86 MEi 1920
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
Beri*chten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCÎÊN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET INSTITUUT VÖOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN
5E JAARGANG
WOENSDAG 26 MEI 1920
No. 230
INHOUD
Blz.
DE FINANCIEELE NOOD DER GEMEETEN
door
Mr.
S. J. R.
de Monchy ………………………………..
445
Socialisatie- eli het Rapport der Commissie uit de S. D. A. P.
III
door
Prof. Mr. R. W. 0. Bordewijk …………..
449
De Dividend- en Tantièmebelasting door
J. P.
Croin..
.. 454
De Gouden Standaard (en nog iets) door
jIr.
W. M. J.
von
L
utterveld ………………………………..
455
De Rijksmiddelën …………………………….
456
AANTEEKENING:
Nederlandsche Bond voor den Handel in Vetten, Oliën
en Oliezaden…………………………….
457
MAANDCIJFERS:
Overzicht der Rijksmiddelen ………………….
458
Emissies in April
1920
……………………..
458
STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN
……………..
459-464
Geidkoersen.
Effectenbeurzen.
Wisselkoersen.
Goederenhandel.
Bankstaten.
Verkeerswezen.
INSTITUUT
VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN
Algemeen Secretaris: Mr.
G.
W. J. Bruins.
Assistent-Redacteur voor het weekblad: D. J. Wan8ink.
.Secretariaat:-Pieier de Hooghweg 188, Rotterdam.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige Plaatweg 37.
Telef. Nr. 3000. Tele gr.adres: Economisch Instituut.
Postcheque en girorekening Rotterdam No; 8408.
Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p.
in Nederland f 20,—. Buitenland en Koloniën f 22,50
per jaar. Losse nummers 50 cents.
Leden en donateurs van het Instituut ontvangen
het weekblad gratis.
De verdere publicaties van het Instituut uitgaande
ontvangen de abonné’s, leden en donateurs kosteloos,
voor zoover daaromtrent niet anders wordt beslist.
Advertentiën f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonne-ment volgens tarief. Administratie van abonnementen
en advertenties: Nijgh & van Ditmar’s Uitgevers.
Maatschappij, Rotterdam, Amsterdam, ‘s-Gravenhage.
25
MEI
1920.
Geld was deze week over het geheel genomen ruim.
Oall was ‘bijna in het geheel niet te plaatsen; privaat-
disconto noteerde 3Y2 pOt. De noteering voor prolon-
gatierente was in afwijking hiermede zeer hoog
(circa 0
lt
6Y2 pOt.), hetgeen zijn oorzaak vond in
zekere maatregelen van de zijde der geidgevers tegen-
over de geldnemers genomen.
*
*
Op -de wisselmarkt h-eerschte over het algemeen een
vaste stemming. De vastheid der Marken trok echter
wel het meest de ‘aandacht. Van alle
zijden
was er
vraag voor -het Duitsc’he devies. De koeisteruggang
van de verschillende valuta’s in Duitschland was zeer
opmerkelijk en geleek heden zelfs eenigzins op een
formeele débacle. Toch
blijven
velen de meening toe-
gedaan, dat de tegenwoordige Marken-koers hier veel
‘te hoog is in verband met den nog ongunstigen f i-
-nantieelen toestand in Duitschland. Van die zijde
wordt dan ook zeer voor een instorting van -den koers
gevreesd; de winstnemingen maken het aanbod wat
ruimer.
DE FINANCIEELE NOOD DER
GEMEENTEN.
Het zijn wonderlijke omstandigheden, waaronder de Tweede Kamer – tenzij er nog iets tusscheubeide
komt – binnenkort de bhandeling van het wetsont-
werp tot verruiming van het gemeentelijk belasting-
gebied zal aanvangen.
De argelooze lezer van de kamerstukken zou mee-
nen, dat zoo er ooit iran een wetsontwerp getuigd
mocht worden, dat ,,de mondelinge be’han’deling door
1
de gewisselde stukken voldoen-de is voorbereid”, dit
van het genoemde ontwerp mocht worden gezegd. De
eerste schets ervoor werd geleverd door -de in 1903
benoemde staatscommissie voor de gemeentefinanciën,
die in 1907 rapport uitbracht. In 1909 ingediend
door de ministers Heemskerk en Kolkman, werd het
ontwerp in 1910 in de afdeelingen -der Tweede Kamer
onderzocht, vervolgens door een commissie van voor-
be±eiding met bijzitters -behandeld en met de Regee-
ring besproken. Gewijzigd door de ministers Oort van
der Linden en Treub, vervolgens door de ministers
.Ruys en de Vries, werd het voorstel in 1919 ander-
-maal in de af-deelin.gen onderzocht en door •de nog
steeds fungeeren’de maar voortdurend gewijzigde com-
missie van voorbereiding tot een punt van mondeling
overleg met de Regeering gemaakt. Het hiervan op-
gemaakt verslag -geeft den indruk, dat nog -wel strijd-
vragen 2ijn blijven ‘bestaan, maar dat toch over de
groots lijnen der herziening hetzij overeenstemming
tusschen de Regeering en de commissie verkregen is,
hetzij -de versdhillen althans sh-erp zijn geformuleerd,
zoodat de behandeling nu betrekkelijk vlot zou kun-
nen verloopen.
Maar wat bleek na de verschijning van het verslag?
Dat het ontwerp- in zijn laatste lezing op een aller-
voornaamst punt een -z66 grove fout bevatte, dat -het
ongewijzigd zeker -geen enkele stem -zou kunnen ha-
len. Het voorstel
–
nl. hield in, dat de gemeenten niet
langer een eigen inkomstenbelasting zouden kunnen
heffen, maar in plaats -daarvan opoenten op. de Ver-
mogens- en Rijksinkomstenbelasting en wel voor beide
belastingen tot een gelijk -getal doch niet meer -dan
100. In een adres, -hetwelk de besturen der groots ge-
meenten in -deze maand tot -de
–
Tweede Kamer hebben
gericht
1),
wordt nu evenwel aangetoond, ‘dat in een
n-egental gemeenten van meer d-an 50.000 zielen het
voor -den loopenden -dienst -geraamde bedrag aan plaat-
selijke inkomstenbelasting lang niet -door het heffen
1)
Een overzicht van dit adres vindt men in het vorig
nummer.
–
446
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
__
26 Mei 1920
van 100 opcenten op de twee genoemde Rijksbelastin-
gen zou kunnen worden verkregen; dat daartoe in
Amsterdam 240, in Rotterdam 230, in ‘.s-Gravenhage
158 en in Dordrecht en Utrecht zelfs resp. 325 en 312
opcenten noodig zouden zijn; dat, om ons nu tot de drie grootste steden te bepalen, bij handhaving van
het maximum van 100 opcenten Amsterdam 21 mii-
lioen, Rotterdam 15 millioen en Den Haag 7 mii-
lioen uit andere middelen zouden moeten dekken.
In het licht van deze cijfers was wel wat al te
optimistisch de mededeelin.g der Regeering (blz. 5
van het Verslag), dat zij zich niet ontveinsde, ,,datop
het oogenblik reeds door eenige gemeenten meer aan
inkomstenbelasting wordt geheven, dan honderd p-
centen op de Rijksinkomstenbeiastin’g zouden opbren-
gen”, maar .dat het niet noodig was om de grens rui-
mer te stellen, aangezien aan de gemeenten een over-
gangstermijn werd gelaten (N.B. tot 1 Mei 1922) ,,om
zich met behulp van de nieuwe beiastingbronnen âan
den nieuwen toestand aan te passen”.
Het adres der groote gemeenten ‘geeft aan de ge-
heele zaak een totaal ander aspect. Ware de bedoelde
fout niet aan het licht getreden, men had zich den
loop van zaken in de kamer gemakkelijk kunnen v’Qo1-
stellen. De woordvoerders der gemeenten zouden zih
verklaard hebben dankbaar, maar niet voldaan. ‘I)e
verschillende nieuwe of verhoogde belastingen zou-
den als even zoovele verbeteringen zijn aanvaaïd,
maar men zou ‘betoogd hebben, dat de nood der ge-
meenten hiermede niet genezen, hoogstens eenigzilns
verzacht zou zijn. Men zou er hij de Regeering, al of
niet in den verscherpten vorm van een motie, op
hebben aangedrongen, dat zij door een herziening der
wet van 1897 op de financieele verhouding van Rijk
en gemeenten of door de gemeenten te ontheffen van
de zorg voor enkele zaken, die men meer van Rijks-
dan van gemeenrtebelang acht te zijn, verdere hulp
zou bieden. Gehoopt mocht echter worden, dat de
Kamer, doordrongen van de moeilijkheid van dit on-
derwerp, zich ten aanzien van deze andere middelen
niet reeds
bij
voorbaat al te zeer zou vastieggen.
Gebleken is nu echter, dat het ontwerp, hoezeer
door de beste bedoelingen -ingegeven, niettemin een
rechtstreekschen aanval op het financieel ‘bestaan van
vele gemeenten inhoudt. Wat er thans gebeuren zal,
laat zich met geen mogelijkheid voorspellen en het loont dus de moeite om -het geheele vraagstuk van
den -geimeentenoo& een-s in vogel-vlucht -te overzien en
daarbij dan ook ‘in oogenschouiw -te nemen de verschil-
lende, ten -deele ‘zeer verreikende, plannen, welke naar
aanleiding van het jongste ontwerp in adressen en
artikelen tot uiitirug zijn gekomen.
Van een noodtoestand werd ook vroeger al gespro-
ken, toen -velen bij een hoofdeliijken omslag van 5 of
6 pOt. de grens van het toelaatbare reeds overschreden
meenden. De uittocht ‘der forensen, een iets lager
percentage elders, ga-ven vooral aan het bestuur van de hoofdstad meermalen aanleiding om -hulp te vra-
gen in den nood. Dat thans echter werkelijk van een
onjhoudbaren toestand ‘gesproken moet ‘worden, valt
niet te betwijfelen. Cijfers over Amsterdam heb ik
niet tot mijn beschikking, maar in Rotterdam zal reeds
bij een inkomen van
f
5000 11,65 pOt. moeten worden
geheven, bij
f
25.000 18,78 pOt, -terwijl in Den Haag
bij een inkomen van
f
5000 6,2 pOt. zal worden ge-heven, bij f25.000 .9,2 pOt.
1)
Als zelfs ‘in het rijke
‘s-Graven,hage een dergelijke heffing noodii-g is, kan
men ziek voorstellen,, dat -de druk in steden als
Utrecht, Dordrecht, Arnhem, enz. ondraaglijk zal
worden.
Nu zullen ‘velen geneigd zijn om de noodzakelijk-
heid van ‘deze hooge heffingen te ontkennen en -daar-
van uitsluitend de schuld te werpen op de gemeente-
raden, die vooral -in hun tegenwoordige samenstelling
1)
Deze cijfers gelden alle voor een echtpaar zonder kin-
deren.
wel eens overdreven zorg koesteren voor de belangen
van het gemeentepersoneel. Ik kan dat hier ter zijde
la-ten; we hebben ‘het feit -te aanvaarden. In elk geval
kan niet ontkend worden, dat menschelijke arbeids-
kracht duur geworden is en -dat -de gemeente, die uit
den aard van ‘haar taak een groot personeel -behoeft,
zich ‘hierdoor -voor veel grooter uitgaven niet ge-
plaatst dan vroeger. Ook ‘bij de meest gematigde sala-
risregeling zouden vele gemeenten voor een groots ver-
hooging van lasten zijn komen te staan. Men vergete
niet, ‘dat ‘met uitzondering -van rente en aflossing van vroegere ‘leeningen wel zoowat alle rubrieken van uit-
gaaf enorm gestegen zijn, terwijl de inkomsten over
het algemeen een veel geringer-è elasticiiteit vertoon-
den, ja sommige bronnen van inkomst in lastposten
oversloegen (men den-ke aan de gasfabrieken), zoodat
ten slotte het meest elastische middel, ‘de inkomsten-
belasting, naar verhouding veel sterker moest uitzet-
ten, dan het totaal der uitgaven.
Welke verlichting zal nu – als we voor een oogen-
-blik afzien van ‘de kwesti-e: plaatselijke inkomstenbe-lasting of opcenten op de Vermogens- en Rijk-sinkom-
sten-belastinig – het aanliangige w-etsontwerp bren-
gen?
Terwijl het maximum’ ‘der opcenten op -de gron-dbe-
lasrting verdubbeld wordt, schenkt -het ontwerp den
gemeenten voorts -de bevoegdheid om de volgende
nieuwe belastingen te heffen:
‘een belasting van bouwterreinen tot ten hoogste
pOt. ‘der v.erkoopwaar’de (art. 242 b);
een z.g. bettermen-t tax, een ‘bijdrage, welke van
ge-
bouwde en ongebouw-de eigendommen in bepaalde
deelen der gemeente geheven wordt als tegemoetko-
ming in ‘de kosten van -gemeentelijke werken, waar-
door die eigendommen zijn ‘gebaat (art. 242 d);
een belasting op bedrijven met meer dan 10 arbei-
ders, ten bedrage van ton hoogste f 12 per arbeider
(art. 242 e);
debietrechten op wijn, hier, gevo’gelte, wild en,
voor-
z’ooveel daarvan -door -het Rijk geen accijns of debiet-
i-echt geheven wordt, andere genotmiddelen (art. 240k);
een belasting op ‘brandpolissen en op gebouwen, die
niet verzekerd zijn (‘art. 240 1);
een kurtax (art. 240m);
een belasting op openbare aankondigingen, niet
door middel van tijdschriften of ‘dagbladen gedaan
(art. 240n).
Voorts komt in plaats van art. 254, dat -op dit
oogen’blik een beletsel is om baten te halen uit haven-
en -kadegelden, slachthuisrechten en andere retribu-
ties, die het in-tercommunaal verkeer treffen of gehe-ven worden in inrichtingen, waarvan het gebruik ver-plicht is, een nieuwe bepaling, welke -het ‘maken van
een matige winst veroorlooft.
Eindelijk wordt de belasting der bedrijf-sforen.sen in
de gemeente, waar zij hun bedrijf uitoefenen en waar zij thans % van den vollen aanslag betalen, op
VS
van
dien aanslag gebracht.
1)
Wil -men zich eenig -denkbeeld vormen van de be-
teekenis dezer verruiming van het plaatselijk belas-
tinggebied, dan houde men voor oogen, dat b.v. in
Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenh-age de inkom-
sten’belasting voor den loopenden -dienst tot resp. 36,
26 en 18 millioen moest worden opgevoerd. Van een
eenigszins ‘belangrijke verlaging van deze belasting, die thans meer en meer ,,impôt unique” geworden is,
zal dus eerst sprake zijn, wanneer de nieuwe midde-
len voor elk dezer drie steden een flink ‘aantal mii-
–
i) Daarentegen wordt voor deze zelfde forensen de aan-
slag in de woongemeenten, waar zij thans ten volle betalen,
tot
213
teruggebracht. Ik kan dat hier verder buiten be-
schouwing laten. Deze gemeenten plegen te behooren tot
de zeer welvarende, zoodat men, bij de beoordeeling van de doeltreffendheid der aan de in nood verkeerende gemeenten
gebrachte hulp deze enkele verenging van het belasting-
gebied niet in compensatie behoeft te brengen.
26 Mei 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
447
lioenen in cle kas doen vloeien, voor kleinere gemeen-
ten dan naar evenredighei’d.
Nu zal •de verdubbeling der opcenten op de grond-
belasting in de genoemde drie gemeenten resp. 0,7, 0,5
en 0,4 millioen opleveren.
De belasting op bouwterreinen, dus op braak lig-
gende terreinen langs pleinen en straten en voorts
houwgronden aan den raM der stad, mag ten hoog-
ste
Y2
pOt. der waarde bedragen en zou dus, om bv.
een millioen op te brengen, al een verkoopwaarde van
50 millioen moeten omvatten, een cijfer, dat vermoe-
delijk wel in geen enkele gemeente van ons land zal
worden bereikt.
Wat betreft de belasting op bedrijve
et meer dan
10 arbeiders, zelfs in Amsterdam en Rotterdam zal
het aantal van de daarin werkzame arbeiders wel
ternauwernood de 50.000 bereiken, zoodat bij een
heffing van
f 12
per arbeider zeker niet meer dan
f 600.000
uit deze bron zal vloeien. Aangaande de aanslagen der bedrijfsforensen staan
mij alleen ten aanzien van Rotterdam gegevens ten
dienste. Uit het verslag dezer gemeante over 1918
blijkt, dat in de laatste jaren de aanslagen van alle
forensen tezamen ongeveer 5 pOt. van de totale op-
brengst det inkomstenbelasting uitmaakten. Een ver-
dubbelin.g van de forensenbelasting (hetzij dan als
onderdeel van een eigen gemeentelijke belasting, het-
zij in den vorm van opcenten) zou dus aan Rotterdam
ongeveer 1,3 millioen en aan Amsterdam naar den-
zelf’den maatstaf 1,8 millioen afwerpen.
Do vergunning om voortaan met havengelden enz. een zekere winst te maken, is voor menige gemeente
stellig niet zonder belang. De concurrentie met an-
dere havenplaatsen zal echter vanzelf reeds aan den door de wet gestelden eisch van ,,matigheid” kracht
bijzetten.
Hiermee zijn ‘de middelen, die het meest in het
laadje brengen, wel opgesomd. Aan de drie meerge-
noemde steden, vooral aan Amsterdam en Rotterdam,
kunnen zij eenige millioenen bezorgen, maar dat hier-
mede de nood gelenigd zou zijn, kan niemand bewe-
ren, die zinh voor oogen stelt, welke bedragen thans
uit do inkomstenbelasting moeten worden getrokken
en hoe hooge druk daarvoor noodig is.
De andere nieuwe bronnen zijn te rekenen tot het kleine goed. De betterment-tax ontleent haar hetee-
kenis aan liet feit, dat zij het aan ‘de gemeenten ge-makkelijker zal ‘maken om b.v. verruimingen in de
binnenstad tot stand te brengen, ‘maar als bijdrage in
de algemeene lasten telt zij ternauwernood mede. De
belasting op brandpolissen zal wel niet verder mogen
gaan dan de kosten der brandweer te dekken. Gemeen-
telijke Idebietrechten zijn alleen bestaanbaar zoo zij
zeei matig zijn, omdat men een hoog recht gemakke-lijk ontduiken kan, ‘door
zijn
inkoopen in een nabu-
rige gemeente te doen. En dat de ,,kurtax” of del
reclamebelasting schatten zullen opbrengen, gelooft’
niemand.
Het is dan ook niet te verwonderen, dat de ge-
meenten de door het ontwerp geboden hulp slechts op
afrekening wilden aanvaarden en dat men veront-
waaidigd van een ,,verenging” van het belasting-
gebiod sprak, toen het bekend werd, dat men al dit’
nieuwe moois zou moeten hekoopon met de vervanging
der gemeentelijke inkomstenbelasting door de bekende’
opcenten.
Forsche plannen tot verbetering lieten niet op
zich wachten.
Het meest radicaal was vel een middel, ‘dat aan de
Nieuwe Rott. Ct. aan de hand werd gdaan en dat
men in ‘het hoofdartikel van het avondbiad van 15
Mei ji. besproken vindt. ,,Het komt hierop neer”,
aldus het blad, ,,dat voor elk der gemeenten in Neder-
land wordt nagegaan, hoeveel zij vooi-
1920
uit de
plaatselijke inkomstenbelasting moeten vinden, het
Rijk ‘het totaal-bedrag, dat voor alle gemeenten ‘geza-
menlijk wordt gevonden, in den vorm van een voor
zijn geheele gebied geldend,
gelijk
aantal opcenten ten behoeve der gemeenten int en aan elk ‘der gemeenten
op den voet van het bij de ‘begrooting voor
1920 ge-
raamde bedrag aan
plaatselijke
inkomstenbelasting, ‘dat nu eenmaal ‘door Ged. Staten ‘goedgekeurd is, uit
die opbrengst u itkeeringen doet.
,,Dit kan telkens ook voor volgende jaren woiden toegepast, waarbij dan ook gelegenheid komt de al-
lengs noodig blijkende correcties aan te brengen.”
Men verwacht hiervan het voordeel, dat de gun-
stige progressieschaal der Rijksinkomstenbelasting
automatisch overal wordt ingevoerd; voorts dat de
forensenkwestie ‘de wereld uit zou zijn: waar men
zidh ook in Nederland zou vestigen, nergens zou men
kunnen ontloopen het mededragen in •de lasten, die
uit de algemeene bemoeiingen der gezamenlijke Ne-
derlandsche gemeenten voortvloeien.
,,Bij
een zuinig
‘beheer in elk der afwnderlijke gemeenten ‘krijgt niet-
temin elk Nederlander belang en de verkiezingen voor
‘de Provinciale Staten, waaruit de controleerende Ge-
deputeerde Staten voortkomen, zouden ‘daardoor van
• even groot belang worden als ‘die vun de gemeente-
– reden.”
Had niet een lei’dend blad als de ,,N. R. 0.” aan
deze f’antasieën een eereplaats in haar kolommen af-
gestaan, er zou geen reden bestaan er veel over te
zeggen. Elke natuurlijke ‘breidel wordt hier van de ge-
meenteraden weggenomen. Men sal een wedloop van
gemeentebesturen te rien krijgen om haar gebied en
• inwoners nu eens op kosten van het algemeen te gaan
voorzien van alles wat vc r een ruime beurs te ver-
krijgen is. Elke prikkel om uit
andere
middelen wat
meer te halen, zal verdwijnen. Zeker, het toezicht van
• Gdeputeer’de Staten ‘blijft bestaan, maar wat een
wonderkracht sch’rjft de ontwerper van het plan er
aan toe! Thans beperkt ‘zich dit toezicht tot het waar-
borgen van een ‘gezonde fin’ancieele
politiek.
Of een
uitgaaf op ‘zichzelf .noodig of nuttig is, wordt in het
algemeen niet nagegaan. Als •de middelen tot ‘dek-
king er zijn, als men niet teveel op het nageslacht
schuift en er komt tegen een ‘bepaalde uitgaaf geen
verzet uit de gemeente zelf, zullen Ged. tStaten slechts
bij liooge uitzondering ingrijpen. In het vervolg
echter zal het college elke uitgaaf nauwlettend moeten
toetsen. Welken maatstaf zullen zij daarbij gebrui-ken? Zullen zij alleen toelaten wat noodzakelijk, of
ook wat in het belang van de gemeente wel wensche-
lijk is? Zullen zij alvorens ‘geld toe te staan voor b.v.
een nieuw brandspuithuisje, moeten onderzoeken of
het oude nog mee kan? Moeten zij nagaan of de ge-
meentelijke reiniging niet al te weelderig is opgezet, of op de plantsoenen niet bezuinigd kan worden? En
zullen wel alle colleges van Ged. Staten een
gelijke
mate van strengheid betrachten? •Zoo niet, in welke
richting denkt men ‘dan, dat zich de groote belang-
stelling bewegen zal, ‘die de ontwerper v’oortaan bij
de verkiezingen der Provinciale Staten verwacht? Ik
kan mij voorstellen, dat bij die gelegenheid de leus
juist zal
‘zijn:
geeft ons een college van Gedeputeerde
Staten, dat aan de gemeenten in
onze
provincie vol-
ledige vrijheid laat om zich op kosten vun het geheele
land eens netjes in te richten!
