Ga direct naar de content

Jrg. 50, editie 2495

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 16 1965

SIAIIIILI1 MLULWLNKLI(

die als eerste assistent van de Chef van deze afdeling belast
wordt met de leiding bij de verzameling en groepring van
allerlei statistische gegevens.
Daarnaast zal ook tot zijn taak behoren het analyseren van
de geproduceerde gegevens.
Eisen:

• Het bezit van het H.B.S.-B- of gelijkwaardig diploma

• het in opleiding zijn voor het examen statistisch analist
• leeftijd ca. 23 jaar.

Sollicitatiebrieven kunnen worden gericht aan de af delsng
Personeelszaken, Mauritskade 14,

Amsterdam-O.

.4

Efficiency

bespoedigt

Uw contacten
met gegadigden

*

Indien

Uw telefoonnummer

in Uw annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

N ETN U MM ER

THEODOOR GILISSEN N.V.

Bankiers

Nieuwe Doelenstraat 12- 14, AMSTERDAM

zoeken een aankomend

beleggingsadviseur

voor de afdeling

PARTICULIEREN en VERMOGENSBEHEER

Voor de juiste man uitstekende voorüitzichten.

Zij die hiervoor belangstelling hebben,
bij
voor

keur in de leeftijd van ca. 30 jaar, kunnen zich

vertrouwelijk wenden tot de Directie der bank.

ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6
Telefoon redactie: (010) 25 29 39. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees es Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninkljik Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor
België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Roiterdam-6.

Abonnementsprjs:
franco per post voor Nederland f. 36,50 (studenten f. 25) per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer f.
1,25.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
260260, toestel 908.

Advertentie-tarief:
f 0,40 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” f. 0,80 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

COMMISSIE VAN REDACTIE: L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
P. J. Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretarie: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars; J. van Tichelen; R Vandeputte; A. J. Vlerick.

546

E.-S.B. 16-6-1965

20 jaren na de bevrijding in cijfers

1. BEVOLKING

Eenheid

1938
1

1946 1949 1952
1955

1958
1961
1963
1964

Bevolking (gemiddelden)

……………………..
mln.
8,68
9,42 9,96
10,38 10,75 11,19
11,64
11,97 12,13
Higratie-overschot

…………………………..
per 1.000.
-15,04
40,55
-21,87
-47,68

5,20
12,10
6,41
8,44
13,61
per 10
i

e

..

20,5 30,2 23,7
22,3
21,3
21,2
21,3 20,9 20,7
Levend geborenen

…………………………….
..

8,5
8.5
8,1
7,4 7,6 7,6
7,6 8,0 7,7
Dverledenen

…………………………………

Overiedenen

<
1 jaar
Jevendgeb
36,9
‘11,6
26,6
24,!
21,6
18,5
17,0
15,8
14,8

2. MACRO-ECONOMISCHE TOTALEN

Eenheid
1938
1946

1949
1952 1955
1958
r

1961
1963
1964

Nationaal inkomen (netto, marktprijzen) in constante
1958 = 100
55
.
71
75 95 100 120
129
137
1958 = 100
71
.
80
80
99 100
116
121
127
prijzen

…………………………………….

in pCt.van het nat.
.
.
II
16
20
19 21 18
20
ldemperhoofdderbevoiking

……………………
Nationale besparingen

…………………………
i
n
ko
men

(netto,
1
.
Ii
9 15
14 16
.
16
18
Netto-investeringen in vaste activa

……………….
Uitkeringen sociale verzekering …………………

..
marktprijzen)
2
.
4
5 5 8
9
II
II

3.

NIJVERHEID
.

Eenheid
46
8
11964

1958
=
100

47
35
59
69 89
100
126
139
151
E’roduktie per werknemer (cxci. bouwnijverheid)
1958
=
100

78
54 69
77
90
100
119
128
137
roduktie-index (cxci. bouwnijverheid)

…………….

Bijdrage tot nationaal inkomen
(lid,
in pCt. (netto
factorkosten)

30
33
39 38
40
41
42
41
bouwnijverheid)…………………………….
Energieverbruik

……………………………..
1958

=

lOO

.
46
67 79 93
100
120
147 153

4. BUITENLANDSE HANDEL

Eenheid

1938

J

1946

1

1949

1952

1

1955
1

1958
1

1961

1

1963

1

1964

Hoeveelheidsindices

…………………..uitvoer
1958

100
40
13
36
60
85
100
131
149
169
invoer
1958 = 100
53
26 50
56
91
100
143
166
191
in pCI. van totaal
Ii
16
16
16
16
17
17
17 17
idem
36
25
35 36
40
42
49
52 54
Handel met de B.L.E.0 …………
………………
Handel met E.E.G…………………………….
Aandeel van de industrie (cxci. voeings-
in pCt. van totale
cr1 genotmiddelen) ……………
………………
uitvoer
52
55
48 57
59
63
67
67 69

5. CONSUMPTIE

Eenheid

1938

1946

1949

1952

1955
1958

1961
F
1963
1964

Totale consumptie

………………………….

..h

v

1h

d

83
Voedangs- en genotmaddelen

…………………

…oe ee
1

69
78
86
84 83

96
87

97
100
100
113
124
129
fd

.
Duurzame consumptiegoederen ……………….

(

.
42
78
69

92
100
110
126
117
148
119
161
Overagegoederenendiensten

……………….

.J

.
..
74
90
87

97
100
109
116
118

6. PRIJZEN

Eenheid
1938

1

1946

1

1949

1952

1

1955

1958

1

1961
1

1963

Prijsindexcijfer van het levensonderhoud, totaal
(cxci.

verpi.

soc.

verzekering

en

loonbelasting)
j
32
60
70
86
90
100
105 113 119
1958 = 100
28 54 69
86
92
100
104 115
122
voeding

………………………………….
kleding

…………………………………..
huur
1
30 92
92
105 104 100
103
107.
113
……………………………………
)
54 54
54
63
77
c
115
125
132

7. VOLKSHUISVESTING

Eenheid

1938

1

1946
F

1949

1952
1955
1958

1961
F

1963

1964

1.000
2.122

2.116

2.178

2.345
2.512
2.744
2.942
3.072
3.160
1.000
1.985

2.258

2.390

2.50!
2.606 2.760
2.895
2.988a)
3.049

Woningvoorraad (per 31 december)

………………
Aantal huishoudens (per 31 december)

…………….
Gem. grootte huishoudens

……………………….
.
.

3,95

4,00

3,97 3,93
3,86
3,81
3,79a)
3,76
Voltooide woningen

…………………………
per 1.000
mw.
4,5

0,2

1
5,7
8,0
7,2
6,6
8,3

a) Voorlopige cijfers.
Bron:
,,20 jaren na de bevrijding”, statistisch herdenkingsbuiletin van het C.B.S. van 3 mei 1965.

(

Blz. Blz.
20 jaren na de bevrijding in cijfers
…………..
547
bespr. door Prof. Dr. A. Heertje. . . ………
560
Inkomenspolitiek: opbouw en afbraak, door Prof
Dr. H. J. W. Klein Wassink: Het fiscale corn-
Dr.

J.

Pen
………………………….
.
548
promis,
bespr. door Drs. E. van der Wolk….
561
Het midden- en kleinbedrijf in de detailhandel in
Bo
Casten Cariberg: De leiding van het groeiende
1964 onder invloed van de sterke loonsverhoging,
bedrijf,
bespr. door Drs. C. van der Vlies
….
562
door Drs. P. M. van Nieuwenhuyzen
………..
553
Levensverzekering (binnenland) in 1964,
door J.
No t
i
t tes.

B.

Booij
.

…………………….

……….
De arbeidsmarkt

………………………
555

B o e k b e s
p
r e k
i
n g e n:
Geld- en kapitaalmarkt,
door Prof. Dr.

C. D.
R.

Slot:

Kostenberekening

en

prijspölitiek,
Jongman

……………………………
562

E.-S.B. 16-6-1965

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

547

Inkomenspolitiek: opbouw en afbraak

Een nieuwe mode.

Inkomenspolitiek is iets nieuws, en het idee raakt thans

sterk in de mode. Het nieuwe zit vooral in het woord,

dat bijv. in de economische handboeken niet voorkomt;

de oorsprong van de terminologie ligt waarschijnlijk in

Engeland, in de jaren vijftig. De praktijk is natuurlijk

ouder: men kan volhouden dat reeds de gilden een in-

komenspolitiek hebben gevoerd en het zou mij niet ver-

bazen als iets dergelijks bijv. ook voor het oude Egypte

werd geconstateerd. Wat het in de mode raken betreft:

er wordt voornamelijk Över het onderwerp gepraat en

geschreven. De praktische pogingen tot een beheersing of

althans beïnvloeding van de inkomens zijn gering in aan-

tal en, als men let op het succes, allerminst indrukwekkend.

Er worden wel allerwegen normen aanbevolen, soms meer,

soms minder officieel; ,,guide posts” worden opgericht

(Verenigde Staten) en ,,guide lights” gehesen (Verenigd

Koninkrijk); maar wat vooral nog ontbreekt zijn doel-

treffende instrumenten.

Het enige land waar een vrij compleet instrumentarium

en een tamelijk intensieve ervaring bestaat, is Nederland.

In het buitenland kijken sommigen dan ook naar ons met
een mengsel van ontzag en geamuseerdheid; en op inter-

nationale bijeenkomsten over het onderwerp hoort men

giaag Nederlanders over hun belevenissen spreken.

De mening overheerst dat van ons veel te leren valt
bij
de

opbouw van een inkomenspolitiek en soms is het audi-

torium verbaasd te horen dat de Nederlanders nu druk

bezig zijn hun systeem, dat zij zelf toch wel eens be-

schouwen als een monument van de menselijke geest, af

te breken.

Deze verbazing heb ik pas weer in actie gezien op een

conferentie, georganiseerd door het Institut für Welt-

wirtschaft in Kiel. De Nederlandse deelnemer verkeerde

daar in de eigenaardige positie dat hij een lange reeks van
komische gebeurtenissen, vooral op het stuk van de loon-

politiek, mocht toelichten, maar hij lachte toch niet zo

erg met de anderen mee. Niet zo erg hartelijk tenminste.

Het was overigens een stimulerende bijeenkomst, niet

slechts omdat sommige bijdragen op een hoog peil stonden

– K. W. Roth§child, C. T. Saunders – maar ook omdat

enkele deelnemers hardnekkig vasthielden aan opvattingen,

die m.i. verouderd zijn en in ieder geval een inkomens-

politiek in de praktijk blokkeren – wat misschien ook de

bedoeling is. Onderstaande aantekeningen zijn geïnspi-

reerd door de discussie in Kiel.

Wat is een inkomenspolitiek?

Wie wil, kan het diepste wezen van de inkomenspolitiek

voorstellen als een geweldig ingewikkelde zaak. Men kan
bijv. beweren, dat alle maatregelen, gericht op de grootte,

de ontwikkeling en de verdeling van het nationaal inkomen,

eronder vallen. Dat omvat dus de budgetpolitiek, export-

politiek, produktiviteitspolitiek, sociale verzekeringen,

belastingen, noem maar op; zeer geschikt om de begrips-

vorming meteen al in een dichte mist te drijven. Een

andere inval: inkomenspolitiek = infiatiebestrijding. Dan

vallen mede de maatregelen eronder die de excessieve

vraag bestrijden, dus het neo-Keynesiaanse arsenaal

(vooral belastingpolitiek). Ook dit is een onpraktische
omschrijving, want ook zij maakt het onderwerp haast
oeverloos. Weer een andere mogelijkheid: inkomens-

politiek = beïnvloeding van de inkomensverdeling. Dan

omvat
zij
de sociale verzekeringen, de belastingpolitiek, en

nu bovendien de hele onderwijspolitiek, en dat is opnieuw

te ruim. Behalve over ruime en nauwe omschrijvingen
kan men nog discussiëren over de vraag of inkomens-

politiek wordt gedefinieerd met het oog op de instrumenten

of op de doelstellingen.

De handigste omschrijving lijkt mij: een inkomens-

politiek is de min of meer rechtstreekse beïnvloeding, door

de overheid of door collectieve organen, van de prijzen

der produktiefactoren (inclusief de winstmarges). Min of

meer rechtstreeks: dat slaat vooral op de beïnvloeding der

winstmarges, die immers vaak de vorm aanneemt van

prijspolitiek, en deze prjspolitiek zou ik bepaald wel

onder de inkomenspolitiek willen rekenen
1).
De huur-

politiek eveneens. De omschrijving sluit de belasting- en

budgetpolitiek echter uit (het gaat ons om primaire in-

komens!) maar niet de monetaire politiek, inzoverre deze

een beïnvloeding van de rentevoet inhoudt. Sociale ver-

zekeringen horen er niet bij, want daarbij gaat het om de

secundaire inkomensverdeling. Onderwijs ook niet; die

vorm van beïnvloeding is belangrijk, doch te weinig

rechtstreeks.

De inkomenspolitiek is eeti middel, geen doel. Het

doel is doorgaans tweeledig: infiatiebestrij ding en ver-

betering van de inkomensverdeling, maar men kan nog

wel meer doelstellingen bedenken, zoals snelle groei (en
dit laatste leidt, volgens sommigen, tot een heel curieuze

inkomenspolitiek, waarover nader). Onze omschrijving

van het begrip is dus Vrij beperkt, maar dat wil niet zeggen,

dat de regeringen het instrumentarium van de inkomens-

politiek op een beperkte en geïsoleerde wijze kunnen

hanteren. Integendeel; de strekking van dit artikel is, het

omgekeerde aannemelijk te maken.

De actualiteit van de inkomenspolitiek.

Dat thans zoveel over de directe beïnvloeding der

factorprijzen wordt gesproken komt vooral doordat ge-

durende de laatste vijftien jaren is gebleken, dat een neo-

Keynesiaanse politiek niet is opgewassen tegen de kosten-

inflatie. Aanvankelijk heerste er onder de Keynesianen

optimisme: door de totale vraag naar goederen en diensten

te reguleren met behulp van budgettaire en monetaire

maatregelen zouden wij het punt bereiken waar wel vol-

ledige werkgelegenheid, maar geen overbesteding heerst,

en dan zou ook het prijspeil wel min of meer stabiel

blijven. Dat laatste is tegengevallen; in de eerste plaats

omdat het onmogelijk is gebleken, precies het punt te

treffen waarbij de totale bestedingen kloppen met de

produktiecapaciteit; in de tweede plaats wegens de on-

volledige mobiliteit en homogeniteit der produktie-

factoren die reeds tot knelpunten leiden, voordat elders

) Theoretisch ook de dividendbeheersing. Dit werd aan-
bevolen door N. Kaldor als een noodzakelijke aanvulling voor
de loonbeheersing. ,,A Positive Policy for Wages and Divi-
dends”, memorandum voor de Chancellor of the Exchequer
(1950), afgedrukt in ,,Essays on Economic Policy”, 1964, blz. 111.
De moeilijkheid is, dat de aandeelhouder de niet-uitgekeerde
winsten toch deelachtig wordt via de koersstijging. Ook uit een
oogpunt van infiatiebestrijding lijkt prijsbeheersing te verkiezen
boven dividendregulering.

548.

E.-S.B. 16-6-1965

de produktie. haar plafond heeft bereikt; maar vooral,

in de derde plaats, omdat de kosten en de prijzen zelfs

bleven stijgen in jaren waarin de totale vraag eerder te

klein dan te groot was.

Dit laatste verschijnsel – the New Infiation – heeft de

economen èn de regeringen doen omzien naar nieuwe

methoden voor de globale regulering van de inkomens.

