Ga direct naar de content

Jrg. 5, editie 226

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 28 1920

28 APRIL 1920

AUTEURSRECBT VOORBEHOUDEN

Economisch~Stati
*sti*sche

Beri*chten

ALGEMEEN
WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID,
FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET INSTITUUT VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN

5E JAARGANG

WOENSDAG 28 APRIL 1920

No. 226

INHOUD

BIz.

Da POLITIEK DER NEDERLANDSCHE BANK
door
Prof. Mr. G.
W. J.
Bruins ………………………………
353
De Kolenvoorziening van Nederland
II door
Prof. Ir. Is.
P.
de Vooys

……………………………….
357
Prof. Ant. van Gun en de Nederlandsche Bank door
G.
jij.
Boissevain ………………………………..
359
Goudexport en Mercantilisme door
Mej. Mr. E. 0. van Dorp
362 Een Stem uit de Londensche
City door
Prof.
Mr.
Ant.
vanGijn …………………………………..
365
AANTEEKENINCEN
f
Engelsche regeeringscontrôle over de Shell?
………..
366
Voortzetting van de oorlogswinstbelasting in Engeland
en Nederland

……………………………
366 Het Vijftig-jarig bestaan van de Deutsche Bank . . .
367
OVERZICHT VAN TIJDSCHRIFTEN
…………………..
368
MAANDCIJFERS:
Postchèque en Girodienst
……………………
369
Opbrengst van Spoor- en.Tramwegen over het jaar
1919 369
Ontvangsten van Spoor- en Tramwegmaatschappijen
December
1919
……………………………
369
STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN
………………
370-376
Geldkoersen.

Effectenbeurzen.
Wisselkoersen.

Goederenhandel.
Bankstaten,

Verkeerswezen.

INSTITUUT

VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN

Algemeen Secretaris: Mr. G. W. J.
Bruins.

Assistent-Redacteur voor het weekblad:
D. J.
Wanaink.

Secretariaat: Pieter de Hooghweg 122, Rotterdam.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige Plaatweg 87.
Telef. Nr. 8000. Tele gr.adres: Economisch Instituut.
Postcheque en giroreken’in.gRotterda.m No. 8408.

Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p.
in Nederland f 20,—. Buitenland en Koloniën f 22,50
per jaar. Losse nummers 50 cents.
Leden en donateurs van het Instituut ontvangen
het weekblad gratis.
De verdere publi&rties van het instituut uitgaande
ontvangen de abon,né’s, leden en donateurs kosteloos,
voor zoover daaromtrent niet anders wordt beslist.

Advertentiën f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonne-
ment volgens tarief. Administratie van aboninementen
en advertenties: Nijgh & van Ditmar’s Uitgevers-
Maatschappij, Rotterdam, Amsterdam, ‘s-Gravenhage.

26 APRIL 1920

In de afgeloopen week is de in verband met de

Mei-termijn te verwachten meerdere geldvraag duide-
lijk merkbaar geworden. De prolongatierente noteerde

reeds bij den aanvang der week 5 pOt. en bleef door-

loopend ongeveer zoo, alleen werd het aanbod van

geld, dat tot dien koers te krijgen was, dagelijks ge-
vinger. Ook het aanbod van call geld hield bijna ge-

heel op. Een enkele -uitzondering maakte de rente

voor particulier disconto, die ook deze week nog regel-

matig
3Y
pOt. was, echter hoofdzakelijk door gering

aantbod van wissel’s.

• Uit den weekstaat van de Nederlandsche Bank -is

eveneens te zien, dat de geldvr.aa-g van de markt groo-

ter is geworden. De binnenlandsche wissels vermi-n

derden wel.iswiaar met 16 millioen, daar echter de

regeering 19 millioen schatkistpapier kon aflossen,
blijkt er van andere-zijde 3 millioen gulden wissels

bij de bank te -zijn ondergebracht. Verder vrmeer-

derden de heleeniingen met ca. 4
4
millioen en ver-

minderden de rekening-courant-saldi van anderen met

bijna 15 .m.illioen, zoodat er bij elkander door de markt

22 i 23 millioen aan de bank werd onttrekken. Be-

halve de aflossing van het schatkistpapier kon de

regeering haar schuld bij de bank nog met ruim 5

miljoen verminderen. Verder werd de bankbiljetten-

omloop ongeveer 2Y2 -millioen kleiner.

S

*
*

Ook deze week heerschte er op de wisselmarkt

weinig levendigheid. De positie was in hoofdzaak

tegengesteld aan die van de vorige week. Maj-ken kon-

den nI. weder iets opkomen en daarentegen waren

francs, ‘zoowel Fransche als Belgische, flauwer ge-

stemd.

Nu de werkstaking in het havenbedrijf geëindigd

is, mag men op een spoed.ige venlevendiging van den

,wisselhandel hopen.
DE POLITIEK

DER NEDERLANDSCHE BANK.

Depolitiek der N’ederlandsche Bank is in den laat-
sten tijd het voorwerp geworden van uitvoerige ge-
dachtenwisseling. Deze gedachtenwisseling, ‘voor een

deel in
de kolommen -van dit blad ‘gevoerd, betreft twee onder deelen van het basikbeleid: de goudpoli-
tiek en de discontopolitiek. Wat het goud betreft,
wordt tegenover het thans door Regeering en Bank -ingenomen standpunt: handhaving in beginsel van
het- uitvoerverbod, ook al staat de dollarkoers ‘belang-
rijk boven pan, en afgifte van goud slechte in bijzon-
dere gevallen, waarbij het al-gemeen belang in hooge
mate betrokken -is, het herstel van het ‘vrije goud-
verkeer -geëischt; wat ‘de discontopolitiek ‘aangaat, wordt verhooging van de thans ‘geldende bankrente
noodzakelijk geacht.
Beide vi-agen raken, ook onder de huidige omstan-
digheden, elkaar in zoo veel -opzichten, dat zij niet
dan gemeenschappelijk onder -het oog kunnen worden
-gezien. Twee wegen staan bij een bespreking dezer
vraag-stukken, open: of zelf een gesloten betoog
pogen te geven, of in .het bijzonder die punten te be-
spreken, waaromtrent van verschil van meening ge-
-bleken is. Ik heb gemeend den eersten vorm te moeten
kiezen, ook al heeft deze het gevolg, dat verschillende
zaken, die hieronder zullen worden genoemd, den lezer
niet nieuw zullen zijn. Uiteraard moet bij de vele

354

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1920

zijden, die het vraagstuk vertoont, de bespreking zicih
tot hoo’f’dpnnrten ‘beperken.

Wie op het oogen!blik de positie van de Nederland-
sche geidmarkt vergelijkt met die in landen als Enge-
land, Amerika, de Skandinavische landen, Zwitser-
land en meer dergelijke landen, die uit een oogpunt
van economisch weerstandsvermogen en niet te zeer
gedesorganiseerde financieele toestanden met Neder-
landmin of meer op een lijn kunnen worden gesteld,
wordt getroffen door de sterk afwijkende positie,
waarin wij hier te lande verkeeren. Zelfs ‘heeft het
verschil zich in. de laatste maanden nog scherper ge-
accentueerd.

De rentevoet voor beleggingen op langen termijn
vertoont in alle lan:den een parallel verloop. In som-
mige der genoemde landen moge hij ietwat hooger
zijn ‘dan in de andere, overal is hij voortdurend geste-
gen en nadert ‘hij thans een ni’veau van 6 pOt., zoo
niet daarboven. Except Nederland is in al deze lan-
den de rentevoet voor kort crediet op de geldmarkt
eveneens gestegen. Het is dikwijls gegaan met horten en stooten, met perioden van grooter ruimte of groo-
ter krapheid, zooals steeds met de rente op de geld-
markt,waarin alle verschuivingen in vraag en aan-
bod van liquide kapitaal zich voortdurend weerspie-
gelen, het geval is, ook de centrale ‘bank heeft meer
dan eens leidend moeten ingrijpen, maar het is ge-
schied. Het algemeene verband, dat voor dan oorlog
tusschen de rente voor lang crediet en het gemiddelde
renteniveau voor kort crodiet aanwijsbaar was, is naar
mate de oorlogstoestand verdween, hersteld. Afwij-
kingen zijn er voortdurend. Dat op het oogenbl’ik,
naar ‘het schijnt mede door een weinig voor-uitziende
politiek van den Fed. Res. Board, de geldrente in de
Vereeni’g’de Staten extra hoog is en dat verder b.v.
ook in Engeland om verschillende redenen de veihou-
dingen op’ de geldmarkt momenteel ‘vrij gespannen zijn,’doet’niet af aan het feit, dat in het algemeen de
rente voor korte credieten in -al de genoemde lan-
den weder is gaan schommelen om een gemiddelde,
dat in doorsnee eenigszins doch niet meer dan 1 of
2 pOt. lager is dan de rente voor lang crediet In
algemeenen zin – en hier komt het op. aan – is in
deze landen de spanning tusschen vraag en aanbod op
de geidmarkt en op de markt voor lang crediet in
evenwicht.
In Nederland is de toestan’d anders. Naast de even-
zeer gestegen rente voor lange credieten, staat een
buitengewone en blijvende ruimte op de geldmarkt.
‘Het is een feit, dat
nauwelijks
vermelding behoeft.
Wie haar in cijfers wil zien uitgedrukt, heeft slechts
te letten op den rentestand voor deposito’s op korten
termijn bij de groote ba,nk.instellin’gen, welke thans,
beter dan de pr’olongatierente of het particulier dis-
conto, den eigenlijken toestand blootlegt. Oijfers van

1 á 1 pOt. zijn hier normaal. Ook de discon’topositie
der Nederla’ndsche Bank spreekt een duidelijke taal.
Niettegenstaande ‘de internationaal lage disconto-
rente van 4Y2 pOt., zijn ‘bij Hoofd- en Bijbank slechts

f
15 miljoen binnenlandsche particuliere disconto’s
in portefeuille.

Men vraagt zich af, wat de oorzaak is van dit in
het oog springende verschil tusschen de verhou’dingen
hier te lande en elders. Op zich zelf is het niet moei-
lijk te wijzen ôp enkele factoren, ‘die de strekking heb-
ben de verhouding van vraag en aanbod op de geld-
markt gunstig te beïnvloeden. Scheepvaar.bmaatscha’p-
pijen, Indische ondernemingen en zoovele meer be-
schikken bij voortduring over veel grootere kasover-
schotten dan voorheen, wat uiteraard het ‘aanbod op

de geidmarkt grooter maakt, terwijl omgekeerd de ge-
stegen kapitaaikracht van vele vroegere credietvra-
gers ‘hun behoefte aan ‘kort vreemd geld moet doen
verminderen. Hier steat evenwel tegenover, dat in
ander opzicht de vraag weder gestegen is, terwijl er bovendien tusschen ‘beide markten een groot grens-
gebied is, dat een surplus op de geldmarkt tot zich

kan trekken. Logisch gevolg toch van het groot ver-
schil in spanning op de markten ‘voor kort en lang
crediet is, ‘dat allerlei kapitaalbehoef’ten, die op cle
markt voor lang crediet dekkinS behoorden te in-
den, en, indien dit niet ‘dan moeilijk gaat, daarvan
dan ook den ‘druk moesten ondervinden, thans op die
voor kort crediet plaatsing vinden en aldaar blijven
hangen. Gewezen behoeft slechts te worden op de
wijze, waarop de meeste gemeenten thans ‘hun lee-
ningpolitiek voeren of liever het voeren eener zoo-
‘danige politiek uitstellen. Is het hun te verwijten, dat
zij met ‘koopinansgeest de ‘goedkoopste markt zoeken
en, waar die markt hun geopend blijft, ‘in hun uitga-
ven misschien niet, zoo gereserveerd zijn, als zij ‘anders
wellicht zouden moeten wezen?

Bovendien – en dit moet het geloof in de moge-
lijkheid
om.
langs dezen weg het verschil tusschen den
toestand hier en elders geheel te ‘verklaren, wel ver-
zwakken – 66k in die andere landen hebben zich
soortgelijke’ verschuivingen op de geldmarkt voorge-
daan, hebben eveneens belangrijke ‘bedrjfstakjceh een
uiterst fortuinljken ‘tijd doorgemaakt. Misschien zijn
wij door Indië in een extra voordeeligen toestand –
tegen al te overdreven optimisme mag intusschen ook in dit opzicht de dollarkoers waarschuwen —hierdoor
alleen het zeer groots verschil in spanningbij kort en
lang crediet hier te lande
;
in afwijking ‘van de andere landen, geheel te verklaren schijnt niet mogelijk.

Is dit juist, dan moet er dus naast deze, overigens
op zich zelf stellig niet ‘te verwaarloozen factoren,
nog een andere, diepere oorzaak zijn, die het voortdu-
rend en
‘belangrijk,
kunstmatig geprikkeld aanbod op
onze gel.dmarkt in de hand werkt. Een oorzaak dus,
die, anders gezegd, het Nederlandsche volk dwingt een
grooter deel van het voliksvermogen,’dan in principe
juist is, ‘in liquiden vorm te houden.

Het vermoeden van’ overmatige pap’iercirculatie
ligt voor de hand. Niet een overmatige papi’ercircu-
latie, die ‘het uit anderen hoofde gestegen prijsniveau
nog een extra duw naar boven bch’oeft te hebben ge-
geven – het is de vraag of deze vorm van ,,inflatie”
‘hier te lande ooit in wezenlijke mate bestaan heeft –
maar wel een in zoover ‘over.matige circulatie, dat de
geldinarkt hiervan een blijvend verruirnen’den invloed
heeft ondervonden, wat, het zij dadelij’k toegegeven,
op ,zijn beurt wederom ‘het
prijsniveau
van verschil-
lende goederen in voor den consument ongunstigen,
‘doch ook in voor, ‘hem gunstilgen zin kan beïnvloeden.
Op ‘deze onderscheiden werkingen eener overmatige
papiercirculatie dient van meet af de aandacht te
woiden gevestigd. Vergeten nioet toch •niet •worden,
dat tusschen de hoeveelheid ruilmiddel en ‘het prijs-
niveaii, waartusschen velen met een al te simplisti-
sche toepassing van ‘het quantiteitsheg’insel een di-
recte relatie aanwezig achten, steeds als tusschen-
schakel het totale volksinkomen staat. Wijzigt dit
zich niet tegelijkertijd, dan kan het surplus aan ruil-
middel ten slotte niet in het ‘betalingsverkeer binnen-
dringen, doch wordt het teveel automatisch afgestoo-
ten naar de banken en lang’s ‘andere wegeh naar de
geldmarkrt. is de overmaat aan ruilimiddel niet al te
groot – de grenzen zijn hier betrekkelijk ruim –
en spelen bovendien geen elementen van wantrouwen
e.d. een rol, dan is er geen reden oni aan te nemen,
dat het ingrijpend proces, dat ten slotte het’ kunst-
matig opgevoerd ruilmiddel en het prijsniveau in het
door de quantiteitstheorie gewild evenwicht moet
brengen, zich ook ‘inderdaad op korten termijn vol-
trekken zal.

Blijft de ‘roestand in de eerste phase, dus een
terugstrooming van het te veel aan ruilmiddel naar de
gel’dmarkt, dan is in normale omstandigheden het ge-
volg, dat het door de rentedaling op de geidmarkt
vergroot écart tusschen marktren’te en banicrente het
teveel aan ruilmid’del onder afdekking van de relatief
te ‘duur geworden credieten bij de centrale ‘bank, naar
de laatste ‘doet terugstroomen. Een ‘gespannen. toe-

28April 1920

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

355

stand kan dus slechts ontstaan, wanneer deze terug-
strooming niet mogelijk is. Inderdaad ligt hier m.i.
het zwakke punt van den huidigen toestand. Immers,
al is de credietverleening van de Nederlandsche Bank
in totaal van pim.
f 130
millioen ‘voor den oorlog tot
pim.
f 435
millioen toegenomen, :de elasticitelt dezer
crédietverleening is, naar het schijnt, desniettegen-
staande niet onbelangrijk verminderd. Reeds werd er op gewezen, dat het totaal aan particuliere disconto’s
bij Hoofd- en Bijbank slechts
f 15 millioen bedraagt,
terwijl ook de beleeni.ngen – men denke slechts aan het gemeentepapier – niettegenstaande het gestegen bedrag, vermoedelijk thans in veel sterker mate een
geblokkeerd karakter dragen dan voorheen. De goud-
voorraad komt hij de gevolgde goudpolitiek – waar-
over straks – evenmin in aanmerking, zoodat op een
totale circulatie van ruim
f 1000
millioen slechts op
een uitermate geringe elasticiteit •kan worden gewe-
zen. Zoo gering, dat ánderdaad. de afbouwing bij de
Bank ‘van de credieten, die ook elders gemakkelijk een
markt kunnen vinden, vrijwel ten volle heeft plaats
gehad. Met tussehenpoozen heeft de positie der Bank
eigenlijk al sedert het tweede of derde jaar van den
oorlôg neigingen in deze richting +ertoond.

Alles te samen wijst in een mate, die allengs een
eenigszirs bedenkelijk karakter moet krijgen, in de
richting van wat in Engeland tot voor kort ‘als het
naastliggende gevaar werd aan.gdui’d: een crediet-
inflatie. Het kan zijn, dat ‘de redeneeringen, die dien-
aangaande in Engeland zijn vernomen, niet altijd even

sterk zijn geweest. Wie ‘de ontwikkeling der dingen
daar te lande in het laatste jaar heeft gadegeslagen,
ontkomt niet aan den indruk, dat, gelijk zoo dikwijls, de Engelschman dan toch in ieder geval van een juist
intuïtief gevoel voor den wezenlijken stand ‘van zaken
heeft blijk gegeven.

Is het nu ook hier te lande gewenscht aan dozen
toestand een eind te maken? Over één ding, de nood-
zakelijkheid, dat de Nederlandsche Bank de macht
over de geldmarkt herkrijgt – een punt, dat in het
algemeen bij de vran’derde positie van het particu-
liere bankwezen ‘de Nederlandsche Bank in de toe-
komst wel eens meer zorg kon gaan baren dan tot
dusver – zal iedereen het wel eens zijn. Ook dan
echter blijft de vraag, of het gewenscht is thans in
den gesignaleerden toestand op de geidmarkt veran-
dering te brengen, dan wel de bestaande ruimte ‘op
die markt te handhaven.

Het antwoord op die vraag kan dunkt mij niet twij-
felachtig zijn, ook ‘al liggen de voordeelen van een
lagen rentevoet, vooral in dezen tijd, die aan produc-
tie ‘zoozeer behoefte heeft, schijnbaar voor de hand.
Inderdaad wordt de toestand voor allen, die geld op
korten termijn behoeven of in staat zijn door opne
min’g van geld op korten termijn hun behoeften, ook
al ‘zijn die inwezen van anderen aard, te dekken, ge-
makkelijker.
Bij
dit alles staat de
eigenlijk
gezegde
productie niet op de eerste plaats. De meeste bedrijven
toch, die in wezenlijke ‘kehoeften voorzien, zijn gedu-
rende den oorlog in zood’a’ni’ge fina.ncieele ‘omstandig-
heden gekomen, d’at niet van hen de groote crediet-
vraag afkomstig is. Veel meer zijn ‘dit de effecten-
speculatie, de handel, die in staat is zijn transacties
veel meer uit te breiden en posities’ langer aan te
houden – hetgeen aan den anderen kant een ten’dens
tot prijsstijging kan ‘medebrengen, – en dan tal van
credietvra’gers, waaronder speciaal naar consumtief
crediet, die eigenlijk crediet op langen termijn behoor-
den te hebben, doch op die markt door de natuurlijke
selectie, aldaar door de verhouding van vraag en aanbod

teweeggebracht, voor moeilijkheden staan. De reeds ge-
noemde gemeentecredieten zijn – hiervan een markant
voorbeeld. Inderdaad is dit de kernfout van de ruimte
op de ‘gel’dmarkt, d’a’t daardoor de heiiza’me en’ onder
de ‘tegenwoordige omstandigheden onmisbare ‘selectie,
die uit het gestegen ronteniveau voor.tvloeit, ont-
breekt. Selectie van ‘die productieve daden, ‘die thans

voor de ‘maatschappij in de eerste plaats noodig zijn,
druk – en dit is misschien de meest belangrijke fac-
ter – op alle consumtieve crediet. Het feit, dat de
bedoelde productieve daden dan onder ietwat ongun-
stiger omstandigheden plaats vinden, kan hiertegen
niet opwegen, te minder, wanneer ten ‘slotte deze on-
gunstige omstandigheden de natuurlijke zijn.
Tot dusver is bij dit alles uitsluitend op binnen-
landsche verhoudingen het licht gevallen. De inter-
nationale zijde is echter van niet geringer beteekenis.
Weliswaar wordt een verschuiving van het aanbod
naa’r den vreemde en een aantrdkking van de crediet-
vraag uit het buitenland, welke bij het zoo verschil-
lend renteniveau ‘op ‘de geldmarkt hier en elders in
gewone tijden stellig in zeer omvangrijke mate het
geval zou zijn, thans door het valuta-risico en door de
internationale verhoudingen in het algeméen geremd,
maar toch kan het niet ‘anders of ook thans onder-
vindt de internationale positie van ‘den gulden van dit
alles in verschillend opzicht den terugslag in ongun-
stigen zin. De conclusie, waartoe deze beschouwingen leiden,
kan mi. geen andere zijn, dan ‘deze, dat het in hooge
mate gewenseht is, ‘dat ook hier te l’arrde zoo mogelijk
in ‘de spanningen op de geldmarkt en de markt voor lang crediet evenwicht komt. Zelfs indien inderdaad
de verhoudingen hier te lande, ‘in afwijking van elders,
van dien aard mochten ijn, dat de markt van nature
een sterke neiging naar dan ruimen kant ‘heeft, los dus
van eenigerl’ei overmatige circulatie, ook dan ‘zou het
m.i. in beginsel juist zijn maa’tregelen te nemen, die
tot het bereiken van een gelijke spanning op beide
markten zouden ‘kunnen leiden.

De maatregelen, die in verband met het bovenstaan-de overweging verdienen, zijn in beginsel gemakkelijk
aan te geven. Doel is een geleidelijke verhooging van
de rente op ‘de gel’dmarkt en een geleidelijke inper-
‘king ‘der circulatie. Is hetgeen boven werd opgemerkt
omtrent de elasticiteit der Bank en’ het verband tus-
sehen ‘bankrente en open markt juist, dan staat echter
tevens vrijwel vast, dat ‘door enkele discontoverhoo-
ging het wezenlijk idoel niet zou worden bereikt.
De zaak is dus minder eenvoudig. Gezocht zal moe-
ten worden naar mid’d’elen om in de eerste plaats het
verband tusschen baukrente en rente op de open
markt te herstelleh en mogelijk is, dat ‘hierbij reeds
than’s blijkt, hoezeer gedurende ‘den oorlog de groei
van het particuliere bankwezen en ‘andere factoren de
positie van de Nederlandsche Bank in dit opzicht
hebben gewijzigd.

Intusschen valt het, alweer in beginsel, niet moei-
lijk de te volgen weg aan te wijzen. Gepoogd moet
worden, zij het dan op andere wijze, in de eerste plaats de circulatie in te krimpen. In aanmerking
komen hiervoor vermindering van ‘den goudvoorraad en vermindering der credietverleening.
Vermindering van den goudvoorraad is, ‘sedert in
den loop van 1919 de dollarkoers ‘boven pariteit kwa’
te staan, een vraag geworden, die ook uit anderen
hoofde kan worden gesteld, Gemeend wordt, ‘dat bij
onzen grooten goudvoorraad zonder bezwaar zou kun-
nen worden overgegaan tot opheffing van het goud-
uitvoerverbod en herstel van het vrije g6udverkeer.
Mr. M’eés, die een en ander in dit ‘blad bepleitte, maakt
hierbij enkele reserves, anderen doen zulks niet. De
redeneering toch is: indien gij het goud vrijlaat, zal
inderdaad ‘wellicht een belangrijk deel van het bij de
Bank aanwezige goud uitstroomen. Zoo spoedig de
dekkin’gsgrens der biljetten bereikt is, zal dit moeten
leiden tot maatregelen tot inperking der credietver-
leening. Verdere inperking der ibiljettencirculatie is
het gevolg. Dit oefent een druk uit ‘op ‘het prijsniveau
en een nieuwe evenwichtstoestand wordt ‘bereikt op
cle basis van de goudwaar’de van den gulden.
Tegen deze laatste redeneerinig moet m.i. ernstig
worden gewaarschuwd. Niet dat ik ‘de evenwichtzoe-
kende krachten, waarop deze redeneering berust, in

356

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1920

beginsel zou willen ontkennen, noch het verband tus-
schen hoeveelheid van c.ircul’atie, prijsniveau en wissel-
koersen. Wel echter in dien zin, dat men meent onder
de huidige omstandigheden door maatregelen op het
gebied van het ruilmiddel eenig afdoend resultaat te
kunnen bereiken. Indien toch de beperking van het
ruilmiddel haar ‘invloed op het prijsniveau en mits-
dien op de wisselkoersen wil uitoefenen, dan moet
deze inperking van het ruilmi’ddel door daaruit voort-
vloeiende inperking van het inkomen van belangrijke klassen der bevolking of op andere, mij totdusver on-
verklaarde wijze, een druk uitoefenen op de vraag naar
goederen. In gewone
tijden
zal men deze ‘werking op
den duur wellicht mogen aanvaarden, ofschoon het ‘mij
wil toeschijnen, dat de inperking van het ruilmi’d’del ook ‘dan in de eerste plaats via het renteniveau op de
gel’d’markt, in deze beschouwingen op den voorgrond
gesteld, een ‘d’adelijke werking zal uitoefenen. Iidel en
hoogst gevaarlijk is het echter thans te meenen, dat
men door inperking van het ruilmid’del, hetzij het be-volkingsinkomen belangrijk zou ‘doen dalen, hetzij op
andere wijze de vraag naar goederen belangrijk zou
kunnen drukken. In vrijwel alle landen, die aan den
oorlog hebben deelgen’omen is het zonder meer evident,
‘dat zoodanige maatregelen volstrekt illusoir zouden zijn. Wat er voor de tegenwoordige ‘binnenlandsche
verhoudingen aan ruilmi’ddel te veel in omloop is,
kan en behoort men te doen verdwijnen. Wil men
echter verder gaan, dan zou het eenige gevolg zijn, dat
•de maatregelen alle resultaat zouden missen en de

bevolking eenvoudig op andere wijze in het op het
huildige inkomens- en ‘prijspeil noodige ruil’niiddel zôu
voorzien. En ok zelfs in de landen, die in een positie
zijn als Nederland, niag men tevreden zijn, ‘als men langs den weg van inperking van het ruilmid:del in-
vloed op het renteniveau op ‘de geidmarkt kan uit-
oefenen. Het
prijsniveau
er mede ‘te willen dwingen
zou vermoedelijk soortelijke reacties ‘doen ontstaan als
in ‘de zwakkere landen – wat bovendien
‘bij
het reed
sterk aangetast monopolie van het bankbiljet niet zoo
moeilijk zou zijn – zoodat, zoolang in de reëele ver-
houding van prdductie’en consumptie geen wijziging
zou zijn ‘gekomen, het goud eenvoudig zou blijven uit-
vloeien. De ker’nfout van wie thans, uitg’ande van,
het op zichzelf juiste beginsel der quantiteitstheorie,
door maatregelen op het gebied van het ruilmi’ddel jde
‘zaak zou willen dwingen, is dat ‘hij d’e macht, die langs
dien weg kan worden uitgeoefend, veel te hoog aan-
slaat. Het gaat thans in de eerste plaats om de goe-deren en diensten zelf. De groots ‘meerderheid der
W’est-Europeesche landen heeft, wifien zij niet ver-
hongeren, nu eenmaal eerste levensbeh’oeften noodig
en geen geidpolitiek kan teweegbren.gen, dat zij in

ruil een hoeveelheid’ goederen kunnen afstaan; die,

gemeten naar den
prijs
op de wereldmarkt, tegen de

voor hen onmisbare levensbehoeften zouden opwegen.