Zoo het denkbeeld niet – wat het waarsc’hijnlijkste
is – op een financieele ‘débacle zou uitloopen, zou het voeren tot ‘de ±eest krasse inperking der auto-
nomie, tot een verplaatsing van het gezag der ge-
meenteraden naar de provinciale colleges van toezicht,
die nimmer die bekendheid met plaatselijke toestan-
den en ‘behoeften kunnen bezitten als de gemeente-
lijke volksvertegenwoordiging zelve.
In een geheel andere richting gaat het streven om
de
gemeenten te ontlasten van de uitgaven van eenige
takken van dienst, die men acht van Rijksbelang te
zijn,
met name onderwijs, armen’zorg en politie. Dit
denkbeeld is het eerst ter sprake gebracht in het
448
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Mei 1920
rapport, dat in 1917 is uitgebracht door een com-
missie, ingesteld door de Vereeniging van Neder-
landsche gemeenten, aangaande het ontwerp-1915 tot
herziening der wet ôp de financieele verhouding van
Rijk en gemeenten. In een adres, dat de gemeente-
raad van Amsterdam in Februari j.l. tot de Regee-
ring richtte, is het denkbeeld nader uitgewerkt en
ook het reeds. hierboven aangehaalde adres der groote
gemeenten sluit er zich in beginsel bij aan.
Nu moet men m.i. bij de bespreking van dit onder-
worp aillereerst ter zijde stellen een argument, dat
door de voorstanders van het plan maar al te vaak
naar voren gebracht wordt, t.w. de bewering, dat het
Rijk tot de vergoeding dezer uitgaven eigenlijk ve r-
p ii ch t zou zijn. Deze lasten worden, zoo zegt men,
door het Rijk aan de gemeenten opgelegd; welnu,
niets spreekt meer ‘vanzelf, dat dat nu ook het Rijk
die kosten weer vergoedt. Men vindt in het alleszins
belangrijke rapport van 1917 dit argument slechts
aangeduid, maar vooral in het Ams’toidamsche adres
komt hot ons telkens met volle kracht tegemoet.
De redeneering schijnt mij onjuist. De gemeenten
bestaan als zelfstandige lichamen slechts krachtens den wil van den wetgever, die haar rec’hten toekent
en plichten oplegt en de ‘vraag, of eenige tak van
publieke zorg ten laste der centrale ‘dan wel der lokale
middelen zal worden ‘bthartiigd, is een vraag van
opportunii’teirt, niet van recht.
Alleen voorzoover de wet de gemeenten
in ongelijke
mate
tot het doen van i,iitgaven voor een bepaalden
tak van overheidszorg verplichten zou, ‘ware ‘misschien
op bilLijkheidsgron’den een zekere vergoeding te be-
pleiten. Maar om zulk een ongelijkheid te bewijzen,
is het niet ‘voldoende om aan te toonen, •dat de ge-
meenten per hoofd ‘der bevolking voor ‘den betrokken
diensttak ui’teenloopende bedragen besteden, vermits
het beginsel van zelfbestuur juist medebrengt, dat
aan de met ‘de uitvoering der ‘wet belaste plaatselijke
organen daarbij een zekere speelruimte wordt gelaten.
Bovendien vormen althans a’rmenzorg, 1olijtie en
‘hooger en middelbaar onderwijs volstrekt niet in
sterker mate verplichte uitgaven voor de gemeente
dan het onderhoud van wegen en vaarten, ‘de kosten
‘van ‘de brandweer, de gemeentesecretarie en de vele.
andere rubrieken, welke vo’l’gen,s art. 205 der Gemeen-
tewet op de begrooting möeten voorkomen. Zij ge-
nieten ‘ten aanzien van eerstgenoemde takken van
dienst over het geheel geen mindere vrijheid van be-
weging ‘dan op ander gebied.
Stellen wij dus nu de vraag, niet of ‘de rechtvaar-
digheid eischit, maar of het gewenscht is, dat de
kosten
‘van
onderwijs, armenzorg en politie aan de
gemeenten integraal worden terugbetaald, dan ligt
het m.i. wel voor de hand, dat het onmogelijk is hier-
voor een regeling te maken, die voorkomt, dat de
gemeentebesturen riemen snijden van and erman s
leer. De commissie ‘der Vereenigin.g van Nederland-
scho gemeenrten,gaf in haar rapport volmondig toe,
dat al zullen voor enkele on’derdeelen van uitgaven wellicht normen zijn vast ‘te stellen, ,,toch de vraag
zich steeds (zal) voordoen of een zekere uitgaaf voor
een bepaalde gemeente geacht kan worden redclij-
kerwijze tot het volle bedrag noodiiig ‘te zijn.” De be-
slissiri.g ‘hieroiver wilde zij da’n ok aan ‘de Regeering
gelaten zien, die zich dan echter zou moeten doen
voorlichten door een speciaal daarvoor in te stellen
college van bijstand.
Rier plaatst men ‘de Regeerirrg, hoe ook voorge-
licht, voor een onmogelijke taak. De uitgaven der
verschillende gemeenten l’oopen heel sterk uiteen. Het
Amsterdamsche adres ontleende aan ‘de statistiek der
gemeentefinanciën over 1916 de volgende cijfers over
de netto-kosten van onderwijs, politie en armenzorg
per hoofd der bevolking ‘in d’e verschillende groepen
,van gemeenten (in guldens):
Gemeenten
Lager
onderwijs
Ander dan
lager
onderwijs
Politie
Armen- zorg
ben.
5000
zielen
1,91
0,09
0,44
0,76
5000-10000
,,
1,92
0,28
0,53
1,08
10000-20000
2,55
0,77
0,74
1,58
20000-50000
3,16
1,90
1,41
2,06
50000-100000
3,78
2,75
1,76
2,76
Utrecht ……..
5,19 2,22
2,-
3,58
‘s-Gravenhage ..
5,64
.
3,43
3,87
3,92
Rotterdam
. .
..
5,75
2,36
2,83
3,97
Amsterdam
. . . .
6,45
3,31
2,95
7,54
Men ziet: ‘de verschillen zijn wol treffend; relatief
worden ‘de steden, vooral de grootste, doo’r de ge-
noemde uitgaven veel sterker ‘gedrukt dan ‘de platte-
landsgemeeffl:en. Ten deela zijn deze ves’hillen or,af-
hankelijk van den wil der gemeentebesturen; de lagere
levensstandaard bv. maakt, dat op het platteland
met lagere salarissen ons. kan worden volstaan.
An’derdeel’s echter plegen de stadsbewoners hoogere
eisdhen aan hun verzorging te stellen. Op het punt
van de veiligheid bij nacht is de plattela.n’der met veel
minder tevreden ‘dan ‘de stedeling. Ook wat het onder-
wijs betreft, ‘biedt de stad oneindig meer aan haar
inwoners dan het ‘dorp. Hoe zal men nu echter straks
gaan uitmaken, ‘hoeveel een bepaalde gemeente ,,Tede-
lijkerwijze” aan het Rijk mag declareeren voor de
voorziening ‘in een van deze behoeften? En hoe kan
men inzake armenzorg, waarbij ‘het subjectief inzicht
zulk een overheerschende rol speelt, een stelsel be-
pleiten, waarin ‘de ‘beslissing over de ondersteuning
gelegd wordt in handen van
plaatselijke
organen, maar de middelen verschaft worden door ‘het Rijk? Ik vrees dan ook, dat de ontlasting der gemeente-
lijke budgetten van de uitgaven voor onderwijs,
politie en armenzoxig alleen uitvoerbaar zou blijken
in dezen vorm, dat het Rijk deze zaken volledig to’t
zich trok. En ‘dat ware, met ‘de commissie van 1917,
zeker ernstig te betreuren. Men kan tegenwoordig
vaker een streven naar centralisatie ontmoeten. De
Itegeering is er, ‘naar verluid’de, maar nauwelijks van
te weerhouden geweest om over te gaan tot naasting
zelfs der telefoonnetten van de drie grootste steden, alsof daar het •lokaalverkeer niet minstens honderd
maal grooter was dan ‘het intercommunale. Op ‘het
gebied van de electriciteitsvoorziening zien we
dezelfde mi’d’delpuntzoekende ‘kracht aan het werk.
Straks zal ook voor de salarissen ‘dèr gemeenteambte-
–
naren een doodende unifor,miteit i’n’treden. Toch moet
nog immer het “bewijs geleverd worden, dat in de
w’aarlijk plaatselijke ‘behoeften niet ‘het best en het
zuin’igst door plaatselijke zorg ten koste van plaatse-
lijke middelen wordt voorzien.
H.
moge ten slotte zoo kort mogelijk de richting
aangeven, waarin ik ‘de oplossing zou willen zien ge-
zocht. Het probleem, dat om beslissing vraagt, is:
hoc te voorzien in den toestand, dat de gemeenten
ter bekostiging van de haar opgedragen taak niet
beschikken over voldoende elastische middelen?
Men kan aan de geee,nten nieuwe belastingen toe-
wijzen, men kan ‘het heil zoeken in een h’ooger Rijks-
uitkeering, men kan eindelijk bepaalde takken van
dienst van de gemeenten overbrengen naar ‘het Rijik.
Dat ik het laatste niet zou wenschen, deed ik reeds
uitkomen. Althans besluite men er niet toe, ‘voordat
de vraag niet slechts van de fi,n’ancieele, maar ook
van de organisatorische zijde terdege is bezien.
De nieuwe ‘belas’t’ingbronnen, welke ‘het aan’han-
gijge wetsontwerp voor ‘de gemeenten ontslujit,’ zijn,
zooals bleek, onvoldoende. Eén nieuw middel wordt
haar nog in het vooruitzicht gesteld: de waardever-
meerderingsbelasting, ‘die aanvankelijk in ‘het ‘ontwerp
was opgenomen, maar die men om technische redenen
tot een voorwerp van afzonderlijke regeling maken
wil. Dit middel ‘is voor. ‘de gemeenten natuurlijk bij
26 Mei 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
449
uitstek geschikt. De ontwikkeling van een plaats
eischt talloo-ze uiitgaven van de gemeente, die voor
haar niet rechtstreeks productief zijn, maar die wel
in hooge mate den -grondeigendom ten goede komen.
Een ,,Wertziiwaohssteuer” vormt dan de aangewezen
compensatie.
Eindelijk de Rijksuitkeering. De wet van 1897
heeft getracht eenerzijds het verschil in behôeften
tusschen de onderscheidene gemeenten op grond van de uiteen-loopende draagkracht, anderzijds de kosten
van medewerking aan de Rijkstaak uit .te drukken in
een bedrag per inwoner, dat sedert gefixeerd bleef.
Reeds wegens de waardedaling van het geld zou deze
regel-ing moeten worden herzien, maar in de af-ge-
loopen 23 jaren zijn de toestanden op vele plaatsen
dermate -verandeid, ‘dat aan een voor alle gemeenten
evenredige venhooginig niet valt te denken.
De wet zal dus herzien moeten worden, maar haar
beginsel schijnt juist. Het voornaamste doel -der
Rijksuitkeering zal -immer moeten zijn om de ver-
schillen in belastingdruk te verzachten. Zoo onge-
rijmd het ware om te trachten to-t een o’veral gelijken
druk te komen, zoo is het toch aan den -anderen kant
zoo,wel -billijk als gewenscht om de verschillen te
verkleinen. Billijk, omdat het verschil in druk groo-
ten-deels te wijten is aan omstandigheden, waarop de
gemeentenaren en hun -bestuurders geen invloed
kunnen uitoefenen, en gewenscht, omdat een al te
zware druk noo-dwen-dig tot verwaarl:oozing der plaat-
selijke -belangen moet leiden, -vooral als straks de
,,Steuerflucht” -de gemeente in -den vicieiizen cirkel van ontvolking, daardoor mindere draagkracht, weer
hooger belastingen en nieuwe ontvolking zou brengen.
Toegegeven moet worden, dat het vinden van een
billijken maatstaf hier hoogst moeilijk is, niet het
minst in politiek opzicht, omdat de critici uit de
verschillende deelen van ons land -geneigd zullen zijn
elk plan aan -de -toestanden van eigen gewest te
toetsen. De zaak ‘wordt natuurlijk lastiger, immers
de fouten -grooier, naar gelang de bedragen stijgen.
Om dze reden -is er dan ook veel voor te zeggen om
door
speciale vergoedingen,
gelijk wij vooral op -het
gebied van het onderwijs reeds kennen, -de behoeften,
waarin -de algemeene uitkeering zal hebben -te voor-
zien, tevoren tot geringer maat terug te -brengen.
Mits men slechts niet zoeke naar den steen -der wijzen, zijnde de integrale vergoeding, moet het -mogelijk zijn
om maatstaven te vizden, naar welken voor bepaalde
diensten -speciale bij,dragen kunnen worden verleend,
zonder dat aan de gemeentebesturen -de prikkel tot
zuinig beheer wordt ontnomen.
In elk geval -ciso,h-t deze zaak een zeer zorgv-uldige
r,00
t
.bo
r
ej ding -met nauwkeuvige kennis van de plaat-
selijke toestanden in de verschillende -deelen van ons
land. Het is dan ook te -hopen, -dat de Kam-er zich
hier van improviseeren in motie-vorm zal weten te
onthouden.
Behoef ik ten slotte nog te zeggen, dat onder deze
omstandigheden vooral alles moet worden vermeden,
wat voor ‘de -gemeenten
01)
v-er]ies zou kunnen uitloo-
pen en dat men dus •op ‘het actu.eele punt der 100
opcenten het beste -doet all-es bij het oude laten?
Gegronde aanmerking valt op het stelsel van art.
243 der Gemeen-towet, dat thans -de progressieregeling
‘bevat, niet -te maken. Het -is nimmer een beletsel ge-
bleken voor een billijke vordeel’ing ‘der lasten. Een
zware druk op dc -hooge inkomens is mogelijk, maar
niet zonder dat ook -de minder -gegoeden een zeker
aandeel dragen. Hoe gevaarlijk het is voor -dit be-
proofde systeem iets anders in de plaats te stellen,
heeft ‘het voorstel -der 100 opcenten wel bewezen.
Eenigen regel – dit staat wel vast – zal de wet
moeten blijven stellen. Het aanvankelijke denkbeel-d
der Regeeriia’g om, met ‘handhaving der gemeentelijke
-iukomsten’belas-bing, elken rem -bij de progreasje weg
te nemen, schijnt niet -te aanvaarden. Voorwaar-de
voor de -bestaanbaarheid van onze plaatselijke auto-
nom,ie is, dat althans -de gezeten arbeiders, die in
vele ‘gemeenteraden praktisch de macht in hand-en
‘hebben, hun aandeel in de gemeentelasten mede-
-dragen en dat is bij de tegenwoordige regeling, mits
de Regeering -tegen onredelijke opdrijv.iing van den
aftrek voor nood,za.kelijk levensonderhoud wake,
ver-
zekerd.
–
DE MONCHY.
SOCIALISATIE EN HET RAPPORT DER
COMMISSIE UIT DE S. D. A. P.
III.
Een ‘volgend onder-deel ‘bespreekt de ,,Centraiisee-
rende socialisatie.’ Hieiimede wordt bedoeld -de socia-
lisatie -van een ‘geheel bedrijfsgebied tegelijkertijd,
wanneer aan het gesocial-iseerde bedrijf een monopolie
toegekend wordt. Als idit niet mogelijk is, kan met
andere middelen centralisatie worden nagestreefd. Van
de laatste wordt verwacht ,,de weldoordachte, dus de
zoo ekonomisch mogelijke samenwerking van alle
produktie-krachten -in een bepaald bedrijfs-gebied.”
Arbeidsverspilling zal -dan ophouden – en het hoogste
rendement word-en ver-kregen. Oentraliseeren-de socia-
lisa-tie, van een (heel 1bedrijfsgebied dus, wordt voor-
gestaak bij ,,die bedrijven, waar het gaat om de ver-
krjgin-g en de verwerking van grondstoffen, waarin
de inlandsche producent een overwegend -sterke
positie inneemt.” Genoemd worden de z.’g. landbouw-
industrieën, zooals de zu-ivelproductie, su.ikerfabricage,
enz. Deze bedrijven zijn wel voor een -belangrijk deel
op export aangewezen, -doch dit is- ‘geen reden, om
socmal-isatie hier -te beperken tot het voor binnen-
lan;dsch verbruik werkende deel.
1)
Hier -begeeft -het
Rapport zioh in gevaarlijke redeneeringen, die zich
met de werkelijkheid -slecht verdragen. Gezegd wordt,
dat de -grondstoffen dier industrieën hier met
–
bijzon-
der voordeel worden ‘geproduceerd, -dat daardoor die
(export)-bedrijven sterk staan op -de -buitenlandsche
markt en een belangrijk deel van hun winst uit den
export ‘halen. Parinelebemoei-ing zou die hoogq
winsten laten aan het particulier kapitaal, terwijl de
gemeenschapsproductie voor binnenlandsch gebruik
tegen zoo laag mogelijke prijzen zou leveren. Maar
• bovendien zou er een ,,hardnekki-ge strijd om de
grondstof” komen, waarbij ,,-het exportbedrijf -gemak-
kelijk den hoo-gsten prijs -kan besteden en de boer de
lachende -derde zou zijn.” Le-veringspliclit zou tot
ontduiking leid-en, wanneer vrije verkoop aan het
exportbedrijf gehandhaafd bleef. Daarom -moet de
inkoop worden gecentraliseerd en zal het monopolie
,,zoowel de iinlan-dsche voorziening als -den export”
behartigen. Nu dunkt mij -toch één ding va-st -te staan:
dat -daarmede aan den heelen export van onze zuivel-
producten de nekslag zou worden gegeven. Van dat
,,beharti,gen” door het monopolie zou niets terecht
komen. Men bedenke allereerst, -dat dit de afnemer,
en de eeniige afnemer, zou worden van de meest vrije
menschen, de meest krasse indivi-dualis’ten zoo men
wil, die in onze moderne samenleving zijn overgebie.
ven: de lan-dbcuwexide bevolking. Met ‘hun mentali-
teit is een mono’poiistische landbouw-nijverheid
1)
De heer R. Kuyper zegt in zijn rede, hlz. 33: ,,In socia-
listische kringen wordt socialiseering van cle grootendeels voor export werkende -bedrijven, ook al zijn ze geconcen-
treerd, uitermate bezwaarlijk geacht. Ik sluit mij echter aan bij de uitlating van Karl Bücher in zijn socialisatie-
brochure. Hij sohrijft daar, -dat hij -niet inziet, waarom een
gesocialiseerd bedrijf -niet voor export zou kunnen werken:
er is ‘hier geen overwegende moeilijkheid.” Bücher drukt zich
eeni-gsz-ins anders en voorzichtiger uit:,,An und für sich witre
ja kaum a-bzusehen, warum -der Bezieher von Waren deut-
scher Herku-nft im Auslande nicht ebensogern von cinem
Staatsbetrjebe rwie von ci-nem Privatbetriebe soilte kaulen
wollen oder w-arum man nicht ganz den Kompensations-
verkehr von Staat -zu Staat an Steile ‘des .seihherigen
Pij-vatverkehrs treten lassen könnte.”
An end für sjch. Na-
tuurlijk! Maar -het leven, de praktijk spotten met
an end
fiir sich. Als
de ,,Bezieher” er is, zijn we klaar. Maar zor-
gen, dat liii er kom-t en blijft! –
450
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Mei 1920
onjver’eenigbaar. Maar dan, we zullen het straks nog
nader zien, is zulk een monopolie een publiek-rechte-
lijke instelling met een massa instanties en ambtelijke
of halfambtelijke bedillers, al heeft de commissie de
illusie, dat zij ‘met haar or.ganisatievormen de bureau-
cratie heeft buiten gesloten. Produc’tie, van haar
individualistiscJien winstprikkel ontdaan, ingesteld
op het algemeen belang, verhuist, daar helpt nu een-
maal niets aan, van de sfeer van het privaa’trecht
naar die van ihet publiekrecht. Dat heeft gevolgen!
En de landbouw zal zich aan contrôle-maatregelen
en een inmenging hebben te onderwerpen, waarvan
de crisismaatregelen een voorproefje gegeven hebben,
dat niet naar meer doet verlangen. Dat monopolie
beteekeut voor den landbouw slavernij. Hij wordt
overgeleverd aan een met stedelijke begrippen door-
drenikte bureaucratie, •die vooribeschikt is alles van
het consumenten- en industrieel-arbeiderastandpunt
te ,beoor.deelen. Geen melkoorlogen, maar een tweede
,Bauern’krieg” zal daarvan komen en deze szal niet
tegen feodale grondheeren, doch tegen het over-
heerscheud-steedsohe monopolie zijn gericht. De heer
Kuyper spreekt in zijn rede van eigendomsfanatici
en ‘zegt, dat de tallooze kleine boeren een macht zijn
geworden, die moet worden ontzien. Is
dit
ontzien?
Wanneer •echter de boeren, tot wanhoop gebracht,
gaan staken, valt alles als een kaartenhuis ineen.
Er is echter meer. Het partieele expo’r.tkarakter der
verwerkte land- en tuinbouwpreducten mag niet, zoo
heet het, partieele socialisa’tie, tot het binnenland be-
perkt, te dezen tot gevolg itebben. Zal echter het
gesocialiseerde ‘bedrijf de op ‘de wereldmarkt door ons
bezette plaats kunnen handhaven en uitbreiden?