Daarbij leverde de theorie van de pressiegroepen de be-
grippen; in het bijzonder is de opvatting van belang, dat

prijzen en kosten niet muurvast bepaald zijn door vraag-

en aanbodcurven of door een systeem â la Cassel, maar

dat in de huidige maatschappij het oligopolie en de collec-

tieve organen overal zekere vrjheidsgraden scheppen.

Natuurlijk trok reeds vanouds de vakvereniging de aan-

dacht, maar in de moderne zienswijzen duiken veel meer

pressiegroepen op dan deze alleen. Als zij allemaal opereren

in een krachtenveld dat een zekere speelruimte laat en

daarbij hun eigen doeleinden nastreven, waarom zou de

overheid dat dan ook niet doen? Een bewuste politiek van

overheidswege is des te meer geboden, nu de kringloop-

theorie ons heeft geleerd, dat prijzen en kosten worden

getransformeerd in inkomens, zodat de kostentijging van

nu wordt gerechtvaardigd door een afzetstijging morgen.

Dat leidt tot afwenteling, en zo ontstaan de spiralen.

Vrijheidsgraden en spiralen vormen de theoretische basis

voor een inkomenspolitiek.

Natuurlijk wordt het bestaan van flinke speelruimten

niet door alle economen aanvaard; juist tegenwoordig komt.

een nieuw determinisme op (bijv. in de vorm van de Phil-

lips-curve) dat een inkomenspolitiek bij voorbaaLstempelt

tot een onvruchtbaar streven. In zijn strenge vorm is het

economische determinisme echter vrij zeldzaam. Het wordt

meestal alleen op de prijzen toegepast, en dan in de regel

door ondernemers die ons proberen uit te leggen dat zij

van de infiatoire prins geen kwaad weten. Merkwaardiger-

wijze horen wij tegenwoordig ook deterministische ge-

luiden uit De Nederlandsche Bank opstijgen: het buiten-

land bepaalt ons kosten- en prijspeil. Dit argument kan

gemakkelijk tot een excuus voor inflatie worden om-

gesmeed; het werkt het fatalisme in de hand. Toch mogen

we niet aannemen dat de buitenlandse invloed ons in het

geheel geen speelruimte meer zou laten om binnenlandse

spiralen te onderdrukken. We hebben het althans jaren lang

geprobeerd, en niet zonder succes.

De actualiteit van de inkomenspolitiek wordt uiteraard

verder versterkt door de nieuwe wensen op het stuk van

de inkomensverdeling. Ook op dit terrein zijn wij minder

dan vroeger geneigd om de dingen op hun beloop te laten.

De menigvuldige pressiegroepen dragen voortdurend bij

tot de discussie doordat zij hun standpunten publiekelijk

verdedigen. De inkomensverdeling is altijd onderwerp

geweest van levendig gesprek en thans, bij een groeiend

inkomen, is dat meer dan ooit het geval. Doch de voor-

naamste inspiratie voor de pogingen om tot een inkomens-

politiek te komen ligt bij de wens, de hardnekkige prijs-

stijgingen de kop in te drukken.

Simpele en
ingewikkelde normen.

Als prijsstabiliteit het enige doel was van de inkomens-

politiek zou de ,,richtlijn” eenvoudig zijn: de aangroei

van de totale geldinkomens zou gelijk moeten zijn aan de

toeneming van de gemiddelde produktiviteit. Dit is de

,,ruimte” in onze economie, waarbij dan nog de variaties

in de ruilvoet moeten worden opgeteld, maar deze zijn

van jaar op jaar gering. Als bovendien een constante

categoriale verdeling wordt aanvaard houdt dit in, dat

öok de prijs van eèn produktiefactor ten ,hoogste ma
stijgen met de produktiviteit van die factor. Dit is een

simpele norm. Ingewikkeldheden ontstaan doordat men

de prijsstabiliteit niet aanvaardt als enig doel (in Nederland

willen sommigen lekker mee-infieren met het buitenland),

en speciaal als men de verdeling intussen wil wijzigen.

Het laatste doet zich . o.a. voor bij het optrekken van

bepaalde categorieën loontrekkers (in Nederland: de

,,denivellering” der hogere ambtenarensalarissen – een

flink stukje inflatie). Het doet zich voortdurend voor bij

het streven van vele oligopolisten, de pro duktiviteits-

aanwas geheel in eigen zak te houden door de verkoop-

prijs bij dalende kosten niet te verlagen – een gedragslijn

die onherroepelijk tot looneisen leidt, die dan wèl in de

prijs worden doorgegeven.

Pogingen om de verdeling te wijzigen zijn onophoudelijk

aan de gang. Of men ze in de normen voor de inkomens-

politiek moet verwerken is kwestieus. M.i. dient men er

erg mee op te passen en alleen in speciale dringende ge-

vallen de simpele regel te doorkruisen waarbij de produkti-

viteitsstijging per produktiefactor doorslaggevend is voor

de toelaatbare inkomensstijging
2).
Althans, als men de

inflatie wil afdempen. De reden voor dit conservatieve

standpunt, is van praktische aard: men krijgt anders

ingewikkelde normën, met veel mitsen en maren, waar

ieder het zijne in kan lezen, en die ampel gelegenheid bieden

om infiatoire doeleinden na te jagen. Met andere woorden:

door een inkomenspolitiek te ingewikkeld en te fijnzinnig

te maken, ondergraven wij haar. De spelregels moeten

simpel en hard zijn, zonder veel uitzonderingen, al was het

maar omdat ze zelfs in het gunstigste geval tôch nog over

treden worden. Maar dan is althans duidelijk wie ze

overtreedt.

De produktiviteitsregel is hard, zowel in politiek als in

calculatorisch opzicht. Neem als voorbeeld de arbeids-
produktiviteit. Er is geen econometrie voor nodig om te

voorspellen wat deze grootheid macro-economisch zal

doen: zij zal per jaar stijgen met 3 pCt., 4 pCt. of
5
pCt.

Misschien, alsiemand erg loszinnig wil zijn, voorspelt hij

6 pCt., of als hij zwartgallig wil zijn, 2 pCt. Nu kan een

criticus zeggen: dat is toch niet hetzelfde; 2 of 6, dat scheelt

200 pCt. Jawel, maar als wij over een langere periode

de jaarlijkse loonstijging weten te houden op, zeg,
5
pCt.

hebben we al veel bereikt. Het is dan nog wat aan de hoge

(dus inflatoire) kant, maar de inkomenspolitiek kan

functioneren. Bij explosies van 17 pCt. kan zij dat niet.

Mik dus op, zeg, 4 pCt. (het gemiddelde van 2 en 6 pçt.,

tevens het gemiddelde van de arbeidsproduktiviteits-

stijging over de afgelopen jaren, en bovendien het cijfer

dat de Engelsen, na veel gereken, hebben ,,gevonden”)

en schrik niet te zeer als er dan, ex post,
5
pCt. of een

enkele keer 6 pCt. uitkomt.

Zo’n harde norm voor de lonen heeft voorts het voor-

deel, dat men op die basis andere groepen, bijv. winst-

trekkers, in het gareel kan trachten te brengen. Met inge-

wikkelde calculaties over wat er zoal wenselijk zou kunnen

zijn terzake van loonstructuur, concurrentieniveau, en

inkomensverdeling in het algemeen, bereikt men dat in-

komensclaims als brandnetels opschieten en men staat er

hulpeloos tegenover.’ (Ik polemiseer nu tegen de theorie

van de S.-E.R. en de recente praktijk van de Stichting van

de Arbeid). Met 4 pCt. als richtlijn kunnen de verant-

woordelijke organen
nee
zeggen. Prijsverhogingen? Nee.

2)
Naar mijn mening is de gelijke beloning voor mannen en
vrouwen zo’n urgent geval, doch dit is een subjectieve opinie.

E.-S.B.
16-6-1965

549

Ziekenhuistarieven omhoog? Nee. Een c.a.o. die 8 pCt.

hoger ligt dan de vorige, terwijl de produktiviteit geen

bijzondere trekken vertoont? Nee. Zinloze verhoging van

de huren van oude woningen? Nee. Tenminste, als die

organen een werkelijke inkomenspolitiek willen. Als zij

dit niet willen (te moeilijk, te onpopulair, waarom zouden

we ons druk maken, leven en laten leven, het buitenland
bepaalt in laatste instantie onze inflatie) – dan is er geen

goud zo goed als een ingewikkelde filosofie en gecompli-

ceerde normen en richtlijnen.
Ik zeg dit alles omdat ik in het aanbevelen of het onder

nemen van pogingen tot ,,fijnregeling” – mislukte pogin-

gen overigens – een der redenen zie waarom het Neder-

landse systeem afbrokkelt. Niet omdat ik de macro-

produktiviteitsnorm nu â outrance op alle kleinere groepen

toegepast wil zien – niet op de loonvorming in alle bedrijfs-

takken bijv. Stijgt de ârbeidsproduktiviteit bijzonder

sterk in een sector, dan kan men daar met de lonen wat

royaler zijn, mits men bedenkt, dat de loonstijging in

andere sectoren daardoor bij het gemiddelde moet achter

blijven!’Dit is dan een uitzondering op de grove macro-

richtlijn. De uitzondering mag echter geen regel worden.
De micro-economie van de produktiviteitsmeting is daar

voor te onzeker, zoals wij nu maar al te goed weten. De

zwakke pogingen om de Nederlandse loonpolitiek te

decentraliseren hebben o.a. op die onzekerheidsmarges

schipbreuk geleden. In de daarover ontstane teleurstelling

en irritatie heeft men het kind (produktiviteitscriterium)

met hët badwater (methode-Roolvink) weggegooid. Wie

werkelijk een anti-infiatoire inkomenspolitiek wil, moet

een stevige bodem hebben om op te staan, en dat is de

macro-economische produktiviteitsontwikkeling. Niet de
betalingsbalans, de loon-prijsinfiatie in andere landen, de
rendabjljteit enz. Dat zijn allemaal excuses voor de infia-

toire zonde.

Loonpolitiek solo versus algemene inkomenspolitiek.

De verleiding is groot om de inkomenspolitiek te be-

perken tot loonpolitiek. Wij hebben dat in Nederland niet

gedaan, omdat we vanaf de jaren dertig al een pacht-

politiek hadden, sinds de oorlog een huurpolitiek en we de

prijspolitiek niet hebben opgegeven. Deze laatste opent

in beginsel de mogelijkheid voor een zekere winst(marge)

politiek. Op verschillende gronden, geen van alle erg over-

tuigend, wordt echter telkens bepleit, de winsten er maar

buiten te laten. Te weten: (a) prijs- en winstbeheersing

lukt niet, omdat prijzen niet controleerbaar zijn; kwaliteits-

verschüivingen en dergelijke versluieren de prijsvariaties;

(b) het hoeft niet, omdat de ondernemers reeds door de

marktsituatie in hun infiatoire neiging worden geremd

(wie zo redeneert heeft nooit van het oligopolie gehoord,

en overigens ook niet van de prijs – loon – prijsspiraal,

maar het argument wordt in ondernemerskringen veel

vernomen); (c) het mag niet, omdat van de ondernemers

geen gedrag kan worden gevergd dat in strijd is met de

markt (van de vakbonden dan wèl?); (d) het mag vooral

niet omdat winsten worden geïnvesteerd en dus goed zijn

voor de groei van het reëel inkomen.

Vooral op basis van dit laatste argument is door

E. Küng
3)
een schets gegeven van een even eigenaardige

als simpele inkomenspolitiek: het loonpeil moet laag

worden gehouden omdat lonen worden verbruikt, maar
daartoe kan men zich beperken. Laat de winsten gerust

3)
Op de conferentie in Kiel. De referaten worden gepubli-
ceerd.

opzwellen; zij dienen voor de produktievergroting van
morgen. In Küngs utopia consumeren de ondernemers

nauwelijks, de vakbonden aanvaarden iedere daling van

het arbeidsaandeel, de arbeiders komen niet op de ge-

dachte om te sparen, en de groei kan niet worden geremd
doordat de arbeiders over te weinig inkomen’ beschikken

om te investeren in hun kinderen. Het is het utopia van de

negentiende eeuw. Het lijkt ook een beetje op Zwitserland

waar de geweldige immigratie van buitenlandse arbeiders

de looninfiatie zonder expliciete dwang heeft uitgebannen.

Het systeem werd door Küng ook wel als calvinistisch

aangeprezen. Helaas lijkt het ook op Portûgal en Spanje,

landen zonder echte vakbonden en zonder oppositie.

In Küngs utopia moet men in ieder geval de statistici

afschaffen, en de vakbonden liefst eveneens. Nu, het laatste

is ook bij ons wel eens bepleit.

In de ‘realiteit van de westelijke landen moet een in-

komenspolitiek meer omvatten dan een loonpolitiek alleen.

Om economische redenen: ook andere inkomenscompo-

nenten, en speciaal de winsten, kunnen het prijspeil op-

jutten. Maar vooral ook om institutionele, of voor wie van

het woord houdt, sociaal-psychologische redenen. Door de

last op de arbeiders te leggen verlaagt een regering het

arbeidsaandeel; het kan in redelijkheid niet van de bonden

worden verlangd dat zij daarin berusten. Maar zelfs al

loopt het arbeidsaandeel niet terug (zoals in Nederland,

waar het gestegen is) dan nog dreigt op den duur een loon-

beheersing schipbreuk te lijden die de indruk wekt op een

eenzijdig ringeloren van één produktiefactor af te sturen.

Met onze loonpolitiek dreigt dit thans te gebeuren –

hoewel we een huurpolitiek, pach’tpolitiek en iets van een

prijspolitiek hebben, en hoewel de lonen de laatste jaren

aldoor infiatoir zijn verhoogd. Alleen al de voortdurende

aanvallen op de rudimentaire prijspolitiek, ook in dit

tijdschrift (al tien jaar lang), in Elseviers Weekblad, op

werkgeversvergaderingen, vormen een praktische belem-

mering voor de inkomenspolitiek en daarmee voor de

loonpolitiek. Idem voor wat betreft de negatieve instelling

die velen ten opzichte van de huurbeheersing hebben.

Dit wordt door de critici waarschijnlijk niet ingezien:

als zij van geen prijsbeheersing, huurbeheersing, pacht-

beheersing willen weten, maken zij tevens loonbeheersing

tot een hersenschim.

Nog meer samenhangen.

Een inkomenspolitiek kan echter op nog meer manieren

worden uitgehold. De ,,New Infiation” vormt een conflict

in de meest karakteristieke zin van het woord: ,,the more

there is of mme”, zei de hertogin in Alice in Wonderland,
,,the less there is of yours”. Het gedrag van de partijen bij

een dergelijk conflict wordt mede bepaald door andere

conflicten, die in de maatschappij aanwezig zijn. Zeer

algemeen: de kromme Lorenzcurve maakt het moeilijk,

redelijkheid van de lagere inkomenstrekkers te verlangen.

Meer speciaal, en om bij Nederland te blijven: een menings-
verschil in de comniissie-Verdam over de wenselijkheid van

arbeiderscommissarissen slaat terug op de mogelijkheden
van een inkomenspolitiek. Idem wat betreft de ideeën der

vakcentrales inzake de vermogensaanwasdeling. Idem wat
betreft de ,,bondsfondsen” (het wéörd alleen al!). Dit zou-

den allemaal mooie plannen zijn, indien zij werden aan-

vaard door alle betrokkenen. Nu dat niet zo is zullen zij

de sociale strijd en daarmee de inflatie prikkelen. En dat

geldt natuurlijk ook voor de economen die beweren dat

beheersing van prijzen en inkomens toch geen kans van
slagen heeft: de huren moeten vrij, grondprijzen mogen

550

E.-S.B.
16-6-1965

niet beheerst worden, de Phillips-curvedoemt ons tot de

keuze tussen inflatie en werkloosheid enz. Met al deze

taboes blokkeert men een inkomenspolitiek. Alle sociaal-

economische conflicten hangen nu eenmaal samen.

