Ga direct naar de content

Jrg. 49, editie 2468

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 2 1964

Blz.

,
Blz.

Mediterrane migranten,
door A. E. Vis ………
1095
Dodelijke consequentie?,
door R. Fentener van

De arbetdsschaarste als knelpunt voor
1965, door
Vlissingen, psychiater

…………………

1105

Drs. H. J..M. van

Veithoven

……………
1096
ingezonden

stuk:


Europese barometer op storm,
door Drs. E. H.
Het bestuursprobleem van de Amsterdamse ag-
van der Beugel, met een naschrift vn Dr. E.
glomeratie,
door Prof Dr. G. Th J. Delfgaauw
1100
W.

Meier

………………………..
1107

Economische Zaken machtiger dan Wemelsfelder
B o e k
b
e s
p
r e k
i
n g:
denkt?, door Drs. B. de Vries en Drs. C. A. M.

Traffic in Towns,
bespr. door Drs. R. Bakker…
1109
Busch

……………………………..
1102
Recente publikaties

…………………….
1111

Invasie in onze ,,privacy”

……………….
1104
Geld-en kapitaalmarkt,
doirDr. C.D.Jongman..
1112

E.-S.B. 2-12-1.964

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

1095

2

Mediter.rane migranten –

De ‘overspannen situatie op de rbéidsmarkt van vele

ken en Joegoslaven sluiteninet 1.400 personen de rij van

landen in West-Europa heeft al gedurende een aantaljaren

in totaal 11.000 man die uit deze gebieden dor Nederland.

ertoe geleid, dat voor een belangrijk gedeelte in de tekorten

in 1963 werden aangetrokken.

moest worden voorzien door het aantrekken vari buiten-

Van de procentuele verdeling naar werkland neemt Zwit-

landse arbeidskrachten. Loonverschillen van enige bete-

serland ongetwijfeld de merkwaardigste positie in: 37,5

kenis leveren meestal nog wel een zekere ontspanning op

pCt. van 4e Meditrrane migranten is in dit land onder-

door het weglokken van arbeiders uit de grensstreken en

gebracht. Hiervan vormen de Italianen de overgrote meer-

het aantrekkelijk maken van het dagelijkse of wekelijkse

derheid, hetgeen gezien de afstand woonland-werkland niet

pendelen, door het geven van reistijd- en andere ver-

zo heel verwonderlijk is.

zachtende premies.

Ter aanvulling van de jepubliceerde cijfers is in de laatste

Zo gauw dit reservoir is uitgeput moet men de blik

kolom ian de tabel weergegeven het aandeel van het totaal

– verder Europawaarts richten en na de mogelijkheid tot

van deze buitenlandse arbeiders per land uitgedrukt in een

toeristisch ontspannen aan de kusten van de Middellandse

percentage van de in dat land werkzame.beroepsbevolking

Zee, werd dit gebied snel ontdekt als een’ potentiële leve-

in 1962. Hoewel het aantrekkelijk zou lijken deze totalen

rancier van de factor arbeid. Na Italië kwam al spoedig

te betrekken op de in elk land werkzame mannelijke be-

– Spanje in zwang om arbeiders naar noordelijker gewesten

roepsbevolking daar de meeste buitenlandse arbeids-

uit te zenden en even later waren het, Portugal, Grieken-

krachten mannen zullen zijn, zou dit tot een niet geheel

Mediterrane arbeidskrachten, tjdeljjke en permanente vestiging, in 1963
(x
1.000)

Ul
t-
.
werkzaam in:
Italië
Spanje
Portugal
Griekenland Turkije
,
Joegoslavië
Totaal
Percentage
Totaal in pCi. van dc
werkzame beroeps-
bev. (1962)

2,6
5,4
0,3
1.6
0,7
0,4
11,0
1,3

0,24
3,9 7,3
0,3
3,6 ,,
5,8

20,9 2,4 0,58
21,1
144,9
27,!


2,0
195,1
22,7
0,99

Nederland

…………………

134,9 51,7
0,2 58,0
27,9
19,4
292,!
34,0
1,14

België

…………………….
Frankrijk

……………..

283,2
38,2




321,4
37,5 11,72
West-Duitsland

………….
Zwitserland

……………..
ver. Koninkrijk

………….
6,6 9,3
1,!
0,6

0,5
18,1
2,1
0,07
452,3


256,8
29.0
63,8 34,4
22,3 858,6
100,0

T6taal

…………………
Percentage

……………52,7
29,9
3,4
7 ,4
4,0
2,6
100,0

land en Turkije die in deze, groep opgenomen konden

worden. Joegoslavië als enig ,,gordijnland” valt in dit op-

zicht wat uit de toon,’hoewel de Middellandse Zee ook

voor dit land een grers vormt.

Het Internationaal Katholiek .Migratie Comité hêeft

over 1963 door middel van enquêtes bij een aantal landen

een cijfermatig inzicht kunnen krijgen van de migratie-

beweging Zuid-Noord
1).
Zoals uit de tabel blijkt is Italië

de grootste bron van arbeidskrachten met ruim 50 pCt.,

vervolgens Spanje met 30 pCt. en de overige landen delen

– de resterende 20 pCt. op. Wat ons land betreft, krijgt men

nu eens een indruk van hèt aantal Zuideuropeanen dat

hier werkzaam is, verdeeld naar land van herkomst. Spanje

neemt globaal de helft voor zijn rekening, Italië ongeveer
25 pCt. en dan Griekenland met 15 pCt. Portugezen, Tur-

1)
Gepubliceerd in ,,Europese Gemeenschap”, oktober 1964.

juiste vergelijkingsbasis leiden. Immers, in een land als bïjv.

Zwitserland zal een aânzienlijk deel van de geïmporteerde

arbeid in de horeca-sector werkzaam zijn en juist hier-

onder zullen zich ‘eel vrouwelijke krachten bevinden.

Nederland heeft t.o.v. de werkzame beroepsbevolking

een bepaald laag percentage Zuideuropese arbeiders op-

genomen. Hoe zuidelijker men kmt – uiteraard – hoe

meer het ,,vreemde’ aandeel toeneemt. De geïsoleerde

positie van het Verenigd Koninkrijk en de strenge toe-

latingseisen voor vreemde arbeidskrachten zullen aan het
zeer kleine percentage in de werkzame beroepsbevolking
zeker niet vreemd zijn. Ten slotte Zwitserland waar meer

dan
1/9
van de beroepsbevolking uit Italianen en Span-

jaarden bestaat: de toerist die deze zomer zijn vakantie

in dit bergenland heeft doorgebracht zal dit stellig ook wel

opgevallen zijn.
Rotterdam.

.

A. E.
vis.

De arbeidssehaarste als knelpunt voor 1965

De discussie rondom de inhoud van het vijfde half-

jaarlijkse S.-E.R.-rapport en de vermoedelijke uit-

komst van de tegenstelling tussen de werkgevers en

kroonleden enerzijds en de werknemersleden ander-

zijds geven mij aanleiding tot het maken van een aan-

tal kanttekeningen. Daarbij ligt het niet in mijn bedoe-

ling het vraagstuk in zijn totaliteit te analyseren. Hier
zal slechts met de vinger gewezen worden op een ze-

kere mate van ondeugdelijkheid in de gebezigde argu-

menten pro en contra een ,,normale” loonsverhoging
en op enkele problemen van praktische aard rondom

de loonontwikkeling.

Het behoeft verduidelijking als allerwegen wordt ge-

steld dat Nederland met alle het ten dienste staande

middelen moet streven naar ‘herstel van het betalings-
halansevenwicht. Zowel van binnenuit als van buiten-

af wordt er op onze volkshuishouding druk uitgeoefnd

om dit evenwicht voor het lopende en het komende

jaar centraal te stellen. In volgorde van prioriteiten

menen wij als de onmiddellijk daarop volgende doel-

stelling het stabiliseren van het prijsniveau te mogen

beluisteren, terwijl er daarnaast een levendig verlangen

be.staat naar rust op de arbeidsmarkt.

Wij stellen thans het meeste belang in het loonbe-

leid, dat naast het prijsbeleid – als instrument bij

uitstek wordt gébezigd om de zoëven genoemde doel-

stellingen te verwezenlijken. Van andere iiistrumenten

zoals de gebruikelijke monetaire en fiscale maatrege-

len, die naast het hanteren van loonpolitieke maatre-

gelen hun secundaire bijdragen tot evenwichtsherstel

kunnen leveren, zal hier worden afgezien. Het vraag-

stuk dat ons in concreto bezig houdt, luidt dati: is

de situatie waarin wij thans in Nederland verkeren wel
zodanig, dat een loonbeheersing, en rekening houdend

met een tamelijk stringent prijsbeleid, als het geschiktse

middel kan worden aangemerkt om het gewenste ex-
terne evenwicht te bereiken, alsmede de stabilisering

van het prijsniveau en de noodzakelijke rust op de ar-

beidsmarkt.

Nu wij het vraagstuk in deze vorm gegoten hebben

dienen wij allereerst een inzicht te verwerven in de hui-

dige situatie. Daarvoor is het dienstig de gebeurtenis-

sen terzake van 1963 in het kort te recapituleren. Het

inmiddels als structureel te erkennen probleem van de

arbeids’schaarste kreeg in de maanden juli en augustus

van dat jaar een explosief karakter in die zin, dat bui-

tn-rechtelijke toestanden op het loongebied de geor-

dende ontwikkeling dreigden te overspoelen. De lonen

stegen in verschillende bedrijfstakken in veel plaatsen

in ons land ver boven hetgeen wettelijk toelaatbaar

vvas. –

Het uit sociaal oogpunt ongewenste en onaan-

vaardbare verschijnsel der koppelbazen nam schrjkba-

rend toe. De maatschappelijke sociaal-economische or-

dening werd daarmee in niet geringe mate gefrus-

treerd. Dat is ook in brede kringen erkend, getuige de

maatregelen die door het georganiseerde bedrijfsleven.

met name in de metaalindustrie, zijn genomen om aan

deze toestand een einde te maken
1).
Dat de vakbeweging

in niet geringe mate met deze maatregelen werd ge-

diend, omdat zij haar aantrekkingskracht voor de

werkneners aan het verliezen was, zal zeker een kern

van waarheid bevatten. Maar behalve de vakbeweging

was het gehele georganiseerde bedrijfsleven toch onge-

twijfeld gebaat bij een intoming van de ongeordende

loonstijgingen.

Dezelfde spanningen en ongeregeldheden in de loon-

sfeer werden de directe aanleiding tot wat wij nu ken-

nen als ,,de loonexplosie” van 1964. De werknemersor-

ganisaties meenden met deze forse loonstijging te zul-

len bereiken:

— de nodige ontspanning op de arbeidsmarkt;

een aanpassing aan het Europese lodnpeil en

– een reële verbetering van de lonen.

Van verschillende zijden is direct gewaarschuwd te-

gen de opvatting, dat een dergelijke loonoperatie tot

ontspanning op de arbeidsmarkt zou leiden. Als er spra-

ke zou zijn van een ontspanning dan zou deze eerst

aan het eind van 1964 en in 1965 licht merkbaar wor-

den.

Staat ons te bezien welke gevolgen de loonoperatie

tot nu toe heeft gehad en welke haar indirecte conse-

quenties zijn voor de lo6iontwikkeling in
1965.
Het

lijkt mij aantrekkelijk om dit te doen mede aan de

hand van de zojuist genoemde overwegingen van werk-

nemerszijde. Daarbij werken wij van het laatste naar

het eerste argument en beginnen dus met de reële

loonstijging.

1. Het Centraal Planbureau rekent ons vbor, dat

de loonkosten in 1964 met ongeveer 15 pCt. en de kcs-

ten van levensonderhoud met 6 p0. zullen stijgen
2).

Uit deze cijfers zou men dus kunnen concluderen, dat

een reële verbetering van de lonen werd bereikt. Zon-

der dit laatste in twijfel te trekken, wil het mij toch

voorkomen, dat de reële vooruitgang niet in die mate

heeft plaats gevonden als wel werd verwacht. Immers,

de besteedbare inkomens – en daar gaat het toch

goeddeels om – vertonen een veel geringere stijging dan

bovengenoemde cijfers wellicht suggereren. Om de

reële inkomensstijging
benaderend
te bepalen, zullen

we gebruik maken van de volumetoeneming van de

consumptie. Het C.P.B. schat deze toeneming voor

1964, rekening houdend met de prijsstijging, op 6 pCt.

Omdat de toename van de beroepsbevolking in 1964
1,5 pCt. bedraagt en deze niet in de vergelijking met

het voorafgaande jaar meegeteld mag worden, aange-

zien zij dit jaar voor het eerst een besteedbaar in-

komen geniet, resteert een stijging van de reële inko-

men met
4.5
pCt. ). De vraag rijst evenwel of ook op

dit cijfer nog valt af te dingen, omdat het consump-

tiegoederenpakket, dat als basis dient voor de bereke-

ning van de kosten van levensonderhoud, niet is aange-

past aan de werkelijke behoeftenbevrediging van het

doorsnee gezin in 1964. Een reële stijging van de inko-

i) Door het tussentijds opnemen van een bepaling in de
c.a.o. voor de metaalindustrie, die aan de werkgevers ver-
biedt werknemers aan te trekken door bemiddeling van
koppelbazen.
2)
C.P.B.: .,Macro-economische ramingen voor 1964 en
1965″.
) Inclusief de toeneming in de vrije beroepen. Deze on-
nauwkeurigheid durf ik mij te veroorloven omdat het een
benaderende bepaling betreft.

1096

E.-S.B. 2-12-1964

mens met ca. 4 pCt. is. dan het min of meer twijfel-

achtige resultaat van een loonkostenstijging van 15 pCt.

De aanpassing aan het Europese loonniveau wil

ik liever laten voor wat het is. Ten dele sluit ik mij

aan bij de opvatting van Prof. Schouten, dat niemand

een overtuigend bewijs geleverd heeft van deze zgn.

achterstand
4).
Dat er evenwel verschillen in de reële

lonen bestaan, ben ik geneigd te erkennen. De moei-

lijkheid schuilt echter in het feit, dat een bevredigende

vergelijking van de reële lonen niet voorhanden is en

vooralsnog ook niet op te stellen zal zijn. )Daaraan

valt eerst te denken als er een grote mate van harmo

nisatie heeft plaats gevonden in de arbeidsvoorwaar

den, met name de secundaire arbeidsvoorwaarden en

in de belastingstructuur.

Van de ontspanning op de arbeidsmarkt kan men

zeggen, dat deze zich niet heeft gerealiseerd. De toe-

neming van het aantal arbeidsplaatsen als gevolg van

gereedgekomen investeringen vertoont in 1964 geen ach-

teruitgang en de daaraan ontieende werkgelegenheid

dus evenmin. Dat is voor geen enkele ingewijde een ver-

rassing. De in 1964 geëffectuerde investeringen zijn

immers het gevolg van inveseringsbeslissingen in. een

voorafgaande fase van de conjunctuur.

Overzien wij het totale – tot op heden controleer-
bare — resultaat van de loonschok 1964 in het licht
van de drie argumenten, dan kan men concluderen,

dat deze argumenten vooralsnog niet erg steekhoudend

zijn geweest. En wat voor ons in deze conclusie
S
de

moeilijkst te verteren zaak vormt is wel -de blijvende

hoogspanning op de arbeidsmarkt, Vmdat dit naar on-

ze mening een belangrijke, zo niet de belangrijkste oor-

zaak is van de huidige moeilijkheden. Daarmee zijn

wij aan de feitelijke probleemstelling toegekomen, met

name of de situatie van thans wel zodanig is dat een

loonbeheersing in 1965 als het geschikte middel kan

worden aangemerkt om tot het gewenste economisch

evenwicht te geraken.

