Ga direct naar de content

Jrg. 50, editie 2520

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 8 1965

ALLE VORMEN VAN KAPITAAL-

EN RENTEVERZEKERING

vertrouwen waard!

SCHIEDAM

TEL. 010.269304

lid van de

groep

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

TELEFOON (010) 11.19.80 *

MAURITSWEG 23

ROTrERDAM-2

STICHTING

OPERAGEZELSCHAP

0 R U M”

gevestigd te E N $ C H E D E

roept sollicitanten op voor de functie van

ADMINISTRATEUR

die als naaste medewerker van de algemeen directeur belast

zal
ziin
met het financiöle en economische beheer en de leiding

van de administratie. Vereist wordt, dat hii beschikt over zake-

lijk inzicht en redactionele vaardigheid.

Salariering naar bekwaamheid en ervaring binnen de grenzen

van het bij de overheid geldende referendaris-rangenstelsel.

Wie het voornemen heeft te solliciteren wordt verzocht dit

binnen twee weken na het verschijnen van dit blad schriftelijk

of telefonisch mede te delen aan de toegevoegd secretaris-

penningmeester van het bestuur van ,,Forum”, p/a gemeente.

huis Enschede – telefoon (05420)41041, toestel
113.
Een solli-

citatieformulier zal daarna worden toegezonden.

E. D. en R. van Linge, accountants

Drs. R. van Linge, lid N.I.V.A.

vragen:

EERSTE

ASSISTENT-
ACCOUNTANT

zij die economie studeren

genieten de voorkeur, part.

time job geen bezwaar.

Verzoeke schriftelijk te solliciteren:

Herengracht 18a, ‘s-Gravenhage.
E C 0 N 0 MIS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.

Abonnementen:
Pieter de Hooch,veg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f
25) per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj H.A.M. Roelaius, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.

Advertentie-tarief:
f.
0,40 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,80 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

L

Cd.

VAN REDACITE: L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
P. J. Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit

AN ADVIES VOOR BELGIg: F. Collin; J. E. Mertens
rs; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

1142

E.-S.B. 8-12-1965

Toeren op zondag

Werd in een vorig artikel
1)
de avond- en weekend-
besteding in de zomer van 1963, door de Nederlandse

bevolking van 12 jaar en ouder, naar aanleiding van

een recent CBS. -onderzoek
2)
onder de loep genomen,

deze laatste publikatie leverde ook aardig statistisch ma-

teriaal op met betrekking tot de openluchtrecreatie in

diezelfde zomer. Fén aspect daarvan, de verspreiding en

het gebruik van de vervoermiddelen, wordt in het onder-

staande belicht.

Eerst een opmerking vooraf. Waar in dit artikel ge-

sproken wordt over het
bezitten
van of het
beschikken
over een bepaald vervoer-

middel, betekent zulks voor

fiets, bromfiets, scooter of

motor hetzelfde als deze in

persoonlijk
eigendom heb-
ben. Tot de ,,autobezitters”

echter worden gerekend de-

genen, die in het weekend,

waarover zij werden geënquê-

teerd, de mogelijkheid had-

den er per auto op uit te

gaan (eigen wagen, wagen van

de zaak, ook bestelauto met passagiersaccommodatie,
geen
huurauto); ook familieleden, die de mogelijkheid

hadden om mee uit te gaan, worden meegeteld. Voor

auto en fiets zijn de cijfers weergegeven in procenten

van de bevolking ‘van 12 jaar en ouder, voor bromfiets
idem van 16 jaar en ouder, voor scooter of motor idem

van 18 jaar en ouder. Tot de
gebruikers
worden gere-
kend degenen die op zondag voor een tocht buiten de

woonkern gebruik hebben gemaakt van het betreffende

vervoermiddel van zichzelf of van anderen (in procenten

van de ‘bevolking van 12 jaar en ouder).

Uit bovenstaande tabel blijkt dat ca. ‘eenderde (31

pCt.) van de bevolking de
beschikking
heeft over een auto;

driekwart van de bevolking, d.w.z. 2
1
/
2
-maal zoveel,
be-
schikt over een fiets. Wat echter het
gebruik
ervan aan-

gaat voor tochten buiten de woonkern op zondag, valt

het tegenovergestelde te constateren: het aantal ,,autoge-

bruikers” is dan – ruwweg genomen – 2
1
/
2
-maal zo
groot als het aantal ,,fietsgehruikers”, nI. 16 resp. 7 pCt.

van de ‘bevolkiing. De voor de ‘hand liggende conclusie, dat

de auto voor de dagrecreatie buiten de woonkern een

Zie ,,E.-S.B.” van 24november jI., blz. 1091.
,,Vriie-tijdsbesteding in Nederland 1962-1963″, deel 6:
,,Avond- en weekend besteding, openluchtrecreatie, zomer
1963″. Uitg. W. de Haan NV., Zeist
1965,
132 blz., f. 11.

overheersende plaats inneemt, wordt bevestigd wanneer

men de percentages van het gebruik van de vervoer-

middelen relateert ‘aan die van het bezit. Dan blijkt dat

de helft van alle autobezitters, een kwart van alle brom-

fiets-, motor- of scooterbezitters en slechts, eenelfde van

alle fietsbezitters een tochtje op zondag buiten de woon-

kern maakt.

Tussen mannen en vrouwen bestaan op het punt van

bezit en ‘gebruik van vervoermiddelen geen grote ver

schillen. Alleen de bt&mfiets is een bij uitstek ,,manne-

lijk” vervoermiddel: onder mannen zijn driemaal zo-

veel bromfietsbezitters als

onder vrouwen, nI. 31 resp.

10 pCt. Voor jongens en

meisjes van 16 en 17 jaar lo-

pen deze cijfers nog meer

uiteen, nl. 35 resp. 3 pCt.

De fiets blijkt relatief een
meer jeugdig vervoermiddel

te zijn:
zo beschikt
van de
12-17-jarigen 92 pCt. over

een fiets en van de 40-59-

jarigen 71 pCt. Van de

bejaarden (60 jaar en ouder) behoort 50 pOt. tot de

categorie der ,,pedaalridders”. Wat het
gebruik
ervan

betreft, zijn voor idezelfde ‘leeftijdsgroepen deze cijfers

achtereenvolgens 14, 4 en 3 pCt.

Bezien wij het relatieve auto- en bromfietsbezit, dan

zijn er ‘belangrijke verschillen te constateren tussen de

sociale mil’ieus. Wij zien dan dat het autobezit laag is

waar het bromfietsbezit hoog is. Te beginnen met de ca-

tegorie die relatief het grootste aantal autobezitters en

het geringste aantal bromfietsbezitters telt, is de volg
orde (waazbij het eerste cijfer betrekking heeft op het

autobezit en het tweede op het bromfietsbezit):

– leidin’ggevenden en welgestelden 68 pCt. – 11 pCt.

– risicodragende middenstand 51 pCt. – 12 pCt.

– loontrekkende middenstand – 35 pCt. – 19 pCt.

– agrariërs ………………28 pCt. – 25 pCt.

– arbeiders ………………15 pCt. – 25 pCt.

Dit resultaat is dus duidelijk in ‘tegenstelling met wat

zo dikwijls wordt gezegd over het vermeende g.rotere

autobezi’t van de lagere sociale milieus, ‘beweringen die,

al hebben de uitkomsten betrekking op een situatie van

twee jaar ‘geleden, wij nu gevoeglij:k kunnen ‘rekenen tot

de categorie ,,vage ‘kreten”.

Vlaardingen.

P. A. DE R1.IITER.

Het bezit van ver voermiddelen en het gebruik ervan op

zondag buiten de woonkern, in pCt. van de bevolking

Totaal
Mannen
Vrouwen

Bezittersl Ge
biers
Bezittera

bikers
BezittersIBr0

31
16
31
18
3
14
76
7
75
17
78
Auto
…………..
Fiets

………….
20
S
31
6
10
3
Bromfiets
……….
Scooter of motor
4
1
6 2
1
1

Blz.

Toeren op zondag, door Drs.P. A. de Ruiter . .
1143

De Vereniging voor de Staathuishoudkunde

over het huurvraagstuk,
door Prof. Dr. Ir.

H. G. van Beusekom ………………
1144
De behoefte aan opschuiving te Rotterdam

gekwantificeerd (1),
door Drs. N. Streefland
1146

Economische aspecten van de alleenverkoop-

overeenkomst (III),
door Drs. H. Kraaijeveld
1149

Levensverzekering (binnenland) in het eerste

halfjaar 1965, door J. B. Booij ……….
1153

Blz.
Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A.

Mulder, B. Sc., Ps. D……………….
1155

B oe k b e sp r e k in ge n:

Prof. J. E. Meade: The Stationary Econoniy,

bespr. door Drs. Ch. J. Filet ……….
1157
C. C. Klijnhout: Moderne landbouwpolitiek,

bespr. door Mr. J. A. Freseman Gratama
1158

Geld- en kapitaalmarkt,
door Prof. Dr. C. D.
Jongman

……………………….
1159

t..-S.Ii. S-IZ-IYb)

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

1143

De Vereniging voor de Staathuishoudkunde
over het huurvraagstuk

Het is een, juiste gedachte geweest, dat het bestuur

van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde aan het

onderwerp van de jaarvergadering van 27 november

1965 de ondertitel heeft toegevoegd: ,,,een analyse van

de op langere termijn te voeren meest wenselijke

huur- en subsidiepolitiek”.

Nu is die subsidiepolitiek bij de discussies niet hele-

maal uit de \erf gekomen; wel heeft zij ertoe meege-

werkt, dat de vergadering niet in de feitelijke huurwet-
geving is blijven steken, een onderwerp dat langzamer

hand tamelijk steriel is geworden.

De oorsprong van onze huurwetgeving is vrij simpel.

Zodra de vraag naar een artikel het aanbod overtreft,
ontstaat er schaarste; deze leidt tot prijsopdrijving en

daarvan worden de weinig draagkrachtige gegadigden
de dupe. Het is dus een zaak van sociale rechtvaardig-

heid, waarover nauwelijks verschil van mening kan be-

staan; zolang er nog een tekort aan woningen bestaat,

kan reglementering van de huren niet worden gemist.

Er zijn echter op het ogenblik andere doeleinden,

waaraan het huurbeleid dienstbaar wordt gemaakt. Prof.

Hartog noemt als zodanig in zijn preadvies de ïnfla-

tiebestrijding, de nivellering van de verdeling en de op-

heffing van de woningschaairste. Met de invoering van

deze doelstellingen maakt men echter tegengesteld ge-

richte krachten los. Immers, in het belang van de
in-

flatiebestrijding
moeten de huren zo laag mogelijk wor-
den gehouden. Niet de huren van de nieuwbouw, geba-

seerd op een bouwkostenpeil, dat globaal ruim 7 maal

het vôôroorlogse bedraagt, moeten de norm zijn, waar-

heen de huren van de bestaande woningen geleidelijk

moeten worden opgetrokken, maar die hoge huren moe-

ten worden verlaagd. Hiertoe zal getracht moeten wor-

den, de produktiviteit van de bouw te verhogen, waar-

door de excessieve bouwkosten, waarin een flink stuk
inflatie zit, zullen kunnen worden verlaagd. En zo no-

dig kan naar het middel van permanente subsidies

worden gegrepen. Hier ontmoeten wij de opmerking
van Dr. Umrath, dat subsidiëring van de nieuwe wo-

ningbouw voordeliger kan zijn voor de nationale eco-

nomie dan een algemene huurverhoging.

Wat het
verdelingsaspect
betreft, merkt Prof. Hartog

op, dat de overheid niet kan volstaan met maximum

huurprijzen; zij moet het’ vraagoverschot ‘van de

markt verdrijven door rantsoenering. Deze treft echter
niet de ,,zittende” bewoners, doch ‘alleen de veel klei-
nere groep ,,niet-zittende”. Veel aandacht heeft dit as-

pect intussen bij de discussie niet gekregen.

Dit was wel het geval met het derde aspect: de huui-

politiek als middel tot
bestrijding
van de
woningschaar-

ste.
Het is duidelijk, dat dit aspect een tegengesteld be-
leid vraagt: zo snel mogelijke opheffing van de huurbe-

perking. Immers, zoals Hartog stelt: het kunstmatig

laag houden van een prijs ontmoedigt het aanbod en

stimuleert de vraag en vergroot dus de schaarste.

Maar is huurverhoging nu een doelmatig middel om

de schaarste te verminderen,? Of met andere woorden:

wordt door huurverhoging de
doorstroming bevorderd?

Prof. Sandee heeft de hele Nederlandse bevolking door

de computer gedraaid. Er bleek vrijwel niemand te ver-

huizen. Van doorstroming – zegt hij – komt toch

niets terecht. Deze laatste gedachte werd door verschil-

lende debaters ondersteund: een algemene huurverho-

•gng helpt voor de doorstroming niets.

Ter vergadering kwam Sandee nog met cijfers op ta-

fel. Een redelijke nieuwe woning kan niet worden ge-

leverd beneden f. 120 per maand, terwijl de meeste in-

geschreven woningzoekenden verklaren, niet meer te

kunnen betalen dan f. 100. Deze cijfers zijn wel reëel.

Niet reëel is echter stelling 2 van het preadvies van

Sandee, welke zegt, dat een deel van de spanning

tussen rendabele huur en koopkracht, komt van de

hoge eisen, die van overheidswege aan de nieuwbouw

worden gesteld. integendeel, deze eisen zijn nog steeds

onvoldoende. Algemeen wordt geklaagd over het tegen-

woordige woonpeil en de onvoldoende toekomstwaar-

de van de nieuwe woningen. Dat de normen te laag

zijn, is juist een gevolg van de spanning tussen de eco-

nomische huur en dat wat de huurder als zijn koop-

kracht heeft leren zien.

Indien de overheid aan deze spanning schuld heeft

– en dat heeft zij – dan is het omdat zij sedert de

jaren dertig ons volk aan een te lage huurquote heeft

gewend en het bestedingspatroort blijvend heeft scheef-

getrokken, en omdat zij in het heden aan het bouw-

bedrijf niet voldoende vrijheid en ontwikkelingsmoge-

lijkheid laat om tot hogere produktiviteit en tot lagere

kosten te komen.

Maar nu de cijfers van Sandee? Er is een grote groep

woningen met huren van omtrent f. 70, die echter alle

bewoond zijn. Een deel van de bewoners zou echter

wel f. 150 kunnen betalen; deze weigeren echter te ver-

huizen. Zou het nu helpen, wanneer wij de huur van

f. 70 tot f. 90 verhogen? Er zullen natuurlijk wel en-

kele marginale figuren zijn, die bij f. 70 niet naar f. 120

doorstromen, doch bij f. 90 mogelijk wel. Men maakt

dan echter de goedkope woningen veer minder aan-

trekkelijk voor de weinig draagkrachtigen.

Hier ligt inderdaad de kern van de vraag, of huur-

verhoging een middel kan zijn om de doorstroming te

stimuleren. Door het Kamerlid Bommer werd uitdruk-
kelijk geconstateerd, dat er in ons land heel wat gezin-

nen zijn, die redelijk wonen, maar toch graag beter zou-

den willen wonen en daarvoor ook meer zoûderi wil-

len betalen. De woningen, waarheen deze mensen zou-

den moeten doorstromen, zijn er echter niet. Of om bij

de cijfers van Sandee te blijven: de woningen van

f. 150 zijn er niet; wel woningen van f. 200 en f. 250 en

hoger. Tussen de hoogste huren van de woningwet-

bouw en de laagste van de ongesubsidieerde bouw be-

staat een vacuüm.

Zo gezien is de doorstroming dus geen huurprobleem,

doch een
bouwprobleein.
Doorstroming uit de oudere

woningwetwoningen zal alleen plaats hebben, wanneer

er voldoende won inger zijn, die meer gerief bieden dan

de tegenwoordige woningwetbouw. De heer Bommer

achtte dit een gevolg van het feit, dat de wooneisen

worden bepaald door het welvaartspeil en dit weer

door de produktiviteit van de industrie, terwijl de kos-

ten van het wonen bepaald worden door de produkti-

viteit van het bouwbedrijf, die aanmerkelijk tekort

schiet. Er zal dus een kloof blijven bestaan, zolang de

produktiviteit van het bouwbedrijf niet gelijk komt met

die van de industrie.