Wanneer bij het “t hoof’d,bieden aan buitenlanidsohe concurrentie iets nooidig is, dan wel ras-echte onder-
nemerseigenschappen, ,,wagender kEnt.” Hoe kan
men dezen van al die instanties en colleges, hoe kan
men hem van gesalarieerden ‘verwachten? Oiizen
zuivel- en vleeschexport, onzen voorheen zoo bloeien-
den uitvoer van tuinbouwproducten, bloembollen,
heesters, enz. wachten zeer ‘moeilijke tijden door de
vergaande verarming der voornaamste afuemende
contra in ‘het buitenlanid. Het enorme consumptie-
gebied van Rijnland en Westfalen •b.v. met zijn groote,
véôr •deii oorlog koopkrachtige arbei’dersbevolking,
welke wij voor een groot deel van boter, kaas, versohe groenten en ooft voorzagen, is voor onafvienbaren tij’d uitgeschakeld. Nieuwe markten moeten worden opge-
zocht, pionierswerk met alle daaraan verbonden
risico’s moet worden verricht. Engeland relf werpt
zich ‘met kracht op de margari.n’eproductie, waardoor
de standplaats van dezen tak binnen onze grenzen
niet eens meer volkomen verzekerd schijnt. Aan sterke
concurrenten moest reeds vôér den oorlog op de bui-
tenlan’dsche ‘markt het hoofd ‘worden geboden (Sibe-
rische ‘boter!). Het is volkomen onzeker, hoe zelfs in
de naaste toekomst de conjunctuur zich ontwikkelen
zal. Denkelijk moet met betrekking tot den export
veel worden gewijzigd, en zal onze tuinbouw zich
meer op grove soorten met vermij ding ‘van luxe-teelt,
zal onze landbouw zich meer op kapitaalproductie
(fokdieren, zaaizaad) moeten toeleggen. Zeggen, dat
onze landbouw-export ,,sterk staat op de buiten-
landshe markt” kan alleen hij, die, omdat ‘het in zijn
kraam past, aan struisvogelpolitiek de voorkeur geeft
boven het peilen van de gevolgen der wereidver-
armiug, waarop in ander verband telkens en telkens
in het Rapport wordt gewezen. Hier nu wordt g
meten met meer clan één maat.
Ik ga over tot het onderdeel, dat van ,,’Monopolies
en Bedrjfsorganisaties” handelt. Voor monopolistische
socialisatie noemt het Rapport twee voorwaarden: er
moet reeds nu een sterk geconcentreerd ibedrijfsbeheer
wezen en verder moel. een scherpe begrenzing mogelijk
zijn. Deze laatste voorwaarde is vervuld tbij gas, water,
electriciteiit. Wat het water betreft, wijs ik er op, dat
het’ platteland nog grootendeel’s van wel- en regen-
water leeft, al nemen de leidingen, vooral in die
stre-
–
ken, waar het w.elwater niet bruikbaar is, gelukkig
toe. Maar de helft van ons lanid., de zandstreken, ‘be-
vindt zich bij welwater uitnemend. Hoe staat het
,,monopolie” daartegenover? Blijkbaar is weer hoof d-
zakelijk aan de steden gedacht. Verder worden als
voor monopolisatie vatbaar artikelen als suiker en
zuivelproducten genoemd. De grens acht het Rapport echter spoedig bereikt, nl.
‘bij
‘den ,,overgang van het
massa-artikel tot de sterk uiteeiiloopende ]uxe-ui’tvoe-
rin.gsvormen of waar een zoo bonte verscheidenheid
heerscht van allerha.nd verschillende artikelen, dat
een begrenzing alleen een zeer groote groep zou kun-
nen omvatten, die dan noodzakelijkerwijze tal van
artikelen in zich sluit, die voor socialisatie niet aan-
gewezen zijn te achten.” Dit ‘is volkomen juist, maar
dan rijst toch .dadelijk de vraag, of de nauwe econo-
mische samenhang niet zal dwingen, als de eerste
stappen gedaan ‘zijn, om verder te gaan dan men zelf
heeft beoogd. Het is er mee als met proteotie, men
komt van het een tot het ander, omdat de ,,uitvoe-
ringsv,ormen” niet te scheiden zijn van hun basis en
een z.g. eindproduot toch weer ,,’gron’dstof’ blijkt ‘te
wezen voor een ander. Behalve monopolievorming
blijft dan nog te doen over ,,het tot stand brengen van
een rationeel bedrijf over de geheele breedte”
bij
die
takken van rvoortbrengircg, ,,welke nog in sterke mate
zijn vemibrokkel’d over groot- en kleinbedrijf.” Groote
moeilijkheden worden hier:bij voorzien, diepgaankle
kennis van het bedrijfsleven wordt onmisbaar geacht,
en als ultima ratio wordt met densa’bel gerinikeld met
een ‘beroep op ,,niet alleen politieke, maar, ook econo-
mische machtsmi.ddelen.” In dit verband geeft het
Rapport de voorstelling weer door Otto Bauer in
zijn brochure ,,Der Weg zum Sozialismus” neergelegd.
Alle betrokken ondernemingen moeten in een ,,In-
dustrieverban’d” worden opgenomen, met een bestuurs-
raad aan het hoofd. Gestreefd wordt naar centralen
inkoop van de grondstoffen (weer een monopolie
waartegenover o.a. de landbouw zich ziet geplaatst!)
en dito verkoop der producten. De Raad kan achterlijke
bedrijven stilleggen. Aan dan Staat wordt een winst-
deel gegeven voor de gemeenschapsbemoeiiu’g ‘in ‘de
richting van rationaliseering, of wel, bij artikelen
van algemeen verbruik, treedt prijsverlaging in.
Enkele aanknoopingspunten acht de Commissie voor
verwezenlijking van die denkbeelden ook hier, te lande
aanwezig, en ze wijst op de golwongen bedrjfscon-
centratio in het belang der brandsto,fbesparing tijdens
de oorlogsjaren als een bescheiden voorbeeld. Dat men
toen van den nood een deugd maakte en nadeelen in
den koop nam, welke men in normale tijden nooit zou
hebben geaccepteerd, staat in het Rapport niet ver-
meld. Voor zoover de oorlogsjaren lessen in besparing
gaven, die van
blijvende
beteekenis zijn, zal het eigen-
belang ze ook nu niet vergeten. Het schijnt niet ge-
heel overbodig, hoewel ietwat banaal, er op te wijzen,
dat de toestanden tijdens ‘de oorlogsjaren in het alge-
meen geen normen voor de ontwikkeling in vredestijd
kunnen geven. Zij zijn, van dit gezichtspunt uit,
aibnormaal ,,iugesteld”.
Het Rapport vervolgt met beschouwingen over
,,Het konikurreerend, prj sregelend overheidsbedrijf.”
Dit is weer een andere methode van socialisatie. Ver-
schil met het rvoorgaande is, dat slechts een ‘deel van
een bedrijfstak wordt ‘genational’iseerd: ,,Dit kan haar
zwakke zijde zijn,” aldus het Rapport. Het gaat hierbij
om ,,een eersten stap op den weg, die op den duur tot volledige socialisatie leidt.” Het kan nl, met dit
perspectief voor oogen, noodig ‘zijn ‘de beschikking te
hebben over enkele goed toegeruste eigenbedrjven.
Er ontstaat deskundigheid bij de leiding, men eman-
cipeert zich van de inlichtingen der particuliere
ondernemers en men verkrijgt waarborgen tegen
hun’nerzijds dreigende sabotage. Is directe monopo-
liseering niet of nog niet uitvoerbaar, ‘dan kan alvast
met dit prijsregelend bedrijf bcgon.nen worden. Het
26 Mei 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
451
kan prijsafspraken tussohen ondernemers doorbreken.
Aan dezen hegiirivoi.m wordt reeds voor de naaste
toekomst grooto beteekenis gehecht, zoowel in de
rijks- als in de gemeentepolitiek. De capaciteit van
het overheidsbecirijf mag niet te klein wezen: de
prijsbeweging moet daarmede kunnen worden be-
heerscht. De ondernemerswinsten worden gedrukt en
aan achterlijke ondernemingen wordt een eind ge-
maakt. Of nieuwe bedrijven zullen worden opgericht
dan wel heetaaude particuliere zullen worden overge-
nomen, hangt van omstandigheden af. Van dezen
maatregel wordt spoedig zichtbaar nut en een groote
propagandistische kracht verwacht.
Het is, in het kader rvan het Rappont, begrijpelijk,
maar jammer tevens, dat dit instituut, dat niet nieuw
is, uitsluitend als strij’dmiiddel voor socialisatie wordt
aanbevolen. Want afgezien daarvan, bezit het wel
eenige goede eigenschappen. Ik wijs op dat ,,doorhre-
ken van prijsafspraken tusschen ondernemers.” Zulk
een optreden kan heilzaam werken op de organisatie-
ziekte onzer dagen. Het kan de
uitwassen
der duurte
tegengaan, ‘het ergerliijk parasirtisme, dat in groot-,
tussohen- en kleinhaudel woekert, helpen bestrijden.
Van ‘zulk een ibedrijf worde echter niet méér ver-
wacht. De oorzaken der duurte liggen veel dieper en
deze weg te nemen is het niet bij machte. De socialis-
ten zelven beschouwen deze aangelegenheid ook niet
anders dan als een voor,po’stengevecht, dat voor de
hoofdmacht ruimte moet maken. Nu vrees ik echter
één zaak ten zeerste. Men heeft het ook hier op het particuliere bedrijf voorzien. Zal de strijd, waar dit
het vooropgezette doel is, een eerlijke zijn? Stel een ov.erheidsbedrijf kampt met tekorten. De onderstel-
liug is waarlijk niet uit de lucht gegrepen, zie het
gemeentelijk ivasscherijbedrijf in Amsterdam. Alle
rationaliseering, die van ,bur.eaucratisch of semi-
bureaucratisch standpunt al gauw beteekent: tech-
nische verbetering en niet: economische be-
zuiniging, heeft het min-gunstig resultaat niet
kunnen beletten. Wat zal nu gebeuren? Zullen de
voorstanders ongelijk bekennen, toegeven, dat in casu
het particuliere bedrijf deugdelij’ker is, zullen zij
coram publico onder verwijzing naar de ontstentenis van het ,,spoedi’g zichtbare nut” een ,,groote propa-
gandistische kracht” ontketenen niet
pro
doch
contra
het coucurreerende overheidsbedrijf? De schat-
kist, de gemeente-kas zijn ‘bij de ‘hand, en de groote
massa geeft zich al zeer weinig rekenschap nopens
het verbaiid tusschn de uitkomsten van openbare
bedrijven en den aanslag op het belastingbiljet.
1)
Het
nu eenmaal vooropgestelde doel, de propagaxidistische
kraoht, kortom de politiek zal een reëele behandeling
van dergelijke quaesties schier onmogelijk maken. Het
,,wapen” mag niet u’it handen gegeven. De gemeen-
schap is goed ‘voor het leergeld.
Het Rapport vraagt nu ‘de aandacht voor enkele
maatregelen van minder
a’gemeene
heteekenis, ,,maar
die toch onder zekere omstandigheden aangewezen
kunnen zijn.” Genoemd wordt allereerst de
gemengde
bedrijfsvorm.
Het particuliere bedrijf blijft ,,aanvan-
kelijk” bestaan, doch ‘de gemeenschap verzekert zich
invloed op de gestie, door deelneming in het kapitaal.
Vooral in Duitschland komt deze vorm veel voor, met
name bij de gemeenten. De Commissie is niet best
over deze halfslachtige methode te spreken. Volko-
men terecht, naar het mij voorkomt. Twee levensbe-
schouwingen staan in aldus georganiseerde bedrijven
tegenover elkaar. Houden zij elkaar ongeveer in even-wicht door gelijke ‘machtsverhoudinig, dan gebeurt er
niets en kan van doortasten geen sprake zijn. Is er
overwicht aan de eene of de andere zijde, dan zal er
i) Een andere mogelijkheid wsre een soort van ,,clum-
ptng” ‘door bijdragen uit de publieke middelen ten einde be-
neden kostprijs te kunnen leveren. Mijn onderstelling is
niet zeer vriendelijk, doch de mensch, ook de socialistische,
is zwak, en het gaat om een ,,wapen”! De ,,raison de
guerre” ieeft nog wel erger kwaad gebrouwen.
van eerbiediging van het recht der minderheid door-
gaans weinig sprake ‘zijn, en zeker niet, wanneer de
gemeenschap het ‘in ‘t bedrijf voor het zeggen heeft
met socialisatie ‘in het vizier (de term ,,aauvankeljk”
zegt genoeg). De minderheid kan dan ‘beter ver-
dwijnen, hetgeen zuivering van atmosfeer zou
beduiden. Het kan echter, aldus het Rapport, op
onoverkomelijke moeilijkheden stuiten, de aandeel-
houders geheel uit de schakelen: ,,dit kan het geval
zijn bij industrieën, ‘die deel uitmaken van een ‘inter-
nationaal wijdvertakt organisme.” Het socialisatie-
proces verloopt in ‘de verschillende landen niet gelij-
kelijk. Daarmee dient gerekend. Er moet op worden
gelet, dat sommige ondernemingen in ‘hoofdzaak in
handen ‘van buitenlanders zijn en dat weer andere
ondernemingen neven- en hulp’bedrjven hebben in het
buitenland. Dan schijnt de juiste oplossing, voorloo-
pig althans, de gemengde bed’rijfsvorm. Het is eigen-
aardig, dat hier het internationale moment ineens
z66 belangrijk wordt, dat van socialisatie voorshands
wordt afgezien, terwijl het
bij
de exportindustrieën,
die toch niet minder te maken hebben met het onge-
lijkmatig tempo van socialisatie hier en ginds, werd
weggecijferd. Maar afgezien van deze incongruentie
geloof ook ik, dat van halfheid niet veel goeds kan
komen.
De Commissie wijst er verder op, dat het denkbeeld ,,schijnbaar” aan kracht heeft gewonnen, doordat men
het in verband heeft gebracht met heffingen van het
kapitaaibe7iit. Goldseheid stelde voor, dat de Staat
een deel ‘der particuliere vermogens zou naasten. Daar betaling in natura zoo vrjstaan, zou de Staat
vanzelf aandeelhonder worden in alle mogelijke onder-
nemingen. In het wetsonrt,werp-Treiib op het Staats-
erfrecht wordt een gelijksoortige gedachte ontwikkeld.
Elet aldus gevormde Rijksvermogen ‘zou afzonderlijk moeten worden belegd en zeker niet, zooals thans met de ogbren.gst der successiebelasting geschiedt, mogen
worden vermengd met de algemeene middelen. De
Commissie komt op deze plannen nog terug, voorzoover
zij een middel aan de hand doen tot ‘schadevergoe-.
ding van vroegere aandeelhouders in gesocialiseerde
bedrijven. Voor de algemeene bedrjfssocial’isatie heb-
ben zij echter zeer weinig heteekenis. Want het blij-
ven op ‘die manier gemengde ‘bedrijven, en het Staats-
bezit wordt een lappend’eken, zonder eenige orde of
systeem. Er zullen producties bij zijn, ‘die de gemeen-
schap niet interesseeren en ondernemingen, op welker
aandeelenbezit in geen opzicht is prijs te stellen. Ook
is het zeer de vraag, of langs deren weg zulk een
bezit in staat stelt ,,een doorslaggevenden invloed op
de leiding der onderneming uit te oefenen.” Hieruit
blijkt, waar het per slot bij den gernengden vorm om
te doen is. Met invloed zonder meer is men niet
tevreden. In één geval krijgt de vermgensheffing in
natura ‘meer beteekenis, ni. wanneer uitruilirig van
aandeelen wordt mogelijk gemaakt. Daardoor komt er
keus voor de gemeenschap, doordat zij de aandeelen,
die zij kwijt wil, verruilt tegen andere van wel
gewenschte ondernemingen. Onnoodig te zeggen, dat
hier desnoods dwingend zal moeten worden opge-
treden.
De verbruikscoöperatie vormt een anderen maatre-
gel van overgang. Zij verdient dan ook steun van over-
heidswege. Beschikbaarstelling van kapitaal tegen lage
rente wordt bepleit, terwijl haar diensten zijn te ge-
bruiken bij de distributie van producten der gesocia-liseerde bedrijven, voor zoover die voor rechtstreek-
sche distributie niet in aanmerking komen. Intus-
schen zal ‘de verbruikscoöperatie bij het voortschrij-
den van socialisatie aan terrein verliezen. Naarmate
de ondernemerswinst wordt ingeperkt, verliest de
coöperatie haar eigenlijk object. De kracht der socia-
lisatie is, d’at zij tlle verbruikers omvat en niet be-
perkte groepen. Toch schijnt de Commissie voor de
verbruikscoöperatie een blijvende plaats te reservee-
ren als distributieorgaan ,,wijl zij de bezwaren, ver-
1
452
ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
26 Mei 1920
bonden aan uniforme regeling der distributie, kan
vermijden.” Mij dunkt, daartoe zouden plaatselijke comité’s van verbruikers voldoende zijn. Maar ook
wordt met het oog op ‘artikelen van nog niet gesoeia-
iseerde bedrijven van deze coöperatie een prijsrege-
lenden, di. drukkenden, invloed verwacht. In het
algemeen wordt zij gewaardeerd als een factor, die
de rijpwording voor socialisatie bespoedigt. Is die
taak yolbracht, dan zal zij wel het best doen met te
abdiceeren. Het komt mij voor, dat het Rapport overi-
gens den invloed van dezen vorm wel wat te hoog
aanslaat. In onze huidige economische maatschappij
beteekent de verbruikscoöperatie niet zoo heel veel.
1)
Het groote aantal leden is voor die beteekenis mis-
leidend. Zij worstelt met innerlijke fouten, die het
speculatieve bedrijf niet of niet in die mate kent.
Haar administratie is ‘duur, haar apparaat log; de
deskundigheid staat niet op dezelfde hoogte; er is
weinig initiatief door analogieën met ambtenarij.
De diensten voor soci’alisatie, die de ‘verbruikscoöpe-
ratie zou kunnen bewijzen, zouden grooter zijn, wan-
neer het haar gelukt was, een afdoend tegenwicht te-
gen den speculatieven detailhandel te vormen. Dit is
haar nimmer gelukt.
Een korte opmerking omtrent de noodzakelijkheid
eener volledige en nauwkeurige economische statis-
tiek, waarmede ook zij, die voor socialisatie in het
algemeen weinig voelen, kunnen instemmen, besluit
dit hoofdstuk.
Het d’erde Hoofdstuk van het Rappor’t stelt het
zwaarwichtige punt der ,,schadevergoediug” aan de
oude. Deze wordt ‘in verband gebracht met de onteige-n’ingswetgeving. Terwijl to’t nu ‘toe Grondwet en On.t-eigeningswet ‘van
schadeloosstelling
gewagen, ‘bezigt
het Rapport den term
schadevergoeding.
Het komt
mij voor: opzettelijk. Want schadeloosstelling is naar
haar aard volledig, terwijl vergoeding van schade
onvolledig zijn kan. En onvoll•edi’ghei.d in dezen wordt
door de Commissie zeer zeker voorgestaan. Zoodat
het opschrift een omineuze beteekenis krijgt, waarop
de argelooze lezer niet dadelijk verdacht is.
Bij een plotselinge omwenrteling ware voor scha
4
de-
vergoeding in het gekeel geen plaats, aldus ‘begint het
betoog. Ieder zou in dezelfde positie komen te ver-
keeren en ‘de ex-bezitters, ‘die van arbeidsloos inkomen
leefden, zouden zeker geen bijzondere aanspraken heb-
ben. Door de geleidelijkheid echter wordt de zaak wel
anders. Schadevergoeding woadt dan billujk en doel-
matig. Bij dreigende. socialisatie zou geen bedrijf wor-
den gesticht of uitgebreid en op ‘de bestaande onder-
nemingen zou roofbouw plaats vinden. Oredieten
noch hypotheken zouden te krijgen zijn, en zoo zou
alleen een versneld tempo, ‘d.i. vroeger socialiseeren
dan in het plan lag, kunnen voorkémen, dat de ge-
meenschap een desolaten boedel overnam. Vervroegde
socialisatie, v66r de noodige organisatie ‘gereed is,
vormt een nieuwe oorzaak van daling ‘der productivi-
teit. Daarom is schadevergoeding
doelmatig.
Ze is
biilijk tevens, omdat ander,s het toeval zou beslissen,
wie den ‘vol.len last het eerst te dragen kregen.
Terecht zegt ‘de commissie, dat ,,het eenvoudigste
billijkheidsgevoel” zich hiertegen verzet. Met het oog
op de vraag ‘nopens al of niet ,,volledige” schadever-
goeding is nu van veel belang, wat in een volgend
onderdeel over den aan te leggen maatstaf wordt aan-gevoerd. Want hierbij treedt de bedoeling ‘duidelijker
aan ‘den dag en is men genoodzaakt meer concreet te
worden. Gezegd wond’t, dat de schadevergoeding zoo
hoog moet zijn, ,,dat zij aan haar doel, verzekering van
den ougestoor’den voortgang der produktie, ‘beant-
woordt.” Ik vraag ‘hiervoor even de aandach(t: voor
het
beginsel
der schadevergoeding worden twee rede-
nen genoemd: de voortgang der productie èn’ de bil-
1)
Vgl. de interessante beschouwingen van L. Pohie ,,Ka-
pitalismus und Sozialismus” hieromtrent. Hij zegt, dat
men niet het aantal leden tot maatstaî moet nemen, doch
het aantal in dienst zijnde arbeidskrachten. (.blz. 26).
ljkheid jegens de getroffen ‘bezitters; voor de
mate,
warin zij mag worden toegepast, is alleen het belang
nojens den voortgang ‘der productie beslissend. Heeft
de commissie gevoeld, dat wanneer ook het
bedrag
der
vergoeding aan de billijkheid ten toets ging, partieele
confiscatie onmogelijk zou worden? Er ‘valt hier het
een en ander tussehen de regels door te lezen. Waar
het biillj’kheidsargumont, waar de rechtsgrond voor
do maat der schadevergoeding werd losgelaten, heeft
de erkenning van het rechtabeginsel, dat men niet
wensclate uit te werken, nog slechts ,,academische”
waasd!e. Praktisch berust de schadevergoeding in het
Rapport op den weinig soliden grond van opportu-
nisme in zake ‘de eischen en ‘verwachtingen van voor-
melden ,,voor.tgang”.
De bedoeling nu is, de ,,reëele waar’de” van de
industri’eele ‘bezittingen, zooals grond, gebouwen,
machines, vooriaden, enz. te vergoeden. Dat geeft geen
moeilijkheden, ‘volgens het Rapport. Maar niet ver-
goed w’ordt ‘derving van toekomstige onderne-
nemerswinst. Dit is ‘de burcht der meerwaarde, d’ie
moet worden geslecht. Nu wordt duidelijk, tot welken
prijs de gemeenschap ‘die gebouwen, machines, enz.
verwerft. De ondernemerswinst, waartoe zij mee in
staat stellen, mag den productiemiddelen bij ‘de
taxatie niet worden toogerekend. Want anders werd
langs een omweg toch weer vergoeding voor winst-
der’ving gegeven, waartegen principieel bezwaar be-
staat. Er zal niet ‘veel anders overblijven ‘dan de aan-schaffi’ngskosten onder aftrek van de waardevermin-
dering wegenjs afslijting. De waarde, d’ie de goederen
voor het gemeenschapsbedrijf zouden hebben, wanneer
het op winst, ‘of voor de verbruikers, wanneer het niet
op winst was ingesteld, wordt niet gerestitueerd.