Op welk cijfermatig niveau ‘de ruil ‘ook ‘plaats vindt,
dit reëele tekort blijft ibestaan en vermoor’dt, voor-

zodver niet credietverleening in ‘wolken vorm dan oo’k

– de uitvoer van papieren geld is een van ‘deze vor-

men – dit tekort kan opvangen, de wisselkoersen dier
landen. Overmacht, ‘geen ‘koopkraohtpariteit’ be-
heersdht den toestand. Het bezit van een niet out,
wricbt ruilmid’del is voor ‘het herstel ‘van dien toe-
stand een der eerste voorwaarden. Te meenen, dat dit
herstel zou kunnen worden gevonden of ‘belangrijk
verbaast d’oor ‘dit ruilmiddel nu nog verder te beper-
‘ken, ‘is onjuist. Inderdaad is het de vraag, of ‘de popu-
laire econoinsie, die .bewust of onbewust zich van den
geldfactor afwendt en in de eerste plaats ‘vraagt naar
de reëele productie en consumtie en de reëele over-schotten ‘en ‘behoeften ten opzichte van het buiten-
land – vulgo ‘de ‘betalingsbalans — daarbij de feite-
lijke inkomens- ‘en prjsverhoudingen voorshands als
gegeven aanvaardende, ten slotte niet dichter staat
bij de waarheid en juister voelt, waarop het thans in
de eerste plaats aank&mt.

Is het waar, dat men het tok hier te lande niet
zonder meer in zijn hand heeft, ‘door maatregelen op
het ‘gebied van het ruilmiddel den prijs en ‘de. con-
sumtie belangrijke wijzigingen te dden ondergaan, dan
dient dus wel degelijk voor de beantwoording van de

vraag, ‘of het goud wederom al dan niet vrijelijk moet
worden afgestaan, het geheel van onze verhoudingen
met het ‘buitenland tot grondslag te worden genomen en mag het ‘feit, ‘dat men ‘hiervoor niet over concrete
cijfers beschikt, hierv’an niet weerhouden. Enkele
hoofdlijnen zijn trouwens wel degelijk aan te ‘geven.

Niet ‘te ontkennen is, dat Nederland ‘thans onder de
neutrale landen een zeer goed figuur maakt. Het ligt
voor de hand ‘hiervoor ‘de verklaring te zoeken in de
ontzaglijke vorderingen op den vreemde, die wij thans
hebben en n’og hb’ben zullèn uit ‘hoofde van ‘den mdii-
schen export – het ‘is een eenvoudige rekensom bij
den ‘huiidigen suilkerprijs de meerdere honderden mii-
lioenen te ‘berekenen, die alleen al uit dozen hoofde
aan Nederland zullen ten deel vallen. Er is te eer
reden voor deze ‘opvatting, omdat de positie van Euro-
peesch Nederland, op’ zichzelf genomen, naar het
schijnt, niet zoo heel Veel afwijkingen vertoont van
de overige neutrale landen. Sonimiige eigen vorderin.
gen op den vreemde zijn stellig belangrijk gestegen.
Daar staat evenwel ook hier te lande de algemeene
‘daling van de productiecapaciteit tegenover. Ook wij
ondervinden. den extra druk van de zooveel on-
gunstiger voorwaarden, waaronder de noodzakelijke
levensbehoeften uit ‘den vreemde moeten worden ver-
kregen; ook wij zien aan den anderen kant onzen
export onder ‘den druk van de on’t,zaglijke daling
in de wisselkoersen op de landen,. die in de eerste
plaats onzeafuemers zijn.

Deze ‘omstandigheden moeten inderdaad tot groote
voorzichtigheid manen. In beginsel is het ongetwij-
feld gewen’seht het niveau onzer valuta .zoo dicht mo-
geiijlk te laten naderen tot de valuta der vrije goud-
landen. Bovendien is ‘onze voorraad betaalmiddelen op
de Vereenigde ,Staten vooral wanneer ‘ook de ‘buiten-
landsche wissels voor een belangrijk deel uit dollar-
papier mochten bestaan, zoo groot, dat men zonder ‘be-
zwaar in dit opzicht een ietwat ruimer politiek kan
gaan volgen, vooral waar te’ijens het in deze ‘beschou-
wiingen op den voorgrond gesteld belang van de in-perking der circulatie hierdoor zou worden gediend.

De wijze, waarop men een en ander zou willen doen,
moet van de omstandigheden afhangen. Voorshands is
mi. de meest aangewezen wijze, dat de Bank zelve
het goud naar Amerika vervoert en de aldus en op
andere wijs verkregen saldi tegen marktprijs ter be-
schikking stelt.

De andere weg, waarlangs inperking der circula’tie
zou kunnen worden verkregen is inperking der cre-dietverleening. Zon’der een veel grooter kennis van de omstandigheden, dan den ‘buitenstaander ter be-
schikking kan staan, is het niet mogelijk hieromtrent
eenig nader geformuleerd oordeel te geven, zoodat
met een kort ‘algemeen woord moge worden volstaan.

Ongetwijfeld is het te betreuren, dat de credietver-
leening van de Bank voor een zoo groot deel min of
meer een geblokkeerd karakter vertoont. Dat ook de
Bank zelf het ongewensc’hte hiervan inziet, is reeds
meer dan eens ‘gebleken, o.a. uit ide in ‘het openbaar
gemotiveerde ‘terughoudendheid tegenover het ge;.
meentepapiei. Men zal dan ook ‘moeten aannemen, dat
wranneer ‘niettemin toch de credïetverleen’in’g in deze
en soortgelijke richting belangrijken – omvang heeft
aangenomen, de Bank voor overwegingen van anderen
aard is gezwicht. Ook ‘de velerlei credietregelingen,
waarin de Bank in overleg met de Regeering ‘betrok-
ken is, moeten in deze richting ‘hun invloed doen
gevoelen.

Toch zijn er enkele vragen te stellen. Zoo in de
eerste plaats het, bij voortduring hooge bedrag ‘aan
schatkistpapier. De kasbehoeften van de schatkist zijn
in den laatsten tijd zoo ontzaglijk opgeloopen, dat

28 April 1920

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

357
,

plaatsing van een deel bij de Bank wellicht reden
had. Ook als de storting op de gedwongen leening
zal hebben plaats gevonden, zal de schatkist zich nog
steeds voor een loopend en vermoedelijk weder aan-
groeiend tekort zien geplaatst. Ernstig mag dan
echter de vraag worden gesteld, of het niet.dringend
gewenscht is, dat de Regeering voorshands haar kas-
behoeften enkel op de open markt dekt. De vinstver-
deeling der Bank heeft tengevolge, dat dit voor het
Rijk een finaucieele opoffering beteekeiit. Het Rijk
zal deze overweging moeten achterstellen bij het alge-
meen belang, 4at kunstmabige verruinring der circu-
latie – want hiertoe leidt op deze wijs de bepaling
inzake cle winstver.deeling – verbiedt.

Overigens kan slechts als algemeen beginsel worden
gesteld, dat bij de motieven, •die de Bank bij haar
credietpolitiek heeft te laten gelden, het belang van
inperking der circulatie mede op den voorgrond be-

hoort te staan.

Aan de langs deze beide wegen na te streven inper-
hing der circulatie zal nu op het juiste oogenblik
discontoverhooging zich hebben aan te passen. Een af-
zonderlijk betoog, dat, daargelaten nog het argument,
dat aan een internationale vergelijking der verschillen-
‘de bankdisconto’s – zie de cijfers op Ma. 370 – kai
worden ontleend, in den hier boven uiteengezetten ge-
dachtengang een disconto van 434 püt. te laag is, zal
achterwege kunnen blijven. Ook hier zal geleidelijk te
werk moeten worden gegaan. Evenwicht van spanning
op de markten voor kort en voor lang crediet heeft
echter een renteniveau voor kort crediet tot voor-
waarde, dat opvoering van de thans bestaande dus-

contorente onvermijdelijk ma.kt. B.

DE KOLEN VOORZIENING VAN NEDÉRLA ND.

II.

De eigen lcolenproduciie.

Wanneer ‘de kolenexport in Europa zich moet ont-
wikkelen naar de tegenwoordige verschijnselen, zoodat
elk land zooveel mogelijk tracht gebruik te maken
van de macht, die de koienontginning binnen zijne
grenzen verleent (en de strijd gevoerd over de ‘be-
heersching van het Saargebied, van Opper-Sileaië en
dô •streek van Tesehen wijst wel daarheen), dan ligt
het voor de hand hoeveel de aanwezigheid van kolen
‘in eigen bodem voor ons waard wrd’t. Gedurende den
oorlog hebben wij pas goed het bezit van Zuid-Lim-burg gewaardeerd, maar de vooruitzichten wijzen er
op, dat die beteekenis nog zal toenemen. Toch maken
de tegenwoordige kolenmijnen ons land nog niet onaf-
hankelijk. Hunne productie van ongeveer 3,5 mil-
‘lioen ton is geheel onvoldoende voor de minimum-
behoeften en laat geen ontwikkeling van industrie
en scheepvaart toe. Het is daarom een dringende
eisch van landsbelang, dat de eigen kolenproductie
zoo hoog en zoo snel mogelijk wordt opgevoerd. Naar-
mate dit geschiedt, zijn onze behoeften aan buiten-
landsche leverantie’s geringer, en kan daarvoor ook een
lager prijs bedongen worden. Maar bovendien druk
op ‘de eigen productie geen uitvoerrecht, zoodat d
Nederlandsche kolen, omdat
zij
goedkooper zijn, ‘den
gemiddeiden prijs lager doen worden en wel meer,
naar gelang deze kolen een hooger percentage van het
verbruik uitmaken. Hoe kan die productie worden op-
gevoerd? Over die vraag bestaat velerzijds rnisver stand, dat begrijpelijk is, omdat de mijnindustrie in
ons land zoo jong en weinig bekend is. Allereerst
moet men er rekening mede houden, dat elke mijn
een maximum-productie heeft, waarboven niet ‘uit-
gegaan kan worden, omdat de technische inrichting
van de mijn op niet meer berekend is, en – eenmaal
aangelegd – niet zooals een fabriek door uitbreiding
van gebouwen en machines vergroot kan worden. Van
de zes particuliere
mijnen
hebben er vijf ‘dit maximum
reeds bereikt, en van de drie Staatsmijnen ook één.
Verder is een mijn niet onuitputtelijk. De kolenvoor-

raad wordt geleidelijk weggenomen, en twee onzer mijnen zien reeds het eindpunt naderen. Bovendien
wordt ‘de exploitatie steeds moeilijker en duurder. Uitbreiding der kolenproductie beteekent dus aan-
leg van nieuwe mijnen op nog onontgonnen kolenter-
reinen. Deze kolenterreinen zijn volstrekt niet alle

van gelijke beteekenis en waarde. Ofschoon de aan-
wezigheid van steenkool van te voren door boringen is
verkend, kan de rijkdom aan kolen en de waarde daar-
van voor de ontginning zeer mee- of tegenvallen. De
Engelsche spreekwijze: ,,Mining is chanoe” geeft aan,
hoe sterk dit in de practijk het geval is.
Evenals de waarde van grond pas dan ontstaat in-
dien de ontginning ervan in vergelijking met vrucht-

baarder velden eenig voordeel oplevert, zoo is het ook
met de ‘waarde van de verborgen schatten in de diepte.
Verschillende kolenvelden hadden langen tijd geen
waarde, omdat de kosten van ‘mijnaanieg en delving
grooter zouden zijn dan de opbrengst. Als algemeene
regel geldt, dat die kosten toenemen met de diepte,
waarop zich de kolen bevinden. Vandaar dus, dat bij
aanleg van nieuwe mijnen de ontginning der hoogere
aan die der dieper liggende kolen voorafgaat. Ge-
schiedt dat niet, dan kan het zijn dat de rijkdom van
den bodem door de mijnexploitatie niet alleen niet
gerealiseerd wordt, doch zelfs negatief wordt, name-
lijk verlies oplevert.

Bij het vooruitzicht, dat het buitenland ons door
uitvoe’rrechten een extra hoog bedrag boven den wer-
kelijken prijs der kolen zal laten ‘betalen, kunnen thans
mijnen, die niet of nauwelijks rendabel zouden zijn,
voor het ‘land voordeelig worden. Men moet er echter
mede rekenen, dat zij di,iurdere kolen zullen produ-
ceeren, dan de oude en bestaande
mijnen.
Dit wordt
nog vergroot, omdat de kosten van mijnaanieg zoo
enorm zijn toegenomen. In elk geval zou de tegen-
voordige prijs van ‘buitenlancische kolen ieder deel
onzer kolenterreinen voor directe ontginning ren-
dabel maken, het een meer, het ander minder,
indien
het mogelijk was de verschillende
mijnen
in korten
‘tijd volop te exploiteeren. De groote kosten van aan-leg zouden dan geen bezwaar kunnen en mogen zijn.
Het is echter niet mogelijk’ mijnen uit den grond te
stampen. Met den aanleg is tijd en zelfs zeer veel tijd
gemoeid.

Allereerst betreft dit den aanleg. De staatamijn
Wilhelmina, die de kolenrots op 95 M. diepte bevat,
vergde 6 jaar, de staatsmijnen Emma en Hendrik, bij
welke de kolenrots op pim. 200 M. diepte lag, vroe-
gen 734 jaar voor den aanleg. Alle ‘drie mij,pen zijn
onder de gunstigste o’tandigheden en zonder tegen-
slag gebouwd. Hoe ‘dieper de kolen liggen, hoe langer
het duurt en de 4e staa’tsmijn Maurits, die de kolen
bij pim. 300 M. diepte bevat, is reeds in 1915 begonnen
en zal vermoedelijk niet binnen 9
a
10 jaar gereed
zijn. Deze cijfers ‘geven echter nog ‘geen vol’doeuden
maatstaf. Allereerst gaat aan den aanleg een onder-
zoek en eene voorbereiding vooraf, dat 1 ?i. 2 jaar kan
duren, maar bovendien ‘begint bij het gereed zijn van
de mijn de productie pas op een Vrij laag cijfer, dat
alleen dan regelmatig omhoog kan gaan, indien er
voi’doende arbeiders beschikbaar zijn, en verder indien er voor de duizenden arbeiders, die om de mijn samen-getrokken worden, woonruimte is.

In de toelichting op ht wetsontwerp voor het
maken van een staatsmiju te Vlodrop (ingediend op
25 November 1919) komt de volgende schatting voor
van de productie ‘der vier staatsmijnen:

Wilhélmina Emma Hendrik Maurits

Totaal
ton

ton

tno

ton

.

ton
1919 500.000

600.000

300.000

1.400.000
1920 500.000

700.000

400.000

1.600.000
1921

500.000

800.000

500.000

1.800.000
1922 500.000

900.000 600.000

2.000.000
1923

500.000

1.000.000 ‘700.000

2.200.000
1924

500.000

1.000.000

800.000

100.000

2.400.000
1925

500.000 ‘1.000.000

900.000

200.000

2.600.000

De directie voegt daaraan toe, dat deze verwachting

358

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1920

hierop berust, dat in het mijnid.istrict het arbeidseffect
niet bij voortduring zal dalen en dat een bekwame
en geschoolde arbeidersbevoikin.g kan worden aange-
kweekt.

Vooral dit laatste moet niet te licht geschat wor-
den. –

Naar vroegere schattingen zijn er voor de
1.200.000 ton kolen, clie in 1925 meer dan in 1919
geproduceerd moeten worden, minstens 4000 arbeiders

meer noodig. Bij de tegenwoordige verhoudingen
moet dit aantal waarschijnlijk op het dubbele gesteld
worden. Er dienen dan ook 1000 woningen per jaar
gebouwd te worden om het gewenschte resultaat te
bereiken.

Wanneer het •gunsti’gst mogelijke geval van pro-gressie aangenomen wordt, dan zal de mijn Maurits in 1933 de maximumproductie van één millioen ton
kolen hebben bereikt, zoodat van de 4 statsmijnen in
15 jaar een pro d

uctie-verhooging van maximaal twee
millioen ton is te verwachten. De overige mijnen
kunnen op zijn best op peil blijven.

Wanneer er naar gestreefd zal worden, om Neder-
land onafhankelijk te maken van de buitenlandsche
kolenleve-ringen, moet er dus meer geschieden, want een kolenproductie van 5 â 5Y2 millioen ton kolen in
het jaar 1933 beteekent nog altijd een belangrijk te-kort op de tegenwoordige behoefte, afgezien van de
progressie in ‘

t kolenverbruik, die gewenscht en zelfs
noodzakelijk is. Bij een gelijke progressie ‘als van 1901
tot 1913 zou het verbruik in 1933 zelfs 20 miljoen
ton kolen moeten zijn.

Wordt de eisch iets meer bescheiden gesteld en b.v.
genomen op 15 miljoen ton, dan zou er een mijnaan-
leg moeten plaats vinden van 10
mijnen
met 1 mii-
lioen ton jaarproductie (type Emma) of van 20 mijnen
met 500.000 ton jaarproductie (type Wilhelmina).
Neemt men verder aan, •dat de aanleg van elke mijn
10 jaar zou kosten en dat voor elke 100.000 ton pro-
ductie-vermeerdering 1 jaar n’oodig is, dan zouden, om in 1933 15 millioen ton te kunnen produceeren,
onmiddellijk 20 mijnen van 500.000 ton jaarproductie
moeten worden aangelegd,. De 10 mijnen van 1 mii-
lioen ton zouden ‘het in 1933 slechts tot 5 millioen
ton productie gebracht hebben. Van deze grootere zou-
dn er dus ook 20 noodig zijn. Wordt de eisch onzer
kolenbehoefte nog bescheidener gesteld en gedoemd
tot een stilstand vergeleken met het peil van 1913,
dan moet er in 15 jaar een productievernieerderjng plaats vinden van 4,5 A 5 millioen ton, en moesten
derhalve 9
a
10 mijnen onmiddellijk worden aange-
legd.

Er zijn talrijke redener, waarom ook zelfs dat tempo
van mijnontginning nog veel te snel gerekend is. De
wijze, waarop het staatsmijnbeheer de ‘ontginning der
staatsmijnvelden uitvoerde, hield rekening met tel-
kens om de 4
it
5 jaar
één
nieuwe mijn te gaan be-
ginnen, en wel één voor de grootste capaciteit. De
voordeelen daarvan waren in technisch opzicht boven
twijfel. Een enkele ervaren staf kon met een uitste-kende inrichting de schachten voor de nieuwe mijn
vervaardigen, om zoodra dit werk voltooid was den ver-
deren afbouw aan anderen over te laten, en op een
nieuw terrein zich opnieuw met schachtbouw bezig
te houden. De volgorde, waarin de nieuwe ‘mijnen in bedrijf ‘kwamen, liet dan ook toe om den aanwas der
mijnwerkersbevolkjng en den ‘bouw hunner woningen
weiover’dacht ‘te leiden. Een sneller tempo, zooals
b.v. in Westfalen gevolgd ‘was, eischte het samentrek-
ken van vele vreemde arbeiders (zooals ‘bekend kwa-
men daar vooral Polen, Slowaken en ook een deel der Nederlandsche over-bevolking). Voor de opleiding en
de contrôle der nieuwe arbeiders is toch een staf op-
zichteis noodig, die behoorlijk gevormd -en onderricht
moet zijn.

Neemt men nu aan, dat liet gelukt om telkens in 4 jaar scli’achten voor een nieuwe mijn te maken –
eene veronderstelling, die voor mijnen tot een diepte

van 5 á 600 M. in den tegenwoordigen
tijd
zeker niet
meer kan opgaan – en verder, dat na 8 jaar de be-
drijfsuitoefening begint, dan zou de kolenoutginning
het volgende beeld te zien geven.

Begin 5e mijn 1921 in bedrijf 1929.
6e ,, 1925

1933:
7e ,, 1929

1937.
8e

1933

1941.
9e ,, 1937

1945.

en de productiecijfers voor de staatsmijnen alleen zou-
‘den in 1933 een totaal van 4 millioen en in 1,945 een
totaal van 6,5 miili’oen ton geven.

Na 25 jaar zou aldus, in de veronderstelling dat de capaciteit van geen der bestaande mijnen terug gaat,
een totale Nederlandsche productie van 8,5 millioen
ton verkregen zijn.

Ofschoon -ik betwijfel of het technisch en sociaal
mogelijk zou zijn boven dit program van staatsmijn-
bouw uit te gaan, verdient ‘het toch zeker overweging,
na te gaan of niet tegelijkertijd twee
mijnen
in plaats
van één begonnen kunnen worden, en voor dat’doel den
geheelen staf te verdubbelen. Dan ‘zou echter met het

oog op ‘de aanwerving van arbeids’krachten, telkens één
dier mijnen in Zuid-Limburg en één ander in de zoo-
genaamde Peelvelden worden aangevangèe. Daarbij

komen echter mijn-technische vragen aan de orde, die
buiten ‘het bestek van dit overzicht gaan.

In elk geval geeft een grondig
becijferen
van de
mogelijkheid onze kolenproductie te ver’hoogon aan,
dat het niet uitvoerbaar zal zijn om binnen 25 â
30
jaar door eigen kolen in de behoefte te voorzien.
Er zal ‘de uiterste inspanning noodig zijn om het na
afloop van die periode zoover te brengen, maar er mag
dan ook geen offer gespaard worden om dit inderdaad
te bereiken.

Duitsche icolenlevering als voorwaarde van krediet.

Na de ervaringen, die onze regeering heeft opge-
daan over ‘de ekonomisohe afhankelijkheid, waarin de
kolenbehoefte ons land gedurende en ‘ook nu weer na
den oorlog bracht, is het ‘duidelijk, dat er op middelen
gezonnen moet worden om er zich tegen te verweren,
dat onze na’buren ons niet op’ ‘den duur het slachtoffer
zullen maken van een taktiek van ,,korthouden op
hooge prijzen.” Die verweermiddelen kunnen van zeer
versc’hillenden aard zijn, en het gebruik ervan is
afhankelijk van tijd en omstandigheden.

Het is echter begrijpelijk, dat het verzoek van
Duitschiand om een krediet, dat voor ‘t grootste deel
moet dienen om de Duitsohe industrie te doen her-
leven, aanleiding is om de concurrentie-voorwaarden
tussehen die
nijverheid
en de onze te vergelijken.
Waar de ‘kolenp’rijs in den kostprijs van talrijke arti-
kelen een groote rol speelt, vooral nu deze op dit
oogenbiik voor ons land de tienvoudige is van den
Duitsc’hen prijs voor het binnenland, ligt het voor de
hand, dat de Neder]andsehe regeering waarbergen

vraagt. Die waarborgen treden niet in de plaats van
de inspanning tot onginning der steenkolen op eigen
gebied. Integendeel, zij zijn er de nuttige, nooclige en
voor een deel zelfs onvoldoende aanvulling van.
De waarborgen strekken er toe, de levering van een
vaste hoeveelheid kolen te •garandeeren; en wel in de
eerste vier jaren op de gewone
wijze.
Daarnaast staat
echter de verplichting om de opbrengst der kolen-
velden, die ‘de Nederlandsche maatschappij tot ont-
ginning van steenko]envel’den in begin 1917 verwierf
voor de helft tea bate van Nederland en voor de
andere helft ten bate van Duitschiand te doen strek-
ken, en wel gedurende eene periode van 33 jaar.
Bovendien zal de staatsgrens geen hindernis mogen
zijn voor samenwerking en rationeele expio:itatic
van de steenkolenbeddin’g, ‘die behalve de Dui-tsche
terreinen ook -het veld in Viodrop en de Peelterreinen
omvat.

Er zij ]iiei aan herinnerd, dat de uitgestrektheid
van de Duitsche velden der Nederlandsche Maat-

28 April
1920

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.
359

schapp-ij 18.000 H.A. is, dat wil zeggen. ongeveer zoo

groot. als het staatsmijnveld in Zuid-Limburg. Er is
stellig plaats voor een 9-tal mijnen van een groote

productie.
Wat de diepte betreft, waarop de kolen worden aan-
getroffen, is de verhouding -ongeveer aldus:

Zuid-Limburg

van 80 tot 350 Meter.

De velden der Nederi. Mij. ,, 180

450

.lje Peelvel-den

,,
400 ,, 900

Terrein bij Winterswijk ,, .1100 Meter.-

Dit onderscheid heeft des te meer betechenis, omdat
van een diepte van 450 M. en meer het maken van
sehaehten buitengewone moeilijkheden •gaat opleve-
ren. Het beteekent, .dat ‘daarmede groote financieele
risico’s verbonden zijn, of wel, dat de aanleg zeer lang
kan -duren, of ze1fs geheel kan mislnkken.
– Wanneer aan de prod.uctie der mijnen -dezelf de
maatstaf aangelegd wordt als -de staatsmijnen aanne-
men, zou in 1933 de productie 2 m-illioen kunnen
bedragen, zoodat de Nederlan-dsche voorziening in d.at
jaar 1 millioen tonnen -grooter kon zijn. Er is name-

lijk thans één mijn gereed om in bedrijf genomen te
worden, terwijl geleidelijk andere -mijnen kunnen wor-
den aang1ogd en met minder risino dan in de Peel-

velden. –
De -levering van Dui-tsche kolen uit de mijnvel-den
der Nederi andsche maatschappij heeft verschillende
voor-deelen boven levering van gelijke hoeveelheden uit
andere b.-v. Wes-tfaalsche mijnen. Allereerst liggen -zij
onmiddellijk aan onze -grens en zullen gemakkelijk
over -de Maas vervoerd kunnen worden, waarvan zij

slechts door een 10
t
20 K.M. gescheiden zijn. In de
tweede plaats -kunnen de -mijnen ook bijdragen aan de ei ectriciteitsvoorzieniug van Nederland, door-dat min-
derwaa-rdi-ge kolenproducten onmiddellijk ter plaatse in eleetri-schen stroom worden omgezet. Ten slotte -is
ook de prijs belangrijk minder -dan Du-itschland zou
kunnen vragen, daar de Nedorland.sche regeerin;g
hiertoe -de maatschappij verbon-den heeft.

Conclusies.

Wanneer de kolenvoorziening van Nederland broe-
der bekeken wordt, dan tij den,s -de oorlogsjaren nood-
zakelijk was, namelijk niet al.s een noodvoorziening,
maar als een ruime, voor uitzetting vatbare voorzorg
der ekonomisc.he ontwikkeling van- ons land, -dan
blijft daarboven voor de eerste tientallen jaren een
donkere wolk hangen. Onze van nature aangewezen kolenleveranciers uit -het Oosten en Westen hebben
beide de gelegenheid en de behoefte om een geringe •kolenuitvoer toch dienstbaar te maken aan een gun-
-stige handelsbalans door -de
prijzen
te -houden op het
kostenpeil, dat – door aanvoer van over den Oceaan
heen bepaald wordt. De sociale ontwikkeling van het
mijnibedrijf in Engeland en in Duitschland strekt er
niet toe -om zoo’n beleid te verzwakken, -doch zal het
buitengewoon -ver-sterken.