Een inkomenspolitiek vergt vôôr alles matiging, redelijk-

heid, begrip voor de spiralen die men zelf helpt veroorzaken

(en niet altijd buurman de schuld geven). Men kan een

dergelijk beleid alleen voeren in een land waar een com-

munis opinio bestaat over de wenselijkheid ervan. Om een

bekende formule te gebruiken: een land kan een inkomens-

politiek hebben als het dit werkelijk wil. In een land met

communistische vakbonden heeft zo’n politiek geen kans,

en dat sluit Frankrijk en Italië al bijna uit. In een land

waar de werkgevers ,,anti-labouristic” zijn, lukt het ook
niet (Duitsland). Wie de politieke situatie in België kent

maakt zich geen illusies over een inkomenspolitiek in

dat land. En als een inkomensbeleid in aanleg bestaat en

grote groepen aanvaarden het niet, clan gaat het teloor.

Dat staat nu bij ons te gebeuren.

Instrumenten.

Natuurlijk zijn goede bedoelingen alleen niet genoeg.

Er moeten ook instrumenten en apparaten voorhanden

zijn. Raden en commissies zijn in ieder land wel te maken.

Zo werd in Engeland in 1962 de ,,National Incomes

Commission” opgericht (geïnspireerd door Selwyn Lloyd)

en in 1964 de ,,National Board for Prices and Incomes”.

Een ,,Statement of Intent”, zoals Minister Brown in

december 1964 uit het Britse bedrijfsleven heeft gewrongen,

is desnoods ook in andere landen wel te versieren. Maar

met de juridische machtsmiddelen is het moeilijker gesteld.

Prjsmaatregelen vereisen een vorm van wetgeving die in

de meeste landen (uitgezonderd: Noorwegen en Neder-

land) slechts als curiosum aanwezig is, en de herleving en

activering van deze juridische grondslag riekt bij velen

naar de ingrijperj uit de oorlogstijd. Formele loonplafonds

zijn in bijna alle landen nog veel suspecter; al
zou
men

kunnen verdedigen dat de vakbonden van de plafonds een

zekere vergemakkeljking van hun positie mogen ver-

wachten – de ,,wage drift” die eei doorn in het vlees van

‘de vakbond kan zijn, neemt er door af – toch zal geen

buitenlandse vakbond zoiets aanvaarden. Dat kan alleen

bij ons (of moet ik reeds de verleden tijd gebruiken?).

Een regering moet zeer sterk staan, waarschijnlijk sterker
dan de huidige Britse, om deze juridische instrumenten te

scheppen. Het is in Engeland trouwens niet de bedoeling,

juridische middelen te gebruiken. De Board kan weliswaar

in speciale gevallen aanbevelingen doen en ,,parties will

be expected to take any action that may be required in

their respective spheres of responsibility”. Maar, zo gaat

de ,,Statement of Intent” verder, ,,persuasion and the

presence of public opinion will be relied upon to ensure
that the findings and recommendations of the Board are

accepted by the parties concerned”. Het woord ,,ensure”

is hier hoopvol gebruikt, en zeker geen voorbeeld van de

Britse kunst van het understatement. Van enige ,,zeker-
heid” is geen sprake. Werkelijke instrumenten voor een

inkomensbeleid zijn in Engeland niet meer gebruikt sinds

Stafford Cripps zijn loonbeleid in 1950 door de Korea-

prijsstijgingen moest opgeven
4).

Nu is het geenszins mijn bedoeling te ontkennen dat

overleg in commissies, afspraken, ,,Seelenmassage” en de

4)
De ,,pay-pause” van 1961-1962 sloeg voornamelijk op de publieke sector. Daar zijn natuurlijk wel de instrumenten aan-
wezig, maar zij zijn niet te hanteren als overal elders de loon-
inflatie vrolijk doorgaat.

E.-S.B. 16-6-1965

551

elk aandeel

‘Vereenigd.

Bezit van

1894
,

vormt’ in

feité een

deskundig

samengestelde

aandelen-

portefeuille

Dit is mogelijk, omdat ‘Veree-
nigd Bezit’ een beleggingsmaat-
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhou-
ders belegt in circa 200 zorgvul-
dig geselecteerde fondsen. Zo-
doende wordt een belang ver-
kregen bij tal van bedrijfstakken
in binnen- en buitenland. Elk
aandeel ‘Vereenigd Bezit van
1894′ verschaft U een aantrek-
kelijk rendement met beperking
van risico.

Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.

N.V. VEREENIGD

.BEZIT VAN 1894,

BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ
Westersingel 84, Rotterdam

De voordelen van aandelenbeit

met beperking van risico

(1.1W.)

(1. M.)

invloed van de publieke opinie van belang zijn. Integen-
deel, dit alles is strikt nodig, en hoe meer men erop ver-

trouwen kan, hoe beter. Maa( het is niet genoeg. Een

inkomensbeleid kan het element van potentiële jtiridische

dwang niet ontberen, al moet men hopen dat deze dwang

slechts bij uitzondering hoeft te worden gebruikt. De stok

achter de deur is nuttig om te laten zien dat het ernst is,

en om te voorkomen dat groepen of individuele onder-

nemers uit de band springen. Dit laatste kan niet worden
getolereerd omdat het cumulatieve effecten zou hebben,

zowel economisch als psychologisch. Wat de lonen betreft

moeten vooral de sterke, expansieve bedrijfstakken preven-

tief in de hand worden gehouden; de verleiding is daar

veel te groot om de macro-economische richtlijn uit het

oog te verliezen. En dat is toch het begin van alle inflatie.

De spiralen moeten zoveel mogelijk in de kiem worden

gesmoord.

Ook hier geldt weer de eenvoudige waarheid, dat een

inkomensbeleid moet worden gedragen door alle betrok-

kenen. Teveel dwang is immers onaanvaardbaar; doch

anderzijds wordt dwang nodig als er groepen zijn die zich

niet aan de spelregels houden. Daardoor hangt een in-

komenspolitiek altijd
aan de zwakste schakel in de keten:
aan de kortzichtigen, die te goeder trouw de kans grijpen

(en zo bij anderen ,,achterstanden” scheppen); en verder

aan de graaiers, de matsers, de schreeuwers in de extremis-
tische pers. Het is geen bemoedigende gedachte.

Opbouw en afbraak.

Uit het bovenstaande moge gebleken
zijn
dat de weg

van de inkomènspolitiek bezaaid is met struikelblokken.

Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat er in de diverse

landen tot nu zo weinig van terecht is gekomen. Misschien

is het een hoopgevend teker dat er in verantwoordelijke

kringen, in Engeland, in Frankrijk, zelfs in Duitsland, vrij

veel overeenstemming bestaat over de wenselijkheid van

een inkomensbeleid, al zouden cynici kunnen opmerken

dat daarbij soms sprake is van hypocrisie en praatjes voor

de tribune, en al moet ieder toegeven dat deze officiële

uitspraken niet inhouden, dat de verantwoordelijke mensen

nu ook werkelijk de nodige instrumenten in het leven willen

roepen en gebruiken. Ik zou echter toch geneigd zijn van

een zekere vooruitgang te spreken, omdat men op de lange

duur – en de achter ons liggende periode van de inflatie-

bestrijding is, in het licht van de eeuwigheid, nog slechts

kort geweest -. toch heil moet verwachten van de ophel-
dering van de publieke opinie. Demensen moeten weten

dat zij het zelf zijn, die de inflatie maken, en niet de buren

of het mannetje in de maan. De Nederlandse vakbonden

hebben hier ook wel wat aan gedaan, zij het niet genoeg.

(Het woord ,,looninflatie” wordt in hun vocabulaire node

gemist). Er is hier nog veel ruimte voor verbetering, en

die zal er op lang zicht toch wel komen. Ook de bijdrage

van de internationale organen aan de menings- en besluit-
vorming – ik denk vooral aan de studie van de O.E.S.O.
5)

– is op den duur niet te verwaarlozen.

Daarom is het des te meer te betreuren dat in Nederland

de zaak meer en meer afbrokkelt. De recente voorstellen

van de vakcentrales houden in dat College en Stichting

bijna geheel van hun bevoegdheden worden ontdaan en

dat de loonmaxima verdwijnen. Daarmee
zijn
de centrale

bevoegdheden op loongebied vrijwel verdampt. De kleine

mogelijkheid die in deze voorstellen openblijft voor het

overheidsingrijpen in de loonvorming is natuurlijk onvol-

doende om de inflatie tegen te houden. Als deze voorstellen

worden uitgevoerd, gaat de Nederlandse inkomenspolitiek

naar de haaien. Ik twijfel er niet aan dat dit inderdaad zal

gaan gebeuren; ik heb trouwens voorspeld dat het ervan

komen zou
6),
namelijk op het moment dat de bevoegd-

heden van het College materieel aan de Stichting werden

overgedragen. In weerwil van alle grootspraak en zalving

der betrokkenen was het duidelijk dat dit orgaan de

problemen niet aankon. Zo maakt men een systeem kapot.

Het valt overigens te vrezen dat vooral de vakbonden

van het institutioneel verval van de Nederlandse inkomens-

politiek te lijden zullen hebben. Deze afbraak versterkt

immers de positie dergenen, die maar één middel deugde-

lijk achten om de looninfiatie te keren: werkloosheid.

De wens naar een deflatoire politiek is levendig bij velen.

In Engeland bestaat zij vooral bij T. W. Paish, van wie

bekend is dat hij invloed had op de vorige regering
7).

Bij ons zegt men het niet openlijk, maar de wens leeft

vooral
bij
degenen die vinden dat de arbeider op zijn

plaats moet worden gehouden. Loon-prijsinfiatie ver-

sterkt de reactionaire krachten in een samenleving, al is het

gelukkig niet gezegd dat zij nu ook de overhand zullen

krijgen. Een echec van de loonpolitiek zal voorts de prijs-

politiek aantasten. De pachtpolitiek staat reeds onder

zware druk. Met huurpolitiek alleen kan men geen in-

komenspolitiek rond
krijgen,
en het valt trouwens niet in

te zien hoe wij van de eigenaren van oude woningen

inkomensoffers kunnen vragen als iedereen van de vrije

markt wil gaan profiteren. Wie aldoor stenen uit een

gebouw trekt moet zich niet verbazen als het omvalt.

Het is geen opwekkende gedachte dat Nederland afbreekt
wat andere Europese landen trachten op te bouwen. Maar

er kan althans een les uit deze melancholieke geschiedenis

worden getrokken: een inkomenspolitiek is, om nog eens

een andere beeldspraak te gebruiken, een teer plantje.

Het moet met liefde worden opgekweekt. Een land dat

daartoe niet bereid is, zal hèt niet zien gedijen.

Groningen.

J. PEN.

,,Policies for Price Stability”
1962
en
,,Policies for Prices, Profits and Other
Non-Wage Incomes”
1964.
Het zijn beide
produkten van de weikgroep no.
4
onder
voorzitterschap van P. de Wolf.

,,The Strange Adventures of Dutch
Wage Policy” in ,,British Journal of
Industrial Relations”,
1963,
blz.
329.

Vgl. S. Bnittan: ,,The Treasury under
the Tories
1951-1964″,
Pelican,
1964,
blz.
294.

Adverteer in ,,E.-S.B.”

552

E.-S.B.
16-6-1965

De invloed van de forse loonsverhoging op de bedrijfs-
uitkomsten in de kleine en middelgrote ondernemingen
in de detailhandel is gunstiger geweest dan aan-
vankelijk, in het algemeen, in deze sector werd ver-
wacht. Aan de hand van enkele thans beschikbare
statistische gegevens is een stijging van de gemiddelde
nettowinst per ondernemer voor de gehele detailhandel
geraamd welke vrijwel gelijk is aan de stijging van de
geldomzet, t.w. ca. 12 pCt.
;
een toeneming die even-
eens vrijwel gelijk is aan die van het nationaal inkomen.
Ervan uitgaande dat voor de afzonderlijke branches
bij benadering ook geldt dat de gemiddelde nettowinst
in 1964 eenzelfde groei vertoonde als de omzet, kan
uit de grote verschillen tussen het omzetverloop in een
aantal branches worden afgeleid dat de stijging van de
gemiddelde nettowinsten in deze branches sterk ver-
schillend zal zijn geweest. Voor het merendeel der
branches zal deze stijging geringer zijn geweest dan
die van het loonniveau.

Het midden- en

kleinbedrijf in de
detailhandel in 1964

onder invloed van de

sterke loonsverhoging

Inleiding.

Over de gevolgen van het ‘eind 1963 overeengekomen

loonakkoord op de bedrijfsresultaten in 1964 waren de

ondernemers in verschillende sectoren van het bedrijfsleven

aanvankelijk somber gestemd. Dit gold vooral ook voor

de ondernemers in de kleine en middelgrote bedrijven in de

sector detailhandel. De hogere omzetten zouden – zo

was in het algemeen de verwachting – (lang) niet voldoende

compensatie bieden voor de gestegen kosten om te kunnen

leiden tot een stijging van de inkomens van ongeveer gelijke

omvang als de overeengekomen loonsverhogingen.

Op grond van de gerealiseerde omzètstijgingen zijn de
verwachtingen in de loop van het jaar optimistischer ‘ge-

worden. De in 1965 verschenen jaarverslagen der grote

ondernemingen, zomede de desbetreffende gegevens van

het Centraal Planbureau, hebben het beeld omtrent de

situatie in 1964 duidelijker gemaakt. De indruk bestaat

dat, over het geheel genomen, de economische toestand
in het bedrijfsleven is meegevallen, doch dit neemt niet

weg dat er grote verschillen bestaan tussen de onderscheiden

bedrijfstakken. Deze indruk geldt ook, voor de situatie in

het midden- en kleinbedrijf in de detailhandel.

Enkele relevante algemene gegevens over de economische

situatie in 1964.

Het spreekt vanzelf dat er een nauw verband bestaat

tussen de toëneming van het nationaal inkomen en de

omzetten in de detailhandel. De stijging van het nationaal
inkomen beliep, volgens gegevens van het Centraal Plan-

bureau, 12,5 pCt. naar waarde en
5,5
pCt. naar volume.

Aangezien het aandeel van de consumptieve bestedingen

door gezinshuishoudingen
(58,5
pCt.) vrijwel niet ver-

anderde in vergelijking tot vorige jaren, was de stijging

dezer bestedingen (ca. 12 pCt.) vrijwel gelijk aan die van

het nationaal inkomen. De bestedingen, gecorrigeerd voor

prijsstijging (6 pCt.), lagen 6 pCt. hoger dan, in 1963.

Voor de onderdelen van het consumptiepakket lag de toe-

neming der bestedingen verschillend, vooral de stijging

naar volume.

Het officiële looniiiveau – van de zgn. regelingslonen –

lag in 1964 16 pCt. hoger dan in 1963. De totale loonsom

steeg 20 pCt. (in 1963 en in 1962 11 pCt. en in 1961 8 pCt.

t.o.v. de voorafgaande jaren).

TABEL 1.

Stijging

der

consumptieve

bestedingen
Bestedingscategorieën
van gezinshuishoudingen
in guldens

in volume

Voedings- en genotmiddelen
12 pCI.
1

3 pCt. Duurzame consumptie-
18 pCt.
1

13 pCI.
goederen

……………..
Overige goederen en diensten
12 pCt.
5 pCt.