Eerst worden ide gebouwen, machines, enz. vrijwel
waardeloos gemaakt doord’at niemand dan de gemeen-
schap ze mag overnemen, en dan wordt, op den aldus
verkregen grondslag, ,,vergoed”. Het is dan ook
onjui’st, wanneer de commissie meent, dat dergelijke
,,reëele” waarde geen nieuwe maa’tstaven zou noodig
maken. Gebruik is thans, om bij onteigening de ver-
koopwaarde en waar deze ontbreekt de ophrengst-
waarde te vergoeden. Bij de bijzondere specimina van
onteigening in onze wetgeving wordt alleen gewaakt,
dat specu’latieve waarde, ontstaande met het oog op
het werk dat onteigening vordert, niet in aanmerking
komt. Maar overigens wordt wel degelijk, bij welke
onteigening ook, volledig vergoed. De economische
waarde,
om met Lorenz ‘von Stein te spreken, blijft
den eigenaar gewaarborgd, ook al gaat de toevallige
vorm,
die voor de gemeenschap het belangrijke mo-
ment oplevert, voor hem verloren. Dit is een eisoh van
billijkhei’d. Het is der gemeenschap om den
vorm i
der
waarden te doen, nil. om
bepaalde collectiviteiten pro-ductiemiddelen. De ‘billijkheid eisoht, dat ook hier de
werkelijke ,,reëele waarde”, ‘d.i. ‘de waarde in en voor
het bedrijf, wordt geresti’tueerd. Het vergoeden van
een z.’g. reëele waarde, die eerst to’t de realiteiten gaa’t
behooren nadat ‘alle verkoo’pwaarde en afzetmogelijk-
held kunstmatig zijn geölimineend, is in strijd met
,,’het eenvoudigste bi’llijkheidsgevoel.” Zoo zou men
b.v. evengoed de grondbelasting tot 80 of 90 pOt; ‘van
de pacht- of de ver’koopwaande kunnen opvoeren als
ouverture tot het vergoeden van de resteerende 20 of
10 pOt. ,,reëele” waarde ‘bij socialisatie van het grond-
bezit. De ‘billjkheiid is hier niet in meerdere mate
zoek dan ginds. Alleen het docitrinaire, doch onibewe-
zen uitgangspunt, impl’icite h’ier aanvaard, ‘dat alle
on’dernemerswinst om haar beweerde mee’r’waarde-
afkomst ook in ‘de schaderekeninig niet dan verdelginig
verdient, kan dergelijke methode eenigszins begrijpe-
lijk maken. De ‘bil’ljkheid late men liever rusten.
De toekomstige ondernemers’winst is dus als post
of ,,maatstaf” uitgeschakeld. Maar nu ‘zou men zeker
niet verwachten, dat in ‘de volgende alinea op ‘blz. 40
de banneling weer in genade wordt aangenomen. Ik
lees daar: ,,In gevallen, waarin vaststelling van de
26 Mei 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
453
reëeie waarde overwegende moeilijkheden tbiedit, zal de bepaling van de scihadevergoedinig voor onderne-mingen, waarvan aandeelen en obligaties in de beurs-
noteering zijn opgenomen, een aanknoopingsput kun-
nen vinden in de waarde, uitgedrukt door den koers.
Echter zal de overheid, nooit meer beta]ende dan
den koers van het oo.genblik, daaibeneden moeten
gaan, wanneer men te doen heeft met koersen, die,
hetij dooi het vooruitzicht op naasting, hetzij door
den hoogen winstvoet in het bedrijf, of door welke andere omstandigheden ook, zijn opgedreven.” Nu
vraag ik toch: zijn in diie ‘koersen niet verwachtingen nopens ,,toekomsti’ge ondernemerswinst” verdiiscon-
teerd? Door welk wonder wordt deze nu plots weer
wel voor schadevergoeding ourtvankelijk? Deze gansche
alinea kan alleen uit wankelmoedigheid zijn voortge-
sproten. Waarom nooit meer vergoeden’ dan ,,den
koers van het oogenibl’ik?” Weten de heeren niet, dat
koersen wel eens beneden de ,,reëele” waarde zijn?
Het is van ‘hun standpunt verklaarbaar, dat zij op
sommige noteeringen willen af dingen, maar hoe staat
de commissie, die billijk wil zijn, ‘tegenover hen, die
op de hocge koersen ‘hebben gekocht? Door de onvol-
lecliigheid van vergoeding in dezen worden, dank zij
het vkttend karakter van het effecte’izbezit, veelad
,,onsohiiidiigen” getroffen. Hoe stelt men zich de
‘oplossing van deze moeilijkheid voor? De passus
lopen’s het opdrijven van de koersen door het voor
,
uitzicht op n’aastiing is kostel.ijk. Zou dan, ondanks
alles, die naasting nog een voordeelig zaakje worden
voor de bezitters? Behalve voormeld mexjmu’m
noemt het Rapport nog als tweede maximum een ge-
rniiddeiden koers over een eeniiigszins langdurig tijd-
vak of ‘bij aaindeelen het gemicklel’d dividend over
zulk een tijdvak. Dat ook bij ideqe andere maatstaven,
al gaan zij uit van prijzen en winsten in het ‘verleden, toekomstiige inoordeelen wel degelijk een rol blijven spelen, is niet te betwisten. B.v. de dlivideniden kon-
den hoog zijn omdat men weinig behoefde te reservee-
ren, daar een opgaande conjunctuur met reden werd
verwacht. En waar koersen tot cijfers geworden
ver-
wachtingen
zijn, die men koestert op grond van erva-
ringen en gegevens uit ‘verleden en heden, daar is
het met
gemiddelde
koersen weinig anders. Denkt
men echter ‘bij de taxatie van wat ‘deel eener onder-
iloming uitmaakt de toekomst weg – en dat geschiedt
als de toekQmstige ondernemerswinst ‘voor de vergoe-
ding wordt uitgeschakeld – dan abstpaheer’t men
van het leven zelf, ‘dan houidt men in dien grond, die
gebouwen, die machines, enz. slechts een ontaicide
massa over.
Nu wordt verder gezegd, dat de koers geen maatstaf
is in bedrijven, waar de winstuitkeering zeer ‘hoog is
geweest. Deskundig onderzoek moet uitmaken, welke
vergoeding hier redelijk is.
Er wordt in deze afdeeling veel over ,,maatstaf”
gesproken, maar hoe wordt nu de redelijkheid beoor-
deeld? Hoe worden de technische en economische
risico’s, die van zoo geweldige beteekenis kiinueii zijn
en zeer uiteenloopen, geschat? En dan natuurlijk het
bezwaar, .dat velen duur hebben gekocht en het voor-
naamste ‘voordeel ‘dus niet in
hun
handen is geko-
men, doch in die van hen, die hun verwachtingen
bij den verkoop naar ‘de contante waarde hebben ver
dtisconteerd en gerealiseerd. Naar mijn meaning is
het vraagstuk niet bevrdigend op te lossen. Men moet
of uilles of niets ‘vergoeden. Hierin ligt beginsel. Elke
tusschenweg bedui’dt haifheid en beginselloosheid. In
theorie is het juist te zeggen: last de waarde, diie aan
maatschappelijke oorzaken haar ontstaan ‘dankt, als
rijpe wucht vallen in den schoot der gemeenschap,
m.a.w. annexeer de conjunctuurwinsten tot haar
volle bedrag. Maar hoe zal men de analyse tot stan’d
brengen, die ‘bij elk winstcijfer, ‘bij eiken koers moet. nagaan en uitmeten, witt aan gemeeuschapsfactoren,
vt aan de individualiteit moet worden toegeschreven?
Pas dit op zichzelf juiste beginsel eens toe b.v. op
aandeelen Koninklijke. Iedereen voelt, dat er in de
koersen dier aanideelen een massa conjunctuur steekt
maar iedereen weet ook, dat deze onderneming schit-
terend wordt ‘geleid en ‘haar risico’s over de heel
wereld ‘heeft verdeeld. Ogaa.f: het ‘deskundig onder-
zoek trekke de grens der redelijikheid in zake ‘vergoe-
‘ding. Maar ‘het is waar: Mle onderuaemerswiinst is
door uitbuiting verkregen en de gemeenschap con-
ten’teert zich ‘niet met de ‘waarde, clie aan
gemeen-
schapsi’n.vloeden
haai ontstaan ‘dankt, doch wil alles
hebben. Doch dan wordt eigenlijk elke schadevergoe-
ding ,,on’redelj’k”, dan moet confiscatie vcl,gen zonder
meer.
• De doelmati’gheidsovenwegjng, ‘die schadevergoeding
duIdt ‘bij overneming van pro’ductiemiddelen, nl. de
noodzakelijkheid om de ‘productie voort te zetten,
geldt volgens ‘de commissie niet ten aanzien van
woningen en van grond. Toekomstig bouwterrein
moet liegen de’ reëele landbouwwaarde worden onte’i-
gend. Dit is volkomen juist gezien, en men behoeft
zeker niet socialist te zijn om in dezen met ‘de com-
missie mee te gaan. Reeds Mili uitte zich weinig
sympathiek over den ,,unea,rned increment.”
1)
Waar-
om? Omdat het ‘hier zeer ‘duidelijk aan den dag treedt,
dat maatschappelijke invloeden het één en het al
zijn, dat de enkeling er niets aan kan doen, wanneer
de stad iich uitbreidt naar den kant waar zijn land
ligt. De ‘speculant in bouwterrein kan verliezen
lijden, maar zijn winst gaat ‘dikwijls hoog boven zijn
risico uit. De oorzaak van zijn voordeel ligt, zeer
exceptioneele gevallen daargelaten, niet in persoon-
lijke veijdiensten, doch in omstandigheden buiten ‘hem,
diie zich aan persoonlijke contrôle önttrekken. Een
verstandige gemeentelijke bouwgrondpolitiek verze-
kert zich dan ook ‘tijdig van de gronden, die eerlang
voor bebouwing in aanmerking ‘komen.
Op deze geenszins nieuwe, maar wel goede gedachte,
doet de commissie, bevangen door ‘speculatieafkeer,
een anidere volgen, ‘diie de on’billijkheid ten ‘troon wil
verheffen. Misschien berust het verkeerde denk..
beeld op een vergissing, die echter wegens ‘de vèr-
strekkende gevolgen ‘bij verwezenlijking, niet van
verantwoordelijkheid ontheft. De commissie zegt nI.:
,,Ter zake van ‘de woningen, wier bezit nagenoeg ge-
heel arbei’dsloos inkomen opbrengt, is er zeker geener-
ici aanleiding om op grond van ‘de stijging van iden
prijs van nieuwe woningen, zooals die door den oorlog
is ingetreden, bij de overname vn de oude woningen
meer ‘te ‘betalen dan vôér die prijsstijging hun reëele
waarde was.” De gel’dsahatting van oudere woningen
gaat ‘mee omhoog, wanneer het bouwen van nieuwe
duurder wordt en dientengevolge -de woningaanwas
wordt gestremd, althans achter-blijft bij de bevolkings-
toeneming. Maar nu vraag ik één ding: heeft hij, die
in 1914 een huis kocht voor
f
20.000 en nu, ‘in 1920,
grif daarvoor een ‘kooper vindt, die ‘bereid is
f 50.000
te betalen, een ,,reëe,le waarde” van
f
30.000
aan winst gemaakt? Het lijkt er immers niet naar!
Met ‘die
f 50.000
ontving onze huisbezitter nauwelijks
meer gemiddelde ‘koopkracht ‘dan hij in 1914 bij den
aankoop ‘van ‘het huis afs’tond. ‘t Is het gewone ver-
schijnsel van schijnrijkdom ‘bij hoogere geldtaxatie,
terwijl toch ‘bij ,,reëele waarde” niet de hoeveelheid
geld zonder meer, ‘doch deze in verband met de koop
kracht der gel’deeniheid moet worden in aanmerking
genomen. Over ‘hoeveel ,,winstnem,ingen” hebben ver-
koopers van onroerende goederen ‘den laatsten tijd
al niet reden gehad zich te beklagen? En niet uit
pleonex’ie, doch omdat ze achteraf ‘bespeurdeii, hoe
die winst ‘voor
°/io
of zelfs voor het geheel schijn was.
1)
Vgl. Prii’n.ciples V ch. II, par. 5: ,,I see no objction
to declariug that the future incremen’ti ,of rent should be
liable to special taxation.”
Miii
heeft hoofdzakelijk de pachtwaarde van landelijk bezit
op
‘het oog, maar hij zegt
toch ook in deren par. o.a. dat ,,the subsequent iucrease
in the rental of the country has ,been immense, not only
from agriculture, but from the growth of towus end the
increase of bui’ldings” enz.
454
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Mei 1920
De relatief gunstige positie van huisbezitters e.d.
bestaat niet zoozeer in posi.tie’ven vooruitgang, dan
wel hierin, dat rij meer dan anderen aan de gevolgen
der .gelddeprecia’tie zijn ontkomen. Men hoort zoo vaak
ter motiveeri,ng van looneisohen: de gulden is nu
maai 40 of 50 cents waard, waarbij gedacht wordt aan
huren, kleeren, levensmiddelen, enz. Maar die uit-
spraak is, met de noodige variaties in plus en minus,
zoo ongeveer tot bll’e prijzen uit te breiden en moet
ook bij de beoordeeliug van de reëele waarde der
oudere huizen werden aanvaard. De commissie, die
blijkbaar een huis, ‘dat in 1914 b.v.
f
20.000 waard
was, thans ongeveer voor dien prijs aan de gemeen-
schap wil brengen, idoet het maatschappelijk kwaad
der waardedaling •van het igeld neerkomen ,,op de
eigenaren van die goederen, die toevadlig voor sociali-
satie het eert aan de beurt waTen.” Reëel is zulk een
vergoeding alleen voor w’ie, als de groote massa, geld
en reëele waarde identificeert. In waarheid pleegt de
gemeenschap, die als geheel de ‘gevolgen der geidde-
preciatie heeft te dragen, wanneer zij deze opper-
viakkig-popuilaire opvatting der commissie tot de ‘have
maakte, op haar manier gelijksoortige uitbuitin,g als
aan de particuliere bezitters wordt verweten. Moet
hier het adagium: Quod licet Jovi non licet bovi
uit-
komst brengen? De hoogste moraal ware dat niet.
Groningen, Mei 1920.
H. W. C. BORDEWIJK.
DE DIVIDEND- EN TANTIEMEBELASTING.
De Hooge Raad heeft in zijn arrest van 7 Januari
1920
1
) uitgemaakt, dat onder
,,het bela.stbaar bedrag
van de aandeelern van commissarissen of gecômmitteer-
den, bestuurders of beheerende vennooten en verder personeel eener N.V. in de winst van een boelcjaar,”
waarover de belasting volgens art. 10, letter b, der
wet op de dividend- en tantièmebelasting moet worden
berekend, verstaan moet worden hetgeen werkelijk aan deze personen wordt uitbetaald, nadat de N.V. voldaan
heeft aan de verplichting, ‘haar opgelegd in art. 11,
laatste lid, dier wet, ‘door van het voor deze personen
beschikbare bedrag de belasting in mindering te
brengen. Hierdoor md in het verivolg iedere N.V. op
haar aangiftebiljet ‘voor deze belasting dienen in te
vullen: niet hetgeen voor genoemde personen (in het
vervolg kortweg tantièmisten te noemen) beschikbaar
is (het z.g. bru.to-tantième), doch hetgeen in werke-
lijkheid wordt uitbetaald (het z.g. netto-tantième).
Wil dus de N.V. deze aangifte goed doen, dan dient
zij van •het voor tan.tièmisten beschikbare bedrag af te trekken de tau.tièmebelasting, waartoe zij dus ‘het
bedrag dezer belasting te berekenen heeft. Dat dit, juist’ onder den invloed van het aangehaalde arrest
van den Hoogen Raad, niet zoo eenvoudig is, zoo,dra
art. 3 en daardoor art. 10, laatste lid, moeten worden
toegepast, moge blijken uit het ‘volgende voorbeeld.
Een N.V. ideelt in eenig boekjaar uit aan dividend.
f
120.000, aan tautièmes
f
50.000, waarvan echter
f 10.000
‘vrij op grond van art. 8. Ten laste van de
resteerende
f
40.000 moet nog worden gebracht, cf. art. 11 laatste lid, de ,daar.over te betalen ta.ntième-
belasting. Ter zake van het ‘bezit van aandeelen op
naam in andere vennootschappen als bedoeld bij art. 1,
is in het afgeloopen boekjaar genoten
f 100,000.
Dit
bedrag wordt dus, cf. art. 3, van de uitdeeling afge-
‘trokken en wel verdeeld naar de verhouding, die er.
bestaat tussohen het diividend eenerzij’ds en het belast-
baar ‘bedrag der winstaandeelen anderzijds (art. 10,
laatste lid). Véér meergenoemd arrest van den H. R.
was deze ver,deeling zeer eenvoudig; in ons voorbeeld
werd de
f 100.000
verdeeld in verhouding van
f
120.000
: f
40.000 = 3 : 1, zeodat de af te trekken
i)
Zie
voor den tekst van dit arrest Ec.-Stat. Ber. van
28 Januari
1920,
verder pag.
335, 405, 459, 576, 617, 649,
665
jaargang
1919
en voorts pag.
72,
81,
169′
en 207 van
len loopenden jaargang.
bedragen waren:
f
75.000 voor het dividend en
j 25.000 ‘de tantièmes. Nu echter de H. R. be-
paald heeft, dat men onder ,,belastbaar bedrag der
winstaandeelen” zal te verstaan hebben het z.g. netto-
tautièine
1),
kan ‘het bedrag van
f
40.000 (het z.g.
bruto-tantième) in deze even.red.igheid niet langer
dienst doen, doch moet veivangen worden door dit
bedrag, verminderd met de tantièmebelasting. Om
echter deze tantièmebeiasting te berekenen heeft men
i’eer noodig te kennen het belastingvrije bedrag van
ai’t. 10, laatste lid, welk bedrag eerst gevonden wordt
uit de evenredigheid boven genoemd. Deze echter ‘kan
pas opgesteld worden, als het bedrag der tantièmebe-
lasting bekend is. Op deti wijze draait men in een
cirkel rond, waarbij alleen de algebra nog redding kan
brengen.
Stelt men het bedrag, waarover ten slotte de tantiè-
mebelasting moet worden berekend (dus na aftrek van
het vrije bedrag vo]gens art. 10, laatste lid, en na
aftrek der tantièmebelasting) = 100 x en het percen-
tage der belasting gemakshalve 10 (in plaats van 8,15
of 9,05) dan is de belasting 10 x en dus het netto-
tantième
f
40.000 – 10 x.
Stelt men nu ihet belastingvrije bedrag op ‘grond van
ai’t. 10, laatste lid, voor de tautièmes = 100’y, dan
wordt van het rietto-tantième belast
f
40.000 – 10 x –
100 y, waarvan de Ibelasting i 10 pOt. bedraagt 4000
–
x
– 10 Y.
Stelt men de berekende belasting uit elk der beide
voorgaande alinea’s aan, elkaar gelijik, dan is onze
eerste ‘vergelijking:
10 x = 4000 –
x
– 10 y
10 y = 4000 – ii x …………..(1)
Stelt ‘men verder de evenredig.heid op van art. 10,
laatste lid, dan krijgt men:
belastingvrij bedrag dividend : belastingvrij bedrag
tantième = dividend : tantième.
(100.000— 100 y) : 100 y = i20.000 : (40.000 – 10 x)
Na toepassing van de bekende eigenschap ‘van de
som der termen dci’ eerste verhouding en’z. wordt deze
evenredigheid:
1,00.000 : (160.000 – 10 x = 100 y : (40.000-10 x)
Na toepassing dcr hoof.deigensc.hap van evenredig-
heden krijgt men:
40.000 – 10 x
100 y = 1.00.000
x
160.000 – 10 x
10 y = 10.000 x 40.000 – 10 x
160.000 – 10
…. (2)
Stelt men ‘de waarden van 1,0 y in de vergelijkingen
(1) en (2) aan elkaar gelijk, dan krijg-t men één ver-
gelijking, waaruit x is op te lossen:
40.000— lOx
4.000— 11 x = 10.000
x
160.000 – 10 x
Na eeni,ge becijfering vindt men:
11, x
2
–
170.000 x + 24.000.000 = 0
waaruit volgt:
x =
142,49
Blijkbaar is 10 x =
f
1424,90 en is dus het weike-
lijk bedrag der tantièniebelasting, dat slechts een veel-
i’oud van
f 10
(eigenlijk ‘van
f
8,15 of
f
9,05) kan
zijn,
f
.1.420.
2
)
Het aan te geven (en dus ook aan tan.tièmisten uit
te keeren) bedrag van ‘het tantième is dus
f
40.000 –
f
1420
= f38.580.-
De inspecteur neemt eenvoudig kennis van dit aan
1)
Men moet toch aannemen, dat de beteekenis, die de
H. R. toekende aan de woorden van art.
10,
letter b, ,,het
totaal belastbaar bedrag van de aandeelen der onder letter
a bedoelde personen in de winst”, dezelfde is als die der
woorden van art.
10,
laatste lid, ,,het totaal belastbaar
bedrag dezer winstaandeelen”. –
) Het spreekt vanzelf, dat ook bij deze afronding zich
het grensgeval kan voordoen, besproken door den heer J.
H. Rosenboom in Ec.-Stat. Ber. van
25
Februari
1920.
26 Mei 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
455
gegeven bedrag en dat van het dividend ad
f
120.000,
benevens van hetgeen genoten is ter zake van het bezit
van aandeelen op naam in andere vennootschappen als
bedoeld
bij
art. 1. Aan de hand daarvan tstelt ‘hij zijn
evenredigheid op, welke (als weer het deel van den
aftrek volgens art. 10, laatste lid, dat aan tantièmisten
ten goede komt = 100 y wor.dt gesteld) luidt:
(100.000 – 100 y) : 100 y = 120.000 : 38.580.