Zal ons land de, moeilijkheden, -die u-it deze situatie
dreigen voor onze industrie en voor onze scheepvaart
te boven komen, en zaa het de afhankelijkheid door
onvoldoende -kolenvoorziening zoo snel
mogelijk
willen

omzetten in een onafhankelijkheid, dan ‘moet er niet
een keuze gedaan -worden uit verschillende middelen,
maar moet de tijdens den oorlog gevolgde taktiek om

alle
-middelen tegelijk -zoo krachtig mogelijk te -ge-

bruikea voortgezet worden

Dit wil zeggen dat:


1
0
. de aanvoer -van-uit Amerika, Canada en Zuid-
Afrika zooveel mogelijk bevorderd- moet worden;
2
0
. dat-het van ‘t -giöotste belang is de vrachtkosten

voo-i diën aanvoer omlaag te brengen;
— 3°. dat’ niets verzuimd mag worden om de productie
in. Nederland te.. verhoogen, en dat de grootst moge-.
lijke energie voor onze eigen m.ijnontginnin’g niet
alleen wenschelijk, manr strikt geboden is, ook al gaat.

dit gepaard met financieele offrs en risico’s;
4°. .dat van elke onder-handeling met En-geland of

Du-itschJand, zooals op -dit oçgenblik
bij
het krediet,

gebruik te maken is -om voer onze kolenvoorzien.ing

vooruitzichten te verwerven. –
– Zelfs de samenvoeging van deze vier middelen geeft
ons nog geen voldoen-de zekerheid, maar welk land ter
wereld ‘heeft -die. Wanneer het bereikbare wor-d-t -ver-
kregen, -kunnen
wij
ons tegenover de toekomst van ons
volk verantwoord achten. Is. P.
DE
Vooys.
– Den Haag, April 1920.

R ee t i f i c a t i -e: In het No. van 21 April, -pag.
330, eerste kolom, op den derden regel onder
De
1olenbehoef te van ons land”
te lezen 1913 -in plaats
van 1918. – – –

PROFESSOR ANT. VAN GIJN EN DE –

NEDERLANDSCHE BANK.

Ik zal wel niet de eenige zijn, -die Prof. – Van Gijn’s
jongste artikel in de ,,Ec.-St Ber” ,,Di-sconto-verhoo-
ging” en het artikel ,,N.iet voor Inflatie vreezen”,
geteaken-d Civis, in de ,,Ni-enwe Courant” dd. 9 dezer –
met verbazing gelezen heeft.

Men rzou hetst geneigd zijn -om schrijver te verden-
ken van een -parti-pr-is om te trachten -het gezag van
het Bestuur en -inzondei-hei’d -van -den President -der
Nederlaridsche Bank te on-dermijnen, indien niet zoo
iets ôndenk-baar ware van- een -z-oo hoog geplaatste per-
soonlijkheid al-s de oud-Minister -Prof. Van Gijn, die
nog bovendien -zelf Koninklijk Commissaris is bij die
bank. –

Doch ter zake; op twee punten -dient hier de aan-
dacht gevestigd te worden, t.w. op hetgeen Prof. Van
Gijn schrijft over de beginsel-en welke, naar hij meen-t,
die -van den tegenwoord-i-gen President der Neder-
landsche Bank -zouden zijn ten opzichte van -het ‘bleid
van zaken ondér gewone omstandigheden, en op zijne
critiek va-n wat hij aöht de opvatting te
zijn
van -ge-
noemden President ten aanzien -der maatregelen,
welke ondér de bestaan-de buiten-gewone omstandig-
heden gevorderd zouden worden.

– Wat betreft het eerste punt, -zoo vindt Prof. v. G.
thans aanleiding in de,

ook door
-mij
-gewraakte bewe-

ring van Mr. Sohwart,z, dat discon-to-‘verhoo-ginig uit-
-voer zou belemmeren-, om te schrijven ‘van -de
nieuwe

‘opvatting
van Mr. Visserinig van de gevolgen van
d-isconto-ver-hooging of -ver.lagi-nlg, en -deze ,,nieuw
opvatting” zou hierin bestaan, ‘dat men niet tot dis-
conto-verh’oogin-g overgaat, als de ruil-middelen ruim,

doch wel al-s
zij
soh-aarsch zijn. –

I di-t inderdaad eene nieuwe opvatting en rerdient
Mr. Vissering terecht gewezen te worden, omdat -hij

zoo iets geschreven zou -hebben?
Ik moet erkennen de woorden van Prof. v. G. zeker
tienmaal oveilgelezen te hebben, mij afvragende of-ik
wel -goed gelezen ‘had. Die door hem veroordeelde
opvattin-g toch wa-s mij altijd voor-gekomen to-t het
A. B. C. te behoorén v-an alle wijsheid in zake ‘bank-

theorieën.

Laat on-s maar eens een oegen-bli-k wat dieper op de zaak in-gaan, om aan het licht te doen komen wat
daarvan is. – – – –
Wanneer en ho-e ontstaat er sohaarschte van ruil-
middelen? Immers -dan wanneer er een speculatieve
beweging bestaat ‘voor goederen of fondsen; -dan.
-rijzen de prijzen -dier goederen of fondsen op de markt
waar die beweging ‘bestaat; deze rjzinig -doet die
.goederen of fondsen uit het buitenland aanvoeren en
-daai-zloo.r d-e wissel-koersen op -het buitenland stijgen
en leidt daardoor eerlanig tot goud-uitvoer. ‘g
De oud-
dekking hij – de circulatiebank vermindert dien-tenge-
volge en bovendien zal de vermeerderde ‘beweging i-n
de -goederen of fondsen, welke het objekt
zijn
der
speculatieve beegin-g -de kredietvraag bij ‘de circula-
tibank -reeds hebben doen toenemen. Ten einde hare
ositie weder te versterken, moet dan -de circu-l-atie-
-bank hare rè-tetarieven ver’boo-gen; -dit is het middel –
dat haar ten- dienste staat- om de kredietyraag te tem-

60

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1920

peren en daardoor de speculatieve beweging tegen te
gaan; zoo handelen’de oefent zij vanzelf een druk uit
op do prijzen der goederen of fondsen en maakt zij
een einde aan den invoer daarvan uit het buitenland.
En zoo nooclig zal de circulatiebank in die richting
voortgaan totdat zij de speculatieve beweging in goe-
deren of fondsen geheel heeft doen omslaan, hun
invoer door uitvoer heeft doen vervangen en den uit-
voer van het sgoud door invoer daarvan.
Wat wordt nu echter door Prof. v. G. hiertegen
aangevoerd?
Ik acht, met het oog op het gewicht der veroordee-
ling door eene persoonlijkheid als de zijne van den President der Nederlandsche Bank, het van belang,
dit nauwkurig na te gaan en moet daarom wel
eenigszins uitvoerig zijn.

Wij moeten daarom opslaan een artikel, door Prof.
Van Gun geschreven in het Januari-nummer van dit
jaar van ,,De Economist” getiteld ,,Nieuwe circulatie-
bankpYlitiak” en door hem, naar aanleiding eener Aca-
demische redevoering van Mr. V’isser,ing, opiettelijk
geschreven ter bestrijding van wat hij acht de dwaling
te zijn van Mr. Visserinig, artikel waarnaar Prof. v. G.
ook zelf in zijn artikel ,,Discon•to-verhooging” verwijst.

In dit Econ’omist-arti.kel dan schreef Prof. v. G.
als volgt: ,,Tot dusver gold -in gewone omstandig-
heden en, zulks niet alleen volgens de leerboeken, doch
ook in de praktijk, welke na te .gan is in een onaf-

zienbare rij van Bankverslagen, dat -het bankdisconto
werd verhoogd, wanneer er van de gelegenheid krediet
te krijgen, met name bij de Nederlandsche Bank, doch
ook bij ander banken, een te ruim geb
r
uik werd geL
maakt en ‘de ruilmiddelen te ruim werden, dientenge-
volge de
prijzen
sterk opliepen, de speculatie toenam’
en het goud begon weg te vloeien. Anderzijds werd
het bankdtisconto verlaagd, als de ruilmiddelen te
schaarsch •werden, de prijzen vielen, en algemeene
stilstand in zaken kwam en goud begon toe te ‘vloeiep,
zoodat de dekking zeer hoog werd.”

Welnu, -met allen eeiibied tegenover den geleerden
schrijver moet hier al dadelijk worden opgemerkt, dat de omschrijving van den ioop van zaken, in de
aangehaalde woorden door hem gegeven, niet juist is.

Wanneer de kredietvraag bij de Nederlandsche Bank
en -bij andere banken buitengewoon gr.00t is, worden
de ruilmiddelen niet te ruim, loopen dientengevolge
de prijzen van goederen of fondsen niet op, neemt de
speculatie niet toe, begint het goud niet weg te
vloeien; maar is de loop van zaken deze: dat er
levenidige speculatie was, dientengevolge de prijzen
an goede-ren of fondsen opliepen, de wisselkoersen
op het buitenland stegen, het goud begon weg te
vloeien, de ruilmiddelen te tschaarsch werden, en
ten-
gëvolge diEr levendige speculatie en van wat deze

meebracht de lcredietvraag buitengewone verhoudin-

gen aannam.

Prof. Van Gijn – hij houjde
mij
de opmerking ten

goede – verwart oorzaken en gevolgen.

Zoo vèrvolgt hij.: ,,Mr: Vissering schrijft woorde-
lijk: ,,In gewone omstandigheden toch jzal een circu-
latiebank hare tarieven omhoog zetten, indien het
gèld te schaasch wordt en dientegenvolge geld duur
wordt. Ten einde speculatiezucht tegen te gaan en in
het algemeen tot zuinigheid aan te manen en om
gouduitvoer tegen te gaan, verhoogt dan de cireulatie-
bank haren rentevoet, ook al -in de verwachting daar-
door de toevloeiing van middelen uit het buitenland
te bevorderen.”” En nu voegt Prof. v. G. aan dit
citaat het volgende toe: ,,Men ziet, de kwalen, tegen welke de disconto-verhooging volgens Mr. V. in het werk wordt gesteld, zijn dezelfde als in de tot nu toe
gangbare leer, t.w. tegengaan van speculatiezucht, be-
strij ding van onzuinigheid, tegengaan van goud-uit-
voer. Maar al
die
kwalen treden volgens Mr. V. op
juist in het tegenovergestelde geval, waarin zij volgens
de tot nu toe geldende leer optraden. Zeide deze, dat
die kwalen gevôlg zijn van -te veel ruimte van geld,

volgens Mr. V.
zijn
zij -het ge-volg van te groote

sdhaarsohte van geld, zoodat volgens Mr. V. het
disconto wordt verhoogd juist in het geval, waarin
de geldende leer aan verlaging denkt.”
Uier is klaarblijkelijk de geleerde schrijver geheel
in de war: hoe nu, niet disconto-verhooging, maar
disconto-verlaging zou door schaarschte der ruilmid-
delen, door duurte van het geld -verodrzaakt worden?
Hier heersciht zeer duidelijk een misverstand bij
Prof.
‘v. G.
Heeft er overdreven speculatie geheersoht, zijn
dientengevolge de ruilmiddelen schaarsch geworden,
het geld duur, de wisselkoersen op het buitenland
hoog en goud-uitvoer in -het leven geroepen, dan is
het zeker gewenscht, dat in geheel dien standan
zaken er wijziging kome en daartoe kan en moet de
circulatiebank -medewerken door alsdan hare krediet-
verleenin-gen zooveel moigelijk te beperken, waardoor
aan de markt de middelen worden ontnomen om op
den ingeslagen weg voort te gaan, en die beperking
harer kredietverleeninigen moet de circulatieban-k tot
stand brengen door disconto-verhooging.
De oorzaak van de fout, welke door Prof. Van Gijn
wordt gemaakt, is, ik herhaal het, dat hij oorzaken
en gevolgen verwart.

Een verder citaat uit het Economist-artikel zal dit
nog duidelijker -ma-ken.

Mr. Vissering geschreven hdbbende: ,,Een circula-
tiehank zal dus hare rente niet verhoogen, indin in
het land -de circulatiemiddelet ruim zijn en -indien
de wisselkoersen voor het land zoo gunstig staan, dat
door het buitenland zelfs goud wordt aangeboden,”
laat Prof. v. G. hierop volgen: ,,Iuderdaad als de
wisselkoersen voor het land izoo gunstig staan, dat
goud aangeboden wordt, zal -geen Bank het disconto
verhoogen (in gewone omstandigheden), maar die toe-
stand zal, alweer rin ‘gewone omstandigheden, -volgens
de oude leer niet licht aanwezig zijn, als de circulatie-
middelen ruim zijn. Als er te veel circulatienaiddelen
zijn, zullen deze neiging hebben tot wegstroomen, – en
dat kan alleen het -goud doen.”
Hoe nu: djie toestand ‘zou niet licht aanwezig zijn?
De feiten, waarop gewezen wordt, zijn juist het ken-
merk van dien toestand. Doch geeft die toestand aan-
leiding tot eene gewijzigde handelsbeweginig, waar-
door de geidmarkt eene verandering ondergaat en de
ci rculatiemiddelen betrekkelijk minder ruim worden,
eerlan-g mogelijk ook goud-uitvoer ontstaat en dien-
tengevolge nog verdere veimindering van gel-dru-imte,
dan
– ja, dan is
de toestand veranderd.
En alsdan treedt het oogenblik aan, dat de circulatiebank door
beperking harer kredietverleeningen in -den toestand
kan ingrijpen. Doch ibij overmatige geidruimte kan de
circulatiebank niet ingrijpen door beperking harer
kredietverléeningen, want alsdan is de kredietvraag
vanzelf beperkt.

Niet geldruimte, maar geldschaarschte leidt, zooals
terecht door Mr. Vissering is betoogd, tot disconto-
verhooging. –

En toch is het inderdaad liet tegeunvergestelde, dat
door Prof. Van Gijn beweerd en ook door hem ver-
langd wordt. Duidelijk blijkt dit nog uit hetgeen hij
ten slotte zegt.

,,Het zal – schrijft hij – interessant zijn te zien,
of inderdaad de Nexlerlandsche Bank, als zij de
omstandigheden weder gewoon acht, gaat leven naar
den regel: disconto-verhoogin’g als de ruilmiddelen
schaarsch zijn, verlaging als
zij
overvloedig zijn.
T
oors
h
an
d
s
blijft het mij voorkomen, dat zij dan, als
de – ruilmiddelen schaarsch zijn, met haar hooge
-disconto alleen zal staan en de particuliere banken
door een lage rente zullen trachten de circulatiemid-
delen te verruimen om leven in den brouwketel te
brengen.”
Welk eene onmogelijke voorstelling -van zaken! Van
waar zouden, -bij schaarsehte van ru-ilmiddelen en
hoogen bankdiscontokoers de particuliere banken aan

28 April 1920

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

361

de middelen komen om die tot lage rente ter ‘beschik-
king van anderen te stellen?

Het is alweer de begripsverwarri’ng, waarop ik
reeds gewezen heb, welke hier Prof. v. G. geïnspireerd
heeft. Voortgaande veroordeelt hij het andermaal, dat
de circulatiebank den discontokoers niet zou ver.hoo-gen ,,als dé ruilmiddelen ruim ‘zijn” en, zegt liii, ,,du’s

de prijzen stijgen.” T’weeërlei phases in den toestand
worden hier in één adem genoemd: ruimte ‘der ruil-
middelen en prijsstijging van, goederen op fondsen,; zeker, het kan zijn, dat een speculatieve beweging in
goederen of fondsen rvolgt op, zelfs in het leven wordt
geroepen door, groote geldruimte; doch wanneer dit
geschiedt vermindert juist de geldruimte naarmate
die speculatieive beweging ‘veld wint en alsdau, dat is,
wanneer de ‘geldruimte verdwijnt, ‘wanneer al de ge-
volgen ‘der speculatieve beweging zich beginnen te
openbaren en dreigen zich uit te hreiden, alsdan ver-hoogt de circulatieban’k haar rentetarieven ten einde
dien stroom te keeren, doch zij doet dat niet in ‘het
voorafgaande tijdperk, in dat waarin, zulk een specu-
latieve – beweging niet plaats vindende, er groote
ruimte van ruilmiddelen bestaat.

De conclusie, waartoe de aandachtige bestudeei-ing
van het in deze aangelegenheid door Prof. Van Gijn
geschrevene mij, gebracht heeft en welke, naar ‘het mij
voorkomt, die moet zijn van ieder onbevooroordeelden
lezer, is, dat, inderdaad, Prof. Van Gijn’s aanval
tegen Mr. Visserin.g ivolkomen ongegrond en onjuist
is. En ik zou voor Prof. Van Gijn vreezen dat, indien
ht hem ‘gelukken kon de door hem opgeroepen schi’m-
men van Mees, Pierson en Van den Berg te doen
verschijnen, die ontmoeting voor hem minder aange-
naam zou zijn dan voor Mr. Vissering.

Ik kom thans tot het tweed.e punt, da’t ik wensch
te behandelen: de kritiek der opvatting van Mr. ‘Vis-
sering ten aanzien der maatregelen, welke onder de
bestaande buitengewone omstandigheden gevorderd
zouden worden.

De beschuldiging in deze tegen Mr. Visserin’g inge-
bracht door Oivis, welke zich geheel – aansluit aan de
tegen hem door Prof. Van 0-un gerichte aanvallen, is
al even onjuist en afkeureuswaard als deze.

Die beschuldiging toch komt •hier op neer, dat
door Mr. V. het vraagstuk ,der Inflatie met •groote
luchthartigheid en lichtvaardigheid behandeld zou
worden. En nu heeft men slechts kennis te nemen van
hetgeen door Mr. V. ‘gezegd werd in zijne hierboven
reeds genoemde Academische redevoering en ‘haar
aanhangsel
i)
over de passieve goudpolitiek der
Neder]andsche Bank, ‘in tegenstelling met de actieve
goudpolitiek der Zweedsche Rijksbank, om de over-
tuiging te erlan-gen, dat integendeel al het voor en het
tegen d’er bekende ‘goud-invoeren in Nederland in
‘verband met ‘de ‘daartegenover plaats gevonden ver-
meerdering ‘der bankbiljetten-circulatie angstvallig
door het Bestuur der Nederlandsche Bank werden ge-
wikt en gewogen.

Inflatie is een kwaad; ‘daarover zijn wij allen het
wel eens; ‘het is een kwaad omdat, goud-uitvoer ver-
boden zijnde, ‘het werkt in de richting van ‘depreciatie
van het ruilmidclel, de reken-eenheid, tegenover zijn
goud-pariteit; ‘het is tevens een kwaad, omdat daar-
door verhoo’ging der ,geldprijzen veroorzaakt wor-
‘dende, het eene indirecte, eene -vermomde belasting
vormt, en ‘dat nog wel eene belasting, welke het
zwaarst gevoeld wordt door dat deel der bevolking;
waar de minste draagkracht wordt gevonden.

Doch onder de bestaande tijdsomstandigheden moe-
ten de meeste vraagstukken, welke zich voordoen, niet,
alleen op zichzelf ‘beschouwd worden, maar in ver-
band, met andere. Het is telkens de vraag, niet of een
maatregel, welke ‘genomen wordt, op ‘zichzelf wel

1)
,,Eenige opmerkingen over ‘het duurtevraa.gstuk.”
Bijdrage van Mr. G. Vissering, uitgegeven bij Johannes
Mulder, 1919.

wenschelij’k ware, doch of die niet genomen moet
worden om erger kwaad te voorkomen.
Laten wij, om dit
duidelijk
te doen uitkomen,

eenige concrete voorbeelden noemen.

De direkte disconteerin’g van schatkistpromessen
door het Ministerie ‘van Financiën bij de Nedei’-
landsohe Bank veroorzaakt zeer zeker eenige inflatie,
immers het is eene indirekte uitgifte van vlottende
schuld in den ‘vorm van papiergeld. De lezers van
hetgeen zoo nu en dan door mij over financieeleonder-
werpen geschreven is, zullen mogelijk bij deze gelegen-
heid zich wel willen ‘herinneren, dat ‘ik reeds vroeger,
jaren geleden, v66r den oorlog, tegen deze wijze van
uitgifte van scha.tkistpromessen ben opgekomen,
daarbij ook inzonderheid betoogende, dat het finan-
cieele voordeel aan ‘die handelwijze voor de schatkist
verbonden door de uitkeering aan haar van een deel
der winsten van (Ie Nederlandsche Bank, voor het
Ministerie van Financiën geen motief mocht zijn om
het ‘bij de zaak betrokken algemeen belang over het
hoofd te zien.
i)
De positie in deze is thans echter een
geheel andere dan vroeger. Gevraagd moet nu worden
of, tengevolge der aanzienlijke vermeerdering van
‘s Rijks vlottende schuld, onderbrenging van een deel
daarvan direkt
bij
de Nederlandsche Bank niet, juist
in het belang der gel’drnarkt, vereischt w’erd om, trots
de daardoor veroorzaakte inflatie, erger kwaad te
voorkomen.

An’der voorbeeld. De buitengewone faciliteiten door
de Nederlandsche Bank verleend wordende ter belee-
ning van staatsschuld, bij ‘gelegenheid nu weder van
de storting op de ‘gedwongen leening van 450 mii-
lioen – leenin,g ‘door welke aan de vermogenden in den
lande en aan hen, die een ‘groot inkomen genieten,
eene buitengewone ‘belasting is opgelegd van 50 mii-. l’ioen, tegelijkertijd, ‘dat ‘zij voor 400 millioen staats-
schuld moeten opnemen – die faciliteiten ‘oefnen,’
ongetwijfeld, een invloed uit in, de richting van
inflatie. Maar moet niet over dit bezwaar worden
heen,gezien om te voorkomen, dat door de betaling
der leening nog erger kwaad werd veroorzaakt.

Nog een ander voorbeeld. De beleeniugen bij de
Nederlandsche Bank
zijn
tegenwoordig doorgaans

veel hooger dan vroeger. De meerdere vrijgevigheid
der kredietverleening van de Bank in deze kan ook
wel eenige inflatie veroorzaken. Doch was ook hier
niet rekening te houden met buitengewone krediet-
behoeften in handels- en nij,verheidskringen, welke
door de tijdso’mitandigheden zijn veroorzaakt. Door
Prof. Van
Gijn
is terecht gewezen op het ‘groote

belang ter voorkoming ‘van inflatie, dat

inzonderheid

dat deel der bevolking heeft, dat een vast geldelijk en
daarbij dikwijis zeer beperkt inkomen heeft. Goed
en niemand ‘die de hier ‘bedoelde belangen niet van
groot gewicht zal achten. Maar naast ‘die belangen
staan toch ook andere, ‘waarmede evenzeer rekening
te ‘houden is. Men leze, wat dit betreft, maar eens het
artikel van Mr. Treub ,,Nederland in de branding.”
2)

En men lette er wel op, dat de ‘daar besproken belan-

gen tevens
alg
errveere
belangen betr.eff en en, vooral
ook die onzer arbeider.sbevolking.

Maar genoeg ‘van dergelijke voorbeelden.

Nu komt waarschijnlijk eerlan’g ‘de vraag aan de
orde, of Nederland zal meewerken aan de internatio-
nale kred.ietverleening ten behoeve der centraal-
europeesche landen ter ‘herstelling van het economisch
leven aldaar, herstel waarbij ‘het niet alleen ‘betreft
het eigenbelang dezer landen, ‘doch dat een algemeen
europeesch belang is en
waarbij,
bovendien, ook de
bijzondere ‘belangen van ons eigen land betrokken zijn.

Zal Nederland aan die internationale kredietver-
leening deelnemen, dan is het zeer wel mogelijk,.
waarschijnlijk zelfs, dat dit ook weder niet mogelijk

Men zie o.a. mijn Economist’artikel dd. Januari
1911,
,,’s Rijks Schatkist en de Nederlandsche Bank”, ,,Econo-
mist”, blz.
121 v.v.
Tin ,,Vragen des Tijds”,
aH.
van
April
dezes jaars.

362

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28
April
1920

bevonden zal worden zonder operatiën, welke ander-maal tot eenige inflatie zullen leiden;
Het was met het oog op die mogelijkheid, dat Mr.
Vissering laatst waarschuwde tegen te groote angst
voor inflatie. –
In die waarschuwing was toch waarlijk geen kwaad
gelegen. De moeilijke tijdsornstan’digheden, waaronder
wij thans leven, brengen hun kwade gevolgen mede,
waaraan niet te ontkomen is. Overleg, ernstig overleg, wat in die omstandigheden te doen zij, is zeker hoogst
noodig. Maar .het gaat niet aan k priori iederen maat-
regel te verooi-deelen, welke op zichzelf al niet ge-
wenscht moge zijn, doch welke allicht den eenigen uit-
weg kan aanbieden om erger kwaad te – voorkomen.• Nog één-e opmerking ten slotte. Zou het niet wen-
schelijk zijn, .dat voortaan allen die deelnemen aan het
openbaar debat over da vraagstukken van den dag, dit
zouden doen op zuiver
zakelijke
gronden en met eer-bied-iginig van het standpunt hunner tegenstanders?
Zoo ooit is onder de bestaande omstandigheden samen-
werking nioodi’g; men wake er voor die te bevorderen in plaats van die onmogelijk te maken.
G. M.
BoIssEvA IN.
21 April 1920.

GOUDEXPORT EN MERCANTILISME.

Gaarne zou ik nog het een en ander in het midden
willen brengen ter aanvulling van de betoogen van
de heeren Mr. W. 0. Mees en Mr. Dr. A. van-Gijn,
waarmede ik vrijwel geheel instem. Het on.derhavige
vraagstuk heeft zooveel kanten, dat het niet mogelijk
is er iii een kort artikel alle zijden van naar voren te
brengen. Ik verwijs overiens naar wat ik vroeger in
de ,,Economist”• en in dit ‘tijdschrift over het onder-

werp geschreven heb.
Het komt mij dan voor, dat het debat tusschen de
heeren Mees en Schwartz eendgszins van de oorspron-

kelijke basis afgeweken is. Het uitgangspunt toch van Mr. Mees was, niet dat het Nederlandsche geld tegen-
over gederen in waarde gedaald is, maar dat het

tegenover goud
in waarde gedaald is, -d.w.z.
bij een
gouden stahdaa’rd, dat het in letterlijken zin gedepre-
cieerd is, dat het geldwezen.in de war is.
En nu kan
men van meaning verschillen over de vraag of men zal
trachten, het geld zijn oude waar-de tegenover goede-
ren terug te geven, met andere woorden of men op de
inflatie een deflatie -zal laten volgen: dit is een zeer
moeilijke vraag, vooral ook daarom, omdat men, hoe men ook handelt, al-tijd verkeerd handelt; het kwaad van een inflatie is op geen wijze te herstellen, en een
deflatie is ook weer zeer gevaarlijk. Daarom -ben ik
van meaning, zooals ik reeds meerdere malen heb uit-
gesproken, dat men beter •doet van zulk een pogen
af, te zien.
Maar men kan niet van meening verschillen over
de vraag, of men ons geidwezen weer in een ordeljken
toestand moet brengen; wij moeten bf weer terug
naar den gouden standaard, ôf hem afschaffen. En

gaan
wij
terug naar den gouden standaard, dan staan
daarvoor twee wegen open: bf herstel van de oude
waarde van het ‘tientje, 6,048 gram goud, bf wel be-
stendiLging van de depreciatie (bij een -gou-dprjs van

f
1850 komt het tientje uit op ongever 5,4 gram).
Ik neem aan ‘dat men het tweede niet zal willen en
dus tot het eerste moet over-gaan. De middelen hiertoe

zijn: d-iscontoverhoogng en goudexport. Ik zou nu
wat tegen deze middelen wordt aangevoerd nog even
de revue willen laten passeeren. Het volgende heb ik
gelezen of gehoord:
Wij loopen gevaar al ons goud te verliezen.
Er zal ,,illegitieme” gouduitvoer zijn, d.w.z. er zal
v-raag zijn naar goud voor export, waarmee handelaars
zich willen bevoordeelen, maar ‘die niet tot voordeel
van ons 1-and strekt.
De dekking is al niet zoo sterk meer; wanneer de
circulatie nog verder wordt uitgezet, dan bestaat het
gevaar, dat ze te gering wordt.