1144

1
E.-S.B. 8-12-1965

S NATOR
‘.

18, 20, 29, 33, 37 en 42 ct!

aanstekelijk-lekker!

(1. 2W.)

Hoe bereiken wij dit? Wij

mogen zeker niet voistaan met

een simpel verwijt aan het

bouwbedrijf, dat het niets doet

om de produktiviteit op te voe-

ren. Allereerst komt hier het

rijks’goedkeuringsbeleid naar

voren, dat de bouwbedrijven be-

let, grote investeringen te doen

en dat een continuproduktie on-

mogelijk maakt.

Voorts zijn er de subsidies

voor de woningwetbouw, de on-

zichtbare subsidiëringen, kop-

pel verkopen en verschrijvin’gen,

die, zoals ter vergadering word

gesteld, de institutionele beleg-

gers voortdurend naar duurdere

woningen drijven. Zij worden

uit de sector, waarin met het

oog op de doorstroming de

grootste behoefte bestaat, ge-

dreven naar de duurdere secto-

ren, waarin voel minder behoef-

te bestaat. Zal men hieraan een

einde maken en de vrije con-

currentiemogelijkheid herstel-

len, waardoor weer een prikkel

ontstaat voor lagere kosten en

lagere huren? Of hangt ons voor

de toekomst een permanente

subsidiëring boven het ‘höofd,

zoals ons door verschillende

sprekers in uitzicht werd ge-

steld? De zgn. woningwetwo-
ningen B zouden daarvan dan

een voorbode zijn.

Hoe dit ook zij, voorzitter

Pen ‘heeft terecht geconcludeerd:

a. er moet een doorlopende

scala van huren zijn, zonder ga-

ten; zodra ergens een groep ont-

breekt, wordt de doorstroming

gestremd;

de lage huren van de oude woningen zijn een mid-

del om de woningmarkt open te houden voor de lage

inkomens en zij moeten dat blijven;

de huurverhoudingen moeten meer aangepast zijn

aan de kwaliteit, de woonwaarde van de woningen;

daaraan ontbreekt ôp het ogenblik maar al te veel.

De vergadering heeft geen concrete uitspraken ge-

daan; wel zijn aan het slot enkele voorzichtige con-

clusies geformuleerd.

Is een huurbeleid nog nodig, als er geen apert

woningtekort meer bestaat? Het bleek moeilijk, op de-

ze vraag een concreet antwoord te geven, ook wan-

neer men het standpunt van preadviseur Andriessen (blz.

65) aanvaardt, dat de huurprijsbeheersing langzamer-

hand weer in haar oorspronkelijke doelstelling dient te

worden gezien, namelijk het voorkomen van ongerecht-
vaardigde prijsopdrijving. Dit uitgangspunt legt wel een

nauw verband tussen het huurbeleid en de stand van

vraag en aanbod op de woningmarkt.

Kunnen wij van de huurbeheersing af in een si-

tuatie, waarin evenwicht bestaat tussen bouwkosten en

overige •kosten? Afgezien van het feit, dat deze si-

tuatie nog in een ver verschiet ligt, zouden wij zeg-

gen, dat de verhouding van vraag en aanbod hier be-

slissend moet zijn. Een onjuiste verhouding kan tot on-

redelijke huurprijzen leiden en het is de taak van de

-overheid, die te voorkomen.

Wat moet er nu verder met de huren en subsi-

dies gebeuren? Ten aanzien van de huren viel er wel

een zekere eenstemmigheid te constateren, dat de huur-

verhoudingen gesaneerd moeten worden in deze zin,

dat de huren in een juiste verhouding moeten worden

gebracht tot het woongenot. Dit is overigens gemakke-

lijker gezegd dan gedaan, omdat vele huren geen kost-

prijshuren doch gesubsidieerde hureii zijn en ‘het huur-

beleid dus weer afhangt van de toekomstige ontwikkeling

van het subsidiebeleid. Dit vraagstuk heeft de vergadering

niet opgelost. Maar dat was ook niet de bedoeling. Het

was al voldoende, dat wij hierover opnieuw aan het den-

ken zijn gezet.

Hilversum.

Prof. Dr. Tr. H. G. VAN BELJSEKOM.

E.-S.B.
8-12-1965

1145

Jn
dit artikel wordt geconstateerd, dat
opschui.
ving van de bewoners van relatief goedkope naar
duurdere woningen alleen nodig is in die gemeen-
schappen, waar schaarste aan woningen bestaat in huurklassen waar geen aanbod van nieuwe wonin-
gen plaatsvindt. Door na te gaan in welke huur-
klassen van de Rolterdamse woningvoorraad
schaarste voorkomt, en hoe
groot die schaarste is,
wordt getracht
een maatstaf te vinden voor de be-
oordeling van de in de praktijk reeds gereali-
seerde mate van opschuiving naar nieuwbouw in
die gemeente. Daarbij blijkt tevens welk deel
van de schaarste door nieuwbouw plus opschui-
ving geliquideerd kan worden. De oorzaak
van de geconstateerde schaarste blijkt voor een groot deel te liggen in
het feit, dat
de oudste en
goedkoopste woningen door het publiek niet meer
als volwaardige woningeii worden beschouwd.

De behoefte aan

opschuiving

te Rotterdam

gekwantificeerd

([)

Welk deel van de schaarste aan

woningen kan door nieuwbouw

en Èpschuivhig geliquideerd worden?

Van de in het derde kwartaal van 1965 te Rotter-

dam gereedgekomen nieuwe woningen werd 65,2 pCt.

betrokken door gezinnen of personen, die elders in de

stad een andere woning Vrij maakten. J,n totaal kwamen

op deze wijze als gevolg van het gereedkomen van

niëuwbouw in Rotterdam 706 bestaande woningen vrij

van bewoning. Daarvan was 93,9 pCt. goedkoper dan
de door de laatste bewoner betrokken nieuwbouwwo-

ning, 2,4 pCt. was duurder en bij 3,6 pCt. was de huur-

relatie tussen oude en nieuwe woning niet te constate-

ren, omdat de verhuizende bewoner hetzij een eigen-

dom achterliet, hetzij een eigendom betrok, of beide.

Van de genoemde 93,9 pCt. had 10,2 pCt. betrekking

op leeggekomen woningen met een huur van minder
dan f. 50 per maand, waarvan derhalve aangenomen

kan worden, dat er zich vrij veel minder aantrekkelijke

woningen onder bevonden. Van 83,7 pCt. der 706 vrij-

gemaakte woningen kon echter geconstateerd worden,
dat zij zowel goedkoper waren als ook, gezien de huur

van meer dan f. 50 per maand, gemiddeld goed bruik-

baar voor verhuur aan gezinnen of personen die een

nieuwbouwwoning niet konden betalen.

Een record.

Het feit dat 65,2 pCt. van alle opgeleverde nieuw-

bouw werd bezet door reeds zelfstandig wonenden, be-

tekent een record in de jongste geschiedenis van de

volkshuisvesting te Rotterdam, getuige de volgende ta-

bel, waarin het verloop van het ,,opschuivingspercenta-

ge naar nieuwbouw” over een periode van enkele ja-

ren wordt weergegeven.

Percentage opschuivinigen naar nieuwbouw


1963
1964
1965

Ie

kwartaal

………………
41,0 45,6 62,6

2e

kwartaal

………… ……
50,0 46,7 61,7

59,6

..

..

46,3 65,2
3e kwartaal

. ……………
…..

4e kwartaal

……….
……..
.48,8

.
56,1

Insiders verheugen zich over deze gang van zaken en

daar is te meer reden toe, omdat de in 1965 bereikte

records gevstigd werden binnen het kader van door de

Dienst van Volkshuisvesting gestelde regels, die het de

verhuurders niet altijd gemakkelijk maakten om een

hoog percentage opschuivingen te bereiken. Zo blijkt

er bijv. bij gezinnen van 3 personen, die nu een goed-

kope naoorlogse 3-kamerwoning bewonen, zeer veel

animo te bestaan om te verhuizen naar aanzienlijk duur-

dere nieuwe 4-kamer-woningwetwoningen die in grote

aantallen in de Prins Alexanderpolder worden opgele-

verd. Deze adspirant-opschuivers komen echter (afge-

zien van bijzondere omstandigheden) op grond van de
bestaande richtlijnen als regel niet voor zo’n 4-kamer-

woning in aanmerking, dit om te verzekeren, dat ge-

zinnen van 4 personen die een goedkopere 3-kamerwo-

ning, of gezinnen van 3 personen die een goedkopere

4-kamerwoning vrij maken (en wier verhuizing dus een

grotere verbetering van de algemene huisvestingssitua-

tie tot gevolg heeft), voorrang krijgen. Indien deze be-

perking opgeheven zou worden, en indien de verhuur

ders van de nieuwe woningen er zich primair op zou-

den toeleggen om zoveel mogelijk opschuivingen tot

stand te brengen, zou het zeker mogelijk zijn om al-

thans in de woningwetnieuwbouw een opschuiingsper-

centage van 100 te bereiken.

Waarom toch bezorgd?

Steeds meet opschuiving valt er dus te constateren

bij de bezetting van de nieuwbouw en er zijn nog vol-

doende mogelijkheden om zonder zijn toevlucht te ne-

men tot bijzondere middelen, de opschuiving naar de

nieuwe woningwetwoningen tot haar absolute maximum

(nl. 100 pCt.) op te voeren. Men zou zeggen dat er

voor bezorgdheid over een stagnatie van de opschui-
ving weinig reden is. En toch kan men de laatste tijd

vaak tekenen van een dergelijke bezorgdheid waar-

nemen. Steeds vaker wordt de vraag aan de orde ge-

steld met welke middelen de opschuiving gestimuleerd

kan worden. In de discussies die over dit vraagstuk

plaatsvinden, zijn reeds enkele methoden gesignaleerd

die tot een verhoogde mate van opschuiving zouden

kunnen leiden, zoals

het verstrekken van een premie aan hoofdbewo-

ners die duurder gaan wonen;

het invoeren van een bijzondere huurverhoging

voor bepaalde sectoren van het oude woningbezit om
de huidige bewoners daarvan te prikkelen tot verhui-

zing naar de nieuwbouw;

het opvoeren van de kwaliteit van de nieuwe wo-

ningen, opdat zij die een huursprong kunnen maken,

het besef krijgen dat zij ook waar voor hun geld krij-

gen als ze verhuizen.

1146

E.-S.B. 8-12-1965

Het staat wel vast, •dat elk van deze methoden de be-

reidheid van de huidige bewoners van oudere wonin-

gen om naar duurdere nieuwbouw te verhuizen zal sti-

muleren, maar er bestaat nog nergens en in geen en-

kel opzicht klaarheid over de vraag, of en in welke ma-

te er behoefte aan toepassing van deze methoden be-

slaat. is meer dan 60 pCt. opschuiving naar nieuw-

bouw voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, hoeveel op-

schuiving moet er dan minimaal plaatsvinden? En waar-

om?

Dit zijn vragen die – voor zover bekend – nog door

niemand publiekelijk gesteld, laat staan beantwoord zijn.

Ze hebben betrekking op de maatstaf volgens welke

men in ,de praktijk bereikte opschuivingsresultaten dient

te beoordelen, en als zodanig verdienen zij een zekere
mate van belangstelling, want de vraag èf en in welke

mate de, opschuiving moet toenemen, dient vooraf

te gaan aan de vraag met welke middelen die toename

kan worden bereikt.
Op zoek naar een maatstaf.

Er is een situatie denkbaar, waar er – althans van

de zijde van de overheid gezien – aan opschuiving

(of doorstroming) geen enkele behoefte bestaat. Dat

is de situatie waarin in elke huurklasse elk tekort aan

woningen opgeheven wordt door adequate nieuwbouw.

Als er bijv. in een bepaalde stad 1.000 woningzoeken-

den zijn, die gezien hun inkomen aangewezen zijn op

een woning van f. 80 â f. 100 per maand, maar die,

doordat er niet voldoende woningen in die huurklasse

beschikbaar komen, niet kunnen slagen, dan zou de een-
voudigste oplossing van hun woningprobleem zijn 1.000

woningen te bouwen met een huur van f. 80 â f. 100

per maand. Als dat mogelijk zou zijn, dan mochten

diegenen die gemakkelijk meer dan f. 100 per maand

kunnen betalen, rustig in hun woning van f. 80
it
f. 100

blijven zitten, omdat zij daar niemand mee zouden du-

peren. Immers, zij die werkelijk aangewezen zijn op
woningen met een huur van f. 80 â f. 100 per maand

zouden in de nieuwbouw een uitstekend alternatief vin-

den. Maar in de praktijk blijkt het niet mogelijk of wen-

selijk om nieuwe woningen te bouwen met een huur

van f. 80 â f. 100 per maand. Het gevolg is, dat woning-

zoekenden die aangewezen zijn op woningen in de ge-

noemde huursector, gedupeerd worden door iedere be-
woner, die een dergelijke woning zonder noodzaak be-
zet houdt. Deze woningzoekenden kunnen derhalve al-

leen geholpen worden, naarmate zij die duurder kun-

nen wonen ook werkelijk duurder gaan wonen, het-

geen tot de volgende conclusie leidt:

Opschuiving (of doorstroming) is alleen noodzakelijk

in die gemeenschappen waar schaarste aan woningen

bestaat in huurklassen waar geen aanbod van nieuwe
woningen plaatsvindt. Het doel van opschuiving is om

langs indirecte weg te bereiken, dat de schaarste in de

huurklassen waar geen aanbod van nieuwe woningen

plaatsyindt, toch in evenredige mate door het gereedko..

men van nieuwe woningen wordt geliquideerd. Hier-

LIit volgt, dat de behoefte aan opschuiving groter wordt,

naarmate de schaarste aan woningen meer geconcen-.

treerd is in huurklassen beneden de minimale huur van

een nieuwe woning.

In feite is hiermede een abstracte maatstaf voor de

te verwezenlijken opschuiving naar nieuwbouw geformu-

leerd, namelijk de opschuiving moet zo groot zijn, dat

als gevolg van het gereedkomen van nieuwe woningen

de schaarste in alle huursectoren in evenredige mate

wordt geliquideerd. Deze abstracte maatstaf zal echter

voor iedere plaatselijke situatie tot een andere concre-
te uitkomst leiden, omdat de schaarstesitua’tie plaatse-

1 ijke verschillen zal vertonen.

in dit en een volgend artikel zal getracht worden

door middel van een analyse van de plaatselijke schaar-

stesituatie in één gemeente, namelijk Rotterdam, vast

te Stellen hoe groot de opschuiving naar nieuwbouw

moet zijn om aan de bovengenoemde abstracte maat-

staf te voldoen.
In welke huursectoren komt schaarste voor?

Een bepaalde categorie woningen wordt geacht

schaars te zijn, indien het aantal gegadigden voor die

woningen groter is dan het, aantal beschikbare wonin-

gen in die categorie.

Woningen kunnen volgens verschillende criteria in

categorieën worden ingedeeld en een van die criteria

is in de naoorlogse marktsituatie de ,,administratief ge-

fixeerde huurprijs”. Het is dus mogelijk om de totale

woningvoorraad in huurklassen in te delen en per

huurklasse het aantal bestaande woningen te vergelijken

met het aantal gegadigden voor woningen in die huur-

klasse o.m aldus schaarste, overvloed of evenwicht te

constateren.

Dank zij gegevens van het Woningbehoeften-onder-

zoek 1964, betrekking hebbend op Rotterdam en be-

schikbaar gesteld door het Centraal Bureau voor de

Statistiek, kan hier zowel een beeld gegeven worden van

de totale voorraad Rotterdamse huurwoningen ver-

deeld in huurklassen, als van de Rotterdamse gegadig-

den voor huurwoningen, verdeeld naar de huur die zij

voor een woning van hun keuze willen betalen.

Over deze gegadigden moet het vofgende worden

opgemerkt. Het totale aantal gegadigden voor wonin-

gen is samengesteld uit drie groeperingen:

(1. M.)

Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning

en telecomm unicatie. Kabelgarnituren, koperd raad en koperkabel, staald raad en bandstaal

N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN

DELFT

E.-S.B.
8-12-1965

.