De betekenis van de zeer sterke loonsverhoging in 1964 voor

de detailhandel en in het bijzonder voor het midden- en

kleinbedrijf.

Het aanvankelijk pessimisme in de kringen van het

midden- en kleinbedrijf was wel verklaarbaar. In ver-

schillende sectoren van de dienstverlening bestaan immers

geringe mogelijkheden om
stijging
van loonkosten te com-

penseren door arbeidsbesparende werkmethoden in te

voeren. De mogelijkheden om door verbetering van de

produktiviteit de stijging van kosten op te heffen zijn hier

dan ook ongunstiger dan buy, in de industrie en in de

landbouw. De dienstverlening in ruime zin zal,
in
het.

algemeen, relatief duurder worden naarmate de lonen

stijgen; een verschijnsel dat zich bijv. in de Verefiigde

Staten reeds vele jaren manifesteert.

De vraag rijst in welke mate in
1964
compensatie
voor de
gestegen
kosten
is gevonden door hogere omzetten en mede

ten gevolge hiervan door verbetering van de produktiviteit

en/of door verbetering van de brutomarges. Hierin ligt

opgesloten de vraag, of een zodanige compensatie behalve
een dekking van de hogere kosten nog een
stijging
van het

ondernemersinkojnen
heeft toegelaten, en zo ja, ,of deze

ongeveer gelijke tred heeft gehouden met de stijging van

de lonen.

Deze vraag is nog niet concreet te beantwoorden, omdat

feitelijke gegevens over debedrjfsuitkomsten in 1964 nog

niet beschikbaar zijn. Wel kan op grond van enkele statis-

tische gegevens een globale schatting worden gemaakt van

de vermoedelijke stijging van de nettowinst in de sector
detailhandel als geheel. Verderop zal aan deze schatting

aandacht worden besteed.

Uit déze gegevens valt voorts op te maken dat er ten deze

aanzienlijke verschillen bestaan tussen de onderscheiden

branches, hetgeen allerminst bevreemding wekt. De ver

scheidenheid in de middenstand is immers groot, hetgeen

E.-S.B. 16-6-1965

553

een wezenlijk kenmerk van deze sector is. Het is o.a. een

verscheidenheid in de mogelijkheid
kostenstijgingen
op te

vangen, die zowel te constateren valt tussen de onder-

scheiden branches als tussen de ondernemingen binnen elke
branche.

De divergentie tussen de pessimistische beschouwingen

die somtijds omtrent de middenstand worden vernomen en
de vaak gehoorde opvatting van buitenstaanders dat zovele

middenstanders in (grote) welstand leven, is dan ook wel

verklaarbaar. Er zijn in de middenstand nu eenmaal

categorieën die achterblijven
bij
de algemene economische

ontwikkeling, doch er zijn gelukkig ook vele levens-

krachtige middenstandsbedrjven die deze ontwikkeling

goed kunnen volgen; een deel daarvan kent zelfs een eco-

nomische groei en een daarmede gepaard gaande ontwikke-

ling in het inkomen die bepaald gunstig afsteekt
bij
de

jaarlijkse
stijging
van het nationaal inkomen per hoofd

van de bevolking.

Deze constatering krijgt voor het jaar 1964 een bijzonder

accent, omdat de economische situatie, vooral ten gevolge

van de sterke loonsverhogingen, scherpere scheidingslijnen

heeft getrokken dan in de voorafgaande jaren het geval was.

De loonsverhogingen oefenen immers hun invloed uit naar

twee kanten.
Enerzijds
werken deze kostenverhogend,
anderzijds zijn zij oorzaak van
stijgende
geldomzetten.

Het ligt voor de hand dat er branches (of andere categorieën

van ondernemingen) zijn waar de kostenverhogende factor

betrekkelijk ongunstig is geweest (relatief hoog aandeel

van de loonkosten in de totale kosten) en waar bovendien

de gestegen koopkracht in geringe mate in hogere omzettën

tot uitdrukking is gekomen. Er zijn echter andere branches

waar de eerste factor een minder ongunstige uitwerking

heeft gehad en waar bovendien de gestegen koopkracht een

(zeer) gunstige invloed heeft uitgeoefend op de omzetten.

Daartussen• liggen branches of categorieën waar de ge-

zamenlijke invloed van beide factoren een meer normale

– gemiddelde – uitwerking heeft gehad.

Behalve de beide zo juist genoemde factoren (loonquote

en inkomenselasticiteit) zijn er nog andere die nuances

teweegbrengen. De invloed van al deze factoren is uiter-

aard niet beperkt tot die in het afgelopen jaar. Het zijn

structurele, conjuncturele en incidentele factoren die in de

– loop van de laatste jaren divergenties hebben veroorzaakt,

zowel tussen de branches als binnen deze branches. Zo

hebb’en o.a. regionale verschillen (expansie- en expulsie-

gebieden; oude en nieuwe stadswijken), de invloed van de

bedrjfsgrootte op de mogelijkheden zich bij nieuwe

ontwikkelingen aan te passen en vooral ook verschillen

in de kwaliteiten van de ondernemers mede hun invloed

uitgeoefend.

Gunstige resp. ongunstige factoren kunnen samenvallen

en dientengevblge elkaars invloed versterken. Bij een geheel

van ongunstige factoren bestaat er – in de loop der jaren –

een spiraalbeweging naar beneden. De betrokken bedrijven

blijven relatief achter in bedrjfsgrootte en in de hoogte en

in het verloop van het inkomen. Een deel dezer bedrijven

valt op de duur af. Wanneer een aantal gunstige factoren

samenvalt en elkaar versterkt zien wij een spiraalbeweging

naar boven. De gunstige inkomens leiden tot versterking

van het vermogen, hetgeen goede mogelijkheden biedt voor

modernisering en uitbreiding (ten dele door het vestigen

van filialen). Een deel van deze bedrijven groeit uit tot

middelgrote, sommige zelfs tot grote ondernemingen. In

een periode van snelle economische ontwikkelingen, zoals

wij die de laatste jaren hebben gekend, wordt de afstand

tussen degenen die de kansen weten te grijpen en degenen

die daartoe niet in staat zijn, steeds groter. Deze kansen

liggen o.a. branchegewijze en regionaal nogal verschillend.

Een relatief ongunstig beeld vertonen de laatste jaren de

niiddenstandsondernemingen in een deel van de levens-

middelenbranches. De inkomenselasticiteit is voor levens-

middelen, in het algemeen, betrekkelijk gering en bovendien

bestaat in deze sector van de detailhandel reeds sinds vele
jaren een sterke concurrentie met de grote ondernemingen

en met de verbruikscoöperaties. De relatieve vermindering

van het aantal kleine en middelgrote ondernemingen t.o.v.

de toenemende bevolking is hier dan ook groot te noemen.

In 1964 bedroeg bijv. de vermindering van het aantal

vestigingen zowel in de detailhandel in groenten en fruit

als in de kruideniersbranche 3pCt.

Na deze meer algemene beschouwing zullen wij trachten

een – zij het globaal – beeld te geven van de feitelijke

invloed van de forse loonsverhoging op de bedrijfsuitkom-

sten in 1964.

Raming van de invloed van de loonsverhoging op de bedrijfs-

uitkomsten in 1964.

Voor een aantal branches in de detailhandel zijn ge-

gevens gepubliceerd door het C.B.S. over het gemiddeld

fiscaal inkomen
1).
Uit een vergelijking van deze gegevens

met de ontwikkeling van de omzetten in de periode
1954-

1962
2)
kan worden afgeleid dat voor de meeste dezer

branches de
stijging
van de gemiddelde nettowinst niet is

achtergebleven bij de omzetstijging en in het algemeen zelfs

wat sterker is geweest. Voor enkele branches zijn bedrijfs-

economische gegevens van het E.I.M. tot 1963 beschik-

baar. Déze vertonen van 1961 op 1963 hetzelfde beeld;

de nettowinst (uitgedrukt in procenten van de omzet)

was in 1963 gelijk of enkele tienden van procenten hoger

dan in 1961.

Globaal gesproken kan daarom worden geconcludeerd,

dat tot en met 1963 de nettowinst gemiddeld niet is achter-
gebleven bij de groei van de geldomzetten, doch evenredig

dan wel wat sterker is gestegen. De
vraag is
nu of deze

ontwikkeling zich
ook in
1964
– bij een sterkere loon-

stijging dan in elk der voorafgaande jaren – heeft voor-

gedaan.

Aan de hand van de op dit moment ter beschikking

staande gegevens zal een indruk worden gegeven van de

globale ontwikkeling van opbrengsten, kosten en netto-

winsten in 1964. De opbrengsten voor de detailhandel

hangen af van de omzetten en van de brutowinstmarges.

De totale detailhandelsomzet steeg in 1964 met 12 pCt.

Ook bij een eventueel iets teruglopend marktaandeel van

het midden- en kleinbedrijf kan worden gesteld dat de

omzetstijging voor deze categorie als geheel hierbij niet

veel zal zijn achtergebleven.

De verandering in de proc3ntuele brutowinstmarge is

niet bekend, doch vertoont – zoals in het verleden is

gebleken – voor de totale detailhandel van jaar op jaar

slechts geringe veranderingen. Er is reden om aan te

nemen dat de brutomarge met ca. 0,5 pCt. van de omzet
zal zijn gestegen, op grond van de door de overheid toe-

gestane doorberekening van
5
pCt. van de loonkosten en

voorts door toeneming van het aandeel artikelen van hogere

kwaliteit. Het loonniveau steeg in de detailhandel met

• 1)
C.B.S.: ,,Maandstatistiek van het Financiewezen”, april
1960, augustus 1962, juli 1963, februari 1965. Het fiscaal inkomen
heeft betrekking op het zgn. kerninkomen, d.i. de fiscale winst
die de belastingplichtige
in zijn bedrijf
heeft behaald.
2)
Ontleend aan gegevens van het Economisch Instituut voor
het Midden- en Kleinbedrijf (E.1.M.).

554

E.-S.B. 16-6-1965

ongeveer 15
pCt.,
waarvan
5
pCt. in de prijzen mocht

worden doorberekend. Het prijsniveau van de overige

kostenposten steeg gemiddeld met 6 pCt. De stijging van

het prijspeil van de totale te compenseren kosten zal,
gegeven de verhouding tussen loonkosten en overige

kosten, ongeveer 8 pCt. hebben bedragen..
Daarnaast moet rekening worden gehouden met hogere,
absolute, kosten als gevolg van de toeneming (met 6 pCt.)

van de verkochte hoeveelheden. Deze kosten zullen minder
dan evenredig met deze hoeveelheden zijn gestegen. Ervan

uitgaande dat het volume van de kosten met ongeveer

tweederde van de
stijging
der verkochte hoeveelheden zal

zijn toegenomen (derhalve met ca. 4 pCt. van de omzet),

zal de
totale
kostenstijging ongeveer 12 pCt. (8 + 4)

hebben bedragen.

Bij een stijging van de omzet van 12 pCt. kan de toe-
neming van de nettowinst derhalve worden geraamd op

ca. 12pCt.; een stijging die vrijwel gelijk is aan die van het

nationaal inkomen. Uit vergelijking van de stijging van de

nettowinsten
3)
met de ontwikkeling van de regelingsionen

en met de loonsom per type werknemer blijkt dat voor de

onderzochte detailhandelsbranches in totaal de netto-

winsten in de periode 1954-1962 sterker zijn gestegen. Dit

zal voor 1964
niet
hèt geval zijn geweest. Immers, tegenover

een stijging van de totale detailhandelsomzet in 1964 van

12 pCt. en een geraamde toeneming van de nettowinst van

ongeveer gelijke grootte, stond een toeneming van de loon-

som per type werknemer in bedrijven van 16 pCt. Voor dat

jaar zal een stijging van de gemiddelde nettowinst in de

kleine en middelgrote ondernemingen voor de gehele

detailhandel dan ook zijn achtergebleven
bij
de stijging van

het loonniveau in bedrijven. Dit algemene beeld geldt

uiteraard niet zonder meer vôor de onderscheiden branches.

Voor de afzonderlijke branches
zijn
over 1964 alleen

gegevens over de omzetontwikkeling beschikbaar. Indien

ervan wordt uitgegaan dat voor de branches
bij
benadering

ook geldt dat de gemiddelde nettowinsten in 1964 een-

zelfde groei vertoonden als de omzet in de desbetreffende

branches, dan kan de hiernavolgende tabel omtrent de

omzetontwikkeling
bij
bijna twintig detailhandeisbranchés
resp. -subbranches een globale indicatie geven omttent de

ontwikkeling van de nettowinst in de onderscheiden

branches in dat jaar.

TABEL 2.

Stjjging (in procenten) van de geldomzetten in het midden- en

kleinbedr jij in 1964 t.o. v. 1963 in een aantal branches in de

detailhandel

3)
Ontleend aan de in .noot 1 genoemde statistieken van het
C.B.S.

branche

1
pCt.

voedingsmiddelen:
7
aardappelen, groenten en fruit

………………….
10
11

(zelf bedieningszaken)
………………..
II II

Duurzame consumptiegoederen:
10
textiel totaal

………………………………
10
4

kruideniers (bedieningszaken)
…………………..

10

melk- en zuivelprodukten

……………………..

8 12
8
18
19
meubelen e.d.

…..
…………………………
.
huishoudelijke artikelen

……………………….
9

niet-gespecialiseerd

……………………..

boekhandel

………………………………..
kantoorboekhandel

…………………………
14

herenmode-artikelen
…………………….
heren- en jongensconfectie

……………….
damesconfectie

………………………..

gouden en zilveren werken, juwelen en uurwerken
….
25

kledingstoffen

…………………………
schoeisel

…………………………………..

Genotmiddelen:
13
II
alcoholhoudende en alcoholvrije dranken

……….
.
tabaksfabrikaten

………………………
….
.

Overige branches:
14
drogisten

………………………………..
.
parfumerieën (speciaalzaken)

………………….
18

Bron:
E.I.M. –

Vergelijking van de stijging van de geldomzetten met de

stijging van de loonsom per werknemer in de desbetreffende

bedrijven (16 pÇt.) geeft het volgende beeld.

In de sectör voedings- en genotmiddelen is in 1964 de

omzetstijging van alle onderzochte branches in déze sector

enkele procenten achtergebleven bij de loonstijging in dat

jaar, zodat aangenomen mag worden dat de ontwikkeling

van de bedrijfsresultaten in deze sector eveneens bij de

loonstijging is achtergebleven.

Wat de branches in de sector van de duurzame con-

sumptiegoederen betreft, boekten in 1964 alleen de detail-

handel in meubelen, de detailhandel in huishoudelijke

artikelen en de detailhandel in gouden en zilveren werken,

juwelen en uurwerken omzetstijgingen, welke groter waren

dan de loonstijging, -zodat alleen in deze branches de

bedrijfsresultaten in vergelijking met de loonontwikkeling

een sterkere groei te zien zullen hebben gegeven.
Dit laatste zal ook in de parfumeriebranche het geval

zijn geweest.

‘s-Gravenhage.

Drs. P. M. VAN NIEUWENHUYZEN.

DE ARBEIDSMARKT

Het maandverslag van het Ministerie van Soci-

ale Zaken en Volksgezondheid over de arbeids-

markt per ultimo mei staat in het teken van een

seizoendaling van de werkloosheid. De seizoen-

werkloosheid dâalde nl. tot 1.000 (april 1965:

4.000). De daling deed zich vooral voor onder het

bouwvakpersoneel, landbouwpersoneel en losse

arbeiders. Voorts was er een daling van de

wrjvingswerkloosheid met ca. 1.000 tot 8.000.