Hieruit berekent hij, .dat 100 y =
f
24.328,41, het-
geen dus de belastingvrije aftrek van het tantime
voorstelt, terwijl die van het dividend is
f
100.000 –
f24.328,41 = f75.071,59. Hij belast dus:
van het dividend ad ……
f
120.000,-
waarvan vrij cf. art. 3 ….,, 75.671,59
t 44.3,41
van het tantième……….
f
38.580,-
waarvan vrij cf. art. 3 . … ., 24.328,41
t 14.b1,b
De belasting van het laatste ‘bedrag k 10 pOt, is
werkelijk
f
1420, zooals door ons werd berekenicl en
ingehouden ‘van tantièniisteri.
Ingeval nu aan een of meer commissarissen of ge-
committeerden, bestuurders of beheerende vennooten
en verdere leden van het personeel een salaris wordt
uitgekeerd, waarvan een deel belastbaar is, wordt een-voudig op dit salaris in mindering gebracht de volle 10
pOt. over datgene, wat de genieter meer in handen krijgt
dan het voor hem geldende belastingvrije minimum
van art. 7. Is alzoo aan een directeur een salaris toe-
gekend van
f
21.000, dan wordt van de som van
f 11.000,
waarmede dit bedrag het belastingvrije
100
minimum van art. 7 te boven gaat,
of
f
10.000
110
10
aan hemzelf en
of
f
1000 aan den fiscus uitbe-
taalci, onafhankelijk van het feit, of deze directeur
bovendien al of niet winstaandeel geniet. Immers,
alleen .de ibelastbare gedeelten der winstaandeelen
worden in de ev.enredighei.d van nit. 10, laatste lid,
betrokken, niet die -der salarissen.
In het voorgaande is nog slechts een zeer eenvoudig voorbeeld gekozen van de berekening noodig voor .de
aangifte dividend- en ta.n.tièm.ebelasting bij toepassing
van art. 3. Niet slechts zijn eenvoudige cijfers gerlo-
men en een eenvoudig percentage, doch alle compli-
caties, die zich voordoen .bij itoepassing vn dit artikel
tezamen met artt. 27, 28 of 29 der wet en art. 3a der. op-
centenwet, zijn vermeden. Bovendien is verondersteld,
d.at het bedrag van het dividend en dat, hetwelk voor
tantièmes ‘beschikbaar is, onmiddellijk ui.t de winst-ver’deel.ing voortvloeien. Dit is volstrekt niet steeds
het geval: vaa.k beïnvloedt de grootte :der belasting
de w’instverdeeling. Dit gebeurt o.a. in het veelvuldig
voorkomend geval, dat allereerst een pTimair dividend
moet worden uitgekeerd, welk dividend, met de
daarop vallende belasting, van de winst moet worden
afgetrokken, alvorens van een overwin’st en daaruit
voortvloeiende .reservedotatie, tantimes en super-
dividend, sprake kan zijn. Alsdan beïnvloedt de
grootte der ibelasting ‘van het primaire dividend (.die
bij toepassing van art. 3 volstrekt niet 8,15 pOt. of
9,05 pOt, van dit dividend i.$) de grootte der over-
winst en daardoor die van tanbimes en superdividend.
Bij de berekening der belasting ontstaat dan een derde-
rnachtsver.gelijking.
Ik kan niet nalaten aan het slot van dit artikel
er op te wijuen, dat van geheel deze ingewikkelde be-
rekening ar.t. 11, laatste lid, •de schuld is. Had de
wetgever nagelaten op dusdanige wijns in te grijpen
in de interne aan;gelegeniheden der N.V., dan zou er
van een arrest van den II. R. als ‘het aangehaalde
nooit sprake geweest zijn, want dan was bruto- en
netto-tan.tième hetzelfde geweest. Bovendien zou dan
de jongste wetswijaiging, waarbij een art. 9bis werd
ingevoegd, dat bepaalt, dat van de salarissen en winst-
aandeelen, clie buiten het Rijk in dienst der N.V.
zijnde personen als z9odanig genieten, geen belasting
wordt gdheven, vrij zeker nooit zijn voorgesteld.
Immers, juist het feit, dat door de werking van art.
11, laatste lid, buitenlanders werden betrokken in de
belasting, is oornsak geweest dat bedoelde wij-ziging
voorgesteld werd. Ontkend kan echter niet worden,
dat daardoor aan het karakter der wet en hare bedoe-
ling, de uitgedeelde winsten der N.V. te treffen, ge-
veld wordt aangedaan, ‘doordat willekeurig een deel
dier winsten onibelast gelaten wordt. Had nu art. 11,
laatste lid, niet bestaan, dan zon men de belasting
‘veel meer gevoeld ‘hebben als een zuiver zakelijke op
de uitgedeelde winst der N.V. en zou de tan.tièmebe-
lasting niet zwaarder op de buiteulandsche tanrbièmis-
ten hchben gedrukt, dan welke belasting, in .het alge-meen welke onkostenpost der N.V. ook.
J. P. Cioni.
DE GOUDEN STANDAARD (EN NOG IETS).
Waar ik geschreven ‘heb hetgeen de heer Van Gijn
in de ,,Econ.-Stat. Ber.” van 5 dezer als van mijne
hnd aanhaalt, is me niet bekend; wéllicht doelt de
heer Van Gijn op hetgeen ik d.d. Februari j.l. ge-
schreven heb, opgenomeil in de ,,Vragen des Tijds”
van 15 April of in de ,,Econ.-Stat. Ber.” van 11 Febr.
j.l. Is echter het daar vermelde wel juist door den
heer Van Gijn weergegeven of hch ik mij onduidelijk
uitgedrukt?
Waarop i.k ter aan.gchaalde plaatse zinspeelde is
het volgende.
Een groot deel van het Nederlandsohe publiek
heeft zich laten verleiden tot het koopen van Duitsoh,
OostenTijksch, ena. ban.kpapier en wel voornamelijk
van Duitsche Markscheine, toen men voor een bank-
biljet van
f
10 kon krijgen 150, 200, zelfs 250 Mark;
doch zonde het nog niet meer verleid zijn tot het op
buitengewone schaal koopen van Marken, wanneer het
gouden tientjes had gehad of had kunnen kr’ij,gen en
voor een gouden tientje niet 250 Mark,’ doch wel 400
dark en meer Mark had kunnen bekomen?
Het zij me vergund een paar opmerkingen toe •te
voegen in verband met hetgeen, waarover den laatsten
tijd in dit Tijdschrift geschreven is. Thans wordt
geopperd en aangedrongen op het opheffen van het
uitvoerverbod van goud en op het noopen van de
Nederlandsche Bank om goud ef te staan; een paar
jaren geleden was het onze Circulatiobank te doen
weerhouden goud aan te nemen, ja zelfs haar te
noodzaken haren goudvoorraad van de hand te doen.
Is nu gebleken, dat de Nederlandsche Bank ver-
keerd heeft gedaan door niet te weigeren goud aan te
nemeil?
De eigenaardige verhouding, waarin we tot buiten-
landers en buitenlanders tot ons in de gevallen van
contracten in onze munt bij weigering tot het aanne-
men van goud tegen den vastgestelden prijs zouden
zijn gekomen, laat ik buiten .beschouwing, eveneens
theoretische beschouwingen.
Door niet te weigeren goud aan to nemen, is de
goudv.00rr’aad van de Nederlandsche Bank grooter en
grooter geworden.
Wat nu is die goudvoorraad? Een waardevolle
schat. Niet omdat ‘het goud is, een edel metaal, doch
omdat het vertegenwoordigt ‘goederen en diensten
meer dan iets anders; Juist in de onzekere tijden.
welke wij gchad hebben, is gblekeu, dat goud een
waardevol •iets is, want overal •ter wereld heeft men
er goederen voor willen afstaan, diensten voor willen
presteeren en wil men dat nog doen; papier.geld. is
gebleken te kunnen zijn van zeer twijfelachtige
waarde of gelding.
De strijd om het goud was dan ook sterker – en is
dat nog – dan in gewone, vôôroorlog.sche tijden; de
strijd om ‘het goed, dat bleek over de geheele wereld
gelding te hb’ben behouden. Niet is die strijd groot
456
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Mei 1920
omdat de circula’tiiebanken van alle landen goud willen
bemachtigen en er naar dingen, doch omdat het
publiek, de menschen het goud bogeeren, ‘t willen
bemachtigen om iets te hebben, waaraan zij overal
wat hebben in bijzondere mate.
Deed onze Oiiculatinbank nu verkeerd om niet te
luisteren naar den raad goud te weigeren, ‘door niet te
verhinderen, dat zij goud ontving, door het goud, dat zij bezat, niet van de hand te doen; deed zij verkeerd door vast te houden aan’het goed, waaraan overal ter
wereld waarde werd en wordt gehecht, en wel in de
onzekere tijden, waarin we verkeerden, toen ook voor
ons land het gevaar van mede in den oorlog te gera-
ken niet denkbeeldig was?
Een andere quaestie is of het toen ter tijde niet
beter was geweest, dat we onze uitvoerproducten, onze
vruehtdragen’de koeien, onze schepen, onze activa,
welke goede interest opleverden, meer hadden be-
houden (deze vraag deed ik reeds in de ,,Economist” van October 1917). Doch dat is een zaak, welke niet
de Nederlanidscihe Bank aanging, maar wel onzen
regeerders, toen ter zijde, onzen toenmaligen ministers.
(Was toen de invloed van handels-, bankiers- en
reederakriugen grooter dan thans?)
De toenmalige stand van den Markenkoers b.v. was
voldoende prikkel voor de Du’itsohers om zooveel
mogelijk gôederen uit te voeren, doch tengevolge van
de oorlogabehoeften, welke toen alles en alles over-
lieersohten, waren rij niet bij machte veel u’it te
voeren, hadden zij desniettegenstaan’de veel in te
voeren: goederen tegenover onze schepen, koeien enz.
waren toen niet te verwachten.
Thans wil men de tijd gekomen achten om het gouduitvoerverbod in te trekken, thans nu de toe-
standen op internationaal gebied nog zoo ontredderd
zijn en wisselvallig.
Het terugkeeren tot den vrijen uitvoer van goud
om aan de opschorting van de werking van het voor
den gouden standaard reguleerend medium een einde te maken, heeft in de heerschende internationale ver-
houdingen en omstandigheden niet die beteekenis als
anders, zoolang andere landen geen goud kunnen of
willen afstaan.
Doch dat daargelaten en laten we aannemen, dat
geen andere factoren optreden om goud aan ons land
te onttrekken dan de wisselkoers op New York, welke
uitwerking zoude de opheffing van het uitvoerver’bod
van goud kunnen hebben?
Een aanwijzing te d.ien opzichte geeft vooreerst het
feit, dat ondanks het verkoopen door de arbitrage,
gestadig door, ‘van fondsen naar Amerika, ondanks
den belernmerenden factor voor uitvoer van Amerika
naar ons land en den uitvoer van ons land naar Ame-
rika verhoogenden factor gelegen in den hoogen stand
van den wisselkoers op Amerika, ondanks ‘het koopen
door Amerika ook over ons land van enorme bedragen
Duitsahe Marken, ondanks het stilliggen geruimen
tijd van den aanvoer uit Amerika, geeft het feit, dat
de wisselkoers op New York hoog blijft en vast ‘blijft
en neiging blijft ver toonen tot stijgen. Vervolgens
vormt een aanwijzing het enorme bedrag aan goud,
.dat uit Amerika zelf telkens verscheept is geworden,
en het feit, dat van andere landen geen goud naar
Amerika gaat, al geven cle betreffende wisselkoersen
daartoe aanleiding, meer nog dan de onze.
Geven deze aanwijzingen grond voor de vrees, dat bij opheffing van het uitvoerverbod van goud vrijwel
al ons goud zoude wegvloei.en; wat zouden de verdere
gevolgen zijn, is de vraag: een verlaging van den
wisselkoers op New York, doch te vermoeden of te
vreezen is, gezien de ‘boven’vermelde factoren, slechts
een tijdelijke verlaging. De belemmerende factor voor
uitvoer uit Amerika naar ons land en de den uitvoer
van ons land naar Amerika verhoogende factor, gele-gen in den hoogen stand van den wisselkoers op New
York is dan verdwenen, door de arbitrage zullen
nièt meer in zulk ‘n mate fondsen naar Amerika
verkocht wonden, onze vorderingen op Amerika uit
coupon- en dividendbetalingen zijn door de afgifte
van fondsen aan Amerika verminderd, de vorderingen
uit vergoedingen voor de gerequireerde schepen zijn
vervallen.
Nu, zoolang we no’g een goudvoorraad hebben, be-
zitten we nog een rem, welke in nood kan helpen, na
het vegvloeien van ons goud hebben we dien niet
meer.
Al is onze goudvoorraad in onze oogen zeer groot,
hij is gewis niet groot genoeg om het internationale
verrekeningsverkeer te ‘beheerschen; uit het weg-
vloeien van ons goud kunnen ernstige gevaren voort-
vloeien, zoolang wij geen kans hebben onzen goud-
voorraad aan te zien vullen ‘door aanvoer van goud
uit ‘de landen, wier wisselkoersen daartoe wel aan-
leiding ‘geven.
Na het wegvloeien van ons goud is de dekking
van onze bankbiljetten verdwenen. Zonder de noodige
veirekenmid’delen zoude ons handels- en financieel
verkeer ‘de grootste moeilijkheden ondervinden (her-
inneren
weons
nog ‘den tijd bij het uitbreken van den
oorlog, toen we te kampen hadden met groote ‘moei-
lijkheden ‘in ‘het verkeer door gebrek aan verreken-
middelen in het verkeer).
Plotselinge geforceerde inkrimping van de ciicu-
latie zou beteekenen gew’eldadige ontwrichting van
het economisch en financieel verkeer in ons land in
hooge mate.
En zouden onze bankbiljetten zonder dekkin.g nog
dezelfde gelding hebben in binnen- en buitenland?
(n’en déplaise ‘de quantiteitstheorie).
De ontwikkeling van de wereldgebeurteni’ssen is
zoo wisselvallig, zoo onzeker zijn de gevolgen ten goede van het opheffen van het uitvoerveubod van
goud.
De verdwijning van het zware zilver uit ons land is
een kwaad, dat niet te licht moet worden gesteld,
schreef een der voorstanders van het opheffen van
het uitvoerverbod ‘van goud: kan dat niet van het
verdwijnen van het goud gezegd worden en nog wel
in hoogere rnate?
Dat de toestand ook in ons land, al i’s het niet in
oorlog geweest, niet tevreden stelt, .dat er groote
ontevredenheid heerscht, dat zal vrijwel iedereen den heer Van
Gijn
toestemmen: de jacht naar winst (ook
ten koste van zijn medeburgers) is buitensporig hoog
in alle lagen en kringen der bevolking, is een herha-
ling van de gebeurtenissen in 1873 te vreezen?
Is de schuld tewijten aan de Nederlandsche Bank,
dan wel gaf de gevolgde financieele- en belasting-
politiek, de invloed van den oorlog op het moreel van
de ‘menschen en andere factoren daartoe aanleiding?
Dat in de trustvorming, de vrije concurrentie be-
lemmerend, en in het brengen van de macht over
groote maatschappijen in de handen van enkelen (het
ministerie van Justitie vindt er geen reden in de
Koninklijke bewilliging te onthouden op statuten-
wijzigingen tot dat doel) symptomen worden gezien,
welke vrees opwekken voor een herhaling van •d.e
toestanden, welke• ons eertijds zoo machtig land iii
zijn bloeitijd ‘hchben ‘doen vervallen, dat zullen met
den heer Van Oiijn ook anderen zien, doch •d’it te
wijten aan de gestie van de Nederlandsc.he Bank-, en
meer in het ibijzonder aan ‘het verlangen van baukgeld
creëerende ‘bankiers, zooals de heer Van Gijn te
andere plaatsen geschreven heeft, om zich een groot
inkomen te ‘verschaffen, lijkt me al zeer vergezoclit
en ook ten eenenmale onwaar. .
L—D.
Bloemendaal, Mei 1920.
[Wegens plaatsgebrek eerst in deze aflevering
geplaatst. – Red.]
–
DE RIJKSMIDDELEN.
In dit nummer treft men aan het gebruikelijk over-
zicht met bij1agen van de opbrengst der Rijsmidde-
26 Mei 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
457
Jeu over de maand April 1920, vergeleken met de
overeenkom-stige cijfers van April 1919.
De Oor.logswinst- en Verdedigingsbelastjngen
brachten tot dusver in totaal op
f
715.482.029, waar-
van
f
529.216.127 op rekening komt ;an eerstgenoem-
de heffing.
Met inbegrip van -de opcenten ten behoeve van het
Leeningsfon-ds – behalve •die op den Suikeraccijns,
welke geen verzwaring van belastingdruk medebrach-
ten – is dus in totaal
f
867.625.782 ontvangen uit
belastingheffing, die haren grond vindt in de buiten-
gewone omsta-di-gheden.
De gewone middelen brachten in de aEgeloopen
maand op
f
36.262.730 tegen
f
24.577.293 -in April
1919 en vertoonen mitsdien een vooruitgang van
f
11.685.437. De opbrengst in het eerste kwartaal 1920
overtrof -de ramiug met een bedrag van
f
11.565.752,
terwijl de opbrengst in April 1920 de raming met
f
10.459.688 overtrof. Tot dusver dvertrof -de op-
brengst over 1920 de ramingderhativemetf 22.025.440.
Van dit bedrag moet echter een som -van
f
350.602
worden .agetrokken tengevolge van de ein-duitkeering
van de provinoial-e en gemeentelijke opcenrben op de
personeele belasting, die de -opbrengst aan persori-eele
belasting van de maand April met dat bedrag over-
trof. De opibren-gst over 1920 is dus
f
21.674.838 boven
de ramring. –
Tot de gunstige resultaten van April 1920, in ver-
gelijking met April 1919, droegen alle middel-en bij,
behalve de g-ron-dbalast-ing, het recht van Successie en
het Statistiekr-ech-t.
De lagere opbrengst •van de gro-udbelasbing is toe
te schrijven aan vertraging bij de aansl-agregeling,
welke-gewoonlijk op 25 Januari -gereed is, doch in dit
jaar eerst in de maand Maart kon worden vastgesteld.
De opbrengst van de personeele belasting werd in
verband met -den achterstand op dit middel, met een
-l)edi-eg van
f
350.602 overtroffen door de einduitkee-
ring -van de provinciale- en gemeente-opcenten betref–
fenide den vorigen dienst, welke -uitkeerin-g in April
pleegt plaats te hdbben.
De meerdere baten uit inkomsten- en vermogens-
belasting rsijn ‘in ‘hoofdzaak -toe te schrijven -aan de,
met ingang van 1 Mei 1919 in -werking ‘getreden
tariefsver-hooging, dngevo-lge de wetten van 11 April
1919 (Staatsbiad nos. 169 en 170).
Ofschoon de wet op de Dividend- en Tantièmebe-
lastin-g met 1 Mei 1918 in werking trad, deed zij
-haren invloed op ide inkomsten van ‘s Rijk-s Schatkist
eerst in 1919 gevoelen; vandaar dat bedoel-de belas-
ting in April 1919 slechts f226.200 opbracht tegen-
over f 898.352. in April 1920.
De suikeraccijns bracht in de afgeloopen maand
f
519.915 meer op -dan in April 1919. Dientengevolge
wordt over het eerste kwartaal den achterstand op dit
middel teruggebracht tot
f
319.498. –
De meerdere opbrengst van den wij naccijus hangt samen met den lagen koers van den franc en wijst op
een ruimezen invoer, doordat vele particulieren
hunne geslonken wijnvoorraden aanvullen; -de stij-ging van den gedistilleerd-accijns is een gevolg van
het ophouden -der rantsoeneering, terwijl voorts valt
te wijzen op de met 7 Apiil 1919 ingegane tariefs-
verhooging -en op -een ruimere voorziening met grond-stoffen.
De stijging in opbrengst van den zou-taccijns houdt
verband met de lagere wutprijzen; die van den bier-
accijns -iliet een ruim-eren aanvoer van grondstoffen,
terwijl de stijging in de op’brengst van den geslacht-
accijns wel zal zijn toe te -schrijven aan. -de opheffing
van de vleesch-d-istributie en het -slachtverbod, aan
het ophouden der frauduleuze slaohtingen clienten-
gevolge en de hoogere prijzen.
Het ruimer vloeien der zegelrecihten zei waarschijn-
lijk zijn te danken aan de met 1 Augustus 1919 in
werking getreden wet van- 27 Funii 1919 (Staatsbiad
no. 432) :tot wijziging der Zegelwet 1917 en aan -d-e
verscherping van het toezicht.
De toeneming van de opbrengst -der registratie-
rechten ‘houdt ver-band met d-e m-eer,dere overgaugen
van vast goed en met het grooter aantal ui’tgiften -van
nieuwe aandeelen in Naamlooze Vennootschap-
pen etc.
De stijging in opbrengst van de invoerrechten is te
danken aan de opleving van het internationaal ver-
keer en -de sterke prijsstijging, -die den invloed van de
transportstaloing meer dan teniet deden.
De achteruitgang in opbrengst van het statistiek-
recht en de zeer geringe vooruitgang van d-e opbrengst
der ioodsgelden zijn gevolgen van de transport-
staking.
Het resultaat van de afgeloopen -ma-and, die een
-totale bate van
f
36.262.729,86 bracht, i-s zeer •bevre-
di-gend en -zulks temeer wanneer men in aanmerking
neemt, -dat de invloed van de zooeven -bedoelde sta-
king zich gedurende die -maand deed gevoelen. Intus-
schen mag -deze uitkomst niet de oogen -doen -s-lujten
voo-r de -waarschijnlijlcheid, dat de toenemende moei-
]ijkheden in verschillende bedrijfstakken in de toe-
komst een ongunsti-gen invloed op de ontvangsten uit
onderscheidene -middelen zullen oefenen, zoodat bij
de -beoo-rdeeiing van de vooruitzichten voor ‘s Rijks
Schatkist groote voorzichtigheid geboden blijft.
–
AANTEEKENING
Nederlands c h e Bond voor den Handel
in Vetten, Oliën en Olie zaden. –
Wij ont-
vingen -dezer dagen een communiqué, waaraan het
onderstaande is ontleend:
Geruimen tijd geleden rijpte bij den -handel in eetbare
vetten en oliën het plan pogingen in -het werk te stellen
om te geraken tot eene bondsorganisatie, clie zooveel moge-
lijk eenheid en samenwerking zou kunnen brengen tus-
sehen de verschillende vereenigiugen welke de belangen
van handel en industrie in cle olie- en vetbranch-e in Neder-land bevorderen, Op initiatief van het -bestuui- van -de Ver-
eeniging van Importeurs van Vetten en Oliën te Rotter-
dam en onder medewerking van cle Vereeniging voor den Handel in Olie te Rotterdam werden statuten en reglement
van een -zoodanigen bond ontworpen door het voorloopi-g
bestuur.