1147

huishoudens of alleenstaanden die al een woning

hebben en
niet
willen verhuizen; van hen is de huur ge-

noteerd die zij betalen voor de woning die zij in feite

reeds bewonen;

huishoudens en alleenstaanden die al een woning

hebben en
wel
wilrlen verhuizen; van hen is de huur ge-

noteerd die zij voor een andere woning zouden willen

betalen;

huishoudens en alleenstaanden die nog geen wo-

ning hebben, maar er wel een willen hebben; van hen

is de huur genoteerd die zij voor een woning zouden

willen betalen.

De migratiefactor is in dit betoog buiten beschou-

wing gelaten op grond van de veronderstelling, dat het
aantal eenheden dat Rotterdam wil verlaten even groot

is als het aantal eenheden dat zich in Rotterdam wil

vestigen.

Eind 1964 kon het totale aantal Rotterdamse huur-

woningen als volgt naar huur worden ingedeeld:

GRAFIEK 1

A.Mutten wonign x 10000

10

Jarho,waarde x t lOO,_

De in deze grafiek voorkomende getallen zijn gebaseerd
op een steekproef en moeten dus worden beschouwd als be-trouwbaar binnen een zekere marge. Ongeveer 1
1
h pCt. van
deze woningen was op het moment van onderzoek onbewoond).

GRAFIEK ii

AaMaItn zo0f,tmdIg wonndo gogadlgd,n x 1000.0

Ipot.ntiGL) jaarbuur x IIOG-
(Van ongeveer 1.200 hoofdbewoners was de potentiële huur
onbekend).

in grafiek II vindt men de reeds zelfstandig wonen-

de gegadigden voor een woning in beeld gebracht (de

hiervoren genoemde categorieën
a
en b), ingedeeld

naar de huur die zij willen verwonen.

Door de kolommen van grafiek II van die van gra-

fiek T af te trekken ontstaat grafiek III, die de over-

schotten en tekorten aan woningen per huurklasse in

beeld brengt, uitsluitend gebaseerd op de bereidheid tot

huurbetaling van hen, die al zelfstandig wonen en dus

met voorlopige verwaarlozing van de gegadigden die

nog geen eigen woning hebben.

GRAFIEK zi
AntnI(n woningen x 10000

Eigenlijk geeft grafiek III niets anders aan dan de

wijzigingen die de huuropbouw van de woningvoor

raad zou moeten ondergaan om alle hoofdbewoners van

woningen in staat te stellen te wonen overeenkomstig

hun bereidheid tot huurbetaling. Zou namelijk niemand

een andere huur willen betalen dan hij op dat moment

reeds betaalde, dan zouden er geen overschotten of te-

korten worden geconstateerd, afgezien althans van het

in elke woningvoorraad onvermijdelijk optredende per

centage leegstand. Volledigheidshalve zij hier opgemerkt

dat met een wijziging van de huuropbouw niet slechts

een administratieve wijziging wordt bedoeld; aannemen-

de dat huurverschillen, misschien niet in detail dan toch

in grote lijn, verschillen in woonwaarde aanduiden,

wordt met een wijziging van de huuropbouw tevens be-

doeld een wijziging van de kwalitatieve samenstel-

ling van de woningvoorraad.

De conclusie die uit grafiek III kan worden getrok-
ken is, dat er een enorme neiging tot opschuiving be-

staat (een neiging dus om duurder en daarmee beter

te gaan wonen). Per saldo willen niet minder dan 38.800

bewonerseenheden van woningen met een huur van

minder dan f.
75
per maand (= f. 900 per jaar) verhui-

zen naar een woning van meer da’n f.
75
per maand.

Deze neiging om duurder dan f. 75 per maand te gaan

wonen, schept echter alleen maar problemen want er

ontstaat daardoor een grote vraag naar woningen van

meer dan f. 75 permaand, die slechts ten dele een aan-

bod door nieuwbouw tegenover zich vindt, als tenmin-

ste aangenomen wordt dat het niet mogelijk is adequate

woningen te bouwen met een huur van ruii f. 75 per

maand.

Als aangenomen wordt, dat de huur van een nieuwe

woning minimaal ongeveer f. 125 per maand (= f. 1.500

1148

E.-S.B.
8-12-1965

per jaar) bedraagt, waarin dan het effect van de verleen-

de subsidies is verdisconteerd, dan valt uit de grafiek

tevens af te lezen hoe groot het nog onbevredigde vraag-

saldo is naar nieuw te bouwen woningen bij dat deel

van de bevolking dat reeds zelfstandig woont, m.a.w.

hoe groot het reservoir potentiële opschuivers voor de

nieuwbouw is. Dit bedraagt in totaal ongeveer 9.400.

Grafiek 111 geeft echter geen volledig beeld van de

tekorten en overschotten van woningen, omdat de gege-

vens van diegenen die nog niet zelfstandig wonen, er

nog niet in zijn opgenomen. Dit is wel gebeurd in

grafiek J.V.

GRAFIEK &
Aant,IWfl wanin9fl
, 101000

Het overschot aan woningen beneden de grens van

f. 75 is iets afgenomen, doordat een kleine minderheid

van nog niet zelfstandig wonenden wel zo’n woning wil

hebben. Het tekort boven deze grens is echter toegeno-

men, omdat de overgrote meerderheid van de nog niet

zelfstandig wonenden ook meer dan f. 75 per maand

voor een woning over heeft. Dat deel van het tekort

in de versohillende huurklassen, dat voor rekening van

de nog niet zelfstandig wonenderi komt, is in grafiek

IV afzonderlijk aangegeven, boven het tekort dat voor

rekening komt van de zelfstandig wonenden.

Resumé.

Het totale beeld nu samenvattend, dient geconstateerd

te worden:

– dat als alle mensen vrijelijk hun woning konden

kiezen overeenkomstig hun wensen en koopkracht, ruim

29 pCt. van de woningen met een huur van minder dan
f. 75 per maand leeg zou komen te staan. Dat deze wo-

ningen momenteel toch nog bewoond zijn, is een ge

volg van het feit dat de woningen waar de voorkeur

van de meeste bewoners naar uitgaat, schaars zijn. De

woningen goedkoper dan’ f. 75 per maand hebben daar-

door ten dele het karakter van surrogaatwoningen ge-

kregen. Zij worden bewoond omdat een slechte woning

beter is dan geen woning; ongeveer zoals er in tijden van

schaarste aan koffie genoegen genomen wordt met sur-

rogaatkoff ie;
– dat de schaarste aan woningen zich geheel be-

vindt in de huurklassen van meer dan f. 75 per maand;

– dat 28 pCt. van die schaarste zich bevindt in de

huurklassen van f. 125 of meer per maand en dus bo-

ven de minimum huur van een nieuwe woning. Deze

28 pCt. kan dus door nieuwbouw geliquideerd wor-

den;

– dat 72 pCt. van de totale schaarste ligt in de huur-

sector van f. 75 tot f. 125 per maand en dus direct noch

indirect door nieuwbouw kan worden geliquideerd.

– dat dat deel van de schaarste, dat door nieuw-

bouw geliquideerd kan worden, eveneens voor 72 pCt.

voortkomt uit potentiële opschuiving en voor 28 pCt.

uit de wensen van hen die nog geen eigen woning heb-

ben
1).

In een volgend artikel zullen de irnplicati’es van de-

ze gegevens nader worden bezien.

Rotterdam.

Drs. N. STREEFLAND.

1)
Dat hier tweemaal de verhouding 72 : 28 naar voren
komt, is louter toeval.

Hoewel schijnbaar een gelijkgerichtheid der
belangen van producent en distribuant bestaat,
zal zich toch een belangentegenstelling voordoen
bij de verdeling van de tussen produktie en con-
sumptie gelegen risico’s. Deze risicoverdeling is
afhankelijk van de krachtsverhouding tussen
beide belanghebbenden. Bij een ,,onbeslist”, kan
zij worden afgewenteld op de consument. Ook
voor dit laatste bieden de beperkende bepalingen
in de alleenverkoopovereenkomst een gunstig
aanknopingspunt.

Economische aspecten

van de alleenverkoop-

overeenkomst

(III)

De richtinggevende elementen in het onderhandelings-

proces over en criteria ter beoordeling van de inhoud

der alleenverkoopovereenkomst.

A. Nogmaals de economische risico’s.

In de Westerse economjeën, gebaseerd op een onder-

nemingsgewijze produktie, kan de theoretische norm

worden gesteld dat risico’s worden gedragen door de-

gene die ze veroorzaakt. Een uitzondering bestaat voor

de technische risico’s, die men kan verzekeren. De eco-

nomische risico’s’ wnrden
in feite gedragen döor dege-

ne die ze niet verder kan afwentelen.

De economische risico’s van producent en distribu-

ant zijn niet gelijksoortig. De producent loopt een onder-

bezettingsrisico en, afhankelijk van de door hem gezet-

te prijs, een risico over de economische voorraad, voor

zover de handel die voorraad niet heeft overgenomen

door de plaatsing van bestellingën. Opheffing van deze

risico’s vindt plaats door een grotere afzet resp. door een

garantie daarvoor. De handel kent eveneens een onder-

E.-S.B. 8-12-1965

1149

bezettingsrisico, hetwelk is op te vangen door een rui-

mer assortiment. Daarnaast heeft de handel een afzet-

risico (of voorraadrisico) op de gedane bestellingen.

Op het punt van de economische risico’s en hun, ver-

deling tussen producenten en distribuant gaat Prof. Snij-

ders
1)
helaas niet in. Hij stelt de gelijkgerichtheid van

belangen van producent en zelfstandige, handel, in de

positie van alleenverkoper, centraal; Een gedachte waar-

schijnlijk ontleend aan de situatie waarin de producent

zelfstandig distribueert.

Men kan inderdaad bij de alleenverkoopovereen-

komst, althans nâ het aangaan daarvan, uitgaan van

een gelijkgerichtheid der belangen voor het artikel van

de producent. Doordat de zelfstandige handel ook voor

andere directe en indirecte suhstïtutie-artikelen een

alleenverkoopovereenkomst kan afsluiten, is de gelijk-
gerichtheid der belangen v66r het aangaan der. alleen-
verkoopovereenkomst echter veel minder vanzelfspre-
kend. Over de uitschakeling van concurrerende artike-

len werd reeds in het vorige artikel gesproken. Op dit

punt kan een directe tegenstelling van belangen spe-

len.

Uitgaande van een bestaande alleenverkoopovereen-

komst met beperkende bepalingen, waardoor de han-
del zich maximaal zal inspannen voor één producent,

kan ër inderdaad worden gesproken van een al-

gemene gelijkgerichtheid der belangen in de zin dat

beiden belang hebben bij een maximale afzet. Echter,
binnen dit gemeenschappelijk belang zal toch een be-

langentegenstelling optreden bij de verdeling van de ecô-

nomische risico’s van produktie en afzet. Prof. Snijders

erkent deze tegenstelling impliciet bij de bespreking

van de verticale prijsbinding
2).

Bij de onderlinge verdeling der risico’s zullen, ge-

geven de prijszetting door de producent, verschillen in
inzicht omtrent de hoogte van de prijs en de mogelijke

afiet het kernpunt vormen bij de discussie. Voor een

deel kan men die discussie ontwijken door de risico’s

gezamenlijk af te wentelen op de consument, indien al-

thans de daaruit ongetwijfeld voortvloeiende prijsverho-
ging acceptabel wordt bevonden door de partners. Naar-

mate een dergelijke handelwijze aannemelijk is, zal de

opneming van nadere verplichtingen in de alleenver-

koopovereenkomst daarvoor een indicatie kunnen ople-

veren. Overigens blijft dan nog de belangentegenstel-

ling tussen producent en distribuant voortbestaan, doch

zij is uit de sfeer der risicoverdeling verschoven naar

die van de winstverdeling.

B..
De factoren die de onderhandelingspositie vitn de

partners bepalen.

De factoren die de uitgangspositie van de partners

bepalen bij het onderhandelingsproces over de vaststel-

ling van de verdere inhoud der alleenverkoopovereen-

komst zijn intern en extern.

1. De interne factoren zijn voor de prolucent:

a.
de gecompliceerdheid van het produktieproces (me-

de via research). Dit is bepalend voor het tijdsbeslag

op de produktiefactoren, de levertijd en de economische

voorraad;

In zijn beschouwing over ,,De alleenverkoopovereen-
komst onder art.
85
1 van het E.E.G.-verdrag” in ,,De Naam-
boze Vennootschap” van februari’ en maart
1965.
T.a.p., par. 2, blz.
159.

de gecompliceerdheid van het artikel, die van be-

lang is in verband met de omvang van de service- en

garantieverplichtingen en de investeringskosten voor de

nakoming van die verplichtingen;

de produktiecapaciteit en de financiële capaciteit,

die de relatieve machtspositie van de producent in de

bedrijfstak bepalen;

de prijs inclusief de leverings- en betalingscondi-

ties, mede met betrekking tot substituten;

de mate waarin de producent zelf de markt wenst

te bewerken of te doen bewerken;

de greep die de producent wil en kan hebben op

de verkooporganisatie.

II. De interne factoren voor de zelfstandige handel:

de kennis van en het inzicht in de totale markt,

inclusief van de substituten;

de bedrijfsgrootte;

de omvang van de markt = de bestaande en poten-

tiële afnemerskring, ook voor substituten;

de ondernemersmentalitejt in de zelfstandige han-

del.

II 1. De’ externe factoren betreffen:

a. de concurrentiekracht van het artikel, veroorzaakt

door de mate van substituee,-baarheid voor bestaande

of de mate van potentiële substitueerbaarheid voor nieu-

we artikelen. Een variant wordt gevormd door de intro-

ductie van een reeds bestaand artikel op een nieuwe

markt. De verwachtingen daaromtent zouden zijn af te

leiden van de gang van zaken op de reeds bestaande

markt of op die voor substituten;

b. de bestaande gebruiken bij de afzet van industrië-

le produkten en in het bijzonder bij het desbetreffend
artikel, zoals:

verkoop door de gehele bedrijfstak via alleenver-
koopovereenkomst;

het bestaan van één- of meerjarige contracten;

het bestaan van opzegtermijnen en -vergoedingen;

c. het ,,dicht” zitten van de markt voor een bepaald

artikel. Dit kan veroorzaakt worden doordat het artikel

onvQldoende concurrentieel is of door schaarste aan

goede handelaren.

De factoren 1 •a en b en in mindere mate 1 c zullen
veelal complernentair zijn vanuit een produktie-tech-

nisch gezichtspunt. De beleidsvoering, weergegeven in

de factoren T d t/m f, zal daar zoveel mogelijk op aan-

sluiten. Eveneens zijn de factoren II a t/m c comple

mentair, terwijl de mate waarin de zelfstandige handel

het initiatief (= het verkoopbeleid) wil laten aan de pro-

ducent een graadmeter voor II d is.

Een eerste poging tot inventarisatie van mogelijke

machtsposities bij de onderhandelingen over de inhoud

van een alleenverkoopovereenkomst is aan de hand van

gegevens ad B T en B ii a t/m c gedaan in onderstaand
overzicht, dat- uitgaat van de relatieve omvang der sa-

nenwerkende ondernemingen. Daarbij is het de vraag,

of het geoorloofd is de grote producent even zwaar te

doen wegen ‘als de grote distribuant, omdat bijv. de

producent al meer interregionaal werkt dan de hande-

laar, die meer regionaal gericht zal zijn.

Het ligt voor de hand dat situatie 2 ongewenst is

voor de grote producent omdat hij voor de afzet van

zijn massa-artikel behoefte zal hebben aan een groot

1150

E.-S.B.
8-12-1965

producent
distribuant
uitkomst ten gunste van:

groot
groot
neutraal of producent

……..
groot
klein
producent

……..
klein

.

klein
neutraal

……..
.klein

.

groot
handel of neutraal

distributie-apparaat. Maakt hij toch gebruik van de re-

latief kleine handelsonderneming, dan is het aanne-

melijk dat hij deze naar eigen inzichten zal trachten te

kneden en in die mate de beperkingen op de alleenver-

koopovereenkomst zal trachten vast te stellen. Door

een dergelijke handelwijze verhindert hij de distribu-
ant zich te ontplooien tot een handelsonderneming in

de algemene zin van het woord.

