerde industiïële systemen gebouwd.

TABEL 1.
Gereedgekomen woningen in Europa

Aantallen
Grootte

o
5
as
.E»
C
0.S

nu
en
,
.E

Un
0.0
o
.
_
.0,
0>
0

.
00

SSOfr >
>

50…

C>
,
van de in

1964 gereed-
50

gekomen woningen

België

………..
5Oa)
2,1 b)
-l0,5c)
5,8
1,2 d)
8,0
13,0
2,2
59,2
4,0
6,3
-‘48,8
Denemarken e) . . .
8,2 3,6
16,5
31,2f)
4,4f)
7,8
0,6
-19,5
30,1f)
3,1f)
59,0f)
7,6
7,0 9,7 41,9 g)
3,58)

72,4 g)
Grôot-Brittannië
7,2
-0,9
24,4
26,1
3,7
Hongarije
5,3
5,2
1,3
15,4
2,9
61,3
3,2
-6,6
20,3
8,8 7,9
7,1
32,4
3,7

Bulgarije

…………
Cyprus

…………

6,3
19,2
10,3
12,4h)
2,0 h)
51,9 h)

Einland

………….

3,9
-0,5
-27,8
.

Frankrijk

………..

8,4

..

6,2
27,0
42,9
5,2
95,0 u)
7,7
-3,2

1,4
35,5 f)j)
4,5f) j)
84,1
j)
Oost-Duitsland

.
4,5
15,5
0,8
12,2
2,7

Malta

…………..
Nederland
………..

5,9
3,4 d)
1,9
22,6
3,8
71,0

Noorwegen

………

5,1
8,0
10,9 15,2
3,0
52,2f)

Ierland

…………
Italië

……………

Oosténrijk
………

….
Polen

…………..
4,7
7,2
17,9

Joegoslavië

………

Roemenië
6,5
15,8
1,3
.
.
47,4
Sowjet-Unie
10,2
9,9
– 6,3
.

.
38,5 k)
5,3
24,3
42,1
5,1

1
67,8

Portugal

…………

Tsjechoslowakije
6,2
7,3
– 1,7
18,91)
3,21) 58,51)
West-Duitsland
….
.0,7
0.5 m)
9,5
45,4 j) 4,2 j)
76,3 j)

Spanje

…………8,2

11,4
4,3
7,1
43,7
3,8
74,5
Zweden

………..
Zwitserland
9,7
3,1
4,6
36,7 n) 4,3 n)

Bron:
,,Annual Bulletin of Housing and Building Statistics for Europe,
1964″, E.C.E./U.N.O., New York 1965.

Ontleend aan het verslag over de ontwikkeling van de Sociale situatie
in de Gemeenschap 1964, Brussel 1965.
1957-1962.
1962 t.o.v. 1961.
1957-1964.
Alleen steden en stedelijke agglomeraties.
1963.
Keukens met een opp., kleiner dan 8 m’, niet meegerekend.
vertrekken met een opp., kleiner dan 6 m’, en keukens niet meegerekend.
Maten ,,buitenwerks”. Vertrekken met een opp., kleiner dan 6 m’, niet meegerekend.
Huizenbouw door de agrarische bevolking niet meegerekend.
Vertrekken met een opp., kleiner dan 8 m’, en keukens van minder dan
12 m’ niet meegerekend.
1960-1964.


Alleen gemeenten met meer dan 1.000 inwoners.

Woninggrootte.

Tabel 1 laat voorts zien, dat de grootte van de ge-

reedgekomen woningen van land tot land nogal sterk
verschilt. Neemt men van de in 1964 gereedgekomen

woningen het aantal vertrekken per 1.000 inwoners a1.

maatstaf, dan staan wederom Zweden en West-Duitsland

bovenâan, zij het dan in omgékeerde volgorde; Neder

land volgt op de derde plaats.
E.-S.B. 22-12-1965

.

.

1’20

Al zijn dan sommige kamers in ons land zo klein,

dat deze in de statistieken van enkele andere landen

niet zouden voorkomen, of slechts als een half vertrek

zouden worden gerekend, dan nog kan men op basis
van de in tabel 1 verzamelde gegevens concluderen,

dat de totale Nederlandse woningproduktie, wat het ge-

middeld aantal vertrekken per (in 1964 gereedgekomen)

woning betreft, aan de top staat. Dit blijkt ook uit het

feit, dat behalve Groot-Brittannië geen enkel ander land

zoveel eengezinswoningen bouwt, zoals tabel 2 aan-

toont.

TABEL 2.

In 1964 gereedgekomen huizen met een of twee wooneenheden

(in pCt. van de totale huizenproduktie)

Groot-Brittannië

………………75
Nederland

…………………..72

Noorwegen

………………….67,1
c)
Joegoslavië

……………………
65,8

.

65

d)
Denemarken

………………..
61,5e)
West-Duitsland

………………
37,0

Verenigde Staten

……………….

31,0

..

Oostenrijk

…………………..
.46,3e)

30,7
Finland

……………………..
Zweden

……………………..
28,5
Frankrijk

…………………….
Spanje

………………………
9,5 e)
Oost-Duitsland
………………..
0

Bron:
,,Annual Bulletin of Housing and Building Statistics for Europe,
1964″, E.C.E./IJ.N.O., New Yor)c 1965.
Ontleend aan het Jaarverslag 1964 van de Centrale Directie van de
Volkshuisvesting en de Bouwnijverheid.
1963.
Vrijgezellen- en bejaardenwoningen niet meegerekend.
Aangevangen nieuwbouw.
Met inbegrip van wooneenheden, die op boerderijen betrekking hebben.

Vooruitzichten.

Tal van landen hebben voor de komende jaren tame-

lijk ambitieuze plannen. Het Nederlandse bouwprogram-

ma, dat voor 1966 de opvoering van het aantal begon-

nen woningen tot 125.000 en bovendien een verbete-

ring van de grootte en de kwaliteit van nieuwbouwwo-

ningen verwacht, is hiervan een sprekend voorbeeld.

Het streven is om tot een produktie van ongeveer 10

wningen per 1.000 inwoners te geraken, een cijfer dat

– zij het dan op wat langer zicht, te weten tegen 1970

– ook in Groot-Brittannië en Frankrijk wordt aange-

houden. De ontwikkeling van het aantal woningen, met

de bouw waarvan is begonnen (tabel 3), wijst erop dat

deze drie landen op de goede weg zijn, al zal 1965

voor het Verenigd Koninkrijk ten gevolge van de beta-

lingsbalanscrisis wat minder gunstige cijfers te zien ge-

ven.

Ook Denemarken vertoont een flinke vooruitgang,
maar ook hier dreigt — met name door de sterke stij-

ging van de rente – een minder gunstige ontwikke-

ling. Door de krapte op de Deense kapitaalmarkt zijn

de voorwaarden voor hypothecaire leningen momenteel

zodanig, dat een woningwetwoning met drie kamers en
een keuken tussen f.. 500 en f. 600 per maand aan huur

gaat kosten. In Italië is de klap van de bestedingsbe.

perking van 1964 op de bouwmarkt hard aangekomen:

het aantal woningen, waarmee een begin is gemaakt,

is met bijna 30 pCt. gedaald. Volgens de laatste berich-

ten valt in Zwitserland in 1965 een soortgelijke ontwik-
keling te constateren, omdat aldaar de markt voor dure,

niet gesubsidieerde, woningen verzadigd dreigt te raken.