De geregistreerde arbeidsreserve van mannen

daalde van 27.167 tot 22.726. De bezetting van

aanvullende werkgelegenheidsobjecten daalde met

bijna 750 tot 2.229. Het aantal werklozen ver-

minderde van 24.194 tot 20.497.

Het aantal openstaande aanvragen naar man-

nelijk personeel steeg van 82.755 tot 88.152.

Hierbij had een getal van 3.600 betrekking op

jongeren, waarbij werd geanticipeerd op het aan-
bod, dat in de komende maanden van de scholen

zal komen. Toch, was de openstaande aanvraag

naar mannelijk personeel minder t.o.v. mei 1964.

Dit verschil manifesteert zich in hoofdzaak in

seizoengevoelige beroepsgroepen als levens- en

genotmiddelen, landbouw en horeca, hetgeen

hoofdzakelijk wordt toegeschreven aan het ver-

schil in weersomstandigheden. Daarnaast ver-

oorzaakten de moeilijke omstandigheden in de

textielindustrie een geringere openstaande vraag

naar textielarbeiders.

E.-S.B. 16-6-1965

555

Een nieuwe conceptie in computers: /
de Honeywell SERIE 200 die met uw groei meegroeit

f41

rfl

556

E.-S.B. 16-6-1965

Er is geen bedrijf dat met een computer begint of het zal
groeien en groeien en groeien. Dan is er één probleem: zal de
computer meegroeien? Honeywell heeft dit probleem voor u
weten op te lossen met de SERIE 200 computers. Deze nieuwe

conceptie in computers geeft u uitbreidingsmogelijkheden iii alle richtingen: Dimensional Data Processing. Daarmee stelt
Honeywell u letterlijk in staat uw eigen Computersysteem te
bouwen. U stemt uw computer af op uw behoeften van vandaag
en u breidt hem uit terwijl u groeit en groeit en groeit. Hebt u
interesse voor deze nieuwe conceptie, lees dan verder.
Dimensional Data Processing stelt u in staat de verwerkings-
en geheugencapaciteit die uw. informatieverwerking vereist,
exact te kiezen. U selecteert uiteen scala van mogelijkheden pre-
cies diesnelheden voorgeheugen en randapparatuur die optimaal
aan uw doet beantwoorden. Kortom: u maakt uw systeem niet
groter dan nodig is, want u kunt te allen tijde uitbreiden.

De Honeywell SERIE 200-is opgebouwd rond een vijftal cen-
trale verwerkingseenheden en biedt demeest uitgebreide keuze in
randapparatuur. Het hart van deze nieuwe conceptie wordt
gevormd door de H-200, die zijn succes.dankt aan zijn hoge
interne snelheid met sirnultaniteit van randapparatuur en
zijn zeer gunstige prjsklasse. Zijn prjs/prestatieverhouding
wordt door geen concurrerende computer overtroffen.

De SERIE 200 biedt alle mogelijkheden voor datatransmissie,
verschillende vormen van massageheugen en wetenschappe-
lijke toepassingen. Uitbreiding vindt plaats door toevoeging

van kleine elementen die uw 200 systeem altijd ‘op maat’
– houden. De SERIE 200 is de enige serie die beschikt over
‘software’, welke reeds in honderden installaties beproefd is.

Deze ‘soft’.yare’ dimensie omvat assembiers, een COBOL
compiler voor commerciële toepassingen en een FORTRAN
-compiler voor wetenschappelijke toepassingen. Voorts een
‘operating system’, een volledige serie van in- en uitvoerrouti-

fles, programma’s die van Honeywell’s supersnelle sorteertech-
• nieken gebruik maken, subroutines voor standaard mathema-tische bewerkingen zoals worteltrekken en drijvende komma,
routines voor het simuleren van ponskaartbewerkingen en voor
het genereren van programma’s.

Volledige comptabiliteit van programm’s binnen de gèhele
SERiE 200 verschaft u zekerheid dat uw kostbare investering
in programmeringskosten is veilig gesteld;Bovendien kunnen,
met Honeywell’s exclusieve ‘Liberator’, bestaande programma’s
van concurrerende computers zonder herprogrammering of

hertraining van personeel op de Honeywell computers gebruikt
worden.

En achter de SERIE 200 staat de service en systeemreputatie
van het wereldconcern Honeywell met zijn groot aantal com-
puterinstallaties over de gehele wereld.

120
Deze verwerkingseenheid is de kleinste uit de

SERIE 200. Dit ‘intern geprogrammeerde’ magneetbandsys-
teem is in zijn categorie het laagst in prijs. Het is sneller dan

vele grotere systemen. De cyclustijd bedraagt 3 microseconden
per teken en de geheugencapaciteit reikt van 2.048 tot 32.768

posities. De 120 is ideaal voor bedrijven die van meet af aan
op éche ‘data procesing’ met onbeperkte groeimogelijkheden
willen overgaan. De koopprijs van een 120 kaartsysteem ligt

nog onder f 300.000.- en van een volledig tapesysteem onder.
f500.000.-.

200
Vijftien maanden geleden vond in Amerika de intro
ductie van de 200 plaats. Dit betekende op slag de technische
veroudering van duizenden computers. Inmiddels zijn er van

de Honeywell 200 al meet dan 300 afgeleverd terwijl nog enige
honderden in bestelling zijn. De 200 kan gelijktijdig lezen,
schrijven,’drukken, ponsen en rekenen. Zijn prestaties zijn

indrukwekkender dan die van duurdere concurrerende syste-
men. De cyclustijd is 2 microseconden per teken en de geheu-
gencapaciteit reikt tot 65.536 posities.

1200
De 1200 is door zijn hogere snelheid en grotere
capaciteit bijzonder geschikt als ‘management information’ of
‘real time’ systeem. Speciaal in die sectoren van uw bedrijf,
waar de computer zichzelf betaalt, zoals in produktie- en
voorraadcontrole, is de 1200 het aangewezen systeem. Het is

zowel voor commerciële als wetenschappelijke toepassingen
geschikt. Cyclustijd is 1.5 niicroseconde per teken en het

geheugen kan tot 131.072 posities worden uitgebreid.

2200
De 2200 is gecreëerd voor massale informatiever
werking, waarbij de grootste efficiency per geïnvesteerde gulden
een eis is. Sihiultaan met het rekenen kunne,i acht periferie-
bewerkingen worden uitgevoerd. ‘De cyclustijd is 1 micro-
seconde en de geheugencapaciteit reikt tot 262.144 posities.
Zijn snelheid en prestaties maken de 2200 een aantrekkelijk
uitgangspunt voor gecombineerde commerciële en weten-
schappelijke toepassingen of voor ‘real time’ toepassingen.

4200
De 4200 is het zware geschut van de SERIE 200
Met een snelheid van 188 nanoseconden per teken en een
geheugencapaciteit tot 524.288 posities, is de 4200 een der meest
fascinerende data processing systemen van onze tijd. Gelijk-
tijdig met rekenen vinden 16 invoer/uitvoerbewerkingen plaats.
Tweehonderdzesenvijftig periferie-eenheden kunnen worden
aangesloten.

Deze nieuwe conceptie in ‘computers is werkelijkheid. In
Amsterdam. Bij-Honeywell kunt u vandaag, morgen, over-
morgen of wanneer u maar wilt de ‘200’ in vol bedrijf zien.
Bel voor het bijwonen van een demonstratie of voor inlichtingen

Honeywell Electronic Data Processing, Wibautstraat 6-12
te Amsterdam, tel. (020) -9403 33.

P.S. Binnen enkele maanden worden de eerste SERIE 200
computers reeds geïnstalleerdbij Nederlandse bedrijven die op
Honeywell overschakelen.

Ho n

eyweii

ELECTRONIC DATA PROCESS ING

E.-S.B. 16-6-1965

557

Levensverzekering (binneuland) in 1964

Blijkens door het Centraal Bureau voor de Statistiek

gepubliceerde cijfers betreffende de in het jaar 1964 tot

stand gekomen nieuwe verzekeringen, is het afgelopen jaar
voor het levensverzekeringbedrijf opnieuw een periode van

krachtige groei geweest. Het expansietempo was in 1964
aanzienlijk hoger dan in het jaar daarvoor. Voor het eerst

in de geschiedenis van het levensverzekeringwezen is de

produktie aan nieuwe verzekeringen tot boven de f. 10

mrd. uitgekomen. Bij de gezamenlijke binnen- en buiten-

landse maatschappijen is namelijk door onze bevolking,

naar een voorlopige becijfering aantoont, voor een bedrag

van f. 10,4 mrd. aan nieuwe verzekeringen afgesloten, ver-

deeld over de drie hoofdbranches kapitaal-, rene en volks-

verzekering. Dit betekent dat er vergeleken met een jaar

eerder, toen de op C.B.S.-opgaven gebaseerde produktie

een bedrag van f. 8,2 mrd. aanwees, in 1964 een produktie-

surplus is geboekt van f. 2,2 mrd., hetgeen correspondeert

met een groeipercentage van bijna 27 (tegen 11,4 pCt.

vorig jaar).

Tot deze verrassend grote vooruitgang heeft de in het

begin van het jaar doorgevoerde algemene loonronde bij-

gedragen, welke geleid heeft tot aanpassing van de bij het

levensverzekerin gbedrijf ondergebrachte pensioenregelingen

aan het hogere loonpeil, terwijl voorts door de
stijging
van
de inkomens binnen het gezinsbudget meer ruimte is ont-

staan tot sparen, o.m. in de vorm van levensverzekering-

polissen. Een
bij
de nieuwe Wet op de Inkomstenbelasting

geannonceerde wijziging ten ongunste van de fiscale be-

handeling van na 1juli tot stand gekomen kapitaalverzeke-

ringen met lijfrenteclausule bij annulering van deze clausule

heeft omstreeks het midden van het jaar de aanwas van

nieuwe verzekeringen in sterke mate in de hand gewerkt.
Volgens de nieuwe Wet op de Inkomstenbelasting zal bij

herroeping van de iijfrenteclausule de verschuldigde in-

komstenbelasting niet meer worden berekend naar het ge-

matigde tarief van art. 48 van het Besluit op de Inkomsten-

belasting maar naar het gewone progressieve tarief. Slechts

voor verzekeringen met ljfrenteclausule die van vôör 1 juli
1964 dateren, blijft de oude, di. gunstiger, regeling gelden.

Uit de resultaten die het particuliere levensverzekering-

bedrijf heeft behaald, valt af te leiden dat de in 1.964

plaatsgevonden verhoging van de A.O.W.- en A.W.W.-

pensioenen tot een sociaal minimum, de animo tot het

treffen van individuele, voorzieningen om de eigen in-

komenspositie en die van het gezin op niveau te houden,

niet heeft doen luwen. Overigens is de groei van de levens-

verzekering rnedè bevorderd door, het feit dat bij het ver-

strekken van hypothecaire en andere geldieningen vaak als

additionele zekerheid resp. tegenprestatie het sluiten van

polissen van levensverzekering bij de geidgevende maat-

schappij wordt bedongen.

Produktie-ontwikkeling.

In alle maanden is in 1964 een hogere, produktie bereikt

dan in de overeenkomstige perjoden een jaar eerder.

Gemiddeld werd per maand vcor een bedrag van f. 867

mln, aan nieuwe verzekeringen afgesloten tegen f. 684 mln.

in 1963, wat neerkomt op een stijging van f. 183 mln.

Voor de maanden juni, juli en december staat een produktie

genoteerd die boven het algemeen maandgemiddelde ligt.

TABEL 1.

Produktiebeloop 1963-1964
a)

(in miljoenen guldens)

BINNENLAND

Periode

1963

1964
toeneming t.o.v. 1963

490
578
88
539 719
180
januari
………………
februari

…………….
579
727
148

1.608
2.024
416

maart
……………….

Ie kwartaal

………….

650
843
193
599
705
106
april

……………….
mei
…………………
545 883
338

1.794
2.431
637

juni

……………….

2e kwartaal

………….

622 917 295
578
795
217
juli
………………….
augustus

…………….
576 766
190

1.776
2.478
702

september
…… ……….

3e kwartaal

………….

oktober
…….. …. ….
787
122
.
848
184
november

……………664
december
…………..

.665

1.696
1.840 144 b)

3.025

..

3.475
450
4e kwartaal
………….

Jaartotaal
…………..
8.203

10.408

2.205

Bron:
Produktiestatistiek
C.B.s.;
uitsluitend binnenland.
Getaxeerd.

Zoals de cijfers in tabel 1 laten zien is in elk van de

eerste drie kwartalen de produktie tot boven de f. 2 mrd.

gestegen. In de laatste driemaandeljkse periode van het

jaar 1964 is zij zelfs’ op rond f.
3,5
mrd. gekomen. In het

tweede en derde kwartaal lag de produktie dicht in de

buurt van de f. 2,5 mrd. Van de totale produktie kwam

20 pCt. in het eerste, 23 pCt. in het tweede, 24 pCt. in het

derde en ten slotte wederom 23 pCt. in het laatste kwartaal

tot stand.

Het hoofdbestanddeel van de produktie wordt gevormd

door de renteverzekeringen: Tot deze categorie behoren

behalve aan kapitaalpolissen gekoppelde verzekeringen

(ideaal-, gezins- en opvoedingsrenten) ook pensioen-

verzekeringen (oudedags-, weduwen- en wezenpensioen)

alsmede dadeljk ingaande lijfrenten. Een beladgrjk ge-

deelte van de pensioenverzekeringen bestaat uit op collec-
tieve basis tot stand gekomen personeelsverzekeringen. In

de totale produktie-binnenland 1964 van f. 10.408 mln.

participeerde de renteverzekering met f. 5.223 mln. of 50,2

pCt., d.i. iets meer dan in 1963 toen van de produktie

49,4 pCt. op rekening van de renteverzekering kwam.

Het aandeel van de kapitaalverzekering in de totale pro-

duktie bedroeg f. 4.800 mln, of 46,1 pCt. tegen vorig jaar

47 pCt.’Bij de volksverzekering maakte de produktie met

f. 385 mln. 3,7 pCt. (v.j. 3,6 pCt.) van het totaal uit.

(1. M.)

MEERE[IN.V. SLAVENBURG’S BANK
UI

558

E.-S.B. 16-6-1965

Tabel 2 geeft een overzicht van de produktie per branche

over de jaren 1963 en 1964.

TABEL 2.

Produktie per branche
a)

1963

1

1964
1

1963

1

1964
Branche
t.O.v. 1963
Surplus 1964

(in

miljoenen
(in procenten
guldens)
v/h totaal)

Kapitaalverzekeringen

3.851
4.800
949
470
46,1
Renteverzekeringen (gekapitaliseerd

door
vermenigvuldiging

met
4.054
5.223
1.169
49,4
50,2
10)

……………….
Volksverzekeringen
298
385
87
3,6
3,7

8.203
10.408 b)
2.205
100,0 100,0
Totaal

……………..

Bron:
Produktiestatistiek CBS.; uitsluitend binnenland.
Getaxeerd.

Premiën en koopsommen.

Als gevolg van de sterk verhoogde belangstelling voor

het verhogen van bestaande en het sluiten van nieuwe

polissen is het via het levensverzekeringbedrijf gespaarde

bedrag opnieuw toegenomen. Er is in 1964 bijna 11 pCt.

meer in de vorm van premiebetalingen en koopsom-

stortingen bij het levensverzekeringbedrijf gespaard dan in

het jaar daarvoor. De totale premie-ontvangst bedroeg in

1964 f.
1.348,5
mln. tegen
f. 1.215,2
mln. in 1963. Ongeveer

45 pCt. van de premie-ontvangst heeft naar schatting be-
trekking op collectieve verzekeringen, terwijl ca. 15 pCt.

koopsomstortingen betreft.