In het omgekeerde geval, situatie 4, zal door de on-

derlinge machtspositie van de handel geen sprake zijn

van aan de handel
oIS
te leggen verplichtingen en kan

hoogstens de handel een territoriale bescherming op-

eisen. Sancties tegen een bepaalde alleenverkoper op

overschrijding van diens territorium zal de kleine pro-

ducent bezwaarlijk waar kunnen maken.

SCHEMA A.

grootbedrijf
midden- en kleinbedrijf
distri-
directe
indirecte
directe
indirecte
butie
subst.
subst.
subst.
subst.
nieuw’
nieuw’
NN
N
.N

uktie
nieuw
pend
nieuw
psd
10-

h/N
p/l’

0
0
0
.
P

0
— —





.
1
p
t,

0
0
. .
P
P

II
h/N
h/p
Li
0


2.2

a
p/N
h/p
.5

0

p/n
h/p

.
.
0

Wa
p/n
p/P

pofP= producent; hof H = handelaar; N = neutraal.
Kleine letter duidt op licht overwicht in de onderhandelingspositie; hoofd-
letter duidt op sterk overwicht in de onderhandelingspositie.

Bi.j de bespreking van de resterende situaties 1 en 3,

die zich in schema A langs de hoofddiagonaal bevin-

den, introduceren we nu de factoren omtrent het ar-

tikel, vermeld onder B III a.

De aanwezigheid van directe substituten verzwakt, hun

afwezigheid – dit sluit de aanwezigheid
3)
van indi-

recte substituten niet uit – versterkt de positie van de

producent. Nog een verder onderscheid kan worden ge-

maakt naar de gang van zaken bij de afzet van het be-

trokken artikel. Is die goed dan behoudt de producent

zijn relatieve machtspositie; blijft de ontwikkeling ach-

ter dan komt de handel in de gelegenheid om de eerste

viool te gaan spelen, doch zal dan aan een alleenver-

koop-orkest weinig behoefte hebben.

De introductie van een nieuw artikel of van een reeds
gangbaar artikel op een nieuwe markt zal normaliter de

machtspositie in belangrijke mate naar de distributie
doen verschuiven, omdat de producent voor het wel-

slagen afhankelijk is van de inspanningen van de dis-

tribuant. Evenwel, wanneer de producent de faam heeft

goedlopende nieuwe artikelen te introduceren, kan dit

weer een uitzondering op het voorgaande tot gevolg

hebben.

Over de introductie van een nieuw artikel waarom-

trent de verwachtingen niet hooggespannen zijn, kun-
nen we kort zijn omdat geen enkele handelsonderne-

ming daarvoor een alleenverkoopovereenkomst met le
perkingen zal ambiëren. Hetzelfde geldt trouwens voor

een reeds ingevoerd artikel dat niet goed loopt.

In het geval van introductie van een (relatief) nieuw

artikel lijkt de territoriale bescherming zinvol, zeker

indien de handel de uitvoering en het risico van de

introductie krijgt toebedeeld. Toebedeling aan de grote

handelsonderneming lijkt een rationele gang van za-

ken. De alleenverkoopovereenkomst behoort dati over

meer jaren te lopen en op voortijdige opzegging dient.

een vergoeding te staan wegens gederfde compensatie

van aanloopkosten. Dat de distribuant voor deze werk-

zaamheden een permanente territoriale bescherming ver-

krijgt – of nog sterker dat een willekeurige opvolger

die verkrijgt – lijkt anderzijds een overcompensatie

voor bewezen diensten, die waarschijnlijk tot verstarring

zal leiden.

Voorgaande beschouwingen vinden hun neerslag in

schema A, waarin de hoofdletters duiden op een uitge-

sproken, de kleine letters op een geringer overwicht van

de desbetreffende partner in de alleenverkoopovereen-

komst. De gebruikte criteria die aan deze uitkomsten ten
grondslag liggen hebben een gelijke wegingscoëfficiënt.

Op de toelaatbaarheid van de weging wordt verder niet

ingegaan.

Schema A geeft een vooralsnog theoretisch kader om

de uit de onderhandelingsposities rationeel verklaarbare

beperkingen op de zuivere alleenverkoopovereenkomst in

te passen. Vervolgens zullen de omstandigheden ver-

meld in B III b, behalve de aan- of afwezigheid van ta-

ken en verplichtingen, ook hun omvang beïnvloeden. De

producent staat sterker wanneer de alleenverkoopover-

eenkomst gebruikelijk is in de bedrijfstak, wanneer er

veelal van éénjarige contracten gebruik wordt gemaakt
en als er geen opzegvergoedingen worden gegeven. De
handel staat in de tegenovergèstelde gevallen gunstiger

en ook als de markt als het ware een aanbodoverschot

van ondernemers vertoont, die voor hun alleenverkoop-

overeenkomst geen afnemer weten te vinden.

Het zal duidelijk zijn dat de mogelijkheden die uit

de verschillende combinaties van omstandigheden voort-

vloeien te talrijk zijn voor afzonderlijke, vermelding.

3)
Het valt niet aan te nemen dat er volkomen monopolie-
artikelen bestaan.

E.-S.B. 8-12-1965

.

1151

Voorlopig zij in dit artikel volstaan met het aangeven

van de factoren die op de inhoud van een bepaalde

alleenverkoopovereenkomst invloed kunnen uitoefenen.

Samenvatting en conclusie.

De alleenverkoopovereenkomst impliceert per def i-
nitie één beperking, nI. levering aan één afnemer (we-

derverkoper) per gebied.

Op de volgende punten is het karakter van de alleen-

verkoopovereenkomst discutabel:

De achterliggende gedachte dat een besparing op

distributiekosten plaatsvindt is onjuist omdat, door de

ceritralisering der produktie per producent, de distribu-

tie vanuit een centraal punt een gegeven is. Derhalve

is de verdeling van de produktie naar de verschillende

technische verkooppunten via een alleenverkoopovereen-

komst een verplaatsing van distributiekosten naar een

bestaande schakel in het distributïeproces. – Voor de al-

leenimporteur maken wij om voor de hand liggende re-

denen een uitzondering.

Deze schakel van de distributieketen betreft in

concreto één der elkaar onderling beconcurrerende han-

delsondernemingen, die daardopr een relatieve voor

keurspositie kan- innemen. In aanmerking genomen de

extra verkoopinspanning die deze onderneming zich

moet getroosten, is de voorkeurspositie gering.

Het stellen van het gezamenlijk belang van produ-

cent en van de alleenverkoper bij de afzet is een formu-

lering, die zich niet uitspreekt over de richting, de ma-

te en de verdeling van het belang.

Beperkende bepalingen in de alleenverkoopovereen-

komst werken ten aanzien van de bedrijfsvoering van elk

der partners. De argumentatie voor deze beperkingen is
dat de alleenverkoper nog beter het gezamenlijk belang

zal behartigen en daarvoor als tegenprestatie de kans op.

en het niveau van de eigen beloning meer zeker kan
stellen. Ook deze medaille heeft haar keerzijde. Het

lijkt dat de ratio der beperkingen in het bijzonder is

gericht op de belangen van de producent, o.a. door ri-

sico-overdracht aan de handelaar. Deze verkrijgt daar

voor een monopoliepositie in het eigen rayon. Conclu-

sies hieromtrent kunnen pas met zekerheid worden op-

gesteld na beschouwing van de kwantitatieve strekking

der beperkingen, geplaatst in het kader van de reële

produktie- en marktgegevens.

Vervolgens kan men zich afvragen waarom de han-

delaar zich in zijn vrijheid laat beknotten en tegelijker

tijd extra risico’s van de producent overneemt. Twee

veronderstellingen zijn denkbaar. Ten eerste, de mo-

nopolie-achtige positie door de territoriale bescherming
is voldoende lucratief; ten tweede, de handelaar is geen

echte ondernemer meer en heeft zich laten plaatsen in

een ondergeschiktheidsverhouding met een vrijwel ge-

garandeerd inkomen, zonder nochtans een dochteron-

derneming van de producent te worden
4).

4)
C. Ohampaud spreekt van quasi verticale integratie in
,,La concession commerciale” (,,Revue Trimestrielle de droit
commeroial”, 1963, no. 16).

Wat de maatschappelijke consequenties van de beper

kingen van de alleenverkoopovereenkomst betreft, kan

worden gesteld daj deze beperkingen primair zijn aan-

vaard ten gunste van één of beide partners. Qua opzet

zijn de maatschappelijke effecten geen doelstelling, doch

gevolg.

Welke zijn die maatschappelijke effecten? Op het ge-

vaar af zelf onvolledig te zijn, wordt op een drietal ge-

wezen, t.w. de beïnvloeding van:

de doorzichtigheid van de markt;

de toetreding tot de markt;

de concurrentievoorwaarden.

De alleenverkoopovereenkomst en haar voorkomen-

de beperkende bepalingen beziende op deze mogelijk-

heden, komen we tot onderstaande opstelling:

Invloed op
doorzichtig-
toetreding tot
concurrentie-

van

heid der markt
de markt
voorwaarden

alleenverkoopovereenk.
gunstig
neutraal
licht ongunstig
neutraal
ongunstig
ongunstig assortimentsuitbr.

…….
licht ongunstig
ongunslig ongunstig
verbod voor conc.art.

. .
gunstig ongunstig
ongunstig
afnaniegarantie

………

gunstig
zeer ongunstig
neutraal
beperking der afn. cat.
ongunstig

.

neutraal
ongunstig terr. bescherming
………

prijsvoorschriften
………
gunstig
neutraal
ongunstig

De sommering van deze effecten geeft aanleiding tot

de conclusie dat vanuit de mededingingsproblematiek

de verdergaande beperkingen op de alleenverkoopover-

eenkomst elk voor zich als ongewenst zijn te beschou-
wen. Cumulatie van deze beperkingen in een bepaalde

overeenkomst versterkt nog de ongunstige werking.

Evenwel, uitgaande van de veronderstelling dat de

maatschappelijke nadelen van beperkingen op de zuive-

re alleenverkoopovereenkomst. groter geacht kunnen

worden dan de individuele voordelen, kannen er moge-

lijk omstandigheden zijn die in de verhouding tussen

producent en zelfstandige handelaar toch pleiten voor

één of meer der genoemde beperkende bepalingen. Het

gevaar van deze bepalingen, die ogenschijnlijk op een

gelijkgerichtheid der belangen tussen producent en

distribuant betrekking hebben, ligt in het potentiële mis-

bruik. Of de kans daarop aanwezig is, zal van geval

tot geval moeten worden beoordeeld, waarbij vooral

bezien dient te worden of de opneming van deze bepa-

lingen in een alleenverkoopovereenkomst een bijkomen-

de prestatie is, die naar haar aard geen verband be-

hoeft te houden met het onderwerp van de overeen-

komst.

Voorts kunnen de beperkende bepalingen nog wor-

den gezien als een logische ontwikkeling in de sfeer

van de voortbrenging van gedifferentieerde eindproduk-

ten; een sfeer die ongetwijfeld heeft bijgedragen tot

verhoging van de welvaart.

EUROPA-INSTITUUT

H. KRAAIJEVELD.
van de Universiteit van Amsterdam.

(1. M.)

1152

E.-S.B.
8-12-1965

_

Doelstelling

De N.V. Beheer- en Beleggingsmaatschappij Immofund heeft in de jaren 1962, 1963 en

1964 participaties van in totaal 3 Vastgoedbeleggingsfondsen Immofund resp. genaamd

Immofund 1962, Immofund 1963 en Immofund 1964A, doen uitgeven. De vorming van

deze fondsen heeft ten doel beleggers in staat te stellen gezamenlilk een rechtstreeks

belang bij onroerende goederen te verkrijgen.
Voor 1940 was het voor deze beleggers inzonderheid particulièr mogelijk om met be-
trekkelijk weinig eigen kapitaal onroerend goed te verwerven. Heden ten dage worden

nieuwe bouwwerken nagenoeg steeds in dusdanig grote komplexen opgezet, dat aankoop

voor kleinere beleggers vrijwel ondoenlijk is geworden. Via participaties in de Vastgoed-

beleggingsfondsen Immofund kan thans evenwel weer de gewenste spreiding in de be-

legging van het vermogen worden aangebracht.

Als voordelen van een belegging in Immofund participaties kunnen worden genoemd:

waardevast bezit;

beheer van het onroerend goed door deskundigen;

hoog rendement;

snelle uitkering van de opbrengst.

Waardevast bezit

In .de periode 1953/1 963 bedroeg het percentage der jaarlijkse waardevermindering van de

gulden
23.4,
een percentage dat, op het eerste gezicht, misschien gering lijkt. In de ge-

noemde 10 jaren heeft deze inflatie echter geresulteerd in een waardedaling van ons be-
taalmiddel met in totaal 23%. De prijzen stegen in deze periode met 30%. In 1964 alleen

al kwam daar nog 6
0
/o
bij.

Bij een voortgaande ontwaarding van de gulden met het bovenvermelde gemiddelde van

234
0
/o
per jaar zal – naar verwachting – de waarde van de door Immofund aangekochte

panden, na 10 jaar tot ca. 130% van de huidige zijn gestegen. Door de bij Immotund

gevolgde wijze •van financiering (t.w. maximaal 60% met hypothecaire leningen) wordt

het effect ener prijsstijging van het onroerend goed voor de participanten nog extra ge-‘

accentueerd. ‘

Bij het Vastgoedbeleggingsfonds Immofund 1962 is namelijk de houder van één participa-

tiebewijs, economisch eigenaar van onroerend goed ter waarde van ruim f2.000,—. Hier-
van is /1.000,— gefinancierd met het gestorte eigen kapitaal enhet overige met hypothe-

caire leningen. Een prijsstijging van het onroerend goed met 30% betekent bij een gelijk-
blijvend bedrag der opgenomen hypothecaire leningen, een intrinsieke waardevermeer-

dering van 60°4 voor elke participatie.

De houder van één participatie Immofund 1963 is thans gerechtigd tot onroerende goede-

ren ter waarde van circa /1.700,—. Een prijsstijging van
300/0
voor onroerend goed ver-
hoogt de intrinsieke waardevan die participaties met circa 50
1
/o.

Een participatie lmmofund 1964 A, die thans ± / 1.600,— onroerend goed vertegenwoor-

digt, zal onder gelijke omstandigheden, circa 48% in waarde toenemen.

Ten aanzien van de fondsen 1963 en 1964 A zij opgemerkt dat binnen afzienbare tijd,
verdere aankopen met behulp van hypothecaire leningen zullen volgen; Deze fondsen

gaan dan in dezelfde situatie verkeren als fonds 1962.

‘Doordat een gedeelte van het aankoop-bedrag der onroerende goederen met hypothecaire
leningen wordt gefinancierd, profiteren de houders van de betreffende participaties van

UITBREIDING VAN DE FONDSEN 1963 en 1964 A

In mei 1965 werd ten behoeve van Immofund 1963 aangekocht een complex

te Roermond bestaande uit 5 winkels, 5 garages en 15 woningen voor een
bedrag van
f
872.500,—.

De totale kostprijs van de tot Immofund 1963 behorende onroerende goede-

ren bedraagt thans
f
17.600.000,—.

Bij een verdergaande waardevermindering van de gulden met 249ó per

jaar zal derhalve de waarde van een participatie Immofund 1963 een stij-

ging ondergaan van ruim 507o in tien jaar.

Ten behoeve van Immofund 1964 A zijn aangekocht een complex winkels en’

kantoren te Rij swijk voor
f
3.483.000,— en een flatgebouw met 76 wôningen,

1 winkel en 14 garages te Vlaardingen voor
f
4.131.000,—.

De totale waarde van de door Immofund 1964A aangekochte objecten be-

draagt thans
f
21.285.000,—. Dit heeft tengevolge dat bij een ‘voortgaande

waardedaling van de gulden met 2
2
7o per jaar de intrinsieke waarde van

een participatie Immofund 1964 A na 10 jaar is gestegen tot f1.650,—.

Naar schatting zal de uitkering over 1966 bedragen:

Immofund 1962

f
73,-

Immofund 1963

t
63,-

Immofund 1964 A

f
65,—.