Om antwoord hierop te vinden is een nadere

analyse van de huidige situatie geboden. Wij zullen

daarbij proberen gelijktijdig de argumenten in te pas-

sen, die worden gebezigd om een loonbeheersing te

verdedigen. De drie belangrijkste argumenten die wij

menen te beluisteren zijn:

de vrees voor èen terugslag van de investeringen

met een daaraan gekoppelde werkloosheid na
1965;

de concurrentiepositie van Nederland, i.c. de da-

lende exportinogelijkheden;

het inflatieverschijnsel, als integrerend element van

de eerste twee argumenten.

Een wat vrijmoedige interpretatie van •het eerstge-

noemde argument zou ook kunnen luiden: hoe heeft

het industriële bedrijfsleven de loonschok in het alge-

meen doorstaan? Is hij een te forse ingreep geweest,

die het bedrijfsleven deed wankelen? Het is niet een-

voudig hierop een waarheidsgetrouw antwoord -te ge-

ven. Gegevens met betrekking tot de bedrijfsresultaten

zijn pas in geringe mate aanwezig. Voor definitieve ge-

gevens zullen de bedrijfsresultaten van 1964 moeten

worden afgewacht. Niettemin durf ik een enigszins po-

sitief geluid te laten horen.

Aanwijzingen voor deze positieve stellingname wor-
den gevonden in de tussentijdse mededelingen van ver-

4)
Prof. Dr. D. B. J.Schouten: ,,Over onaardige economie
gesprokén” in ,,E.-S.B.” van 4 november 1964.

schillende grote ondernemingen aan hun aandeelhou-

ders. Het beeld van deze mededelingen geeft niet de in-

druk van sterk achteruitlopende resultateii. Het indus-

triële. bedrijfsleven vertoont, evenals in het verleden al

vaak is gebleken, een nogal grote souplesse.

Een tweede aanwijzing zou gevonden kunnen wor-

den in de investeringen anno 1964, ware het niet dat

de ,,time lag” tussen de investeringsbeslissing en de rea-

lisering ervan een belemmering in de beoordeling

vormt. Dat verhindert mij niet nog even s-til te staan

bij wat ik zou willen aanduiden met het paradoxale

gevolg van hoge looneisen. Het betreft dan met name

een loonontwikkeling, die de macro-economische toe-

neming van de produktiviteit -overtreft.

1. Hoge looneisen stimuleren de investeringen in

tweeërlei zin:

de. produktiviteitsverhogende diepte-investeringen

om de stijgende loonkosten zoveel mogelijk terug te

verdienen (substitutie van arbeid door kapitaal) buiten

de niet altijd aanwezige mogelijkheid tot prijsverhogin-

gen;

de produktie uitbreidende breedte-investeringen

om zoveel mogelijk van de bestedingsverruiming mee

te profiteren. Het stimulerende effect op de economische

ontwikkeling is dus onmiskenbaar aanwezig.

2. Van hoge looneisen wordt steeds weer gevreesd,

dat zij de investeringen zullen terugdringen in verband

met de dalende bedrijfsresultaten, dat zij de werkge-

legenheid in een later stadium zullen bedreigen en in

het algemeen, dat zij de economische groei op deze

wijze zullen belemmeren. Het remmend effect op de

economische ontwikkeling lijkt al even – onmiskenbaar

aanwezig.

Welk van beide gevolgen zal optreden wordt sterk

beïnvloed door andere factoren, zoals de kapitaalmarkt,

de arbeidsmarkt, de benuttingsgraad van de produktie-

capaciteit enz. De tendens om zich – achter de tweede

gevolgtrekking te scharen is – met uitzondering van

de vakbeweging – overwegend. Niet geheel ten on-

rechte, omdat deze groep sterke argumenten kan aan-

voeren. In de situatie van meer dan volledigewerkge-

legenheid is het niet mogelijk de produktie op korte

termijn zodanig op te voeren, dat aan de gestegen

vraag kan worden voldaan. Deze richt zich dan voor

een deel op het buitenlandse produkt en voor het an-
dere deel op het in prijs stijgende eigen produkt en in

totaal bezorgt zij ons tekorten op de betalingsbalans en

een inflatoire ontwikkeling. Beide verschijnselen, de be-

tali ngs balanstekorten en de infiatoire ontwikkeling en

daarnaast nog de bedreiging van onze exportpositie, zou-

den dan een loonbeheersing rechtvaardigen. Maar voor-

alsnog wil ik daarbij het volgende aantekenen.

Dat de produktie op korte termijn. geen passend ant-

woord heeft op de bestedingsverruiming houdt intus-

sen niet in, dat het stimulerende effect van de hoge

looneisen op de economische ontwikkeling, met name

op een snèlle vergroting van de productiecapaciteit,

niet aanwezig zou zijn. De prijsstijgingen prikkelen de

investeringsactiviteit, omdat het steeds voordelig is geld

in goederen om te zetten, met name wanneer tussen

het afstaan van geld en het terugkrijgen van goederen

geruime tijd verloopt, zoals de investeringen
5).
Niet

helemaal duidelijk is of er geld, i.c.

kapitaal voor deze

5)
Prof. Dr. ‘F. Haiiog: ,,Leven met kruipende inflatie” in
,,Economie” van augustus 1964.

E.-S.B. 2-12-1964

.

1097

t

4

conversie aanwezig is. De grandioze overtekening van
orderon.tvangst uit het buitenland gelijk is gebleven)..

de recente obligatie-emissies stemt mij evenwel niet al
In grafiek 2 geeft de stippellïjn het saldo aan van

te pessimistisch. Daarbij zij bovendien opgemerkt, dat het percentage ondernemers, dat een toeneming minus

de rentevoet van deze leningen van 6 tot ca.
53/
4
pCt.
het percentage ondernemers, dat een afnemïng van de

is teruggelopen.
orderontvangst uit het buitenland constateert. De on-

De economische activiteit

blijft• zich

bewegen

op
onderbroken lijn van grafiek 2 geeft het saldo aan van

hoog niveau en zal dat vermoedelijk nog geruime tijd
het percentage ondernemers,

dat de totale

orderont-

blijven doen, ondanks de pessimistische voorspellingen
vangst groot vindt minus het percentage ondernemers,


-,.

die wij al enkele jaren aanhoren. Zij zal dit doen zo-
dat deze klein vindt. Vooral van dit laatste gegeven

lang de infiatoire tendenties aanwezig zijn en-zolang er
moet men zeggen, dat het meer kwalitatief dan kwan-

e&n

ori’danks haar onbewijsbaarheid

verschil in
titatief van aard is.

Dit verhindert mij

evenwel niet

de reële lonen bestaat met de. ons omringende landen.
om op grond van de gegevens uit de conjunctuurtests

waar de loonontwikkeling nagenoeg gelijke tred houdt
ten aanzien van de exportpositie en van de totale or-

met die in het eigen land.

.
derontvangsten een gematigd positieve stellingname te

Dat wij te duur zouden zijn geworden om concurrerend
verdedigen. De voorlopige cijfers van de orderontvang-

op de buitenlandse markt op te treden; toont men niet
sten uit het buitenland uitgedrukt in,maanden werk

aan met een volumestijging van de export ter grootte
ongetwijfèld een meer kwantitatieve vingerwijzing


van 13 pCt. van januari tot en met september 1964
sterken mij nog in dit standpunt.

t.o.v. dezelfde periode in 1963. Van nog groter bete-
Niet de angst voor

de

toekomstige

werkloosheid,

kenis dan de voiumestijgingvan de export zijn de ont- –
.noch de bezorgdheid om de export, maar de ontwaar-
vangen buitenlandse orders in 1964, omdat daarbij de ding van het geld

een probleem van Europese om-

sterke loonkostenstijging haar invloed reeds voelbaar
vang

zou dan nog pleiten voor matiging in de loon-

-kan hebben gemaakt. Raadpleging van de conjunctuur-
ontwikkeling
7).
Maar kan men zulk een beroep doen

tests van het C.B.S. tonen evenwel geen achteruitgang

t.o.v. 1963

).

.
3)
De in de conjunctuurtest opgenomen branches verte-

In grafiek

1

kan worden âfgelezen het percentage
genwoordigen, gemeten naar de toegevoegde waarde, ca. 60

ondernemers, dat als zijn mening te kennen geeft, dat
pCt. van de gehele industrie (excl. bouwnijverheid).

t.o.v. de vorige maand de orderontvangst uit het buiten-
.

7)
Het straffe prijsbeleid dat Minister Andriessen voor het
jaar 1965 heeft aangekondigd kan wel de autonome inflatie
?
/
land is toegenomen resp. afgenomen (100

(toename
+
voor een belangrijk deel terugdringen maar niet de ge-

•:

afname)

percentage ondernemers, dat meent dat de
importeerde inflatie.

Conjunctuurte.st

117dU4tP/e- v.,n
hee CBS.
GRAFIEK 1.

.

n/w/
.
he/Mg to. w a’e voorgaande
mavna’

orde1o17tva1796t
411Z
he

i1’en/w7a’

.
Toeneming



/iO

.
.

,,•

-so.
–.

-:

S

0 N D1 PM .4 M 714 .5


O,’V Dl T
MA MIJ
4 J
0

Canjuncir/es

Znd’s/r,

CBS.

GRAFIEK 2.


5a/a’o toeneff//,79 ,rn’sa/nem/»g ordera/7/vawgst

eL6ij’en/and –


SaVda graoÉ
mb76’5#/ern
.éeOQ/v/e///2ge/? eota/e ordePO,Té#’i7/7g$z’

‘4O

/

T T

1098
,
.
-.
E.-S.B.. 2-12-1964

Aa SR.
.
/16.5
/964

$ONVY.PMAM.TIASO/VDI,PMAMI.TA’.SO

elk aandeel

‘Vereenigd.

Bezit van

1894.’ vormt

in feite een

complete

aandelen—’

portefeuille

Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beleggings-
maatschappij is, die de ge-
zamenlijke inbreng van haar
aandeelhouders belegt in ruim
200 zorgvuldig geselecteerde
fondsen. Zodoende wordt een
belang verkregen bij tal van bedrijfstakken in binnen- en
buitenland. – Elk. aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1894’
verschaft U een aantrekkelijk
rendement met beperking van ‘–
risico.

Alle banken en commissio-
nairs kunnen U inlichten.

N.V..

VEREENIGD

t

BEzIT

VAN 1894 •

BELEGGINGSMAATSCI-IAPPIJ

Westersingel 84, Rotterdam

t


ri

1

De voordelen van aandelenbezit

S’
met beperking van risico

U.
M.)

-.

1099

–S

op ae w
t
erknemersorg’anisaties zonder gelijktijdig ,pres-

sie uit te oefenen op de bestedingen buiten de loon-

trekkenden, met name op’de inivesteringsactiviteit? Zul-

len wij niet in de ban blijven van het tekort.aan ar-

beïdskrachten, als met te veel nadruk de Ioonontwikkë-
ling wordt beheerst? De spanningen op de arbeids-

markt zijn – het zij nogmaals gezegd – naar mijn

overtuiging de belangrijkste oorzaak van de huidige on- •

evenwichtigheid in onze economie.

Zolang de arbeidsmarkt zo krap blijft, zal elke pres-

sie om ,,normale” loonstijgingen te voorkomen naar al-

le waarschijnlijkheid ontaarden in:

een correctie achteraf welke alle eigenschappen

van een schokwerking of ontploffing heeft, omdat ,,de

toestand op de arbeidsmarkt blijkbaar een meer fun,-

damentele kracht is, dan de institutionele regelingen” 8).

het betalen van- buiten-wettelijke lonen, waarvan

de onwenselijkheid al eerder in dit artikel werd aan-

getoond:

arbeidsonrust, welke zeker niet ten goede komt

aan de noodzakelijke opvoering van de produktiviteit.

Daar wil ik nog aan toevoegen, dat het tekort aan –

arbeidskrachten op zich al in meer dan één opzicht

niet bevorderlijk werkt met betrekking tot een gunstige

produktiviteitsontwikkeling, met name door het niet be-

nutten van aanwezige produktiecapaciteit, omdat de

werknemers ontbreken om de openstaande arbeids-

plaatsen op te vullen. Vervolgens zet de sociaal-psy-

chologische toestand van arbeidsschaarste de werkne-

mers niet aan tot het leveren van maximale prestaties.

Het zijn deze inzichten, die dwingend doen uitzien naar
een oplossing voor de structurele arbeidsschaarste. Het

beleid in de nabije toekomst zal daardp gericht moe-

ten zijn –

Meer concreet betekent dat voor 1965 o.a.:

Ten aanzien van de lonen: a. een ,,normale”

loonsverhoging of b. een gematigde loonsverhoging,

evenwel gekoppeld aan:

Een meer genuanceerd beleid inzake de investe-

ringen. Er zal gezocht moeten worden naar de moge-

lijkheid om de breedte-investeringen te lokaliseren en

• af te remmen ed de diepte-investeringen te stimuleren. –

Indien een lokalisering van de breedte-investeringen,

zonder al te veel administratieve beslommeringen, tot
de mogelijkheden behoort, zou ik niet willen aarzelen

tijdelijk

a. deze investeringen aan ‘een negatieve investerings-

aftrek bloot te stellen, m.a.w. aan een belastitgte on-

drwerpen;

– b. voor deze investeringen een kwalitatieve kfediet-

controle in te stellen.

De realisering van dergelijke maatregelen moet ik

aan meer praktisch ingestelde economen overlaten.

Een aanvang maken met een Europees loonbeleid.

dat zijn uitgangspunt zou kunnen vinden in macro-

economische produktiviteitsgegevens. Dit uitgangspunt

behoeft beslist niet een ongedifferentieerde toepassing
in te houden. Dat hier, behalve voor de nationale over-

heden en de Europese instellingen, voor de vakbonden

een internationale taak is weggelegd behoeft geen na-

• der betoog.
Maarssen.

Drs. H. J. M. VAN vELTH0vEN.

8)
Prof. Dr. F. 1-{artog: ,,Leven met kruipende inflatie” in -. ,,Econctmie’ van augustus1964, blz. 513.

• . E.-S.B. 2-12-1964

Het bestuursprobleem van de Amsterdamse agglomeratie

I{et moet als een gemeenplaats worden beschouwd,

dat de bestuurlijke voorzieningen in overeenstemming

dienen te zijn met de sociale en economische verhou-

dingen; alleen wanneer dat het geval is, kan krachtig

en slagvaardig bestuur worden verwacht. Toch beant-

woordt de gemeentelijke indeling van ons land aller

minst aan dit criterium; ook dat is in confesso. De

economische ontwikkeling in ons land wordt door dit

gebrek aan overeenstemming stellig gehinderd. De

grote lijnen van het nationale ecopomische beleid moe-

ten veelal door de plaatselijke besturen worden gecon-

cretiseerd in die zin, dat het de plaatselijke besturen
zijn, die met de leiders der bedrijven onderhandelen

over het beschikbaar stellen van terreinen, van wonin-

gen voor het personeel, van energie enz. Terwijl zich

in het bedrijfsleven, mede onder invloed van de eco-
nomische integratie in Europa, het proces van schaal-

vergroting krachtig aftekent, is er van dit proces in de

gemeentelijke sfeer weinig te bespeuren. Herhaaldelijk

moeten de gemeentebestuurders thans vaststellen dat

hun de instrumenten voor een doeltreffend economisch

beléid in onvoldoende mate ter beschikking staan; ‘on-

doelmatig begrensd of te benepen toegemeten gemeen-

telijk territoir vormt daarvan dikwijls de oorzaak. Het

is nu eenmaal zo, of men het toejuicht of niet, dat de

ontwikkeling van techniek en orgahisatiekunde zowel

in het bestuur van de bedrijven als in het bestuur van

de openbare lichamen de optimale grootte voortdurend

naar boven verschuift. Het bedrijfsleven trekt hieruit

de consequenties; in de sfeer van het openbaar bestuur

wordt geaarzeld. Toch zal aan het voortgaande pro-

ces van de ondernemings- en bedrijfsconcentratie een
proces van gemeentelijke concentratie moeten beant-

woorden, wil men niet vele onderhandelingsposities

scheeftrekken en ondoelmatige beslissingen, in het veld

vooral van de ruimtelijke ordening, uitlokken.