• D-isconto-verhooging zal niet helpen, en zal het

bedrijfsleven storen.
Er is geen reden het bank-disconto te verhoogen,
zoolang het privaat-disconto nog laag -is.

Het zou een gevaar vdor onzen expor.t worden, zoo
onze wisselkoersen nog meer stegen tegenover het
bujitenland.
De ‘heer Mr. Sc’hwartz i-s de tolk -dezer bezwaren ge-
wees-tf, die inderdaad alle samenhangen. Want zijn ver-
sch-il met Mr. Mees c.s. is niet een verschil van prak-tijk, van opportunisme, het is een diep liggend theore-
tisch verschil. Dit is met een enkel woord zoo uit te
drukken, dat Mr. Sch-wartz
mercantilist is.
• Het ,,Vrije R-wi-lverkeer” heeft onlangs in een zijner
voortreffelijke bl-aa-djes er -op gewezen, -dat het mer-
cantilisme weer allerwegen het hoofd opsteekt. Men
weet, w-at het •mei-cantilisme is. Het was .de vôör-we-
ten-schappelij-ke
praktijk
der economische politiek.

,,Het, mercantilisme -behoort niet in een geschieden-is
– der wetenschap” heeft
Schum.peter
volkomen terecht

in den ,,Grundriss der Sozialoekonomik” geschreven.
(1. 37). Het is intusschen de economie van ‘den leek
gebleven en als zoodani-g onv’erwoes-tbaar. Bijna alles
wat mén heden ‘ten dage over geld-theorie, handels-
balans enz. in de ‘dagbladen vindt, is mercantili-sme.
Dat kan niet goed anders en het is ook zoo erg niet,
mits het niet met het gezag der wetenschap gaat op-
treden. – –

Een van de hoofdstellingen van het mercantiisme
is, aat goudui-tv oer ‘dienen moet, om het deficit dci-
betalingsbalans aan te zuiveren, en deze stelling is -het,
die nu weer door Mr. Schwartz tot ‘basis ‘van zijn be-
toog wordt gemaakt. Reeds Ricardo heeft ze weerlegd,
en Pierson heeft de fout op onovertroffen wijze in het
licht gesteld. Laat -ik eenige- zinnen van -hem woarde-
lijk aanhalen. (1. blz. 589 van -den tweeden druk.)

,,Er ‘bestaat een dwaling, die ‘vooral daarom -schade-
lijk is, omdat zij een -beletsel -is voor verdere studie.
Wanneer de wisselkoersen stijgen en -muntmetaal weg-
stroomt, wordt dikwijls een ongunstige betalingsbalans

de
oorzaak
(cursiveering van Pierson) daarvan ge-
noemd. De ongunstjige -betalingsbalans -is nooit een
oorzaak van metaaluitvoer, maar slechts een andere
benaming daarvan. Wie in den stand ider betalings-
balans een oorzaak van uit- of invoer van goud en
zilver meent te zien, zoekt niet naar ‘de ware oorzaken
daarvan en stelt zich met woorden tevreden.

Vreemdsoortig is -daar-bij de voorstelling, volgens
welke goud en zilver worden uitgevoerd ,,ter vereve-
ning van een -saldo” of ,,om de ‘betalingsbalans te doen
sluiten”. Ten grondslag van deze beschouwing ligt
eene theorie, volgens welke iedere vermeerdering in de
behoefte -aan buitenlan-dsche voor-tbrengselen de strek-
king heeft om uitvoer van -muntmetaal
noodzakeljk

(cum. a.b.) te maken. Wie deze zienswijze is toege-
daan, ziet gewoonlijk in hooge invoerrechten een ‘ge-
neesmid-del tegen een ongunstige -betalingsbalans. Het
blijkt nu, dat de voorstelling waarvan wij spreken,
praktische gevolgen kan heb-ben, en die gevolgen kun-
nen zoowel in het nemen van verkeerde als -in het na-
laten van goede -maatregelen bestaan. Gou’dagio ver-
klaart men liefst uit allerlei oorzaken, behalve uit de
ware, de ovarmatige uitgifte -van biljetten, die het
goud ‘deed wegstroomen. Dan -doet men op de leer der
betaling-s-balans een -beroep; het wegstroomen van gou-d
wordt geweten aan wanverhouding van uit- en invoe-
ren. (blz. 598.) De uit- en invoeren van muntmetaal
zijn te ver/cla.ren uit voorvallen, die betrekking heb-
ben op den toestand van het’ruilnvi’ddel.”
(Ours. van
mij.)

De lengte der aanhaling is gerechtvaardigd door het
belang .der zaak. En dat ik juist Pi-erson aanihaal, heeft
zijn grond. De geldtheorie is niet stil blijven staan;
en in ;zoover zou ik beter doen een jonger schrijver aan te -halen. Maar ik citeer hem, omdat Pierson de
hier te lande ook -bij de practici algemeen

bekende en
erkende -autoriteit is; en het dus voor een ieder duide-

28 April 1920

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

363

lijk moet zijn, dat men, wil men moals Mr. Schwartz
doet, zich op den grondslag van beschouwingen stel-
len, die door Pierson weerlegd zijn, moet beginnen
met Pierson te weerleggen, inplaats van te doen alsof
men van een acioma uitging.

Zoolang dat niet gedaan is, hebben wij het recht te
zeggen, dat de bezwaren tegen goudexport allen grond
missen. Wanneer een land al zijn ‘goud kwijt raak.t,

dan ligt dat alleen aan den toestand van het ruil-
middel, d.w.z dat het te overvloedig is. Mr. Mees

heeft dan ook zeer terecht opgemerkt, .dat men niet
alleen goud moet afgeven, maar ook de circulatie in-
krimpen.

Uit het ‘bovenstaande volgt direct, dat de wissel-
koers met onze

betalingsbalans op Amerika niets te
maken heeft. Niemand is trouwens maar in de verste

verte in staat de ‘betalingebalans op Amerika op te maken; wanneer men ‘daarvan spreekt, meent men
dan ook in den regel de handelsbalans. Maar onze

handelsbalans op Amerika is al sedert jaren veel erger
passief geweest, dan juist in ‘de laatste jaren.

Men maakt opmerkzaam op de omvangrijke goud-
uitvoeren ‘der U.S., om daaruit dan de conclusie te
trekken, dat onze betrekkelijk kleine voorraad
dus
in

een oogen’blik verdwenen zou zijn. Maar de Amen-
kaansche gouduitvoer is uitsluitend ‘het gevolg van
dan toestand van het Amerikaanche ruilmiddel; onze
gou’duitv.oer houdt daarmede niet het minste verband,
en hoeft dat in vroeger tijden ook nimmer gedaan. Dat
men in den eersten schrik van het uitbreken van den
oorlog overal een gouduitvoerverbod heeft gegeven, is
wel te verklaren, al waren er enkelen, ‘die de fout da-

delijk hebben gesignaleerd (ten onzent Dr. A. Plato)
maar thans hebben wij den tijd gehad eens rustig na
te denken.

Men voert nog een argument tegen goudexport aan,
en ‘wel dit: andere landen geven nog geen goud af;
wij loopen dus gevaar, dat wij wel goud kwijtraken,

maar niet ‘de zekerheid hebben, dat wij op niieuwen
aanvoer mogen rekenen, wanneer de stand der wissel-
koersen hiertoe aanleiding geeft. Dit is wel het won-

derlijkste argument van alle; want waarvoor dient die
goudtoevoer? Toch niet om den voorraad, in ‘de kelders
der Bank, die daar werkeloos li’gt, te vergrooten; maar

om de uitersten der wisselkoersschommelirigen af te
breken. Goudafgifte is alleen een middel, ‘om zeer snel
den geldvoorraad te verkleinen en den goederenvoor-
raad te ‘vergrooten. Wanneer het ‘buitenland zijn goud

voor dat doeleind niet gebruikt, dan wordt dat goede resultaat niet bereikt, wanneer de koers van het bui-
tenlandsche geld daalt; maar wanneer wij in gelijk ge-
val
(gelijk
thans) ons goud vasthouden, dan komt daar
als tweede kwaad ‘bij, ‘dat ook de daling van het Neder-
landsche geld niet ‘binnen de perken wordt gehouden.
Dat wij in geen geval gevaar loopen door het vasthou-

den van ‘het goud.d.00r het ‘buitenland, al ons goud te
verliezen, hebben wij ‘boven reeds Ibetoogd. Nog eens,
het ‘is een ‘kwestie van ‘geldpolitiek zooveel goud vast
te houden, als men maar wil. Men pleegt steeds aan te

voeren, dat wij vooral niet het risico mogen loopen,
onzen goud’voorr.aad te verzwakken ,,die ‘in geval van
nood zulke goede diensten zal kunnen bewijzen”: maar
wanneer die tijd dan eigenlijk aangebroken zal zijn hoort
mén nooit. En dan wil het mij voorkomen, dat die’ tijd
aangebroken is, wanneer onze wisselkoersen op het
buitenland
stij’gen,
of wanneer het goud ‘agio doet, ons
geld deprecieert, gelijk ‘thans reeds lang het gevaYis.

Redeneeringen als de ‘boven weergegevene lijken be-
denkelijk ‘op wat
Von Mises
‘in zijn voortreffelijk boek:

Theorie des Ged’es und der Umlaufsmittel (1912),
het’ ,,Schlagwort ‘vom Schutze des nationalen Edel-
metailvorrats”, en de Midasttlaeorie van het mercan-
’tilisme noemt. In ‘ieder geval moet men zulke geleerd-

‘klinkende zinnen, ‘die op het publiek wel indruk ma-
ken, niet neers chrijven, zoo men niet duidelijk kan
maken, wat men, er eigenlijk mee bedoelt; ,wanneer dat

goud ons diensten zou kunnen bewijzen, ‘die het ons
nu niet ‘kan ‘bewijzen.

Over het argument, dat men de dekking niet zwak-
ker moet maken voor het geval de circulatie nog meer zou moeten worden ui’tgezet, behoef ik’ wel niet ]aug
meer uit te wei.dén; het. gouda’gio toch ‘toont ten du.i-
‘deljk’ste aan, dat de circulatie reeds te zeer is uitge-
zet; en dat ze dus in geen geval mag worden vermeer-
derd; dit moet op het oogenblik wel het allereerste
beginsel der gel’dpoli’tiek zijn.

Ten slotte ‘kom ik aan het onderscheid, dat men
maakt tusschen den legitiemen gouduitvoer ton bate
van den handel en den ‘illegitiemen goud’uitvoer. In
het bovengenoemde ‘boek zet von Mises zeer uitvoerig
uiteen, hoe on’gemotiveerd deze tegenstelling is. Alle
gou’duitvoer is even legitiem, en steeds een gevolg en
‘een remedie van het ruilmiddel. Toch is het wel aan
te wijizen, hoe men op het oogenblik ‘tot deze ‘onder-
scheiding ‘komt. De oorzaak ligt waarschijnlijk hier,
dat het goudagio zoo groot is geworden niet alleen,
maar dat feitelijk niemand weet ‘hoe groot het is. Dat
goudar.bitrageanten een buitensporige winst zouden
behalen, wanneer men goud af gaf te
g
en den wettelij-
ken
prijs
van
f
1648 per K.G. (met wetteljken prijs
bedoel i:k den prijs, die ‘het gevolg is van de regeling
van ‘den gouden standaard te onzent), behoeft niet
eens gezegd, maar waarschijnlijk is er ook bij den vol-
gen’s de New Yorksche markt vastgestelden prijs nog
een zeer’g.r oote winstmar.ge. Wij nemen ‘nu wel aan, dat ‘de dollar nog de volle goudwaarde heeft, maar ‘de
sterke gouduitvoer uit Amerika wijst juist op depre-
ciatie.

De ‘gou’dexporteuis, die goud ontvangen ‘tegen den
Now Yorkschen prjs,maken dus waarschijnlijk eene
buitensporige winst, maar dat is hun allerminst kwa-
lijk ‘te nemen en hun handel is er niet ‘minder legitiem
om. Men kan alleen trachten die winst zooveel moge-lijk te beperken door den’ goudpnijs hooger te stellen.
Aan den anderen kant moet men inzien, dat juist die
groote winst der exporteurs bewijst, ‘dat ‘de depreciatie
van ons geld nog sterker is, dan u’it een goudprjs van

f
1850 zou ‘blijken; en dus de noodzakelijkheid van
beperking van de circula,tie nog u.rgenter maakt.

Hiermee is nu tegelijk ‘iets gezegd, dat reeds in het
boven betoogde besloten lag, maar thans duidelijk naar
voren treedt:
de goudexport hangt eenvoudig a.f, van
den goudprijs diei, de Bank vraagt.
Wanneer
.
de Bank
een zoo hoogen prijs vraagt, dat er geen ‘voordeel meèr
bij is, dan zal er geen goud geëxporteerd worden. Het
is duidelijk, dat ‘dit precies ‘hetzelfde is, als te zeggen,
dart de goudexport van de depreciatiè van het ruilmid-
del afhangt. Immers, wanneer de Bank een hoogeren
dan ‘den wettelijken prijs van
f
1648 per K.G. vraagt,
dan heft zij daarmede de depreciatie als het ware op,

want dan negeer,t ‘zij ons wettelijk geidsysteem, vol-
gens hetwelk ‘het tien’tje 6,048 gram goud is; en
stelt zij het op een geringer ‘bedrag aan goud. Laat echter de Bank aan de depreciatie haar effect, ver-
koopt zij goud tegen den wettelijken prijs van
f
1648
per K.G., dan ‘behoeft niet gezegd wat er gebeuren zal,
dan zal-het goud het land uit vliegen.

Hiermee is aangegeven, hoe de Bank den goud-
export geheel in de hand heeft, en naar het mij voor-
komt tevens, “hoe zij in de gegeven omstandigheden te
handélen héeft. Zij moet eerst ‘den goudprjs zoo hoog opvoeren, als overeenkomt met den ‘prijs die in Zuid-
Amerika, Indië enz. gemaakt kan worden (dit is na
tuurljk ‘alleen mogelijk, wanneer Amerika desgeljks
doet, anders moet zij zich aanvankelijk naar,den Ame-
nikaanschen prijs richten), om dien telkens ‘te verla-
gen, wanneer de goudexp’ort stokt, tot de wettelijke
prijs weer ‘bereikt ‘is. Dan zal op ‘die wijze langzamer-
hand de ‘depreciartie verdwenen zijn, en dus vanzelf
oo’k de export ophouden.

Dat ‘beteekent, ‘dat ‘het gou’d in ons geldstelsel weer
evenveel waard ‘zal zijn als daarbuiten op de wereld-

markt, en dus een gezonde ‘toestand weer ‘hersteld is.

364

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.
28 April 1920

Hoeveel daarvoor -geëxporteerd moet worden, en tot
op welk bedrag onze -geldcirculatie moet worden inge-
krompen, om dat te bereiken, kan natuurlijk, niemand
zeggen. Zooals ik reeds eenmaal gelegenheid had op te
merken, is dan ook het eenige bezwaar iij dezen goud-
export, dat wij, zoolang Spanje, Scandinavië, enz.,
hun goud nog vasthouden, wel eens iets verder met
den uitvoer zouden kunnen gaan, dan later met . het
oog op den wereldprijs n’oo-dig zou blijken, en daardoor
een kleine onnoodige schommeling in het prijsniveau zouden veroorzaken. Er gaat een dubbele werking uit van goudexport en circulatie-beperking tot gelijkrna-
king van de waarde van onze geldeenheid aan de daar-
in vervatte hoeveelheid goud. Door gouduitvoer daalt
de waarde van het goud op de wereldmarkt, door cir-
culatievermindering stijgt de waarde van onze geld-
eenheid. Zoo zou zelfs denkbaar zijn de mogelijkheid,
dat door sterken gouduitvoer uit de kelders der ban-
ken van andere landen naar de markten, die goud
vragen, en waar men in den oorlog met kuns-tmiddelen
het goud vandaan heeft gehouden, ons geld weer op
pariteit kwam zonder gouduitvoer en zonder circula-
tiebeperking. Dit zou echter alleen mogelijk zijn -bij
een ontzagljke waardevermindering van het goud, zoo
groot als ze wel niet denkbaar is. En zoo wij daarop
wachten, zouden wij een noodeloos grooten goudvoor-
raad behouden, wat ons van het voordeel van den
gouduitvoer (vermeerderinig van ‘het maatschappelijk
inkomen, men zie Pierson t.a.p. ‘blrJ. 608) zou beroo-
ven. Aan den anderen kant heeft men het inde hand
met den export op te houden, wanneer men maar wil.

Het komt mij dan ook voor, dat wij niet terug be-
hoeven te gaan tot de % dekking, maar met ‘/ ku:n-
nen •blij
•ven volstaan, mits men maar begrijpt, dat de
geringere dekking ons het voordeel van grooter gbud-uitvoer veroorlooft, maar allerminst toestaat de circu-
latie uit te breiden. De geheele ‘dokkingsverplichbing
zou zeer goed kunnen verdwijnen om plaats te maken voor deze eenvoudige bepaling: de Bankdirectie heeft
de verplichting depreciatie der bankbiljetten te voor-
komen. Daarmee zou heel wat beter het doel bereikt
worden, dan met de bepaling der dekking, die in de
tegen.woordige omstandigheden haar werking geheel
verloren ha-d. Daar komt nog •bij, Bagehot wees er
reeds in 1870 op, dat wanneer een bankdirectie over-‘
matig veel biljetten uitgeeft, daar geen straf, maar
een belooning op staat, het kunnen uitkeeren van een

hoog dividend. Wij weten wel, dat geen enkele bank-
directie zich hierdoor zou laten verleiden bewust de
uitgifte te groot -te maken. Maar het is toch een won-
derlijke toestand; een directie is er, gelijk Bagehot
zegt, steeds mede tusschen twee vuren geplaatst, de
geldpolitiek en de aandeelhouders. Zulk een bepaling
zou tegenover aandeelhouders heel wat duidelijker dan
de .dekking het doel der geidpolitiek aangeven, en de
positie -der bankdirectie daarmede aangenamer maken.

Met den goudexport zou een d-i-scontopolitiek moe

tea samengaan ter inkrimping der circulatie. Hier zou
ik slechts enkele opmerkingen willen maken ter aan- –
vulling van het door de heeren Van Gijn en Mees
aangevoerde.

Dat zulk een politiek geen uitwerking zou hebben,
zal men na de ervaring in En-geland niet licht meer
aanvoeren,maar het kan in geen geval afdoende zijn.
Waar men tusschen twee wegen staat, een theoretisch
juisten en een theoretisch onjuisten, en men meent, dat
er voorloopig in de uitwerking geen verschil zal zijn,
daar moet men toch iden eersten kiezen, om-dat er na-

tuurlijk op den duur wèl invloed van uit zal -gaan.
Nu behoeft het toch geen betoog, dat een rente van
414 abnormaal is; de buitenlandsche disconto
verhoogingen zijn dan ook niet van de lucht. Stelt
men eenmaal de rente te laag vast, om den handel te
believen, dan doe ik dezelfde vraag die Prof. Oannan
onlangs in Engeland stelde, waarom dan nog niet veel

lager?

Wanneer men echter den geheelen toestand over-

ziet: goud-agio, slechte koers op Amerika, uitgezette
circulatie, hooge prijzen, en dan daarbij een bijzonder
laag disconto, dan ïs het toch duidelijk, dat dit laatste
een fout is, En nu de -bewering, -dat het toch -niet hel-
pen zou. Dit is met andere woorden gezegd, wat Mr.
Van Gijn al-dus uitdrukte: dat ‘de (Jirculatie-Bank de
contrôle -over -de geldmarkt kwijt is. Maar dat betee-
kent juist, dat de circulatie te groot is, en -dan moet
toc-h alles gedaan worden om ze in te krimpen, en
althans om te voorkomen, dat ze zooals in de laatste
drie weken weer gebeurde, nog toeneemt, ditmaal met
35 millioen, al zou dat misschien niet onmiddellijk

iets uitwerken.

Men heeft er meermalen op -gewezen, dat de dis-
conto’s en beleeningen van ,,anderen” dan Rijk en
Gemeenten zoo gering ‘zijn, maar dit is dunkt mij juist weer hetzlf de als te zeggen, -dat de Bank dc
contrôle kwijt is, d.w.z. dat wat vroeger hij de Bank
werd ondergebracht, thans bij de ban-ken wordt onder-
gebracht. De -banken regelen hun credieten naar hun
contanten; dit is het eenvoudige gevolg daarvan, dat
bepaalde soort betalingen nimmer door ohèque of giro,
maar steeds met contanten -plegen te geschieden, met
name ‘de loonbetalingen. Voor een deel van het tegoed
zullen handel en bedrijf dus steeds om contanten
komen. Wordt de circulatie nu sterk uitgezet, dan zal
de geldznarkt z66lan’g ruim zijn, tot de verhouding
tussahen circulatie en credieten(deposito’s) bij de

banken vrijwel ‘dezelfde i-s als ‘vroeger. Nemen wij als voorbeeld de Engelschë cijfer-s, zoo’als ze kort geleden
d-oor MacKenna, den opvolger van Sir Felix Ho-l’den

gegeven werden.

MacKeiin,a berekende, dat de circulatie op dat
tijdstip sedert Juli 1914 was toegenomen met 207 pOt.,
de contanten bij de banken met 154 pOt., en de
deposito’s met 115 pOt. Zoowel de voorraad contanten
bij do -banken als ‘hun -deposito’s- konden -dus nog sterk
toenemen, voor de banken tot denzeifd-en toestand van
liquiditeit zouden zijn teruggebracht, waarin zij in
1914 waren.

Het kan dus ook niet juist zijn het Bankdisconto
niet te verhoogen omdat het pr-ivaatdisconto laag is.
Immers het laatste is juist het gevolg van het eerste,
en rzoodoende komt men in een v-icieuzen cirkel.

Mr. Van Gijn en Mr. Mees hbb-en afdoende uiteen-
gezet, dat het een dwaalbegrip is te -meenen, dat een
to laag disconto (d.w.z. een disconto, dat uitzetting
der circulatie of nog beter: prjsverhoo-gin’g tengevolge
heeft) -een voordeel voor het ‘bedrijfsleven zou zijn:
het geeft alleen een valsohen schijn van zulk een
voordeel: en ik zou er hier de -aandacht op willen
vestigen, -dat men in het -genoemde boek vn Von
Mi-ses-, voor zoover ik weet thans wel ‘het beste boek over geldtheorie, een schitterende theoretische uiteen-
zetting van dit punt ‘vinden kan (b}z. 401 en volg.).

Dat men oo-k niet opzettelijk -het Nederlan’dsnhe geld
mag laten deprecieeren om speciale -exportbelangen
tijdelijk te hevoordeelen, is reeds meermalen uiteen-
gezet; de inter-nationale handel ruilt goederen tegen
goederen, en het -is duidelijk, ‘dat eenig blijvend voor
deel ‘door kuns’tstu,kjes -met het geld n-ooit kan worden
bereikt. Zoo is het dan ook een dwaalbegrip, -dat wij
niet – kannen exporteeren, doordat de Mark zoo laag
staat: wij kunnen niet -exporteeren op’ den vroegeren
voet, om-dat Duitschiand verarmd is, -en ons niet
meer ‘hetzelfde in ruil voor onzen export leveren kan.

Wanneer men een algemeene conclusie trekken wil,
dan moet het deze zijn, dat men nimmer de moeilijk-heden zal kannen oplossen, zonder de theorie in eere te herstellen en zich van het mercan’tilisme te bevrij-
den, dat, zoo-als Von Mises opmerkt, ,,troz Hume,
Smith und Ricardo, noch immer die Geister mehr’ als
man glauben sollte beherrscht. Mit sachlichen Argu-
m-enten du-erfte ihr. auch kaum beizukommen sein;
denn sie zaehlt ihre Anhaeuger unter jenen groszen
Scharen der Halbgebildeten, ‘die sichselbst den

einfachsten Gedankengaen-gen verschlieszen, wenn sie

28 April 1920

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

365

fuerchten 1iehgevordene alteingewus-zelte Volstel-
lungen opfern zu muessen. Bedauerlich ist nur, dasz
diese laienhaften Ansichten nicht nur in der wirt-
schaftspolitisehen Diskussion der

Gesetzgeber, der
Presse – auch der Fachblaetter – und der Geschaefts-leute vorherrschen, sondern auch noch immer in der
wissenschaftlichen Litteratur einen breiten Raum
einnehmen.” En wil men het van een Engelsehman
hooren, men lere ,,Lombardstreet” nog eens over.

E. C. VAN DORP.

Het bovenstaande was geschreven v66r het nummer
van 21 April van dit tijdschrift met het artikel van
den heer G. M. Bojssevajn verscheen.
De heer Boissevain voert, zoover ik zien kan geen
bezwaren aan, die zouden ontstaan door goud-export;
voor een economist uit dezelfde school als Mees en
Pierson kunnen zulke bezwaren dan ook niet bestaan.
De strekking van het schrijven is dus, dat goud-export om de wisselkoersen vast te houden
noodeloos is, zoo-
lang de andere landen toch niet meewerkenvoor dit
doel. De heer Boisseivain vergeet echter m.i. daarbij,
dat het niet in de eerste en voornaamste plaats gaat
om vaste wisselkoeDsen, maar om herstel van de orde
en den wettelijken toestand in ons eigen geldwezen.
Dat 2ouden wij moeten doen, ook al bracht het herstel
van den gouden standaard niet tevens het groote
voordeel van vaste koersen op Amerika.
E. v. D.

EEN STEM UIT DE LONDENSCHE CITY.