Inmiddels is medegedeeld dat per 14-1966 en per 1-1-1967 de huren met

107o zullen worden verhoogd. Hoewel niet alle panden van de fondsen van

deze huurverhoging zullen profiteren, zal de uitkering daardoor belangrijk

kunnen stijgen.

Participaties Immofund kunnen via alle commissionnairs in effecten en alle

banken worden aangekocht. Per 1 juni 1965 waren de prijzen voor Immofund
1962: f1100,—; voor Immofund 1963:
f
950,— en voor Immofund 1964 A:

f
940,—.

Indien U prijs stelt op regelmatige toezending van gegevens betreffende

Immofund gelieve U dit per briefkaart mede te ‘delen aan Immofund,

Teilingerstraat 49e, Rotterdam.

de omstandigheid dat zij, bij een voortgaande inflatie, niet alleen een waardevaste be-

legging bezitten, maar dat zij zich tevens eigenaar kunnen noemen van een beleggings-

papier waarvan de ‘intrinsieke waardestijging de muntontwaarding zal overtreffen.

Beheer door deskundigen

De fondsen staan onder beheer van de N.V. Beheer- en Beleggingsmaatschappij

Immofund, waarvan de direktie deskundig is op het terrein van het onroerend goed.

De Raad van Bijstand, benoemd door de houders vân participatiebwijzen, moet krachtens

de voorwaarden van beheer- en bewaring vooraf toestemming geven tot de door de be-

heerder voorgestelde aan- en verkopen van onroerende goederen.

Hoog rendement

Bij de uitgifte van de participaties Immofund 1962 werd aangekondigd, dat de jaarlilkse

uitkeringen op de -participaties naar schatting circa
f
63,— zouden bedragen. Tengevolge

van de intussen reeds opgetreden stijging in de huuropbrengsten bedroeg de uitkering

over 1964 reeds / 72,72.

Het laat zich wel aanzien dat de bij de emissie van participaties Immofund 1963 op / 58,20

geschatte opbrengst eveneens hoger zal, uitkomen. Voor 1965 wordt ze geraamd op

± /61,—. Een uitkering van f58,— zal in 1965 mogelijk zijn voor de participaties Immofund

1964 A; de raming hiervan •bedroeg destijds bij de uitgifte ca. 156,40.

Behalve door de reeds opgetreden stijging der huuropbrengsten is de bevredigende

ontwikkeling in de uitkeringen een gevolg van ‘het feit, dat voor de lmmofundfondsen uit-

sluitend nieuwe panden zijn aangekocht waardoor de onderhoudskosten voorshands laag

zijn. Bovendien brengt de juridische structuur-van de fondsen met zich dat geen reser-
veringen plaats vinden terwijl evenmin wordt afgeschreven. Een en ander komt de om-

vang van de uitkeringen ten goede.

De uitkeringen zijn slechts ten dele onderhevig aan lnkomstenbelasting.
150/0
van de

bruto-huur, welke in de uitkerihg begrepen is, is namelijk fiskaal aftrekbaar.

Snelle uitkering

Jaarlijks in juli en december worden de exploitatieresultaten over de daaraan vooraf-

gaande zes maandelijkse periode aan participanten uitgekeerd.

Gesloten fondsen

Van de drie lmmofundfondsen zijn alle te plaatsen 10.000 participaties uitgegeven. Uitgifte

van nieuwe participaties vindt niet plaats. Daardoor blijft een direct verband bestaan

tussen de intrinsieke -waarde der uitgegeven participaties en de waardestijging van de

onroerende goederen. Verwatering van de fondsen is dus uitgesloten.

1996

Op 1 januari
XXXworden
de fondsen geliquideerd. De onroerende goederen zullen alsdan

worden verkocht waarna de netto-opbrengst (na aflossing der nog uitstaande ‘hypotheken)

aan participanten zal worden uitgekeerd. – –

VERLOOP INDEXCIJFERS

HUUR VAN VOOROORLOGSE WONiNGEN

KOSTEN VAN LEVENSONDERHOUD

1960 = 100.

140
130

120

110

100
90
80
70
60
50
40
30
20

10

WE

1950

51

52

53

54

55

56

57

58

59

60

61

62

63

64

\.

In dit artikel worden de door het levensverzeke-
ringbedrijf in de eerste helft van 1965 behaalde
resultaten aan een beschouwing onderworpen. In deze periode is voor een lager bedrag aan nieuwe
verzekeringen tot stand gekomen dan in de cor-
responderende tijd een jaar eerder (in 1964 hebben
zich echter twee bijzondere omstandigheden voor-
gedaan, die in hoge mate produktiebevorderend
hebben gewerkt). De premie-ontvangsten zijn met
13 pCt. gestegen. Dank zij stijgende premie-
ontvangsten zijn levensverzekeringmaatschappijen
in staat op beleggingsgebied een steeds grotere
activiteit te ontplooien. Hiervan heeft vooral het
bedrijfsl:even profijt getrokken. Ongeveer 90 pÇt. van het door de levensverzekeringmaatschappijen
belegde
kapitaal bestaat uit spaarpremies (in to-
taal ca. f.
11,25 mrd.). Het spaartegoed bij handels-
en spaarbanken bedroeg per 30 juni 1965 een
totaal van f. 18,8 mrd. Uit
deze vergelijking valt
te concluderen dat ook het levensverzekering-
bedrijf een
belangrijke spaarfunctie
vervult.

Levensverzekering

(binnenland) in het

eerste halÉjaar 1965
Produktie.

De Voorlichtingscommissie uit het Levensverzeke-

ringbedrijf te Utrecht heeft in
haar
kwartaalpublikatie

,,De Telstrook” enige voorlopige gegevens bekend. ge-

maakt over de gang van zaken bij het levensverzeke-
ringbedrijf gedurende het eerste halfjaar 1965. Daar-

uit blijkt, dat in deze periode bij de gezamenlijke bin-

nen- en buitenlandse maatschappijen voor een lager be-

cirag aan nieuwe verzekeringen is tot stand gekomen

dan in de corresponderende tijd een jaar eerder. De

nieuwe in het tijdvak januari tot en met juni gecontrac-

teerde verzekeringen vertegenwoordigen een totaal be-

drag van f.
4.345
mlii., terwijl het eerste halfjaar van

1964 kon worden afgesloten met een produktie van

f.
4.455
mln.

Het zou echter voorbarig zijn uit deze teruggang te

concluderen, dat de groeikracht van de levensverzeke-

ring is verzwakt. Er hebben zich namelijk in 1964 twee

bijzondere omstandigheden voorgedaan, die in hoge ma-

te produktiebevorderend hebben gewerkt. In het begin

van het jaar was het de befaamde loonexplosie, die

haar invloed heeft doen gelden. Zij had tot gevolg, dat

op ruime schaal een aanpassing van bestaande — en nieu-

we — pensioenregelingen aan het sterk verhoogde loon-

peil heeft plaatsgevonden, in hoofdzaak ten aanzien van

de categorie renteverzekeringen. Tegen het midden van

het jaar vormde het voornemen van de wetgever, in de

nieuwe wet op de inkomstenbelasting kapitaalverzekerin-

gen met lijfrenteclausule bij declausulering een min-

der gunstige behandeling te verschaffen, de directe aan-

leiding tot het ontstaan van een produktiegolf in de

sector kapitaalverzekeringen. Aangezien de oude rege-

ling zou blijven gelden voor posten v66r 1 juli 1964

tot stand gekomen, hebben zeer velen nog in in de

maand juni een kapitaalverzekering met lijfrenteclausu-

le gesloten. In veel gevallen is daarbij de keuze geval-

len op verzekeringen volgens het ideaaltarief, wat voor

de produktietelling naar twee kanten een gunstig ge-

volg had: het bedrag van het verzekerde kapitaal is in

de rubriek ,,kapitaalverzekeringen” meegeteld, het be-
drag van de medeverzekerde rente is, na zoals te doen

gebruikelijk met 10 vermenigvuldigd te zijn, bij de pro-

duktie ,,renteverzekeringen” gevoegd.

Achterwege blijven van deze of soortgelijke, de pro-
duktie stimulerende, factoren verklaart, .dat de toevoer

aan nieuwe verzekeringen bij die van het vorig jaar

is achtergebleven. Of dit aan het einde van het jaar nog

het geval zal zijn, valt vooralsnog moeilijk te beoorde-
len. Waarschijnlijk zal de maand december de doorslag

moeten geven. De traditie wil, dat vooral in deze laat-

ste maand heel veel verzekeringen uit fiscale overwe-

gingen worden gesloten. Ditmaal zullen belanghebben-

den voor het eerst — kunnen profiteren van de met

ingang van 1 januari
1965
tot f. 5.000 verhoogde premie-

•aftrek voor lijfrentepremiën. Of van deze faciliteit in

zulk een mate zal worden gebruik gemaakt, dat daaruit

een produktiepiek van formaat zal voortvloeien, moet

de tijd leren.

Van het produktiebeloop in de eerste helft van 1965

in vergelijking tot 1964 geeft tabel 1 een overzicht.

TABEL 1.

Produktiebeloop eerste halfjaar 1964 en 1965

(in miljoenen guldens)
Periode

1964

1965

Verschil
1(1965 t.o.v. 1964)

januari
578,1
612,8
+

34,7
februari
719,0 741,2

.
+

22,2
maart

………….
727,3
770,1
+

42,8

1e kwartaal
2.024,4
2.124,1
+
99,7

april

…………..

..

843,0 733,4

109,6
mei

……………
704,6
762,9
+

58,3
juni

…………..
..
..

883,0
724,7

158,3

2ekwartaal

..

2.430,6
2.221,0
—209,6

Totaal eerste halfjaar
1

4.455,0

1

4.345,1

1

– 109,9

Bezien wij aan de hand van de in tabel 2 opgenomen

cijfers de produktie-ontwikkeling per afzonderlijke

branche, dan blijkt, dat, evenals vorig jaar, ook ditmaal

meer dan de helft van de tot stand gekomen polissen

uit renteverzekeringen bestaat,
d.w.z.
uit verzekerings-

vormen, die de verzekerden resp. hun nabestaanden

uitzicht bieden op een periodiek inkomen. Een voor-

naam gedeelte van deze renteverzekeringen omvat in de

verhouding werkgever-werknemer bij het levensverze-

keringbedrijf ondergebrachte pensioenvoorzieningen. Het

E.-S.B. 8-12-1965

1153

valt op, dat ondanks de zich in juni geopenba’ar-

de hausse in kapitaalverzekeringen met lijfrenteclau-

sule de produktie niettemin onder die van vorig jaar

is gebleven. Dit moet goeddeels toegeschreven worden

aan liet feit, dat de administratieve verwerking

van de in juni afgesloten verzekeringen pas nadien

heeft kunnen plaatsvinden. Zo staat voor juli 1964

een produktie aan kapitaalverzekeringen van f. 507,7

mln, genoteerd tegen f. 332 mln, in dezelfde maand van

dit jaar. Voor augustus luiden de cijfers: 1964 f. 430,4

mln., 1965 f. 318,6 mln.

Bij de volksverzekering is ten opzichte vatt het vorige
jaar een toeneming in de pçoduktie in het eerste halfjaar

te constateren (f. 196,8 mln, in 1964, f. 213,7 mln. thans).

In deze sector heeft het fiscale motief dat medio 1964 de

stoot gaf tot een sterk verhoogde vraag naar verzekerin-

gen, niet meegespeeld.

TABEL 2.

Produktie per branche

(eerste halfjaar)

Verschil
1964

t

1965

(in procenten
Branche
1964
1965
1965
.v.

19
van het totaal)

1
kapÏtaalverzekering.
1.970,5
1.910,0

60,5
44,2
43,9
renteverzekering

2.287,8
2.221,4

66,4
51,4
1

51,1
volksverzekering
196,7
213,7 +

17,0
4,4
5,0

totaal

……………
4.455,0
4.345,1
-109,9
100
100

Premie-ontvangsten.

In de eerste zes maanden van 1965 werd f. 90,3 mln.
meer aan premiën en koopsommen bij het levensverze-

keringbedrijf gestort dan in dezelfde tijd een jaar eer-

der. De totale premie-ontvangst is met 13 pCt. geste-

gen: deze nam toe van f. 695,2 mln, tot f. 785,5

mln. Het premie-inkomen van de levensverzekering-

maatschappijen is niet uitsluitend uit de gezinsinkomens

afkomstig. Ten dele betreft het premiën, die via’ bedrij-

ven en instellingen, welke ten behoeve van hun mede-

werkers collectieve pensioenregelingen in het leven heb-

ben geroe3en, hun weg naar de levensverzekeringmaat-

schappijen hebben gevonden. Dank zij stijgende premie-

ontvangsten zijn levensverzekeringmaatschappijen in
staat op beleggingsgebied een steeds grotere activiteit

te ontplooien.

TABEL 3.

Premie-ontvangsten
a)

(in miljoenen guldens)

aar
Premie-inkomen
Stijging t.O.v. een
eerste halfjaar
jaar eerder

1961

…………………
500,8
25,8
1962

………………… 573,6
72,8
1963

…………………
617,1

..

33,5
1964

…………………
695,2

..
..
78,1
1965

………………….
.
..
785,5
90,3

a) Ijitsluitendop hier te lande van kracht zijnde polissen

Uitkeringen.

De maatschappijen hebben in het eerste halfjaar 1965

in totaal f. 200 mln. uitbetaald, voor ruim de helft (53,9

pCt.) bestaande uit bedragen, die in.de vorm van uitke-

ringen ineens beschikbaar kwamen, terwijl het overige

gedeelte (46,1 pCt.) betrekking had op allerlei soorten
periodieke uitkeringen, zoals pensioenen en lijfrenten,

en voorts opvoedings-, ideaal- en studierenten. Het to-

taalbedrag der uitkeringen lag in 1965 in dezelfde ‘orde

van grootte als vorig jaar.

TABEL 4.

Uitkeringen aan polishouders en begunstigden

1964

1

1965
1.Jitkeringen

1
eerste halfjaar

1
in miljoenen1

i

lin miljoenen1

in pct.
guldens

n pCt.

guldens
wegens overlijden . . .

35,3

17,6

1

38,3

19,1
op de afloopdata….

1
80,5

40,2

69,7

34,8.
aan diverse renten…

84,6

1

42,2

92,2

1

46,1

totaal

…………
.200,4

1

100

1

200,1

1

loo

De betekenis van de risicodekking, die de levensver-

zekeringma’atschappijen haar polishouders verschaffen,

wordt geïllustreerd door het feit, dat in het tijdvak ja-

nuari tot en met juni 1965 van 1.872 polissen de verze-

kerde bedragen opeisbaar werden op grond van het

overlijden van de vërzekerden binnen twee jaar nadat

die polissen tot stand waren gekomen. Op die polissen

is aan premiën f. 460.334 ontv’angen, waartegenover een

uitkeringsp’lioht stond van f. 4,7′ min. of
ruim 10 maal

hei premie-inkomen.

TABEL
5.

Door overlijden binnen twee jaar vervallen polissen

Eerste helft van
Aantal
Premie-ontvangstt
Uitkeringen
polissen
1

to guldens

1
in guldens

1.820
223.021
3.033.658
1.853
282.288
4.187.734
1.816
222.651
3.760.382

1961

…………..
962

…………..

1.833
346.908
4.741.409
963

…………..
1964

…………..
1965

…………..
1.872
460.334
4.686.034

Beleggingen.

Door een netto toeneming van rond f. 640 mln. is het

belegde vermogen van de levensverzekeringma’atschap-

pijen van f. 11,9 mrd. per 31 december 1964 tot f. 12,5

mrd. medio 1965 gestegen. Van dit beleggingstotaal heeft

ongeveer 60 pCt. of f.
7,5
mrd. betrekking op kre-

dietverstrekking aan de overheid en het bedrijfslevèn.

Deze beide ontvangen het geld in hoofdzaak in de vorm

van onderhandse leningen, die per 30 juni 1965 met

ongeveer f. 6 mrd. 47,9 pCt. van alle beleggingen uit-
maakten. De resterende f. 1,5 mrd. is uitgezet in obli-

gaties, inschrijvingen grootboek en schuldregisters, als-

mede in aandelen.