Het kan nauwelijks aan twijfel onderhevig zijn’, dat

de economische ontwikkeling van ons land zou zijn

gediend door het bestaan van veel minder, en dus van

grotere en sterkere, gemeenten. Nergens is deze proble-

matiek actuler dan met betrekking tot de stedelijke

aggiomeraties in het westen van het land en op dit

ogenblik met betrekking tot de Amsterdamse agglome-

ratie. In het volgende wordt het bestuursprobleem van

de Arnsterdamse agglomeratie tot uitgangspunt gekozen

voor een beschouwing, -welker algemene strekking ook

op’ andere soortgelijke gevallen, met name op de Rot-

terdamse en Haagse agglomeraties, toepasselijk kan

worden geacht.

Tussen de begrippen agglomeratie en conurbatie

dient uiteraard scherp te worden onderscheiden. De

stedelijke agglomeratie wordt gekenmerkt door een sa-

menhangende bebouwing die zich bij de bestaande be-

stuurlijke indeling over het territoir van verschillende

gemeenten uitstrekt en die ontstaan is, en ook verder

groeit, uit krachte van het economisch en sociaal ont-
wikkelingsp’roces in de centrumstâd. De agglomeratie

vormt niet slechts een sociaal-economische maar te-
vens een bouwkundige eenheid; zij heeft, om het met

een enigszins ouderwets-klinkende uitdrukking te zeg-
gen, een samenhangend stratennet. In dit opioht onder-

scheidt zij zich van de conurbatie. Onder een conur-

batie wordt een groep van steden verstaan, of een

groep van stedelijke agglomeraties, die zich groepeert

om éen grote centrumstad, waar in economisch, •in so-

ciaal en in cultureel opzicht duidelijk centrale functies

voor het gehele gebied vervuld worden; een ander

woord voor conurbatïe is stadsgewest. Amsterdam is

de centrale stad van de Noordzeekanaal-conurbatie,

waartoe bijv. de Haarlemse en de Zaanse agglomera-

ties behoren. In het volgende zal niet over de bestuur-
lijke problemen van de conurbaties worden gesproken

maaralleen over die van de aggiomeraties.

Efficiënt bestuur van een stedelijke aggiomerâtie kan

niets anders betekenen dan het behandelen van de ag-

glomeratie als, een bestuurlijke eenheid. Velen’ zullen

efficiency niet de enige norm achten voor de organi-
satie van het plaatselijk bestuur; zij zullen bereid zijn

een zeker gemis aan efficiency op de koop toe te ne-

men in de overweging, dat de afstand tussen bestuur

en bestuurderen minder groot is in een agglomeratie,

waarin de uit oude tijden daterende gemeentegrenzen

gehandhaafd blijven ook nadat de oorspronkelijke

dorpsgemeenschap verdrongen ‘is door nieuwe, naar
hun aard geheel stedelijke, bevolkiingsgroepen. Hier

ligt de wortel van de theorie der zgn. ,,sterke randge-

meente”. Uit het gezegde ,blijkt reeds de voosheid van

deze theorie. De uitdrukking ,,sterke randgemeente”

vormt een contradictio in adjecto. Een gemeente kan
slechts sterk zijn wanneer zij de plaatselijke eenheid
der gemeenteleden belichaamt in een dubbel aspect:

als bewoner en als• beroepsbeoefenaar. Een sterke ge-

meente moet de beschikking hebben over de instru-

menten om •de belangen van de gemeentenaren te be-
hartigen, zowel in hun kwaliteit van bewoners als met

betrekking tot het bedrijfsleven, waarin die bewoners

hun inkomen verwerven. Wanneer een gemeente vrij-

wel uitsluitend bedrijfsareaal omvat terwijl de woon-

wijken voor de werkers in die bedrijven in een aan-

grenzende gemeente gelegen zijn, dient men van twee

complementaire gemeenten te spreken .en een onver

wijlde vereniging van de twee lijkt geboden. Alleen

door zulk een vereniging wordt in de sfeer van het

plaatselijk bestuur aan het vereiste van een democra-

tische samenleving voldaan; de vereniging der twee ge-

meenten immers vormt de voorwaarde om de leden

der woongemeente zeggenschap te geven over de ont-

wikkeling der bestaansbronnen, waarvan zij zelf ‘afhan-

kelijk zijn. Hoewel in het gezegde het vraagstuk op de

spits werd gedreven door de ene gemeente uitsluitend

als werkgemeente en de andere ‘gemeente uitsluitend als

woongemeente te beschouwen, liggen de betrekkingen

tussen de onderscheidene gemeenten, die tezamen de

stedelijke agglomeratie vormen, in’ wezen niet anders.

Het is’ onjuist wanneer men ten aanzien van het vraag-

stuk van het bestuur ‘aer stedelijke agglomeratie een

tegenstelling voorhanden ziet tussen bestuurlijke doel-

matigheid en plaatseIijke democratie; integendeel, of

men het ene dan wel het andere criterium aanlegt, in

beide gevallen geraakt men tot de conclusie der wen-

selijkheid van bestuurlijke eenheid.

Uit het voorgaande volgt, dat de door de Minister

van Binnenlandse Zaken met betrekking tot de groei

der Amsterdamse agglomeratie aanvankelijk voorgestel-

1100

E.-S.B. 2-12-1964

de oplossing, namelijk de vorming van een randge-

meente Bijimermeer, niet in overeenstemming kan wor-

den geacht met de principiële grondslagen voor een
bestuur, dat efficiënt en democratisch tegelijk moet

zijn. De oplossing zou niet doeltreffend zijn geweest;

want men onthoudt aan een grote stad een der voor-

naamste instrunienten voor haar sociaalen economisch

beleid wannëer men haar niet in staat stelt om, eigen

publiek- en privaatrechtelijke bevoegdheden daartoe ge-

bruikend, grond in exploitatie te nemen en uit te ge-

ven voor bewoning en voor bedrijf. De oplossing zou

niet democratisch geweest zijn, want 50.000 of meer

Amsterdammers zouden uit hun eigen stad worden ver-

bannen en het recht om mede te spreken over de ver-

dere ontplooiing van die stad zou hun worden ont-

nomen. Het tweede voorstel van de Minister, dat hij

aankondigde in een brief aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer op 13november jl. brengt weinig ver-
betering; wel wordt volgens dit voorstel aan Amster-
dam de Bijimermeer ter bebouwing toegevoegd maar

reeds thans zou moeten worden bepaald, dat in 1974

het bedoelde gebied aan de kleine gemeente Diemen

zou worden tegevoegd. Dit tweede deel van het nieu-
we voorstel van de Minister van Binnenlandse Zaken

moet voorbarig worden geacht zolang niet vaststaat,

hoe het bestuur van de gehele Amsterdamse agglome-

ratie moet worden geregeld.

Te dien aanzien zou het rationeel zijn ervan .uit te

gaan, dat voor bepaaldé objecten van bestuurszorg een

centrale behandeling de vèorkeur verdient, terwijl voor

andere onderwerpen met een gedecentraliseerde

-be-

hartiging kan worden volstaan. Nader onderzoek zou
moeten leren, welke taken van het plaatselijk bestuur

in de eerste en welke in de tweede categorie zouden

dienen te worden ondergebracht. Op het eerste ge-

zicht zou men geneigd zijn aan te nemen, dat het ag-

glomeratiebestuur zich zou moeten uitstrekken over za-

ken van: planologie (althans voor zover het de vast-

stelling van de hoofdlijnen betreft), openbaar vervoer,

openbare nutsbedrijven, grondpolitiek, havenaanleg en

havenexploitatie, acquisitie en voorlichting ten behoeve
van bedrijven en toerisme, wetensohappelijk onderwijs,

alsmede instellingên voor kunstbeoefening. Voor wijks-

gewijs bestuur zouden taken in aanmerking komen op

het gebied van lager onderwijs, amateuristische beoefe-

ning van kunst en sport, sociale bijstand, ziekenhuizen,

bejaardenverzorging en in het algemeen alle zaken,

die rechtstreeks het dagelijkse, _gewone leven der ge-

meentenaren betreffen.

Een agglomeratie z6u moeten bestaan uit een aan-
tal, aan het inwonertal gemeten, min of meer gelijk-

waardige, wijken. Met betrekking tot de Anisterdamse

agglomeratie kan men zich bijv. voorstellen dat die in

een dozijn wijken van elk ongeveer 100.000 inwoners

zou worden gesplitst. Elke wijk krijgt zijn wijkburge-

meester en wijkwethouders terwijl de wijkraad de plaats

inneemt van de gemeenteraad doch met een taak,

die beperkt blijft tot een reeks in de wet limitatief op te

sommen functies; uiteraard wordt de wijkraad door de

ingezetenen gekozen. Elke wijk
t
krijgt zijn ,,wijkhuis”

(de ,,mairie”); daar vindt men de bureaus van Bevol-

kingsregister en Burgerlijke Stand, van Sociale Zaken,
van Militaire Zaken, alsmede voor alle takken van

dienst, waaraan’ in verband met de taak van het wijk-

bestuur behoefte bestaat. Daar ook heeft de voor de

wijk competente comrn.issari vn politie zijn zetel. Een

ROTTERDAMSCHE BANK

FINANCIERING VAN

IMPORT- EN EXPORT-

T R A N S A C T I ES

MEER DAN 350 VESTIGINGEN IN NEDERLAtD

(1.
M.)

goed georganiseerde ,,mairie” is eenbelan’grijk werktuig

in dienst van het streven het bestuur zo dicht mogelijk

bij de bestuurden te brengen; overigens zal het vooral

van de activiteit der vrije verenigingen in de wijk af-

hangen, in hoeverre de wijksgewijze decentralisatie bin-

nen de agglomeratie een krachtige maatschappelijke

werkelijkheid zal worden.

Het agglomeratiebestuur bestaat uit een ‘agglomeratie-

burgemeester, die vooritter is van het college der bur-

gemeesters van de afzonderlijke wijken en voorts uit

agglomeratiewethouders en een agglomeratieraad. De

taken van het a-gglomeratiebestuur strekken zich uit over

de in de wet enuntiatief opgesomde onderwerpen. De

agglomeratieraad zou door alle ingezetenen ‘der agglome-

ratie rechtstreeks moeten worden gekozen. Te overwegen

valt aan de samenstelling van de agglomeratieraad een

districtenstelsel ten grondslag te leggen; elke wijk zou dan

in de agglomeratieraad een aantal vertegenwoordigers

krijgen dat afhangt van het inwonertal van de wijk. Men

zou zich kunnen voorstellen, dat de raad voor de Amster-
damse agglomeratie uit 50 leden zou bestaan, verdeeld in

10 gi-oepen van 5, die elk een bepaalde wijk vertegenwoor-

digen. Zulkeen wijkenstelsel voor het samenstellen van

de agglomeratieraad zou erop neerkomen, dat ele-

menten van centralisatie en van decentralisatie in het

gehele aggl omeratiebestuur evenwichtig tegen elkaar

zouden zijn afgewogen. Uit de omstandigheid, dat zo-

wel agglomeratiebestuur als wijkbestuur niet alleen het

karakter krijgen van territoriale maar tevns van doel-

corporaties, vloeit ook voort, dat het totale bestuûrs-

apparaat weinig gecompliceerd is en dat het niet voort-
durend nodig zal zijn beslissingen over vele schijven te

laten lopen hetgeen aan de slagvaardigheid van het be-

stuur afbreuk zou doen.

Het nemen van beslissingen terzake van het hier be-

sproken probleem van bestuursorganisatie is urgent.

Niemand kan daaraan twijfelen die bekend is- met de

omvang van de problemen, die in de grote stedeiijke ag-

glomeraties om een oplossing vragen en vooral met het

tempo, waarin deze problemen van dag tot dag toene-

men. Zolang het agglomeratiebestuur geen adequate

regeling in de Gemeentewet heeft gevonden, kan aan

een voortschrijdende territoriale uitbreiding van de

kerngemeente der agglomeratie, niet worden ontkomen.

Amterdat-uiteuvçfdert.

Prof. Dr. G. Th. J. DELFGAATJW.

-12-1964

.

1101

Economische Zak cii machtiger dan

Wemeisfelder deiik?

In ,,Elseviers Weekblad” van
5
september 1964 geeft

Prof.’ Dr. J. Wemeisfelder onder de titel ,,Hoe machtig is

Economische Zaken?” een ,,kritische analyse” van het

prijsbeleid. Waar het, volgns Wemelsfelder, bij het prijs-

beleid om draait, is, datde inkomensverdeling niet ten

gunste vande winsten en ten ongunste van de lonen wordt

veranderd. Door immers de prijzen in de hand te houden

worden de winsten in de hand gehouden, nieuwe loon-

eisén blijven achterwege en de fameuze loon-prijsspiraal

wordt vermeden. – –

Wemelsfelder tracht nu aan de hand van een reken-

– sommetje” aan te tonen, dat het nuttig rendemènt van de

prjsbehersing uiterst gering is. Hij gaat er hierbij van uit,

dat 40 â 60 pC.t. van het bedrag aan aankopen van een

doorsneç-huishoudn betrekking heeft op goederen, waar-

van dé verhouding kosten/winst buiten het feitelijk machts-

bereik van het ambtelijk apparaat valt. Hieronder vallen

goederen als groenten, fruit en vis, waarvan de
prijzen
tot

stand komen door de ,,ouderwetse” wetten van vraag en

aanbod, artikelen als sjaals, dameshoeden en sieraden,

waarvoor geen prijsvergelijking mogelijk is en artikelen,

waar prijscontrole in theorie mogelijk maar in de praktijk

niet effectief is (wanneer bijv. de frites niet dertig cent

maar een kwartje mogen kosten, wordt er geen kop meer
op de portie gegeven). –

Laten we nu eens veronderstellen, aldus Wemelsfelder,

dat de prijzenwetten worden afgeschaft en dat de onder-

-nemers in de sectoren, die thans door de prijzenwetten van

het departement worden beïnvloed of beheerst, in grove

hebzucht hun winstmarges zouden verhogen met het bij-

zonder hoge bedrag van 10 pCt. Na enig berekenen blijkt

nu, dat deze forse vergroting van de winstmarge met 10 pCt.

slechts neerkomt op een prijsstijging van het gehele con-

sumptiegoederenpakket van 9 per mille.

Het gebrek van deze kritische analyse-van het prijsbe-

,’ -. leid is naar onze mening, dat het niet kritisch genoeg is

1 t.ö.v. het eigen betoog. Ook al ziet men af van de loon-

prijsspiraal, dan nog heeft elke opwaârtse beweging van

hetalgemeen prijsniveau, veroorzaakt door een vergroting

van de winstmarges, nadelige gevolgen, met name voor de

exportpositie en daarmee voor de letalingsbalans. Dit aspect

SITUATIE 1.
Toegevoegde waarde, sector A
…………………………
200
sector B :
………………………..
100

Nationaal geldinkomen

…………………………….

300

.

………………………………100 pCI.

SITUATIE II.

Toegvoegde waarde, sector A
…………………………
200
sector B
…………………………
102,70

Nationaal geldinkomers

………………………………
30270
,,

………………………………
100 pCt.
Nationaal reëel inkomen
.
………………………………300
2,70
‘Prijsstijging— = 0,009

300

. ‘,S1TUAT1E 111.
. Toegevoegde waarde, sector A
…………………………
200

• –

,,

,,

, Sector B

…………………………
102,70

.Natioiraal geldinkomen

. . …………………………….302,70
100 pCt.

• van de zaak heeft Wemelsfelder niet in zijn betoog verwerkt, –

hetgeen niet zo erg zou zijn wanneer inderdaad het vervolg

van zijn analyse boven alle kritiek-verheven was. In dat

geval zou het effect op de betalingsbalans van het afschaffen

van het prijsbeleid te verwaarlozen zijn.

Dat dit naar onze mening niet het geval is vindt zijn

oorzaak in het feit, dat hij de volkshuishouding verdeeld

heeft in twee sectoren. In de ene sector zou het prijsbeleid

wel van invloed zijn, in de andere niet. De interdependenties

tussen beide sectoren komen niet voldoende tot hun recht,

waardoor hij tot minder juiste conclusies komt.