Voor de Duitse Bondsrepubliek zijn de vooruitzichten.
voor de komende jaren minder gunstig, aangezien ook

hir• de hypotheekrente sterk is opgelopen, terwijl de sub-

sidies verder worden verminderd.

TABEL 3.

Aange vangen nieuwbouw in enige Europese landen

(x 1.000)

1963

1964

33,3
44,9
28,4 509,8 559,8
377,1
435,9

Denemarken

…………………..
.

648,4 460,5

Finland

a)

…………………….
40,3
Frankrijk a)

……………………

108,8

Groot-Brittannië
………………..
Italië

a)

……………………..

534,0
555,7
Nederland

…………………….
93,8
West-Duitsland a)

………………
Zweden

……………………..
87,1
95,8

Bron:
,,Annual Bulletin of Housing and Building Statislics for Europe,
1964″, E.C.E./IJ.N.O., New York 1965.
a) vergunning verleend.

Bevolkingsgroei.

Aangezien de groei van de bevolking één van de be-

slissende determinanten van de toekomstige woning-

behoefte is, lijkt ons een kleine greep uit de hierop be-

trekking hebbende gegevens op zijn plaats. Turkije ver-

toont, met een gemiddelde jaarlijkse bevolkingstoename

van 29,1 per 1.000 inwoners (periode
1955-1964),
de

sterkste stijging. Waar de woningbouw in Turkije in de-

zelfde periode vrijwel op het beginpeil is blijven staan,

is het duidelijk dat de woningnood hier van jaar tot jaar

sterk is gestegen. Dit geldt met name voor de steden,

die, niettegen9taande de daar heersende ovetibevoiking ge-

paard gaande met werkloosheid, een grote aantrekkings-

kracht op de agrarische bevolking uitoefenen. De Sow-

jet-Unie volgt op grote afstand als tweede met gemid-

deld 17,1 pro mille, hetgeen vrijwel gelijk is aan de

Verenigde Staten (17,0 pro mille). Het verschil ligt al-

leen hierin dat in de Verenigde Staten ook de immigra-
tie van grote invloed is; het cijfer voor de Sowjet-Unie

heeft vrijwel alleen betrekking op de natuurlijke aan-

was. Vermeldenswaard is misschien ook nog, dat het

Russische cijfer sedert enkele jaren regelmatig en in

niet onbelangrijke mate achteruit gaat: van 18,5 pro

mille in 1961 tot 13,1 pro mille in 1964.

Immigratie is zeker de oorzaak van het enigszins ver-

rassende feit dat Zwitserland in West-Europa aan de

top staat: 16,9 pro mille gemiddeld gedurende de laat-

ste 10 jaar met sterke schommelingen: 29,8 pro mille

in 1962, het jaar daarop 19,4 pro mille. Na Polen (ge-

middeld 16,0 pro mille) volgt Nederland met gemid-
deld 13,3 pro mille en met uitschieters in 1960 (11,8

pro mille) en in 1958 (15,0 pro mille). Oostenrijk is,

als wij Ierland tenminste buiten beschouwing laten (ge-

middeld -5,2 pro mille!), wat West-Europa betreft, hek-

kesluiter met gemiddeld 3,1 pro mille, gevolgd door

Groot-Brittannië, waar het gemiddelde van
5,6
pro mil-
le de laatste jaren overtroffen wordt, met 1962 als hoog-

tepunt: 9,7 pro mille. Ook hier speelt immigratie een

niet onbelangrijke rol. Opmerkelijk is ook de jongste

ontwikkeling in België: met een tienjaarsgemiddelde van

6,1 pro mille neemt dat land een lage plaats in. Na een

dieptepunt echter van 3,4 pro mille in 1961, valt een

sterke opgang waar te nemen en wel tot 9,5 pro mille

in 1964.

Slotopmerking.

Het Bulletin bevat nog vele andere belangwekkende

gegevens over de bouwnijverheid, bijv. aangaande de

opdrachtgevers, de constructiewijze, de werkgelegen-

heid, produktie en indexcijfers van bouwmaterialen, de

1208

E.-S.B. 22-12-1965

ontwikkeling van de indexcijfers van kosten van levens-

onderhoud en van de huren.

Over het algemeen treft men voor Nederland alle re-
cente gegevens aan, maar er zijn er enkele, clie nu ont-

breken, doch in een volgende uitgave zeker kunnen

worden aangevuld. Zo ontbreekt ons land in de tabel

waarin de verdeling van de nieuwbouw in, eengezins-

woningen en flatgebouwen wordt gegeven, hoewel deze

cijfers zonder meer uit het jongste jaarverslag van de

Centrale Directie van de Volkshuisvesting en de Bouw-

nijverheid kunnen worden gelicht. Hetzelfde geldt voor

de ,,nuttige vloeroppervlakte”. Al werkt het Bulletin met

afmetingen bnnen de muren en het Jaarverslag met ma-

ten ,buitenwerks”, ‘het kan niet te moeilijk zijn om de

gegevens van de Centrale Directie aan de internatio-

naal gebruikte maatstaven aan te passen.

Ten slotte ontbreekt het cijfer voor 1964 van het

aandeel van de woningproduktie in het bruto natio-

naal produkt, hoewel gegevens hieromtrent onder meer

in het Centraal Economisch Plan 1965, dat reeds n het

voorjaar verscheen, werden gepubliceerd. De aldaar ver-

melde absolute cijfers zijn te herleiden tot een percen-

tage van 4,75, hetgeen duidelijk aantoont dat het aan-

deel van de volkshuisvesting niet slechts absoluut maar

ook in verhouding tot het groeiende nationaal produkt

sterk is toegenomen, ni. binnen twee jaar met meer dan

20 pCt. Dit is reeds daarom vermeldenswaard, omdat

nog slechts enkele jaren geleden (in de E.E.G-progno-

se ,,De vooruitzichten van de economische ontwikkeling

in de E.E.G. van 1960 tot 1970″) verondersteld werd,

dat het aandeel van de woningbouw zou teruglopen van

4,4 pCt. in 1960 tot maximaal 3,9 pCt. in 1965.

Amsterdam.

H. OMRATH.

MEES &

HOPE

BANKIERS

AMSTERDAM-ROTTERDAM

De firma’s

– R. MEES & ZOONËN te ROTTERDAM

en

HOPE & CO te AMSTÉRDAM

welke sedert 1962 een belangengemeenschap

vormen, zullen hun bedrijven per 1 januari

1966 voeren onder de firmanaam

MEES & HOPE

E.-S.B. 22-12-1965

1209

INGEZONDEN STUK

Tarwe

Import(heffing) en export(restitutie)

Bij het artikel van Drs. A. A. van Straaten over bo-

venstaand onderwerp in ,,E.-S.B.” van 3 november 1965

zouden wij, ter verduidelijking van de achtergronden,

gaarne een enkele kanttekening plaatsen.