Bij de behandeling van het vraagstuk, of het wen-
schelij’k is, het geld ten onzent duurder te maken,
worden somtijds Engelsche uitlatingen
1)
aangehaald,

welke strekken om te veroordeelen, dat in Januari j.l.
aldaar het bankdisconto op 6 pOt. werd gebracht en
bij voorbaat op te komen tegen verdere verhoogingen.
Het schijnt daarom niet oudienstig ook eens mede-
deeling te doen in deze kolommen van het oordeel van
andere zijde in Engeland, met name van hetgeen het
Bankers Magazine van April met instemming over-
neemt uit een circulaire, welke door een van de parti-
culiere financieele instellingen van de City is ver-
spreid.
De schrijiver van die circulaire zegt ter zake:

De hoofdpunten kunnen worden behandeld in den vorm
van een bespreking van de argumenten van de goedkoop.
geld-school. Deze stelt;:
10. dat duurder geldt) niet het gewenschte resultaat (in-
krimping van het crediet, v. G) zoude hebben;
20.
dat het doel kan bereikt worden door andere midde-
len, welke niet de nadeelen medebrengen, die duurder geld
met zich brengt (op dit tweede punt wordt in het uittreksel niet teruggekomen, v. 0.).
De eerste van deze beweringen strijdt met alle vroegere
ondervinding en met cle grondstellingen, waarop gedurende
geslachten de bankpolitiek en de bankwetgeving berustte,
maar de goedkoop-geld-school betoogt, dat hetgeen juist was
voor de gezonde geldmarkt van vÔÔr den oorlog – onder
het rdgime van inwisselbaar baakpapier – niet past voor
de bijzondere omstandigheden waaronder wij nu leven. Ten einde dit te weerleggen, is het noodig om in bijzonderheden
na te gaan, welke rol de rentevoeten spelen bij de regeling
van de geidmarkt (ban market). Er zijn twee verschillende rentevoeten, een voet van de
rente in geld en een voet van de rente in goederen. ) Als
de prijzen van de goederen snel stijgen, is de rente, welke
gemaakt kan worden door belegging in goederen, zeer hoog
en als gedurende zulk een periode de rente, welke men te
betalen heeft voor geklleeningen, betrekkelijk laag is, dan is
er een sterke aansporing om geld te leenen en dit in goede-
ren te beleggen. Zij die aan die aansporiug gevolg geven,

Met name op de uitlatingen van den uiterst bekwamen
hoofdredacteur van ,,the Economist”, die trouwens tei zake
ook reeds minder vast in zijn schoenen staat.
Met duurder geld n’ordt in dit artikel natuurlijk be-
doeld, dat het meer kost om geld te leenen met name op
korten termijn.
De schrijver bedoelt blijkbaar rente voor belegging in
geld en rente bijbelegging in goederen (wat weer geheel
hetzelfde is als reëele rente).

verhoogen hun vraag naar bankcrediet, houden de goederen,
die zij hebben terug van de goederenmarkt en breiden den gemiddelden duur van de productieprocessen uit. En door
een en ander versnellen zij de toename van de inflatie. )
Stellen wij eens, dat gedurende zulk een tijdperk de geld-
rente flink wordt verhoogd. De geldopnemers, wier hande-
lingen gebaseerd zijn op ramingen van den toekomstigen
rentevoet van geldleeningen en ramingen van de toekom-
stige prijzen van goederen, trekken uit zulk een bankrente-
verhooging dadelijk de volgende conclusies:
10. dat hun geldleeningen hun meer k9sten zullen;
20. dat er naar wordt gestreefd om de uitbreiding van
het crediet te beperken;
3
0
dat uit de beperking van het crediet voortvloeien zal
een langzamer stijging, wellicht een geheel ophouden van de
stijging, van de prijzen der goederen;
40
dat de winst op hun tweevoudige transacties in sterke
mate zal worden verminderd door de hoogere geldrente
een erzijds en, nog sterker door den lageren voet van de beloo-
ning op hunne beleggingen in goederen anderzijds.
En als gevolg van deze conclusies zal de vraag naar bank-
crediet afnemen, zullen goederen op de markt worden ge-
bracht, die vast gehouden werden, zal de gemiddelde duur
van de productieprocessen worden verkort en de toeneming
van de inflatie
2)
zal eindigen.
Gedurende den oorlog was de gemiddelde winst, welke
men maakte met het beleggen in goederen 20 pCt. per jaar,
terwijl de gemiddelde geldrente wellicht nog minder dan
5y
2
pOt. was; iemand die dus voortdurend geld opnam in
dat tijdperk, stel b.v. viermaal het bedrag van zijn eigen
kapitaal, teneinde zoowel zijn eigen kapitaal als het opge-
nomen geld in goederen te beleggen, was in staat 80 pCt.
van zijn kapitaal te maken. De prijzen van goederen stijgen nog altijd en de rente, welke gevraagd wordt voor bankgeld
is nog altijd laag, zoodat de geldopnemers nog altijd hopen
kunnen, dat zij een winst kunnen maken ongeveer op den
vroegeren schitterenden voet. Om aan die verwachting den
bodem in te slaan, is het echter volstrekt niet noodig de
geldrente tot 80 pCt. te verhoogen, zelfs niet tot 20 pCt.
Een zeer veel kleinere verhooging van den tegenwoordigen
geldrentevoet zoude voldoende zijn, omdat de daaruit voort-
vloeiende belemmering van de prijsstijging der goederen
een veel ingrijpender vermindering van de winsten der geld.
opnemers zoucle medebrengen dan de extra kosten, welke
het duurdere leeEen van geld voor hen beteekent. Ziedaar
het antwoord aan de tegenstanders van duurder geld, die
beweren, dat onder de tegenwoordige omstandigheden een
redelijke geldrente, zooals b.v. 7, 8 of 9 pCt. in het geheel
geen invloed zoude hebben op de menschen, die geld op-
(nemen.
Een hoogere rentevoet toude ook het proces van inflatie
helpen tegengaan door aanwakkering van het sparen. Het
snellere tempo van toeneming van spaargeld ee de waar-
schijnlijke toeneming van de koopkracht van het geld, dat
men spaart, zouden zonder twijfel het publiek aansporen
om hun dadelijk verbruik te verminderen, teneinde voor de
toekomst (waarin het geld niet minder, maar mér waard
zoude zijn) te sparen. Onder de tegenwoordige omstandig-
heden is de aansporing tot sparen bespottelijk gering. De
voet, waarop spaargeld toeneemt door de rente, is zÔÔ gering
in vergelijking met de toeneming van de prijzen der goede-
ren, dat voor een sovereign met de daarop gemaakte
interest aan het einde van het jaar veel minder gekocht kan
worden dan voor de sovereign alleen bij het begin van het
jaar.

Tot zoover het uitti-eksel van de bedoelde City-
circulaire. Zij bevat feitelijk niets nieuws, doch vooral
hetgeen hierboven aan het slot vermeld wordt, mag
weleens onderstreept worden. De onderv.iuding leert
hot publiek nog altijd, dat het – wat betreft het doen
van uitgaven, die men toch eenmaal wil doen –
door uitstel niet beter, doch slechter af zal zijn en de
spaarzaamheid wordt daardoor sterk tegengegaan. De
vorming van werkelijk kapitaal – niet van steeds in
koopkracht dalende bedragen aan ruilmiddel – wordt
door de lage banki-ente tegengegaan, tervijl die kapi-
taalvorminig voor de producenten werkelijk van ibelang
zonde zijn en de vorming van ruihniddelen hun maar
schijnwinsten bezorgt, die zij niet kunnen verteren,
zonder ook to verarmen.

5) Correcter ware: versnellen zij de stijging van de prij-
zen; de inflatie wordt alleen bevorderd door de meerdere
vraag naar crediet en creatie van bankgeld.
2)
Correcter is weer ,,prjsstij.ging”.

366

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1920

Grootendeels schijnwinst is het waarin de produ-
centen zich vettheugd hebben en deels nog verheugen,
schijuwinst gepaard gaande met het slachten van de
kip met de gouden eieren: de groote massa der consu-
menten.

Wie hun dat duidelijk maakt, hen desnoods met de
middelen, die daarvoor zijn (rverhooging van de back-
geidrente) belet om op dien tverkeerden weg door te
gaan, is de ware vriend der producenten, eI zullen
vele, in hun veiblindheid, in hem hun vijand zien.

ANT. VAN
Gijz.

AANTEEKENINGEN.

Engelsche regeeringscontrôle over
d e S h e ii? –
Onder dit hoofd brengt het Hbl.d. in
zijn ochtendeditie

van jJ. Dinsdag een bericht uit de
,,Daily Mail”, volgens hetwelik tusschen de Engelsdhe
regeering en de Shell onderhandelingen plaats zou-
den hebben over een zekeren vorm van Rogeerings-
contrôle, over de maatschappij. Een officieele mede-
deeling zou binnenkort mogen worden verwacht. De
aancieelen zouden voor staatsobligaties kunnen wor-
den verwisseld. Sir John Ooans, een •der bestuurs-
leden rvan .d.e Shell en de heer Cadman, hoofd van de
rogeeriugapetroleumafdeeling, bevinden zich beiden
te San Remo.
De Hbld.-redactie teekent bij dit bericht aan, dat
zij het slechts onder alle vooiibehoud veergeeft.
Terecht wijst zij er op, dat, wat de Shell betreft, een
belangrijk deel der olieivelden o.a. in Nederlaudsch-Indië, Mexico en de Vereenigde Staten liggen, waar,
naar zij meent, een directe invloed der Engelsche
regeering wel niet zou worden geduld. Bovendien
worden de olieterreinen gehouden in combinatie met
de Koninklijke, die 60 pOt. bezit van de aandeelen
der beide groote •exploitatiemaatschappien van cle
Koninklijke-Shell-groep, de Anglo-Saxon Petroleum
C
y
.
en de Bataafsche Petroleum Mij.
In verband met howeustaaud bericht, waarbij inder-
daad Nederlandsohe belangen zeer nauw betrokken
kunnen zijn, nemen wij hier een gedeelte over uit
een rede door Sir Marcus Samuel, den leider der
Shell, op 14 dezer gehouden aan den jaarljkechen
maaltijd der Oonimercial Motor Users’ Association te
londen. De rede is in haar geheel’ te vinden in ,,the
Petroleum Times” van 17 dezer.

Na een scherp -verweer tegen de beschouwingen
vervat in het bekende petroleumrapport van het
Oentral Committee on Profiteering, vervolgt Sir
Marcus Samuel, wiens woorden wij hier in het öor-
spronkelijk weergêven:

,,The Chafrman had appealed to lijm not to leave the
slip, but to stay in the oil industry. Well, all le could say
was that they could all have his assurance that the British
Government had had opportunitis ever and over again-
and lie could substantiate wiiat le said–to have Bitish
control in the ,,Shell” group, yet they had never taken it.
On thQ other hand they had done a most stupid and almost
criminal thiag, inasmuch as they had gone in not for
protecting the indutry, but one company. The Government
had thrown in their lot with one single company(the
Anglo-Persian Oil Cy. Red), and as a consequence they
had almost necessaily antagonised those outside. The
,,Shell” Group, as at present oonstituted was not under
British control, and he wanted that stated in the clearest
possi.ble terms—it was not under British but Dutch contiol.
The controlling interests were Dutch because 95 per cent,
of the profits were derived from the Dutch Indies.
Nevertheless, that control mi.ght still be availed of by the
British Government, if only they took the opportunity to
acquire it. (Applause.) Ee (Sir Marcus) could assure his hearers that it was a very unhappy position where Great
Britain was dependent upon the good-will of their friends
the Dutch who could give them petrol if it suited them to
do so, and what was far more important (though some
might not think so) liquid fuel as well. (Hear, hear.) He
did not know what influences might be represented at that
luncheon, but there might be some who could bring home to the Government how they could remedy their mistakes
of the past, and maintain
for
Great Britain the rights to

petrol supplies wbich the country had nôt at present got.
(Heai-, hear.).”

Deze woorden kunnen er inderdaad toe trekken, de
verdere ontwikkeling dezer zaak aandachtig te. vol-
gen. Vertrouwd mag worden, dat den leiders der
Koninklijke het Nederlandsche belang evenzeer voor
oogen zal staan, als den heer Samuel het belang van
Engeland.

Voortzetting van de oorlogswinst-
belasting in Engeland en Nederland.
– Ongeveer gelijktijdig is in het Nedei-landsehe en
het Engelscihe Parlient de vraag der voortzetting
van de belasting op oorlogswinst, ruimer conjunc-tuurwinst, aan de orde geweest. Terwijl de Neder-landsohe Minister van Financiën de noodzaak van
cle afschaffing van de O.W.-belasting per 1 Januari
1919 aanbeval, waarin de Staten-Generaal hem ge-
volgd zijn, stelde de Ohancellor of the Exohequer
Ohamberlain voor, de Excess-profits-tax te handiha-

ren en zelfs het heffingspercentage, het vorig jaar
van 80 tot 40 verlaagd, weder tot 60 te verhoogen.
Niet oneigenaardig is het in dit verband de uitla-
tingen van Minister De Vries in dë Eerste Kamer
op 15 April j.l. en de ibegrootingsrede van Minister
Ohamberlain in het Lagerhuis op 23 April j.l. op
enkele punten naast elkander te leggen. Ten aanzien van het tijdstip en de wenschelijkheid
der afschaffing voerde Miiuister De Vries aan:

,,Nu kan men er verschillend over oordeelen, welk moment
het meest geschikt is om tot het afschaffen van de belasting
over te gaan. Toen het vorige jaar dit voorstel door mij werd ingediend, heeft cle Tweede Kamer bezuaar gemaakt om het
direct te behandelen. Reeds toen had ik voorgesteld met
ingang van 1 Januari 1919 deze belasting niet meer te
heffen. Toen ook varen er velen, die zeer twijfeiden over de
vraag of 1919 niet nog een belangrijk voordeel voor den fiscus zou kunnen opleveren. De behandeling is toen ge-
schorst en nadat 1919 was afgeloopen, is de behandeling
weer opgevat. Juistecijfers heeft niemand en ieder kandus
over het jaar 1919 zijn indruk hebben. Wij zijn alleen verder
dan verleden jaar. Maar nu komt men er niet mette zeggen:
de banken en de reederijen eij de cultuurmaatschappijen
hebben zulke mooie winsten gemaakt. Dat zijn bekende
feiten, feiten, die ik mijnerzijds ook heb genoemd. Het is
alleen maar de vraag of daartegenover niet staan vele zaken,
die met elkander minstens evenveel verlies hebben geleden
als deze industrieele en handelsondernemingen winst hebben
gemaakt, en als dat het geval is zou ik een jaar langer
het apparaat van de oorlogswinstbelasting aan het werk
hebben gezet zonder succes voor de schatkist. En daarom
gaat het toch eigenlijk.”

En na medegedeeld te hebben, dat zoowel belasting-
ambtenaren als de accountantadienst tot opheffing
adviseerden, zeide hij met betrekking tot een eyen-
tueele belasting op buitengewone winsten:

,,Een andere vraag is of, nu toch bewijsbaar is, dat er door sommige groote winsten worden gemaakt, in de plaats hier-
van een andere belasting zou moeten komen. Ik heb deze
quaestie ook eenigszins breedvoerig in de Tweede Kamer
behandeld, en het doet nlij genoegen juist van een man als
den heer Stork te hoeren, dat hij er voor gevoelt. Ik wil er
bij verklaren, dat juist uit de kringen, waar dergelijke
exorbitante winsten worden gemaakt, ik meedeeling heb
gekregen, dat men geen bezwaar zou hebben. Het is dus niet
een quaestie van vrees voor de belasting, integendeel, de heer
Stork is het levend bewijs, dat de belanghebbenden geen
overwegend bezwaar maken. Het is de moeilijkheid der uit-
voering.”

• En verder:
,,Moet men nemen het percentage, dat wordt uitgekeerd
over het geïnvesteerde kapitaal of over het kapitaal, zooals
het op de beurs zich openbaart? ])it maak een enorm groot
verschil. Indien men het eerste doet en 10 pCt. reeds als een
buitengewone winst beschouwt, zullen zij, die de aandeelen
tegen een hoogeren koers gekocht hebben, voor zich niet het
gevoel hebben, dat zij zulke buitengewone winsten maken.”

De heer Ohamberlain argumenteerde als volgt:

,,Naar mijn beste weten trachtte ik het vorig jaar de
argumenten voor en tegen de belasting op te sommen, toen
ik vroeg, haar voor nog een jaar bij een gereduceerd hef-
fingspercentage van 40 püt. te verlengen. Maar er was één

28 April 1920

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

367

factor, ton aanzien waarvan mijn voorspelling, naar ik moet
bekennen, geheel verkeerd is geweest. Indien de leden zich
de omstandigheden, waaronder
ik
het vorig jaar sprak, voor
den geest willen roepen, dan geloof ik niet, dat ze mij zullen
berispen of aanspraak maken op een meer vooruitzienden
blik. De industrie yas toen gedesôrganiseerd, werklooshein
was op haar maximum en er bestond alle vooruitzicht op
prijsdaling en een groote vermindering der winsten. Doch
het is geheel anders geloopen. Van zoodanige daling is geen
sprake geweest; integendeel de fabrikanten zijn overstelpt
met orders, meer dan zij kunnen uitvoeren. De prijzen zijn
gestegen en de winstmarges worden steeds vergroot. Indien
ik deze situatie voorzien had, zou het vorig jaar niet zoo’n
aanzienlijke vermindering in hef; heffi.ngspercentage hebben
plaats gevonden, en de vergadering zal niet verrast zijn, te
vernemen, dat gegeven dozen stand van zaken, wij niet
slechts voorstellen de belasting nog een jaar te heffen, maar
het percentage vanaf
1
Januari j.L te verhoogen, niet tot
80 pCt,., zooals het was gedurende
1917
en
1918, maar tot cle
60
pCt. waarop het in
1916
werd vastgesteld. De rechtvaar-
diging van dit voorét.el baseer ik op het bij voortduring
blijven heerschen van die tijdelijke omstandigheden, waar-
mede de oorlog gepaard gaat,
of
die uit de oorlogsomstandig-
heden voortvloeien en clie een toestand van schaarschte doen
ontstaan, in zijn uitwerking nauwelijks te onderscheiden
van een monopolie, en die het in de industrie werkzame
kapitaal geheel abnormale en vaak buitensporige winsten
doet opleveren.”

In het vervolg zijner rede deelde de Minister nog
mede; dat, indien een parlementaire commissie daar-
toe ingesteld, in den loop van het jaar met voorstellen
tot het heffen eener Vermogeasaanwasbelasting mocht
komen en het voorstel zou worden aangenomen, •het
percentage weer van 00 op 40 zou worden terug-
gebracht.
Naast. de O.W. belasting, wier bestaan verbonden
is aan de buitengewone omstandgheden,’etelt de heer
Chaberlain nog een belasting’ voor, ‘die voorloopig
er naast geheven zal worden en die haar in de toe-komst wellicht kan vervangen. Het resultaat eener
enquête in Canada en de Vereenigde Staten heeft
niet geleid tot het doen verdwijnen der moeilijkheden,
die zich voordoen ten aanzien der heffing eener be-
lasting op winsten, die een zeker percentage van het
geïnvesteerde kapitaal overschrijden. Men heeft daar-
om iit plan laten vallen en is tot een anderen maat-
regel overgegaa.
,,Ons voorstel (aldus de heer Chamberlain) laat zich
omschrijven als een belasting op N.V., waarbij van onder-
nemingen, waarvan de aansprakelijkheid der eigenaren be-
perkt is,
1
shilling per £ van de winst wordt geheven. De
belasting zal tot de intrekking der O.W.-belasting daarnaast
geheven worden. Waar beide verschuldigd zijn, zal de O.W.-
belasting als exploitatiekosten beschouwd worden, om de winst te kunnen berekenen, waarover de nieuwe belasting
verschuldigd is. Zoowel O.W.-belasting als de nieuwe be-lasting mogen in mindering gebracht worden, ter bepaling
van het bedrag, waarover Inkomstenbelasting verschul-
digd is.

Ik mag er de vergadering wellicht aan herinneren, dat
onder de bepalingen der O.W.-belasting bloeiende onderne-
mingen met een hooge vÔÔr-oorlog-winstmarge, aan het be-
talen dezer belasting ontkomen, omdat hun tegenwoordige
winsten, ofschoon hoog, hun vroegere niet overtreffen en zij
betalen, naar ons aller oordeel, ongemotiveerd weinig. Hier
en daar kan het voorkomen, dat de nieuwe belasting deze
anomalie eenigssins corrigeert, doch zij is op veel breeder
basis te rechtvaardigen. Ondernemingen met beperkte aan-sprakelijkheid der eigenaren genieten privileges en gemak-
ken door de bepalingen der wet, waarvoor zij wel gevraagd
mogen worden eenige vergoeding te geven en daarenboven,
terwijl wij de leden eener firma supertax zien betalen niet
alleen. over de verdeelde winst, maar ook over de onver-
deelde winst, die zij reserveeren, drukt een dergelijke last
niet op de onverdeelde winsten van N.V. De belasting op N.V. is dus gerechtvaardigd door dit -verschil, dat de be-
staande wet maakt ten gunste van deze ondernemings-
vormen en zij kan beschouwd worden ten aanzien der N.V.
de rol te vervullen van den supertax bij de andere onder-
nemingen.”

He’t vijftig-jar’.g bestaan van de

D e u 1 s c h e B a n k. – Op
9 April kon de Deutsôhe

Bank op een vijf.tig-jari’ge verkzaamhei.d terugzien.
In verband met den treurigen toestand, waarin
Duitsohland tegenwoordig verkeert, heeft zij er echter
van afgezien dit feit, feestelijk te herdenken.

De ,,Berliner Börsen-Oourier” van 9 April heeft
een monographie van Dr. Max Fudhs over de
geschiedenis van ‘het instituut overgenomen uit
het ,,Nachrichtenblatt der Deutschen Bank”. Hier-
aan is het volgende ontleend, ter illustratie van de
zoo belangrijke episdde in het Duitsche ‘bankwezen,
welke in zekeren zin afgesloten ‘wordt in den tijd, dat
deze herdenking valt.

In 1869 werd het plan opgevat, om in Se leemte,
welke in het Dnitsohe bankwezen bestond door het
gemis aan een bankorganisatie, die de handelsrelaties
van Duitschiand met het buitenland bevorderde, te
voorzien. Op 22 Januari 1870 werd te Berlijn de
,,Deutsche Bank” opgericht, onder medewerking van
vele particuliere ban:kiers. Van het aandeelenk.apitaal
van 5 millioen Talei- werden 2 millioen aan het
publiek aangeboden (in Berlijn waren •de emittenten
F. Martin Magnus en Gebir. Sohiokler, nu D.elbrück,
Schickier & Co.). Dat 6r reeds een algemeen gunstige
stemming voor de nieuwe onderneming bleek te zijn,
valt

te concludeeren uit het feit, dat op bovengexioem-
de emissie van 2 millioen voor bijna 300 millioen Taler
werd ingeschreven. De werkzaamiheden begonnen op 9 April 1870. De Fransoh-Duitsche oorlog, die weldra
uitbrak en -de toestand van de Du.itsohe valuta, zoowel
als het gemis ‘van een vertegenwoordiging in Londen,
deden het bereiken van het gestelde doel dadelijl< zeer
moeilijk worden. Ddor bevriende relaties van de
Deutsche Bank werd echter in Londen de ,,G-erman
Bank of London Ltd.” opgericht, waarvan sinds het
midden van 1870 voor ‘het buitenlandsche bètalings-
verkeer
gebruik
wer.d gemaakt. In 1871 werd een
filiaal in Br.emen en in 1872 een filiaal in Hambuug opgericht, met het oog op den in die plaatsen geves-tigdén overzeeschen handel. Toen het zeker was, dat
Duitsohiand tot den gouden standaard zou overgaan,
kwam er meer zekerheid ten aanzien der ‘buiten-
landsche transacties. De bank achtte den tijd gekomen
voor de oprichting van filialen in Shauglhai en Yoko-hema (Mei 1872). Dit was de eerste grootsche poging
het Marken-accept in den- biiitenlaidschen handel
ingang te doen vinden. De in het verre Oosteh ge-

bruikelijke 6-maaÈdswissel was in Duitschland echter
niet verhandelbaar, zoodat deze •rembourszaken al
dadelijk via Londen behandeld moesten worden. In
New York en Parijs com-manditeerde de D. B. parti-
culiere. bankiers. In 1873 kon te Londen een filiaal
geopend worden. In ‘het zelfde jaar verkreeg de D. B.
belangen in Zuid-Amerika door deelname in de

Deutsoh-Belgische La Plata Bank.
Deze uitbreiding van de buitenlaiicische relaties
voldeed niet aan de verwachtingen. Alleen het Lon-
de.nsahe filiaal was een succes. De crisis van 1873 en
de Duitsche munthervorming belemmerden de verdere

ontwikkeling.
De daling van den zilverpiijs veroorzaakte een ver-

lies op de Oost-A’ziatische filialen, daar de geldmid-
delen voor deze instellingen nog tegen een hooge
zilverwaar-de aangeschaft waren. Toen de verliezen
‘door de crisis in den goederenihandel nog vergroot
waren, werd in 1874 besloten de Oost-Aziatisho filia-
len op te ‘heffen. De Parijsche-, New Yörksche- en

Zuid-Ameri’kaansche zaken moesten eveneens geliqui-
deer.d woiiden. Het systeem, door eigen filialen of
commanditaire deelneming ‘op plaatsen buiten
Europa te werken, w’er-d voorgoed opgegeven. Slechts
Londen’ werd ,geha.ndhâafd, aangezien de mogelijkheid
gebleken was eenjel

nauwe samenwerking van dit

filiaal met Hamburg en Bremen en van het ‘houden
van nauwe voeling met de centrale te Berlijn. De’uit-
breiding van zaken, die hiervan het gevolg was, deed
het pessimisme van het Duitsche publiek -tegenover
buitenlan,dsche bank-zaken verminderen; de beteekenis

368

ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1920

van het acceptbédrijf voor de ontwikkeling van den buitenlandschen handel, werd eveneens langzamer-
hand erkend. Het vertrouwen in internationale bank-
zaken. was weer.her.steld. In 1886 werd de ,,Deutsche
Uebersee-Bank” (sinds 1893 ,,Deutsche-Ueberseeische
Bank”) opgericht. Deze bank breidde haar werkkring
over 1ijna geheel Zuid-Amerika uit. Ook met het.
Verre Oosten werden nieuwe relaties aangeknoopt.
Met medewerking ivan de Preussische Seehanidiung

en andere banken nam de D. B. deel aan de oprich-
ting der ,,Deutsch-Asiatiscihen Bank” (1889). Zij be
gon hare werkzaamheid in Ohina en breidde die late,
over Japan en Indië uit. –
Ondertusschen had de binnenlandsche werkzaam-
heid der D. B. groote vlucht genomen. Van de oprich-
ting af werd groote aandacht aan het deposito-bedrijf
geschonken.
Een aanwijzing voor de komende concentratie was
de overname der zaken van d.e Union-Bank en de
Berliner Ban’kverein in de depressie na de crisis van
1873. Pas in de negentiger jaren zette de concentratie
echter met volle kracht in. Door ‘middel van ,,Beteili-
gung” in de ,,Bergisch-Mïrkische Bank” en de
,,Schlesischer Banikverein” werden groote belangen in
de westelijke en oostelijke industriegebieden van
Duitschland verkregen (1897). In West-Duitschland
werd de heerschappij, verkregen over de ,,Essener
Oreditanstalt” ook van groote ‘beteekenis. De ,,Beteili-gungen tbei fremden Unternekmungen”, hoofdzakelijk
banken, bedroegen in 1897, 42,49 mill. IvEk. en in 1913,
82,47 miii. Mk. De Krach van de ,,Leipriger Bank”
in 1901 was een geleen.heid om in het derde Duitsche
industriegebied binnen te dringen.
Aangestipt kan nog worden de invloed die d.e D. B.
had op de ,,Allgemeine Elektrizitïts-Gesellschaft”
(tot 1897), Siemens & Halske, Mannermannröhren-
Werke, Steana Romana en de Deutsche Petroleum
A. G.