Dit kunnen we aan de hand van een eenvoudig voor-

beeld verduidelijken, waarbij wij ervan uitgaan dat de

vakbeweging er achteraf steeds in slaagt het werknemers-

aandeel in het nationaal inkomen op te’voeren tot het

oorspronkelijke niveau. We delen de volkshuishouding

daarbij in in twee produktiesectoren A en B en de daarbij

behorende groepen loontrekkers en ondernemers. Op de

sector B heeft het
prijsbeleid
wel vat, op de sector A daar

entegen niet. Als uitgangspositie kiezen we de volgende

– situatie (zie situatie 1).

Stel dat het tot dusver gevoerde prijsbeleid wordt afge-

schaft. De ondernemers B vergroten nu in nog grovere

hebzucht dan Wemelsfelder aatmeemt hun winstmarges

met bijna 11 pCt., waardoor hun inkomen tot f. 27,70

en de totale toegevoegde waarde van sector B tot f. 102,70

stijgt (zie situatie II). –

Als gevolg van het uit hun grove hebzucht voortvloeiende

prjsgedrag van de ondernemers B is het prijsniveau in ons

voorbeeld, evenals bij Wemeisfelder, slechts met 9 pro

mille gestegen. Dit percentage wordt door hem dan nog

gebagatelliseerd door te
wijzen
op de besteding van de

hogere winsten enz.

We zullen nu de analyse iets verder voortzetten en letten

op de gevolgen van de loon
1
prjsspiraal, die in werking

treedt. De daling van het werknemersaandeel en de stjjging

– van het prijsniveau zullen namelijk tot gevolg hebben, dat.de

vakbeweging eisen gaat stellen. Door een algemene loon-

ronde van 0,9 pCt. kunnen dè oude verhoudingen weer

heryteld worden.
We krijgen dan de volgende situtie

(zie situatie III). –

Loontrekkers A
………
150

Ondernemers A
………
50

B
………
75

B

………
25

Werknemersaandeel
……
225

Ondernemersaandeel
……
75
75
pCt.

25 pCt.

Loontrekkers A
………
150

Ondernemers A
………
50
B

………
75

B

……….
27,70

Werknemersaandeel
……
225

Orsdernemersaandeel
……
77,70
74,3 pCI.

,,

25,7 pCt.

Loontrekkers A
………
151,35

Onder’nemer A
………
48,65

B
………
75,675

B
……….
27,025

Werknemersaandeel
……
227,025

Onde?nemersaandeel
……
75,675
75 pCI.

,,

25 pCI.

1.102

E.-S.B. 2-12-1964
/

1

,

We zien nu, dat ‘ook de ondernemersA in tweede irs”an-
asperges en palingen worden gegeten ‘dn zou de ‘réële

tie de invloed van het prijsgedrag van
de ondernemers B
consumptie en daarmee de welvaart stijgen. Slechts bij eèn

gaan ondervinden:Zjj zien hun kosten stijgen en hun winsten
volkomen inelastisch aanbod en een uitwijking van 100

afnemen en zullen daarom ernstig in overweging netiien of pCt. zou het prijsbeleid volledig zonder effect blijven. Zou

niet ook zij hun prijzen moeten verhogen. •Het prjjsgedrag
slechts 50 pCt. uitwijken, wat overeenkomt met een inar

van, de fabrikanten van dameshoeden, meubilair, sieraden
ginale spaarquote van
0,5,
hetgeen Wemeisfelder erg hoog

en fritesverkopers vhn Wemeisfelder zal op iets langere
lijkt, dan zou de effectiviteit

an het jrjsbeleid tot de’ helft

termijn dan ook zeker bei’nvloed wordTn door een eventuele
gereduceerd worden (bij een volkomen inelatisch aânbod).

afschaffing van het prijsbeleid.
Wat hiervan nu te zeggen? In de eerste plaats dienen we

De uiteindelijke invloed van het prijsbeleid strekt zich
ons af te vragen welke mogelijkheden tot uitwijking er

dus veel verder uit dan de door Wemelsfelder genoemde
bestaan. Deze zouden wel eens geringer kunnenzijn ei

i

40
a
60 pCt. van ht bedrag aan aânkopen van een door-
bovendien ‘anders kunnen uitwerken dan Wemelsfe1dêr

snee-huishouden. Door geen rekening te houden met de
suggereert.

interdependenties in het systeem komt dit onvoldoende
Om te beginnen is in hetvoorgaande reeds aangetoond
tot zijn recht. Dit betekent ook, dat de uitkomst van zijn
dat de sector, waarop het prijsbeleid van invloed is, groter

rekensommetje. geen enkele indicatie kan geven omtrent
is dan
hij
doet voorkomen.

het feitelijke effect van het prijsbeleid. In feite stopt hij
Vervolgens is de vraag naar die goederen, waarbij de

bij de door ons weergegeven situatie II.
prijs door de ,,ouderwetse” wetten van vraag en aanbod

Wat de kwaliteiten van dit rekensommetje zelf betreft
op de veiling tot stand komt, zoals. vis, groenteui en aard–

nog het volgende. De gewichten, dië bij de berekening van
appelen, vrij inelastisch t.o.v. het inkomen, hetgeen in-

het prjsindexcijfer van de kosten van levensonderhoud
houdt dat de wens om in deze richtingen uit te wijken niet-

aan de verschillende artikelgroepen worden toegekepd,
erg groot is. Voor zover dat wel geschiedt, behoeft het dan

wekken de indruk, dat de schatting van Wemelsfelder, als
bovendien nog niet altijd tot overeenkômstige prijsstijgingen

zou het prijsbeleid op 40 â 60 pCt. daarvan niet rechtstreeks
te leiden. Ook de op de veiling ,,doorgedraaide” hoeveel-

van invloed zijn, nogal aan de hoge kant is. Wanneer we
heid kan afnemen en de reële consumptie kan dienover.’

erg toeschietelijk zijn kunnen we maximaal aan ca. 45 pÇt.
eenkomstig stijgen.
komen.



Verder leert de ervaring, dat een steeds groter deel

Echter zelfs indien deze schatting juist is zegt dat nog
van de reële’inkomensstijging wordt aangewend voor de

weinig. Immers,wanneer in het laatste stadium van de
aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, waarvan de

.’

bedrjfskolom

geen

prijsbeheersing

kan

plaatsvinden,.
prijzen vrij stabiel blijven.

behoeft dit niet te btekenen, dat dit ook in een eerder
Met name in deze richting is dus een uitwijking van de

stadium niet mbgelijk is. Het mag dan al waar zijn, dat het
koopkracht te verwachten. En aangezien de âanschaf van

moeilijk is voor schoenen prjsgedragsregels vast te stellen,
duurzame gebruiksgoederen aanleiding geeft tot de vor-

dit betekent niet dat dat ook onmdgelijk zou zijn voor
ming van tijdelijke besparingen, moet zelfs van de

de verschillende kwaliteiten van het daarin verwerkte leer.

.
wijkende koopkracht” een toename van de totale besparin-

Uit het voorgaande kunnen we reeds met een gerust gen Worden verwacht. Het feit, dat uitbreiding van de

geweten concluderen; dat de invloed van het prijsbeleid
produktie van deze categorie goederen niet met toenemende
zich over een veel grotere sector uitstrekt dan Wemelsfelder
kosten gepaard pleegt te gaan wettigt tevens de veronder-

denkt. Daarmee• is evenwel nog niet alles gezegd. We
stelling, dat deze vorm van uitwijken nauwelijks aanleiding
blijven nog zitten met zijn opmerkingen dver het verschijn-
geeft tot een opwaartse beweging van het prijsniveau.

sel van de
uitwijkende
koopkracht.

,,Wie voor twee
Ten slotte blijft noj altijd de nogelijkheid open uit te

kwartjes in plaats van voor een gulden op de Scheveniiigse
wijken naar importgoederen.

In dit geval
lijkt,
de ver-

pier mag, kan bijvoorbeeld van het geld, dat hij overhoudt
onderstelling van een volkomen ‘inelasticiteit

van

het’

een paling of jonge asperges eten”. ,,De prijsvorming van
aanbod nog minder gemotiveerd.

deze goederen is Vrij en wanneer de vraag ernaar toeneemt’
Al met al menen we dan ook te moeten coicluderen; dat

stijgt de prijs”. ,,Het prijsbeleid is in dit voorbeeld zönder
het machtsbereik van Economische Zaken inderdaad

effect”.


groter is dan Wemelsfelder denkt.

Ge
,
drop,

,

Drs, C. A. M. BUSCIL
Dit laatste geldt natuurlijk alleen, ‘zoals Wemelsfelder
Eindhoven.

Drs.B. DE VRIES.

ook toegeeft, indien 100 pCt. van de door prijsbeheersing

overgehouden koopkracht uitwijkt naar sectoren met vrije
.

.

.

,.

en oncontroleerbare prijzen. Bovendien geldt het ook dan
nog ‘slechts indien het totale verhandelde goederenpakket
Prof. Wemeisfelder hoopt
in
het nummer van
volgende

constant blijft. Zouden er in het voorbeeld in totaal meer

week op bovenstaand artikel te antwoorden.
Red.

E.-S.B. 2-12-1964

1

Ha ag
Po st bus 617. D en

1

1103,..

Invasie in onze ,,privacy”

Langzamerhand hebben we wel ervaren, dat elke ma-

teriële verbetering nog geen vooruitgang betekent. De

moderne welvaartsstaat, die het gevolg is van hogere
inkomens en nieuwe produkten die het leven veraan-

genamen, heeft ook vele nadelige aspecten. Een van

deze is de toenemende inbreuk op het particuliere leven

van de mens. De moderne verschrikking – dat is mis-

schien nog niet eens te sterk uitgedrukt – blijkt heel

duidelijk uit twee Amerikaanse boeken
1
) over dit onder-

werp, die merkwaardigerwijze gelijktijdig verschenen.
Het is moeilijk voor een van deze boeken voorkeur uit

te spreken. Packard heeft zijn naam mee als een vlotte

schrijver over populair sociologische onderwerpen. Bren-

ton schrijft ook vlot maar heeft het voordeel dat hij als

detective in het vak heeft gezeten. Beide schrijvers

geven zeer veel informaties over het probleem van de

inbreuk op onze ,,privacy”.

De welvarende maatschappij is nog niet een ideale

maatschappij. Elk ogenblik wordt onze aandacht geves-

tigd op nieuwe artikelen in advertenties; in andere lan-

den bovendien door radio en televisie. Deze artikelen
knagen aan ons particuliere leven hetzij omdat ze ons

trachten te verleiden tot aankoop,- hetzij omdat zij ge-

bruikt kunnen worden voor doeleinden, welke een di-

recte inbreuk maken op het meest waardevolle bezit

van de mens, zijn eigen leven. De middelen om dit doel
te bereiken zijn gevarieerd en omvatten onder meer alle

elektronische instrumenten welke op de moderne mens

worden gericht. Dit beeld is ons reeds jaren geleden

voorgehouden door Orwell in zijn roman ,,1984″. Hij

voorspelde ons deze nachtmerrie onder de slogan ,,Big

Brother is watching you” als het meest afgrijselijke

symptoorn van het verlies aan vrijheid. (De ,,Big

Brother” is de staat, die door het installeren van appa.

raten in elke woning en kantoorruimte ons• volledig
kan laten gadeslaan). Reeds nu in 1964 is zijn voor-

spelling al voor een deel uitgekomen.

Natuurlijk beschrijven beide boeken de toestand in de

Verenigde Staten. Een groot deel van de verschijnselen

van inbreuk op ons particuliere leven bestaat echter ook

reeds in ons land. Packard is zo vriendelijk Nederland te

vermelden als 6en zeer-bevolkt land waar, in zijn eigen

woorden, tot zeer kort geleden de vrijheid van eigen

leven grotelijks gerespecteerd werd 2). Vergeleken met

Amerika is dit zeker het geval. Een van de méest mar-

kante verschillen die Packard niet noemt, i de omgang

tussen mensen.

We vinden het vreemd dat een Amerikaan die

ons nauwelijks kent, ons direct bij de voornaam noemt,

terwijl we dit ,,recht” niet eens geven aan jarenlange

kehnissen. In dat opzicht zijn we wel eens wat te stijf. In

elk geval valt het elke bezoeker aan Amerika op, dat

er inderdaad in ons land meer ,,privacy” heerst. In vele

Amerikaanse woningen bijv. valt men met de deur in

huis. Op de kantoren is er door de open ruimten en open

Myron Brenton: ,.The Privacy Invaders” en Vancc
Packard: – ,,The Naked Society” (beide uitgegeven in New
York in 1964).
Op blz. 21 van de Nederlandse vertaling welke onder
de titel ,,De naakte maatschappij” is verschenen (Uitge-
verij H. J. Paris N.V., Amsterdam 1964, 303 blz., f.
9,50).

deuren, zelfs van toppersoneel, minder ,,privacy” dan in
ons land. Maar nu geeft zelfs de gesloten deur geen vol-

ledige ,,privacy” meer. Door open of verborgen televisie-

apparaten controleert de directie in een niet genoemd

aantal ondern’emingen haar personeel. Luisterapparaten

worden aan bureaus aangebracht om geheimen op te

vangen en personeel te controleren. –

Deze nieuwe apparaten worden niet alleen voor dit

doel gebruikt. Televisie-apparaten bijv. worden ook aan-

gewend voor het ontdekken van diefstallen, hetgeen

vooral van belang is voor winkels. Elektronische appa-

raten worden dus mede gebruikt als verdediging tegen
aanvallen van buiten, vooral in de vorm van spionage.

Eén goed voorbeeld van aanval en verdediging geeft

Brenton, die een interessant geval vermeldt van het

Technical Centre van General Motors, waar de auto-

modellen voor jaren vooruuit worden ontworpen en

waar de gordijnen in de fabriek automatisch sluiten bij

nadering van een vliegtuig. Een ander interessant geval

is dat van een industriële spion, die zich voordeed als

de directeur van een bureau voor werving van hoger
personeel 3), op die wjze contact kreeg met hoogge-

plaatste emplyés in een industrieel bedrijf, die nog be-

tere banen zoeken, zich lieten ondervragen over moder-

ne marketing-methodden, waardoor de spion geheimen

van de verkoop van die onderneming te weten kwam
en deze verkocht aai de concurrerende onderneming.

De industriële spionage, hoe belangrijk ook, is echter
niet te vergelijken met de inbreuken op ons particuliere

leven. De industrie heeft middelen om zich te verdedigen,

de particulier weliswaar ook, maar deze -zijn zo kost-

baar dat slechts weinigen daaraan kunnen denken. Steeds

belangrijker wordt de inbreuk van het bedrijfsleven op

ons persoonlijk leven. Bij sollicitaties gaat het bedrijfs-
leven meer en meer gebruik maken van ,,lie detectors”.

Packard vermeldt gevallen waarin vragen gesteld worden,

welke brutaal indringen in het eigen en innerlijk leven

van de mens. Packard vermeldt eveneens de inhoud van

vragenlijsten die op verschillende scholen aan kinderen

ter invulling worden gegeven en waardoor de scholen in-

zicht krijgen in het particuliere leven van de ouders.

In de modern&maatschappij is meer over ons bekend

dan we weten; nergens is dit zo sterk als in de Ver-

enigde Staten. Het alom verbreide stelsel van kopen op

krediet dwingt de Amerikaanse maatschappijen tot het

verkrijgen van inlichtingen. Volgens Brenton zijn er dos-

siérs over 42 miljoen Amerikanen. Deze inlichtingen

worden vaak verkregen van buren. Dat dit niet altijd de

beste bron is, is begrijpelijk. In dit stelsel van informatie

afkomstig van buren, waarvan onze toekomst afhankelijk

kan zijn, mogen we terecht zeggen: beter een goede

buur dan een verre vriend.