In de aanvang van het seizoenjaar 1964/’65 werd de

graanhandel geconfronteerd met het feit dat bij een re-

cord tarwe-oogst van rond 700.000 ton.— mede een

gevolg van de (voortijdige) aanpassing van de Neder-

landse tarweprijs aan de toekomstige hoge E.E.G.-tarwe-

prijs – éxport van een hoeveelheid in de orde van

grootte van 200.000 ton noodzakelijk zou zijn om

staatsinterventie op grote schaal op de Nederlandse

markt te voorkomen.

Hierbij_werd uitgegaan van:

– een i.nmalingspercentage van 40 á 45 voor Neder-

landse tarwe bij de produktie van broodbioem;

– een import van Franse tarwe in dezelfde orde van

grootte als in het seizoenjaar 1963/’64, nI. rond 70.000

ton;

– een eigen verbruik, verbruik voor zaaidoeleinden en
afzet in de veevoedersector van gedenatureerde tarwe

van ca. 100.000 ton. –

De voornaamste markt die voor deze export in

aanmerking kon komen, was Engeland. Levering

tegen prijzen die beneden de wereldmarktprijs liggen,

is daar overigens uitgesloten door een systeem van mi-

nimum importprijzen, country- en consignmentlevies.

De Nederlandse tarwe-exporteurs hebben zich vele in-

spanningen getroost om genoemde hoeveelheid te ex-

porteren. Aanvankelijk liet Den Haag zich in lovende

zin over deze activiteiten uit (erg veel vertrouwen in

de mogelijkheid van slagen was er aanvankelijk niet).

In een later stadium werd de wenselijkheid van afrem-

men te kennen gegeven. De tarwe-exporthandel heeft

zich tegen dit laatst.e ten sterkste verzet. Een ingrijpen

van overheidswege ,,midden in de rit” zou tot ernsti-

ge onderlinge concurrentieverstoring hebben geleid.

De import van Franse tarwe geschiedt met een

E.E.G.-preferentie van f. 4 per ton. Voorts is de kwali-

teit van de Franse tarwe in doorsnee beter dan die van

de Nederlandse tarwe. In het kader van de EEG.-

graanregeling kan aan deze -import alléén geen enkele
directe belemmering in de weg worden gelegd. Ander-

zijds verstrekt de Nederlandse overheid een hoge op-

slagvergoeding (f.
3,50
per ton per maand) voor in Ne-

derland geteelde tarwe. Het gevolg hiervan is een ten-
dentie ,,op zijn voorraden te blijven zitten”. De export

van Nederlandse tarwe naar derde landen beperkte zich

in het seizoenjaar
1963/’64
tot enkele tienduizenden

tonnen.

Bij een prognose voor het seizoenjaar 1964/’65 was
het, rekening houdend met het bovenstaande, dan ook

redelijk uit te gaan van een import van Franse tarwe

in dezelfde orde van grootte als de hoeveelheid die in

het vorafgaande seizoenjaar werd geïmporteerd, nI. ca.

70.000 ton. Er werd in feite ca. 125.000 ton Franse tarwe
geïmporteerd. Slechts het verschil tussen deze beide hoe-

veelheden, dus ca. 55.000 ton, representeert het verlies

ad ca. f. 180 per to.n (in totaal ca. f. 10 mln.) dat voor
het Landbouw-Egalisatiefonds vermeden had kunnen

worden, zonder – in de gegeven situatie – tot pro-

testen en wellicht tegenmaatregelen (bijv. in de verede-

lingssector) van Frankrijk aanIeiding te geven.

Tegenover dit ,,macro-economisch verlies” staat ove-

rigens de winst die de Nederlandse volkshuishouding
ten goede is gekomen ten gevolge van de activiteiten

(transport-, bank- en verzekeringswezen) om deze 55.000

ton te exporteren.

Het is niet op voorstel van de graanhandel – die
bij herhaling op het nadeel ervan heeft gewezen –

dat de Nederlandse regering destijds te Brussel wat be-

treft de periode tot 1 juli 1965 heeft ingestemd met

het principe van de vergoeding van de graanexporten

van lid-staten naar derde landen uit het Europese Oriën-

tatie- en Garantiefonds op basis van de
netto
export-
positie.

Wat betreft de situatie in het lopende seizoenjaar:

indien wij in de hierboven genoemde uitgangspunten

een correctie van minus 30.000 ton aanbrengen voor de

Nederlandse tarweproduktie 1965 in vergelijking met

die van 1964, is een export in de orde van grootte

van 170.000 ton noodzakelijk om staatsinterventie op
grote schaal te voorkomen. Dit nu is het kwantum dat

naar onze schatting eind augustos voor export was

aangemeld. Sihdsdien bestaat er een feitelijke export-

stop. Tot ernstige concurrentieverstoring binnen de Ne-

derlandse graanhandel heeft 2ulks ditmaal niet geleid,

omdat deze handel aan die exporten maar in beperkte

mate heeft kunnen deelnemn.

Ten slotte de toekomst: na 1 juli 1967 zal de Neder-
landse markt overstroomd kunnen worden met Franse

tarwe. De E.E.G.-preferentie zal dan niet f. 4 per ‘ton,

maar maximaal ca. f. 26 per ton (!) bedragen. Bij een

Nederlandse tarweproduktie van ca. 800.000 ton zullen

(1. M.)

1210

E.-S.B. 22-12-1965

dan honderdduizendeno tonnen naar derde landen moe-

ten worden geëxporteerd, wil men althans overheidsinter

ventje op zeer grote schaal voorkomen. Den ieder die
enigermate met deze materie bekend is, weet dat voor

een commercieel verantwoorde export de keuze beperkt is.

Niet verwacht mag worden dat Engeland, wanneer in

de komende anderhalf jaar geen regelmatig aanbod on-

zerzijds is te garanderen, tot 1 juli 1967 een plaatsje

vdor ons op de Engelse markt zal vrijhouden.

Rotterdam.,

W. C. FIEGE.

NASCHRIFT

De gewaardeet’de kanttekeningen van de heer Fiege

geven mij aanleiding tot de volgende opmerkingen:

l3ij het begin van het oogstjaar 1964/’65 werd, zo-

als de heer Fiege aangeeft, o.a. uitgegaan van een un-

port van Franse tarwe, overeenkomende met de invoer

ervan gedurende het oogstjaar 1963/’64, nl. 70.000 ton.

Ik vraag mij af waarom dat oogstjaar als basis ‘is ge-

nomen. De kwaliteit van de Nederlandse tarwé-oogst

1963/’64 liet namelijk veel te wensen over, zodat dit

oogstjaar stellig niet als een normaal jaar kan wor-

den beschouwd. Hierbij komt nog dat de omvang

van de Nederlandse oogst in 1964/’65 ca. 175.000 ton

groter was dan in
1963/’64,
terwijl Nederland t.a.v.

zachte tarwe self-supporting is.

