Ga direct naar de content

Jrg. 49, editie 2466

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 18 1964

Agrarische bedrijven 1962

overige kapi-
cultuur-
taal-
aantal
tXI

Q0
grond
goederen b)
(x I.000ha)
(x mrd.

gids.)

weidebedrijven
63.600
125
845
5,0
gemengde

veehoude-
rijbedrijven
56.300
80
510
3,6
akkerbouwbetfrijven
.
16.200

45
440
1,2
tuinbouwbedrijven
36.600
75
105
1,4
gecombineerde bedrij-
Ven c)

…………
23.000
45
300
1,1
agrarische’ bedrijven.
195.700 370
2.200
12,3
,,nevenbedrijven” d)
.
96.300
20
.
100

getelde bedrijven e)..
298.000
390
2.300
12,3

gemiddeld per bedrijf

Aje = 1 arbeidsjaareenheid is de hoeveelheid arbeid equivalent aan de
volledige arbeid van een persoon per jaar. Globale schatting van de afgeschreven nieuwwaarde van gebouwen en
werktuigen vermeerderd met de eveneens globaal geschatte marktwaarde van
veestapel, piantopstanden en voorraden.
Voor tweederde combinaties van veehouderij en akkerbouw en voor
eenderde van tuinbouw en landbouw (veehouderij en/of akkerbouw).
Bedrijven met een arbeidsbehoefte voor minder dan een halve aje.
Hierin zijn tevens 6.000 ,,bedrijven” met een arbeidsbehoefte van minder
dan 12 uur begrepen.
1 ha gras- of bouwland gewaardeerd voor f. 5.500 en 1 ha tuinland voor
f. 9.000.

De agrarische beclrjfsstruçtuur

Onlangs werd voor het eerst vastgesteld hoeveel weide-,
akkerbouw- en tuinbouwbedrijven er in ons land zijn
1).
Deze
hoofdbedrijfstypen zijn bepaald door van alle bij de landbouw-
telling van mei 1962 getelde bedrijven de arbeidsbehoefte met
behulp van gemiddelde arbeidsnormen te berekenen. De be-
drijven met een totale arbeidsbehoefte van een halfjaar of meer
zijn daarbij als agrarische bedrijven aangemerkt. Afhankelijk
van de produktierichting waarvoor meer dan 60 pCt. van de
arbeidsbehoefte wordt gevraagd, heten ze weide-, akkerbouw-
of tuinbouwbedrijven en gemengde veehouderijbedrjven als er
nâast weidedieren ook varkens
en kippen worden gehouden.
Bij de ge’combineerde bedrijven
vraagt elke erin voorkomende
produktierichting minder dan
60 pCt. van de arbeidsbehoefte.
Een gemiddelde arbeidsbe-
hoefte van 2.400 uur stemt over-

een met een arbeidsjaareenheid,
zoals door het. C.B.S. -uit de
gegevens van de arbeidskrach-
tentelling wordt bepaald
Sj,
De
gevonden arbeidsbehoefte is
daarom in arbeidsjaareenheden
uitgedrukt. De oppervlakte cul-
tuurgrond is bij het onderzoek
direct waargenomen. In de tabel
zijn ook de bedragen vermeld,
welke in overige kapitaalgoede-
ren werden geïnvesteerd. Deze
laatste berusten op globale
schattingen. Het totale bedrag
is van dezelfde orde van grootte
als dat van voor andere doel-
einden gemaakte schattingen.
Voor de verdeling over de hoofd-
bedrijfstypen bestaan slechts
weinig aanknopingspunten. De
investeringscijfers zijn dan ook
in hoge mate approximatief.
De verdeling van de bedrijven
over grootteklassen van arbeids-
behoefte zal uit een inmiddels
aangevangen vervolgonderzoek
beschikbaar komen. Enige in-
druk hiervan geeft het feit, dat
er in 1962 op slechts 10.700 be-
drijven meer dan één niet tot
het gezin van het bedrijfshoofd
behorende vaste arbeidskracht
in dienst was, waaronder 900
IIICL IIICCL
uwi viii uergeiije
arbeidskrachten
3).
Kenmerkend voor de agrarische produktie-
structuur is dan ook het relatief grote aantal ondernemingen met weinig of geen personeel. Ruw geschat is ongeveer een derde van alle ondernemingen in ons land agrarisch. Van de
niet-agrarische ondernemingen is de gemiddelde bijdrage tot
het nationaal inkomen 4
5
maal zo groot als van de agrarischë.
De bedrjfsstructuur, uitgedrukt in arbeid, grond en andere

kapitaalgoederen, blijkt saar hoofdbedri/fstype nogal bela,.grijk
te verschillen. Worden evenwel de produktiefactoren salnelt gevat
in het totale bedrag, dat per arbeidsjaareenheid geïnvesteerd is in
grond en overige kapitaalgoederen, dan blijkt dit gemiddelde bedrag
bij deze waarde verhoudingen voor de verschillende soorten
vee-
houderjj- en
akkerbouwbedrjven
merkwaardig overeen te stemmen.
Dit verrassende ‘resultaat suggereert, dat bjj het agrarische struc-
tuurbeleid de reeds op zichzelf gewër.ste aar dacht voor de inves-
teringen per arbeidskracht niet door grote verschiller tussee de
bedrjfstypen behoeft te -worden gehinderd. Bij de
tuinbouw-
bedrijven
is dit hed,’ar’ ii.”pi will
lager’. Een veel gering
°
er bedrijft-
inkomen zal hiek dus nog een
redelijke ondernemers winst op
kunnen levere,. –
De ongunstige bedrijfsresul

taten hebben veel landbousvers
(veehouders en akkerbouwers)
genoopt tot het afstoten vat’ ar-
– beid, vooral uiteraard de arbeid
van anderen dan gezinsleden.
Deze laatste verminderde tussen
1959 en 1962 met ruim een kwart
en die van de gezinsleden met
bijna een tiende, terwijl beide bij
de tuinbouwers constant bleveis
4).