Ook het verkrijgen van goede adressen is een vak ge-
worden. De Amerikanen worden overstroomd met brie-

ven voor het afsluiten van verzekeringen, het kopen van

land enz. Brenton verklaart hoe men aan de adressen

2)
Elke maand komen er in de Verenigde Staten 2
3.000 topfuncties vacant (zie het artikel: ,,The Most Wanted
Men i,n Induatry” in ,,Dnnn’s Review” van februari 1964).
Werving van toppersoneel is daardoor in de -Verenigde
Staten reeds lang een apart beroep.

1104

1

,-S.B. 2-12-1964

komt. Het selecteren, uitwisselen en verkopen van goede

adressen is in de Verenigde Staten, waar men zo vaak

van betrekking wisselt en verhuist, een groot bedrijf ge-
worden. Er bestaat zelfs een catalogus, waaruit men een

keuze kan doen van adressen voor
1.500
verschillende

doeleinden. –

Deze ongewenste invasie -beperkt zich tot de brieven-

bus. Er is echter een veel ernstiger invasie, namelijk in

onze huizen. We beseffen’niet of onvoldoende, dat er

een zichtbare en een onzichtbare invasie in onze ,,pri-

vacy” is. De zichtbare
kunnen
we weten, de onzichtbare

is veel erger. Dat is het geval als we niet gewaarschuwd

zijn dat er ergens, waar we denken alleen te zijn of niet

gehoord te worden, televisie- en luisterapparaten zijn

aangebracht. Brenton vertelt van luisterapparaten, aange-

bracht aan de onderkant van auto’s, welke op een af

stand gevolgd worden door een ,,opname”auto voor het

afluisteren van gesprekken. Packard vertelt van grote

flatgebouwen, waar verborgen televisies in liften en gan-

gen zijn aangebracht om inbrekers enz. te kunnen ont-

dekken, maar waar de administrateur zich met zijn vrien-

den kan amuseren over alles wat er te zien is van men-

sen, die denken ongezien te zijn.

Daarom is ons huis niet langer ons kasteel. De muren
in de moderne huize’n zijn allesbehalve dik. In feite zijn

zij zo dun en gehorig, dat we de gesprekken van onze

buren kunnen opvangen. Ook het geluid van buiten,

niet alleen van de buren, is een inbreuk op ons eigeti

leven. We leven niet alleen in een gehorig, maar ook in

een glazen huis. De moderne architectuur, althans in.

Amerika – zie de wolkenkrabbers in New York van de

laatste 10 h 15 jaren -, illustreert dit ten volle. De inv-

sie is al jarenlang in opmars. Niet alleen in de archi-

tectuur en in de mode, maar ook in de inbreuken op

onze ,,privacy” zijn we op weg iiaar of reeds gearriveerd

in de ,,naakte maatschappij” om de suggestieve titel van

het boek van Packard te gebruiken.

De verdienste van beide boeken is dat zij ons bewust

maken van de gevaren van de sluipende invasie in ons

particuliere leven. Deze beide boeken zorgen ervoor dat

een gewaarschuwd mens voor twee geldt. Het is echter

niet voldoende. Hoe kunnen we ons verdedigen tegen

deze nieuwe vijand? Wie en waar begint de tegenaanval?

Moeten we ons bij deze moderne verschrikking die zeker

nog in omvang zal toenemen neerleggen? Is het niet tijd

het vraagstuk van de inbreuken op ons eigen leven van

de juridische en morele kant diepgaand te onderzoeken?

v. d. V.

Dodelijke consequentie?

Aan de vruchten kent men de boom. Kan het simpe-

ler worden gezegd? Maar bomen worden veelal mis-

kend, gerooid en verpulverd, en vruchten ziet men als

uitgangspunt voor dé jamindustrie en conserverings-

techniek. Wie Rachel Carsons boek: ,,Silent spring”
i)

las, weet zeer wel – evenzeer als zij die het boek om-

zeilden omdat zij al genoeg te lezen hebben en detec-

tiveverhalen prefereren boven een confrontatie met men-

selijke waanzin – dat onder het mom van verantwoor-

delijkheid en produktieverbetering naar het schijnt alle

gifstoffen ter wereld aanvaardbaar zijn, zo zij slechts

resultaten bieden overeenkomstig de hoog gespannen

verwachtingen. Wel nimmer is de omvang van de gif-

produktie op aarde zo groot geweest als heden ten dage.

Sommigen zal dat feit iets te zeggen hebben, de meesten

zullen het naarstig negeren.

– Als toelichting voor de economisch georiënteerde le-

zers diene, dat Rachel Carson niet alleen professioneel

bioloog was (zij overleed in het voorjaar 1964), maar

een visie had welke haar deed ontstijgen aan de beperkt-

heid van vakbelang en vakidealen. Zij was gedurende
16 jaren verbonden aan de staf van de ,,U.S. Fish and

Wildlife Service”; haar boek ,,The sea around us” geeft

een inzicht in samenhangen omtrent het levensfenomeen

dat met het woordje ,,zee” wordt aangeduid, zoals men

maar zelden zal tegenkomen. Dobr een geheel andere

dimensie bepaald is haar ,,Silent spring”, daar in dit

boek aan dé orde wordt gesteld de klakkeloze wijze

waarop de mensen in het algemeen – en’,,wij Ameri-

kanen” in het bijzonder — meneh alle middelen die ons

gewenst voorkomen te kunnen gebruiken tegen alles

wat èns voorkomt ongewenst te zijn. Ongewenst dan

2)
Rachel Carson: ,,Silent spring”, Houghton Miffiin, Boston;
Paperback edition Crest Books, New York. Onder de titèl
,,Dode lente” verscheen een Nederlandse uitgave bij H. J. W.
Becht’s Uitgeversmaatschappij NV., Amsterdam
1963,
twee-
de druk, 272 blz., f. 8,90.

blijkt te zijn alles wat
onze
projecten doorkruist. Eco-

nomische schade wordt gemeenlijk hoger opgenomen

dan latente en/of curnulerende schade in de levenseven-
wichten, (56k door biologen. Het heeft immers lang ge-

duurd eer aandacht werd geschonken aan de conse-

quenties van de snel toenemende vervuiling van alle na-

tuurlijke hulpbronnen!

Met inderdaad vooruitziende blik heeft Rachel Car-

son nationaal en internationaal gegevens verzameld om-
trent de implicaties van de veelal gebruikte bestrijdings-
middelen op alle biologische terreinen; middelen die ge-

meenlijk van een onbeschrijflijk sterke giftigheid zijn

(zoals ons in.,Nederland onlangs weer gebleken is in

Pernis, waar een klein incidentje in één der bedrijven

vèrstrekkende en dodelijke gevolgen bleek te hebben).

Het boek dat zij daarover samenstelde getuigt niet al-

leen van een grote kennis van zaken, maar boven dit al-

les uit spreekt het alarm: mensen, ge beseft niet wat ge

doet in blinde bestrijdingswoede, angst en winzucht. Zij
riep op tot bezinning. Daarmede bedoelde zij niet alleen

een nadenken over de
omvang
van de gevaren, maar

vooral over de
aard
van het leven, het leven waarmede

de medici, de biologen en economen ,,omgaan” zonder

te beseffen, zonder te
willen’
weten hoezeer dit mègen

omgaan ook betekent een medeverantwoordelijkheid

aanvaarden voor dat leven.

De roekeloosheid’ en ,,Riicksichtlosigkeit”, waarmede

een krasse uithuiting en antropocentrie aan de kaak

werd gesteld, leverde talrijke reacties op. De weten-

schappelijke adviseurs van president Kennedy hebben
zich terdege van de ernst en de kwaliteit van het boek

– als S.O.S.! – overtuigd
2),
maar evenzeer werd

het hardnekkig en intens bestreden door hen die

2)
Het rapport van deze deskundigen: ,,Use of pesticides”
verscheen in augustus
1964
in Nederlandse vertaling en is
voor
f. 0,50
verkrijgbaar bij de Plantenziektekundige Dienst
te Wageningen.

.-S.B.
2-12-1964

1105

/

vreesden dat hun doen en laten als onoirbaar


aan de kaak zou worden gesteld, dat een belangrijke

markt verloren dreigde te gaan enz. Schoon het geen

• gemakkelijke kost is – maar dat behoeft ook niet, want

de gemakkelijke zaken menen vij veel te snel èn te ge-

‘, makkelijk te kunnen plaatsen (= to explain away!) –

• –

is het bijzonder helder en overzichtelijk. Daar het in

• wezen dezelfde kortzichtige ik-handhavingspolitiek aan

de kaak stelt die, in een heel ander levensterritoir, door

Vance Packard werd beschreven in diverse van zijn

boeken, zal het voor hen die zich werkelijk ernstig

willen verdiepen in de mens, zoals hij zijn signatuur-

• van-wanhoop op de gang van zaken zet, een bijzonder.

waardevol boek zijn, dat moet voeren niet tot de op-

richting van de bond van bestrijdersbestrijding, maar
tot een inzicht in de aard van de mens en zijn verant-

woordêlijkheid voor eigen doen en laten.

Zoals de atoombom in de wereld der fysici en vèr

• – daarbuiten een ,,ontwaakt gij die slaapt” betekende, zo

dit boek van Carson, dat elk onzer aangaat. Immers,

• wij zoeken het dodend vermogen maximaal op te voe-

ren, schoon het elke ‘lèzer bekend kan zijn dat het be-

grip ,,overkill” zowel veelzeggend als symptomatisch is

voor een op destrictie gerichte mentaliteit. De tijd van

de atoombom – in al zijn precieuze vernuftigheid – is

tevens de tijd van de antibiotica, beter gezegd, biociden.

De hersenspoeling is: alleen al de vertrouwdheid die bij

ons ontstaan is ten anzien’ van een voortwoekerend ge-

• bruik van de gifstoffen in al hun gedaanten. Wij willen

natuurlijk kanker bestrijden, maar wij willen doorgaan

met roken. Wij willen vanzelfsprekend dat die ellendige

hart- en vaatziekten op zullen houden ons in hun greep
te hebben, maar wij zijn amper bereid ons iets ter harte

te nemen. De waarheid is zo weinig gerieflijk, steunen

wij, terwijl wij voor blijven gaan in de richting der on-

zaligheid. Wij willen gelukkig zijn, maar wij willen

niet ophouden met liegen. Zelfbedrog is de eerste leu-

gen. Er behoeft geen woord voor gesproken te worden; is

• dat even comfortabel! Het is dan een’geluk dat de nood

steeds groter wordt, steeds onontkoombaarder, maar het
is ongelooflijk te zien – aan anderen zowel als 1aan ons-

zelf – welk een virtuositeit de mens heeft om het ene

gat met het andere te stoppen. Reeds de befaamde kreet

van een dictator:,,Wir kapitulieren nie” was bepaald
door het besef van het onontkoombaar nabijkomend

moment van
…..
unconditional surrender”.

Gesteld voor de uiterste consequenties, worden wij

tot bewustwording gevoerd omtrent onze afkomst en

daarin omtrent de toekomst. Het is geen prettige opgave

bij voortduring te moeten ontmaskeren wat verhuld en

arglistij beoogd wordt. Ht is geen genoegen het giftig

spoor te moeten volgen, zoals het door de wereld loopt,

dwars door instituten, tempels en universiteiten, con-
cerns, en huwelijken, naar het menselijk hart, naar de

keuze die altijd weer gaat tussen de twee bomen: de

• Boom des levens en de Boom van de kennis van goed en

kwaad.

Een van de bezigheden die men als interessant aan-

duidt, is het lezen hoe beroerd ,,anderen” het eraf

brachten; veel van de lectuur der mensen bestaat uit

levensverachting en -verkrachting, waarin dan de onge-

loofwaardige maar begeerde schijn opduikt van erbui-

ten en erboven te stâan. Zo kan men Carsons boek le-
zen en handenwrijvend vaststellen,dat het,bij ôns alle-

maal heel wat minder krankzinnig toegaat. Zo kan men

1106

ook Vance Packards lboek Tie naked society”
3
)
le-

zen en er een borrel bij drinken. I’taar de vraag blijft:

wat heeft het ons te zeggen. Afwerend handgebaren

ontheft ons niet .van een fundamentele verantwoorde-

lijkheid. Verantwoordelijkheid is het woord dat door

antwoord gedra’gen wordt. Het werkelijke antwoord is

de responsie op het aangesproken
t
7
orden. Wij worden

aangesproken in de vraag: Adam waar zijt gij (Gene-

sis 3, vers 9). Daarbij is
look
-ons stilzwijgen veelzeg-

gend! .

,,The naked society” is te lezen als den verslag vân

een bezeten wereld. – Het is een schier eindeloze herha-

ling van misselijk makende feiten, weerzihwêkkend van

begin tot einde, zonder een obsceen woord, zônder vie-

zige tonelen, niettemin striptease der begeerten! Het

loeren door het sleutelgat is een niemendalletje verge

– leken bij de superieure afluistertechnieken : waarover

men beschikt, zonder zich te realiseren dat geldt: ,,Die

Geister die ich rief die werde ich nun nicht los”. Want

de mens die verkiest te loeren en spioneren, zal vanzelf- –

sprekend stank voor dank ontvangen, ook als de’ pro-

duktie stijgt en de winst hand over hand toeneemt. Im-
mers, vervulling is geen conjunctuurprodukt, maar een

gesteldlfeid des harten. Het is- ,,bon ton” geworden zo-

veel mogelijk te registreren, zowel in het bedrijfsleven

als in de machtige staatsinstituten. De vreugden’ der di-

verse geheime diensten v66r en âchter de schermen van –

– bamboe en ijzer behoeven hier niet te worden geme-

moreerd. Men ontkomt niet aan de redelijkheid van een

betoog dat stelt: als wij weten waaraan wij toe zijn met

onze mensen kunnen wij hen beter bedienen en beteuge-

len; het schijnt wel dat het gaat om de hoogste zedelijke

goederen!

De test, het interview, de veiligheid, het landsbelang,
het produktieprogramma, de marktanalyse, zijn het nièt

alle woorden die ons vertrouwd zijn? Welnu, we kunnen

ons hart ophalen bij de tientallen en tientallen steun-

pilaen der democratie, grondvesters der welvaart- in

deze wereld die Vance Packard mt akelige precisie en

onweersprekelijke correctheid ten tonele voert, als

wij hen laten verkondigen hoe educatief en wijs, hoe

nodzakelijk en listig het loerbeleid werkt.

Vance Packard is natuurlijk een goede Amerikaan, zo-

als wij allen goede burgers willen zijn en blijven. Hij

probeert dan ook zijn betoog aanvaardbaar te maken

als bijdrage tot bewustwording voor Amerikanen, zich

zodoende immuniserend tegen de aiorntegenwoordige

heksenjacht der Mc Carthy’s die rondwaren, loerend op

buit, dankbaar wanneer ,,verraders” gesignaleerd en ge-

lyncht kunnen worden. De onrust van het eigen hart,

de moordinde angst wordt niet opgeheven door ânderen

voor het vuurpeloton te slepen! • –

Als het advies gegeven wordt w&t elkeen persoonlijk

kan Joen, dan is dat niet alleen om het boek 6ok een

– praktisch tintje fe geven’ en daarmede in het land der
,,Do it yoursèlf-ontdekkers” de verkoopbaarheid van

zijn boek te verhogen, maar dan is.dat in de allereerste’

plaats een weerspiegeling van het feit dat de nood

bijster hoog gestegen is! Immers, wââr zijn wij beland

als wij het advies krijgen een belangrijk.gesprek te doen

plaatsvinden vlak bij, een hard spelende radio? Enthou-

siast commentarieert Mr: Packard: ,,Het menselijk oor

3)
Jn Nederlandse vertaling onder de titel ,,De naakte
maatschappij” verschenen bij Uitgeverij H. 1. Paris N.V.,
Amsterdam
1964, 303
blz.,
f. 9,50. –

E.-S.B. 2-12-1964

heeft gelukkig een reusachtig voordeel boven een elek-

tronisch oor. Dit menselijk oor filtert automatischach-

tergrondsgeluiden uit, terwijl een microfoon dit niet

kan. Gelukkig blijven er
,
og ândere mogelijkheden

– over, nl. ,,alle belangrijke ‘

n

gesprekken te voeren in een

kamer waar men dergelijke gesprekken het minst waar-

schijnlijk zou voeren,’ zoals in een kinderkarner of in’

een keuken”. –

Te zoeken, naar wetten die ons kunnen vrijwaren

tegen inbreuk en inbraak, wetten die Big Brother aan
banden leggen, is naïef en gebruikelijk. De angt voor
het leven lost niet op door iedereen een miorofoon te

geven, .noch ook door hem iedereen af te nemen. Buiten

en boven de sfeer van het manipuleerbare moet zich

een wezenlijke wijziging aan de mens voltrekken, dat is

nvergelijkelijk anders en meer dan het verwisselen

van het uniform van een land voor dat der Verenigde

Naties. Wij kunnen namelijk smokkelen, ook als wij in
een groter en belangrijker organisatie onze tenten heb-

ben opgeslagen; het is een mentaliteitskwestie, die men

niet aflegt door, belofte of eed.