Er vormde zich spoedig een kern van leden, na welker
toetreding het voorloopig bestuur zijn -taak neerlegde en d.d. 30 Maart
1920
het Al-gemeen Bestuur gekozen werd.
Tot secretaris-penningmeester van den Bond -werd be-
noemd: Mr.
V. van Peskii, advocaat, Leuvehaven
107,
te
Rotterdam.
Het doel en -de middelen om het doel te bereiken zijn in
artikel 3 der statuten als vol-gt omschreven:
De Vereeniging -stelt -zich ten doel -de bevordering der
algemeene belangen in Nederland van den handel en nijver-
hei-d in vetten, -oliën, oliehouden-de zaden en pitten, vee-
koeken, -glycerine en aanverwante artikelen.
Zij tracht dit doel te bereiken door alle wettige en
gepaste middelen langs wetti-gen weg en wel speciaal:
-door eene bondsorganisatie in het leven te roepen,
welke iooveel mogelijk omvat alle vereenigingen en perso-
nen, -die zich op het gebied, hierboven aangegeven, be-
vegen;
door het vaststellen en/of overnemen van contracten voor en bepalingen ‘waarop -de -handel in de betreffende
ait-ikelen zal geschieden;
door het openen en/of steunen van termijnmai-kten in
die artikelen, welke blij-ken zullen zich daartoe te -leenen;
door bij eventueele -geschillen deze dooi- arbiti-age te
doen beslissen;
door -het hou-den van -bespreki-ngen van onderwerpen,
den handel in bovengenoemde artikelen betreffende;
door de hand-elsbelangen van -de leden voor te staan
bij regeeringslichamen en van overheidswege ingestelde
commissies;
door ‘het voeren van onderhandelingen niet dei–den ten
behoeve van de handelsbelan-gen van de -leden en in het
algemeen door zoodani-ge maati-egelen -in het belang van
den handel en nijverheid in vetten, oliën, oliehoudende
zad-en en pitten, glyceri-ne en aanverwante -artikelen te
zamen, als nuttig wordt geoordeeld. Leden van den Bond kunnen zijn:
ten le. rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen;
458
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Mei 1920
ten 2e. physieke personen, handelsvennootschappen onder
firma en rechtspersonen, die bij den handel in de ondér-
havige nrtikelen belang hebben.
Als eerste werkzaamheici zal het Bestuur ter hand nemen
het vaststellen en/of overnemen van contracten en het
openen van termijnmarkten. –
MAANDCIJFERS.
,
OVERZIOHT DER RIJKSMIDDELEN.
(In Guldens).
April
1920
Sedert
1 Januari
1920
Overeen. i-
komstige
–
perioda
1919
Directe belastingen.
1.620.501
3.074.983
3.273.971
Personeele belasting
..
)
–
1
)1.785.665
)1.230.402
Grondbelasting
………
Inkomstenbelasting
..
11.517.866 28.070.654
14.916.805
Dividend- en tantiètne-
.
898.352 4.574.937 429.820
Vermogensbelasting ..
2.106.224
4.622.270
2.624.825
Accijnzen.
.
2.816.478 12.430.669 12.750.267 42.794 416.624
301777
4.271.560
14.878.998
7.858.774
125.434 758.217
514.049
Wijn ………………….
Gedistilleerd
………..
190.4Ô8
472.632
190.624
belasting ……………
1.174.844
4.550.568
3.981.1-31
Indirecte bela8tingen.
2
2.000.113
)
7.860.106
4)
5.442.245
Zout …………………
Registratierechten ….
3.450.093 15.285.830 9.507.091
Bier
………………..
Geslacht
…………..
Successierechten …..-.
2.397.197
11.289.078 8.673.996
Suiker
……………….
2.952.387 11.691.796 6.643.715
Invoerrechten ………..
Gouden en zilveren werken 71.882
324.763
263.511
Zegelrechten
………
Belasting ……………
Essaailoon
78
286
277
352.199 1.376.732
1.046.112
8.000
208.394
–
154.654
519.809
434.499
Statistiekrecht
……….
24.338
219.703 218.566
Mijnen ………………
Domeinen
…………..
Jacht
en
vissoherij
.. ..
265
1.269 1.206
Staatsloterij
…………
Loodsgelden
…………
87.063
473.022
276.830
36.262.730
124.887.005
80.580493
Totaal ……….
.
OPOENTEN VOOR HET LEENINGFONDS
1914..
April
,920
Sedert
Januari
1920
Overeen-
komstige
periodel9l9
Directe belastingen.
Grondbelasting
324.408
616.569
658.729
Personeele belasting
–
)
359.193
‘) 248.436
Inkomstenbelasting
3.297.634
8.375.500
.
6.575.147
Vermogensbelasting
526.995 1.162.413
1,048.833
296.456
1.509.729
-.
‘Dividend- en tantième-
Accijnzen.
belasting …………
563.296 2.486.134
2.550.053
8.559 83.325 60.355
Suiker
……………
Gedist. (binn.. enbuitl.)
42 7.156
1.487.900
785.878
Wijn ……………….
Indirecte belastingen.
Zegelrecht van buitl. eff.
32.392 180.491
–
808.142
Registratierechten
.. ..
4 4
Totaal
.-. ..
1
5.476.900
16.261.258 12.233.578
BELASTINGEN IN VERBAND MET DE BUITEN-
GEWONE OMSTANDIGHEDEN.
9pri
Sedert
1
Januari 1920
Oorlogswinstbelasting
10.811.642
33.384.301
Verdedigingsbelasting Ja .. ..
633.810
1.389,314,
Verdedigingsbelasting Ib .. ..
1.926.910
5.207.422
–
Verdedigingsbelasting II .. . .
3.585.400
10.066.918
16.957.762
50.047.955
1)
In de maand April pleegt de einduitkcering van ,de
provinciale en gemeente-opcenten betreffende den vorigen
dienst plaats te hebben, welke tengevolge van den achtr-
stand op dit middel, de opbrengst over de maand April
overtrof. –
‘) Hieronder begrepen ‘ 684.968 wegens zegelrecht vân
nnta’s van makelaars en commissionnairs in effecten, enz.
(Beursbelasting). ) idem
f
1.983.480. ‘) idem
f
1.092.470.
–
EMISSIES IN APRIL
1920.
Froviuc. en Gemeentelijke leeningen
f
6.980.000,-
zijnde:
–
Friesland f
4.000.000,- 6
0
/0
obl.
h 99’/
0
/0
Noord-Brabant f
3.000.000,- 511 %
obi.
a
100
0
/0
Bank- en Crediet-instellingen …….
,, 12.750.000,-
zijnde:
N.V. Nederl. Leenbank
f
500.000,-
6
0/
obl.
á
100
0/s,
Nederl.-Ind. Escompto b-Iaatschappij
/10.000.000,- aand. h 122
1
/2
O
lo.
Industrieele Ondernemingen ……
4.261.500,-
zijnde:
N.V.
Vigorose Cement-Industrie
,,De Meteoor”
f
421.500,- aand.
0100
O
lo.
N.V.
Hoefijzerfabriek
,,Hippos”
/150.000,- aand. 0. 160
0
/0,
N.V. Internationale Gewapend Beton’
Bouw vjh. genaamd Industrieele
Maatschappij van F. J. Stule-
meijer & Co. / 1.000.000,- aand.
0.
120
O
lo.
N.V. Glasfabr. ,,Leerdam” v/h. Jeekel,
Mijnssen & Co. / 1.000.000,-
aand.
0.
105
0/.
/ 500.000 6
0/
cum. pref. wiustcl. aand.
0.
100
0
/0
N.V. A. N. de Lint’s Industrie- en
Handel Maatschappij / 500.000,-
aand.
0.
110
‘/o.
,,DeUtrechtsche Waiswerken” opger.
door cle Erven A. E. Hmburger
f 300.U00,- 6
0/
obl.
0.
100
O
lo.
Oultuurondernemingen, Randeisver-
eenigingen en Handelsvenn…..
3.440.000,-
zijnde:
N.V. ‘Export Maatschappij ,,Jacatra”
/ 400.000,- aand.
0.
110
0/,
N.V. Indische Handels Compagnie
f2.000.000 aand.
0.
150
0/s,
Rubber-Maatschappijen ……….
4. 800.000,-
zijnde:
Rubber Cult. Maatsch. ,,Anjsterdam”
/ 4.800.000.- 6
0/ jj
aand.
convert. obl.
0.
100
0/ –
Tabaks-Ondernemingeu ……….
11
6.471.000,
zijnde:
N.V. Tabaks-Unie f2.565.000,- aand.
0.
240
0/s,
N.V. Algem. Oriënt Tabak Maatsch.
f
300.000,- aand.
0.
105
Olo.
Scheepvaart-Maatschappijen ……
9.700.000,
zijnde:
Hollandsch Eigendoni van Aandeelen
Hollandsche Stoomboot-Maatsch.
f
.
3.000.000,-
aand.
0.
190 0/, Stoomvaart-Maatschappij ,,De Maas”
f
4000.000,- certif.
0.
100 0/.
Diversen …………………….
1.056.600,-
zijnde:
Coöperat. Tuinbouwveiling ,,Mphen
a/d. Rhijn en Omstreken”
/ 20.000,- 511
0/
obL
0.
98 0/,$.
N.V. Alkmaar-Packet / 350.000 aand.
0.
180 0/s,
Parochiekerk te Bussum f
200.000,-
5
1
/2 0/
obi.
0.
98
O
lo.
Maatschappij tot ExpI. van Onroe-
rende Goederen ,,Oranje Nassau”
f
50.000,- aand.
0.
110 Ol
o
.
N.V. Maatsch. tot Expi. van Onroe’
rende Goederen ,,De Volharding”
f
200.000,- aand.
0.
113
0
/0.
–
Totaal.
. . .
f
49.459.100,—
Totaal der emissies iii Januari . .
f
39.609.495,–
Februari ..
26597.500,-
Maart
7.391.075,-
April .-. . .
49.459.100,-
Algemeen Totaal
……
f
123.057.170,-
26 Mei 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
459
STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN.
N.B.
*
00
beteekent: Cijfers nog niet ontvangen
GELDKOERSEN.
BANKDISCONTO’S.
N
d f
Disc. Wissels.
44 1Juli ’15
Zweeds. R.ksbk 7
19Mrt. ’20
Bel.Binn.Eff. 4
1Juli ’15
Bk.v.Noorw.6.-64
18Dec. ’19
IVrsch. in R.C. 54
19Aug.’14
Zwits. Nat. Bk. 5
21Aug.’19
Bk. van Engeland 7 16Apr.’20
Belg. Nat. Bk. 54
28Apr.’20
Duitsche Rijksbk. . 5
23Dec. ’14
Bank v. Spanje 5 12Nov.’19
Bk. van Frankrijk 6
8Apr.’20
Bank v. Italië.6
20Mei
1
20
Oostenr. Hong. Bk. 5
12Apr.’15
F.Res. Bk. NS. 44-54 –
Nat. Bk.
v.
Denen,. 7
19Apr.’20
Javasche Bank 34
1Aug.’09
OPEN MARKT.
Data
Amsterdam
Londen
Part.
Berlijn
Part.
Parijs
Part.
N. York
Cail. Part.
Prolos,.
disconto
1
galie
disconto disconto
dlic.
manco
22
Mei ’20
”
6
6’/
4-‘/t
6 ‘)
17-22,,
’20
”
5-6’1,
6/,-I8
4-‘/
–
6-7
10-15 ,,
’20
3’/-
’18
4
‘/i-ö
‘1
6’/8-14
4-‘!,
7-12
3-8
,,
’20
3
1
18-
1
1
5-6
6
8
18_s14
6-7
19-24 Mei’19
3I4-4
3_5/4
3
17
182
4_uI
8
–
4-6
20-2SMei’18
2’/3
2/,-3’/,
12
1
/é~’ld
344-11
4-‘!,
4
1
12_5
81
20-24Juli’14
3
1
18-
5
1
i4
2 ‘/,_’/,
2
‘In-‘!,
2
1
I
1’1-2
‘1,
‘) Noteering van 21 Mei 1920.
WISSELKOERSEN.
WISSELMARKT.
Over het geheel genomen was de wisselmarkt vast. Voor
alle deviesen was flinke vraag. Het meest verbeterden wel
de Marken: van circa 5.50 steeg de koers tot 7.60. Ook
de Oostenrijksche Kroon verbeterde eenigszins (1.30-1.80).
£ bleven de geheele week rond de 10.50; heden kwamen ze
op 10.63. Parijs kwam van 18.10 op 21.50 en België, dat
op pim. 19.25 opende, bleef ten slotte op 22.05 gezocht.
$ met weinig verandering ongeveer
2.741%.
Stockholm
varieerde niet veel (57.75-57.25-57.50). Daarentegeit
IKristiania en Kopenhagen flink aangeboden, bijna niet te
plaatsen. (503/
4
-9
3
/
4
en 45.80-443/
4
). Italië was op hoo-
gele koersen gezocht (14.40). Ook Indië was vaster, 1021%.
KOERSEN IN NEDERLAND.
D
al,,
Londen
*
Parijs
5)
Berlijn
8)
Weenen
5)
Brussel
*0)
New
York’0)
17 Mei
1920..
10.51
18.50 5.70
1.35
19.55
2.74′!,
18
,,
1920..
10.53 19.70
5.774 1.374
20.22
4
2.75’14 19
1920..
10.504
20.90
6.-
1.424
21.45
2.7421
4
20
,,
1920. .
10.514
19.75
6.20
1.45
20.70
2.75’I
21
,,
1920. .
10.514
20.25
6.524 1.50
20.774
2.75
1
!,
22
,,
1920..
– –
–
–
–
–
Laagste d. w.’)
10.48 18.10 5.574 1.30 19.10
2.74
Hoogste
,,
,,
‘)
10.54
20.90
6.70
1.524
2 1.7 0
2.75
8
I
15 Mei
1920..
10.50 18.05 5.65
1.30
2
18.90
2.734′
8
,,
1920..
10.534 17.50 5.324
1.30
8
17.82
2.744′
Muntpariteit. .
12.104
48.-
59.26
50.41
48.-
2.48
81
0)
Noteeriug te Amsterdam.
0*)
Noteering te Rotterdam.
li Particuliere oogave. 2)Noteering van 14 Mei 1920.
8)
Idem van 7 Mei 1920.
Data
Siock-
holm
8)
Kopen-
hagen
5)
Cbr!,.
tianta
.
)
Zwitser-
land
*
)
Spanje
t
)
Baiavia
11
telegrafisch
17 Mei
1920
57.75
45.90
50.85
48.45 46.024
102’14
18
,,
1920
57.75
45.75
50.85
48.30
46.25
102
1
/4
19
,,
1920
57.25
45.10
50.25 48.30 46.25
102
1
/ 20
1920
57.-
45.-
50.-
48.52k
46.25
102’1,
21
,,
1920
57.25
44.824 50.024 48.70 46.25
102’/
22
,,
1920
–
–
–
–
45.90
102’1
L’ste d. w.’)
57.10
44.60 49.70
48.-
45.70
101′!,
H’ste
,,
,,
‘)
57.90
45.95
51.-
48.75
46.50
102′!,
15 Mei
1920
57.85
45.85
51.-
48.35
46.15
101′!,
8
,,
1920
58.10
46.40
52.15
48.20
46.024 101’1,
Muntpariteit
66.67
66.67
66.67
48.- 48.-
100
0)
Noteering te Amsterdam.
1)
Particuliere opgave.
KOERSEN TE NEW YORK.
Data
Cable Land.
1
(in
.
pert.)
1
ZichiPorij,
(infri.
P. .)
Zicht Berlijn
(in
ci. p.
4Rm.)
1Zichi Amsterd.
(in
cii. p.
gld.)
22 Mei
1920
3.87.25
13.68
nou,.
Laagste d. week
3.81.75
13.50
noni.
Hoogste,,
,,
3.87.25
14.77
corn.
15Mei .. 1920
3.82.50
15.22
non,.
8
,,
..
1920
3.83.50
15.32
nom.
Muntpariteit. .
4.86.67
5.18V4
95’/
40’/ts
KOERSEN VAN DE VOLGENDE
PLAATSEN OP LONDEN.
–
Plaatsen en
Landen
Noteering.,.
1
rcnhcdcn
7 Mei
115
1920
Mei
1920
17-22
Mei
1
22
Laagste
1
Hoogste
Mei
1920
AlexandriL.
Piast. P. £
1
97110
9771
977115
9771j
97711s
‘B. Airest)..
d. P. £
60
8
18
60%
5914
6081
4
60
Calcutta . .. .
£ p. rup.
211
5
1, 211
8
18
211
1
1,
21118
211’12
Hongkong ..
id. p. $
41492
4/01/3
410’1,
413′!,
413
1
12
Lissabon ….
d. per Mii.
13
13
1
1
11
14
11’1,
Madrid
….
Peset. p.0
22.83
22.73
2270
23.06
23.03
‘Montevideo’ d. per $
61e18
62
3
!,
62 62
8
I
621!,
Montreal.. ..
$ per £
4.25
4.24
4.23
4.29″
4.2811
4
‘R-.d.Janeiro.
d. per Mii.
16
1
18
1644
16/,,
16
1
18
16
1
!,
Lires p. £
77.50
78.20
71.-
79.-
73.-
Shanghai
. .
£ p. tael
610
5
1,
519
.
518 613
611
1
12
Rome
…….
Singapore ..
id. p. $
213
7
19
2/3
7
18
21381,
214
213
8
14
‘Valparaiso..
d. p. peso
12111,2
11
13
11
11
28
132
12′!,,
12
Yokohama
..
£ per yen
217
7
/s
218114
21718
218
1
12
2/8Vt
•
Koersen der vooratgaande dagen,
t)
Ielegrahsch transtert.
NOTEERING VAN ZILVER.
Noteering te Londen
te New York
22 Mei
1920 ……..59′!,
100
8
1
15
,,
1920 ……..58
99′!4
8
,,
1920 ……..61′!s
104’/4
1
,,
1920 ……..63′!4
111
1
13
24
Mei
1919 ………
51′!,
105
8
14
25 Mei
1918 ……..
48/,
99’15
20
Juli
1914 …… ..24″!,a
54%
NEDERLANDSCHE
BANK.
Verkorte Balans op 22 Mei 1920
Activa.
Binnen!. Wis-( H.-bk.
f’
64.389.336.51’i,
sels, Prom.,< B.-bk.
5.297.600,11
enz.ln disc.t Ag.sch.
,, 80.753.533,15
,
150.440.519,77112
Papier o. h. Buitenl. in
disconto
……………………..
–
Idem eigen portel.. T 71.905.663,-
Af: Verkocht maar voor
debk.noguietafgel.
71.905.663.–
Beleeningen
1′ R.-bk.
96.039.501,01’1
nc1. vrsch.
B.-bk.
32.083.275,04
1
1i
,,
ii
i
rek.-crt.
Ag.ach. ,,179.038.768,80
op onderp.
f307.161.544,86
Op Effecten
…… [296.808.644,86
Op Goederen en Spec.
,,
10.352.900,-
,,
307.161.544,86
Voorschotten a. h. Rijk ……………..
–
Munt en Muntrnateriaai
Munt, Goud ……
f
56.414.345,-
Muntinat., Goud
..
,,579.381.371,14
1
1,
f635.795.716,14
1
1,
Munt, Zilver, enz..
,,
12.326.533,96
1
12
Muntmnat. Zilver ..
Effecten
848.122.250,11
– Bel.v.h.Res.fonds..
f
4.504.147,88
Id. van
t/,v.
h. kapit. ,,
3.901.044,749,
•,
8.405.192,62
1
!,
Geb.enMeub. der Bank …………….
..
3.312.000,-
Diverse rekeningen
……………….
..
25.218.554,93
f1.214.565.725,30
Passiva.
Kapitaal
……………….. . ……
f
20.000.000,-
Reservefonds
…………………..
..
5.000.000,-
Bankbiljetten in omloop …………
..1.018.832.580,-
Bankassignatiën in omloop ……….
..
2.605.353,36
Rek.-Cour. Het Rijk
f
29.015.077,26
saldo’s:
5 Anderen ,,126.115.999,47
155.131.076,73
Diverse
rekeningen
………………,,
12.996.715,21
f1.214.565.725,80
460
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Mei 1920
NED. BANK 22 Mei 1920
(vervolg).
–
Beschikbaar metaalsaldo…………..
f
412.291.347,26
1
1,
Op de
ba8is van ‘Ie metaaldekking …..,
176.977.546,24
1
1
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop
dan waartoe de Bank gerechtigd is .. ,, 2.061.456.735,-
Verschillen met den vorigen weekstaat:
Meer
Mmde,
Disconto’s
5.947.861,15
1
1,
Buitenlandsche wissels ……
1.030814,-
Beleeningen …………..
18.174.413,65
Goud ………………..12.275,-
Zilver …………………
302.573,28
Bankbiljetten …………
.29.796.810,-.
Part. Rek.-Crt. saldo’s …. 4.888.135,47
Voornaamste posten in duizenden guldene.
Andere
Data
Goud
Zilver
kiljit
22 Mei
1920
.. ..
635.796
12.327
1.018.833
157.736
15
,,
1920
….
835.783
12.024
1.048.629
141.328
8
1920
.
…
635.848
11.817
1.078.869
147.623
1
,,
1920
….
635.451
11.624
1.143.851 102.200
24 April 1920
….
635.171
11.323 1.045.948 94.752
24 Mei
1919
….
661.979
7.725
1.024.837
85.531
25 Mei
1918
….
721.439
7.799
919.162
73.201
25 Juli
1914
….
162.114 8.228
310.437 6.19e
Dato
__________________
1
Totaal
1
bedrag
disconto a
1
Schatkist.
Promeasen
rechtstreeks
1
Eelee-
1
nin gen
1
fl•
baar
Metaal.
,oldo
1
kings-
1
percan-
1
togo
22Mei 1920
150.441
55.000
307.162 412.291
55′
15
1920
156.388
55.000
325.336
402.299
64
8
,,
1920
180.139
76.000
331.290
401.649
53
1
,,
1920
235.669 143.000
277.087
397.349
52
24Apr. 1920
232.329
155.000
191.075
417.837
57
21 Mei 1919
125.459
78.000
212.287
447.254
60′
25 Mei 1918
50.096
18.000
1
131.743
529.987
73
25 Juli 19
‘
14
67.947 14.300
81.688
48.521′)
75
t)
Op de boei, van
‘t,
metaaldekking.