Hierdoor is het geïnvesteerd be-
drag per arbeidsjaareenheid bij
de landbouwers voortdurend gro-
ter geworden. Op de landbouw-
bedrijven is een verdere vermin-
dering van de arbeid nog zeker
te verwachten (technisch gezien
kan de huidige produktie worden
voortgebracht met de helft van
de momenteel bestede arbeid,
mits de investering in werk-
tuigen en gebouwen aanmerkelijk
toeneemt, waardoor economisch
gezien de totale produktiekosten
slechts in beperkte mate zullen
dalen). Als dan bovendien het
ideaal, dat een agrarisch bedrijf
voor ,ninimaal twee personen
arbeid moet opleveren, niet suc-
.ces is nagestreefd zal men
ge-
n2jddeld
per landbouwbedrijf een
bedrag in de orde vals!. 500.000
(koopkracht 1964) hebben moeten
vastleggen.
Ir, G. A.
VAN HOUTEN.
Wassenaar,

‘) Agrarische bedrijfstypen 1962, Ministerie van Landbouw
en Visserij 1964.
CBS.: Statistiek arbeidskrachten voor land- en tuinbouw-
werkzaamheden 1962, Zeist 1964, blz. 11.
C.B.S., idem, blz. 70.
CBS., idem, blz. 80.

Blz.

Blz.
De agrarische bedrijfsstructuur,
door Ir. G. A.

Chroestsjov – leider en criticus van de Sowjet-
van Houten ………………………….
1051

economie – exit (III),
door Drs. S. van Popta.

1060
Nog eenmaal onaardige economie,
door A. H.

N o t i t i e s
Kloos,
met een naschrift van Prof Dr. D. B. J.

Concorde-misère ……………………..1056
Schouten ……………………………
1052

Ingezonden stuk:
Europese barometer op storm,
door Dr.’ E. W.

Research voor het middelgrote bedrijf,
door
Meier ……………………………..
1055

Drs. P. van Zuaren, met een naschrift van Ir.
Enkele consequenties van de vermogensaanwas-

J.
G. de Groot …………………….
1063
deling,
door Dr. M. P. Gans …………….
1057

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
1065

E.-S.B. 18-11-1964

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

1051

Nog eenmaal onaardige economie

Het is geen onverdeeld genoegen de S. -ER. -discussie

over het loonbeleid in 1965, door Prof. Schouten in

,,E.-S.B.” van 4 november behandeld, in dit blad te

moeten hervatten. De standpunten liggen zo vast, dat

er weinig mogelijkheid tot toenadering lijkt te bestaan

en dat is toch de zin van een discussie. Nu de S.-E.R.
en de regering, om nog altijd duistere redenen echter,

menen achter gesloten deuren te moeten vergaderen

over een zaak die het gehele Nederlandse volk raakt,

is het goed dat niet alleen de kroonleden verantwoor-

ding van hun beleid afleggen.

De objectieve lezers van ,,E. -S.B.” zijn misschien

beter dan de direct betrokkenen in staat te oordelen

wie het debat verloren heeft. Prof. Schouten heeft de

nederlaag aan al de werknemers toegedacht. Ik ben pas

toe aan de vaststelling dat de werknemers het bij de

stemming hebben afgelegd; het debat verliezen betekent,

dat de argumentatie van werknemerskant door de te-

genpartij niet alleen bestreden, maar ook weerlegd zou

zijn.

De rode draad
in
Prof. Schoutens reactie is da.t de

economische analyse van de vakcentrales een oratio

pro domo was; de sociaal-psychologische spanningen in

eigen rijen zouden bepalend voor hun standpunt zijn

geweest. Hij gaat daarbij gelukkig niet zover als enkele
S.-E.R.-leden en sommige commentatoren, die verkon-

digen dat de sociaal-psychologische spanningen eerst

door de vakbeweging worden opgeroepen, om vervol-

gens daaraan het bewijs te ontlenen dat, het onmogelijk

is het economisch instrument van de loonpolitiek te han-

teren. Vakbondsbestuurders zijn net iets verstandiger

dan de tovenaarsleerling.

Met het begrip sociaal-psychologische spanning is in

de discussie overigens op een onwetenschappelijke ma-

nier gesold. Men stelt het voor alsof een buiten-econo-

mische factor in de discussie is getrokken en dat is voor

sommige economen even erg als onkruid in het bloe-

mentuintje. Gelukkig begint er sinds Hoefnagels wat

meer begrip te ontstaan voor de stelling, dat er sociaal-

psychologische grenzen worden gesteld aan de moge-

lijkheid tot hantering van bepaalde economische instru-

menten. Wanneer het de belastingpolitiek betreft, heeft

die stelling merkwaardig veel aanhangers onder de vak-

economen, maar in loonpolitieke aangelegenheden is zij

taboe.

Het gekrakeel of al of niet op sociaal-psychologische

gronden van de economisch juiste loonvoet moet wor-

den afgeweken, is echter zinloos, omdat de werknemers

zich daar in het geheel niet op beroepen hebben. Wat

wèl in hun positie kiezen een bepalende factor is ge-

weest, is de nog altijd voortdurende spanning op de ar-

beidsmarkt. In hun onschuld dachten de werknemers-

vertegenwoordigers daarmede een economisch gezichts-

punt te hebben aangeduid. Nog altijd geldt: ,,dat wan-
neer twee bazen achter een knecht aanlopen, de lonen

omhoog gaan”.