En wat moet men denken van eer advies als het vol-

gende: ,,Als ve ons recht op privacy willen handhaven,

lateh we dan niet bang meer zijn alleen -te staan. Wij

moeten er ons geen zorgen meer over maken of we

misschien opvallen, of dat iemand zal vinden dat we uit

de toon vallet’? Js het daarmee niet als met de psychia-

ter die tegen zijn patiënt zou zeggen: ,,Meneer, laat .0

nu die waan varen dat Uw heil 6n zaligheid afhangt van

Uw omzetcijfers”, doch daarmede allerminst raakt”

aan de grond van angst en verwarring, waardoor een

mens verstrikt raakt noch aan de niet eindigende kwan-

titeiten, die het gebrek aan levenskwaliteit zoeken te

verhullen zonder daarin ooit te slagen?

Zo moet men dit boek aandachtig lezen, hoewel het

gemakkelijk geschreven werd en zich vlot laat lezen.

Wij moeten juist die ,,kreten” deoderen die zo vanzêlf:

sprekend schijnen en ons bij voortduring afvragen: wat

heeft dit eigenlijk te betekenen, welke gesteldheid moet

een mens hebben en koesteren als hij bij voortduring

hunkert naar deze manipulaties. Men zal dan diep moe-

ten graven en terecht komen bij angst en eenzaamheid.

Onbevreesd zal men dan contact moeten zoeken met

dië letterlijk ontzettende fenonienen. Elk onzer moet
het wagen hen te ontmoeten wil hij waarlijk mens wor-

den en daarmede voldoen aan de in hem gelegde op-

gave, hem meegegeven bij de geboorte. –

Wij kunnen niet ânderen dit werk voor ons laten

doen, wij kunnen ons niet verschansei. achter onerva-

renheid, tijdgebrek, geringe’ mogelijkheden. Want niet

de boeken zijn bepalend noch de Vrije uren, maar de

bereidheid tot gaan. Wij behoeven een bereidheid zon-

der reserve, zonder dekkingspoging; vroeger of later,

maar altijd te Zijner tijd, ervaren wij dan hetgeen Mar-

tin Buber aanduidde toen hij neerschreef: ,,Es ist in die-

ser Wiistenacht kein Weg zu zeigen, es ist zu helfen
mit bereiter Seele zu beharren, bis der Morge’ndam-

mert und ein Weg sichtbar wird, wo ihn niema\d ahnte”.

Het is een waagstuk het oude los te laten, maar het

is veeleer een waagstuk het rampzalige oude te blijven

vasthouden daar âlle tekenen erop wijzen – en vol-

strekt ondubbelzinnig zijn daarin! – dat de consequen-

tie van onze aanvankelijkgemaakte en stug volgehouden

keuze een volstrekte desolaatheid is. Stellig n6g uit de

grootste desolaatheid kan de mens opgeheven worden.

Mar als wij nu nog weigerachti’g blijven om te her-

keiinen ,dat de gekozen lijn een lijn van angst en twee-

dracht, van agressie en machtsstrijd ‘is, wanneer zullen’

dân onze ogen opengaan? Packards emotionele, wel-

willend curatieve boek zou misbruikt worden wanneer’

het als ontspanningslectuur-voor-intellectuelen werd ge-

lezen. Het bevat voldoende explosieven voor elk onzer,,

indien wij tenminste ânders dan als cerebrale kevers

lezen, doch ons erin begeven als levende, verwondbare

mensen, die rechtstreeks betrokken zijn bij de ellende en

ontwrichting welke gesignaleerd wordt en tevens geheel

‘in het verlengde ligt van de zogeheten stormachtige

‘ontwikkeling die in het oude Europa gaande is.

Ook de uitspraak ,,Wie wind zaait zal storm oogstefl”

houdt ten nauwste verband met het motto: aan de vruch-

ten kent men de boom. Wee ons wanneer wij biologen

wilien belasten met de keuring der vruchten, want elk-

een die het heilige ernst is weet, met een weten dat niet

in het brein verankerd ligt, wèlke vruchteti de ware

vruchten zijn. Dat giftige bessen ondanks alles dienst-

bar kunnen blijkenmag voor ons geen vrijbrief zijn

het giftige voedsel van certificaten van echtheid te voor-

zien’, niet voor de ander, evenmin voor onszelf. Telkens

opnieuw blijkt dat het schijnbaar onmogelijke mogelijk

wordt waar de mens het met hart en ziel -tegemoet

treedt. Zouden wij dan nèg langer talri’ien? Het echec is
,

reeds nu verzekerd, de toekomst ligt open; zullen wij

dralen, talmen, aarzelen, ruggespraak houden, of gâân?

Rotterdam.

R. FENTENER VAN VLISSINGEN.

1
INGEZONDEN STUK

Europese barometer op storm

Gaarne maak ik enige kanttekeningen bij het artikel

onder bovenstaande titel van- Dr. E. W. Meief in

,,E.-S.B.” van li november ii. –

In de eerste plaats over de opmerking van Dr. Mei-

er, dat President De Gaulle gelijk heeft met zijn stel-
ling, dat zonder’politieke Europese eenheid het veto-

recht niet kan worden uitgeoefend en zonder een eigen

defensiekracht de Europese pijler fictief is. Hij laat

daarop volgen, dat ,de politieke eensgezindheid thans

primair is.

Ik zou hierover graag langer met Dr. Meier van ge-

– . dachten wisselen, maar in dit korte bestek •is dat he-
laas onmogelijk. Ik ontken de noodzaak en zelfs de

wenselijkheid van .een Europese defensie. Gezien de

krachtsverhoudingen in de wereld is de defensie een
Atlantische aangelegenheid en zou iedere poging tot

het creëren van een Europee defensie een noodiottige

-‘ verzwakking betekenen van de’ banden met het enige

land, dat in staat is een effectieve en geloofwaardige

militaire politiek te voeren, nl. de Verenigde Staten.

Het veel gehoorde argument, dat Europa door het

beschikken over een eigen defensiestructuur de Ver-

enigde Staten zou kunnen, dwingen zijn machtsmidde-

len in te zetten op een door de Europese landen ge-

wenst moment, vormt ‘naar mijni mening een d6delijk

gevaar voor de houding van de Verenigde Staten

t.a.v. Europa.
De politiek van de Verenigde Staten t.o.v. Europa

is een geduldige politiek. Het enige middel om dat ge-

E.-S.B. 2-12-1964-

1

.

1107

duld op te gebruiken is het middel van een Europese

nucleaire chantage. Dr. Meier zegt, dat het nu om

eensgezindheid gaat. Waarover en met wie?

.1k zou Dr. Meier willen vragen of hij een bewijs

wil leveren voor het axioma, dat bijv. voor Nederland

een nauwere affiniteit bestaat op buitenlands-politiek en

militair terrein t.a.v. Italië en Duitsland, als t.a.v. de

Verenigde Staten, Canada en Engeland.

Ik ontken die grotere affiniteit, maar bovendien ligt

ons belang bij de militaire beschrming van de Ver-

enigde Staten en een zo nauw mogelijke verbondenheid

van de landen van het Atlantisch verdrag. Daarover

behoren wij eensgezind te zijn met onze Natopart-

ners.

De woorden van Dr. Meier, waarmede hij spreekt

over de confrontatie van Johnson met De Gaulle, im-

pliceren als het ware het bestaan van twee gelijke

grootheden. Wanneer men naar de werkelijke machts-
verhoudingen kijkt is niets minder waar. Frankrijk kan

ons niet beschermen, de Verenigde Staten wèl en zij

doen het ook.


Mijn tweede opmerking geldt de uitspraak van Dr.

Meier, dat de Franse President in wezen gelijk heeft

met zijn standpunt t.a.v. de Europese landbouwpolitiek,

maar dat de wijze waarop de Franse President zijn be-

dreiging heeft geuit, niet van een communautaire in-

stelling getuigt. –

Ik wil dit een ,,Umwertung aller Werte” noemen.

Wellicht heeft de Franse President gelijk met zijn

standpunt, maar men mag het toch niet ,,en bagatelle”

behandelen, dat de partner in een gemeenschap een
politiek bedrijft, waarbij hij nu ten derden male zijn

Minister van Informatie laat mededelen, dat als dit of

dât niet gebeurt, Frankrijk uit het.niet opzegbare ver-

drag zal wegwandelen. Een dergelijke houding kan niet

worden afgedaan met een kritisch geluid t.o.v. de me-

thbde. Evenals bij het uitstoten van het Verenigd Ko-
ninkrijk in januari 1963 wordt hier een procedure ge-
volgd, die volstrekt tegengesteld is aan letter en geest

van het \’&rdrag van Rome en de Gemeenschap on-.

eindig sterker laedeert, dan een overigens onjuiste, hoe-

wel begrijpelijke, aarzeling van de Duitse regering

t.a.v. de graanprijs.

Bijzonder verwonderd heb ik mij over de uitspraak

van Dr. Meier in de op twee na laatste paragraaf van

zijn artikel. Nadat hij betoogd heeft, dat het tegen het

Franse belang zou zijn om de gemeenschappelijke

markt te verlaten, zegt hij, dat er ook voor de vijf

partners nauwelijks een andere keus is:

,,Geen van de Vijf is bereid de E.E.G. te verlaten

voor vage mogelijkheden van samenwerking met de le-

den van de vrijhandelsassociatie”. En hij eindigt die

paragraaf met de dreiging, dat het Europese bedrijfs-

leven in zijn lotsverbondenheid met het integratiepro-

ces dan ook geen enkele politieke machinatie, welke

ten koste gaat van zijn belangen, bij de verdere eco-

nomische eenwording kan dulden.

Het Europese bedrijfsleven kan zijn tanks en artille-

rie nog even binnenhouden, want er is geen enkele re-

gering, die ook maar overweegt om de verdragsbreuk

te plegen die bij Dr. Meier t.o,v, dit fenomeen, voor

zover het de Franse President betreft, slechts een kor-

zelige opmerking over de methode oproept.

Het is weer een ,,Umwertung aller Werte” om de vijf

partnerlanden, te gaan bedreigen t.a.v. een actiè, die

niet wordt overwogen en tav: een probleem, dat

slechts en uitsluitend in het leven is geroepen door de

acties van de Franse regering. Of bedoelt Dr. Meier

met ,,politieke machinaties” het aanvaarden van de

M.L.F. en het afwijzen van een continentale politieke

unie op Franse voorwaarden?

Voor zover hij dat bedoelt, hoop ik dat de regerin-

gen zich van die bedreigingen niets zullen aantrekken.

Ik ben er overigens van ôvertuigd, dat het bedrijfs-

leven genoeg gevoel opbrengt voor de wezenlijke be-

langen en prioriteiten, waarover het hier gaat om deze

bedreiging te verwijzen naar de lade van de niet ge-

heel verantwoorde boutades.

‘s-Gravenhage.

E. H. VAN DER BEUGEL.

NASCI-IRIFr

Ik ben verheugd over het commentaar-van Drs. Van

der Beugel. Het geeft mij de gelegenheid op een aan-

tal aspecten van mijn vorig artikel dieper in te gaan

De gekleurde kanttekenin.gen van Drs. Van der Beu-

gel doen mij denken aan een schilder, die op voor

tieffelijke wijze de scheuren en barsten van zijn oude

school met zijn kwast camoufleert. Misschien zou Drs.

Van der Beugel met mij deze school willen binnen-

gaan om zich te bezinnen op het dilemma, waarvoor

de Nederlandse buiteiilandse politiek staat. In mijn vo-

rig artikel achtte• ik mij ontslagen van de plicht tot

het geven van dit primaire onderwijs.

In het atoomtijdperk is er geen plaats meer voor

een verbrokkeld Europa. Deze Europese eenheid ver-
dient de hoogste prioriteit in de buitenlandse politiek.

Op economisch gebied heeft. Nederland hiervoor de

grondslagen gelegd in de samenwerking met zes lan-

den aangegaan in de Europese Gemeenschap. Van het

begin af was voorzien, dat deze samenwerking zou
worden voltooid met een politieke unie en dat deze

Europese eenheid in beginsel open zou staan voor al-

le Europese landen. Alleen een krachtig geïntegreerd

Europa werd in staat geacht de samenwerking uit te

breiden in Atlantisch en mondiaal verband om een

eigen bijdrage te leveren tot wereldvrede en wel-

vaart.

De economische integratie is reeds zover voortge-
schreden dat het ontbreken van een gemeenschappe-

lijke buitenlandse politiek als een ernstige handicap

wordt ervaren. De gemeenschappelijke handelspolitiek

t.a.v. Oost-Europa, de ontwikkelingslanden (Wereld-

handelsconferentie) en vooral de houding van de

E.E.G. t.a.v. de E.V.A.-landen en de Verenigde Staten

(Kennedy-onderhandelingen) zijn urgente vraagstuk-

ken, waar de politieke affiniteit er moet komen, wil

op den ‘duur de E.E.G. niet mislukken. Ik begrijp

niet, hoe Drs. Van der Beugel hieraan voorwij wil

gaan. .

Laten wij wensen dat de Europese Commissie gelijk

krijgt met de veronderstelling, dat vanuit een voort-

schrijdende economische integratie de politieke een-

wording voortspruit. De donderslagen-politiek van De

Gaulle – ik hoop, dat dze termen Drs. Van der Beu-

1108

E,-S.B, 2-12-1964

gel meet bevrediging schenken -. is een duidelijk ver-

zet tegen het geleidelijk prijsgeven aan de Gemeen-

schap van een politieke conceptie, welke duidelijk van

de vijf partners in de E.E.G. afwijkt.

Op de duur gaat de Europese eenheid ook ten gron-
de bij gebrek aan een Europese defensiepolitiek. Nau-

welijks een atoommacht of Frankrijk neemt de vreem-
de allure aan van zijn Europese partners vazaldiensten

te verlangen ter vermeerdering van eigen glorie. uits-

land heeft zich lange tijd noodgedwongen hierin ge-

schikt, doch tekent steeds meer verzet aan. Zonder ge-

lijkwaardigheid op defensiegebied zal een federaal

Europa niet leefbaar worden.

Het dilemma spitst zich nu toe op militair gebied.

De veiligheid heeft Nederland toevertrouwt aan de

N.A.V.O., waarin Drs. Van der Beugel op goede gron-

den geen verzwakking wenst van de banden met de

Verenigde Staten, het enige land dat in staat is een ef-

fectieve en geloofwardige politiek te voeren. De bre-

dere samenwerking in Atlan.tisch verband is a.h.w. een

stap v66r op de economische samenwerking in de

E.E.G. Anderzijds ontbreekt de Europese eenheid bin-

nen het Atlantisch kader. –

Naar mijn mening kan dit dilemma niet uit de weg

worden gegaan, maar moet worden gezocht naar een

synthese tussen de beide uitgangspunten van het beleid

gericht op Europese eenheid en Atlantische solidari-

teit.
1
Wellicht zal Drs. Van der Beugel nu begrijpen dat

het bedrijfsleven bevreesd is voor politieke machinaties

welke geen oog hebben voor deze synthese. Ik neem

daarmede zowel een continentale politieke unie op

Franse voorwaarden op de korrel als het eenzijdig na-

streven van de M. L. F. op Amerikaanse voorwaarden.
Het bedrijfsleven heeft dit keer recht van spreken döor

allereerst op te komen voor de verdere economische

eenwording, welke uiteindelijk de basis vormt voor een

-krachtig en sterk Europa als partner voor de vrije
Westerse landen.