In het eerste kwartaal was de premie-ontvangst het

grootst, zoals uit tabel 3 blijkt.

TABEL 3.
Premie-inkomen 196311964
(1
)

(in miljoenen guldens)

1963

J
1964

le kwartaal

…………………..
390,0
433,0
2e kwartaal

…………………..
227,2 262,2
3e kwartaal

…………………..
249,6

..

265,9
4e kwartaal

…………………..
348,4

.. ..
..
387,4
Totaal

………………………..
1.215,2
1.348,5

a)
Bron:
,,De Telstrook”, kwartaaloverzicht Voorlichtingscommissie uit
het Levensverzekeringbedrijf.

Uitkeringen.

-De maatschappijen keerden aan de daarôp recht-

hebbenden in 1964 een bedrag van f. 399 mln, uit. Uit-

keringen die het karakter van een periodiek inkomen

dragen (pensioenen en renten) vormden het hoofdbestand-

deel. Zij maken 44 pCt. van het totaal uit. Daarna volgen

de op de afloopdata van expirerende polissen verrichte uit-

betalingen (37,8 pCt.). De derde categorie van uitkeringen

betreft betalingen wegens overlijden van verzekerden (18,2
pCt.).

TABEL 4.

Uitkeringen aan polishouders en begunstigden
a)

1963
1

1964
Uitkeringen in mln,
1

in pCt
in mln.
in pCt
guldens
guldens

17,3
72,5
18,2
wegens afloop

…………
.
54,1
40,4
150,8
37,8

219,9
57,7
1

223,3
56,0

wegens overlijden

………..65,8

sub-totaal
……….
renteverzekeringen
160,9

..

..
42,3
175,7
44,0

.380,8
100
399
100
Totaal
……… ….

a)
Bron:
,,De Telstrook”, kwartaaloverzicht voorlichtingscommissie uit het
Levensverzekeringbedrijf.

Ofschoon aan het afsluiten van een levensverzekering de

voorwaarde verbonden is
.
dat betrokkenen een goede ge-

zondheid moeten genieten en de maatschappijen de ge-

woonte hebben zich eerst daarvan te overtuigen, hetzij

door het doen instellen van een geneeskundig onderzoek,

hetzij door de kandidaat-verzekerde een aantal vragen

betreffende zijn gezondheidstoestand ter beantwoording

voor te leggen, zijn er in 1964 toch 3.546 polissen door over-

lijden tot uitkering gekomen, die op het moment van over-

lijden nog geen 2 jaar bestonden. Op deze polissen incas-

seerden de maatschappijen f. 675.072 aan premiën. Zij

moeten echter bijna het zestienvoudige of f. 10,5 mm.

uitkeren.

TABEL S.

Door overlijden binnen 2 jaar vervallen polissen

Uitkeringen
Aantal

Premie-ontvangst’

in veelvoud van
Jaar

polissen

in guldens

in guldens

1

de premie- ontvangst

1960

1914

476.891

5.718.593

12,0
1961

3.464

449.973

5.805.377

12,9
1962

3.569

561.070

8.078.4l6

14,4
1963

3.427

610.779

7.905.116

12,9
1964

3.546

675.072

10.478.221

15,5

Beleggingen.

De groeiende behoefte aan voorzieningen ter financiële

verzorging van het gezin en van de oudedag impliceert

voor de levensverzekeringmaatschappijen ook op het gebied

van de beleggingen een uitbreiding van zaken. Doordat

de meeste levensverzekeringpolissen niet alleen risico-
dekking verschaffen, maar tevens een vorm van sparen

op lange termijn inhouden, moet een deel van het premie-

bedrag dat jaarlijks voor deze verzekeringen wordt betaald,

als spaargeld worden beschouwd.

Het totale bedrag dat het levensverzekeringbedrijf belegd

heeft en dat eind 1964 een omvang had van f. 11,8 mrd.,

kan dan ook voor het grootste deel als het gezamenlijke

spaartegoed van de verzekerden worden gezien. Het is te
vergelijken met het spaartegoed bij de spaar- en handels-

banken, dat op hetzelfde moment f. 18,1 mrd. bedroeg,

waaruit blijkt dat het levensverzekeringbedrijf ook als

spaarinstelling een belangrijke plaats inneemt.

De beleggingen van de levensverzekeringmaatscffappijen

zijn in 1964 met ruim f. 900 mln, uitgebreid. De uitbreiding

heeft zich voorgedaan in de sector van het onroerend goed

(stijging f. 158 mln.), bij de hypothecaire geldleningen

(stijging f. 408 mln.) en
bij
de onderhandse leningen aan

overheid en bedrijfsleven (stijging f. 413 mln.). Enkele

andere beleggingsobjecten laten een kleine daling zien, zc-

als effecten, inschrijvingen grootboek en schuidregisters en

de polisbeleningen.

Ondanks de toeneming van de onderhandse leningen,

die van f. 5,3 mrd. op f. 5,7 mrd. kwamen, is deze beleg-
gingspost, uitgedrukt in een percentage van het totaal der

beleggingen, gedaald en wel van 48,4 pCt. naar 48,1 pCt.
van het totaal.

In onroerend goed zoals woningen, winkels, kantoor-

gebouwen en boerderijen was rechtstreeks belegd ruim

f. 996 mln, of 8,4 pCt. van het beleggingstotaal. Via het

verstrekken van hypotheken was het levensverzekering-

bedrijf bij de bouw en aankoop van onroerend goed be-

trokken tot een bedrag van ruim f. 3,2 mrd. of 27,6 pCt.

van het totaal. Bovendien heeft meer dan de helft van de

aan de overheid verstrekte leningen betrekking op de finan-

ciering van de woningbouw.

Opmerkelijk is de voortgezette daling van het door ver-
E.-S.B. 16-6-1965

559

zekerden op onderpand van hun polissen geleende bedrag.
Dit bedrag daalde in enkele jaren met f. 3,1 mln., namelijk

van f. 86,9 mln, eind 1962 tot f. 83,8 mln, eind 1964.

Het beleggingspatroon is weergegeven in tabel 6.

TABEL 6.

Belegd kapitaal
a)

31 dec. 1963
31 dec. 1964
Beleggingssoort
in mln.
i
n pCt.
in mln.
in pCt.
guldens
guldens

Vaste eigendommen
838,2
7,7
996,0
8,4
Hypotheken
…………….
2.857,4
26,1
3.265,3
27,6 Effecten

… …………….
892,2
8,2
891,2
7,5
Leningen op schuidbekentenis
5.288,9
48,4
5.701,5
48,1
Jnschr. grootboeken en schuld-
register

……………..
650,3

..

5,9
595,7
5,0
Polisbeleningen

…………
.84,4

..

0,8
83,8
0,7
Overige beleggingen
315,6

..
..
2,9
320,8
2,7

.10.927,0
100
11.854,3
100
Totaal
………….

a)
Bron:
,,De Telstrook”, kwartaaloverzicht Voorlichtingscommissie ui
het Levensverzekeringbedrijf.

Samenvattend kan op grond van bovenstaande ontwik-

kelingscijfers worden geconstateerd, dat de levensverze-

kering in 1964 wederom en ditmaal zelfs in belangrijke

mate, terreinwinst heeft geboekt. Zowel de verzorgings-

als de kapitaalverstrekkende functie van het levensverzeke-

ringbedrijf heeft opnieuw aan betekenis gewonnen. Het

ligt in de lijn der verwachtingén dat bij aanhoudende

gunstige economische omstandigheden het thans lopende

jaar daarvan een voortzetting te zien zal geven. Temeer

waar de voor het eerst voor het jaar 1965 van toepassing

zijnde nieuwe fiscale faciliteiten, o.m. verhoging van de

premieaftrek voor lijfrenten en kapitaalverzekeringen met

fiscale lijfrenteclausule tot f. 5.000, belastingvrije uitkeringen

op tegen periodieke premie tot stand gekomen kapitaal-

verzekeringen, verruiming van de voor de vermogens-

belasting geldende vrijstellingen en nog enkele andere ver

beterde fiscale voordelen, op de groeikracht van de

levensverzekering bevruchtend kunnen werken.

Rotterdam.

.

J. B. BOOIJ.

R. Slot: Kostenberekening en prijspolitiek.
Uitg. H.
E.’

Stenfert Kroese, Leiden
1965,
30 ‘biz., f.
2,50.

Vanuit de gezichtshoek van de bedrijfseconomie vormt
deze publikatie van Slot de reeds jarenlang noodzakelijke

aanvulling op de traditionele Nederlandse bedrijfsecono-

mische geschriften. Star werd vastgehouden aan een be-

handeling van de problemen van hèt bedrijf onafhanke-

lijk van het gebeuren op de markten. Een verband tus-

sen kostprijs en prijsbeleid werd zelfs categorisch ont-
kend, hetgeen thans in sommige universitaire en semi-

universitaire centra nog zo schijnt te zijn. Voor de prak-
tijk is door deze omstandigheid de bedrijfseconomie on-

vruchtbaar, omdat ook de accountants tamelijk hardnek-

kig vasthouden aan omstreeks 1920 geformuleerde dog-

ma’s.

Vanuit de gezichtshoek van de algemene economie is

het geschrift vai Slot, dat niet onafhankelijk van zijn

proefschrift over de Direct Costing tot stand kwam, de

noodzakelijke, meer op de praktijk gerichte, uitwerking

van de samenhangen die in die sector van de economie

reeds lang gemeengoed zijn. Daarom is het boekje van
Slot voor de praktijk van groot belang en een goed uit-

gangspunt voor een modernisering van de bedrijfsecono-

mie.

Na enkele inleidende opmerkingen wordt duidelijk

gemaakt dat de doelstelling van de onderneming zowel

het verloop van de planning als de te volgen prijspolitiek
bepaalt. Over de doelstelling van de onderneming maakt
Slot enkele behartenswaardige opmerkingen, waarna hij

opteert voor het maximeren van de winst op lange ter-
mijn. Hierop volgt een globale, maar voor het doel ge-

schikte, schets van de opvattingen, die over de iprijspolii-

tiek van de onderneming leven in de moderne prijs-
theorie. Er blijkt uit dat de marginale analyse uit de

jaren dertig is uitgebouwd tot een theorie waarin ook

de lange-termijnaspecten van het ondernernersgedrag op

de afzetmarkt een plaats hebben gekregen. :.”. Het is

een goede gedachte van Slot geweest ook aandacht te

schenken aan empirisch onderzoek inzake de prijspolitiek

van de onderneming.

De essentiële onderdelen van het betoog van Slot be-

treffen de beschouwingen over de betekenis van de kos-

tenberekening voor de prijspolitiek en de bespreking van
de opmerkingen van Nederlandse auteurs over dit onder-

werp. Uit de fijnzinnige algemene behandeling trekt Slot

de conclusie dat , …..de integrale kostprijsberekening

in vele gevallen èen hulpmiddel kan’ zijn voor de prijs-

politiek op korte termijn, daar zij een essentiële bijdrage

kan leveren voor de vaststelling van de kwantitatieve be-

tekenis der lange-termijnaspecten daarvan. Als instrument

voor de bepaling van de prijs- en hoeveelheidscombina-

tie die op korte termijn gezien de meeste winst geeft,

is zij doorgaans weinig of niet bruikbaar. De variabele

kostencalculatie is daarvoor veel meer het aangewezen

hulpmiddel”.

Bij de bespreking van de Nederlandse literatuur zet

Slot zich vooral af tegen Van der Schroeff, die in het

geval van de normale (blijvende) produktie blijft vast-

houden aan de integrale kostprijs als basis voor de aan-

biedingsprijs. Slot stelt zich genuanceerder op door de

uitspraak: indien blijvend op een bepaalde markt wordt

geopereerd, blijft de variabele kostencalculatie van es-
sentieel belang, maar kan zij aanvulling behoeven met

een integrale kostprijsberekening in verband met de lan-

ge-termijnaspecten van dat marktoptreden”.

Persooblijk hebben wij reeds vaker, van onze opvat-

ting blijk gegeven dat elke vorm van dogmatisme in de

wetenschapsbeoefening moet worden vermeden. Daarom

juichen wij het werk van Slot van harte toe. Uitgaande

van de algemene theorie laat hij zien dat men voor de

praktijk van het bedrijfsbeleid nuttige informatie kan ver-

schaffen door een nadere op de concrete bedrijfsproble-

men toegespitste uitwerking van die algemene samenhan-

gen. Mi. bedrijfseconomie in de goede zin van het

woord.

Wanneer er in Nederland ooit een bundel geschriften
zou verschijnen, waarin de voornaamste problemen van

de bedrijfseconomie zouden worden samengevat, dient

Slots beschouwing de ouverture te vormen. De rest moet

nog geschreven worden.

Amsterdam.

A. HEERTJE.

1

U reageert op artnonces in ,,E.S.B.”?

L

Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!

560

E.-S.B. 16-6-1965

Dr. H. J. W. Klein Wassink: Het fiscale compromis.

No. 23 in de serie Fiscale Monografieën. Uitg.

Kluwer, Deventer 1964, ing., 218 blz., f.
14,50.

Zo gebruikelijk als het compromis is in de fiscale prak-

tijk, zo misdeeld is het in de literatuur inzake het f is-

cale recht. pe enige ons bekende studie uit vroegere

jaren welke het leerstuk van het fiscale compromis

bestrijkt, is de dissertatie van Prof. Dr. J. van der

Poel: ,,Rondom compositie en compromis” (Utrecht’.

1942). De studie ,,Het fiscale compromis”, waarop Dr.

Klein Wassink in december ji. promoveerde aan de

Vrije Universiteit van Amsterdam, is dan ook een wel-

kome bijdrage op een onderbelicht tel

rein. Het compro-

mis in de fiscale rechtspraktijk is immers aan een on-

miskenbare evolutie onderhevig; het groeit mee met de
groei van de opvattingen en gevoelens over de verhou-

ding tussen overheid en burgers in het algemeen en

fiscus en belastingplichtigen in het bijzonder Duidelijk

tekent zich een tendens af naar een grotere mate van

souplesse en flexibiliteit van de kant van de fiscus. Regels

worden als minder absoluut opgevat; een stuk realiteits-

zin neemt de plaats in van een stuk streven naar per-

fectie; de overheid wordt zich (om. als belastingheffer)

meer bewust van haar imago; zij legt een grotere

zorgvuldigheid aan de dag waar het de cultivering van

haar goodwill aangaat.

In dit hele beeld past de grotere plaats die het fis-

cale compromis in de praktijk reeds heeft verkregen;

een ontwikkeling die naar ons gevoel zeker haar einde
nog niet heeft gevonden. De schrijver van ,,Het fiscale

compromis” geeft in zijn werk een overzicht van de

plaats van dit compromis in onze rechtspraak. Ons

hoogste rechtscollege heeft terzake van deze materie

sinds 1919 een achttal uitspraken gewezen, welke alle be-

handeld worden. Dit geringe aantal uitspraken, in bijna

een halve eeuw tijds, heeft niet geleid tot een voldoende

afbakening en in:houdsbepaling van de ondeehavge

rechtsfiguur. De sdhrijver constateert dat de rechtsge-

volgen inzake het fiscale compromis nog in onvoldoende

mate voorspelbaar zijn. Hier is sprake van een tekort

aan rechtszekerheid.