Wanneer het de prijzen van grond, onroerend goed,

arbeid van hogere ambtenaren (inclusief hoogleraren)

betreft, dan moeten de wetten van vraag en aanbod ge-

ëerbiedigd worden. Ook de rentevoet laat men rustig

oplopen’als kapitaal schaarser wordt, maar bij de prijs
van de arbeid die in collectieve contracten wordt vast-
gelegd, zou men plotseling willen dat de vakbeweging
tijdelijk de economische wetmatigheden uitschakelde.

Dat is echter een opgave die boven hun macht gaat,

overigens niet alleen boven de hunne. Een ieder die deze

taak op zich zou willen nemen, zal zich eraan vertillen.

Het is nuttig dit vast te stellen, ten behoeve van degenen

die met de gedachte spelen dat de overheid dit’ staaltje

krachtpatserij tot een goed einde zou kunnen brengen
door het College van Rijksbemiddelaars met de loon-

politiek te gaan belasten en de Stichting van de Arbeid

voorlopig uit hengelen te sturen.

Zelfs als Prof. Schouten gelijk zou hebben dat er een

,,time-tag” optreedt tussen het teruglopen van ide winsten

en het verminderen van de spanning op de arbeids-

markt, dan moet nog de onvermijdelijkheid van een

verhoging van de loonvoet, zolang die spanning voort-

duurt, worden aanvaard. Op 2 oktober 1963 besloot

Prof. Schouten een loonpol’i.tieke beschouwing in

,,E.-S.B. met de verkilairing van onmacht: de ellende van

vandaag veroorzaakten we eergisteren en. die van over-

morgen veroorzaken we – wat we ook doen – van-

daag. Waarom meent Prof Schouten dat de vakbeweging

nu wèl in staat is tot de ,,tour de force”, die hij vorig

jaar met ons voor onmogelijk hield?

Uit zijn artikel valt op te merken, dat er factoren

zijn als de ongunstige betalingsbalans, een door hem be-

speurde teruggang van de bedrijfsresultaten en de be-

dreiging van onze export, die hem tot zijn opvatting

brengen, maar moeten wij Prof. Schouten dan voor-

houden, dat al deze factoren volkomen irrelevant zijn,

zolang werkgevers bereid zijn tegen elkaar op te bie-

den om hun produktieapparaat zo volledig mogelijk

bezet te houden?

Al zou de zorg van Prof. Schouten over de bovenge-

noemde macro-economischè grootheden gerechtvaardigd

zijn – er valt namelijk wel wat op af te dingen – dan

blijft het cruciale punt de bereidheid van de onderne-

mers om zich aan de afgesloten contracten te houden.

De vakbeweging heeft redenen te over om aan de dis-

cipline van de ondernemers te twijfelen. Zij heeft in het

verleden te hoge rekeningen gepresenteerd gekregen

door zich op te werpen als de verdedigster van een loon-

voet, die in de praktijk met voeten zal worden getreden

door de ondernemers.

Over deze problematiek, die de essentie van ons loon-

vraagstuk vormt en die vorig jaar door Prof. Schouten

raak werd getypeerd in de zin: de loonpolitiek leidt

niet, ze wordt geleid, zwijgt hij nu. In plaats daarvan

tracht hij het bewijs te leveren dat het loonniveau door

de loonoperatie te sterk is opgetrokken, waardoor de

groeivoet en de concurrentiepositie, en daarmede de

werkgelegenheid, in gevaar komen.

Uit het bovenstaande volgt dat schrijver dezes een dis-

cussie over het meest wenselijke loonniveau voor het

praktisch beleid zinloos acht, wanneer de instrumenten

om dat loonniveau te bereiken niet kunnen worden ge-

hanteerd. Wanneer ik Prof. Schoutens exercitie toch

volg, dan is dat omdat in de publieke discussie deze

1052

.

E.-S.B. 18-11-1964

abstractie een hardnekkig bestaan leidt, en ieder die

weigert deze theoretische uitgangspunten voor zijn be-

leid te aanvaarden, in de hoek van de infiatiemakers

wordt geplaatst.

lik vat Sohoutens betoog in hoofdpunten samen:

Loonstijgingen in Europa die de arbeidsprodukti-

viteit overtreffen, zoatis in de afgelopen 10 jaren, zullen

in de komende jaren niet meer normaal zijn.

De winstmarges hebben een kritisch punt bereikt

of reeds overschreden, waardoor de werkgelegenheid in
gevaar komt. Dit houdt voor Europa het gevaar van een

recessie in.

Onze late industriële ont.vikkeling noopt tot het

aanhouden van een veiuigheidsrnairge in onze concurren-

‘tiepositiie.

Waar leidt Prof. Schouten uit af, dat thans de

grens bereikt is waarboven de loonquote met zonder

gevaar kan stijgen? Het betoog zou meer indruk heb-

ben gemaakt wanneer Prof. Schouten in het verleden

op de mogelijkheid van een verhoging van de loonquote

zou hebben gewezen. Het is nog te kort geleden dat de

kroonleden uit de S.-E.R. het nodig vonden een loon-

kostenstijging van 4,5 pCt. terug te brengen tot 4,2 pCt.

Zo er al sprake is van een stijgende loonquote, dan is

die niet te danken aan de analyses van de economische
wetenschapsmensen, maar aan het dringen van de vak-

beweging, die empirisch voor het bewijs heeft ge-

zorgd.