Syrnptoom naar meerdere financieele zelfstandig-heid der industrie was .het feit, dat de D. B. in latere
jaren ‘haar werkkring uitbreidde over ‘de ,,Bodenge-
selischaften”, voor de uitbreiding van Berlijn.

In dezelfde periode toen de D. B. weer dochter-
maatschappijen in liet huiitenland ging oprichten, nam
ook het buitenlandsche emissie-bedrijf een •groote
vlucht. Voora] sinds 1886 werd veel gedaan voor de
plaatsing van Zuid-Amerikaansche’ leeningen, Ame-
kaansehe spoorwegfondseu en Italiaansche leeningen.’
De Argentijnsehe crisis in 1893 en de depressie in
Amerika hadden grooto verliezen tengevolge voor
belaggend publiek. Door reorganiseerend optreden
(b.v. Northern Pacific) kon de D. B. •hare positie.
echter versterken. In ditv.erband mag de ,,Deutsche
Treuhand-Gesellschaft” niet vergeten worden, die vele
der reorganisaties doorvoerde. –

• Van groo.te beteekenis was het werk der D. B. in
Turkije, waaraan de naam van Arthur v Gwinner ver-
bonden is. Met medewerking van do D. B. werd de
spoorweg Saloniki—Monastir aangelegd en werd in

1889 de ,,Anatolisehe Bahngesel]schaft” opgericht. In
1901 werd de concessie voor den aanleg van den
Bagdad-spoorweg verkregen.,

Het in deze bedrijven geïnvesteerde kapitaal be-
reikte een hoogte van 630 miii. Mk. Dr. Fuclis wijst
op het zuiver economische doel, dat men door deze
werkzaamheden wilde bereiken. Hij ‘wil dit nader
aantoonen ‘door het feit, ‘dat, ook vreemd kapitaal
‘hieraan ‘mede werkte.

De.eigen fond.sen der D. B. bedroegen aan ‘het einde
van 1918 505 .mili. Mk. De vreemde gelden der D. B.
bedroegen in 1913: 16,39 pOt., van .de vreemde gelden
van alle Duitsche banken met meer dan 1 miii. Mk.
kapitaal. In 1918 bedroeg dit percentage 22,47.
Deze cijferniatige versterking der positie der D. B.
wordt echter geheel in de schaduw gesteld door het
verlies aan internationale beteekenis tengevolge yan
den oorlog.

ONTVANGEN:

Statistisch Jaarboek der Gemeente Amsterdam,
uit-

gegeven door ‘het Bureau van Statistiek der Ge-
meente, 15e jaargang 1918. Johaanes Müller,
Amsterdam, 1920.

Mededeelin gen van het Normalisatie-Bureau voor

Arbeidszaken in de Metaalnijverheid,
No. 7, Apri’l

1920, Amsterdam.

Nederlandsche Belastingwetten,
Bewerkt door J.
M.

Bouscholte, onder toezicht van Mr. Dr. H. J.
Rome.y’n. Martinu.s Nijhoff, ‘s-Gravenhage, 1920.
Eerste bijvoegsel 1920, No. 7b. Aanvulling op No.
7a. Uitvoerin’g wet personeele belasting, No. 16e
Leeningwet 1919 (Stb. 1920, no. 46). No. 22
Speelkaartenwet (Stb. 1919, no. 513).

De werkza,amhederz der Huurcommissies te Amster-

dam
van September 1917 tot Janiari 1919.
Bureau van Statistiek der Gemeente Amsterdam.

Toeende Dag eraad;
rede ter opening van de Depu.’
taten-Vergadering, gehouden te Utrecht op
13 April 1920, door H. Ooljn. N.V. Dagblad en
Drukkerij
,
1
de Standaard”, Amsterdam.

Orgaan voor de
Praktijk
der Arbeidsbemiddeling,
Beroepskeuze, Migratie, Herverruimin,g, Werk-
loosheidsv erzekering en Verwante Onderwerpen,
onder redactie van Anth. Folimer en’ J. Gerritsz.
Uitgave van den Ned. Werkloosheids-Raad. Jaar-
gang 1, Afi. 1.

Aangezien de omvang van het Tijdschrift’van den Nader-
landschen Werkloosheids-Raad voor velen het lezen ervan
bemoeilijkte, besloot genoemde Raad een deel van zijn Tijd-
schrift onder bovenstaanden titel het iicht te doen zien.
Principieele kwesties worden er niet in behandeld, de inhoud
is samengesteld uit korte mededeelingen door in de practijk
staanden ingezonden.

OVERZICHT VAN TIJDSCHRiFTEN.

Journai des Economistes. – Parijs,
Maart 1920.

Yves-Guyot,
La grève des cheminots;
A. Baffalo-
vich,
Questions . montaires;
M. Dewavrin,
La, ioi
‘beige. sur l’imposition des béndfices de guerre;
G.
Mantou,
L’expropriation de la grande propriété rurale et la question agraire en Roumanie;
J. Le fort,
Revue
de l’Acad&mie des sciences morales et politiques (‘du
15 novembre 1919 au 15 février 1920);
A. Raffalovich,
Inefficacité des bis protégeant les consommateurs en
Angleterre;
A. 13.,
Rapport de la Commission royale
sur l’agriculture en Angleterre;
Fernand-Jacq,
Le
pro’gramme syndicaiiste et la révoiution économique;

B. L. L. E., La iigue du libre-échange (mars 1920).

The Jo’urnal of Political Economy.
– Ohica.go, Maart 1920.

E. G. Nourse,
‘Will agricultural prices f all?
H. B.
Drury,
TLhe causes of and antidote for industrial
u.nres’t;
W. A. Paton,,
Proprietors’ salaries.

Political Science Quarterly. – New
York, Maart 1920.

M. M. Knight,
Peasa’nt cooperatives in Rurnania;

J. C. Boivbr’ight,
The basis of railroad capitalization;

N. L.
Sims,
Rural socialization;
R. L. Schuyl3r,
The

British cabinet, 1916-1919;
M. Smith,
War books

by ,&merican diplom’atists;
L. Ardroon.i,
The econo-

mies of 4he social uplift.

T h e B a n k er s’ M a g a z i n e. – Londen, April

1920.
H. A. Gwyn’i
.se,
How to fight bolsh’evism.

‘.Tournal, de la Société ‘de Statistique
d e Pa r i s. – Parijs, Maart 1920.

Yves-Guyot,
Le commerce de la Chine;
M. Dewa.-.

vn, Les opérations de la Caisse de prêts de la Confé-

dération suisse en 1918-1919.

28 April 1920

ECONOMISCH-STAI’ISTISCHE BERICHTEN

369

The geographical Journal. — Londen,

Maart 1920.
H. St. J. B. Philby,
Southern Najd;
Lieut.Col. W.

J. Johnston,
The new one-inch and quarter-inch maps
of the Ordnance Survey;
W. M. Davis,
The Islands

and coral reefs of Fiji;
E. A. B.,
Three new British

atlases.

Tijdschrift voor Economische Geo-

g r a p h
i e. – ‘
s-Graenha’ge, 15 Maart 1920.

A. M. W. van Ren.esse,
Economisch-geographische
beschrijving van het voormalig Duitsch-Oost-Afrika
(met kaartje);
Prof. Dr. H. Blink,
De republiek Co-

lumbia naar haar ontstaan en als economisch gewest
(met kaartje); Sumatra’s Oostkust gedurende den
oorlog in verband met de economische conjunctuur;
Aardappelteelt in Nesderl.-Indië, in “t bijzonder op de
Karo-hoogviakte, en in Britsch-Indië.

De Iii disc h e Gids. – Amsterdam, April 1920.

S. Ritsema van Eck,
De regentschapsautonomie;
Dr. E. Bonebakker,
Nogmaals: Volksonderwijs in ver-
band met landbouw en bedrijf;
A. M. W. van Renesse,
Nederlandsch-Indië en het buitenland.

De West-Indische Gids. – Amsterdam,
Februari 1920.
J. S. C. Kasteleyn
en
B. J. Kluvers,
Resumé van
het rapport (1919) der studie-commissie van het
Suriname studie-syndicaat;
Dr. J. P. B. de Josselin
de Jong,
De beteekenis van het archaeologisch onder-
zoek op Aruba, Curaçao en Bonaire;
Mr. R. Bijlsma,
Het mijnwerk ‘der societeit van Suriname op den
Van-den-Bempdenberg 1729-1741.

1 .d cm. – Amsterdam, Maart 1920.
Tj. Pyttersen,
De waarde van Suriname;
Dr. R.
Römer,
Sanitaire beschouwingen, in verband met
immigratie van werkkraehten in Suriname (vervolg);
A. B. J. Prakken, De Boveniwindsche eilanden der
kolonie Curaçao;
Mr. R. Bijlsma,
Immigratie van
Duitschers in Suriname 1733-1740; S.
Kalff,
Een
Surinaamsc.h gouverneur uit de 18de eeuw;
Joh. F.
iS’nelleman,
De Surinaam.schesholen van de Evange-
lisohe Broedergemeente.

Rechtsgeleer’d Magazijn. – Haarlem,
39ste jaarg., afi. 1/2.
Mr. J. van Heusde,
De rchenplichtigheid der instel-
lingen van weldadigheid;
Mr. H. van Haeringen,
De
werking der huuropzeggingswet.

MAANDCIJFERS.

POSTOHEQUE EN GIRODIENST.

Maart 1919

11

Maart
1920

Aantal
1
Bedrag
11
Aantal
1
Bedrag

Aantal rekening-
houders op
u0
15.007

23.884

Aantal rekenin-

24.577′

35.850.153
133.472
52.853.686
Overschrijvingen
.
41.225
71.484.751 75.368
109.967.965

gen op u
0
……15536
Stortingen
…….72.956

Afschrijvingen

..
50.197
24.009.566
72.899
35.672.624
Totaal tegoed reke-
ninghouders op u°.

69.400.060

136.774.929

OPBRENGST VAN SPOOR- EN TRAMWEGEN

OVER HET JAAR 1919.

(Ontleend aan ,,De Ingenieur”).

Totale opbrengst.
Namen der Maatschappijen.
1918

Maatsch. t. Expi. v. Saatssp
f
92.097.511

f
75.442258

l’,

Roll.

IJz.

Spoorwegmaatsch
,,
63:553.951
50.436.872
Hollandsche Buurtspoorwegen
286.313
,,

311.520 Tramweg-Mij. ,,De Meijerj”
41675
,,

398.570
lijn Eindhoven—G-eldrop
,,

127.897
,,

103837
Nederlandsche Tramweg-Idij…
1.761.707
1.468.747
Geldersch-Overjselsche Stoom-
tramweg-mij
…………….114.962
,,

104.959
Gemeentetram te Ams
te
rdan,
..
9.690.751
,,

7.408.879
Westiandsche

Stoomtrw.-Mij
487.768
,,

479.990
Ned.-Ind. Spoorwegmaatach.
lijn Samarang-Vorsten-
,,

6.264856
Oost-Java Stoomtramweg-Mij.
lijn Modjokerto-Ngoro

..
219600
•,,

197.400
lijn Soerabaija-Krian
811.600
,,

746.100
Samarang-Cheribon Stoom-

tramwegmaatschappij ……
,,

4.229.600
,,

3.492.100

landen-Willem

T………7116.054

Samar.-Joana Stoonitrw-Mij
,,

3.437.100
,,

3.123600
Serajoedal Stoomtramw.-Mij.

..

lijn Maos-Bandjarnegara ..,,
853.400
.,

640.400
lijn Bandjarneg-Wonosobo
,,

131.600
,,

118.700
Deli-Spoorwegmaatschappij
,,

6.483.000
,,

5594.494
Madoera Stoomtram-maatsch
1.122.000
997-500
749.890
,,

653.795
MaJang Stoorntram-maatsch…….
Kediri Stoomtram-maatsch
748.499
,,

664.949

ONTVANGSTEN VAN SPOOR- EN TRAMWEGMAATSOHAPPLEEN DECEMBER
1919.
(Ontleend aan ,,de Ingenieur”.)

Namen der Maatschappijen.
Personenvervoer.
Goederenvervoer,
Totale ontvangsten.

December
1919.
December
1918.

Maatsch. tot Expl. van S.S., N. C.-S en Noord-
f 3.388.572,—
f
5.521.546,— f 9102.946,—
f
7.289.788,—

1)
Roll. IJzeren Spoorwegmaatschappij

……..
3.295.150,—
2473745,—
,,
5928.595,—
,,4.571.104,—

‘)


40.837,39’1,
45311,95
Zuid-Nederlandsche Stoomtramweg-mij …….
,

14.245,06’/,
34.294,61
59.392,56
68.415,32
1
12
,

71.089,93
104.983,06
181.462,01
.
14L449,81

Brab. Duitsche Spoorwegmaatschappij ……..

Westlandcbe Stoomtramwegmaatschappij .. ..
31.243,74′!,
,,

8406,53I
,,

50.768,15
39.858,13’1
2

Tramw.mij.

,,de

Meijerj”- ………………………

,
1.012.930,37’/
.


,
1012.930,371,
,,

726.950,93

Nederlandsehe Tramweginaatschappij

………..

Rotterdamsche Electrische Tramweg-mij ……

486.877,72′!,

486,877,72
1
1
3

336.630,29
Nederlandsch-Indische Spoorwegmaatschappij
lijn Samarang—Vorstenlanden—Willem
1

…..



655.000,—
675.893,-
Oost-Java Stoomtramwegmaatschappij
lijn Modjokerto—Ngoro ………………..


20000,—
16.000,-

Gemeentetram te Amsterdam

……………..


79.100,—
92.800,-
Sesnarang—Cheribon Stoomtramwegmaatsch
– –
399.500,—
342400,-
Samar.—Joana Stoomtramwegmaatschappij


317600,—
,,

295.700,-

lijn Soerabaja—Krian …………………
.

Serajoedal Stoomtramwegmaatschappij





54.600,—
,,

42.200,—
lijn Maos—Bandjarnegara ……………..
lijn Bandjarnegara—Wonosobo………….


12.700,—.
9.300,-
Deli-Spoorweg Maatschappij …………….


630.000,—
612.566,-

Nagekomen over November.
Eerste Ned. Electrische Tramwegmij ………
.
f

19.485,78112
1

1
f
.
19.485,78

f

1L017,11′!,
De ontvangsten der groote maatschappijen, die in .,de Ingenieur” ontbreken’ zijn aan het ,M&andechrift Centr. Bureau Statistiek” ontleend.
1)
Definitieve opgave.

370

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28
April
1920

STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN.

N.B.

beteekent: CijferB nog niet. ontvangen

GELDKOERSEN.

BANKDISOONTO’S.

N d {Vrsch.inR.C.54
19Aug.’14
Zwits.Nat.Bk.5

Disc.Wissels.
4
1Juli’15
Zweeds.R.ksbk
7 l9ilIrt.’20.
Bk Bcl.Binn.Eff.
4
1Juli’15
Bk.v.Noorw.6-6/j
18Dec.’19
21Aug.’19

Bk. van Engeland 7 16Apr.’20
Belg. Nat. Bk. 4
1
,
1Apr.
1
20

Duitsche Rijksbk. . 5
23Dec. ’14
Bank v. Spanje 5
12Nov.’19
Bk. van Frankrijk 6
8Apr.’20
Bank v. Italië. S
10Jan.’18

Oostenr. Hong. Bk. S
12Apr.’15
F.Res.Bk.N.Y. 4-5 –
Nat. Bk. v. Denem. 7
19Apr.’20
Javasche Bank 3
1 Aug.’09
OPEN MARKT.

Data
Amsterdam
Londen
Part.
Berlijn
Part.
Parijs
Part.
N. York
Cali.
Part.
Pralon.
disconto
–__
gatle
dlscânto
dl,conto
disc.
moneg

24 April ’20
3′!,

.
5
6
5
1.
4-‘/s
.

7 ‘)
19-24 A. ’20
3′!,
4145
6
8
18
4-‘/s

6-8 12-17 A. ’20
3
5
1_1
4
1
1
5
1
1.6
5
18
4-’18

9-12

5-10 A.
1
20
4-‘/,
4-
1
12
S’Is-‘/t
4-’18

5
1
12-7

21-26 A. ’19
4
1
1_
8
1
8’12-4
3
1
1e
4-
1
18

4
1
1-6
22-27 A. ’18
28/s_4
.
3-6
3
9
11e
4-
5
18

2
1
12-6

20-24Juli’14
3I9-/,*
2/s-!s
2’/’/t
2
1
I.’/t
2′!.
l’/.2
1
/,
1)
Noteering van
23
April
192U.

WISSELKOERSEN.

WISSELMARKT.

Londen was in het begin der week gezocht, zoodat een
lichte verbetering in den koers intrad. Daarna kwam er
sterk aanbod vooral van Indië en gesteund door een aan-
merkelijke daling op de New Yorksche beurs liep de koers
aanzienlijk terug. In het laatst der week ontstond er weer
iets meer vraag, zoodat het slot hooger was. Zooals gewoon-
lijk stond tegonover flauw Londen een vaste tendens voor
New York; vooral in het laatst der week, toen de daling
van Londen in New York hier niet overgenomen werd.
In tegenstelling met de vorige week waren de francs-
deviezen aangeboden en was daarentegen Berlijn vaster
gestemd. Bijna iederen dag kon de koers van Berlijn iets
verbeteren. Ook Weenen was aanvankelijk meer gezocht.
De Skanlinavische wissels waren flauw en liepen alle drie
ongeveer 1 pOt. terug. Zwitserland zeer stationnair; iets
boven het goudpunt. Spanje terugloopend 47.25-46.75.
Buenos Aires vaster. Overige wissels zonder veel handel.

KOERSEN IN NEDERLAND.

D ata
Londen
Parijs
Berlijn
Weenen
Brussel
New
York’)

19 Apr. 1920..
10.67
16.55 4.35
1.35
17.50 2.70
8
1.
20

,,

1920..
10.69i
17.40
4.55
1.374
18.121
1

2.70
21

,,

1920..
10.69
16.52,
1

4.50
1.35
17.55
2.709
4

22

,,

1920..
10.62,1
16.40
4.47k
1.30.
17.45
2.71
1
/4
23

,,

1920..
10.58k
16.474
4.521′
1.321 17.374
2.78
24

,,

1920..
10.65 16.45
4.52k
1.35
– –
Laagste d.w.’)
10.58 16.35
4.10
1.20
17.35 2.69
1
12
Hoogste
,,

,, ‘)
10.71
17.40 4.55
1.40
18.40
2.74
17 Apr. 1920..
10.70
16.424
4.30
1.37k
2
17.421
2.70.
10

,,

1920..
10.68 16.60
4.95
1.30
818.45

2.67
Muntpariteit..
.
12.10
48.-
59.26
50.41
48.-
2.48′!.

) Noteering te Amsterdam.

) Noteering ie Rotterdam.
1)
Particuliere opgave.
2)
Noteering
van 16 April 1920.
3)
Idem van 9 April 1920.

D
,
0
a Stock.
holm’)
Kopen.
hagen’)
Itanla’)
Chrts.

IZwliser-
land’)
Spanje
t
)
Balaota
t
)
tdegrajisch

19Apr. 1920
59.85
47.80
54.45
48.60
47.25
101′!.
20

,,

1920
60.20
47.80
54.50
48.55
47.-
101
8
1.
21

,,

1920
59.90
47.50
54.80 48.45 46.75
101
8
1.
22

1920
59.65
47.25
54.25
48.52k
47.-
101
8
1.
23

1920
59.25
46.70
53.40
48.37
46.50
101′!.
24

,,

1920
59.25
47.-
53.-
48.55 46.75
10181.

L’ste d. w.)

46.25 52.90
48.30
46.25
101′!.
H’ste
,,

,,

1)
60,25
48-
54.65
48.65
47.30
101
8
14
17 Apr. 1920

48.25
54.80
48.60
48.-
101′!.
10

,,

1920
59.-
50.-
53.50
48.70 47.75
101
8
1.
Muntpariteit
66.67
66.67
66.67
48.-
48.-
100
*)
Noteering
te Amsterdam.
t)
Particuliere
Opgave.

KOERSEN TE NEW YORK.

ata
CableLond.
(In
$
pert)
ZIchtParIjs
(Infrs.
p.
$)
Zicht Berlijn
(in ct.p.4Rm.)
ZichtAmsterd.
(in
cl,. P.
gld.)

24 April

1920
3.87.-
16.94
nom.
Laagste d. week
3.87.-
16.05
nom.
Hoogste,,

,,
3.95.75
16.94
oom.
17Apr… 1920
3.95.50
16.22
oom.
10

,,

..

1920
.

3.98.25
16.27
nom.
36/,
Muatpariteit..
4.86.67
5.18
1
1.
95’14
40′!,.

KOERSEN VAN DE VOLGENDE PLAATSEN OP LONDEN.

Plaatsen en
Landen
Noteerings.
eenheden 10 Apr.
1920
17April
1920
19-24.,4pril

124AP,l1
Laagste Hoogste
1
1920

Alexandri..
Piast.
p.
9771

97
1
11,
97
1
/,o
97′!1,
97’1i6
eB. Aires’)..
d.
p. £
59’1
59′!,
59
8
18
60/8
60’14
Calcutta
….
£ p.
rup.
213″!,,
213
88
11s
213814

214
214
Hongkong
..
id. p. $
419
417
1
1,
417’/,
4110′!,
4110′!,
Lissabon….
d.perMil.
15
1
1
15
14
1
1,
16
15′!,
Madrid

….
Peset.p.0
22.27
22.79
22.70
22.95
22.79
Montevideo’
d. per
$
60’18
60%
598/t
61
60
Montreal….
$
per
£
3.35
4.3081
4

4.23
4.33
4.28
5
R.d.Janeiro.
d. per Mii.
16″152
168/is

16V4
16
18
1,2
16
1
19
Rome

……
Lires
p. £
97.-
87.50
83.00
95.-
88.75
Shanghai

..
£ p.
tael
710
1
12
614
613
6111
6110
Singapore
..
id.
p; $

.

213
7
18
213
7
18
2(3h/
214
2/3
8
t
•Valparaiso..
d.
p.
peso
136/,,

13
1
1,2
12
7
192
12″/,,
12
11
!,,
Yokohama
..
£
per yen
1

214
8
18
215
81
s

215
215
7
/s
215
8
18

Koer.en der voorafgaande dagen,
t)
Telegra6tch tranefert.

NOTEERING
VATN
ZILVER.
Noteering te Londen
te New York
24 April
1920 ……..
696/
s

118
17

,;
1920 ……..
68Va
117
8
14
10

,,
1920
……..
69
120
1
1,
1

,,
1920
……..
72’/g
126
1
12

26 Apr.
1919……..
48
8
14
101’/s
27 Apr.
1918
……..
49′!.
99
8
18
20 Juli
1914
……..
24’/s
501s

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op
24
April 1020:
Activa.

Binnenl.
Wis.{
H.-bk.

(167.540.378,62

seis,Prom.,B.-bk

,,

3.387.871,31
ene. In disc.

Ag.sch.
,,
61.400.510,27
f
232.328.760,20
Papier
o.
h. Buiten), in
disconto

……………………..

Idem eigen portel..
(
53.882.074,-
Af :Verkocht maar
voor
de bk. nog niet afgel.

,,


53.882.074,-
Beleeningen
H..bk.

f
73.055.890,02
mcl.
vrsch.
in rek.-crt.

B.-bk.

,,
13.772.406,04’12

{
op

onderp.

Ag.sch. ,,104.246.841,48

f191.075.137,54′!,

Op
Effecten

……(185.369.537,54
1
/,
Op
Goederen en Spec.
,,

5.705.600,-

,,
191.075.137,54
1
!1
Voorschotten a.
h. Rijk
…………….

..
8.044.778,17’/,
Munt en Muntinateriaal
Munt, Goud
……
f
56.411.550,-
Muntmat., Goud
..

,,578.758.975,14
1
1,

(635.170.525,14′!,
Munt, Zilver,
enz

,,
11.323.225,7611
2

Muntmat., Zilver

,,

Effecten
646.493.750,91

Bel.v. h. Res.fonds..(

4.504.136,88
Id.
van
‘/sv. h.
kapit

3.901.012,741!,
8.405.149,6215
Geb.enMeub. der Bank
…………….,,
3.312.000,-
Diverse rekeningen
………………,,
45.696.171,85’1

f1.189.237.822,31

Pas.iva.
Kapitaal

……………………..
f

20.000.000,
Reservefonds

………………….
,,

5.000.000,- Bankbiljetten in omloop
…………
..1.045.948.305,-
Bankassignatiën in omloop ……….
..1.393.883,01.’!,
Rek.-Cour.

Het Rijk
(


saldo’s:

J
Anderen
,,

93.358.149,89 93.358.149,69
Diverse rekeningen

………………
..23.537.484,60′!,

(1.189.237.822,81

28 April 1920

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

371.

NED. BANK
24
April 1920
(vervolg).

Beschikbaar. metaalsaldo…………..
f
417.837.443.93
1
1
Op
de ba8i8 van
2
15
metaaldekking…. ,,
189.697.376,39
1
1
Minder bedrag aan bankbiljetten inomloop
dan waartoe cle Bank gerechtigd is .. ,, 2.089.187.215,-

Verschillen met den vorigen weekstaat:
Meer

Minder
Diecontâ’s
16.154.592,73
1
1
9

Buitenlandsche wissels…… 454.848,-
Beleeningen

…………..
4.407.302,64’l,
Goud

………………..
835.608,97
Zilver ………………..
244.148,61/
Bankbiljetten

…………
.

2.522.050,-
Part. Rek.-Crt. saldo’s

….
14.747.599,6011t
Voornaamste posten in duizenden guldens.

Data
Goud
Zilver
biljetten
Andere
opelschbare schulden

24 April 1920

.. ..
635.171 11.323
1.045.948 94.752
17

,,

1920

….
634.835
11.079
1.048.470 110.607
10

,,

1920

….
634.516
10.749
1.049.693 121.016
3

1920

.. ..
634.415
10.605
1.054.980 87.177
27 Mrt.

1920

.. ..
634.165 10.426 1.013.315 106.440
26 April 1919

….
663.348
8.114
1.034.638 94.915
27 April 1918

….
725.771
7.274
936.472
71.764
25 Juli

1914

. – ..
162.114 8.228
310.437
6.198

Data

________________

Totaal
bedrag
disconto’,

r,,xruan
Schatkist-
1
prome.,sen
Bdce.
ningen

1

OeSCfllC-
1

baar
1

Metaal-
saldo

1./el-
king,.
percen-
lage

24 Apr. 1920
232.329
155.000
191.075
417.837
57
17

1920
248.483
174.000
186.668
413.583
56
10

1920
252.638
177.000
196.625
410.609
55
3.

,,
0

1920
216.902
141.000
204.639
416.073
56
27 Mrt. 1920
195.898 122.000 201.154
420.124
58
26Apr. 1919
139.716
93.000
225.975
445.163
60
27Apr. 1918
46.520
18.000 153.925
530.839
73
25 Juli 1914
67.947
14.300
61.686
.43.52113
75
t
)
Op de ba.is
van
11

metaaldekkjng.