De afwijzing van Drs. Van der Beugel van een Euro-

pese defensie komt voort uit angst voor een verzwak-

king van de Westerse defensie. Indien echter deze de-
fensie wordt opgebouwd binnen het raam van een At-

lantisch bondgenootschap, kan daarentegen de Europe-

se defensie juist een versterking uitmaken. Ik laat de
militaiie en financiële doelmatigheid vafl. de M.L.F.

graag aan Minister De Jong over. Maar de opportuni-
teit van een Nederlandse deelname zal vooral moeten

worden bezien in het licht van de hier naar voren ge-

brachte synthese.

Misschien vindt Drs. Van der Beugel dit alles irreëel,

omdat de Franse President zal vasthouden aan zijn na-
tionale Franse conceptie, ondanks zijn pathetische op-

roep in Straasburg tot ,,l’Europe européenne, indépen-

dante, puissante
……..
. Zolang De Gaulle nog van een

politiek van bluf en afschrikking kan worden ver-

dacht, zijn oplossingen bereikbaar. Het Europees Par-

lement heeft in de laatste zitting de redevoering van

De Gaulle aangegrepen om de noodzaak van een po-

litiek topoverleg in Europa te onderstrepen, waarbij

wordt bevestigd dat er geen federatief systeem levens-

vatbaar is zonder een gemeenschappelijke buitenlandse

politiek en zonder een gemeenschappelijke defensie.

Ik bespeur ten slotte weinig verschil van mening over

de houding van de Franse President inzake de Euro-

pese landbouwpolitiek. Drs. Van der Beugel stelt dat

De Gaulle wellicht gelijk heeft, terwijl ik hem in we-

zen.glïjk geef. Ik ben het er ook over eens dat zijn
optreden met het E.E.G.-verdrag in strijd is. Hij is

zelfs verantwoordelijk voor de titel van mijn ârtikel

,,Europese barometer op storm”. Maar evenmin kan

een Duitse politiek door de beugel welke zich ont-

trekt aan. de E.E.G.-afspraken om voor 15 december

een beslissing over de aanpassing van de graanprijzen

te nemen.

‘s-Gravenhage.

Dr. E. W. METER.

Traffic in Towns. A study of the long term problems

of traffic in tirban areas.
Reports of the Steering

Group and Working Group appointed by the Mi-

nister of Transport. •Her Majesty’s Stationery 0ff i-

ce, London 1963, 224 blz., £ 2/10/0.

In juni1961 benoemde de Britse Minister van Trans-

port een ,,Steering Group” ter bestudering van ‘de pro-

blemen die zich op lange termijn4 ter zake van het ste-

delijk verkeer zouden gaan voordoen. Het blijkt dat de

Engelse gewoonten hiet z6 veel van de onze verschil-

len als soms wel gedacht wordt,’ want de ,,Steering

Group” heeft. het eigenlijke studiewerk laten verrichten

door een ,,Working Group”, die onder leiding stond

van Prof. C. Buchanan. Vermeld dient te worden dat

de ,,Steering Group” steeds de volle eer – maar ook

de verantwoordelijkheid – heeft doentoekomen aan• de

,,Workinig Group”, hetgeen ertoe geleid heeft dat het

onderhavige rapport bekendheid heeft verworven onder

de naam ,,Buchanan report”
1).

Het rapport vangt aan met ,,The working context”,
een overzicht van de groei der steden en het stedelijk

verkeer en de verwachtingen omtrent toekomstige ont-

wikkelingen op dit gebied. Hoofdstuk II heet ,,The

theoretical basis”, waarin beschreven worden de bron-

nen van het vervoer, de taak en de. aard van het ver-

keer alsmede de invloeden die stedelijke centra en ver-

keer op elkaar uitoefenen. Tot zover is er nog niet

veel nieuws te lezen en onderscheidt dit rapport zich

niet van vele soortgelijke geschriften. Uitgaande van de

simpele cnstatering dat de aard en de structuur der

stratennetten in de meeste steden niet van dien aard

zijn dat het huidige en toekomstige verkeer zonder

moeilijkheden afgewikkeld kan worden, is een viertal

studies gemaakt om te ônderzoeken of, en zo ja hoe,

stedelijke wegennetten daterçnde uit het verleden aange-

past kunnen worden aan het verkeer van de toekomst.
Men onderzocht een kleine stad (Newbury), een grote

stad (Leeds), een historische stad (Norwich) en een ge-

deelte van het centrum van Londen.

Het stadje Newbury (toekomstig inwonertal: 37.000)

zal waarschijnlijk in aanzienlijke mate aan het verkeer

aan te passen zijn. Alleen al de verbouwing van de pri-

maire verbindingsstraten wordt geraamd op £ 4,5 mln.

Daarbij komen nog de kosten van de overige straten,

1)
Van dit rapport is ook een verkorte uitgave ver-
schenen: Penguin book no. S 228. Harmondsworth/Midd-
lesex, 1964, 263 blz., £ 0/10/6. Inmiddels is een Duitse ver-
taling verschenen en een Fransein voorbereiding.

E.-S.B. 2-12-1964

1109

parkeergelegenheden, alsmëde de -afbraak en herboüw

van-in de weg staande gebouwen.

Voor Leeds (nu ca. 511.000 inwoners) zijn er moge-

lijkheden om in de toekomst ongeveer 25 pCt. van het

aantal werkers in het centrum per auto naai en van

hun werk te laten rijden. Het net van hoofdstraten. zal

daarvoor een lengte moeten’ hebben van 70 mijl, waar-

van driekwart nieuw gebouwd zal moeten worden. De

kosten van de bouw, van de daarvoor benodigde grond

en af te breken opstallen worden geraamd op £ 90 mln.
ruim f. 10 mln. per km).

-Wat betreft Norwich komt ‘men tot de conclusie dat
historische stadscentra behoiden kunnen blijven, wan-

neer men een bepekte toegankelijkheid voor auto’s en

een strikte discipline voor het overige verkeer aanvaardt.

Niettegenstaande de werkelijk zeer diep ingrijpende

verbouwingen van het onderzochte gedeelte van de Lon-

dense city, zal het automobielverkeer daar van hetbe-

gin af enigermate moeten worden beperkt. Deze be
;

perkingen zullen steeds meer dienen te omvatten. Over

de geschatte kosten van dit alles durft men zich ‘blijk-

baar niet uit te spreken.

Het vierde hoofdstuk handelt over ervaringen die

men op verschillende ‘jlaatsen heeft opgedaan: in En-

geland in Isteden die tijdens de oorlog grotendeels ver-

woest werden en in de nieuwe steden, enige ervarin-

gen’ uit Duitsland. Stockholm, Venetië en ten slotte uit

de Verenigde Staten.
,
Hoofdstuk V bevat de algemene

conclusies. –

Een tweetal aspecten die in het rapport slechts wor-

den genoemd, doch niet verder behandeld zijn, hebben

betrekking op de ,,l&efbaarheid der steden’:

Van alle invloeden die de auto heeft op zijn om-

geving, dient die van de veiligheid het belangrijkst te

zijn. Steeds veilig zijn en zich steeds veilig voelen –

niet voortdurend in angst zitten dat èchtgenoten of kin-.

deren bij een verkeersongeval betrokken kunnen wor-

den – zijn zonder twijfel de eerste vereisten voor een

geciviliseerde maatschappij.

Het buitenshuis parkeren van auto’s was 15
it
20

jaar geleden nog een uitzondering. Inmiddels is dit nor-

maal geworden. Daarna aanvaardde’ men het gebruik

van de openbare weg voor onderhoud en reparatie van

voertuigen. Nu zijn we al zo ver dat in vele straten

autowrakken staan en we overal vuilnis en andere rom-

mel op straat zien. Het is niet waar dat het tijdperk

van de auto ,,is leading to the ’emergence of any new

kind of brilliant, lively urban landscape. On the contrary

it is producing unrelieved uglines on a great scale.

Iets meer aandacht is besteed aan de ontegenzeglijk

nadelige gevolgen van het aan het verkeer Iverbonden

lawaai en de verontreiniging van de lucht.

In tegeistelling tot vele andere schrifturen over ste-

delijke verkeersvraagstukken komt men i,n ‘het Bucha-

nan-rapport niet tot de – m.i. onrealistische – con-

clusie dat de problemen over een jaar of tien wel op-

gelost zijn, als men maar voldoende wegen en andere

verkeersvoorzieningen bouwt. De belangrijkste conclu-

(1. M.)

sies vai, ,,Traff ie in’ towns” kunn’n als volgt wordei

samengevat:

1. Het is niet nodig bij de oplossing van stedelijke

verkeersproblemen te werken op basis van gissingen en

grove schattingen. Zelfs in stedën met een ingewikkeld
verkeerspatroon is het zeer wel mogelijk het verkeer te

analyseren en te kwantificeren.

2. Mede doordat Ah-ierikaanse steden later gesticht

zijn dan de Britse, was hët tot nu toe in Amerika mo-

gelijk op grote schaal in deze steden door te dringen

met ,,highways”, ,,freeways” e.d. Hoewel het stede-

schoon in Amerika daardoor niet verhoogd werd, be-

hoefden voor de aanleg dezer wegen geen stadswijken
mismaakt te worden; in Engeland zou zulks onvermij-

delijk zijn. De laatste jaren komt men in Amerika ech- –

ter tot de ontdekking dat de betere wegen tussen de

stadscentra en de buitenwijken de verkeersproblemen en

vooral de parkeerproblemen steeds groter in plaats van

kleiner maken. –

3. Het moment, waarop men ophoudt auto’s te kopen

of te gebruiken, omdat de verkeersopstoppingen en par-

keerproblemen z6 groot worden, is nog heel ver weg:

,,The rising tide of cars will not put a stop to -itself

until it bas almost put a stop to the traffic essential

and non-essential alike”.

4. Ondanks de hogere kosten en het tijdverlies zullen

er steeds meer mensen komen die per auto naar en

van hun werk willen gaan. De enige mogelijkheid om

deze ontwikkeling af te remmen is het beperken der

lang-parkeermogelijkheden in stadscentra. Het officiële

parkeerbeleid dat nu als regel streeft naar uitbreiding

der parkeermogelijkhedeni, zal dan ook dienovereenkom-

stig gewijzigd moeten worden. Het hanteren van de

,,parkeerkraan” heeft bovendien het voordeel dat het op

de minst arbitraire wijze een verdeling brengt in ,es-

sential” en ,,non-essential” verkeer en dat het het minst

moeilijk te, controleren is.

5.
De stadscentra zullen grondig vernieuwd dienen te

worden: ,.reshaping the cities”. Zij zullen verdeeld moe-

ten worden in kleine wijken (envir.onmental areas), die

zelf in beperkte mate voor het verkeer toegankelijk zijni,

doch bereikbaar oier ruime – bij voorkeur kruising-

Vrije – toevoerwegen.

6. Het vernieuwen der stadscentra zal:

enorme investeringen vergen;

diep ingrijpende wijzigingen in de aard en de struc-

tuur der stadswijken veroorzaken, hetgeen door velen

moeilijk zal zijn te aanvaarden;

er nog niet toe kunnen leiden. dat een ieder die

dat wil, zonder enige beperking een personenauto zal

kunnen gebruiken en parkeren.

7. Hoe onaangenaam dat ook moge lijken, men zal

toch vertrouwd moeten raken met de gedachte dat

het gebruik van personenauto’s in stadscentra aanzien-

lijk moet worden beperkt. Voor de Londense city is

berekend dat ca. 90 pCt. van het totale aantal poten-

tiële automobilisten geweerd zal moeten worden om-

dat er geen plaats voor hen is en het ook onmogelijk

is plaats te maken.

1110

E.-S.B. 2-12-1964

1•

.

‘¼,

1

S. Zeerbinnenkort ‘ts de meerderlieid dèr—kièzers

autobezitter. Meestal zal het bezit van een auto één van
de belangrijkste zaken in het leven der kièzers worden.

De politici zullen dit dienen te onderkennen. Zij zul-

len dan gaarne de automobilist een plezier doen• en

bevreesd zijn, om hem te ergeren. Dit aspect bemoei-
lijkt de oplossing der verkeersproblemen, omdat men

aarzelt de noodzakelijke maatregelen te treffenL

Volgens Prof. Buchanan zijn dus nog in belangrijke

mate ,,de steden aan het verkeer aan te passen”, zij

het ook ten koste van’ grote sTommen gelds en andere

niet in geld uit te drukken.– waarden.

Niettegen-

staande dat zal in de toekomst slechts een zeer klein
• g’edeelte van het personenvervoer met personenauto’s

kunnen plaatsvinden. Het zal derhalve onvermijdelijk

worden om ,,het verkeer aan de steden te gaan aan-

passen”.

Rotterdam.

Drs. R. BAKKER.

RECENTE PUBLIKATIES
Roy Harrod: The British Economy.
Mc: Graw-Hill Book

Company, Inc., New York – Londen 1963, 240 blz.,

3Osh.

De nieuwe Britsè regering en haar maatregelen – vooral

die van de beruchte 15 pCt. – hebben de aandacht weer

éens in sterke mate doeii vestigen op de Britse socialisten

en de Britse économie. Niet alle commentaren geven blijk,

van enig deskundig inzicht. Voor h’en, die wel behoefte

hèbben aan eenobjectief gefundeerd oordeel, is de promi-

nente economist Sir Roy Harrod een uitermate competente

gids, die er tevens aanspraak op kan maken scherpzinnig

en origineel te zijn.

t

Uitgaande ‘van de – inmiddels dus door de feiten be-

vestigde – veronderstelling dat Labour binnen afzienbare

tijd weer aan de macht zou komen, uitgaandeook van de

• onjuiste ,,image” van deze partij in de Verenigde Staten

(alleen daar?, M.H.),
wijdt
Harrod een geheel hoofdstuk

aan de Britse socialisten. Daarbij wordt een reeks, wijd

verbreide, onjuiste meningen over de achtergronden van

dat socialisme, en over het Labourbewind in de periode

1946-1951, bijeengeveegd. Zo huldigde bijv. ,,TheFabian

Society” geen water-op-melk socialisrn’e, dbch een ,,gradual

step-by-step approach” naar het doctrinaire doel van natio-

nalisatie van de middelen van produktie, handels- en ruil
1

verkeer. . •• –
Harrods analyse van Labour richt zich vooral op de

vraag in welke mate de vele ,,dirigerende” maatregelen

tijdens
1946-1951
een gevolg waren van het Labourbewind,

• dan wel van de moeilijke naoorlogse toestand. Zijn con-‘

clusie: ,,These (i.c. het ,,system of controls”), however,

were’inherited’from the war, and the very arkward and

impoveished condition in which the United Kingdom

• found itself made it absolutely essentiâl to have a further

period of what many be called a ,,siege economy”. ,,It

may be the case that many Labour Party members envisaged

a system of tight controls as a permanent feature, but this

is not certain; the Labour government did in fact remove

many of the controls during its period of office”. Wat de

• nationalisaties betreft, deze zouden waarschijnlijk ten dele

ook door de Conservatieven – met name van de steen-

koolmijnen – zijn toegepast; voor een ander gedeelte

waren zij gerechtvaardigd vanuit een gezichtspunt van een

E.-S.B. ‘2-12-1964

-,

u

i:-

¼

.

•.
,,middle-of-the-road”-politiek, daar de betrokken bedrijven

in belangrijke mate monopoliës dan wel ,,public utilities”

t
waren. Het voornaamste gebrek van het ‘nationalisatie-

programma correleerde niet met onvoldoende efficiency,
doch met een onjuiste aanpak van de financiering.