Voor de bepaling van de winstmarges is overi-

gens geen andere methode voorhanden dan de ontwik-

keling van de ioonquote; een van de meest betwiste sta-

tistische grootheden, waarop reeds enkele jaren een

ambtelijke commissie studeert, blijkbaar zonder tot re-

sultaat te kunnen komen. De omvang van winsten, men

behoeft daarvoor niet naar de gunstige voorlopige winst-

cijfers over 1964 te kijken, is blijkbaar tôch nog zo

groot dat de aanvragen voor bôuwvergunningen het

stuwmeer tot aan de rand van overstroming hebben ge-

vuld. En wij maar vrezen voor een Europese recessie

als gevolg van onderinvestering, terwijl in de uithoeken

van Europa naar de laatste werkloze arbeider wordt ge-
zocht. Ik wacht met gerustheid de cijfers over de inves-

teringen in 165 af.

Het Nederlandse nominale loonpeil ligt zoveel

achter op het Europese (zie het jongste S.-E.R.-rapport),

dat de Nederlandse ondernemers en werknemers al

een bijzonder lage graad van bekwaamheid en werk-

kracht moeten hebben indien die marge niet voldoende

zou zijn om die export op peil te houden. De cijfers be-

wijzen dat ook. In 1964 ligt het exportvolume 11 pCt.

hoger dan in 1963 en voor 1965 verwacht het C.P.B.,

dat toch waarlijk niet van roekeloze exportprognoses

beticht kan worden, een verdere stijging van 13 of 12,

al naar gelang de loonkosten met 4 of 6 pCt. toenemen.

De stijging in 1964 is daarom zo merkwaardig, omdat

1964 een jaar van overbesteding is. In 1956, waarmede

Prof. Schouten het jaar 1964 vergelijkt, drukte de bin-

nenlandse overbesteding het exportaccres terug tot
5
pQ., terwijl in de aan 1956 voorafgaande jaren de toe-

neming 10 pCt. en meer bedroeg. De Nederlandse con-

currentiepositie is in 1964 blijkbaar zo gunstig, dat de

exportstijging zeer hoog blijft. Dat verschil kan niet uit

de buitenlandse conjunctuur worden verklaard. Immers,

zowel in
1956
als in 1964 was de buitenlandse conjunc-

tuur gunstig.

Ten slotte een kort antwoord op de serie vragen waar-

mede Prof. Schouten besluit. Een kroonlid van de

S. -E.R. heeft recht op een onafhankelijk oordeel, maar

hij moet zich wel zijn bemiddelende en verzoenende func-

tie bij voortduring bewust zijn. Hij loopt het risico het
idool van onpartijdigheid te verliezen wanneer hij on-

genuanceerd kiest voor een der twee standpunten, dat

toch op zijn minst een aantal zwakke plekken vertoont.

De werknemers zullen verwonderd noch tevreden

zijn wanneer de kroonleden, er steeds minder toe ge-

neigd zullen zijn aan de S.-E.R.-discussies en de stem-

mingen deel te nemen, maar zij zien de S-E.R: even-

min als een instituut dat een lang en voorspoedig leven

(LM.)

met. én aandeel

‘Vereenigd Bezit van
1894′

hebt U ruim ‘200 ijzers in het vuur

Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U

mede-eigenaar van een grote, deskundig samen-

gestelde aande1enportefeuil1e die een aantrekke-
lijk rendement oplevert. Verdeling over ruim 200

fondsen beperkt het ‘risico. Bovendien bestaat

goede kans, dat Uw bezit in waarde vermeerdert.

Allé banken en commissionairs kunnen U inlichten.

N.V.VEREENIGD BEZIT
VAN
1894

De voordelen van aandelenbeit met beperking van risico

WESTERStNGEL 84, ROTTERDAM

E.-S.B.
18-11-1964

1053

beschoren moet zijn-wanneer het zich gaat ontwikkelei

tot op zijn best een documentatiebureau, dat van tevoren

vaststaande meningen registreert. Dat. het echter ook’

nog slechter kan gaan met de S-ER., heeft de discussie

over het vijfde loonrapport bewezen.

Amsterdam.

A. KLOOS.

NASCHRIFT

Wanneer er spanning op de arbeidsmarkt heerst, zullen

– zoals de heer Kloos terecht dpmerkt – normaliter

,,twee bazen achter een knecht aanlopen en de lonen

omhoog gaan”. Evenzeer is het een economische wet,

dat na een spanning en de daaropvolgende loonexplosie

de ontspanning zal volgen. Pas in dit laatste geval zal een

loonmatiging betracht worden, gewoon 6p grond van de

sociale psychologie of – wat op hetzelfde neerkomt –

op grond van de economische wetmatigheid. Een span-

ning op de arbeidsmarkt ontstaat in het heden wanneer

in het verleden te lage lonen werden betaald, en om-

gekeerd vindt de ontspanning in de toekomst haar

oorzaak in de te hoge lonen van vandaag.

Wat wij met de discussie in de S.-E.R. evenwel beogen

• is zodanige richtlijnen voor de loonpolitiek te geven, dat

wij ons minder vergissen dan normaliter het geval is.

Ik moet toegeven, dat deze doelstelling van de S.-E.R.

tot nu toe niet het beoogde resultaat heeft gehad; sterker

nog, dat wij ons in de S.-E.R. wellicht in het verleden
nog meer vergist hebben dan normaliter, bij een meer

vrije loonpolitiek zonder S.-E.R.-richtlijnen, het geval

geweest zou zijn.

En ook thans – het zij eerlijk toegegeven – kan ik mij

met al mijn pessimisme ten aanzien van een Europese en

vooral ook Nederlandse recessie in het jaar 1966 vergissen.