Vermeld uitgangspunt komt er in feite op neer dat

Nederland 70.000 ton Franse tarwe invoert (ontvangst

aan invoerheffing ca. f. 1,4 mln.), waardoor Nederland

70.000 ton in.landse tarwe dient te exporteren naar der-

de landen (toekenning aan exportrestitutie ca. f. 12,6

mln.), hetgeen macro-economisch een nadelig verschil

oplevert van f. 11,2 mln. Om een dergelijk onnodig ver-

lies als uitgangspunt te nemen, lijkt mij onjuist.

Hierbij valt nog op te merken, dat Nederland door

de Europese Commissie wordt beschouwd ‘als een ,,te-

kort”-gebied voor tarwe (consumptie 1 mln. ton, pro-

duktie 700.000 ton); voor zachte tarwe-behoort Neder-

land echter tot een ,,overschot”-gebied (consumptie

zachte tarwe 400.000 ton, produktie 700.000 ton). Aan-

gezien in dit verband alleen de zachte tarwe van be-
lang is, lijkt het niet logisch Nederlandse import van

dergelijke tarwe als uitgangspunt te nemeh.

Met de kanttekening dat in Nederland een ten-

dentie bestaat ,,op zijn voorraden te blijven zitten” als

gevolg van de hoge opslagvergoeding (f. 3,50 per ton

per maand) voor in Nederland geteelde tarwe, wordt

gesuggereerd, dat mogelijk gedurende bepaalde perio-
den te weinig inlandse tarwe wordt aangeboden, waar-

door de vraag zich richt op Franse tarwe. Het komt

mij voor dat hier eveneens de opslagvergoeding in

Frankrijk beschouwd dient te worden. In dit land be-
draagt de vergoeding f. 2,95 perton per maand gedu-

rende 10 maanden, dus in totaal f. 29,50 per ton. In

Nederland wordt de opslagvergoeding van f. 3,50 ver-

strekt gedurende 8 maanden, dus in totaal f. 28 per

ton. De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd dat er

in Frankrijk zeker zo veel aanleiding bestaat als in Ne-

derland om ,,op de voorraden te blijven zitten”.

De in Nederland bestaande grotere tendentie om tar-

we op te slaan en niet in voldoende mate te verkopen

aan de maalindustrie, is veeleer toe te schrijven aan de

verwachting van de opslaghouders dat in de, nabije toe-

komst de exportrestitutie weer zodanig wordt dat tar-

we met meer winst aan derde landen kan worden ver-

kocht.

Zoals reeds is gebleken onder 1, kan ik het niet

eens zijn met de berekening dat slechts een verlies is

geleden over een uitvoer van 55.000 ton tarwe: Neder-

land was namelijk verplicht 125.000 ton te exporteren

als gevolg van de Franse import ‘van dezelfde hoeveel-

heid. Dat hiertegenover waarschijnlijk positieve factoren

staan voor de Nederlandse volkshwshouding op het ge

bied van transport-, bank-, verzekeringswezen en niet te

vergeten op het gebied van de handel, is juist.

Als een oorzaak van de verliesgevende onnatuurlijke

tarwestroom (import van zachte tarwe uit Prankrijk,

daardoor export naar derde landen van zachte Neder

landse tarwe), heb ik vermeld dat Frankrijk de restitu-

tie bij export van tarwe naar derde landen in belangrijke

mate heeft gekort, terwijl in Nederland de hoge export-

restitutie èf niet èf in geringe mate werd verlaagd. Het

lag dan ook voor de hand dat’ de export van Neder

landse tarwe werd gestimuleerd, terwijl ter compensa-
tie van het- daardoor ontstane tekort aan zachte tarwe,

tarwe uit Frankrijk werd geïmporteerd.

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken, dat, in-

dien Nederland dezelfde korting op de exportrestitutie

had toegepast als Frankrijk, deze oorzaak van de on-

natuurlijke tarwestroom was weggenomen. Dat een der-

gelijke Nederlandse maatregel ,,tot protesten en wel-

licht tegenmaatregelen (bijv. in de veredelingssector)

van Frankrijk aanleiding zou geven”, is niet geheel dui-

delijk. –

Gegeven het feit dat tot 1 juli 1965 ,,de vergoé-
ding van de gr-aanexporten van lid-staten naar derde

landen uit het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds op

basis van de netto exportpositïe” plaatsvond, was het

voor Nederland, dat ook toen geen netto exportpositie

had, vaadzaarn om
onnodige
export van -inlandse tarwe

te voorkomen. Immers, de restituties, die Nederland

verleent bij de expôrt van graan, komen dan volledig

ten laste van de Nederlandse volkshuishouding.

Ook bij de beschrijving van de situatie in het 1-
pende oogstjaar gaat de heer Fiege ervan uit dat een

import zal plaatsvinden van 70.000 ton Franse tarwe.

Aangezien de Nederlandse, produktie van zachte tarWe

ook dit jaar’ weer- (aanzienlijk) groter zal zijn dan de
Nederlandse behoeften, acht ik invoer van 70.000 ton

Franse tarwe,,dus zachte tarwe, onnodig. De noodzake-

lijke expdrt van inlandse tarwe zou dan ook volgens

mij zijn 100.000 ton en niet 170.000 ton.

Of de export niet ,,tot ernstige concurrentieverstorin-

gen binnen de Nederlandse graanhandel heeft geleid”

wordt bepaald door hetgeen verstaan wordt onder ,,ern-

stige”. In het begin van de oogst kon de maalindustrie,

in tegenstelling tot voorgaande jaren, vrijwel geen in-

landse tarwe kopen tegen redelijke prijzen, ‘aangezien

de tarwe-exporteurs grote contracten afgesloten hadden

(dank zij hoge exportrçstituties) die binnen enkele maan-

den moesten worden afgewikkeld. Als gevolg hiervan

heeft de maajindustrie zachte (Franse) tarwe gekocht

tegen prijzen, die lager waren dan de prijzen van in-

landse tarwe.

‘s-Gravenhage.

Drs. A. A. VAN STRAATEN.

E-S.B. 22-12-1965

‘.

.

1211

Geidmarkt.

Het verder teruglopen van de kredieten in rekening-

courant bij De Nederlandsche Bank duidde op een

voortgaande ontspanning op de geidmarkt in de 13

december eindigende zevendaagse periode. Uit hoofde

van de daling van de bankpapiercirculatie (met f. 127
mln.) en een vermindering van het saldo van het Rijk

bij de Centrale Bank (f. 47 mln.) werd de kaspositie van

de banken verbeterd. Door de vermindering van de de-

viezenreserves van de circulatiebank werd daarentegen

f. 114 mln. aan de liquiditeiten der banken onttrokken.
Per saldo echter verbeterde het tegoed van deze instel-

lingen met f. 64 mln, tot f. 135 mln., waardoor het te-

goed boven het saldo dat ingevolge de kredietrestrictie-

regeling moet worden aangehouden, uitkwam.