De praktijk intussen bedient zich menigvuldig van

het compromis. Het compromis houdt in: een tot el-

kaar komen zonder rechterlijke tussenkomst. Dit we-

zenlijke kenmerk van het compromis verklaart mede

het kleine aantal uitspraken van de hoogste belasting-

rechter op dit terrein.

Afdalende naar het dagelijkse samenspel tussen in-

specteur en contribuabele stelt de schrijver des inspec-

teurs bevoegdheid tot het aangaan van compromissen

aan de orde. Wij citeren: ,,De inspecteur is niet ge-

houden onder
alle
omstandigheden die rechtsopvatting

tot de Zijne te maken, die in dat geval het voordeligste

schijnt voor de Schatkist. Het belang van de Staat wordt

niet het best gediend door een verbeten strijd over de

laatste belastingpenning – onverschillig of er nu een

feitelijke of een rechiskwestie is, die partijen verdeeld

houdt. De weerstand die door een dergelijke onwer-

kelijk aandoende ambtshouding zou ontstaan, vertroe-
belt de toch al zo precaire verhouding tussen de Over-

heid als fiscus en de belastingplichtige burgers”.

Met opzet citeren wij deze passage omdat. de geest

van het proefschrift daaruit duidelijk naar voren komt.

Die geest is van een verfrissende werkelijkheidszin, en

getuigt van een bereidheid tot opoffering van een rela-

tief onbelangrijk bedrag aan marginale belastingpennin-

gen, in ruil voor een aanmerkelijke winst aan souplesse

in het verkeer tussen inspectie en burgerij.

Bovendien spreekt hieruit een instelling die stellig

niet eenzijdig fiscaal is. Zeer vele inspecteurs van belasting

huldigen zo’n instelling inderdaad in hun dagelijks werk

en getuigen daarin van ontvankelijkheid voor een redelijk

compromis.
Het aantal gerechtelijke procedures inzake

belastingkwesties dat dank zij deze instelling voorkomen

wordt is onmogelijk te schatten, maar het moet zeer

groot zijn. De efficiency van de belastingheffing wordt

zodoende sterk bevorderd.

•Gezien de aandacht, welke
Dr.
Klein Wassink geeft

aan de Duitse en Amerikaanse regelingen betreffende

het fiscale compromis, kunnen wij spreken van een

rechtsvergelijkende studie. Met name belangwekkend

achten wij het Amerikaanse systeem, dat in zo ruime

mate uitgaat van de goede wil en betrouwbaarheid van

de grote meerderheid der belastingplichtigen.

Men kan een systeem van belastingheffing afstem-

men op de kleine ongunstige minderheid. Men kan het
ook afstemmen op de grote gunstige meerderheid. Het

eerste kenmerkt meer het Nederlandse systeem, het laat-

ste is karakteristiek voor het Amerikaanse stelsel. Heel

tpisch is bijv. de zgn. ,,self-assessment”. De Amerikaan-

se belastingplichtige doet niet alleen aangifte van zijn
inkomen, hij bepaalt ook zelf het te betalen bedrag en

voldoet dat eigener beweging te zelfder tijd met de

aangifte.

Hoe werkt dit systeem? De schrijver meldt: ,,Onge-

veer 97 pCt. van de federale inkomsten uit belastingen

van de V.S. worden geïnd doordat de burgers eige-

ner beweging (zonder invorderingsmaatregelen) de be-

lasting voldoen of door inhouding aan de bron beta-

len. Een systeem als dat van de Verenigde Staten

waarbij het
vrijwillig
(cursivering van niij) aan de wet

voldoen (the voluntary conipliance) zulk een nadruk

krijgt, is ondenkbaar zonder een psychologisch goede

verhouding tussen de belastingdienst en belastingplichti-

gen”.

Bedenkt u daarbij dat in 1962 het getal der aangifte-

biljetten in dit land al in de 100 mln. beliep. Wij me-
nen dat een ombuiging van ons fiscale stelsel in deze
richting, waarbij eèn grotere plaats voor het compro-

mis één der aspecten is, een pleiidooi verdient. Wij den-

ken dan mede aan de bindende inlichting (advance

ruling) en de overeenkomst (agreement) in het belas-

tingrecht van de States, zoals Klein Wassink deze

schetst.

Wij durven de uitspraak voor onze rekening te

nemen, dat dit een ‘dissertatie is, welke eenieder

die belang stelt in de ontwikkelin.g van •het fisca-

le denken hier te lande, met interesse za’! lezen. Wij

denken dan met name ook aan de ontwikkeling yan

belastingrecht en belastingmentaliteit in de toekomst
1).

1)
Als op deze plaats nog een suggestie voor potentiële
promovendi mag worden geopperd, dan noemen wij ,;de
psychologie van de belastingplichtige” als mogelijk thema.
Voor het denken over ons fiscale recht is een studie daar-
over dringend gewenst Op één klein bcekje na, is het ter

rein nog maagdelijk blanco.

Voorhout.

.

Drs. E. VAN DER WOLK.

Leeft met Uw tijd mee! Leest ,,E.-S.B.”!

E.-S.B.
16-6-1965

.

561

Ho Casten Cariberg: De leiding van het groeiende bedrijf.

Uitg. J. H. de Bussy, Amsterdam 1964, 201 blz.,

f. 19,50.

Er is een overdaad aan literatuur over verschijnse-

len van economische groei. ,,Alles groeit” lijkt, gezien

deze mode, een meer eigentijdse vertaling van een klas-

sieke uitspraak. Dc literatuur over de vraag, welke

gevolgen economische veranderingen binnen de poort

van het bedrijf hebben, is niet zé omvangrijk. Wât

er, is, is doorgaans dan nog sterk gestileerd; men werkt

graag met een hypothetische onderneming, die van

eenrnanszaakje uitgroeit tot mammoetbedrijf, waarbij
dan voor iedere ideaal-typische fase enkele desiderata

opgesomd worden.

Carlberg doet het in dit boek anders; vandaar dat

ik met belangstelling naar zijn werk heb gegrepen. Hij

vraagt zich af, hoe het bedrijf positie moet kiezen in
de veranderende omgeving, waarin het opereert met

zijn assortiment en zijn beleid. Worden tijdig de bakens

verzet en werken de wijzigingen adequaat door in de

organisatiestructuur en -procedures? Een uitgangspunt,

vruchtbaarder dan de toch altijd wat wereldvreemd

blijvende organisatorische Stufentheorieën.

De-algemene taak,- het–voor-uithe1pen– van• het be-

drijfsbeleid, de organisatie en de efficiëntie, dient vol-

gens Carlberg geconcretiseerd te worden in een aantal

projecten, aan de verwezenlijking waarvan doelbewust

moet worden gewerkt onder ‘leiding van en gedeeltelijk

ook d66r een aantal topfunctionarissen, die naast hun
dagelijkse werk een gedeelte van hun tijd aan de ont-

wikkeling van &ie1t bedrijf wijden. Wij zien hier een
doorwerken van gedachten als van Peter Drucker, die

eveneens stelt dat afzet en ‘vernieuwing de twee fun-

damentele functies in het bedrijf zijn, die ieder in zijn

dagelijkse werk steeds voor ogen moeten staan.

Naast de topgroep moet er volgens Carlberg een

,,projectadministrateur” (een vermoedelijk, vooral voor

t&chnici, huiveriogwekkende term; projectcoördinator of

projectleider was beter geweest) zijn, iemand die als

animator, als ,,bougie” kan.werken en coördinerend kan

optreden. Als zodanig komen in aanmerking de chef

van een afdeling of een directie-assistent, die een ge-
deelte van hun tijd met dit werk vullen, dan wel ,,een

ervaren medewerker van omstreeks
55
jaar” die zich

,,gedurende zijn laatste tien jaar bij de onderneming”

aan de projectarbeid wijdt. Deze laatste figuur lijkt me

niet erg aantrekkelijk. Hoewel enerzijds de functie van

projectadministrateur nu meer aandacht krijgt, zijn er

anderzijds toch wel betere vernieuwers te bedenken dan

iemand die naar zijn pensioen toeleeft.

De gedachte, het besturen van de ontwikkeling toe

te vertrouwen aan de ,,leidinggroep” (directie met de 6

7 belangrijke medewerkers) is ongetwijfeld juist en

het overnemen waard. Te veel belemmert tot nu toe

een gedachtenpatroon, volgens hetwelk de onderne-

mersfunctie in de directie is belichaamd, het zicht op

de waarde van de functionarissen onmiddellijk onder de

directie. Overigens zet Carlberg de ondernemingsleider

– van wie tet slotte de opdraohten moeten ko-

men; Carlberg is adviseur en opleider – hier en daar

nog eens extra in het zonnetje. –

Betrekkelijk nieuw is ook het werken met een ,,on-
dernemingsvergadering”, een orgaan met als leden de

directie, de staffunctionarissen en in principe alle afde-

lingschefs (in totaal hoogstens 40 man), waarin tweemaal

per jaar de stand van zaken in de onderneming bespro-

kén kan’worden. Zulke regelmatige besprekingen – die

in het overgrote deel van het Nederlandse bedrijfsle-

ven nog onbekend zullen zijn – lijken me heilzaam,

vooral als van een ,,open bestel”, van een goede ver-

standhouding tussen chefs en directie, kan worden ge-

sprdken.

Carlbergs schets van de wijze, waarop hij het bedrijf

zich aan de veranderende omstandigheden wil laten

.aanpassen, is instructief en inspirerend. Jammer dat de

schrijver, wanneer hij overgaat tot het geven van meer

rechtstreekse aanwijzingen, zich zo slecht uit het vlak

van de gemeenplaatsen vermag te verheffen. Wie een

bedrijf wil doorlichten, zal toch niet ver komen met

vragen van Carlberg als: ,Heeft de leiding voldoende
contact met alle medewerkers? Of is het werk van de

leiding gejaagd en geforceerd?” Of met deze: ,,Heeft de

raad van commissarissen voldoende gezag?” Richtlij-

nen van ‘dit kaliber zijn gemakkelijk neer te schrij-

ven: ‘De juiste man op de juiste plaats. Pak de koe

bij de hoorns!

Evenmin kan men – om nog maar één van de

vele overige onderwerpen te noemen waar Cariberg

zich veel te gemakkelijk van de zaak afmaakt – in
concrete situaties zo ongedwongen met de break-

even analyse exerceren als Carlberg het doet voorko-

men: ,,Bepaal bij welk verkoopvolume de kosten door

de opbrengsten worden gedekt”. Carlbergs formulerin-

gen zijn hier en daar nogal verwarrend; ook is zijn

wijze van probleemstellen onvoldoende scherp. Herhaal-

delijk voelt men bij lezing van het boek vragen op-

komen, vragen waarop men het antwoord in het boek

vergeefs zoekt. –

De vertaler introduceert zichzelf als ,,niet-ervaren”.

Dat is hier en daar duidelijk te merken (Universitaire

studie in ,,humanistische” vakken, blz. 189). De illus-

traties en schema’s zijn daarentegen goed verzorgd.

,,Het lijkt me eenvoudig, het zal wel goed zijn”, was

volgens het voorwoord het oordeel van iemand, die

het boek vluchtig had doorgenomen. Mijn eindoor-

deel luidt dat het boek, hoewel interessant voor zover

het de aanpak van de stof betreft, niet overal zo een-

voudig is als mogelijk geweest was, en op sommige

punten ook niet zo goel als wel gewenst is.

Rotterdam.

Drs. C. VAN DER VLIES.

GELD- “EN KAPITAALMkRKT

Geldmarkt.

Uit de weekstaat van De Nederlandsche Bank, opge-

maakt. op 8 juni na kassluiting, dus één dag na de feest-

dagen, kon een eventuele stijging van de bankpapier-

circulatie na ultimo mei in verband met Pinksteren niet

worden afgeleid. Wel kan worden berekend, dat per saldo

f.
257
mln, uit het verkeer was teruggevloeid. De banken
konden hieruit het verschil van inkomsten boven de kas-

uitgaven van de Staat gemakkelijk financieren, nog een

gering bedrag aan valuta bij De Nederlandsche Bank aan-

kopen, de opgenomen voorschotten bij de Centrale Bank

vrijwel geheel aflossen en ten slotte hun kassen nog met

f. 42 mln, versterken. Hiermede kwam men weer boven het
verplichte deposito, dat van 15 mei tot en met 14juni f. 133

mln. bedraagt.

Deze ontspanning weerspiegelt zich in een daling van de

daggeldrente die op 9 juni van 3 pCt. naar 2,5 pCt. omlaag

562

E.-S.B.
16-6-1965

– ‘ging. In de afgelopen week nam, in verband met het verder

inkrimpen van de bankbiljettenomloop, de ruimte verder

toe, hetgeen de commissie tot vaststelling van de caligeld-

rente tot een nieuwe verlaging bracht, ni. tot 2 pCt. De
belangstelling voor aankoop van schatkistpapier bij de

Agent nam onder deze omstandigheden toe, waarbij het

vijfjaarspapier de voorkeur genoot.

Voor de komende week ziet het er niet naar uit, dat in

de situatie veel verandering komt, al kan men dit op de

geldmarkt met haar snelle wendingen nooit met zekerheid

zeggen. Midden juni vindt de maandelijkse betaling van

het Rijk aan de gemeenten plaats, waarbij het’ om een

bedrag van ca. f. 200 mln. gaat, waardoor het Rijk waar-

schijnlijk een verder verruimende invloed op de markt zal

hebben, terwijl belangrijke wijzigingen in de bankbiljetten-

omloop niet worden verwacht.

Kapitaalmarkt.’

De dringende behoefte aan kapitaal bij het bedrijfsleven
weerspiegelt zich heel duidelijk in de omvang van het be-

roep op de emissiemarkt. De private sector nam in januari

.tot en met mei 1964 f. 85 mln, uit de markt, in dezelfde

periode van dit jaar f.
540
mln. Het is vooral de f. 300

mln. obligatie-emissie van de Nederlandse Gasunie in het
begin van dit jaar, die de stijging heeft veroorzaakt. Doch

ook wanneer men deze buiten beschouwing laat, blijkt

het overige bedrijfsleven toch, niettegenstaande de hoge

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op hoog niveau zijn de

advertentiekolommen van

• ,Economisch-Statistische

Berichten” het aangewezen

medium:

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belangrijke beslissingen

nemen, of daarbij van grote

invloed zijn.

N
O
V, MAGAZIJN ,,DE BIJENKORF”

gevestigd te Amsterdam.

Uitgifte

van

nom. f. 3.890.000,- gew. aandelen

resp. niet-royeerbare cert. van gew. aandelen

in stukken groot nom. / 200- en nom. /1000.- aan toonder

voor de helft gerechtigd tot het dividend over het boekjaar
1 februari 1965131 januari 1966 en ten volle tot het dividend over de
volgende boekjaren,

tot de koers van 325 pCt.,

uitsluitend voor houders van claims en wel in dier voege, dat houders van
claims van gewone aandelen het recht hebben in te schrijven op gewone aan-
delen en/of n.r. certificaten van gew. aand, uitgegeven door het Administratie-
kantoor Interland N.V., en dat houders van claims van n.r. certificaten van
gew. aand. uitsluitend

kunnen inschrijven op n.r. certificaten van gew. aand.,
waarbij
nom.
/
1000.- bestaand kapitaal recht geeft tot inschrijving op
nom. f200.- nieuw kapitaal.
Ondergetekenden berichten, dat zij op

vrijdag, 18 juni 1965,

van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur,

de. inschrijving op bovengenoemde uitgifte openstellen bij hun kantoren te
Amsterdam. Rotterdam
en
‘s-Gravenhage,
voor zover aldaar evestigd, op
de voorwaarden van het prospectus dd. 8 juni 1965.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, zomede afschriften van de voor-
waarden van administratie en – tot een beperkt aantal – exemplaren van de
statuten en van het jaarverslag over het boekjaar 196411965 zijn bij de insclirij-
vingskantoren verkrijgbaar.

AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.

LABOUCHERE & CO. N.V.

Amsterdam, 8 juni 1965.

le)
Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

Blijf bij!

LEES

E.-S.B.

E.-S.B. 16-6-1965

563

rente, een grotere belangstelling voor externe financiering

té bezitten. Het is een gunstige omstandigheid voor de

marktsituatie dat de overheid tot nu toe minder heeft

opgenomen, hetgeen vooral aan het lagere bedrag, dat de

Staat nodig blijkt te hebben, is toe te schrijven.

In een andere sector evenwel, die van de pandbrieven,
ligt de uitgifte dit jaar, d.w.z. in de periode januari tot en

met april, lager dan in het vergelijkbare tijdvak van 1964.
De cijfers zijn resp. f. 34,7 mln, en f. 118,4 mln. Dit duidt

op een teruglopende vraag naar hypothecaire leningen,

een gebied waar de hoge rente klaarblijkelijk wèl een rol

speelt. Het is ook de rentefactor, die heeft veroorzaakt

dat de
5314
pCt. lening van de Nederlandse Investeringsbank

niet is voltekend, zodat volledige toewijzing kon plaats:

vinden.

Tegenover de activiteit op de emissiemarkt steekt de

flauwe stemming op de effectenbeurs ongunstig af. Bij

dalende omzetten lbpen de indexcijfers der aandelen-

koersen geleidelijk terug. Dit is niet een typisch Nederlands

verschijnsel. Vrijwel overal elders in de wereld overheerst

de flauwe tendentie. Zeer sterk ziet men dit in New Yprk.

Op 14 mei was deDow Jones index voor industriëlen nog

939,6. In de afgelopen week werd de 900-grens gepasseerd

en vrijdag jI. werd de stand van 882 bereikt. Hierbij moet

worden aangetekend, dat dit cijfer ten aanzien van de

vorige dagen een lichte verbetering betekent.

voor

4ec

De meeste mislukkingen

zijn vaak het

gevolg van het laatste

Hunter Do.uglas
0

is een internationaal, aluminium verwerkend concern met pro-

ductie- en verkoopvestigingen in alle delen van de westelijkewereld.

Het productiecentrumvoor Europa is gevestigd te Rotterdam, waar

een groot aantal producten en halffabrikaten van aluminium ge-

produceerd wordt o.a. bestémd voor de overal bekende serie van

LUXAFLEX jaloezieën ën bouwelementen.

De vergroting van ons verkoopprogramma maakt een uitbreiding

van ons personeel noodzakelijk.

Wij hebben een trainingsprogramma opgesteld, dat ongeveer 1 jaar

duurt, ten behoeve van aan te trekken

MANAGEMENT

TRAIN EES

(financieel-economisch)

die door middel van deze opleiding in staat gesteld worden In de

toekomst een leidinggevende- of staffunctie in ons bedrijf in

Nederland of in het buitenland te vervullen.

Onze gedachten gaan hierbij uit naar candidaten, die niet ouder

zijn dan 27 jaar en tenminste in het bezit zijn van het S.P.D. of

daarmede gelijk te stellen opleiding op financieel economisçh

terrein. Candidaten met een voltooide academische studie kunnen

ook solliciteren.
Tijdens de trainingsperiode is een gunstige salaris- en bnusregeling

van kracht.

Indien U hierin geinteresseerd bent, verzoeken wij U zich schrifte-

lijk te wenden tot de Afdeling Personeelszaken, Piekstraat 2,

Rotterdam.

kan men
te veel

en ook

te weinig

uitgeven

564

E.-S.B. 16-6-1965

Inaexcijfers aandelen


30dec.
H. & L.
4 juni
11-juni
(1953
=
100)
1964
1965
1965
1965
Algemeen

………………
405
410-367
377
367
Intern,
concerns

………….
568
583

521
533
521
Industrie

………………..
355
371

329 337 329
Scheepvaart

…………….
146
155— 139
140
139
Banken en
verzekering ……..
236
243 —205
212
205
Handel enz .

…………….

170
180— 165
171
166

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.

Aandelenkoersen a).
Kon. Petroleum

………….
f. 158,20
Philips G.B………………
f. 145
Unilever

……………….
f. 141,80
A.K.0……………..
….

45ft
Expi. Mij. Scheveningen
220
Hoogovens, n.r.c .

………..

541
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c.

…..

9l14
Amsterdam-Rotterdam Bank
f.

66,10
Nationale-Nederlanden, c…..
784
Robeco

…………………
f. 224,40

New York.
Dow Jostes Industrials
874

Rentestand.
Langi. staatsobl. b) ……….5,17
Aand.: irtternationalen b)

3,42
lokalen b) …………3,26
Disconto driemaands schatkist-
papier

……………….
3’/

f. 139,30 f. 137,40
f. 130,30 f. 127
f. 140,40 f. 136,40

454

445

226

217

517

501

894

881
f. 62,20 f. 60,70

664+

625

f. 222

f. 219

882

5,49

5,47

4
1
1
s

4

B
ehoeft

Uw staf

uitbreiding?

Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw

oproep in te schakelen.

E.-S.B. biedt U een grote trefzeker-

heid, 66k
bij
aspirant-leidinggevende

functionarissen in de commerciële,

administratieve of aanverwante sec-

toren.

Adv.-afd. E.-S.B.

Postbus 42

Schiedam

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.

C. D. JONGMAN.
as

*10~
0

De Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N
.
V. te IJmuiden
vraagt voor de Hoofdafdeling Deelnemingen een

juridisch gevormd
academicus

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
iezerskring van onze uitgave

1
L
ffli
M. ~
__

deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, acivaliteit
en obiectiviceic betreft waordeerc.

De Hoofdafdeling Deelnemingen heeft
tQt
taak
de Raad van Bestuur te adviseren omtrent
eventuele deelneming van Hoogovens in be-
staande of nog op te richten maatschappijen en
omtrent het ten aanzien van de maatschappijen,
waarin door Hoogovens reeds deelgenomen
wordt, te volgen beleid.
Bij het contact met deze ondernemingen vervult
de Hoofdafdeling Deelnemingen een stimuleren-
de en coördinerende functie, terwijl ze ten
aanzien van eventuele nieuwe deelnemingen tot
taak heeft de nodige studies te verrichten.

De gevraagde academicus moet behalve juridisch
gevormd ook erligermate onderlegd zijn op het
gebied van de economische problematiek en
zal bij voorkeur over industriële ervaring
dienen te beschikken. Hij zal worden opgenomen
in een groep medewerkers van uiteenlopende
studierichtinqen, waarmede hij in teamverband
zal moeten,samenwerken. Hij zal onder meer
worden belast met het verrichten van secretari-
aatswerkzaamheden, met name ten behoeve van
de bestuursorganen van verschillende dochter

ondernemingen en met het mede-adviseren ten
aanzien van de Juridische problemen bij deze
ondernemingen.

Leeftijd: tot ca. 33 jaar.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.

le Een uitvoerig en levendig, biina
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming
goed weer.
gevend.

3e Door.een ieder te hanteren fonds-

analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.

4e Een chronique scandaieuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoijdend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook von incourante)

telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Wii
zenden u
op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers eer
kennismaking.

Sollicitaties met beschrijving van
opielding en levensloop worden,
vergezeld van een recente pas-
foto en onder vermelding van
ons nummer ED 163, Ingewacht
bij
de afdeling Personeelsvoor-
ziening Beambten.

-HOOGOVENS IJMUIDEN

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam

E.-S.B. 16-6-1965

565

a*W

-•;


1

DATUM

.
•:EN
DUUR.

71! Ii
1

CENTRE FOR URBAN
:
STUDIES

UMVERSITY-COLLEGE LONDON

The Centre is inviting applications for the post of

Senior Research Officer
to take charge of statistical,

economic ând soôiological projects connected princi-

pally during the next year with the Third Survy of

London Life and Labour
;
and to initiate new projects
both in Britain, and in relation to comparative aspects

of urbanizatioîi in dveIoping countries.

Ap1icarts for this post should be graduates in statis-

tics or economics, and should have considerable

research experiencè. The salary in this post, dependent

upon qualifications, is
in
the range £ 1,485 to £ 2,800

p.a.

Applications should be sent by July 15th to Mrs Ruth

Glâss, Director, Centre for Urban Studies, Flaxman

House, Flaxman Terrace, London, W.C.1., from

whöm further particulars can be obtained.

Al) VERTEER J1IÉER 1111

RIJKSUNIVERSITEIT

GRONINGEN

Bij de Faculteit der Economische Wetenschappen kunnen per
1 september 1965, resp. per 1 januari 1966 worden geplaatst
twee wetenschappelijke
medewerkers

Hun taak zal bestaan uit het assisteren van de hoogleraren in de
algemene economie (Prof. Dr. F. Hartog, Prof. Dr. F. J. de Jong
çn Prof. S. Korteweg) bij hun

onderwijstaak, door o.a. het geven van responsiecolleges
en het verlenen van individuele hulp aan studenten;

wetenschappelijke en publicitische arbeid, onder meer lig-
gend op het terrein van prijstheorie en monetaire economie.

De Faculteit der Economische Wetenschappen telt momenteel
bijna 600 studenten, terwijl voor het komende studiejaar circa.
250 eerstejaars studenten worden verwacht.

Voor de uitoefening van deze functie is tenminste het doctorale
examen economische wetenschappen vereist.

Aanstelling zal geschieden in het rangenstelsel van wetenschap-
pelijk medewerker (f. 1.028,— tot f. 2.297,— per maand, excfu-
sief toelagen).

Bij het zoeken naar passende woonruimte zal medewerking
worden verleend.

Schriftelijke sollicitaties te richten aan.
het Hoofd van de afdeling Personeels-

zaken van de Universiteit, postbus 72

11j
te Groningen.

.

566

rMMUJ

Voor bouwen zijn mense,n en materiaal

nodig – maar bovenal organisatie. Een

strit logisch plan beheerst elk projekt

van het ibb. Van elk stadium zijn datum

en duur bepaald. Soms tot in uren nauw-
keurig, zoals bij bouwen in glijbekisting.

Rustig, solide en stipt volgens schema bouwt
het Ingenieurs -Bureau voor Bouwnijverheid

het ene werk na het andere.

ENKELE RECENTE VOORBEELDEN:
Hilton Hotel A’dam
Filtergebouw Beerenplaat Rdam

Winkelcentruni Hoofddorp Chemische fabriek DOW Terneuzen
Viadukten NS.
Konfektiecentrum Adam
Torenflats Haarlem
Kazernecomplex Den Helder
Vriestwis Meppel
Laboratoria TNO. Delft
Amerikanse Ambassadete Den Haag

N.V. INGENIEURS-BUREAU VOOR BOUWNIJVERHEID
OEGSTGEEST – ROTTERDAM

16-6-1965

.

‘Je

Ik

•11
1
_

A
°
1807

Abonneert 1f op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie

van

Prof. P. Hennipman,

Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Prof.
P. B. Kreukniet,

Prof. H. W. Lambers,

Prof.
J.
Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart,

Prof.’ J. Zijlstra.

*

Abonnementsprijs f. 30; voor

studenten f. 15.

*

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

en door uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

Pelse “r, Hamelberg, uan Til g Co.

ACCOUNTS
,- AMSTERDAM . ARNHEM . S-GRAVENHAGE – HAARLEM ‘- ROTTERDAM

Bij ons’groeiend kantoor te Rotterdam zijn zeer goede toekomst-

mogelijkheden voor een

le ASSISTENT

gevorderd met de accountantsstudie of gelijkwaardige

opleiding (S.P.D. of M.O.)

Wij bieden naast een goed salaris, gsbaseerd op leeftijd

en ervaring, gunstige arbeidsvoorwaarden zoals opname in

het pensioenfonds, studiekosten- en onkostenvergoeding

Sollicitaties te richten aan het kantooradres, Heemraadssingel 42 te
Rotterdam,
telefoon
233030

MINISTERIE VAN FINANCIËN

Bij de DIRECTIE FINANCIERINGEN EN

COÖRDINATIE OORLOGSSCHADE kan worden

geplaatst een

ECONOMISCH MEDEWERKER

wiens taak zal zijn de behandeling van financiële en

economische vraagstukken op het terrein van de
financiering door het Rijk van diverse research-

activiteiten.

Gewenste opleiding:
doctoraal examen economie, of

middelbare schoolopleiding aangevuld met akte

M.O. Economie, of doctoraal examen rechtsw&en-

schappen, aangevuld met enige ervaring op finan-

cieel-economisch gebied.

Leeftijd: tot ca. 35 jaar.

Salaris:
afhankelijk van leeftijd, opleiding en

ervaring van f 887,— tot f 1.377,— of f 1.224,-

tot f 1.633,—, excl.
5,3%
huurcompensatie en 4%

vakantie-uitkering. A.O.W.-premie voor Rijks-

rekening.

Schriftelijke sollicitaties onder no. 5-0908/7188 (in

linkerbovenhoek env. en brief) zenden aan Bureau

Personeelsvoorziening van de Rijksoverheid, Prins
Mauritslaan 1 te ‘s-Gravenhage.

Nadere inlichtingen bij het Hoofd van de Directie

Financieringen en Coördinatie Oorlogsschade, Park-

straat 2, ‘s-Gravenhage (telefoon (070) 18 44 10,

toestel 21 70). ‘

meer dan

anderhalve eeuw

levensverzekering

HOOFDKANTOOR
Herengracht 475, Tel, (020) 22322, AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life Building
1130 Bay Street, Tel. WA 5.4511 TORONTO.

34.2
.

E.-S.B.
16-6-1965

567

SCHRJFMACMIN ES
HERMES BABï
HERMES
MEDIA 3
HERMES 3000
HERMES STANDFRD
HERMES AMBASSADOR
HERMES AME-SADOR ELECTPIG

TE LM AC H IN ES
HERMES 108
HERMES 208
HERMES 160 HERMES 162 HERMES 164

80 EK HO U
DM ACH IN ES
HERMES C-3

Een kleine 3 millioen machines geleden begon Hermes met zijn eerste.

Nu omvat het leveringsprogram: schrijfmachines, telmachines, rekenmachines,

boekhoudmachines. Ingespeeld op de efficiency van vandaag. Neemt U bijvoor-

beeld de tekstschrjvende boekhoudmachine Hermes C-3, de voornaamste electrische

in de administratieve sector. Typische machine metteamgeest: twee toetsenborden,

alpha-numerieke werking, dus volledige tekst én volslagen rekencapaciteit. Met

zijn vele mogelijkheden aan saldeer- en telwerkcombinaties een goede investering

in de toekomst
van:
Uw bedrijf. Of denieuwste Hermes-teig, de Standaard 9.

Ideale “grote” schrijfmachine. Zuiver schrift, unieke steno-ruimte. Snel, stabiel,

vrijwel geruisloos. ‘t Is âl precisie wat de toets slaat. Welke Hermes U neemt, elke

Hermes geeft het maximum op de plaats waar hij thuishoort.

PRODUCT VAN PAILLARD S.A. ZWITSERLAND! VOOR NEDERLAND: HERMES KANTOORMACHINES IMPORT N.V. SCHIEDAMSEVÈST 991101 ROTTERDAM

568

E.S.B. 16-6-1965

Auteur