Het is immers duidelijk, dat er reëel niet veel zal ver-

anderen wanneer mén in het buitenland even hoge nomi-

nale loonstijgingsjercentages zal realiseren als Nederland

en bovendien kans ziet deze in de prijzen door te be-

rekenen. Daarom heb ik ook elders
1)
gepleit voor een

Europese looncoördinatie, want zoals het nu gaat wordt

iedereen maar meer’ ontevreden èn het kan onder omstan-

digheden ook helemaal mis gaan. Op grond van bedoelde

onzekerheid ten aanzien van wat aan het buitenlandse

loon- en prijzenfront’allemaal kan gebeuren is een repliek

op de zakelijke argumenten van de heer Kloos wellicht

zinloos; ook hij kan gelijk krijgen, al twijfel ik daaraan.

Vanwege deze twijfel heb ik behoefte zijn argumenten

nogmaals te weerspreken:

Ad 1. De stijging van de nationale loonquote is m.i.

niet te danken aan het dringen van de Vakbeweging, maar

een normaal naoorlogs verschijnsel bij toenemende relatieve

arbeidsschaarste. Deze werd alleen maar geaccentueerd
doordat dé winstmarges in het verleden minder snel ge-

1)
Zie maandschrift ,,Economie”, augustus 1964.

daald zijn dan zij bij meer evenwichtige verhoudingen-

hadden moeten doen (dit wellicht omdaf de vakbeweging,

onder invloed van de vroegere S.-E.R.-discussies, te weinig

gedrongen heeft?).

Wanneer er in de voorafgaande jaren een over-

investering plaats gevonden heeft zoekt men overaI naar

bemanning van het produktieapparaat ook al wordt de

rendabiliteit daarvan onder invloed van te grote loon-

stijgingspercentages langzaam maar zeker aangetast. Deze

politiek van onze ondernemers, met name van de nieuw

opgerichte bedrijven, is immers rationeler dan om deze

bedrijvenonmiddellijk weer te sluiten vanwege de nver-
wacht hoge arbeidskosten. De benodigde financierings-

middelen voor de normale groei van het produktie-

apparaat zullen echter zeker enige tijd ontbreken wanneer

gedurende twee jaren eed groot betalingsbalanstekort

wordt gerealiseerd en bovendien het nominale niveau van

alle transacties abnormaal snel stijgt. De eerder aan-

gevraagde bouwvergunniingen moeten dan noodgedwongen

worden geannuleerd.

Wanneer men geen rekening houdt met boven-

bedoelde vertragingsfactoren, is men kortzichtig en komt
slechts onder de indruk van de
momentele
spanning op de

arbeidsmarkt en de
momentele
hoge uitvoercijfers. Met de

heer Kloos concludeert men dan, dat onze concurrentie-

positie ,,blijkbaar” ruim voldoende is. Bovendien wijst

men dan op het, absoluut genomen, lage loonpeil in

Nederland, alsof niet zozeer de onbekwaamheid van onze

ondernemers en werknemers dan wel onze latere indus-

triële start daarvoor geen voldoende verklaringsgrond zou

kunnen zijn.

Ik ben het ten slotte geheel eens met de heer Kloos,

dat de S.-E.R. geen lang leven beschoren zal zijn wanneer

hij zich ontwikkelt tot op zijn best een documentatiebureau,

dat van tevoren vaststaande meningen registreert. Daarom

hadden wij gehoopt, dat de werknemersleden iets minder

defaitistisch zouden zijn dan ik vorig jaar was en nu nog

ben. Wij hoopten, dat zij van hun van tevoren ingenomen

standpunt waren af te brengen en konden worden over-

tuigd, dat zij – gezien ons redelijkerwijs te verwachten

vooruitzicht – leiding moesten geven aan de massa, in

plaats van geleid te worden door de kortzichtigheid van

deze massa. Het heeft blijkbaar niet mogen baten. Niemand

durft onder de huidige omstandigheden leiding te geven:

de vakbeweging niet en de regering evenmin. Na het

testimonium paupertatis, door de heer Kloos hier namens (?)

de vakbeweging op schrift gesteld, moeten we maar

voortaan de discussie in de S.-E.R. over de meest gewenste

(i.t.t. de meest waarschijnlijke) loonontwikkeling achter-
wege laten. Conclusie: resteert ons, zolang men ook geen

moed heeft om de Europese looncoördinatie op gang te

brengen, slechts de vrije loonvorming!

Tilburg.

D. SCHOUTEN.

(1. M.)

NV. Jntemationale Beleggings Unie ,,Intèrunie, Postbus 617, Den HaagJ

1054

E.-S.B. 1841-1964

Europese barometer op storm

Storm op komst.

1
1

De Europese burger is reeds gewend aan najaarstormen

in de E.E.G. Uitputtende marathonzittingen omstreeks de
jaarwisseling zorgden voor compromissen in de Raad van :1
Ministers, waarbij de wind steeds tot bedaren kwam.

Sinds de
afwijzing
van Groot-Brittannië is de wind nooit

meer geheel gaan liggen. Dit jaar heeft de storm opnieuw

en in een vroegtijdig stadium de kop in ongekende hevig-

heid 6pgestoken. De deprssies zijn dieper dan ooit.

De Europese Commissie heeft als een weerman de bui

voelen aankomen. In haar voorstellen, bekend als ,,Het

Initiatief 1964″, heeft de Commissie een poging gewaagd
de discussies te concentreren op een snelle voltooiing van

de E.E.G., vooral over de punten waar zij weinig weerstand

van de lid-staten vermoedde. Zo werd door de Commissie

voorgesteld de douane-unie op industrieel gebied op 1

januari 1967 te voltooien.

Het Nederlands bedrijfsleven heeft in de adviezen aan de

regering positief op het Iniatief 1964 gereageerd. Het zag

hierin een waardevolle poging om de dynamiek en vitaliteit

in de E.E.G. te behouden. Naarmate de economische be-

langen in de Gemeënschap zouden worden geïntegreerd

en gefusioneerd, des te groter wordt de druk op de lid-

staten om ook de politieke geschillen bij te leggen.