In de afgelopen week bleef de invloed van de Kerst-

dagen op de bankpapieromloop nog beperkt. De uit-

kering van het Rijk aan de gemeenten op 15 december

verruimde de markt met
ca.
f. 200 mln. De binnen

Bij de Directie Binnenlands Geldwezen, Bureau Geld- en
Kapitaalverkeer, kan worden geplaatst een

JONGE ECONOOM

die voornamelijk zal worden belast met werkzaamheden,
verband houdende met monetaire beleidsvraagstukken,
spaar. en bankwezen, de geld- en kapitaalmarkt en de uit-
voering van de Wet kapitaa luitgaven publiekrechtelijke
lichamen.

Salarisgrenzen van f. 983,— tot f. 1380,— per maand,
exclusief 5,3 pCt. huurcompensatie en 4 pCt. vakantie-
toe lage.

A.OW.-premie voor Rijksrekening.

Aanstelling boven het minimum is mogelijk.

Schriftelijke sollicitaties ondèr vac.no. 5-3020/7188 (in linker-
bovenhoek brief en envj zenden aan Bureau Personeels-
voorziening en Bemiddeling van de Rijks Psychologische
Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

Op onze afdeling Beleg-
gingen hebben wij gezien
de steeds groeiende om-vang van onze activiteiten
plaatsingsmogelijkheden
voor een ervaren

beleggingsadviseur

en

beleggingsanalist

Onder vermelding van de
functie gelieve gegadig-
den uitvoerig te schrijven
aan de

NEDERLANDSCHE CREDIETBANK N.V.

Afdeling Personeelzaken,
Postbus 941, Amsterdam.
Discretie wordt verzekerd.

BUREAU VOOR STEDEBOUW EN RUIMTELIJKE

VORMGEVING IR.
W. WISSING b.i.

Marijkesingel 45, Barendrecht
vraagt

een medewerker

voor de juridische en administratieve voorbereiding en bege’

leiding van structuur- en bestemmingsplannen.

Sollicitaties schriftelijk aan bovengenoemd bureau.

Voor de functie van

Directeur

voor de te stichten

Verkeersdienst

worden gegadigden opgeroepen, die door opleiding en erva-

ring in staat ziin deze dienst op te bouwen en te leiden.

Deze dienst zal organiek worden ondergebracht bij de dienst

van Openbare Werken, met dien verstande, dat de te benoemen

directeur voor wat zijn vakgebied betreft, zelfstandig aan

Burgemeester en Wethouders zal adviseren.

Zijn werkzaamheden zullen zijn gericht op

het geven van verkeerstechnische adviezen bil en

van verkeerstechnische begeleiding aan stedebouw-

kundige en bouwplannen, alsmede het adviseren

terzake van de vrijheid en de veiligheid van het
verkeer in de ruimste zin, het openbare vervoer

daarin begrepen, mede met het oog op de benodig-

de verkeersruimten.

Gedacht wordt aan een functionaris met een veelzijdige erva-

ring op dit gebied na een universitaire of hogeschoolopleiding.

Ook anderen die op grond van voldoende kennis en ervaring

menen geschikt te zijn, kunnen solliciteren.

De honorering – in overeenstemming met de toe te kennen

poitie – zal in overleg met de kandidaat, afhankelijk van zijn

kwaliteiten, worden bepaald.

Belangstellenden voor deze functie worden verzocht

hun sollicitatie te zenden aan de hoofddirecteur van

Openbare Werken, Achter Clarenburg 12, Utrecht,

onder vermelding op de enveloppe van VDnr. 1965.

1212

E.-S.B. 22-12-1965

afzienbare tijd verwachte druk op de liquiditeit der ban-

ken in verband met Kerstmis en de jaarultimo hield de

callgeldrente op 3 pCt.

Tn het buitenlands actief bedrijf der banken bleven

de uitzettingen op de open geldmarkt sedert eind 1964

vrijwel onveranderd, waartegenover de uitzettingen op de

besloten geldmarkten, bestaande uit kredieten in gul-

dens, een stijging met f. 663 min, lieten zien. De bedra-

gen die buitenlandse banken in Nederlanddeporieren, blij-

ven oplopen. Sedert eind 1964 heeft de stijging f.
951

mln. bedragen. Hèt netto buitenlands actief der banken

is door al deze bewegingen gedaald, ni. van f. 1.111 min.

per ultimo 1964 tot f. 802 mln, eind oktober 1965.

Kapitaalmarkt.

Het spaaroverschot bij de traditionele spaarbanken

(R.P.S., boerenleenbanken en algemene spaarbanken) in

de periode januari/oktober 1964 iieeft f. 983 mln. be-

dragen, in dezelfde periode van 1965 zagen de spaarban-

ken f. 1.147,7 mln. naar zich toevloeien. De besparingen

van particulieren bleven derhalve toenemen. Niettegen-

staande in november in anticipatie op de belastingverho-

gingen grote aankopen in duurzame cansumptiegoederen

hebben plaatsgevonden en daardoor de besparingen zijn

aangetast, blijft het saldo van inleggingen boven terug-

betalingen positief. De bij de Nederlandse Spaarbank-

bond aangesloten spaarbanken boekten een spaarover-

schot in november van f. 16 mln, tegen f. 30,6 mln, in

de vergelijkbare maand in 1964. In de eerSte 11 maanden

van 1965 bedroeg het iniegexceidont bij deze groep f. 367

mln. tegen f. 336 mln. in dezelfde periode van 1964. Bij
de handelsbanken blijkt het spaarverschil terug te lopen.

In de periode jainuari/*tober 1964 heeft het f.
333
mln.

bedragen, in het vergelijkbare tijdvak van 1965 f. 200

mln. Hier zal’echter in mindere mate de aankoop van

duurzame consumptiegoederen een rol hebben gespeeld

dan de grotere belangstelling voer hoger renderende

effecten.

Op de hypothekenmarkt blijkt de hoge rente een

duidelijke invloed te hebben. In de eerste helft van 1964

hebben de nieuw ingesohreven hypotheken ruim f. 3
1)1rd.

bedragen. In de eerste zes maanden van 1965 was dit tot

1.
1,3 niird. teruggelopen. De hoge rente schijnt de vraag

naar huizen te döen verminderen. Vanda’ar, dat de

vrees wordt geuit, dat in het komende jaar de particuliere

bouw de streefcijfers niet meer zal halen, in tegenstel-

hing tot de woningwetbouw waar immers de financiering

geen moeilijkheden oplevert.

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie

van

Prof. P. Hennipman,

Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Prof.
P. B.
Kreukniet,

Prof. H. W. Lambers,

Prof.
J.
Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs f. 30; voor

studenten f. 15.

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

en door uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op
hoog niveau zijn de

advertentiekolommen van

• ,Economisch-Statistische

Berichten” het
aangewezen

medium:

le) Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belangrijke beslissingen

nemen, of daarbij van grote

Invloed zijn.

E.-S.B. 22-12-1965

accountants

hebben op hn kantoor Rotterdam plaatsingsmogelijk-

heid voor een

doctoraal student

bedrijfseconomische richting

die overweegt t.z.t. de accountantsopleiding

te volgen en zijn academische studie reeds thans

wenst aan te vullenmetpraktische ervaring op

basis van een speciaal dienstverband.