Uit de bekendmaking van den Minister van Finan-
cin blijkt, dat uitstonden op:

17
April 1920
24 April 1920
Aan schatkistpromesaen
f
631570.000,-

f
623.960.000,-
waarvan rechtstreeks bij
de Ned. Bank geplaatst
174.000.000,- 155.000.000,-
Aan schatkistbiljetten –
30.944.000,-
,,

30.944.000,-
Aan zilverbons ……..
.
45.716.327,75
,,

45.578.686,26

JAVASCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens. De samengetrokken
cijfers der laatste weken zijn telegraphisch ontvangen.

/

Bank- 1 Andere
Data

.

Goud

Zilvcr

1
opeisd,b.
biljelien

schulden

17April 1920
10

,,

1920
3

1920

6 Mrt.

1920 ……
170.790

4.497

411.500
417.000 407.500

317.940
100.172
28 Febr. 1920 ……
165.821
4.950
317.204
95.017
21

,,

1920 ……166.930
3.828
314.375
98:449
14

,,

1920 ……168.279
3.491
314.37
100.392
1 9 April 1919 ……
127.269
9.419
213.115 120.023
20April 1918 ……91.247
18.510
181.163 64.932
25 Juli

1914 ……22.057
31.907
1

110.172
1

12.634
0

Data

Dis.
conto’s

WL,sels,
1

bulten
N.-Ind.
betaalbaar

1


Bdee-
t
nin gen
1

– –
Dio
k
erse

ntngen
1)

T

chi.
baar
metaal-
saldo

1
1

kings.
percen-
1

lage

17 Apr.1920
22100
. •”
105.250
•”
10

,,
. 1920
226.500
•”
104.750

3

1920
216.500
•’.
105.500
•’

6 Mrt.1Ô20
15.042 14.317
155.697
55.896
91.834
42
28 Feb.1920
15.502
13.475
156.892
53.189 88,502
41
21

1920
15.336 14.462 155.706
55.220

41
14

,,

1920 15.661
14.210 159.783
50.351
88.983
41
19Apr.1919
8.548
24.599
79.331
9.443
70.329
41
20Apr.1918
8.114
33.032 68.545
25.487
60.770
45
25Juli1914
7.2591
6.8951
47.934
2.228
4.842
44
t
)
Sluitpost
der ectiva.
1)
Op
de basis
van ‘/,-metaaldekkiog.

DE SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden gu

Data
Metaal
Circulalie
0

Tb.
schulden
Disconlo’s
Dio. reke-
ningen’)

6 Mrt. 1920 ..
1.052
1.670
813 1.740 558
28 Febr. 1920 ..
1.050
1.639,
968
1.749
278
21

,,

1920

..
1.049
1.664
934
1.751
269
14

,,

1920

..
1.048 1.622
1.008
1.645 310

8 Mrt. 1919 ..
952
1.686
1)
865
.

1.322
119
9 Mrt. 1918 ..
546
1.291 884
1.095
748

25 Juli

1914

..
645
1.100

560
736
396


1)
Sluitpost der activa.
1)
Hiervan
zilverbons
265
dx. gid.

• SUITENLANDSCHE BANKSTATEN.

BANK VAN ENGELAND.

Voornaamste posten, onder bijvoeging der Currency Notes,
in duizenden pond sterling.

Currencp Notcs.
Data

Metaal

Circulatie
Bedrag

Goudd.
1
Gov.Sec.

21 Apr. 1920 112.421 105.963 337.182 28.500 318.017
14 ,,

1920 112.450 106.018 340.029 28.500 320.789
7 ,,

1920 112.145 106.811 335.372 28.600 313.370 31 Mrt. 1920 112.172 105.271 340.700 28.000 321.180

16 Apr. 1919 85.235

76.213 346.039 28.500 327.096
18 Apr. 1918 60.997

47.885 1233.080 28.500 208.808
22 Juli 1914 40.164

29.317 1 –

Data

Gov.
1
Other

Public 1 Other 1
Re.
3

1
Sec.

1

Sec.

Depo,.

Depo.,.
1
serve
J
king,.
perc.
t

21Apr.’20 57.476 79.613 20.047 124.257 24.907 17,30
14 ’20 55.119 79.891 19.315 122.889 24;881 17,50
7 ,, ’20 59.049 93.550 24.978 133.708 23.784 15,-
31 Mrt. ’20 20.412 109.624 36.248 100.922 25.351 18,49

16Apr.’19 56.114 78.305 27.710 116.563 27.472 19,03
18 Apr.’181 58.313 105.951 39.952 138.232 31.562 17,17

22Juli ‘141 11.005 33.633 13.736 42.185 29.297 621
t)
Verhouding
tuischen Reserve en Depoait.

DUITSCHE RIJKSUANK.

Voornaamste posten, onder bijvoeging der Darlehens- kassenscheine, in duizenden Mark.

Data
Metaal
Daran
oud
.
Kassen.
acheine
cjircu.
atie
Dek-ktngs.
0
ere.

15 Apr. ’20
1.160.467
1.077.651 14.379.809
45.706.106
34
7

,,

’20
1.137.125
1.091.458 14.051.507
45.617.063
34
31 Mrt.

20
1.134.338
1.091.453

13.720.602
45.169.780
34
22

,,

’20
1.128.187 1.077.363

13.611.450
43.347.112
34
15 Apr. ’19
1.932.558
1.912.036

6.839.461
25.871.133
34
15 Apr. ’18
.2.528.188
2.408.777

1.468.466
11.727.198
34
23 Juli

’14
1.691.398 1.356.857

65.479 1.890.895
93
1) Dekking
der circulatie
door metaal en
Kassenscheine.

Darlehenskassenschetne
Data

Wissels

. Rek. Cr1.

Totaal

In kas bil de
uitgegeven Reichabank

15 April 1920 41.958.456 17.099.647 28.172.700 14.341.300
7 ,, 1920 43.111.362 17.117.796 28.336.100 14.264.400
31 Mrt. 1920 44.575.764 18.498.429 27.786.800 13.935.100
22 .,,

1920 40.460.938 14.528.865 26.645.200 13.572.600

15 Apr. 1919 29.982.032 13.036.031 18.078.300 6.829.300
15 Apr. 1918 13.964.814

7.375.418

8.390.600 1.455.200
23 Juli 1914

750.892 – 943.964

OOSTENRIJKSCH-HONGAARSCHE BANK.

Voornaamste posten in duizenden Kronen.
1 Metaal. en

1 Bljz. schuld 1

Bank-

1 Rek. Cr1.
Data

1 builenl.

Disc, en

Oostenrijk
1
Igoudwissels beleeningen
1
en Hongarije
i
biljetten
1

saldi

7Feb.’20
1)
290.4 28 19.251.400 32.954.000 56.994.022 6.057.646
31Jan.’20 291.083 19.162.543 32.954.000 56.772.802 6.220.536
31Dec.’19 287.640 19.196.063 32.954.000 54.481.264 7.906.378
23 ,, ’19 297.363 17.856.78 32.954.000 53.109.418 7.641.778
23Juli’Ï4 1.589.267

954.356

2.159.7591 291.270
t
) waarvan 222.662 goud,
10.818 buitenlandsche
goudwissels en 56.948
munt en muntmateriaal zilver.

372

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1920

BANK VAN
FRANKRIJK.

t

EFFECTENBEURZEN.
Voornaamste posten In duizenden Irancs.

Dato
Goud
Waarvan
In het Buitenland
Zilver
Te goed
in
het
Buitenland

Buit.gew.
voorach.
a/d. Sta’!,t

22Apr.’20
5.686.035
1.978.278
245.805
689.877
25.300.000

15

’20
5.585.730
1.978.270 242.190
643.131 25.300.000

8

’20
5.585.259
1.978.278
243.948 707.089 25.300.000

1

’20
5.584.884
1.978.278 245.409 588.534 25.700.000

24 Apr.’19
6.546.326
1.978.308
310.672
787.422 22.400.000
25Apr.’18
5.378.863
2.037.108
256.071 1.286.682
15.650.000

23 Juli ‘141
4.104.390,

639.620

1

Wirads
Uitge.
,tdde
Wissels

Bdee.-

1
ning
Bankbil-
jetien

Rek.
Cr1.
Parti.

1

culieren

Rek.
Cr1.
Staat

2.145.842 563.809
1.803.019 37.267.320
3.338.385
302.830
2.222.500 569.650 1.808.080 37.432.290 3.424.970
271.530 2.171.012 572.074
1.804.891
37.507.306 3.204.188
462.079
cr
2.258.287
574.991
1.758.602
37.334.354 3.336.651
530.004

897.166 912.29911.203.099
33.978.450
3.080.463
26.883

~

500.390
1.252.569!
1.157.536
19.009.583
2.508.788
122.129

1.541.0801


1

769.400
5.911.9101
942.6701400.590

BANQUE NATIONALE DE BELGIQUE.

Voornaamste posten in duizenden lrancs.

Maaol
Beleen.
n.
Rek.
Data
mcl.
buiten!,
van
buiten!,
000
prom. d.
tsjel
en
Ctrcu-
latie
Crt.

saldi
vorder.
p,o0inc.
keken,
portie.

22Apr.’20
359.654
84.803
480.000
804.199
5.022.961
1.219.144

15

’20 359.095
84.915
480.000
776.567
5.028.505
1.275.880

8

’20
358.744 84.955
480.000
728.905
4.991765
1.287.634

1

,,

’20
358.167
84.955
480.000
698597
5.055.661
1.275.774

VEREENIGDE STATEN VAN NOORD

AMERIKA.

FEDERAL RESERVE BANKS.

Voornaamste posten in duizenden dollars.

Data
Goudvoorraad
______________

Zilver
cle.

F.R.
Notes in
circu.’
Totaal
Dekking
In het
bedrag
1
F. R. Notes
buiten!.
latte

26
Mrt. ’20
1.934.755
1.304.605
112.781
122.400 3.048.039
19

’20
1.934.581 1.273.869
112.781
125.745 3.047.133
12

,,

’20
1.936.364
1.261.956
112.781
120.366
3.039.75b

5

,,

’20
1.937.077
1.254.761
112.822
117.553
3.030.010

28 Mrt.

’19
2.142.305 1.248.108
5.829
68.219
2.521.776
29 Mrt. 18
1.815.704
J

873.688
52.500
58.35911.452.838

Data
Wissels
Totaal
Depootto’a Gestort
Kapitaal

A
l
gem.

Dek.
1
kin ga-
perc.’)

Parcent.
Goud-
deWng
i
circul. ‘)

26 Mrt.. ’20
2.901.109 2.541.692
91.059
42,7
47,1

19

’20
2.670.913 2.625.851
90.958
43,5
48,3

12

,,

’20
2.927.618
2.616.636
90871
42,5 47,0

5

,,

’20
2.922.542 2.652.097
90.966
42,6
47,1

28 Mrt.

’19
2.134.347 2.401.491
81.641 49,4
63,5
29 Mrt. 18
887.293
1.901.442
74.223
60,1

t)
Verhouding tueschen: den totalen goudvoorraad. zilver etc., en de
opeischbare schulden, F R.
Notes
-.r, netto deoos,to’..
5)
Na aftrek
van 35 pCt. der
totale
dekkingsmiddelen als dekking
VOOr
de
netto
deposi’o’s.

PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET

FED. RES. STELSEL.

Voornaamste posten in duizenden dollars.

Data
Aantal
1

Totaal
1

uitgezette Reserve
b

de

.
ij
1

T
otaal
Waarvan
time
banken
1

gelden, en
F. R. bank,
deposiios
deposit beleggingen

19 Mrt. ’20
809
15.363.777 1.387.080h14.311.500
2.574.140
12

,,

’20
808
15.371.381
1.436.486
14.314.860.
2.563.893

5

’20
807
15.813.379
1.403.512
14.143.082
2.557.143
27
Feb.
’20’
805
15.727.448
1.408.367
14.019.430
2.523.754

21 Mrt. ’19
772
14.301.335
1.236.335
12.418.821
1.689.934
22

,,

1
181
682
12.114.0321
1.192.039 11.271.075
1.379.816

Aan het eind van ieder kwartaal wordt een overzicht gegeven
van enkele niet wekelijks opgenomen bankataten.

Amsterdam, 26 April 1920.
De houding van de internationale beurzen in de
af.geloo-
pen week is verre
van optimistisch geweest. Vooral te
Berlijn is dit sterk naar voren gekomen. Weliswaar is tegen
het slot een iets betere stemming ontstaan, toen de mede’
deeliugen
van
de conferentie te Sa.n Rem,o op een iets
concilianter houding ten opzichte van Duitschland wezen,
doch cle tendens van de laatste maanden, met de voortdu-
rende neiging tot hausse-bewegingen, is toch niet terugge.
keerd. Hier is nu eindelijk tot uiting gekomen, op welk een
oppervlakkige wijze men gedurende den laatsten tijd de
waardeering der verschillende fondsen heeft opgevoerd.
Rendement- en toekomst-verwachtingen heeft
men
absoluut
buiten iedere beschouwing gelaten; men heeft slechts gelet
op de hoogere waarde, die het buitenland voor enkele fond-
sen betalen wilde en ‘kon, wijl de Duitsche valuta een zoo
lagen stand had bereikt. Het spreekt vanzelf, dat, toen deze
buitenlandsche aa.nkoopen een einde namen en toen tege-
lijkertijd het Duitsche betalingsmiddel eenigszins hooger
in waarde werd aangeslagen, een heftige reactie moest vol-gen. Deze is dan ok iugetreden, weliswaar ingeleid door de
actie der Regeering met betrekking tot de in te leveren
buitenlandsche fondsen in Duitsch bezit, doch ook zonder
deze gebeurtenis was reeds eenige weken geleden een andere,
dan de rvoortdurend opwa&tsche richting te constateeren.
In verband hiermede is het ter beurze van B e r 1 ij n veel
kalmer geworden. De omzetten, die tot voor, korten tijd
zoodanig waren, dat de banken en commissiehuizen nauwe-
lijks met de noodige werkzaamheden konden bijkomen, zijn
afgenomen. Het publiek neemt een afwachtende houding
aan. En toch zijn de anonialiën nog niet geheel verdwenen.
Nog steeds bestaan er fondsen, die met betrekking tot
rendement en toekomst veel hooger gewaardeerd worden,
dan een conservatieve financieele politiek gewettigd zou
achten. Ook dit is weer een gevolg van buitenlandsche aan-
koopen. Zoo wordt ‘b.v. de 3 pCt Duitsche Rijksleening 9.
circa 75 pCt. verhandeld (na een koers van zelfs 78 pCt. te.
hebben bereikt), terwijl de 36 pCt. Duitsche Rijksleening
slechts een noteering van 68 pOt. kon behalen en de koers
van de 4 pCt. leening met 77 pCt. slechts zeer onbeteeke.
nend boven de 3 pCt. leening fungeert. Doch vooral op het
gebied der stedelijke leeningen komen dergelijke tegenstrij-
digheden veelvuldig voor. 4 pCt. Obligaties Frankf uit afMain
hebben korten tijd geleden een koers bereikt van 150 pCt. Thans wordt hiervoor weliswaar slechts 112 pCt. betaald, doch zelfs op dezen prijs is er nog een zeer groot verschil
op te merken met b.v. de door de stad Frankfurt gegaran.
deerde 3
4
pCt. Obligaties der Zoologischen Garten, die slechts
een prijs van 75 pOt. konden bedingen. 4 pCt. München
noteert
1071%
pCt., 4 pCt. Keulen 111 pCt., 4 pCt. Stuttgart
116 pCt., terwijl aan den anderen kant 4 pCt. Berlijn slechts
103 pOt., 4 pCt. Charlottenburg 98 pCt. en 4 pCt. Elberfeld
en Erfurt 93 pOt. kunnen bedingen.
Al deze koersverschillen zijn terug te voeren tot de meer-
dere of mindere animo, welke het buitenland voor de be-
trokken fondsen toont; alles tezamen is het een bewijs
voor de stelling, dat nog steeds deze onzekere factor in
aanmerking wordt genomen, om het koerspeil der ter beu.rze
verhandelde waarden te bepalen.
Te Pa r ij s en te L
o
n de n zijn de effectenmarkten
overwegend flauw gebleven. De disconto-verhooging in laatstgenoemde plaats heeft haar uitwerking niet gemist,
terwijl te Parijs de conferentie te San Remo een zware wolk
op den beurshandel heeft geworpen. Gebeurtenissen van
eenige beteekenis hebben zich hier echter niet voorgedaan.
Ook te N e w Y o r k was de stemming verre van opge-
wekt. Wel is de spoorwegstaking geen factor gebleken,
waardoor Wallstreet zich sterk heeft doen beïnvloeden, doch
een geringen invloed is hiervan toch ook wel uitgegaan. De
hoofdoorzaak van den kleineren handel en van de dalende
tendens is’ echter te vinden in de omstandigheden op de
geldmarkt. Men schijnt in de kringen der Federal Reserve
Banks zeer terughoudend te worden ten aanzien van het’
verstrekken van gelden ten behoeve der beurs, vooral, omdat de Regeering deze gelden’ter beschikking wenscht te houden
tot delging harer groots vlottende schuld. De door ons ont-
vangen koersen uit Wallstreet weerspiegelen deze stemming
niet ten volle, omdat er slechts een klein gedeelte in wordt
opgenomen van die waarden, die te New York den toon
aangeven; toch gaven ook die enkele soorten blijk van een gedrukte stemming. Enkele fondsen met een internationale
markt konden zich hieraan eenigszins onttrekken, zooals de
certificaten Koninklijke Petroleum Maatschappij, doch over
het geheel bleef de tendens’ gedrukt, al kon tegen het slot

28April 1920

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

373

der berichtsperiode een lichte verandering ten goede worden
geconstateerd.
T e o n z e n t daarentegen is het verloop der markt
voortdurend bij uitstek optimistisch geweest.. Dit gold niet
zoozeer voor de
staatsfondse.nnrarkt,
waarvan de inheemsche,
zoowel als de buitenlandsche soorten slechts geringe varia-
ties te aanschouwen hebben gegeven. Over het geheel waren
zelfs de noteeringen onzer Nederlandsche staatsschuld iets
lager, hetgeen wel voornamelijk in verband moet worden
gebracht met de hoogere noteering voor geld op prolongatie.
De buitenlandsche soorten hebben geen variaties van be-
teekenis te aanschouwen gegeven.

20
Apr. 23 Apr

Tels
& Co’s
Handel-Mij
– – . –
159
160
Gecons. Hou. Petroleum-Mij.
294
313
Ko’n. Petroleum-Mij…….
916′!,
931
11
s

Orion Petroleum-Mij:……
60/
4

61*12
Steaua Romans Petr.-Mij…
165 155
Amsterdam-Rubber-Mij…..
225′!
s

228
8
1
NederL-Rubber-Mij ……..
120/4
12014
Oost-Java-Rubber-Mij—–
369′!,
374
Deli-Maatschappij

——–
474
478
Medan-Tabak-Maatschap’pij.
258
1
1,
260
Sénembah-Maatschappij

-.
464
470
26 Apr.
Rizgof

164

+
5

315

-4—21
931

+
14’/
61
7
18 ± 1’15
159
7
/8 – 5’18
242’1 + 16
71
123 +2’I
384′!, +15
524 +50
275
1
12 +17
500 +36

20Apr. 23 Apr. 26 Apr.
Riizing

6

6/
Ned. W. Sch.

.

.
85
1
1,
85114

85

112
434

/o

,,

,,

1916
8214
81
1
11,
8211!

11
4

4

0
/0

,,

,,

,,

1916
73I51,,
72
72
1
1,

334
0
10

,,’

,,

,,

.
63
63
61
,
12

1 ‘h
3

0
10

,,
,,,,

.
53′
1
116
53
52’12
– 1
,
110
234
0
10 Cert. N. W. S
…..
46
‘4581
1

45
1
18
‘Ja
5

°Io
Oost-Indië 1916

. . . –
91
1
12
90
7
18
9018

‘Is
4

0
1
0
HongarijeGoud
10’18
10
1
1
9

4

0
1
Oostenr.Krone,nrente
6’/o
6
8
I
6’I
5

0
1
Rusland 1906

……
W14
14
1
12
14’14 4
1
/2 °/
o
lwangorod Dombr…
14
5
I8
13
12

2
1
18
4

0
10
Rusland Cons.

1880
12
15
1,9
12
1
12


,
/10
4

01
0
Rusl.
bij Hope
& Co.
l4’It,
13’14
13
– 11116
4

0
1
0
Servië1895

……..
19
19

434
010
China Goud 1898
..
56
7
18
56

– ‘/s
4

0
1
0
Japan1899

……..
54
54

4

0
10
Argentinië Buitenl..
49
1
1,
47

2
1
1s
5

0
1

Brazilië

1895
…….
54
52
51114

2’1
5

o/o

,,

1913
……
52
49%
50
—2

Van de locale afdeelingen stond de
suikernrkt
in het
centrum der belangstelling. De gunstige berichten hebben
zich vooitdu.rend verder doen hooren, in, die mate, dat zelfs
het eenigs-zins teleurstellende dividend van de Cultuur-
Maatschappij der Vorstenlanden geen enkelen druk, noch op
dit fonds, noch op de suikermarit in het algemeen, heeft
uitgeoefend. Men gaat dan ook ter beurze algemeen van de
overweging uit, dat cle maatstaf voor de beoordeeling van
suikerwaardeii niet moet worden gevonden in de dividenden
over het jaar 1919, doch in de vooruitzichten over het
loopende jaar. Er verluidde, dat niet alleen oogst’ 1920 voor
zeer looneucle prijzen wordt ve’rkocht, doch dat zelfs reeds biedingen zijn geaccepteerd, op de basis van de tegenwoor-clige verkoopprijzen, voor oogst 1921, zoodat de betrokken
ondernemingen in staat zouden zijn hun innerlijke positie
sterk te consolidecren en bovendien aanzienlijke dividenden
uit te keeren. Deze bespiegelingen hebben het publiek er toe
gebracht, ondanks de sterk verhoogde koersen, nog steeds
tot nieuwe aankoopen over te gaan, terwijl aan den anderen
kant slechts sporadisch tot winstneming wordt besloten.
Het zijn voorts niet alleen de hoofdsoorten, die van dezen
tendens hebben kunnen profiteeren, doch ook de gewoonlijk
,,,in{ler courant verhandeld wordende waarden hebben alle
een buitengewone koersverheffing kunnen ondergaan. Ook
hier was natuurlijk, weer sprake van fusie’s en overname
door andere maatschappijen, doch ook zonder deze tot nu
toe geheel onbevestigd gebleveil geruchten, was de stemming
van de suikermarkt onwrikbaar vast. Van de soorten, die
in de achter ons liggende dagen op ruime schaal werden ver-
handeld, terwijl zij anders tot de’ rubriek der ,,incourante waarden” behooren, moeten worden gerekend aandeelen
Kaliredjo, Poerworedjo, Bodjong, enz. Het slot gaf koersen
te aanschouwen, die slechts fractioneel onder de, hoogst be-
reikte bleven.

Riizing of
20Apr. 23 Apr. 26 Apr.
daling.
Amsterdamsche Bank

. .-
187
1
1
187514

+ ‘/
Ned.Handel-Mij.cer.t.v.aand.
236
7
1,
238
1
14
240
+
3
1
1,
Rotterd. Baukvereeniging.
.
144
7
18
144
7
18
144
1
1
9

Amst. Superfosfaatfabriek..
139
138
1
/
137
1
1,
– 1′!,
Van Berkel’s Patent
……
182
130


2
Insulinde Oliefabriek.

. . – .
236
1
/
231/
4

244
+
7!/g
Jurgens’ Yer. Fabr. pr.aand.
98
5
14
97
1
14
97
– 1 ‘/
Ned. Scheepsbouw-Mij. ….
145,
144
144
.- 1
Philips’ Gloeilampenfabriek
620
‘614
1
i14
– –
511
4

R.
S.
Stokvis
&
Zonen
….
641 641 641
Vereenigde Blikfabrieken.

137
8
14
137
8
1,

CompaniaMercantilArgent.
297
1
12
301
306’12
+
Cultuur-Mij. d. Vorstenland.
327
51
340
349′!,
+
21
1
18
Handelaver. Amsterdam
..
815
874’/s
887
+
72
HoIL Transatl. Randelsver.
104
102


2
Linde Teves
&
Stokvis
….
205 205

VanNierop&Co’s Handel-Mij
209
209
207′!,
– 1
1
1,

In zeer nauw verband met deze tendens op de suikermarkt
werden de aandeelen der
Indische crcdietinstellingeiz
tot
sterk verhoogde koersen uit de markt genomen. De leiding
in deze beweging werd genomen door aandeelen Koloniale
Bank, welke instelling dan ook een zeer overwegend belang
bij cle suikermarkt heeft. Doch ook aandeelen Nederlandsch-
Indische Handelsbank en aandeelen Nederlandsche Handel
Maatschappij hebben een stijgende richting gevolgd, al was
die dan ook niet zoo sterk gemarkeerd als bij aandeelen
Koloniale Bank. –
Van de overige Cultuurafdeelingen dienen hier te worden
gereleveerd
tabakswaarden,
die vooral tegen het einde der
berichtsperiode een zeer sterke verheffing te aanschouwen
hebben gegeven. Ter beurze werd dit in verband gebracht
met twee factoren; primo de vermoedelijke uitgifte van
nieuwe aandeelen ten behoeve der financiering van de
jongste fusie’s, secuncio het vooruitzicht op de voorjaars-
veilingen, ten opzichte waarvan men verwacht, dat vooral
van Ainsterdamsche zijde hooge prijzen besteed zullen wor-
den. Bij de geringe mate van het aanbod. behoeft het geen
verwondering te wekbon, dat de koersen, tengevolge van de
nivangrjke vraag, tientallen procenten tegelijk konden
n’ionteeren.
– Ook cle Rubberafcleeling was in gunstige conditie.. Omtrent
‘het hoofdfonds Amsterdam Rubber, verluidde, dat de aan-
deden thans binnenkort aan de beurs te Londen geïntro-
duceerd zullen worden, hetgeen hier ter plaatse eenige aan-
koopen ten gevolge had. Ook werkten de gegevens uit het
prospectus, uitgegeven ter gelegenheid van de uitgifte van

f
4.800.000 6 pCt. Converteerbare Obligaties dezer maat-
schappij, stimuleerend op den kooplust. Doch ook de overige
rubberaandeelen profiteerden van de algemeen gunstige
stemming, met name aancleelen Indische Rubber, Soerowi-
nangoen, Java Caoutchouc, enz..
– De
scheepvaartafdeeling is
zeer lusteboos geweest. Het
,?inde der staking is nl. samengevallen met de declaratie
van zeer teleurstellende di
j
videnden der Rotterdamsche Lloycl
en der Stoomvaart-Maatschappij ,,Nederland”. Niet alleen
deze fondsen, doch ook de overige, werden door deze omstan-
digheid zeer ten ongunste beïnvloed, zoodat de oplossing van
het confliot in cle havens ongemerkt voorbij ging. Alleen
enkele minder courante soorten, als Nievelt-G’oudriaan,
Stoomvaart-Mij. ,,De ‘Maas”, enz. konden zich goed hand-
haven en zelfs nog eenige procenten monteeren.