De politieke weerman heeft zich echter vergist. In een

fase, waarin komt vast te staan dat de E.E.G. onherroepelijk

is, waarin de economische en politieke lotsverbondenheid

als het ware wordt beklonken, voelt elk land zich geroepen

het Europese schip in de juiste koers te brengen. Het is
niet verwonderlijk dat de Raad geen beslissingen wilde

nemen over praktische versnellingsmaatregelen nu de fun-

damenten van de Europese eenheid zelf in discussie kwamen.

Het Initiatief 1964 werd tegelijkertijd met gelijksoortige

Duitse voorstellen vervat in het Plan Erhardt in de kast

geborgen tot volgend voorjaar. Dit betekent dat de binnen-

tarieven per 1 januari slechts met 10 pCt. moeten worden

verlaagd, zoals het Verdrag voorschrijft. De voorpost-

gevechten brachten ernstige meningsverschillen aan het

daglicht.

M.L.F.

Generaal De Gaulle heeft haren op snaren gezet om zijn

conceptie over een zelfstandig Europa zonder Athintische

voogdij af te dwingen. De Franse regering dreigt de Euro-

pese en Atlantische samenwerking op te zeggen, indien

Duitsland geen beslissing wil nemen over een aanpassing

van delandbouwprjzen en zou meedoen aan de door de

Verenigde Staten voorgestelde multilaterale atoombe-

wapening (M.LF.). Het is met name het tweede punt dat

de Franse President tot toetssteen heeft gemaakt voor de

(politieke) samenwerking in Europa.

In Frankrijk is ook het politiéke gedeelte van het zgn.

Plan Erhârdt in slechte aarde gevallen. Het beoogde in een

vorbereidende fase van Europese eenwording op het ge-

bied van de buitenlandse,defensie- en culturele politiek een

regelmatig overleg tussen de regeringen over deze zaken.

In Parijs veronderstelde men een poging om zich los te

weken van het Frans-Duitse vriendschapsverdrag, juist ge-

richt op bilaterale samenwerking op deze gebieden. Gaul-
jistische politici in Duitsland onder aanvoering van Aden-

auer en Gerstenmaier hebben Dr. Erhardt evenzeer ver

weten de deur te willen openen voor Atlantische bindingen
ten koste van de Europese as Fran krij k-Duitsland.

De aankondiging van de Duitse regering de beslissingen

over deelname aan de M.L.F. uit .te stellen heeft een storm-

bezwerend karakter. Nu het bezoek van Chroestsjov aan

Bonn niet doorgaat is er minder haast geboden. De démar-

ches van Adenauer ten spijt schijnen de Franse en Duitse

standpunten elkaar niet genaderd. Het oplaaien van het

smeulend conflict zal in belangrijke mate afhangen van

het overleg dat de Britse regering met Duitsland en de

Verenigde Staten gaat voeren voordat op 15 december de

N.A.V.O.-Raad bijeenkomt.

Indien Labour de M.L.F. zou willen baseren op een

grotere inbreng van Europese schepen en vliegtuigen, waar-

door Europa naast de Verenigde Staten een vetorecht zou –

verkrijgen over het gebruik van atoomwapenen, kan dit
een uitgangspunt vormen voor Franse toenadering. Ook

President Kennedy wenste een Atlantische samenwerking

te bouwen op pariteit: gelijkwaardigheid van Europa en de

Verenigde Staten. De vraag is of President De Gaulle zijn

idee van een nationale of straks Europese atoommacht wil

prijsgeven voor een Atlantische bewapening. De toe-

nemende budgettaire lasten en het gevaar voor Frankrijk

geïsoleerd te worden, zullen zwaarwegende argumenten

vormen.

Maar de President heeft gelijk met zijn stelling, dat zonder

politieke Europese eenheid het vetorecht niet kan worden
uitgeoefend en zonder een eigen defensiekracht de Euro-

pese pijler fictief is.

Hoe belangrijk deze politieke eenwording van Europa

ook moge zijn, de plannen Spaak of Erhardt vermogen in

de huidige fase niet of onvoldoende de tegenstelling op te

ruimen. De politieke eensgezindheid is thans primair; de
vraag of het politieke Europa volgens communautaire of

Gaullistische constructies moet worden ongebouwd is van

latere zorg. De troeven liggen voor een belangrijk’gedeelte

in handen van Johnson en De Gaulle en de confrontatie

van hun politiek zal goeddeels het politieke leven van

Europa beheersen. Intussen heeft de Britse ,regering

duidelijk gesteld vanaf het begin te willen deelnemen aan

alle gesprekken over de Europese politieke eenmaking.

Kennedy-onderhandelingen.

Voor dit Atlantisch gesprek heeft ook Frankrijk de deur

opengehouden tijdens de jongste besprekingen in Brussel

over de uitzonderingslijsten voor de Kennedy-onder-

handelingen. Op deze lijsten zijn de produkten geplaatst,

die niet voor een verlaging van het buitentarief met in

beginsel 50 pCt. in aanmerking komen. Nadat de Franse

regering de door de Europese Commissie opgestelde lijst

praktisch heeft willen verdubbelen heeft de Raad van

Ministers de lijst weten te beperken tot ca. 20 pCt. van de

totale ontvangst aan rechten-in de E.E.G. (de Amerikaanse

lijst beloopt ca. 17 pCt.).