De laatste jaren worden door de levensverzekering-

maatschappijen in toenemende mate financieringsmidde-

len ter beschikking van het particuliere bedrijfsleven

gesteld. In vergelijking tot de situatie 15 j’aar geleden
is het bedrag van de ter leen verstrekte bedragen ver-

zesvoudigd. Ten aanzien van de overheid heeft zich

het tegenovergestelde voorgedaan. In de oorlogs- en de

eerste naoorlogse jaren was het aan de overheid ver-

strekte krediet opgelopen tot bijna 75 pCt. van alle be-

leggingen, grotendeels als gevolg van de toentertijd be-

perkte beleggingsmogelijkheden en de grote geldbehoef-

te van de overheid. Nu bedraagt het niet meer dan

30 pCt. Kredieten aan overheid en bedrijfsleven liggen

thans op ongeveer gelijke hoogte. Van de in de loop.

der jaren plaats gehad hebbende verschuiving in de be-

stemming van de door de levensverzekeringmaatschap-

pijen te beleggen gelden heeft vooral het bedrijfsleven
profijt getrokken. Dat de kredietverlening in deze sec-

1154 .

E.-S.B; 8-12-1965

•1

tor in de verstreken 20 jaar van groeiende betekenis is

geweest, toont onderstaand overzicht aan.

TABEL 6.
Financicriiig bedrijfsleven door

le vensverzekeringmaatschap pl/en

in miljoenen
in pCt. van alle
guldens
beleggingen

89,6 4,0 590,5
6,6
1945

…………………….

977,0
17,0
1950

……………………
1955

……………………
2.061,4
23,4
1960

………………….
medio 1965 a)
3.600,0
20,0

a) Voorlopige cijfers.

Een groot gedeelte van het aan de overheid geleende
geld is direct of indirect aan de woningbouw ten goede

gekomen. Maar daarnaast draagt het levensverzekering-

bedrijf nog op twee andere manieren tot de financie-

ring Van de woningbouw e.d. bij. In de eerste plaats

door middel van hypothecaire leningen, die medio 1965

met een totaal van bijna f. 3,5 mrd. de tweede belang-

rijke beleggingspost vormden. In de tweede plaats door-

dat de maatschappijen zelf woningen, winkels, kan-

toorgebouwen e.d. laten bouwen. De ,,vaste eigendom-

men” – waartoe ook landerijen behoren – van het

levensverzekeringbedrijf hadden midden 1965 een waar-

de van ruim f. 1 mrd.

De samenstelling van de beleggingsportefeuille en de

mutaties, die in de periode 31 december 1964-30 juni

1965
hebben plaats gevonden, blijken uit tabel 7.

TA.BEL 7.

Belegd kapitaal

Balanswaarde


Stij-
In procenten

ging/
per
31-12-64
per
1

30.6-’65
daling
per
per
31-12-’64

30-6-65
(in miljoenen guldens)

Vaste eigendommen
996
1.098
+
102
8,4 8,7
Hypotheken
……..
3.265
3.459
+
194
27,6 27,7
891
911
+
20 7,5
7,3
Leningen op schuld-
Effecten
…………..

5.702 5.978
+
276
48,1
47,9
Inschr. grootboek en

..

Schuldreg
……..
596
568

28
5,0
4,6
Polisbeleningen
84
84

0,7 0,7

bekentenis
………

Overige beleggingen
320

..

396
+
76
2,7
3,1

Totaal
………….
.11.854
12.494
+
640
100 100

Van de premiën, die door de verzekerden worden be-

taald, moet een aanzienlijk deel worden belegd om de

toekomstige uitkeringen te kunnen garanderen. Onge-

veer 90 pCt. van het door de levensverzekeringmaat-

schappijen belegde kapitaal bestaat uit deze belegde

spaarpremies, een totaal van omstreeks f.
11,25
mrd.

vormende. Dit bedrag is te beschouwen als het spaar-

tegoed van de gezamenlijke polishouders en is derhalve

te vergelijken met de spaartegoeden bij spaar- en han-

delsbanken. Deze wezen per 30 juni 1965 een totaal

van f. 18,8 mrd. aan, waaruit valt te concluderen, dat

naast de specifieke spaarinstellingen ook het levensver-

zekeringbedrïjf in onze volkshuishouding een belangrij-

ke spaarfunctie vervult.

Rotterdam.

J. B. BOOIJ.

Surinaamse kanttekeningen

Aanleiding tot het hervatten van deze kanttekenin-

gen
1)
– thans op een afstand – waren, behalve de

afwezigheid van een opvolger ter plaatse, het recente

Koninklijke bezoek aan Suriname en bovendien het

verschijnen van de voorlopige jaarcijfers over 1964 van

de in- en uitvoer van dat land. Uiteraard kan op een

afstand van ruim 8.000 km geen verslaggeving, worden

gegeven op dezelfde wijze als destijds, doch het zeer

bruikbare materiaal, dat regelmatig wordt gepubliceerd

door het Algemeen Statistiek Bureau Suriname, biedt

een goede grondslag voor het releveren van de econo-

mische feiten in dat land. Zulks ter aanvulling van

de in Nederland meer bekende publikaties over toekomst-

plannen. Deze plannen hebben in het algemeen de nei-

ging de nadruk te leggen op de wenselijkheden voor

de toekomst en op de planfinanciering, waartegenover

deze kantte)ceningen zich bij voorkeur uitsluitend op

de werkelijkheid willen blijven baseren.

De ontwikkeling van de buitenlandse handel was se-

dert 1962 als volgt
2
):

5)
De heer G. C. A. Mulder, B.Sc., Ps.D., sloot zijn kro-
niek af in ,,E.-S.B.” van 28 augustus 1963 in verband met
zijn vertrek uit Suriname. Red.
2)
De statistische cijfers in deze kanttekening zijn alle ontleend aan publikaties van het A.B.S.
Buitenlandse handel

1

1962

1

1963

1

1964

Invoer, totaal in
Sf. 1.000 c.i.f.

…….
103.013
110.246
152.156
Uitvoer, in
Sf. 1.000
f.o.b.:
61.618 66.113 72.621

..

8.880
10.805
6.744 5.130 6.295
6.343
2.641
2.966
2.995

bauxiet

………………………
agrarische produkten

…………….

78.269
86.179 88.703

triplex en spaanplaten
…………….
overige uitvoer

…………………

Wederuitvoer
…………………….
749
1.305
1.307
Subtotaal

………..

79.018
..
87.484 90.010
1

Totaal

…………..

Tekort op handelsbalans

…………..
23.095
22.762 62.146

De zeer belangrijk hogere invoer in 1964 vond vrijwel

geheel plaats in de tariefgroepen 73, 84 en 85 (ijzer en

staal en machines), die tezamen stegen van Sf. 28,5 mln.

in 1963 tot Sf. 63,9 mln, in 1964. Voor het grootste

deel is dit een gevolg van de bouw van de dam en

de aluminiumsmelterij nabij Afobakka. Het in bedrijf

stellen van deze smelterij zal in de komende jaren een

belangrijke wijziging brengen zowel in de samenstelling

als in het totaal van het Surinaamse uitvoerpakket. Het

is niet onmogelijk dat, wanneer de consumptieve invoer

binnen redelijke banen wordt gehouden, op den duur

het jaarlijkse tekort op de handelsbalans geheel of gro-

tendeels verdwijnt. Dit zou kunnen, wanneer de meer-

waarde van het uitgevoerde aluminium ten opzichte

E.-S.B. 8-12-1965

.
1155

van de thans

uitgevoerde bauxiet ongeveer Sf. 20 mln.

per jaar bedraagt.

Van de overige uitvoerposten valt, op de geleidelijk

stijgende uitvoer van triplex en spaanplaten na, weinig

goeds te zeggen. In de agrarische sector was de suiker

een uitschieter in 1963. In 1964 ging de onverwachte

stijging van Sf. 1y
4
mln. weer meer dan teniet. De ex-

port van citrus en citrusprodukten bleef per saldo ge-

lijk. in 1963 -verwachtten velen gouden bergen van de

juist in bedrijf gestelde sapperifabriek; in 1964 was de

waardevermeerdering van het exportprodukt Sf. 0,3 mln.

Financieel werd het echter een drama: de fabriek ging

voor onbepaalde tijd dicht, wat binnen twee jaar een

stapel roest betekent. De slechte rijstoogst in 1964 deed

de deur dicht, waarmede dat jaar een van de slechtste

jaren sédert 1950 werd. Koffie en cacao, eens belang-

rijke ondernemingsprodukten, hebben nog maar weinig

betekcnis voor het land. Verschillende omstandigheden

leidden ertoe dat in de loop van de laatste twintig

jaar de belangstelling van landbouwondernemers voor

Suriname steeds geringer werd. In de afgelopen twee

jaar trokken ook de Nederlandsche Handel Maatschap-

pij en Jamin zich terug. Zou dit een nieuw bewijs zijn

van de stelling, dat waar het ondernemersinitiatief weg-

blijft er ook voor welva-artsplannen met overheidsgel-

den geen kans voor succes is?

Gedurende de afgelopen twintig jaren werden hon-

derden miljoenen guldens door middel van Nederlandse

overheidskanalen in de Surinaamse landbouw gepompt

en momenteel is men op agrarisch gebied vrijwel even

ver als toen men begon. Het enige nieuwe grootbedrijf,
de Wageningse rijstpolder, is, hoe het technische resul-

taat ook mag zijn, een financieel zorgenkind. De ove-

rige ondernemingslandbou’ is bijna verdwenen en de

aanleg van nieuwe bevolkingspolders heeft een verschui-

ving veroorzaakt zonder belangrijke produktievergro-

ting, daar de landbouwers hun bestaande gronden aban-

donneerden om naar de nieuwe polders te trekken. Het

feitelijk in gebruik zijnde areaal bleef daarbij ongeveer
gelijk. Het is- daarom aan te bevelen, de kostbare agra-

rische ontwikkelingsplannen aan een nieuwe evaluatie te

onderwerpen. Het is zeer goed mogelijk, dat dan de

conclusie moet worden getrokken, dat het beter is de

beschikbare ontwikkelingsgelden niet meer voor de agra-

rische sector te gebruiken, maar de vrijkomende bedra-

gen te besteden voor een intensivering van de nijver-

heidsbevordering, met inbegrip van de daarvoor no-

dige infrastructurele werken. De mijnbouw zal een der-

gelijke steun niet nodig hebben: voor die sector is de

belangstelling van ondernemers groot genoeg, een be-

langstelling die slechts door remmende overheidsmaat-

regelen van daden kan worden afgehouden.

De produktie vertoont in het algemeen een opgaande

lijn:

Produktie

Produkt
.

Eenheid
1962

1

1963

1

1964

1.000 metr. tonnen
3.297 3.508 3.993
Goud

………
i.000gr.
81
110
256
Balata
………
125
70
71

Bauxiet
………

Triplex

…….

.

17 18 18
Spaanplaten
1.000 m’
18
20 24
veevoeder
1.000kg
3.174
4.458
4.740
Bier en stout

.1.000kg

hi.
28.940
39.210
43.920
Frisdranken
. . .

.l.000m

index, 1954
=
100
263 a)
243
220
ontvangen 1.0001.
5.055 a)
5.010 5.494
Melk

………..
Spijsolie
1.0001.
2.360 a)
2.730
3.000
Boter

………
.1.000kg

50
76

a) verbeterd cijfer (zie ,,E.-S.B.” van 29 mei 1963).

De mechanisering van het goudbedrijf aan Marowij-
ne en Lawa blijkt inderdaad tot produktievergroting te

hebben geleid. Bier en stout zijn aan de winnende hand

ten koste van de frisdranken. De overige industrieën

blijken zich regelmatig te ontwikkelen met als uitzonde-

ring het balatabedrijf, dat zo te zien door structurele

veranderingen op den duur wel zal moeten verdwijnen.

De industriële opleving komt bovendien tot uitdruk-

king in de stijgende produktiecijfers voor elektriciteit,
gas, water, acetyleen en zuurstof. Het produceren van

citrussappen bleek een mislukking. Behalve de zwakke

financiële basis speelden hier onjuiste vooronderstellin-

gen bij de agrarische bedrijfsplanning een rol. Over de

produktie van de nieuwe margarinef-abriek publiceerde

het A.B.S. geen gegevens.

Het scheepvaartverkeer ontwikkelde zich goed:

Binnengekomen
schepen

1963
1964
6 mnd. 1965

aantal aantal aantal
BRT

1.765
3.749
1.620
4.492
819
2.378
w.v vlag:
Nederlandse
207
793
287
963
130
415
Surinaamse
324
81
322
70
217
44

Totaal

……….

Braziliaanse

551
27 303
21
99
4
Liberiaanse
296
1.706 322
2.010
152
1.126
Britse
131 171
122
205
56
77
Noorse
……..
71
305
1

93
519 62
356

De helft der binnengekomen tonnage komt voor reke-

ning van Liberiaanse bauxietschepen. Nederland

(K.N.S.M.) heeft ongeveer 20 pCt. van de tonnage be-

houden, hoofdzakelijk voor invoer van stukgoederen en

voor uitvoer van houtprodukten, rijst en speciale bauxiet-

zendingen. De Braziliaanse schoenervaart neemt in im-

portantie af naarmate het aanbod door middel van de

normale handelskanalen beter aan de vraag kan voldoen.

De op deze schoenervaart gebaseerde doorvoerhandel is

thans minder belangrijk dan in de jaren vijftig.

Het binnenlandse wegverkeer neemt nog steeds toe en

maakt een dankbaar gebruik van de vele nieuwe wegen

in de periferie van Paramaribo. De verder afgelegen

trajecten van o.a. de oost-west-verbinding hebben echter

nog een te geringe verkeersintensiteit om in de huidi-

ge situatie als rendabel te kunnen worden beschouwd.

Motorrjjtuigen op de openbare iveg
(excl. militaire)

Aantallen

1

1962

1

1963

1

1964

6.283
6.824
1.372
1.418
180 197

255

Personenauto’s

……………..5.675
vrachtaulo’s

……………….1.282

Trekkers en spec. voertuigen


324

.

..
321
327
Autobussen

………………..
.

Motorrijwielen en scoolers
845
1.036
1.214
Bronsfletsen

……………….
.1.782
12.968
13.589
Het blijkt dat de sterk verhoogde invoerrechten en

rechtën op benzine uiteindelijk geen remmende invloed
hebben gehad. In 1964 werden 1.951 bromfietsen inge-

voerd, waarvan 70 pCt. Zündapp, 9 pct. Magrieet en

5
pCt. Solex; (le overige 16 pCt. was over een twintig-

tal merken verdeeld. Bij de auto’s is de merkenvoorliefde

minder groot. Van de 1.022 ingevoerde personenauto’s

was 19 pCt. Ford, 17 pCt. Volkswagen, 12 pCt. Gene-
ral Motor (zonder Opel), 9 pCt. Opel en 8 pCt. British

Motor
Co.
De overige 35 pCt. was verdeeld over een

dertigtal merken.
De financiële en monetaire situatie kan worden be-

oordeeld aan de hand van de volgende cijfers:

1156

E.-S.B. 8-12-1965

ultimo ultimo
uttimo
1962
1963
1964

(IrtSf. 1.000)
Geidhoeveelheid:
23.688 26.306
27.077
chartaal

……………….
rekening-courantsatdi
16.086
22.993 23.705
12.589 14.913
18.140
termijn- en spaarrek.

….
…..
52.363
64.212
68.922
totaal

……………….
Balanstotalen vier grote banken
45.581
54.201
59.319
Goud en deviezen Centrale Bank
32.357 38.600
48.150

Indexcijfers detailhaiidelsprjjzen te Paramaribo

Prijzen van goederen van
2e kwart. .2e kwart.