Sollicitaties en verzoeken om verdere inlichtingen te

adresseren:

COOLSINGEL 6, ROTTERDAM, TELEF. 119286

1213

Indoxcjjfers aandelen 30 dec.
(1953

100)
1964
Algemeen

……………….
405
internationale, concerns
…….
568
Industrie
………………..
355
Scheepvaart

…………….
146
Banken en verzekering
…….
236
Handel enz .

…………….
170

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.

Aandelenkoersen a).
Koninklijke Petroleum

…….
f. 158,20
Philips G.B
………………
f. 145
Unilever

…….
…………
f. 141,80
..

A.K.0
………………..
454’I.
ExpI.
Mij.
Scheveningen
220
Hoogovens, n.r.c .

………..
541
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c.

…..
91l4

30 dec.
1964
Amsterdam-Rotterdam Bank
f.

66,10
Nationale Nederlanden,
c…..
784
Robeco

………….’

…….
f.224,40

New York.
D0W Jones Industrials
874

Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)
5,17
Aandelen: internationalen b) .
3,42
lokalen b)

……..
3,26
Disconto driemaands schatkist-
papier

……………….
3’/

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam
Bank.
IS november 1965.

10 dec.

17 dec.
1965
1965
f.

52
f.

54,10
5594 580
f. 221
f. 220

953 958

6,11
6,10
3,8c)
4,lc)

C. D. JONOMAN.

H. & L.
10 dec.
17 dec.
1965
1965 1965
410 – 330
337
333
583 —461
473
465
371 —300
303
301
155— 131
134
135
243-174
176
180
180-157
158 159

f. 145,80 f. 146,60
f. 115,70 f. 113,20
f. 113

T. 110,20

373

364*

188

182

. 430

417

740

7324

In de steeds groeiende organisatie van Levensverzekering Maatschapjij bestaat

behoefte aan eén staffunctionaris die als

Directie-assistent

in staat is:

– de opleiding en training van reeds aangestelde
en’ nog aan Ie stellen Inspecteurs op zich té ne-

mén;

– produktie-mogelijkheden te onderkennen (om.
door interpretatie van de belastingwetgeving);

– juridische en fiskale adviezen te geven aan bin-
nen- en buitendienst, zowel op het gebied van
individuele als van collectieve verzekeringen.
Voor deze veelzijdige functie gaan onze gedachten uit naar een

JUrisili
q
ECOnooffi
of
SOCioloog –

– niet ouder dan 35 jaar, die bekend is met het

levensverzekerirtgsbedrijf

– voorkeur geniet hij die in één of meer van de ge-
noemde taken reeds ervaring heeft opgedaan.

– Kennis van de Engelse taal strekt tot aanbeve-

ling.

– De juiste man zal een zeer behoorlijke honore-
ring ontvangen en heeft interessante toekomst-

mogelijkheden.

Absolute geheimhouding wordt verzekerd.
Belangstellenden worden uitgenodigd een eigenhandig geschreven sollicitatie met curriculum vitae te richten onder motto ESB 51-1, postbus 42, Schiedam.

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende Iezerskring van onze uitgave

deze wegwijzer, speciaal voet de
particuliere belegger, wat inhoud,
actualiteit en objectiviteit betreft
waardeort.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks

le Interessante (hoofd)artikelen, die steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer.
gevend.

3e Door eenieder te hanteren Fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Neder-
land. –

4e Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven en
uiteraard zonder sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele Fondsen
(ook van ,incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2.tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel.Bel, Postbus 42, Schiedam.

1214

E.-S.B. 22-12-1965

b
ij
geluidsinstallaties gaat
het

‘T IS MAAR DATU HET WEET

Geluidsversterking vindt u overal om u heen. Thuis, bij
uw grammofoon en uw radio, maar ook in het theater, de bioscoop, het stadion, het spoorweg-station. In concertzalen, kerken, clubhuizen en nacht-
clubs. Het principe is overal gelijk. Geluid wordt
opgevangen door een microfoon, die er een elektrisch
sugna’aI van maakt. Dit wordt versterkt en via
luidsprekers weer omgezet in geluid, dat exact
dezelfde eigenschappen moet hebben, als de
oorspronkelijke klanken.

om

versterken

Dat is het principe. De uitwerking kan tot in het oneindige
worden gevariëerd. Philips Nederland beschikt in de afdeling ELA over specialisten die voor iedere toepassing de juiste installatie weten te ontwerpen. Zij kunnen daarbij putten üit het enorme leverings-
programma van Philips apparatuur. Krijgt u ooit met
geluidsversterking, met akoestiekverbetering, kortom met geluidstechniek te maken? Dan is het nuttig te
weten dat Philips dezegrote deskundigheid tot uw
beschikking kan stellen. ‘t Is maar dat u het weet.

1. In de Ridderzaal en in de
vergaderzalen van de Staten
Generaal zijn Philips instal-laties voor de akoestiek-
verbetering alsmede een
ringleidinginstallatie voor
slechthorenden
aangebracht

4. Plem-Centrale te Buggenum. Ondanks veel
omgevingslawaai werkt
daar de Philips omroep/
signaaliristallatie – die voor
het doorgeven van instructies aan het bedienend personeet dient – uitstekend.

1

uit tP

3. Radio Nederland Wereld-
omroep bezit een ultra-
moderne studio met Philips
stereo-opname en regie-appâratuur.
2. Het Feyenoord-stadion te
Rotterdam is,voorzien van
een uitgebreide omroep/
muziekinstallatie. Het ver-
sterkte geluid is voor iedereen
uit het publiek duidelijk
hoorbaar.

5. Centraal Station Amster-dam. Omroepinstallatie voor
mededelingen aan publiek
en personeel. Er is een
geluidsvertragingsinstallatie
aangebracht die de hinderlijke nagalm opheft.

Philips Nederland n.v., afdeling ELA
Eindhoven, telefoon (04900)- 3 33 33

PHILIPS

9 PHILIPS
voor géluid

t

b

E.-S.B. 22-12-1965

1215

H.P.
GELDERMAN
&
ZONEN N.V.
Oldenzaal.

— Voor de verkoopafdeling van onze onderneming – een
groeiend geïntegreerd
textielbedrijf met circa 1500
werk-
nemers – zoeken
wij
contact met belangstellenden voor de
functie van

COMMERCIEEL

STAFFUNCTIONARIS

(drs. economie)

Geïnteresseerden nodigen wij uit een brief in
handschrift
met informatie omtrent opleiding, loopbaan en ervaring
– onder vermelding van dit blad – te richten aan de directie
van onze NV., tav. mr
. H. de Koning,
Spoorstraat
36,
Oldenzaal,
6f
deze te richten aan het Twents Instituut voor
Bedrijfspsychologie,
Grundellaan
18,
Hengelo
(0).
(tav.
de heer
M. Ph. Pfeiffer),
dat door ons gemachtigd is nadere,
vertrouwelijke informatie te verschaffen.
Aan de hand
hiervan kunnen candidaten beslissen over hun sollicitatie
hij
de directie van onze
N.V.
Door het T.I.B. zal geen naam
of brief aan ons worden doorgegeven alvorens betrokkene
daartoe zijn toestemming heeft verleend.