De besprekingen hebben aangetoond dat er ondanks princi-

piële verschillen praktische resultaten mogelijk zijn. Dein Ge-

nève ingediende lijst is niet alleen voortgevloeid uit het streven

van Italië, Frankrijk en België om bepaalde bedrijfstakken

te beschermen tegen een te scherpe concurrentie van Ame-

E.-S.B. 18-11-1964

1055

rikaanseconcèrns of vanuit ,,lage-loonlanden”.De lijst mag

gedeeltelijk worden beschouwd als een onderhandelings-

positie om de Verenigde Staten te bewegen de voor be-

paalde produkten hinderlijke douanewetgeving (waarde-

bepaling e.d.) te wijzigen alvorens de E.E.G. de tarief-

bescherming voor deze posten vermindert.’ De Franse

onderhandelaars hebben ertöe bijgedragen uiteindelijk een

evenwichtig resultaat van wederzijdse concessies te be-

reiken.

Het grote stuikeiblok in de Kennedy-onderhandelingen

blijft echter de landbouwsector. In navolging van de Euro-

pese Commissie stelt de Franse regering dat onderhande-

lingen over de beschermende maatregelen in de landbouw

niet mogelijk zijn zonder dat de Europese graanprijzen

worden vastgesteld.

Prjsaanpassing in de landbouw.

De Franse regering heeft aan Duitsland-te verstaan ge-

geven dat een voortgang in de E.E.G. afhankelijk is van

overeenstemming over-deze netelige landbouwzaak. De

Duitse regering is weliswaar gebonden aan de afspraak

in de E.E.G. voor 15 december a.s. aan een .beslissing in

de Raad in deze mee te werken, doch dit houdt uiteraard

geen instemming in met. een spoedige aanpassing van de

Duitse landbouwprijzen aan een Eur6pees niveau.

De
wijze
waarop de Franse President zijn bedreigingen

heeft geuit getuigen niet van een communautaire instelling.

Maar in wezen van de zaak heeft De Gaulle gelijk. Niet

begrijpelijk is de uitlating van Minister Luns, die onlangs

bij zijn terugkeer uit de Verenigde Staten de schuld voor

de moeilijkheden in de E.E.G. de Fransen in de schoenen

schoof door hen de eisen op landbouwgebied te verwijten.

Voor Nederland is een toenemende achterstand op agra-

risch gebied evenzeer te veroordelen.

De Duitse houding gaat in ernstige mate mank aan een

consistente politiek. Het Plan Erhardt, dat poogt de eco-

nomische integratie op verschillende terreinen op gang te

brengen, gaat geheel voorbij aan de noodzaak ook op

agrarisch gebied voortgang te bereiken. Zelfs zou de

Bundesregering met de verkiezingen eind
1965
in het voor-

uitzicht geneigd zijn door de knieën te gaan voor agrarische

pressuregroepen ten koste van een beslissing over de

M.L.F. om Frankrijk mild te stemmen met betrekking tot

een gedeeltelijk uitstel van de prjsaanpassing. Hier worden

de belangen toch wel duidelijk omgedraaid, tegenstrijdig

aan de uiteindelijke – doelstellingen.

Volgens Brusselse zegslieden daarentegen, zou de Duitse

regering uiteindelijk een uitweg willen zoeken uit haar
netelige positie door in ruil voor een geleidelijke prijs

aanpassing véôr 1970 een grotere compensatie voor de

Duitse boeren te verlangen uit de Gemeenschapskas.

Tegelijkertijd zou worden getracht het toekomstig Euro-

pese
prijspeil
omhoog te brengen. Voor zover de compen-

saties een
tijdelijk
karakter verkrijgen behoeft hiertegen

geen onoverkomelijk bezwaar te worden gemaakt, maar

of de Gemeenschap deze, extra lasten volledig zal moeten
dragen is een andere zaak.

Europese lotsverbondenheid.

De politieke krachtmeting is pas begonnen. Menige bui

zal nog vallen. Ondanks de ernstige bedreigingen is de

kans op het lekvaren van het Europese schip niet groot.

Drouin schrijft in ,,Le Monde” van 7 november, dat

Frankrijk zich wel tweemaal zou bedenken alvorens een

fatale handeling te vèrrichten. Elke Fransman vindt het

springen van de E.E.G. absurd. De schade zou onherstel-

baar zijn. Het Franse bedrijfsle’ven, dat gebroken heeft
met een traditioneel protectionisme, zou spôedig tot dé

oude liefde terugkeren. Zonder Euromarkt is er geen kans

voor ondernemingen uit te groeien tot internationale dimen-

sies, is er geen kans onder de gevreesde Amerikaanse voogdij

uit te komen. Frankrijk profiteert financieel meer dan allé

anderen van de landbouw- en ontwikkelingsfondsen. Voor

De Gaulle zouden de ambities een krachtig en onafhankelijk

Europa aan te voeren, in rook opvliegen.

Voor de partners is er nauwelijks een andere keus. Geen

van de vijf landen is bereid de E.E.G. te verlaten voor

vage mogelijkheden van samenwerking met de leden van

de vrjhandelsassociatie. De door Groot-Brittanië getroffen

invoermaatregelen geven een bewijs van de wankeljke con-

structie van een vrijhandelszone, die toch weinig beant-

woordt aan de aspiraties van het bedrijfsleven. Het Euro-

pese bedrijfsleven in zijn lotsverbondenheid met het inte-

gratieproces kan dan ook geen enkele politieke machinatie,

welke ten koste gaat van zijn belangen, bij de verdere eco-
nomische eenwording dulden.