Uit de bekendmaking van den Minister van Finan-
ciën blijkt, dat uitstonden op:
1
15 Mei 1920
1
22 Mei 1920
Aan schatkistpromessen
f
280.940.000,-
f
272.230.000,-
waarvan rechtstreeks bij
de Ned. Bank geplaatst
,,
55.000.000,-
,,
55.000.000,-
Aan schatkistbiljetten
,,
16.746.000,-
,,
15.059.000,-
Aan zilverbons
…….. …
47.481.716,75
,,
47.910.586,75
JAVASCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens. De samengetrokken
cijfers der laatste weken zijn telegraphisch ontvangen.
Data
Goud
J
Zilver
1
Bank
Andere
1
btl,jettcn
1
opeiachb.
11
15Mei
1920
441.000
8
1920
”
429.000
1
,,
1920
421.000
3 April 1920 ……
182.731 4.311
315.543 92.072
27 Mrt.
1920 ……
173.675 4.378 314.315 92.050
20
1920 ……
171.098
4.216
316.724
90.967
13
,,
1920 ……
169.076
4.071
318.519
98.808
17Mei
1919 ……
127.280
7.570
221.140
109.711
98.368
15.914
184.265 69.599
18Mei
1918 …….
25
Juli
1914 …….
22.057 31.907
110.172
12.634
Wiss
Di
0
ria
Be,chi-
Dek- ata
Dis-
buiten
Belee-
re e-
baar
kings..
conto’s
N.-Ind.
ningen
ningen
1)
metaal-
percen-
saldo
toga
15Mei 1920
241:500
104.000
8
1920
228.500
103.750
1
1920
226.500
”
103.250
3Apr.1920
16.307
21.636 144.773
27.318
105.712
44
27 Mrt.1920
16.098
16.055
149.582
40.349
96.945
46
20
1920 16.297
15.613 152.571
41.895 93.939
44
13
1920
16.569
15.270
153.808
53.695 89.813
41
17Mei1919
8.425
20.810
77.582
11.551
68.883
41
18Mei 1918
7.104
25.853
70.509
27.069
63.701
45
25juli 1914
7.2591
6.39151
47.934
2.228
4.842′
44
‘)
Sluitpoat
der activa.
t)
Op
de basis
van
11,
metaaldekking.
DE SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
Metaal
Circulatie
opeIm
‘
Âb.
schulden
Disconto’s
8 April 1920
..
1.055 1.751
793
1.713
642
27 Mrt.
1920
. –
1.054
1.617
858
1.754 609
20
,,
1920
..
1.052 1.568
931
1.755
494
13
,,
1920
. –
1.052
1.581 915
1.758 526
5 April 1919 ..
970
1.702
2
)
906
1.368 207
6 April 1918
..
483
1.367 746
1.134 858
25 Juli
1914
– –
645 1.100 560
735 396
t
)
Sluitpost der activa.
‘)
Hiervan
zilverbon,
352 dz. gld.
BUITENLANDSCHE BANKSTATEN.
BANK VAN ENGELAND.
Voornaamste posten, onder bijvoeging der Ourrency Notes,
in duizenden pond sterling.
Currencij Note,.
Data
Metaal
Circulatie
Bedrag
1
Goudd.
1
Goo. Sec.
19 Mei 1920 112.472 110.881 345.826 28.500 325.028
12 ,,
1920 112.519 111.31
345.479 28.500
324.854
5 ,,
1920 112.520 111.116 343.054 28.500
322.455
28 Apr. 1920 112.518 107.884 337.377 28.500 317.984
21 Mei 1919 85.524
76.40 344.839 28.500 328.089
22 Mei 1918 62.633
50.246 247.195 28.500 223.254
22 Juli 1914 40.164
29.317
–
–
–
Data
1
Ccv.
1
Other
1
Public 1 Other
Re- 1 Lie,:.
Sec.
Sec.
Depo,.
Depos.
serve
kings.
19 Mei ’20 36.515 82.632 20.061 101.389 20.041 16,50
12 ,, ’20 38.455
80.444 21.429 99.404 19.656 16,30
5 ,, ’20 55.310
79.691 20.850 116.516 19.854 14,50
28 Apr. ’20 59.805
75.164 17.903 122.478 23.084. 16,40
21 Mei ’19 46.340 80.382 26.104 110.333 27.434 20,10
23Mei ’18 55.501 97.304 38.434 127.600 30.837 18,57
22Juli ’14 11.005 33.633 18.735 42.185 29.297 52′!,
t)
Verhouding tusechen Reserve en Depo,it..
DUITSCHE RIJKSBANK.
Voornaamste posten, onder bijvoeging der Darlehens- kassenscheine, in duizenden Mark.
Data
Metaal
Daarvan
Goud
1
Kassen-
schetne
1
Circu-
laite
1
Dek-
J
ktngs.
15 Mei
’20
1.094.085
1.077.639
15.545.916
48.947.516
34
7
,,
’20
1.094.723
1.077.635
15.352.596
48.372.827
34
30 Apr. ’20
1.094.756
1.077.644
15.192.722
47.939.649
34
23
,,
’20
1.094.919
1.077.645
14.541.409 46.228.045
34
15 Mei
’19
1.746.190 1.725.056 7.431.689 26.957.855
34
15 Mei
’18
2.465.819
2.345.393 1.555.846 11.803.870
34′
23 Juli
’14
1.691.398 1.356.857
65.4791
1.890.895
93
t)
Dekking
der circulatie
door metaal
en
Kaeaenscheine.
Darlehen8ka3jenschotne
Data
Wissel,
Rek. C,t.
Totaal
In kas bij de
uitgegeven Reichsbank
15 Mei 1920 41.432.522 12.901.239 29.354.400 15.504.700
7 ,, 1920 37.482.584 12.933.607 29.237.400 15.313.600
30 April 1920 41.994.737 16.498.909 29.049.500 15.153.800
23 ,, 1920 37.380.220 13.072.550 28143.900 14.502.700
15 Mei 1919 28.627.131 11.290.454 18.535.900 7.410.600
15 Mei 1918 14.546.209 7.751.870 8.613.300 1.541.600
23 Juli 1914
750.892
943.964
–
–
OOSTENRIJKSCH-HØNGAARSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden Kronen.
1 Mctaal.en 1
1 Bljz. schuld
Bank
1 Rek. Cri.
Data
1
buitenL
Disc, en
Oostenrijk
goudwissels
1
bdeentn gen en Hongarije
biljetten
1
saldi
7Feb.’20
1
)290A28 19.251.400 32.954.000156994.022 6.057.646
31Jan.’20 291.083 19.162.543 32.954.000156,772.802 6.220.536
31Dec.’19 287.640 19.196.063 32.954000154.481.264 7.906.378
23 ,, ’19 297.363 17.856.786 32.954.000I53d09418 7.641.778
23Juli’14 1.589.267
954.356
–
2.159.759 291.270
1)
waarvan 222.662 goud,
10.818
buitenlandsche goudwicoels en
56.948
munt ‘.n muntmateriaal zilver.
26 Mei 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
461
BANK ‘VAN FRANKRIJK.
Voornaamste posten in duizenden trance.
Waarvan
Te goed
Buit .gew.
Data
Goud
in het
Zilver
In het
VOOUCh.
Buitenland
1
Buitenland a/d. Staat
20 Mei ’20 5.586.923 1.978.278 240.343
708.981 26.050.000
13
’20 5.586.767 1.978.278 240.843 694.490 26.050.000
6 ,, ’20 5.686.566 1.978.278 242.577 670.630 25.900.000
29Apr.’20 5.586.312 1.978.278 244.085 630.875 25.300.000
22 Mei ’19 5.548.811 1.978.278 307.352 770.563 22.900.000
23 Mei ’18 5.381.736 2.037.108 255.487 1.407.374 16.450.000
23Juli
1
141 4.104.390
J
639.620
–
–
Uge-
Wis,0!,
1
ste
itlde
Belee-
Bankbil-
Rek. Crt.
Rek.
ti
Parit.
Cr1.
JViue!,
ning
jetten
culieren
Staat
1.980.939 543.598 1.784.359 38.051.511 3.625.771 83.552
, 1.996.395 548.936 1.820.599 38.138.079 3.641.249 42.029
2.028.180 555.801 1.829.806 36.249.345 3.423.368 59.948
cr 2.308.504 559.562 1.784.456 37.687 600 3.379.465 89.842
808.454 862.536 1.225.194 34.133.592 3.200.009 163.417
11.078.817 1.087.861
937.675 27.073.138 3.162.143 65.497
.541.0801
–
1
769.4001 5.911.9101 942.5701400.590
BANQLJE NATIONALE DE BELGIQUE.
Voornaamste posten in duizenden trance.
1
1
van
1
Van
1
Circu-
Rek.
Data
1
buiten!.
1
buiten!.
1
prom.
d.
1
en
1
latie
1
Crt.
1
saldi
1
vorrier.
1
prooinc.
1
heleen.
1
1
portie.
20 Mei ’20 357.100 84.652 480.000 871.900 5.054.229 1.276.558
12 ,, ’20 359.291 84.803 480.000 845.681 5.096.561 1.240.411
6 ,, ’20 360.4831 84.803 480.000 828.326 5.087.943 1.249.913
29Apr.’20 360.8141 84.803 480.000 853.487 5.123.174 1.278.341
VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA
FEDERAL RESERVE BANKS.
Voornaamste posten in duizenden dollars.
Data
Goudvoorraad
_______________________
Zilver
cie.
F.R.
Notes in
circu.
Totaal
Dekking
In het
bedrag
1
F. R. Noie,
1
bulten!.
bus
23 Apr. ’20
1.949.693
1.276,878
112.781
133.875 3.088.307
16
,,
’20
1.955.294
1.293.196
112.781 132.437
3.073.693
9
,,
’20
1.957.490
1.292.868
112.781
129.816 3.080.217
2
,,
’20
1.950.259 1.286.335
112.781
130.169 3.077.323
25 Apr. ’19
2.169.216
1.223.385
–
70.936
2.549.552
26 Apr. ’18
1.827.000 848.203
52.500 63.945
1.526.232
Algem. Perc.nt.
Totaal
Ge,iorl
Dek-
Goud-
ata
fase
Depo,tioa
Kapitaal
kings.
dekking
pete. 1)
circul.
0)
23 Apr. ’20 2.882.854 2.590.615
91.364
43,0
47,7
16 ,,
’20 2.827.975 2.709.344
91.272
43,3
48,0
9 ,,
’20 2.789.779 2.535.754
91.160
43,3
48,0
2 ,,
’20 2.821.554 2.609.945
91.284
42,9
47,4
25 Apr. ’19 2.136.234 2.382.708
82.015
48,0
63,8
26Apr. ’18 1.204.587 1.945.148
1
74.963
55,6
–
t)
Verhouding
tueschen: dan totalen goudvoorraad. Zilver etc., en de
opeischbare schulden: F R.
Notes en netto depositos.
t)
Na aftrek
van 35 pCt. der totale
dekkingsmidde!ez, als’dekking voor de
netto
deposi’o’s.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. RES. STELSEL.
Voornaamste posten in duizenden dollars.
o
Aantal ui’e”ite
j7
Totaal
Waarvan
honlen gelden
en
F.
R. bank,
depoaito’a
deposits
beleggingen
16 Apr.’20 811 15.457.218 1.437.118 14.466.795 2.594.19
9 ,, ’20
811 16.989.068 1.397.128 14.276.274 2.598.10
2 ,, ’20
811 17.034.529 1.438.756 14.306.075 2.586.61C
26 lJrt. ’20
809 15.466.778 1.413.492 14.127.109 2.581.774
18 Apr.’19 772 14.336.783 1.288.044 12.453.331 1.717.842
19Apr. ‘181 685 12.412.6721 1.167.175 11.278.704 1.397.596
Aan het eind van ieder kwartaal wordt een overzicht gegeven
van enkele niet wekelijks opgenomen banketaten.
EFFECTENBEURZEN.
Amsterdam, 21 Mei 1920.
Het vooruitzicht op de onderbreking van zaken gedu-
rende de Pinkster.da’gen heeft op alle beurzen een rem-
menden invloed uitgeoefend, zoodat van affaires van eeni-
gen omvang geen sprake is geweest. Toch viel op de ver-
schillende centra wel een gedecideerde tendens op te mer-
ken, al is deze niet op alle plaatsen van hetzelfde karakter
geweest. En overal ‘heeft de ‘loop der valuta een zeer
sterken invloed uitgeoefend.
Uit den aard der zaak is dit ook weer te B e r 1 ii n het
geval geweest. De verbetering van den Markeu.koers heeft
verderen voortgang gemaakt; vooral vanuit Amerika werd
in dit opzicht den toon aangegeven. Naar het schijnt,
beginnen zich goede handelsrelaties te ont,wi.kkelen tus-
schen de Amerikaansehe Republiek en het land onzer
Oosterburen, zooals overigens ook het ‘geval is tussohen
het Britsche Rijk en Duitschland. Voor ‘het oogeublik
echter ‘hebben deze uit den aard der zaak uiterst gunstige
ractoren niet den minsten invloed op de Berlijnsohe beurs
uitgeoefend. integendeel schijnt het, alsof iedere verbete-
ring van de buitenlanclsche relaties van het Duitsche Rijk
een buitengewoon deprimeerenden indruk maakt op de
beurs, het gevoelige instrument, dat de wisselingen in het
economisch leven registreert.
Toch behoeft dit op ‘den eersten aanblik vreemde ver-
schijnsel bij nadere beschouwing ‘geen verwondering te
wekken. In het vorig overzicht der effectenbeurzen te
dezer plaatse is reeds op de oorzaken van ‘deze ‘houding
gewezen en is voornamelijk in •het licht gesteld, .dat de op
zichzelve toe te juichen verbetering in den Markenkoers
veel te snel is gegaan om het zakenleven ‘te veroorloven zich ‘hieraan aan te passen. Derhalve is de ‘geheele indu-strie en het overgroote deel van den ‘handel genoodzaakt
tot ,,Neu-Orientierung”, ‘tot ombouw van ‘de exportverhou-
dingen; in ‘het overgartgstijdperk ontmoet men op ‘dezen
weg groote ‘moei’ljleheden en dit werkt, zooals vanzelf
spreekt, een ‘depressie ter beurze in de ‘hand. Afgezien nog
van het feit, dat ‘de in ‘buitenlandsohe waarden verhandelde
fondsen zelve een directen druk ondervinden, omdat hun
koers, in Duitsche munt uitgedrukt, natuurlijk veel ‘gerin-
ger moet worden bij iedere rijzing van ‘het Duitsche be-
taalmiddel.
Ook te P a r ij s ‘heeft zich in de achter ons liggende
dagen het valutaverschijnsel sterk op den’ ‘voorgrond ge-
plaatst. Ook ‘hier is een uiterst krachtige stijging op te
merken geweest, ‘hetgeen een onmiddellijke weerspiegeling
heeft gevonden in een daling op de effectenbeurs. De loop
van den Francs-koers is echter niet ‘gelijkmatig geweest;
plotseling trad een vrij ‘hef tige daling in, voornamelijk in verband met de rede van den Engelschen Minister Cham-
berlain, waarin ‘hij deed uitkomen, d’at ‘de onderhandelin-
gen tussohen het Britsche Rijk en Franikrijk betreffende
fin’a’ncieele overeenkomsten nog niet zeer vlot van stapel
liepen. Dientengevolge trad ter beurze een ‘herstel in, het-
welk zich voornamelijk uitsprak in de directe ,,valuta
waarden” als Koninklijke Petroleum Maatschappij, aan-
deelen Rotterdamsche Bankvereeûiging, e.d. Opmerkelijk
moet het echter worden ‘genoemd, dat de Frainsche rente
zich goed staande kon ‘houden; van reactie van eenige be-
teekenis was hier geen sprake.
e L o n d e n was ‘de tendens voor het grootste gedeelte der ter beurze verhandelde waarden zeer vast; de omzetten
echter namen ‘geen .groote verhoudingen aan, mede ten
gevolge van ‘het vooru’itzioht op de Pinksterdagen. Eigen-aardig was ‘het verschijnsel, dat ‘hier ter plaatse aandeelen
Koniniklijke Petroleum eerder aangeboden ‘bleven, zoodat
hier van een eeni’gszins reageerenden ‘koers kon worden
gesproken.
Te N e w Yo r k bleef de stemming ongeanimeerd.
Weliswaar traden geen dalingen van groote beteekenis
naar voren, doch, in aanmerking genomen de geringe om-
zetten, waren de reacties toch groot ‘genoeg te ‘noemen. Als
voornaamste oorzaak moet in de eerste plaats de toestand
op de geldmarkt worden genoemd. Nog steeds zijn hier
dezelfde factoren overheerschend, welke ook hier ter plaatse
reeds herhaaldelijk werden aangeduid. Doch voorts speelt
ook hier de valuta-kwestie een groote rol. Ondanks ‘de ver-
betering, die vele buitenlandsche deviezen hebben onder-
vonden, is de stand van den Ameri’knansc,hen dollar overal,
met uitzondering van de Zuid-Amerikaansche Republieken,
aanmerkelijk ‘boven ‘pari genoteerd, ‘hetgeen een remmen
den invloed op den export moet uitoefenen. Thans, nu het
den schijn er van heeft, alsof in ‘dezen toestand geleidelijk eenige verbetering zal komen (verbetering voor de landen, die uit Amerika grondstoffen en goederen moeten betrek-
462
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Mei 1920
ken), gaan vele buitenlandsche afnemers er toe over hun
bestellingen nog niet ter uitvoering op te geven, omdat
zij hopen, dat zij door te wachten kunnen profiteeren
.
van
een verdere verbetering van hun eigen betaalmiddel. Dit
heeft een zekere congestie op de goederenmarkt te voor-
schijn geroepen, waardoor ook de effectenbeurs werd
drukt.
T e o n z e n t is cle markt voor
staatsfondsen,
als ge-
woonlijk, zeer kalm geweest en weinig bewogen. De in-
heemsohe soorten hebben alle slechts fractioneele verschil-
len te aanschouwen gegeven, terwijl het met de buiten-
landsche soorten al niet veel anders gesteld is gewee’st.
Eenig toevallig aanbod in een kleine markt heeft den kors
van Brazilië ietwat gedrukt, (100h van belangstelling, nboh
in de dene, noch in cle andere richting, is hier spri’ke
geweest.
18 Mei. 20Mei. 21Mei.
Rijzingof
5
Ned.
W. Sch. . . .
85″/
85’1
85
7
1to –
434
I1
/
,
,,
,,
.,,
1918
84
83
1
18
83
1
/io –
4
0/
,,
,,
,,
1916
74I1
74114
74
–
8/
4
334
0
/0 »
,,
,,
. – – –
601
6018
6018
3
0
/0
,,,,,,
. . . .
52’Vio 5218
52
h8
116
/o
234 ole
Cert. N. W.
S…..
45’/,
45
1
18
45%
+ 18
5
0
10
f 1915
90
1
1
89
1
12
89112 – 81
4
4 0/
Hongarije Goud . .
10
,
18
51115 – 5
8
110
4
0
10 Oostenr.Kronenrente
5
5161
51
+
81
5
01 Rusland 1906 …….12
VII
12’/4
13
+”/,c
434
0
/0
Iwaugorod Dombr..
1051
8
10
1
/8
9
0
116
1’116
4
0
10 Rusland Cons. 1880 11
1
1,
11 ‘ho
12
± V
4
0
10 RusI. bij Hope & Co. 12
8
1
12
,
1s
12′!, –
4
°/Servië 1895 ……..
17
1
12
19
19
+ 1′
434 °/
o
China Goud 1898 ..
56’18
56
1
1s
56’18
,,
4 °/oJapan 1899 ……..5.4
–
–
4
0
10 Argentinië Buiteni.. 47
47
47
5
01 Brazilië 1895 ……51’/,o 46
1
14
47
‘/4 – 3
7
/8
5
0
/0
,,
1913 ……51/4
–
Op de locale markten is een ongeanimeerde stemming
gedurende enkele dagen overheerschend geweest. Vooral
op ‘de suikerafdeeling
is deze houding goed merkbaar ge-
worden. Het niveau was hier opgevoerd tot ongekende
hoogte, bijna zonder onderbreking, terwijl voortdurend, de verkoopers er toe overgingen tot ‘hoogeTen prijs hetzelfde
bezit weder terug te nemen. Plotseling is hier een keer
gekomen, voo’rilamelijk door de ‘berichten omtrent moeilijk-
heden met personeel in Indië, doch ook door den , hoogei
stand der géldmarkt, waar prolongatie op sommige {1age.II
• niet onder 6 pCt. verkrijgbaar was. ])it heeft enkele niet
al te krachtige houders tot liquIdatie genoopt en waar een
periode van voortdurende stijging achter ‘den rug was en
derhalve een zeer groot aantal bezitters hun fondsen ‘met
groote winst konden realiseeren, is van verkoopen op
gi-oote schaal af en toe sprake geweest. In de slotkoer’sen,
weergegeven in de hieronder volgende staatjes, kuifh,en
deze variaties echter niet goed tot uitdrukking woiden
gebracht, omdat tegen het ei.nde der berichtsperdode, juIst
op den laatsten dag vôor de vacantie, een zeer krachtig
hei-stel is ingetreden. Vermoedelijk moet dit woTden toe-
geschreven aan het feit, dat zij, die aan realisatie de vöor-
keur hebben gegeven (ook al met het oog op de vacantie-
d’agen) t’hans uitverkocht varen, terwijl nieuwe koopers
zich nog steeds voordeden, voornamelijk toen geld o ‘pro-
longatie tot 5 pCt. daalde. In ‘ieder igeval sluit deze afdée-
ling ter beurze wederom in buitengewoon vaste tendens;
de eindkoersen zijn bijna alle op het hoogste peil gekomen.
A’andeelen van Indische crediet-insteflin gen
hebben na-
genoeg dezelfde richting gevolgd; ook hier viel tegen het
slot goede belangstelling op te merken.
Het sterkst ‘heeft ‘de
petroleumafdeeling ‘de aan’dacht.ge-
trkken. En thans was het niet zoozeer het hoofdfoncls,
Koninklijke Petroleum Maatschappij, dat in het cent’rum
der interesse stond, doch meer waren het aandeelen – Ge-
consolideerde Hollandsdhe Petroleum Maatschappij en aan-
deelen Orion, waaromheen zich de belangstelling groe.
peerde. Aanvankelijk was ‘het eerstgenoemde fonds flauw,
in verband met het teleurstellende dividend van 834 pCt.,
zonder dat tegelijkertijd mel’ding werd gemaakt van de uit-
keering eener ,,bonus”. Plotseling echter ontwikkelde zich
lcvendige vraag voor aandeelen Orlon (men sprak van
overname door een andere maatschappij) en in sympathie
hiermede klommen ook aandeelen Geconsoli’deerde omhoog.