1
2e kwart.
1963 1964
1965

(1953
=
100)

Surinaamse oorsprong
128
1

158

1
147
Buitenlandse oorsprong
110 112
114
Totaal

……………………
120
138

1
132

De ontwikkeling die uit deze cijfers spreekt past re-

delijk in het beeld van de gehele westerse wereld. Ech-

ter zij. erop gewezen, dat de omvang van .de geldhoe-

veelheid en die van het deviezenbezit in feite nog steeds

worden bepaald door de omvang van de ontwikke-

lingshulp. Met. deze hulp staat en valt de bestaande mo-

netaire stabiliteit. Het enige punt dat direct zorg baart,
is het prijspeil van de binnenlandse goederen. Hoewel

het tweede kwartaal van 1965 gunstiger was dan dat

van verleden jaar, dient het verloop nauwlettend te wor-

den gevolgd. De te grote gemiddelde stijging komt in

hoofdzaak voor rekening van de binnenlandse levens-

middelen. De gevolgen hiervan voor het loonpeil zou-

den wel eens kunnen culmineren in het zich ,,uit-de-

markt-prijzen” van alle Surinaamse uitvoergoederen op

ertsen na. En
1965
bereikte de binnenlandse rijstprijs het

hoogste punt sedert de aanvang van de berekening van

de prijsindex.

Met de werkgelegenheid is het nog steeds niet

rooskleurig gesteld. De mijnbouw vraagt te weinig han-

den, de industrie moet nog tot ontwikkeling komen en

aan de andere kant schreeuwt de landbouw om (sei-

zoen)arbeiders, maar de lonen zijn te onaantrekke-

lijk voor de stedelijke arbeidsreserve om daarop te rea-

geren. Het gevolg is, dat de emigratie haast beangsti-

geride vormen begint aan te nemen, waarbij vooral Ne-

derland een magische aantrëkkïngskracht heeft.

De jaarstatistiek van het reizigersverkeer geeft voor

1964 het volgende beeld:

Aangekomen
Vertrokken

1.516
5.470
1.000
2.386
Surinamers

……………………
Nederlanders

……………………
Britten en Amerikanen

………….
3
3.710
Overigen

…………………….
..568
2
.320
2.596

Totaal
………………….1

8.404

1

14.162

De Britten en Amerikanen zijn hoofdzakelijk vakan

tiegangers en tijdelijke werknemers, doch de Surina.

mers en Nederlanders komen en gaan om te werken.
Een vertrek van 5.000 mensen in één jaar op een be-

roepsbevolking van 80.000 personen is bijzonder geel.

De vraag blijft, welk door de gehele bevolking aan-

vaard project hiervoor een oplossing zal kunnen bie-

den.

‘s-Gravenhage.

G. C. A. MULDER,B. Sc., Ps.D.

BOEKBESPItEKINGËN1

Prof. J. E. Meade: The Stationary Economy.
,,Being

Volume One of A Principles of Political Economy”.

George Allen and Unwin Ltd., Londen
1965,
238

hlz., 35s. net
. .

Ër was een tijd waarin een economisch handboek

dat zichzelf respecteerde, zich wel aandiende als een

,,Principles of.
……(Maithus, 1820 – MilI, 1848 – Mar-

•shall, 1890). Voor hen die een bepaald deel van de

dogtnnhistorie der economie bestuderen, was dat wel-

haast een ,,goede oude tijd”, die het memoriseien van ti-

tels van boeken bijzonder gemakkelijk maakte. Maar, ge-

lijk bekend, de tijden veranderen en daarmee de titels eit

de inhoud der boeken, die meer en meer de kant uit-

gingen van specialistische monografi:eën. De economie

viel ten prooi aan een soort van ,,salami-behandeling”,

pluriformiteit werd al wat de klok sloeg en de steen

der wijzen leek voorgoed zoekgeraakt. Voor heden-

daagse economisten is de vraag ,,It is all in …..

what?” slechts via een meerkoppig ayitwoord te benade-

ren. Nu, anno 1965, verschijnt er een boek van de toch
reeds vruchtbaar gebleken auteur Meade, dat zich aan-
dient als het eerste deel van een – . – ,,Principles of Po-

litical Econon3y” (!). De eersteling van deze veelomvatten-

de conceptie zal, volgens het plan van Meade, gevolgd

worden door twee, maar wie weet, door vier opeenvol-

gende geesteskinderen. Daarmee zou dan het moderne

economische schaap met vijf poten voltooid zijn. Zal

men alsuan kunnen zeggen-.,, Eureka! It is all in Mea-

de”?

Te oordelen naar dit eerste deel ziet het ernaar uit

dat zulks niet ondenkbaar is. Het deel dat thans ter ta-

fel
ligt
is getiteld: ,,The Stationary Economy”. In de vi-

sie v:tn de schrijver behandelt het slechts een klein en

a.h.w.
pt

ealabel gedeelte van het geheel dat hem voor

ogen zweeft. Het handelt over economische modellen,

die zo gepreconditioneerd zijn, dat er bijv. volledige con-

currentie heerst, dat meii afziet van het bestaan van

kapitaaigoederen, dat behoeften der consumenten, stand

der techniek en bevolking gegeven zijn. Dit deel moet

gevolgd worden door een tweede: ,,Capital, Growth and

Fluctuations”, een derde: ,,Beyond Competition” en,

ijs en weder dienende, door een vierde en vijfde, resp.

over het relateren van .,important acts of economie po-

(LM.)

DE VRIES ROBBÉ & Co. N.V.

E.-S.B.
8-12-1965

1157

licy simuitaneously to’ the influences stressed in eaöh

of the first three ‘olumes” en over ,,the ,international’

relationships between the independently formed poli-

cies pf separate ,national’ authorities”.

In de inleiding van het eerste deel van dit ambitieuze

programma zegt Meade het volgende: ,,There is thus a
crying need for attemrits to translate, as far as this can

be done, precise mathematical results into Iess tech-

nical terms and to relate
all
1)
the branches of eco’no-

mic analysis
to each other
1).
There is
t
place

now for the modern equivalent of the old Political

Economist, namely the worker who, in the interests of

those whose task

it is to apply economic theory in
p0-

licy deciions, specializes in generalization
1).
The

present work is designed to make a contribution of

this kind” (blz. 8). Een credo, dat, gegeven het kaliber

van het onderhavige eerste deel, reikhalzend uit doet

zien naar de. rest van de drieling (of vijfling).

Het wordt tijd ,,The Stationary Economy” wat na-

der in ogenschouw te nemen. Als een rode draad loopt
door de

15 hoofdstukken de vraag naar het al of niet

efficiënt werken van resp. een vrije ruiiverkeersmaat-

schappij en een centraal geleide economie en de invloed

die maatregelen van economische poiitiék. daarop uit-

oefenen. De eerste 12 hoofdstukken concentreren zich

op het ,,laissez faire”-systeeni, waarbij op unieke wijze

gebruik gemaakt wordt van de indifferentiecurve-ana-

lyse :n de ruime zin des woords
2).
Indien men nu

maar niet concludeert dat hier wel weer sprake zal

zijn van ,,n6g een boek vol dingen die je al wist”. De

wijze waarop hier, volkomen evenwichtig en uitgeba-
lanceerd, geëxerceerd wordt, is een welhaast klassiek

voorbeeld van het ,,râsonieren am Modeli”
3)
en ook de

meest \’erwende liefhebber komt ruimschoots aan zijn
trekken. Voor men aan het einde van, deze hoofdstuk-

ken is gekomen, hebben, om maar een greep te doen,

indifferentiecurven, inkomensconsumptiecurven, ruil-

voetet, transformatiecurven, isoquanten, technische co-

efficiënten enz. hun intrede gedaan in de economische

arena, en zijn deze geplaatst in – een verband en op een

manier, die de toeschouwer onwillekeurig doet den-

– ken dat hij nCt pas begrijpt waartoe het circus van al deze

zaken in feite dient. Hij had het altijd wel gedacht, maar

n(i ziet hij het pas: het vormt een eenheid en het gave

bouwwerk staat v66r hém, geschraagd door
55
grafieken.

De laatste drie hoofdstukken (4 grafieken) behandelen,

met behulp van de beginselen der lineaire programme-

Lursief van mij.
Zo iudt althans Meade’s understatement op blz. 9.

)
E. Schneider: ,,Einführung”, Deel ITT, blz. 318.

ring, de centraal geleide volkshuishouding, en monden

uit in de conclusie, die met terugwerkende kracht op het

gehele boek slaat, dat de lezer weliswaar ,,some of the

strongest virtues of the free competitive market economy”

heeft gezien, maar dat hij er zich voor moét hoeden te

denke dat hem een soliede basis geboden is ,,for a

fair assessment of the great issue between laissez faire

and ocialism”. Immers, ,,before that judgment can be

passed there is much more to be considered” (blz.

236). En het is wellicht met name datzelfde ,,much mo-

re”, waarvan Meade de verwachting wekt dat hij het

in de toekomst zat gaan bieden – het is naar de mening

van de recensent dus het vele dat nog komen gaat –

dat van elke hedendaagse economist een man met

,,Great Expectations” maakt.

Amsterdam.

Drs. Ch.
J. FILET.

C. C. Kljnhout: Moderne landbouwpolitiek. Agon Elsevier,

Amsterdam/Brussel
1965,
163 blz., f. 7,90.

De landbouwpolitiek staat momenteel over de gehele

wereld in de belangstelling. Ook op het gebied van de land-

bouw zijn de nationale aspiraties sterk afhankelijk van

hetgeen elders in de wereld geschiedt. Deze verbondenheid

komt tot uitdrukking in het jongste boek – zijn derde in
successie – van C. C. Klijnhout: ,,Moderne Landbouw-

politiek”. De auteur zoekt namelijk zijn kracht in het be-

lichten van de praktische boerenproblemen tegen de natio-
nale en internationale achtergronden.

Uit jarenlange ervaring kent Kljnhout het Nederlandse

landbouwbedrijf in al zijn (ecdnomische) geledingen als

weinig anderen. Uitgaande van deze kennis gaat hij na

of en in hoeverre de vaderlandse bedrijven voldoende mee-‘

gegroeid zijn met de moderne eisen van aanpassing en

rationalisatie. Naar zijn oordeel zakken de Nederlandse

landbouw en het tot op heden gevoerde beleid in hun

algemeenheid voor dit examen. Alles is, gezien ook wat er

in de wijde wereld op het gebied van industrialisatie en

efficiency te doen is, nog te ouderwets en te pietepeuterig
en daardoor te oneconomisch opgezet.

In zijn voorwoord, dat in feite beter als een nabetrachting

kan worden gekenmerkt, zegt hij een modern nationaal

landbouwbeleid te hebben uitgestippeld dat aan een redelijk

aantal boeren een behoorlijk inkomen kan opleveren,

zonder dat daarbij protectie en landbouwsubsidies te pas
behoeven te komen. De bouwstenen daarvoor verzamelt

Kljnhout in de verschillende hoofdstukken van zijn boek.

Intussen is de wijze van probleemstelling en -oplossing

een zeer persoonlijke. Hier spreekt enerzijds de journalist

(1. M.)

1158

E.-S.B. 8-12-1965

(onder de naam Bucolicus
schrijft
de auteur regelmatig

artikelen over agrarische onderwerpen in’ ,,Elseviers Week-

blad”), anderzijds de onderzoeker die precies weet hoe alles
in •elkaar zit.

Van de zeer persoon1ijle maar steeds goed doordachte

en verantwoorde conclusies noemen wij er hier enkele:

• Elk landbouwbeleid faalt, zolang het eenzijdig de na-

druk legt op de zorg voor het inkomen van de boer.
• Marktprijzen kan men niet willekeurig hoger maken

zonder de afzet in gevaar te brengen.

• De toekomstige E.E.G.-landbouwbedrijven moeten vol-

doen aan minimum eisen van grootte (ca. 60 ha),

kapitaalkracht en deskundige leiding; ze zouden ten

dele als N.V.’s kunnen worden gedreven.
• Bij ruilverkavelingen, bedrijfsvergrotingen en uitgiften

(IJsselmeerpolders) moet men daarmede rekening

houden.

• Met een landbouwareaal van 70 pCt, van het huidige

kan men alle landbouwdoelstellingen bereiken en nog

500.000 ha grond overhouden voor wegen, stedebouw

en recreatie.

• De slechte (marginale) bedrijven en gronden moeten

uiteraard uit de landbouw verdwijnen.
• Mede door het op acceptabele voorwaarden bevorderen

van de afvloeiing van een groot aantal boeren, zal er

in de toekomst een goede, ongesubsidieerde, boterham

voor de resterende 30.000 bedrijfshoofden resulteren.

Inderdaad een boek dat geïnteresseerden op prettig lees-

bare wijze met de moderne landbouwproblemen confron-

teert. Daarbij valt echter wèl het gemis van een trefwoorden-

register op.

‘s-Gravenhage.

Mr.
J.
A. FRESEMAN GRATAMA.

Het bestuur van de STICHTING VOOR AGRARISCH.SOCIALE

VOORLICHTING AAN WERKNEMERS J.O. roept sollicitanten op

naar de functie van

MEDEWERKER

MET ACADEMISCHE OPLEIDING.

Deze functionaris zal worden belast met de voorbereiding,

uitvoering en coördinatie van de agrarisch’sociale voorlichting
aan werknemers.

Sollicitaties met vermelding van leeftijd, opleiding, levensloop

e.d. dienen uiterlijk 14 dagen na het verschijnen van dit,blad in

het bezit te zijn van het bestuur voornoemd p/a Algemene

Nederlandse Agrarische Bedrijfsbond (aangesloten bij het N.V.V.),

Catharijnesingel 38, Utrecht.

Adverteren in ,,E.-S.B.”

getuigt van

feeling voor marketing

KABINET VAN DE GEVOLMACHTIGDE
MINISTER VAN SURINAME

Ten behoeve van het Ministerie van Openbare werken
en Verkeer in Suriname worden gevraagd:

BEDRIJESECONOMEN

Geldmarkt.

Niettegenstaande, zoals gebruikelijk, de ultimo-uitzet-

ting der bankpapiercirculatie in november aan de forse

kant is geweest – in de 29 november eindigende week
groeide de omloop van het uitstaande bankpapier met

f. 341 mln. – heeft dit de markt weinig moeilijkheden

opgeleverd. De reden was, dt de Staat onverwacht

f. 216 mlj,. in de markt heeft gebracht. Het zou interes-

sant zijn te weten of het Rijk toevallig de markt heeft

geholpen door grotere betalingen te verrichten dan wel

dat hier een beleid ten behoeve van het soepel functio-
neren van de geldinarkt achter schuilt. Is het eerste het

geval, dan zou het zeker de moeite waard zijn te onder-

zoeken of het niet mogelijk is het kasbeleid van het

Ministerie van Financiën af te stemmen op de markt-

situatie. De ervaring tijdens de november-ultinio heeft

wel duidelijk gemaakt welke egaliserende invloed op de markt kan uitgaan.
Het saldo der ban,ken is met f. 166 mln, teruggelopen

tot f. 80 min, en daarmede onder het verplichte bedrag

geraakt. Moest de rente voor daggeidieningen op 26 no-

vember nog tot 4 pCt. worden verhoogd, op de eerste

dag van de nieuwe maand gaf een daling tot 3V
2
pCt.

VEREISTEN: universitaire opleiding en ervaring iin een
overeenkomende functie;

UITZENDING: in tijdelijke dienst met een dienstver-
band wan vijf jaren;

BEZOLDIGING: Sf. 9600,— – f. 12.000,— (8 x 1 x
Sf. 300,—) ‘s jaars;

KORTVERBANDTOELAGE: 10 pCt. van de geduren-
de de werkzaainstelting in Suriname te verdie-
nen bezoldiging, uit te betalen nâ afloop van
het dienstverband;

UITRUSTINGSKOSTEN: voor gehuwden
h
gedeelte
van de toe te kennen jaarbezoldiging met een ma-
ximum Sf. 2500,—; voor ongehuwden
/6
gedeelte
van die bezoldiging;

OVERTOCHT: voor Landsrekening, c.q. ook voor het
wettig gezin van Nederland naar Suriname, na
afloop van het dienstverband, van Suriname naar
Nederland;

VAKANTIE: 30 dagen per jaar, welke’ kunnen worden
opgespaard tot afloop diienstvei’band.
SolLicitaties in duplo (een exemplaar op iuohtpostpapier)
vermeldende volledige opleiding, levensloop, opgedane
ervaring, alsmede een opgave van referenties, vergezeld
van een recente pasfoto, te zenden aan het Kabinet van
de Gevolmachtigde Minister van Suriname, Alexander
Gogelweg 2, Den Haag, tot 3 weken na het verschijnen
van deze advertentie.