TER IN FORMATIE

Het commerciële beleid in ons bedrijf, dat
een belangrijk deel van haar producten in

het buitenland afzet – richt zich in toene-

mende mate op een systematische en goed

gefundeerde verkooppolitiek op korte en

langere termijn. De aan te trekken staffunc-

tionaris – die direct zal zijn toegevoegd aan

de commerciële directeur – zal tot taak

krijgen deze te assisteren door het ver

zamelen, anaFyseren •en statistisch bewerken

van in- en externe commerciële gegevens.

Op grond hiervan zal hij moeten kunnen

adviseren omtrent het te voeren marketing-

beleid. Bekendheid en ervaring met moderne

methodieken op het gebied van marketing

research, sales promotion en verkooppian-

ning zijn voor deze positie uiteraard van

doorslaggevende betekenis. Branche-ervaring

wordt niet vereist.

Eo]

Geconsolideerde maandstaat per 30 november 1965

Kas, kassiers en daggeldleningen.

f 232.541.000

Nederlands schatkistpapier
. . . . . f 833.168.000

Ander overheidspapier
.
. . . . . . . f 696.010.000

Wissels

. . . . . . . . . . . . . . . . f 340.048.000

Bankiers in binnen- en buitenland.

f 784.022.000

Effecten en syndicaten
. . . . . . . . f 221.376.000

Voorschotten tegen effecten
. . . . . f 215.480.000

Debiteuren ……………
f3.115.511.000

Deelnemingen (mcl. voorschotten).
f 13.237.000

Gebouwen
. . . . . . . . . . . . . . . f

7.010.000

f 6.458.403.000

Kapitaal

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.
f

136.280.000

Reserves

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.
f

170.000.000

Leningen

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.
f

127.911.000

Deposito’s op termijn
.

. . . . . .

. .
f 2.456.479.000

Spaargelden

……….

..
f

762.273.000

Crediteuren

…………..
f2.616.656.000

Geaccepteerde wissels
. . . . . . . .
f

31.011.000

Overlopende saldi en
andere rekeningen

.

. .

.

. . . . . .
f

157.793.000

f 6.458.403.000

l’ Algemene Bank Nederland N.V.
(Nederlandsche Handel-Maatschappij – De Twentsche Bank)

1216

E.-S.B. 22-12-1965

Het
research-bureau
van ons

concern biedt plaats aan een

jong
econoom

met belangstelling voor

• vestigingSplaats-

onderzoekingen

• verwerken en analyseren

van gegevens over uit-

eenlopende onderwerpen

(desk-research)

• enquêteren (hoofdzakelijk

kwantitatieve

onderzoekingen)

De onderzoekingen hebben

betrekking op de
ondernemingen die tot het

Bijenkorf-concern behoren;
deze worden in teamverband

voorbereid en onder leiding

van één medewerker-

projectleider uitgevoerd.

Gegadigden wordt verzocht

hun schriftelijke sollicitaties,

voorzien van recente

pasfoto, te richten aan de

Centrale Personeelafdeling,

postbus 1870, Amsterdam.

de Bijenkorf

Amsterdam

MINISTERIE VAN LANDBOUW EN VISSERIJ

Bil de Directie Financiële en Materiële Zaken kan worden

geplaatst een

FINANCIEEL-ECONOMISCH

DESKUNDIGE

wiens taak zal zijn het rapporteren en adviseren omtrent

financiële en economische aspecten van de beleidsvoering

en het beheer met betrekking tot het Ministerie en de

daaronder ressorterende diensten en instellingen.

Gegadigden dienen een academische opleiding te hebben

(econoom, landbouwkundig ingenieur) of van academisch

niveau te zijn met een financieel-economische opleiding en

ervaring. Zij dienen in staat te zijn leiding te geven en

in- en extern goede contacten te onderhouden.

Opvolging van de huidige directeur te zijner tijd, doch

uiterlijk 1972, is bil gebleken geschiktheid mogelijk.

Salariëring; afhankelijk van leeftijd, opleiding en ervaring,
van f. 1227,— tot f. 1911,— per maand, exclusief 5,3 pCt.

huurcompensatie en 4 pCt. vakantietoelage.

A.O.W.-premie voor Rijksrekening.

Schriftelijke sollicitaties onder vac.no
. 5-261517188 (in linker-

bovenhoek env. en brief) zenden aan Bureau Personeels-

voorziening en Bemiddeling van de Rijks Psychologische

Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

Ji3J

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Bij de Afdeling Comptabiliteit en Financiële Zaken kan
worden geplaatst een

ECONOOM of JURIST

als staffunctionaris die over goede leidinggevende, organi-satorische en redactionele kwaliteiten rhoet beschikken en in staat is zich een oordeel te vormen over de zich bij deze
Afdeling voordoende beleidsaspecten.

vereist: academische opleiding. Zij die beschikken over een
ruime praktijkervaring, zo mogelijk op het gebied van de
mechanische administratie, genieten de voorkeur. Leeftijd
35-45 jaar.

Salaris f. 1227,— tot f. 1639,— per maand, exclusief
5,3 pCt. huurcompensatie en 4 pCt. vakantietoelage;

A.O.W.-premie voor Rijksrekening; eventuele wijzigingen
per 1 januari 1966 niet inbegrepen.

Promotiemogelijkheid aanwezig.

Schriftelijke sollicitaties onder vac.no
. 5-2979/7188 (in lin-
kerbovenhoek brief en enveloppe) zenden aan Bureau Per-
soneelsvoorziening en Bemiddeling van de Rijks Psycholo-
gische Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

E.-SB. 22-12-1965

1217

DI NED)3RLANDSCHE BANK NX-

it.DS0

te Amsterdam vraagt wegens uitbreiding van de werk-
zaamheden van haar accountant belast met de interne

0

controle een.

ASSISTENT

Voor een kracht die belangstelling heeft voor werk-
zaamheden op het terrein van de

INTERNE CONTROLE

en die een grote werkijver bezit, bestaan bij gebleken,
geschiktheid gunstige vooruitzichten.

Vereisten:

• middelbare schoolopleiding
• gevorderde accountantsstudie (N.I.v.A.) dan wel
studerende voor of in het bezit van liet diploma
M.O.-Boekhouden ôf het S.P.D.
.o
leeftijd tot circa 35 jaar.

Controle-ervaring opgedaan
bij
een accountantskan-
toor of een financiële instelling strekt tot aanbeveling.

Eigenhandig geschreven sollicitatiebrieven (voorzien van een re-
cente
pasfoto)
kunnen onder opgave van
leeftijd
en uitvoerige
gegevens omtrent opleiding etc. worden gericht aan de afdeling
Personeelzaken van De Nederlandsche Bank N.V., Postbus 98,
Amsterdam-C.