Het slot kwam ook hier op ‘het hoogste punt en bij onver-
minderde belangstelling in de eerste plaats voor aandee-
len Orion.
De binnenlandsche
industrieele markt
was eerder aan
den flanwen kant; aandeelen Philips’ Gloeilampen verlo-
ren per saldo
1334
pOt., na aanvankelijk nog sterker aan-
geboden te zijn geweest.
Op de
tabaksafdeeling
vonden groote omzetten plaats in
de claims (ier Deli Maatschappij en der Deli Batavia Maat-
schappij, welke, na aanvankelijk vrij sterk aangeboden te
zijn geweest, tegen het einde op een hooger niveau konden
komen en flink gevraagd bleven. De overige soorten trok-
ken weinig belangstelling, zoodat de variaties hier zeer
beperkt bleven.
De
riobbermarkt
was ongeanimeerd, mede door de emissie
van aandeelen Nederlandsche Rubber. De handel echter
was zeer gering, zoodat op sommige dagen zelfs geen no-teeriog dezer aandeelen tot stand kon komen.
18 Mei. 20 Mei. 21 MeL
Rijzina
A,msterdamsche Bank
– .
–
199
198’/i
198112
–
11
Ned.Handel-Mij.cer’t.v.aand.
27114
265
8
/
272
+
l/
Rotterd. Bankvereeniging.
–
136
135
1
/,o
135
1
/,,
1116
Amet. Superfoafaatfabriek..
155
1/
150 149
–
612
Van Berkel’s Patent ……
134’/d
134814
13414
Insulinde Oliefabriek
. . –
250
1
1
247
1
I
251
+
814
Jurgens’ Ver. Fabr. pr.aand.
97
96
97
Ned. Scheepsbouw-Mij. . . . –
142
1
14
134
134’12
–
731
4
*
Philips’ Gloeilampenfabriek
739
1
!,
721
726
–
13′!,
R. S. St’okvis
&
Zonen
– .
-.
651
650
8
/
4
650
3
I4
–
Vereenigde Blikfabrieken.
.
139
5
I
139
139
–
Compania MercantilArgent.
321
1
1
317
317112
–
3’/
Cultuur-Mij. d. Vorstenland.
428
1
12
423 444
+
15′!,
Handelsver. Amsterdam -.
954
943 970
•
+
16
Roll. Transatl. Handelsver.
107′
107
107
Linde Teves
&
Stokvis
– . – –
205
201
200’/g
–
VanNierop&Co’s Handel-Mij
204
207
207
+
3
Teis
&
Co’s Handel-Mij
– . –
-.
163
1
1
162
160
–
3
1
12
Gecons. Holi. Petroleum-Mij.
327
321
334
1
)2
+
78,*
Kon. Petroleum-Mij- ……
960′!,
938
1
14
950
1
1,
+
10
Orion Petroleum-Mij …….
75
79’1 851/,
+
1011,
Steaua RomanaPetr..Mij..
–
160
160/4
161
1
12
+
18/1
Amsterdam-Rubber-Mij…..
257′!,
249 262
+
411t
Nederl.-Rubber-Mij… …
…
146 146 130
–
16
Oost-Java-Rubber-Mij…..
369
362
362
–
1
Deli-Maatachappij
……..
499
501
507 ‘/,
+
8’/
Medan-Tabak-Maatschappij.
310 300
307
–
3
Senembah.Maatsehappij
..
522
515
515
–
7
*
ex. div.
§
ex. claim.
De
s’cheepvaarlmarkt
trok weinig
belangstelling,
ondanks
dc
emissie
van
nieuwe
aa,,deeleu
Holland-Amerika Lijn.
De stemming was meeren’deels ongeanimeerd.
18 Me,.
20 Mei.
21 Mei.
Rozingol
Holland-Amerika-Lijn
. . . –
485
1
12
432’12
43911
3
__46*
,,gem.eig
470
1
1,
421
424’1
–
46*
Holland-Gulf-Stoomv.-Mij.
–
335
280
280
–
55
Roll. Alg. Ati. Stoomv.-Mij
172
1
1
172
1
1
172’14
Hollandsche Stoomboot-Mij
200
1
1
207 207
+
6V2
Java-China-Japan-Lijn.
– –
351 350 347
—4
Kon. Hollandsche Lloyd
. –
176
1
12
176
1
1s
178’/4
±
1814
Kon. Ned. Stoomb.-Mij.
– .
232
1
12
228
1
12
232
1
!,
Kon. Paketvaart-Mij…..
245′!,
24214
246
+
’12
Maatschappij Zeevaart
…
344
–
–
Nederi. Scheepvaart-Unie.
–
296
1
14
293
294
–
2’/4
Nievelt
Goudriaan
……
635
630
630
–
5
Rotterdamsche Lloyd …….
296
274’/
275
–
21
Stoomv.-Mij.,,Hillegersberg”
3C4
304 304
,,Nederland”
– .
330
323
321’/,
–
8’/,
,,Noordzee”
. –
137
128
134
–
3
,,Oostzee”
– . . –
295
286 286
–
9
*
ex. div. ex. claim.
§
ex. div.
De Amerikaansche af deeling
was
in
aansluiting
aan
Wallstreet
lager
van
niveau.
Vooral
spoorwegwaarden
leden nadeelige koersvei’sohillen.
18 Mei.
20 Mei. 21 Mei.
Rijzingof
American Car
&
Foundry.
–
150
15
11,
146’/4
148’18
–
21/,
Anaconda Copper ………
129″!,,
127
127
–
2
11
/1
Un. States Steel Corp…..
1O5’/s
102″!,,
103’116
–
2
1
!,,
Atchison
Topeka
——–
9V/s
88
86
1
!,,
–
5
11
ho
Southern
Pacific
——–
103 102
1
18
10l’18
–
VIa
Union Pacific
…………
128
126
126’/o
– l’/s
Int.Merc.Marine afgest.
37
7
/ie
35
1
1,
35
5
18
–
188/,,
De
geidmarkt
was in ‘den aanvang
stroef, doch
werd
langzamerhand ruimer; geld
5 pOt.
na
634
pOt.
26 Mei 1920
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
463
GOEDERENHANDEL
GRANEN.
26 Mei 1920.
Over •het algemeen zijn de berichten van de oogsten in
Noord-Amerika gunstiger en waarschijnlijk is dit de voor-
naamste oorzaak geweest van den belangrijken val van de
tarweprijzen aldaar. Toch doet het geval zich voor dat tot
de verlaagde nteeringen bijna geen verkoopers te vinden
zijn. Europa heeft zoowel in verband met de feestdagen
als met bovengenoemden ‘val even een afwachtende houding
aangenomen, doch waar de prijzen in Argentinië zich op
het hoogste nfveau handhaven, zullen de meeste landen
moeten voor.tgaan in de Vereenigde Staten in te koopen.
Ook in de afgeloopen week waren de verschepingen van
Argentinië wederom zeer groot, terwijl Noord-Amerika nog slechts in geringe mate bijdraagt tot de voorziening
van Europa.
De oogstberich.ten uit vrijwel alle landen zijn gunstig
geweest, hetgeen waarschijnlijk mede-oorzaak is van de
weifelende stemming.
Ook de maisprijzen hebben in Noord-Amerika een aan-
zienlijke verlaging ondergaan, doch toonen ten slotte een
niet onbelangrijk herstel. Argentinië is slechts in zeer
geringe mate met deze verlaging medegegaan. Overigens is
de toestand in Europa vrijwel onveranderd en blijven nog
de meeste markten beneden importpariteit. Nieuwe zaken
komen dus slechts in geringe mate tot stand en de uitvoer
uit Argentinië neemt af.
Hetzelfde geldt ook voor lijnzaad. Tengevolge van, de
kleine verschepingen is de markt kalmer in Argentinië,
terwijl daarentegen de Europeesche markten prjshoudend
zijn. Noord-Amerika toont op het oogenblik niet de ‘minste
belangstelling. De vraag naar olie is daar zeer sterk afge-
nomen.
N e d e r la n d. Tengevolge van de daling in Noord-
Amerika werden rogge en tarwe tot aanmerkelijk lagere prijzen verhandeld. De kooplust was’ veel geringr, doch ook de verkoopers zijn niet zeer dringend, zoodat op het
oogenblik slechts weinig zaken tot stand komen.
Tengevolge van de feestdagen werden ook in mais wei-
nig zaken gedaan. Disponibele partijen worden weinig
aangeboden en ‘blijven tot volle prijzen goed gévraagd.
Over ‘het algemeen ondervonden de prijzen voor latere leve-
ringen eene daling. De daling van de prijzen in België
vond ook deze week nog verderen voortgang, maar tenge-volge van de nog sterkere stijging van den fraakeakoers is
althans nominaal de markt nog hooger. Op het oogenblik is dus nog aanvoer van mais ‘uit België buiten kwestie.
Noteeringen.
Chicago
Buenoi Ay,ea
Data
Tanoc
Maf,. Haver
To
nov
MaT
Lljnzaad
N York
Met
Mei
Juni
1
Juni
1
Juni
22 Mei ’20 305
178
96′!,
24,30
11,45
27,45
15 ,, ’20 338
196’1,
106
1
/8
23,35
11,55
28,20
22 Mei’19 226
179
70’I
11,25
5,-
26,80
21 Mei ’18 220
127
1
18
78I4
12,50
2
) 5,-
23
1
90
22
Mei ’17 232
3
11 561/
8)
65v,
19,05
11,95
26,-
20Juli’14 82
t)
56
8
1a
1
)
36
1
1
,
0
9,40′)
5,38′) 13,70
2
)
‘) per Dec. ‘) per Sept.
3)
per Juli
SUIKER.
– De suikermarkten bleven overal zeer vast gestemd en
prijzen zijn verder gestegen.
In E n ‘g e 1 a n d zag zich de Royal Commission dan ook
genoodzaakt, ‘de bi’fi.nenlandsche prijzen aanmerkelijk te
v’érhoogen en wel vrije Granulated van” s’h. 150/- tot 160/-,
dén engrosprijs voor den kleixihandel van Cubes van 84/-
tot ‘116/- en van Granulated van 801- tot 112/-.
N e w Y o r k Centrifugals noteerden einde der week
23.57 spot, 23.20 Juli, 22.60 September, 21.20 December
en 19.50 Januari.
Op J a v a werd prompte suiker uit ‘de tweede hand af-
gedaan ‘tot
f
72.- e.k., terwijl voor Aug./Sept.
,f
88.-
geboden wordt. De afschepingen in Maart en April be-
droegen 38.000 resp. 52.000 ton tegen 129.000 resp. 103.000
ton in dezelfde maanden van verleden jaar.
‘De laatste C u ‘b a-statistiek luidt:
1920
1919
1918
Weekontvangst tot 15 Mei 124.000 158.960 106.518 tong
Tôtaal sedert 1 Dec. 1919. 2.799.000 2.738.750 2.498.046
Werkende fabrieken
98
176
147
Weekezporten tot 15 Mei 124.000 112.883 103.324
Totaal ,,
sedert 1 Jan. ‘2.095.110 1.641.931 1.415.725
TÖt-&nl voorraad op 15Mei 669.000 1.126.867 1.082.219
NÛT’JI9PTT’Ja’vN3′
Data
Am,ter.
dam per
Londen
New Yo,k
96pCt.
–
T
ale,
Whiie Java
Amer. G.
loopcnde
Cuhes
f.J
,
. per
nulated
C.
i.J.
Centvi-
–
maand
No.
/
Juni
Aug.
‘
Mei
fugals
1Mei ’20f
–
Sh.
1161-
8h.
–
Sh.
Jiisl-
8h.
–
$
ets.
21,57
12
,,
’20
,,
–
841-
-1081-
110316
‘
12016
‘
21,57
19Mei ’19
–
6419
321′-
1
31/-
–
7,28
19Mei 18
–
6419
–
1
–
–
.5,92
21’Juli ’14
,,11
11
1,2
181-
, –
1
–
–
3,26
KATOEN.
Marktbericht van de Heeren Sir Jacob Behrens & Sons,
–
Manchester, d.d. 12 Mei
1920.
Sedert ons laatste bericht zijn prijzen van Amerikaansche
katoen bijna dagelijks gestegen en noteeringen zijn thans
ongeveer 1 d. hooger dan een week geleden. Doordat de
belirs in New York weer flauwer was en ook de oogstbe-
richten wat gunstiger luidden, heeft giiteren een kleine
Locoprijzen te Rotterdam/Amsterdam.
Soorten. ‘
25
Met
1
i7
Mei
1
’25
Mei
1920
1
1920
1
1919
Tarwe
(Plata 78 K.G.)
0
40,-
Rogge (No. 2 Western)
t
)
30,-
Male (La Plata)
……
1
)
409,-
Gerst (48 lb. fèeding)
.
.2)
.
525,-
Haver (38 lb. white cl.)
–
•2)
22,-
Lijnkoeken (Noord-Amen-
ka van La Plata-zaad)
8
)
222,50
Lijnzaad (La Plata) …. ‘)
845,-
1)
p. 100 K.G.
‘) p. 2000 K.G.
1960 K.G.
40,-
–
32,50
–
409,-
580,-
525,-
455,-
22,-
28,50
215,-
285,-
860,-
1
–
2) ,p. 1000 K.G.
4)
per
AANVOEREN in tons van 1000 K.G.
Rotterdam
Am,terdam
Totaal
Artikelen.
17-22
Mei
Sedert
Overeenk.
17-22
Mei
Sedert’
Overeenk.
1920
1
lan.
1920
tijdvak
1919
1920
1 Jan.
1920
tijdvak
1919 1920
1919
4.206
163.530 187.079
–
,
65.827
14.161
229.357
201.240 442
781
14.796
8.690
781
23.486
–
2.500
1.008
‘ –
–
2.500
1.008
3.877,
113.265
15.572
–
18.924
1.023
132.189
16.595
Tarwe ……………..
1.829
7.181
78.126
‘
•-
120
21.074
7.301
99.200
Rogge
………………
Boekweit
…………..
–
16.549 118.198
–
–
–
16.549
118.198
Mais
.
…………….
Gerst
……………..
945 14.755
–
–
2.424
–
17.179
Haver
………………
Lijnzaad …………….
200
21.058 9.209
–
1.406
,
–
22.464 9.209
Lijnkoek …………….
Tarwemeel ………….
–
9.384
159.750
–
–
37.435
9.384
197.185
Andere meelsoorten
–
3.228
113.103
–
100
4.050
3.328
117.153.
9
464
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 Mei 1920
reactie plaats gehad, doch over het algemeen zijn de voor-
uitzichten voor den nieuwen oogst niet gunstig, terwijl er toch
zeker dit jaar een groote oogst noodig is. Egyptische katoen
wordt wat meer gevraagd en prijzen zijn vast.
De vraag naar Amerikaansche garens is nog niet verbe-
terd, doch spinners zijn nog steeds goed bezet, zoodat prij-
zen vast blijven en in sommige gevallen zelfs hooger zijn.
De jongste verhooging der bonen en de dure kolenprijzen
hebben weer een verhooging der productiekosten tengevolge,
zoodat de marge voor de spinners de laatste week belang-
rijk is gekrompen. Over het algemeen zijn noteeringen nog
al onregelmatig, maar voor directe levering wordt in den
regel nog wat meer betaald. De binnenlandsche vraag is
kalm en de exportvraag wordt nog al beïnvloed door de
daling in de zilverprijzen en de onregelmatige wisselkoersen.
Egyptische garens, speciaal getwijnde garens, zijn zeer on-
regelmatig en in enkele gevallen zijn nog wel kleine coli-
cessies te bereiken.
De doekmarkt is zeer kalm en over het algemeen is ‘de vraag na de regeling der loonkwestie niet veel verbeterd.
Ook de daling der Oostersche wisselkoersen heeft een
ná-
deeligen invloed op de vraag van die markt, hoewel men
daar ook over het algemeen nog geen voorraad heeft. Enkele goederen, speciaal dhooties, kan men thans zelfs voor vlugge
levering koopen, doch fijnere goederen en ook fancies blij-
ven goed gevraagd en zijn prijzen daarvan nog steeds zer
vast.
5MeL 12Mei
5Mei 12Mei
Liverpoolnoteeringen (loco)
T.T.opindië…. 213
21111
3
F.G.F. Sakellaridis 86,50 85,50 T.T. op Hongkong 418413
G.F. No..l Oomra 16,25 16,00 T.T.opShanghai
614114
5111
Noteeringen voor Loco-Katoen.
(Middling Uplands).
25
Mei’20 117 Mei’20 10 Mei’20 I2.6Mi
‘19125
Me1’18
New York voor
–
Middling
.
– 40,— c 42,— c 41,30e 33,— c 28,50e
New Orleans
voor Middling 40,— c 40,25e 40,25e 32.— c 28,75 c
Liverpool voor
Middling .
–
.. 26,80d 27,85d 27,87d 20,53d 21,70d
1
)
1)
27 Mei 1919.
7angsten in, en uitvoeren van Amerikaansche haven.
a’
fi,li-iu
(In duizendtallen balen.)
jUj5Ogo
‘
Aug.’19’1 Overeenkomstige perioden
‘3,1191)1 111)9
l
lot
–
21 Mei’20
1918-1919
1
1917-1918
OntvangstenGi1f,avens.. 4035
3263
3200i
Atlant. Havens 2889
2028
2595
Uitvoe.
nai
Gr. Bçittnië 2766
1919
1896
3
,,
?astelan’d,
3061
2225
1573
-Japanete…)
Voorradenin ddiièuidtallen 1121
Me120
23Mei19
24Mei18
—
,”.’IG
,’31-
‘•&-
y
AmerfkVhavene.iô…….tO92′.
1267
1311
Biiiehand…….;..
—
-1031
1
4266
953
New York …………………1 ”’
102
158
New Oians
-:-.
1
.-”
431
393
Liverpool
——‘4
….
516
303
J.
–
.COPRA.–
De markt was aanvankelijk flauw, later veer iets vaster
gestemd.
..
–
De noteeringen zijn:
vorige week
–
Java f.m,s. loco f.60,—
60’12
–
–
‘Mixed
,, ,,58.—
–
58112
– 27 Mei 1920..
HUDEN.
– -,
–
–
–
iBrieht van ide firma .Grisar- & Co.
‘Db’ laatste dagékk was er meer navraag voor exotisohe
hüideff en zijuenklé zaked bot iets lages’e prijzen tot stand
g1tÔboen. Verkoöpers zijn tot. reoncessiat bereid; biedingen
zijlJ.eebter te laag om tot groote zaken te kunnen komen.
Inlandsche7uidn:’-hiervootschijnt ook meer
ilité-sse voortdd’en zonder worm. De’i.April-hui•den.- eb-
bJ.ciFca 25 pCt vori0i è,t+vrcleu daarom biedingen op
Jhubi-i/Maart.hi1iden, meb?hoogsteps i0 pOt. worm3 ge-
daan. De vraagprijs voor goede huiden met hoogstens 10
pCt. worm is van 64 tot 67 cent, versch gewicht.
Inlandsche kalfsvellen: verlaten.
Lo o i s to f f en: met meer vraag voor loco-goed. Afge-daan 100 ton mangrove.
22 Mei 1920.
METALEN.
Loco-Noteeringen te Londen:
Dato
Ijzer
Cle,,.
K
Stod
Tin
Lood
Zink
25Mei
1920..
nom.
88.51-
269.10
1
‘-
39.-/-
44.-!-
17
,,
1920..
now,
99,7/6
296.-/-
40.5/-
45.15/-
26Mei
1919..
now.
78.151- 235.151-
23.51–
36.51-
27 Mei
1918..
now.
110.-/-
355.-/-
30.101-
52.-f-
17 Juli
1914..
51/4
61.-!-
145.15/-
19.-!-
21.101-
VERKEERS WEZEN.
SCHEEPVAART.
GRAAN,
Petra-
Odeua All. Kust
Ve,, Staten
San Lorenzo
Dato
grad
Londeni
R’dam
Rotte,-
dam
Rotte,-
1
Brislol
Rotte,-
1
Enge.
dom
Kanaal
dom
land
17122 Mei
1920
–
–
–
2)1016
1251′-
211216
10115
,,
1920
—
–
–
2
11016
1201-
2
11216
19124 Mei
1919
–
–
f 22
2)
816
2716
2351-
20125 Mei
1918
–
–
–
501-
–
2251-
Juli
1914
lid,
713
1111′!
1/11’/
121-
121-
KOLEN.
Ca,djff
Oostk. Engdand
Data
Bot-
deaux
Genua
1
PORt
Said
Plaia
RaSter-
dam Golhen.
burg
Rivier
17122 Mei 1920
401-
651-
7216,
–
f
12,-
Kr. 50
10115
,,
1920
3716
6216
751-
.
–
,, 12,-
–
19124 Mei 1919 ‘) 541-
4716
4716
501- ,, 10,-
Kr.
45
20125 Mei 1918
691-
10113
2001-
1201-
–
165
Juli 1914 fr, .7,—
71-
713
1416
312
41-
DIVERSEN.
1 Bom bai, 1
Birma
1
Vladivo- 1
Chili
Data
West
1
–
1
We,t
c’._..
–
1
stork
1
1
u’_..,
1
West
17122 Mei
1920….
1101-
1401-
–
–
10115
,,
1920.. ..
1051-
.
1401-
–
100/-
19/24 Mei
1919….
‘)90/-
112/6′)
.-
–
20125 Mei
1918.. ..
2751- 5001-
– .
1851-
Juli
1914.. ..
14/6
16/3
25/-
2213
1)
Per ton stukgoed.
1)
Voor Britsche schepen.
Osaan
Fetrograd per
quarter van 498 iS,. 0000r, Odemo per vnu; Ver. Staten
per guarter van 480 15e. ewaar,
Overige voteerengen per ton
van
1015
K.G.
INSTITUUT ‘VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN,
Verschenen:
• Bedrijfsleven en de strijd tegen
‘de Armoede in Nederland
door Dr. CH. A. VAN MANEN.
rijs ingenaaidf
3,—.
Gebonden. f4.55.
Voor leden der. Vereeniging en geabon;.
.
– neerden op het Weekblad wordt dit werk
beschikbaar gesteld tegen den prijs van n’e:
• t
f
250 ingenaaid
‘
e’n
f
4,— gebonden.
.
B’estellingei richte mji tôt het Secretariaat van het.
Instituut, Pieter de Hooghweg 122, onder gelijk-,
tijdige renise per
.po@wissel
of op postchèqueen,jj
girorekening No. 8408, Rotterdam.
t
•
91’1,,U3L,
9’3
•
1 /