20 Apr. 23 Apr. 26 Apr.
Riïzing of
daling.
Holland-Amerika-Lijn


499
498’/
495’12

31I3′
11

,,

,,
gem.eig
493′!,
495
488’12
– 5
Holland-Gulf-Stoomv.-Mij
300
305

+ s
Roll.
Alg. Atl. Stoomv.-Mij
172
1
14
17214

Hollandsche Stoomboot-Mij
244
1
1,
240
211′!,

33*
Java-China-Japan-Lijn
361
360’12
361’13
+ ‘/,
Kon. Hollandsche Lloyd
203
8
14
185′!,
188’1,

15
§
Kon. Ned. Stoomb.-Mij.


240
240
1
12
242
+
2
Kon. Paketvaart-Mij.

.
257
1
12
250 243
—14
1
12
Maatschappij Zeevaart
– – –
393
384
385

8
Nederl. Scheepvaart-Unie.
307
1
12
293
1
12
286’I

21
Nievelt’ Goudriaan

……
655
669
1
12
665
+ 10
Rotterdamsche Lloyd ……
318 291
287’1
+30
8
14
Stoomv.-Mij.,,Hiulegersberg”
360 365

,,Nederland”
– –
376
8
I
357
1
/,
350
1
13

26
1
1,
,,Noordzee”

– –
14814
147
146′!4

2
1
I
,,Oostzee”…..

369’/,
309
299
– 7041

* Ex.
div. 30
0/• – § Ex.
div. 18
0/0. –
j

Ex.
div. 50
0/o.

De
petroleummarict.
was zeer optimistisch ‘voor aandeelen
Geconsolideerde Hollandsche Petroleum Maatschappij, waar-
in groote aankoopen werden geëffectueerd, zoowel voor reke-
ning der plaatselijke speculatje als voor die van goedgeïn-
formeerde personen. Herhaaldelijk loopen met betrekking
tot dit fonds allerlei geruchten omtrent dividend- en
,,bonus”-uitkeeringen; tot nu, toe is een eenigszins betrouw

baar bericht hieromtrent niet verschenen.

11374

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1920

• Aandeelen Koninklijke Petroleum Maatschappij bleven
vrijwel onveranderd, doch met een zeer vasten •grondtoon.
Aandeelen Orion met een neiging tot stijging, doch zonder
veel variatie.
De
Anserikaanschc
markt bleef in aansluiting a
J
am
Wallstreet gedrukt van toon zonder omzetten van beteekenis.
De kbersen tegen het slot geven alle verminderingen te
aanschouwen.

20 Apr. 23 Apr. 26 tpr.
R1ngof

American Car &Foundry.. 153

151
1
1, –

– 112
Auaconda Copper ……..136

134

132h – 3
1
12
Un. States Steel Corp…..1131/
2
111
1
1,
10818

5
1
I’
Atchisou– Topeka ……..9O/ie 898/4 90116 —
Southern Pacific
……..104’/s
103112
10114 – 2
8
18
Union Pacific ………….1291/, 126’12 129 – ‘/i
Int.Merc.Marine afgest…..41’/8

41
8
1

40112 – 1
8
18
prefe. 1641

164

163

– 1718

De
geldirnarkt is
in .vei-band met de zeer omvangrijke aan-
koopen veel stroever geworden; in sommige gevallen zijn
reeds prolongat.ieposten aangezegd. De noteering voor geld
op prolongatie stelde zich op 5 pCt.

GOEDERENHANDEL

GRANEN,

27 April 1920.

De oogstberichten uit NoordAmerika zijn nog steeds minder gunstig, en men verwacht niet, (lat de stand per
1 Mei door het Laudbouwbureau te Washington gunstigei
zal worden opgegeven dan per 1 April, integendeel, een
achteruitgang acht men waarschijnlijk. Bovendien schijnt-
het weder voor den uitzaai van zcimertarwe niet gunstig
geweest te zijn. In Europa klaagt men, vooral in Engeland
en in Frankrijk over te veel neerslag; overigens zijn de
berichten betrekkelijk gunstig.
De vraag naar tarwe blijft ongekend groot. De -versche-
pingen van Argentinië alleen waren in de afgeloopen week zoo groot als normale wereldverschepingen. en- terwijl dit
aan de eeno zijde den indruk zou vestigen, dat Europa meer
kocht diui de behoefte was, zoodat vooral texigevolge van de
stijgende prijzen men genegen zou zijn af te houden, worden
aan den anderen kant, juist door deze groote cijfers de.
consumptielanden nog meer tot koopen geprikkeld, omdat,.
indien deze verschepingn nog eenigen tijd zoo doorgaan
een uitvoerverbod van La Plata onvermijdelijk is. De prijzen.
zijn in de afgeloopen week wederom geweldig gestegen, zoo?
wel in Zuid. als in Noord-Amerika. in Noord.Amerika vond
tijdelijk eene reactie plaats, die evenwel spoedig wederom
werd ingehaald. . –
Ook voor Noord-Amerikaansche rog.ge is veel vraag ..tot
stijgeuden prijs.

Nu het broodgraan zoo in prijs is gestegen, is ook de
vraag voor gerst vermeerderd, waarschijnlijk voor hetzelfde
doel, tengevolge waarvan ook daarvoor de prijzen aanimer-
kelijk gestegen zijn.
Het weder is in de Vereenigde Staten niet gunstig ge.
weest voor den uitzaai van maïs. Van dit artikel zijn de
prijzen, scherp gestegen; eenigszins in mindere mate ook
wederom in Argentinië, niettegenstaande de vooruitzichten van den .nieuwen oogst uitstekend zijn. De schattingen van
de voor uitvoer beschikbare hoeveelheid loopen van 6 tot
7
millioen tons, terwijl er toch op z’n minst genomen nog
een millioen ton van den ouden- oogst aanwezig is. Andere
landen komen nog steeds niet in aanmerking voor den
export van mais, ofschoon er eenige mogelijkheid bestaat,
dat er later maïs van den Donau zal loskomen. De berichten
betreffende cle kwaliteit van deze mais zijn evenwel niet
gunstig.

De verschepingen van La Plata-maïs waren ruim, doch
deze verschepingen omvatten bijna uitsluitend de oude
inkoopen van de Engelsche Regeering. Deze gaat voort
stoomende mais voor 70/- te verkoopen, hetgeen ver onder
de iuvoer-pariteit is. Aangezien de Regeeri.ng evenwel van
nu af aan weinig of niets meer zal verschepen, zijn de ver-
koopers voor verdere af ladingen schaarsch geworden en zijn
ook in Engeland de prijzen voor later levering aanmerkelijk
hooger. Toch onthouden de La Plata-exporteurs zich nog
steeds van ‘offerten niettegenstaande de gemakkelijke vrach-tenmarkt.
Lijuzaad had wederom een onregelmatig verloop; Noord-
Amerika toont weinig belangstelling. Tengevolge van de
stakingen aldaar hoopen de voorraden zich in de zeehavens
op. De prijzen verbeterden in Engeland aanmerkelijk, doch
blijven nog steeds onder import-pariteit, temeer daar in
Argentinië de prijzen wederom stegen.

N e d e r 1 a n d. De Nederlandsche Regeering maakt be-
tend, dat vanaf 15 Augustus de invoer van tarwe en vanaf
15 September de invoer van meel vrij is. Natuurlijk betee–
kent di.t niet, dat de Regeering zichzelf geheel zal onttrekken
aan de voorziening van broodgraan, maar •men neemt aan,
dat naast het meel, dat door de Regeeri.nig verstrekt wordt,
er nog vraag zal zijn voor ‘Vrij meel. Niettegenstaande de
verhoogde prijzen van tarwe zal de Regeering waarschijnlijk
voorloopig de prijzen van bloem kunnen handhaven. Verdere
inkoopen van tarwe vonden wederom niet plaats.
De stemming van maïs is aanmerkelijk vaster gewôrden
daar er zoo goed als geen maïs naar onze havens verscheept wordt. De oude voorraden. beginnen gaandeweg te vermin-deren, ofschoon bij de hoogere prijzen de consuniptie even-
eens afneemt. Zoowel iu ta.rwe als in rogge én maïs kwamen
belangrijke zaken tot stand voor Duitsche rekening, tewijl
ook gerst aanmerkelijk in prijs is gestegen. De stemming.
voor lijnzaad is vaster; een enkele partij werd verhandeld
voor April/Mei en Mei/Juni af lading c.i.f. Antwerpen. De

Noteeringen.

Chicago
Buenos Aures

Data
Tar,oe
MaTs
Haver
Tarwe Maîs
Lljnzaad
New York
Mei
Mei
Mei
Mei
Mei

24Apr.’20 313
173
98
1
/
24,30
10,55
28,45
17

,,

’20 312
169/8
96.
21,65
10,45
28,-
24Apr.’19 226
167’14
7018 10,55
5,35 19,55
24Apr.’18 220
127
8
18
84″14
11,95
5,40 23,40
24Apr.’17
24081s

144
66
8
18
15,40
10,25
23,20
20Juli’14

82

‘)
561Is
1)

3611,
1)

9,408)
5,38
8
)
13,708)

1)

per Dec.

2)
per Sept.

Locoprijzen te RotterdamfAmsterdarn.

s
voren.
26 April
19 April
26April
1920
1920
1919

Tarwe (Plata 78 K.G.)
0
38,-
36,75

Rogge (No. 2 Western)
1)

29.75
28,-

Mais (La Plata)

……
8
)
410,–
375,-

Gerst (48 Ib. feeding)
.
.2)
485,–
460,-

Haver(38 lb. white cl.).

1)

21,50
21,50
Lijnkoeken (Noord-Ameri-
ka van La Plata.zaad)
8
)
205,-
220,-

Lijnzaad (ta Plata) ….
)
860,-
855,-

‘)
p. 100 K.G.

‘) p. 2000
K.G.

‘)
p. 1000 K.G.
4)

per
1960 K.G.

AANVOEREN in tons van 1000 K.G.


Rotterdam
‘Amsterdam

Totaal
Artikelen.
19-24April
Sedert
Overeenk.
19-24Aprll
Sedert
Overeen1.

1920
1 Jan. 1920.
tijdvak 1919
1920
1 Jan. 1920
tijdvak 1919
1920 1919

4.730
110.595
148.926′
8.160
.
38.031
5.970
148.626
154.896

4.136


8.690

12.826

2.500




2.500

Tarwe ………………

92.740
15.355
459
18.924

111.664
15.355

Rogge ………………-
Boekweit

…………..-

.
4.745
23.290


120
3.450
4.865 26.740
Haver

…………….
1.478
15.528 103.862



15.528
103.862

Mais

………………-
Gerst

………………224


6.170

131
2.424


8.594

Lijnzaad …………….

100

..

20.858
4.120

1.406

22.264
4.120
Lijnkoek ……………
Tarwemeel …………
.–
5.779
142.324


37.435
5.779
179.759
Andere meelsoorten

3.198
100.158


100
1.366 3.298 101.524

28 April 1920

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

375

aarzelende stemming van de oliemarkt is evenwel oorzaak
dat deze verbetering in ljnzaad niet zoo ver ging, dat ook
de La Plata-exporteurs zaken konden afsluiten.
Voor lijnkoeken blijft de vraag gering, tot ongeveer ouver-anderde prijzen.

SUIKER.

NOTEERINGEN.

Amster-

Londen

Nee, York
dom per

Wh,ie loco

Amer. Gra-

96pCi.
Dala

loopende

IeS

f.o.b. per

nulaled c. ij.

Ceniri-
maand No. /

Juni

April/Mei

fugals
Aug

Sh.

Sh.

Sh.

Sh.

23Apr.’20f – 841-

1)
115/-

11116/- 19,56
16 ,, ’20 ,, – 841-

8513

7716

18,93
23 Apr. ’19 ,, – 6419

30/-

291-

7,28
23Apr.’18 ,, – 64/9

5,92
21 Juli ’14 ,,1118I 181-

3,26

‘)
851-
11
901-.

Ook deze week bleef de A m e r i k a a n s c h e markt zee
vast gestemd en .beheerschte •de overige ‘werelctma’rkten. De
rij zing is echter tot stilstand gekomen en bleef de notee-
ring voor spot centrifugals op 19,56 cents gehandhaafd.
Nadat nog het een en ander in Javasuiker voor Amerika
gecontracteerd was, toonden koopers zich meer gereser-
veerd en zullen hunne groote inkoopen eerst willen ver-
werkoi alvorens opnieuw in te koopen, waartoe zij echter
t.z.t. toch zullen moeten overgaan. De noteeringen voor
termijn-levering sloten als volgt: Mei 18,10, Juli 18,30,
September 18,45 cents, terwijl Cubasuiker April/Mei tot
18,50 3. 19,- cents c.&f. verkocht werd.
Op J a v a zijn de prijzen, sedert het laatst
f
54,- f.o.b.
voor Superieur prompte afscheep betaald werd, eenigszins
teruggeloopen. ])e af scheep over Maart bedraagt 38.300 ton
tegen 129.000 ton in 1919. De totale exporten vanaf 1 April
t/m. uit. Februari bedragen volgens de Handelsvereeniging
te Batavia:

in ton naar:

1Apr.’19 1Apr.’18 1Apr.’17
29 Febr.’20 28 Pebr.’19 28 Febr.’18

Holland en Holland f.
0.

21.624

tons
Engeland …………121.245

132.782

312.657
Frankrijk ………….48.38

29.705

34.429
België …………..
50


Noorwegen ……….50.955

27.311

19.754
Zweden …………..14.755


Denemarken……….2.408


Zwitserland ……….

6.635


Spanje …………..7.020


Italië …………….46.692

2.950


Griekenland ……….8.371

5.245

8
.0
00
Roemenië …………3.984


Turkije …………..23.694


Rusland (Finland) ….

1.437


Vladivostok

3.002


Snez …………….10.822

29.332

18.209
Port-Said en f.o. ….

53.940

17.314

12.197
Amerika (AtI havens)

7.542


San Francisco

10
Vancouver …………3.000

17.933


Argentinië

5.284


Singapore …………

62.844

163.392

160.447
China…………….3.581

26.083

2.311
Hongkong …………179.996

299.297

146.121
Japan …………..254.925

423.154

79.760
Formosa ………….6.511


Britsch-Indië ……..325.950

337.198

332.778
Australië …………73.144

22.465


Siam …………….155

1.638

21.372
Diverse havens

3433

100

104

Totaal …. 1.328.934 1.558.962 -1.148.149 tons

1-her te lande werden ook verschillende partijen witte
Jarvssuiker aîlading JuliJSeptember tot oploopende prijzen
verhandeld. Het laatst werd
f
95,- per 100 kilo c.i.f. Hol-
land voor Juli/Augustus verscheping betaald; doch hield
tengevolge der hooge prjzn, welke Amerika aanlegt, het
aanbod naar Nederland op.
In E n ge 1 and verhoogde de Royal Commission den
•prjs voor vrije Granulated •tot 150/- per cwt., terwijl inclu-
sief de
1y4
pCt. disconto de engrosprjs voor den kleinhan-del van Cubes werd gebracht op sh. 841- en van Granulated
op sh. 80/-. Witte Javasuiker spot werd 1431- genoteerd en
Juli/September afscheep tot 851- 3. 901- f.o.b. American

Granulated werd tot 146/- spot aangeboden, terwijl Mei-
levering tot sh. 115/-
11
116/- c.i.f. Londen verkocht werd.
In D u i t s c h 1 a n d bleven de toestanden onveranderd
en zou in het gunstigste geval volgens F. 0. Licht een op-
brengst van ongeveer 1 miflioen ton ruwsuiker te verkrijgen,
zijn, welke echter nog lang niet toereikend is ter ‘voldoening
aan de bi.nnenlandsche behoefte. De zichtbare voorraden zijn
volgens dezelfde bron

1920

1919

‘ 1918

Duitschland 1 Sept.
i)
217.798

290.278

322.991 tons

Oostenrijk

1
,,

1)
230.000*

200.000* 250.000*
Frankrijk

1
,,

‘)

7.891

10.416

26.680
Nederland 15 Maart . –

72.125

71.679

122.159
België

1 Sept.
1)

28.000

42.000

51.000

ngeland 31 Maart .. 292.942

313.223

212.934

Totaal Europa 848.756

927.596

985.764 ton

V. S. v. N. A. 18Maart.. 111.808

76.308

41.556

Cubahavens 13
,,
.. 461.999

584.670

728.706

Totaal ……1.422.563 1.588.574 1.756.026 tons

‘) ‘19118117. * Raming.

KATOEN.

Noteeringen voor Loco-Katoen.

(Middling Uplands).

26
Apr.20
19 Apr.’2012Apr.
2026
Apr.

19
1
26
Apr.18

New York voor

Middling

..
42,- c
42,70e
43,- c
29,50 e 28,15 c
New Orleans voor Middling
41.25e
41,75e
41,50e
27,63e
30,50e
Liverpool voor
Middling ….
26,70d
28,18d
28,87’d
18,53 dl)

22,30d
1,)
Noteering van’ 25 April 1919.
Ontvangsten in, en uitvoeren van Amerikaansche havens.
(In duizendtallen balen.)

1
Aug.19
1
Ooereenkomsllge perioden
lol
23April’20 1918-1919
1
1917-1918

3854 2987 3082
2756
1860 2431
2731
1757
1805

2719
‘2011
1370

Voorraden
in
duizendtallen

1
23 April’20
25 April19
23April18

Anierik. havens ……….
1224 1262
1441
Binnenland …………..
1116
1391 1111
New York

.

84
164
.

1
437
423
New Orleans ………….
Liverpool
554
386

Marktberieht van de Heeren Sir Jacob Behreus & Sons;

Manchester, d.d. 7 April 1920.

De markten van Amerikaansche katoen zijn j.l. Maandag en Dinsdsg sterk gestegen, zoowel door de minder gunstige
oogstberiehten als ook door den beteren sterlingkoers. In de
meeste katoendistricten is het weder koud en nat, terwijl
planters zeer klagen over de schaarsehte aan werkkrachten.
Het begin van den oogst is dan ook niet gunstig. Over de
Egyptische oogst is geen nieuws te vermelden. Liverpool
opende van morgen met een stijging van 12-15 punten voor
oude oogst en 28-32 punten voor de latere maanden.
Tengevolge van de Paaschvacantie is er sedert ons laatste
rapport vrijwelniets gedaan en ook thans schijnt de vraag nog zeer onbelangrijk. De meeste koopers hebben hunne
directe behoeften gedekt en de meeste overzeesche markten
wachten nu liever de verdere loop van de markt af. Prijzen
zijn echter niet lager en spinners zijn over het algemeen
zoo goed met orders bezet, dat zij wel wat kunnen wachten.
Op de meeste continentale markten zijn de steeds dalende
koersen een groote hinderpaal en de prijzen der inlandsche
spinnerijen dikwijls lager.
Over de doekmarkt is na de vacantiedagen nog weinig te’ vermelden. Tengevolge van de sluiting van Liverpool
varen de meeste fabrikanten huiverig om te noteeren, ter-
wijl er ook niet veel aanvragen aan de markt zijn. Van de
Oostersche markten hoort men nog het meeste van de Straits,

Ontvangsten Gulf-Havens..

,,

Atlant. Havens -Uitvoer naar Gr. Brittannië

,,

,,

‘t Vasteland.
Japan ete…

376

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1920

terwijl Indië, specÏaal Calcutta, weinig koopt in de hooi
later beter terecht te kunnen. De loonkwestie blijft nog een
groote hinderpaal en de onderhandelingen hierover zijn nog
weinig verder gekomen.
31Maart 7April

31Maart 7April

Good middi. Texas 29,63 30,24 T.T.opindië .. .. 214

214
1
14
F.G.F. Sakellaridis 83,00 86,00 T.T.opllongkong 4111 4/11
G.F. No. 1 Oomra 17,35 17,60 T.T.opShanghai 714

711

KOFFIE.

(Mededeeling van de Makelaars G. Duuring & Zoon, Kolff & Witkamp enLeonard Jacobson & Zonen).-

Noteeringen en voorraden.

2

D
a
t
a
Rio
Santos
Wlaselkoera

1

No.4

Voorraad

Prijs
No.7
Voorraad
P1ij*

17 April 1920
311.000
1
10.750
2.706.000
1


16’1
10

1920
317.000
1
10.350
2.836.000
1

3
)


16
7
/t
3

1920
329.000
1

)
2.990.000

1

4)
9
17 April 1919
8)

)
8)

1
8)

Ontvangsten.

Rio

Santo,
Data

A.fgdoopen

Sedert

Afgdoopen

Sedert /

week

1 Juli

week

t Juli

17 April1920….

55.000

2.046.000

27.000

3.744.000
17 April 1919 . . . – 34.000 1.392.000 j06000 6.317.000

‘) Feestdag.
1) Nominaal 15.000 tot 14.000.
8)
Nominaal 15.200 tot 14.200.
4)
Nominaal 15.600 tot 14.500.

) Niet genoteerd.

-.

HUIDEN.

Bericht van de firma Grisar & Co.
Het blijft op alle huidenmarkten zeer rustig en er is
it
het algemeen van kooplust geen sprake. Er worden slechts
zeer kleine zaken afgesloten in het voordeel van koopers.
Verkoopers zijn tot concessies -bereid, doch aangezien
1
weinig vertrouwen bestaat, is het moeilijk te bepalen, ho’e
groot die concessies moeten zijn.
Ook van ee Rotterdamsche markt is niets te

vermelden.
Nu het vooruitzicht bestaat, dat de volgende week de werk-
staking opgeheven wordt en de vaart wederom zal beginnen,.
is het vertrouwen gewettigd, dat men zich veer meer zal
interesseeren voor de aanwezige huiden te Rotterdam, diE.
– geen aandacht trokken, aangezien toch niet verladen kon
worden.
Inlandsche huiden: zijn eveneens zeer kalm en
flauw. In Duitschland liepen cle veilingen zonder resultaat
af, niettegenstaande er toch -koopers waren voor ca.

Mk. 20.—, hetgeen een pariteit aantoont met de markt-
waarde hier te lande. De houders in Duitschla.nd schijnen
echter niet geneigd -te zijn tot die prijzen af te geven en
zij houden te weinig rekening er mede, dat bij de record-
prijzen van 32/33 Mark, de waarde van de Mark 2.60 was,
tegen thans circa 4.50.
K a 1f s v ei le
0:
blijven absoluut verlaten. Amerika
aanzienlijk lager.
24 April 1920.

COPRA.

Er is meer attentie voor het artikel; zoowel in loco als
op aflading ging een en ander om.

De noteeringen zijn heden:

-vorige week
Java f.m.s., loco ……….
f
63.-

f
Ivlixed,

.. ……….

..61.-

,, 61.-
Java f.m.s., April/Juni afi.. ,, 64
1
12

64.-
1 ixed

,,

,,

62.-
Straits f.m.s.,

,,

,, 63.-

62′!,
27 April 1920.

METALEN.

Loco-Noteeringen te Londen:

Data
Ijzer
Clep.
No.3
Koper
dd

tanar
Tin Lood
Zink

26 Apr. 1920..
oom.
103.716
347.-/-.
40.101-
49../-
19

,,

1920..
oom.
102.12:6
345.51-
37.-/-
46.101-
29Apr. 1919..
oom.
76151-
226.-/-.
24.51-
35.101-
26Apr. 1918.

nom.
110.-/-
350.-/-
30.101-
52.-/-,
20 Juli

1914..
5114
81.-/-
145.151-
19.-!-
21.101-

RUBBER.

De prijs van het artikel was in de afgeloopen week weder
lager.
Waar op het oogenblik de vraag van de fabrikanten
uiterst gering is, doen verschillende algemeene economische
factoren hun invloed meer dan anders gelden. In dit op-
zicht zijn de verhooging van het disconto in Engeland op
7
O/,
zoowel als de ongunstige stand der verschilende Euro-
peesche valuta’s zeer zeker geen gunstige factoren.
De noteerin gen zijn:

einde vorige week

Prima crêpe loco ……….2/1
8
/4

…………2j2

Smoked sheets loco ……….2/1
1
/,

………… 2/21/
4

Prima crêpe Mei/Juni ……
2/2’14 ………….
2/2
1
/,
Juli/December

2138/
4

…………2/4

Hard cure fine Para ……..2/2
1
/,

…………2/3

VERKEERS WEZEN.

SCHEEPVAART.

GRAAN.

Data
Petra-
grad
Londen/
R’dam

1
Odessa
Rotte,-
dam

1

Ad. KUSt
1

Ve,. Staten
San Lorenzo

I

1
Rotte,-
Bri.,tol

Rotte,-
Enge-

1
1

dam
Kanaal
dom
land

19124 April 1920
– –

2)1016
120/-
2
11216
12117

,,

1920

1

1116
1401-
2
112/6
21126 April 1919
– –

1
211-
‘)816
25216
6216
22127 April 1918



501-

2001-
Juli

1914
11 cl.
713
11111
1
/4
llllllá
121-
121-

KOLEN.

Data


Cardif
Oosik.
Engdand

Bo,- decux

.
Genua
Port

Sald
Plato
1
Rotte,-
Gothen-
burg
Rlvier[“°”

19124 Apr. 1920
401-
651- 751-
8819
– – –
12117

,,

1920
4319

751-


21126 Apr. 1919
‘)281-
4716
451-
f
10,-

Kr.52
22127 Apr. 1918
691-
10113
– –
1201-


Juli 1914
Ir. 7,—
71-
713
1416
312

41-

DIVERSEN.

Bombap
Bi,ma
Vladipo-
Chili

Dals
West
Europa
West
Europa
,tock
West
West

Europa

(d. w.)
(rijst)
Europa
(salpeter)

19124 April

1920….
110
1
1

140/-

1301-
12117

,,

1920..
..

1401-


21126 April

1919..
..
761-
751-


22127 April

1918..
..
2751- 5001-

1851-
Juli

1914..
..
1416
1618
251-
2213

2) Per ton stukgoed. ‘) Voor Britsche schepen.

Graan Feirogracl per guarter van 496 ISa. zwaar, Odessa per unit, Ver. Staten
per guarter van 480 IS,. zwaar..
Overige nOteeringeI per ton van 1015
X.G.

RIJN VAART.

Week van 19 tot 26 April 1920. –
Er werd in de afgeloopen week wederom meer gewerkt
dan in de voorafgaande week. Toch werd er niet veel
scheepsruimte. aangenomen. Voor de weinige schepen, die
uit -de markt genomen werden, werd een huur van 6 cents
per -ton per dag betaald. Om in Antwerpen te gaan laden
bedroeg de scheepshuur 35 centimes per ton per dag.
Het sleeploon van Rotterdam/Dordrecht naar – de Ruhr-
havens werd genoteerd met ongeveer het 115/120-cents-
tarief.
-De verlading van exportkolen in de Ruhrhavens naat
Rotterdam nam toe en werd gemiddeld 516000 tons per dag
verladen.
Ook de verladingen naar den Boven-Rijn gingen iets
vlot-ter. De scheepshuren bedroegen 65 tot 70 pf. per ton
per dag, terwijl het sleeploon met Mk. 21.— tot Mk. 23.-
per ton genoteerd werd en het sleeploon van Maanheim naar
Straatehurg met Mk. 35.— tot Mk. 37.— per ton.
De waterstand werd gunstiger; Cauber Pegel wees einde
der week Meter 2.30. Ook op het riviervak tusschen Mann-
heim en Straatsburg schijnt thans -verbetering gebracht te
worden; de minste vaardiepte bedroeg in de afgeloopen
week Meter 2.10.

Auteur