E.-S.B. 8-12-1965

1159

aan, dat de markt bezig was zich te verruimen. Terug-

stromend bankpapier en wellicht ook een voortgaand

overschot van betalingen boven ontvangsten van de

Staat hebben hiertoe bijgedragen.

Kapitaalmarkt.

De huidige situatie op de kapitaalmarkt in ons land

is zeer uitzonderlijk. Dat 6 pCt.-leningen mislukken

kan zelfs de oudste financieel geïnteresseerde zich niet

herinneren. Nadat de Bank voor Nederlandsche Ge-

meenten weinig succes had geboekt, heeft nu ook de

lening Schiphol het niet gehaald. Op het laatste ogenblik

heeft men nog gepoogd, door het geboden rendement

aan de marktsituatie aan te passen – het middel was

een verlaging van de uitgiftekoers van 99
1
/2 pCt. tot

9814 pCt. -, de belangstelling te prikkelen. Hetzelfde

heeft de gemeente Breda gedaan door de koers van

99 pCt. op
9814
pCt. te brengen, doch ook hier tever-
geefs. Ten onrechte is tegen de methode bezwaar ge-

maakt. Aannemende dat de debiteur het geld nodig

heeft, is het juist, dat men zich soepel aanpast aan de

niet voorziene marktoiistandigheden, al gaat dit ten

koste van de winstmarge van de bemiddelende banken.

Klaarblijkelijk wil .Unilever geen risico lopen. De

koers van de 6 pCt. f. 300 mln, lening (waarvan f. 100
mln. in het buitenland zal worden geplaatst; maximaal

f.
75
mln. zal worden voorgepiaatst met storting in de

toekomst – op zichzelf een zeer weinig voorkomend

systeem bij obligatieleningen -, waardoor voor het

binnenland direct f. 125 mln, beschikbaar is) werd op

98 pCt. vastgesteld. Het effectief rendement kan op

6,21 pCt. worden berekend.

Naar het oordeel van de regering bestaat er thans op

de kapitaalmarkt een situatie van overspanning. Gebruik

makende van de bevoegdheid, haar gegeven in de Wet

Kapitaaluitgaven Publiekrechtelijke Lichamen, hebben

de betreffende Ministers thans de centrale financiering

van de lagere overheid gelast. Gemeenten en provincies

mogen voortaan slechts van de Bank voor Nederland-
sche Gemeenten, wat de waterschappen betreft slechts

van de Waterschapsbank, lenen. Het doel is te komen

tot een billijke verdeling van de schaars aangeboden

middelen. Men voorkomt daarmee, dat de lagere publiek-

rechtelijke lichamen tegen elkaar opbieden en daar-

door de rente nog verder opstuwen.

Op de emissiemarkt blijven nieuwe uitgiften de aan-

dacht opeisen. De Technische Unie zal een poging doen

haar aandelenkapitaal uit te breiden door uitgifte van

f. 2.396.000 gewone aandelen tegen 200 pCt. De Che-

mische Fabriek Van der Grinten zal overgaan tot een

dubbele emissie, ni. een uitgifte van f. 665.500 gewone

aandelen tegen 500 pCt. en f. 13.31Ö.000 6 pCt. 15-jan-

ge converteerbare obligaties a pan.

Uit de activiteit blijkt wel duidelijk dat zowel het

bedrijfsleven als de overheid dringend versterking van

hun liquiditeiten wensen en zich door de ongunstige

marktomstandigheden, dit gezien van de kant van de

geldvragers, niet laten afschrikken.

Ten aanzien van de rentestijging, die tijdens de af-

gelopen weken is opgetreden, kan men opmerken dat

deze voor een deel is veroorzaakt door psychologische in-

vloeden, waarbij berichten en geruchten, die deels on-

controleerbaar en deels geen grond van waarheid bevat-

ten, een belangrijke rol hebben gespeeld.

.Ç,chakel bij vacatures voor leidende functies steeds E.-S.B. in: in vrijwel

elk groot bedrijf wordt dit blad veelvuldig gelezen.

Advertentie-opdrachten te richten aan:

ADVERTENTIE-AFDELING E.-S.B., POSTBUS
42, SCHIEDAM, TELEFOON
(010) 26 02 60

Het Instituut voor Cultuurtechniek en
Waterhuishouding te Wageningen vraagt
voor de afdeling Algemene Economie
een

M!DDELBAAR MEDEWERKER

die belast zal worden met het verzamelen van regionale
gegevens – viii. uit boékhoudi.ngen – en het bewerken
daarvan. De voorkeur wordt gegeven aan sollicitanten met M.O. Economie en kennis van de landbouw in het
Zuiden of Oosten van het land.

v
r
~

o
.

Aanstelliing kan geschieden in een der rangen van
technisch ambtenaar salarisgrenzen momenteel van

f.619,— – f. 1227,— per maand excluzief 4 pCt. vakan-
tie-uitkering en huurcompensatie. De premie AOWI
AWW wordt door de werkgever gedragen. Tegemoet-

kon

iirig in de verhuiskosten is mogelijk. Sollicitaties te

richten aan het Instiituut, Pr. Mairijkeweg 17, Wagenin-

gen.

5

1160

E.-S.B. 8-12-1965

lndexcijfers aandelen 30 dec.
(1953
=
100)
1964
Algemeen

………………
405
Internationale concerns
…….
568
Industrie

………………..
355
Scheepvaart

…………….
146
Banken en verzekering
…….
236
Handel enz.

…………….
170

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.

Aandelenkoersen a).
Koninklijke Petroleum

…….
f. 158,20
Philips G.B
……………….
f. 145
Unilever

……………….
f. 141,80

A.K.0.

………………..
454’/
EspI. Mij. Scheveningen
220
Hoogovens, n.r.c.

………..
541

H.
&
L.
26 nov.
3 dec
30 dec.
26 nov.
3 dec.
1965
1965_
1965
1964
1965 1965
410-341
346
341
Kon. Zout’Ketjen, n.r.c.

…..
911+
788+
755
583

479
486
482
Amsterdam-Rotterdam Bank ..
f.

66,10
f.

54,60
f.

53,60
371

306 314 306
Nationale Nederlanden,
c…..
784
532 523
155-131
135 132
Robeco

…………………
‘f.224,40
f.222
f.221
243-176
178
176
180-160
162 160
New York.
Dow Jones Indostrials
874,
948
946
Rentestand,
Langlopende staatsobligaties b)
5,17
6,04
6,11
Aandelen: internationalen b)
.
3,42
f. 149 f. 147
lokalen b)

……..
Disconto driemaands schatkist-
3,26

15,20
f.

1
papier

……………….
4
3
1
8

41
375
375
211
2054
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
478
4705
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
C. D. JONGMAN.

UNELEVER N.V..

gevestigd te Rotterdam

UITGIFTE VAN

nom. t 225.000.000
9

6
0
I
25-jarige obligaties

in stukken van nom.
f
1.000,– an toonder

deel uitmakend van een lening.groot nominaal f300.000.000,–

tot de koers van 98 pCt.

Aflossing geschiedt a pan in twintig jaarlijkse termijnen van

f 15.000.000,–, vervallende telkenjare op 15 januari, voor de eerste
maal op 15 januari 1972.

Vervroegde algehele of gedeeltelijke aflossing is toegestaan per

15 januari, in de jaren 1982 tot en met 1986 â 101% en daarna a pan.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovenge-

noemde obligaties openstellen op

woensdag

15
december
1965,

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur bij hun kantoren

te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage, voorzover aldaar

gevestigd, op de voorwaarden van het prospectus van uitgifte d.d.

3 december 1965.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten alsmede – tot een beperkt

aantal – exemplaren van’ de statuten en van het jaarverslag over het

boekjaar 1964 van Unilever N.V. zijn bij de kantoren van inschrij-

ving verkrijgbaar.

Amsterdam, 3 december 1965.

AMSTERDAM—ROTTERDAM BANK M.V.

PIERSON. HELDRING
&
PIERSON

ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.

E.-S.B. 8-12-1965

Abonneert 1] op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie
van

Prof. P. Hennipman,

Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Prof. P. B. Kreukniet,

Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart,

Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs f. 30; voor

studenten f. 15.

Abonnementen worden -aan-

genomen door de boekhandel

en door Uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op hoog niveau zijn de

advertentiekolommen van

,Economisch-Statjstische

Berichten” het aangewezen

medium:

le) Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belangrijke beslissingen

nemen, of daarbij van grote

invloed zijn.

1161

Wagen geladen? Rijden maar!

Een
spooraansluiting

1

Khept
vooru (ie voorwaarnen voor

een effcie
**
nte, kgstenbesparende

expeditie~organisatie

Met een spooraansluiting wordt de

stationsklok de klok voor uw

expeditie-afdeling.
Prompt op tijd staan uw eigen
wagens langs uw eigen

laad- en losperron.
Op de bekende, vastgestelde

tijd beginnen zij hun tocht. U weet

tevoren precies hoelang zij onderweg
zullen zijn. Ze rijden toujours-door,
ongeacht de weersomstandigheden.
Regelmatig en zeker.
De regelmaat en zekerheid die via de
spooraansluiting uw bedrijf bereiken,

werken daarin d66r. Voortaan kunt u

plannen op tijd, uw produktieschema

erop inrichten en waar mogeljk
automatiseren. Laden en lossen kan

rustig, in gestadig tempo gebeuren. Zo werkt de spooraansluiting als
een nimmer stagnerende
transportband tussen bedrijven die

in hun bedrijvigheid van elkaar
afhankelijk zijn. Belangstelling?

“///”7%

Bel de Dienst van Economische Zaken van de Nederlandse Spoorwegen, tel. 030-15871, toestel 1348 of 1684.

1162

E.-S.B. 8-12-1965

1)

‘•

C
II E iI 1 S C
i
E F

B R 1 E K
tliflhIHhIlllhIIIIIIHhlfllHhIIllIflHIflhIIlIIIHhIIHHhlllBTlllIfl

L. VAN DER GRINTEN NV
Telkens

en

telkens

blijkt

ons

weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
gevestigd te Venlo
lezerskring van onze uitgave

Uitgifte

.’

van

nom. f 665.500.- gewone aandelen

,
deze wegwijzer, speciaal voor de parti.
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
in stukken van nom. f 1000.- en nom. f 100.-
aan
toonder
en objectiviteit betreft waardeert.
ten volle gerechtigd tot het dividend over het boekjaar 196511966 en volgende
boekjaren

Dit

heeft

vele

redenen:

het

bevat
tot de koers van 500 pCt.
wekelijks:
uitsluitend voor houders van claims van de thans uitstaande gewone aandelen
le
Interessante

(hoofd)artikelen,

die
en wel 1fl de verhouding van nom. f1.000,-, bestaand kapitaal op .nom. f100,- nieuw
steeds

actuele

onderwerpen

des-
kapitaal, op de voorwaarden van het prospectus van uitgifte dd 1 december1965,
kundig behandelen.
en van

2e Een

uitvoerig

en

levendig,

bijna
dynamisch

geschreven

beureover-
nom.t 1 3.3 1 0.000,-. 6

/o
1
5-ja rige
zicht,

de

stemming

goed

weer-

in gewone aandelen converteerbare
obligaties

3e Door een ieder te hanteren fonds-
in stukken van nom. f1.000.- en nom. t 100.- aan toonder
analyses, volgens een eigen prak-
cischsysceem,enigvoorNederland.

tot de koers van 100 pCt.

Een chronique scandaleuse, fair en
uitsluitend voor houders van claims van de thans uitstaande gewone aandelen
onderhoudend geschreven en uiter.
in dier voege, dat telkens nom. f100,- bestaand kapitaal recht geeft tot.
aard zonder sensatie,
inschrijving op nom. f200,- in gewone aandelen converteerbare obligaties,
op de voorwaarden van het prôspectus van uitgifte d.d. 1 december 1965.
Een leerzame vragenrubriek, ad.
viezen voor velen inhoudend.

De lening s

pan
.

j

i

aflosbaar op 15 januari van de aren 1972 tot en met’ 1981,
in
10 gelijke jaarlijkse termijnen.

6e
Gegevens

omtrent

vele

fondsen
Vervroegde’gehele of gedeeltelijke aflossing is
vanaf
1
februari 1968 toegestaan
(ook

van

Incourante)

telken,
tot de

koers van
lor!,
0
1
0
.

wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Ôndergetekenden berichten, dat zij op

vrijdag 10 décember 1965
Wii zenden u op uw verzoek gaarne
gratis

een

2-tal

proefnummers

ter
van des’voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
kennismaking.


de inschrijving openstellen op bovenstaande uitgiften bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotterdam,’s-Gravenliage en Venlo,
voorzover aldaar geves-
tigd, op de voorwaarden van het prospectus van uitgifte ‘dd. 1 december 1965.
Adm. Bel-Bel, Postbus
41,
Schiedam.
Prospectussen, inschrijvingsbiljetten en afschrift’én van de trustacte, alsmede

tot ‘een beperkt aatal

exemplaren der statuten ën van het jaarverslag over
het boekjaar’1 december 1963130 november 1964 zijn bij de inschrijvingskantoren

ul1!IIliUlIIUhIIIIIIIllIllillhIIIIIIIIuhIl!IlIllllhIvuhIIIlIlu
verIrljg)aai’.

Amsterdam, 1 december 1965. Venlo

AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.
W
BANK VAN HAFFMANS
&
STEEGH N.V

1163
E.-S.B.
8-12-1965

Sluit. uw. verzekering bij de

Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij

VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE

,,0e GiootNoordhollandseheE van 1845″

Algemeene Friesche Schadeverzekering-Maatschappij N.V.

LEEUWARDEIT, BURMAMÂHUIS

.

.
2
AMSTERDAM, VAN BRIENENIIUIS

ROTTERDÂM – DEN ËAAG – UTRECHT – GRONINGÉI -. HENGÉLO – HAARLEM – ARNHEM

IL

UNIVERSITY’ OF GHANA

INSTITUTE OF STATISTICS

Applications are invited for:

S1JEOk RESEARCH FELLOW

or RESEAItCIIg FELLOW

Candidates should possess a degree in Statistics er Mathema!ics

er Economics with specialised experience in Statistical analysis

and Computer Programming. The successful candidate will be

required te cenduct short term FORTRAN study courses and »

look after training in Nurnerical AnaIysis and Programming.

SALARY SCALES:

Senior Research Fellew: £G1,750 x 75 – £G2,200 per annum.
Research Fellow: £G1,050 x 50 – £G1,400 x 75 –

£G1,850; £G1,900 per annum.
20% additiens for nen-Ghanaians.

Appointment normally five years in the first instance but a

shorter period of secondment will be considered.

Further particulars and forms of application should to obtained

from the Assistant Registrar, Ghana High Commission, Higher

Education Section,» 15 Gordon Square, Londen, W.C.1, er

the’ Registrar, University. of, Ghana, P.O. Box 25, Legon

Accra, Ghana, with whom applications (4 copies) should be

ledged not later than January 15, 1966.

GEMEENTE
‘SGRAVENHAGE

Bij de Afdeling Stedebouwkundig Onderzoek
van de Gemeentelijke Dienst van de Stads-
ontwikkeling is plaats voor een ambtenaar
in de rang van

HOOFDCOMMIES A

Vereisten: een diploma middelbare school of
een daarmede gelijk te stellen opleiding,
het diploma middelbaar planologisch onder-
• . zoeker (M.P.O.) en/of M.O. Statistiek of ••
economie, ervaring in het planologisch onder-
zoekswerk en een behoorlijke redactionele
vaardigheid.

Salarisgrenzen (excl. huurcompensatie):
f866,— – f 1.227.—
per méand.

A.O.W.-premie komt voor rekening van de
gemeente.

Vakantietoelage 4 % van het jaarsalaris.

Aanstelling, boven het minimum is mogelijk.

Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties met
vermelding van volledige personalia alsmede van de
naam van dit blad binnen 14 dagen ONDER
No.
M 62
te zenden aan de Directeur van het Gemeente-
lijk Bureau voor Personeelsvoorziening, Burg. de
Monchyplein 10, ‘s-Gravenhage.

1164

E.-S.B.
8-12-1965

Auteur