,,It has been said in certain quarters, including left-

wing quarters, that the Labour Movement will have to

find
t
new philosophy (…) its seems possible that its

guiding idea may be that of greater economic growth.

In the implementation of such a policy it might be expected

to be willing to move further from traditional maxims and

/ procedures than the Conservative Party”:

Een amusant element bevat de analyse van ,,social –

change”, door de midden- en hogere groepen geassocieerd-

met het Labourbewind. Na de belastingdruk werd namelijk

vooral het verdwijnen van huisbedienden van de arbeids-

markt aan dat bewind toegeschreven. (Ook buiten .Groot-

Brittannië heeft deze arbeidsmarktmutatie een merkwaardig

,emotioneel effect, ni. wel eens als die van een macaber’-

– symptoom van een catastrofale maatschappelijke desinte-

.gratie). De economist Harrod legt geduldig uit dat de oor-

zaak moet worden gezocht in de’ sterk stijgende arbeids-

produktiviteit in de andere sectoren, vooral in de industrie:

,,It is a matter of common observation that the poorer a • ‘. ‘

country,- the larger the amount of ‘the domestic service. ‘

available for those whose incomes are above the average”.

De acht andere hoofdstukken zijn gewijd aan ,,Intro-

duction”, ,,Progress since the War”, ,,Industry”, ,,Mone-

tary Systern”, ,,Sterling”-‘,,Labor”, ,,Bconomic Policy”

en aan een ,,Outlook for the future”. Een aantrekkelijk –

aspect is ‘dat Harrod de Britse problemen en politiek con-

fronteert niet die in de Verenigde Staten. In beide landen

moest en moet worden gezocht naar een weg, die leidt

naar een adequate economische groei met een bevredigende –

betalirigsbalanspositie.

-Harrod meent niet dat de relatieve economische stag-.

natie – evenmin als die tijdens het Eiserihower-regime in

de Verenigde Staten – in Groot-Brittannië een fatalistisch

te dragen noodlot was. Hij constateert om. dat de (vorige)

Treasury allerlei traditionele doctrines beleed, die tegen-
strijdig ‘zijn aan de moderne groeitheorie:

,,The foregoing has suggested that a rather considerable

revision is needèd in the fundamental economié theory that lies

t

behind Treasury thinking and policy, if the United Kingdprn
is to succeed in achiving an adequate growth rate. New thinking
is required about the relation of demand infiation to cost
infiation; about the relation of both to growth, as distinguished’
from and contrasted with the high level of employment at a
given time; about the relation of growth to the external balance –

of payments; about the relatioii of the growth of consumption


to that of investment; about the relation of the tendency towards
personal saving to the Budget surplus; and about the deterious
.effect of National Debt funding at times not appropriate from –

a business cycle point of view. It is my contention that wrong

1:
thinking about all these matters was the cause of the United
Kingdom having had lower economic growth than the countries
of Continental Europe in the last few years”.
/

M. H.

• •


T

Myron H. Ross: Incone;
analysis and policy. Mc Graw-

Hill Book Company, New York-Londen 1964, 431

blz., 58 sh.

.

,,It has -too often been contetded that the study of

economicsas a science is a fruitless effort-somewhat like
the scholastic exercise of counting angels dancing on the

point of a needle. It is hoped that this volume will deny

this contention and provide the reader with many tools

-.

1111

Te bestellen bil Uw boekhandelaar
dan
wel rechtstreeks bij de uitgever N.V.
Koninklijke Nederlandse Boekdrukkerlj
H. A. M. Roalants te Sch!edam.

useful for the application of theories to national and

international problems”. Aldus luiden de eerste regels van –

het voorwoord van de auteur, waaruit kan worden ge-

concludeerd dat ôok in zijn land de economische weten-

schap wel eens op onaardige wijze wordt bejegend. Dat

Ross, Associate Professor of Economics, aan de Western

Michigan University, het geloof in zijn vak allerminst heeft

verloren, blijkt tevens uit de volgende uitspraak in zijn

voorwoord: ,,The almost infinitely large return to society

from the application of macro-economie theory is a

neglected topic”.
Reeds de titel doet vermoeden dat- dit boek zich onder-

scheidt van de gebruikelijke hand- en inleidingen in de

economie. Enerzijds beperkt het zich tot de macro-eco-

nomie, anderzijds wordt doelbewust veel aandacht besteed

aan de economische politiek. Zo komen in het omvangrijke

deel ,,Public policy” achtereenvolgens aan de orde: eco-

nomic goals; monetary policy; fiscal policy; ideals, politics,

and national income; cycles, growth and public policy in

retrospect. Daarbij wordt, bijna vanzelfsprekend, veel aan-

dacht besteed aan de situatie in de Verenigde Staten, o.m.

aan de beruchte ,,balanced budget”-mythe. Actueel is

zijn scepsis inzake de stelling dat de ,,built-in stabilizers”

een herhaling van de jaren dertig depressie zouden uit-

sluiten. In ieder geval is een actieve politiek – o.m. tegen-

strijdig aan de genoemde mythe – nodig.

Aan het deel ,,Public policy” gaan vooraf die over

,,definition of income”, over ,,determination of the level

of income and employment” (mét een duidelijke, schema-

tische confrontatie van het klassieke en Keynesiaanse

model) en over ,,cyclus, growth, and price level”. In het

hoofdstuk over economische groei (30 blz.) besteedt Ross

vooral aandacht aan Schumpeter, Harrod, Hansen (stag-

natiethese), de groeifasen van Rostow en aan het werk

van Kuznets.

Het laatste deel omvat o.m. een hoofdstuk over de in-

komensverdeling, nogal eens aangeduid als een der achter-

gebleven gebieden in de economische wetenschap. De 17

blz. van Ross hierover kunnen niet worden beschouwd

als een weerlegging van die kwalificatie.

Geidmarkt.

Het is vooral de afdracht van deviezen door de banken

aan De Nederlandsche Bank, die in de laatste weken in-

vloed heeft op de ontwikkeling Van de geldmarktsituatie.

Reeds in de 23’november eindigende zevendaagse periode
liep de goud- en deviezenreserve van de Centrale Bank

met f. 78 mln, op. In de afgelopen week veroorzaakte de

vlucht uit het pond, uit vrees voor devaluatie van deze

sleutelvaluta, een verdere toestroming van dollars (die men

in Londen tegen ponden had verkregen) en daardoor een

veel sterkere
stijging
van de valutareserve van De Neder-

landsche Bank met als gevolg een verruiming van de binnen-

landse markt. De guldenstegenwaarde vloeide immers in

de kassen der banken. Men moet hier niet in de eerste
plaats denken aan een geforceerde terugtrekking van korte

buitenlandse uitzettingen, want deze zijn, waarschijnlijk

zonder uitzondering, op de termijnmarkt gedekt. Het gaat

hier eerder om bedragen, die vervielen en die men niet
opnieuw wenste uit te zetten en om het versneld innen van

sterlingvorderingen. Het vertraagd betalen van sterling-
schulden speelt in het geheel ook een rol. De callgeldrente
reageerde met een daling tot 3 pCt., hetgeen er op wijst,

dat het verkrappende effect van de uitzetting der bank-

papiercirculatie – deze maand sterk onder invloed van de
komende feestdagen – meer dan gecompenseerd werd door

de buitenlandse factor. –
Hoewel tussen het Nederlandse en Engelse officiële dis-
conto thans een marge bestaat van 24 pCt. (Londen 7 pCt.,
Neder’and 44 pCt.) lijkt de kans dat kort kapitaal naar
Engeland gaat stromen niet groot omdat het disagio op de
termijnmarkt het renteverschil weer teniet doet.

Kapitaalmarkt.

De -aangekondigde
54
pCt. obligatielening Rotterdam
,tegen 99J pCt., die als een guichetlening was uitgebracht,

moest wegens de monetaire gebeurtenissen worden terug-

getrokken. In de afgelopen week liep de kapitaalmarkt-
rente weer iets verder op en de door Rotterdam geboden

voorwaarden kwamen hierdoor zo dicht bij de marktrente
te liggen dat de kans op mislukken steeds groter werd.

rtk

MINISTERIE VAN DEFENSIE

Jij de bedrijfseconomische afdeling bestaat plaatsingsmogelijkheid voor een

ECONOOM

die zal worden belast met het uitvoeren van bedrijfseconomische onderzoekingen en het
geven van advies in organisatorische aangelegenheden.


Doctoraal examen economie (bedrijfseconomische richting) vereist.
Salariëring afhankelijk van ervaring.
Sollicitaties worden gaarne ingewacht door het hoofd van de sectie Personeelsvoorziening
van de directie burgerpersoneel van het Ministerie van Defensie, Kalvermarkt 32 te-
‘s-G ravenhage.

1112

E.-S.B. 2-12-1964

Hiertegenover bntving de markt de aanbieding van een
lening van de Nederlandse Gasunie. Hierop hadden be-

leggers reeds lang gewacht en er een plaatsje in hun porte-

feuille voor gereserveerd. De lening is f. 300 mln. groot,

de rente
5J
pCt., terwijl de uitgifte tegen pari geschiedt. In de eerste tien maanden van 1963 werd bij de Rijks-
postspaarbank, de lokale spaarbanken en de boerenleen-

banken f. 1.215 mln. gespaard. In dezelfde periode van het
lopende jaar was het bedrag f. 974 mln., zodat er inmiddels

een.achterstand is gegroeid van f. 241 mln.’ Het mag niet
worden aangenomen, dat de bevolkingscategorieën, die

van deze spaarinstellingen gebruik maken, bij hogere in-

komens hun spaaractiviteit hebben beperkt. Eerder zal
men de waarschijnlijk gestegen besparingen in een andere richting hebben gedirigeerd, waarbij in het bijzonder moet
worden gedacht aan ‘de aankoop van hoogrentende obli-

• gaties en pandbrieven.

Indexcijfers aandelen.

30 dec.

H. & L.

20 nov.

27 ‘nov.
(1953 = 100)

1963

1964

1964

1964

Algemeen
………………
392

419— 394

404

399
Intern, concerns
………….
548

598 – 553

578

571
Industrie
…………………
341

357 – 327

339

333
Scheepvaart
…………….
153

161 – 133

138

136
Banken en verzekering
……..
232

249 – 223

235

233
Handel enz . ……………..

165

175-156

163

161

Bron:
AN.P,-C.B.S., Prijscourant.

Aandelenkoersen.

Kon. Petrolum

………….
f. 147,50a)
f. 161,20 f. 159,40
Philips G.B
………………
f. 148,30
1′.

158,40
f. 156,70
Unilever

……………….
I

138,90
f. 147,50
f. 146.90
Expi. Mij. Scheveningen
398
222
2064
A.K.0.

………………..
526
4854
4844
Hoogovens, n.r.c.

………..
5644

1
569 549
Kon. Zout-Ketjen, n,r.c.

…..
775
9084
8984
Nationale-Nederlanden, c
870 770
767
Zwanenberg-Organon

……..
900
989 970
Robeco

…………………
f. 227 f. 232
f. 231

30 dec.
20 nov.
27 nov.
New York
1963
1964 1964
Dow Jones Industrials

…….
760
891
882

Rentestand.
Langl. staatsobl. b)

………
4,71
5,26
5,30
Aand.: internationalen b)
……
3,15 c)
.
3,35
lokalen b)

………..
3,66 c)
.
3,45
Disconto driemaands schatkist-

papier

……………….
2 J
3/
4
3
1
/
ca, 3
1
“,,

,a) Gecorrigeerd in verband met bonus.
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
19 december 1963.
C. D. JONGMAN.

NEDERLANDSE OVERZEE BANK N.V.

zoekt
ervaren
medewerker voor haar

• effectenstûdie-

afdeling

Academische vorming niet noodzakelijk.

Journalistieke aanleg strekt’ tot aanbeveling.

Schriftelijke sollicitaties aan Afdelin’g Per-

_________ soneelszaken; telefonische inlichtingen onder –

N o
8

ro. (020) – 22 03 60, toestel 46.

Adres: Herengracht 548, Amsterdam-C.

Efficiency

bespoedigt

Uw contacten
met gegadigden

*

Indien

Uw telefoonnummer

In Uw annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld don

tevens het

NETNUMMER

VEKEMANS en BERK

ACCOUNTANTS
(leden
N.l.v.A.)

– “s-Gravenhage

Amsterdan

Nijmegen Zwolle

vragen voor hun vestigingen te ‘s Gravenhage en Nijmegen

1

TWEE DOÇTORANDI

in de bedrijfseconomie’

Aan ambitieuze mensen die de academische accoun-

tnts-opIeiding volgen, bieden wij een, interessante

werkkring, die de gelegenheid opent tijdens de studie

praktische ervaring op te doen op een kantoor met

een veelzijdige kring van relaties. /

Behalve tijd voor het volgen van de colleges, wordt
een vergoeding gegeven voor studie- en reiskosten.

Geïnteresseerden kunnen zich, onder op gave van per-
sonalia,
schriftelijk wenden
tot de heer
J.
Voorhorst,

Koninginnegracht49 te’s
Gtavenhage, die in
een
persoonlijk

gesprek gaarne nadere inlichtingen zal, verstrekken.
E.-S.B. 2-12-1964

1113

1•

1

NEDERLANDSE; DAGBLADU’NIE ‘IV.

gevestigd te ‘s-Gravënhage’

Onder verwijzing naar het Bericht van 21 oktober 1964 inzake het aanbod
tot omwisseling van

-,

(niet-royeerbare certificaten van) aandelen en/of onderaandelen Nieuwe
Rotterdamse Courant
N.V.,
aandelen en/of onderaandelen Algemeen

Handelsblad
N.V.
en gewone aandelen en/of onderaandelen Vereenigd

Aandelenliezit in het Algemeen Handelsblad
N.V.

in (nietroyeerbare certificaten van) aandelen Nederlandse’ Dagblad-
unie N.V.

en de advertentie dd. 23november 1964, deelt bndergetekende mede, dat het
omwisselingsaanbod wordt gestand gedaan.
Vanaf 3 december a.s. kunnen de (niet-royeerbare certificaten van) aandelen
Nederlandse Dagbladunie N.V., voorzien van div. bew. no. 1 e.v. en talon,
bij het kantoor van inlevering in ontvangst worden genomen.

ROTTERDAM
2 december 1964.
AMSTERDAM
NEDERLANDSE DAGBLADUNIE N.V.

0
Het Bestuur van de ‘s-Gravenhaagscne

DIACONESSEN-INRICHTING

,,BRONOVO”

0
roept sollicitanten op voor de functie van

ECONOMISCH
0

DIRECTEUR
0

‘.1
Voor het vervullen van deze nieuwe directie-functie is een

economische of daaraan gelijkwaardige opleiding op academisch

niveau vereist, benevens ervaring op het gebied van administra-

tieve controle.
Ziekenhuiservaring strekt tot aanbeveling.

De meest gewenste leeftijd ligt rond 40 jaar.

Belangstellenden worden uitgenodigd hun sollicitatiebrief

onder
vermelding van de
gebruikelijke
persoonlijke informaties

te zenden

aan de directeur van het Twents Instituut voor Bedrijfspsycho!ogie,

de heer
j.
Huiskamp, Grundellaan

18
te
Hengelo (0). Deze is ge-

machtigd de nodige informaties te
verschaffen.
Een uitnodiging tot

kennismaking met het Bestuur kan daarna volgen.

L
O
Y
^
0

Abonneert
11
op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie

van

-.

Prof. P. Hennipman,

Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,

Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart.

Prof. J. Zijlstra.

*

Abonnementsprijs f. 30; voor

stûdenten f. 15.

*

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

en door Uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

Telken1 en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave

deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds-analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.

4e Een chronique standaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhaudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets ce mel-
den valt.

Wii zenden u op uw verzoek gaarne

gratis een 2-tal proefnummers ter


kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

E.-S.B. 2-12-1964

Auteur