MINISTERIE VAN

SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID

Bij het Rijksinstituut
voor Drinkwatervoorziening te Scheve-
ningen
is plaats voor een

ECONOMISCH MEDEWERKER

die zal worden belast met:

het maken van bedrijfseconomische analyses uit exploitatie-
gegevens van waterleidingbedrijven;

het – periodiek – berekenen van een groot aantal subsi-
dies t.b.v. waterleidingbedrijven.

Gegadigden dienen belangstelling te hebben voor statistisch
werk en zij moeten contacten leggen en onderhouden met
uiteenlopende relaties.

Opleiding: MULO en SPD (eventueel MBA).

Salaris afhankelijk van opleiding, leeftijd en ervaring tot maximaal f. 1054,— per maand, exclusief 5,3 pCt. huur-
compensatie en 4 pCt. vakantietoelage.
AOW-premie voor Riiksrekening.

Schriftelijke sollicitaties onçler vac.no
. 5-0350/7188 (in linker-
bovenhoek env. en brief) zenden aan Bureau Personeels-
voorziening en Bemiddeling van de Rijks Psychologische
Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

[GEMEENTE

Bij het te vormen economisch-sociografisch bureau is plaats
voor

EEN ECONOOM

Vereist: een met goed gevolg voltooide universitaire studie

(econometrische richting strekt tot aanbeveling).

Aanstelling kan, afhankelijk van ervaring, geschieden in de

rang van referendaris, salarisgrenzen van f 14.688,-

tot f 19.596,— p. j., of administrateur, salarisgrenzen

f 18.360,— tot f22.860,— p. j.

Boven de genoemde bedragen bestaat aanspraak op een huur-

compensatie van 5,3 pCt., een vakantietoeslag van 4 pCt., als-

mede eventuele kindertoelage en kinderbijslag. Geen inhou-

ding premie A.O.W./A.W.W.

De regelingen inzake vergoeding van reis- en verblijfkosten,

90 pCt. pensionkosten voor gehuwden, verhuis- en inrichtings-

kosten, studiekosten en premiesparen zijn van toepassing.
De gemeente is voor een ziektekostenverzekering aangesloten

bij het I.Z.A. Groningen-Drenthe.

Sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van dit blad

te richten aan burgemeester en wethouders, Grote Markt 1 te

Groningen.

1218

.

E.-S.B. 22-12-1965

SIEMENS

De computer heeft in kortetijd een
centrale plaats in ons bestaan veroverd
en in enkele jaren zijn ongekende toepas.
singsmogelijkheden bewezen. Siemens
computers worden toegepast op bijna alle
gebieden van wetenschap èfl administratie,
bij besturing van industriële processen
en in de telecommunicatie; maar ook bij de
regeling van het moderne verkeer, in de
grafische industrie, bij het bepalen van
verkiezlngsültslagen of voor het verstrekken
van reisinformatie. Kortom; het baanbre-
kende werk, dat Siemens rond de computer
verricht, komt in vele facetten van het
dagelijks levön tot uiting.

Siemens Systeem 4004
5 verschillende compatibele modellen

4004115: een kleine computer.en toch een.
èchte computer; te gebruiken als
zelfstândigè informatieverwerkende
installatie of als satellietinstallatie bij grotere computersystemen, direct of op
afstand gekoppeld.

4004125: een kleine tot middelgrote’ computér met een grote verwerkings-
capaciteit voor typisch administratieve
opgaven. Grote mate van simultaneiteit
door een rn.ultiplexkanaal en
8 selectiekanalén:

4004135: ‘een kleine tot middelgrote,
computer, zowel geschikt voor:
adrninistatieve als voor wetenschappelijke
opgaven; kan zonder herprogrammering voor bepaalde veel voorkomende,computers
van ander fabrikaat geschrêven
programmas verwerken.

4004145: een snelle, middelgrote computer,
bijzonder geschikt voor administratieve,
wetenschappelijke en real-time toepassingen;

uitgerust met een zeer snel
(300 nanoseconden/4 bytes) scratch-pad
geheugen; evenals de.4004/35 in staat
programmas van andere computers te
verwerken.

4004155: een grote ‘en snelle computer met
een maximale kernengeheugencapaciteit van
524.288 bytes (840 nanoseconden/4 bytes),
een, multiplexkanaal voor 8 besturings-
organen en 6 selectiekanalen elk voor
4 besturingsorganen; evenals de 4004145
uitgerust met een zeer snel scratch-pad
geheugen.

Volledig spectrum aan randapparalutir

Volledig softwarepakket

Volledige ondersteuning bij projectering,
opleiding, systeémanalyse, systeemontwerp
en programmering

Volledig ingespeelde technische dienst

Rekencentrum’in Den Haag (opening in 1966)

Nederlandsche Siemens Maatschappij
Huygenspark 38-39, Den Haag, tel. 183850

SIEMENS. ‘SYSTEEM. 4004

N-NV-014

.

de derde computereneratie

E.-S.B. 22-12-1965

1219

Sluit uw verzekering bij de

Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij

VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE

,,De Groot-Noordhollandsche van ‘1845″

Algemeene Friesche Schadeverzekering-Maatschappij N.V.

LEEUWARDEN, BURMANIAHTJIS

AMSTERDAM, VAN BRIENENHUTS

ROTrERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM – ARNHEM

van ditmar rotterdam

importrice van buitenlandse dagbladen en tijdschriften zoekt candidaten voor de functie van

• ‘. éoøsrnecckee

u-dk

(drs. economie of gelljkwaardige opleiding)
Hij zal worden belast met de leiding vande nieuw geprojecteerde afdeling onderzoek en ontwikke-ling,’in rechtstreekse samenwerking met de algemeen directeur. Deze ftinctie omvat o.m.:

• het voorbereiden en leiden van extern uitgevoerde marktonerzoekirigen en het uit-
werken van commerciële ontwikkelingsplannen voor de voornaamstedoor Van.Ditmar
gèimporteerdè tijdschriften;

• het volgen en analyseren van de omzetontwikkeling in de verschillendesectoren van het”
bedrijf, en het doen van aanbevelingen Inzake het gevolgde commérciële beleid;

• het ondersteunen van de buitendiensten (k!ôsken-inspectie, abonnementen-acquisieen
rayon-vertegenwoordiging) met informatie:en ideeën.

Deze functie wordt van grote betekenis geacht voor het In juiste banen leiden van de groei van het
bedrijf en vereist ervaring op product manager’s of vergelijkbaar niveau In verband met de con-
tacten’ met buitenlandse uitgevers Is een redelijke beheersing van vreemde talennodig.

De organisatie-adviseur van het bedrijf, drs. C. de Koning in De Bilt (tel. 030-60937, bereikbaar op
maandagen) Is gemachtigd aan, belangstellenden, die aan ,de gestelde voorwaarden voldoen, ver-
trouwelijk nader inlichtingen te verstrekken.

Eigenhandig
geschreven brieven

Psychologisch Advlesburéau

met uitvoerige gegevens wordefl

L. Deenen
Dr.j.
G. H. Bokslag


onder nummer 262
ingewacht bij

Nwe Binnenweg
474,
R’dam.

1; (1

1220

E.-S.B. 22-12-1965

Auteur