Op economisch gebied zal het tempo van integratie

moeilijk losgemaakt kunnen worden van de voortgang op

landbouwgebied en zal de conjuncturele situatie althans

voor Italië een rol spelen. Van Nederlandse
zijde
zou een

duidelijk verband moeten worden gelegd met de aan-

passing van de staatsmonopolies en de opruiming van de

administratieve belemmeringen. Het voornaamste doel van

een heropening Van het gesprek over de versnelling moet

blijven de vaststelling van een definitieve einddatum voor

de voltooiing van de douane-unie, zo mogelijk per 1

januari 1967.

Het zou echter irreëel zijn te veronderstellen, dat de

economische integratie niet evenzeer de weerslag zou onder

vinden van de politieke stormen, die het weerbeeld in

Europa voor geruime tijd zullen beheersen.

‘s-Gravenhage.

Dr. E. W. MEtER.

CONCORDE-MISÈRE

De aankondiging van de Britse regering het Concorde-
project – de bouw van een supersonisch vliegtuig in samen-
werking met de Fransen – te willen herzien, werd aanvankelijk
voorgesteld en geïnterpreteerdals de aanpak van ,,an expendable
luxury, a species of technological caviar indulged in by decadent
Tories and spurned by the New Puritans”, zoals ,,The Eco-
nomist” van 14 november jI. het formuleert. Dit blad meent
echter dat het niet vooral een verschil in appétit in het zwelgen
in ,,grandeur” betreft. De nuchtere, sombere achtergrond lijkt
die van een mate van technische en economische inefficiency, waarbij de helmen- en AMX-incidenten in Nederland – alwaar de boulevardpers niet rekenen kan op romances A la Profumo
– een bescheiden indruk maken.

,,The new Minister
of
Aviation may not have wanted to alienate
the aircraft industry totally at this early stage by criticising its
design abilities in public ( …. ) but the fact remains that Concord
as originally designed was a bad aircraft by any current practical
tests, and the rise in its estimated costs was a measure of
the
effort required to try to put this right”. ,,The initial mistake lay
in attempting to build too big a Concord around too small an
engine” – nI. de motor van een Britse bommenwerper met een
actieradius voorbij de Oeral (,,and not, necessarily, back again”).
Nu realisert men zich dat ,,Concord’s engines must become
bigger, and ijs fuel tanks larger, so that (t would at least have the
minima! North Atlantic range
of 4,000
miles”. ,,The aircraft now
costs at least as much as bigger, faster American designs are
expected to cost, ( …. ….
M. H.

1056

E.S.E. 1841-1964

Enkele consequenties van de vermogensaanwasdeling

Het is de bedoeling van dit artikel enkele consequenties

te bespreken van de verwezenlijking van het programma
der drie vakcentrales tot invoering van een systeem voor

vermogensaanwasdeling (v.a.d.)
1).
Wij verdiepen ons hierbij

niet in de vraag in hoeverre deze v.a.d. al dan niet wenselijk

is. Wij willen er zonder meer van uitgaan dat de v.a.d. er

zal komen, omdat zij nu eenmaal wordt voorgestaan door
één van de machtigste pressiegroepen, de georganiseerde

werknemers, in een tijd van arbeidsschaarste. Wij hebben

niet de illusie dat deze pressiegroep, op grond van welke

,,theoretische” overweging dan ook, bereid is van het in

het rapport ,,Bezitsvorming door vermogensaanwas-

deling”
2)
ingenomen standpunt af te stappen, en evenmin,

dat de werkgevers van zins zijn invoering van de v.a.d.

tout prix te voorkomen. Het aangeven van de consequenties

van het systeem dient onder deze omstandigheden dan

ook, nuchter gezien, geen zakelijk doel, maar vloeit voort

uit de persoonlijke behoefte van de auteur de vakcentrales

en de overige bij de v.a.d. betrokkenen duidelijk te laten

zien waar wat zij wensen of toegeven eigenlijk op neer-

komt.

Het systeem
3).

De werknemers van een onderneming
krijgen
recht op

een deel van wat in het rapport de overwinst wordt ge-

noemd. De omvang van dit deel is een onderhandelings-

object; in het rapport wordt gesuggereerd dat dit moet

variëren tussen
25
pCt. en 75 pCt. Daar deze overwinst

onder de huidige omstandigheden voor een groot deel ge-

bezigd wordt voor herinvesteringen in de betrokken onder-
neming (financiering uit de winst) en het niet in’het belang

van de werknemers zou zijn de investerings- en finan-

cieringsmogelijkheden van het bedrijfsleven te beknotten

– omdat dit de economische groei zou belemmeren— is

naar een oplossing gezocht, waarbij men de werknemers in
de overwinst kan laten delen zonder financieringsmiddelen

aan de betrokken onderneming te onttrekken. Deze op-

lossing ziet het rapport in het om niet ter beschikking

stellen door een onderneming van ‘aandelen; het aantal

aandelen dat elk jaar ter beschikking van de werknemers

moet komen wordt enerzijds bepaald door de omvang van

de overwinst, anderzijds doôr de prijs van de aandelen.

In het geval van ondernemingen waarvan de aandelen ter

beurze zijn genoteerd is dit de beurskoers.

De werknemers krijgen evenwel niet rechtstreeks de be-
schikking over de aandelen van de onderneming waarin zij

werkzaam zijn, maar dit geschiedt door inschâkeling van

een speciaal soort beleggingsfondsen, t.w. de zgn. Sociale
Beleggingsgemeenschappen (S.B.G.’s). Deze S.B.G.’s be-

zitten dus enerzijds een effectenportefeuille, bestaande uit

aandelen hetzij van één onderneming, hetzij van één be-
Gezien onze doelstelling leek het verantwoord in de
drukproeven van dit artikel niet zodanige veranderingen aan
te brengen dat kon worden ingegaan op het recente artikel
van Prof. Dr. W. Hessel: ,,Vermogensaanwasdeling: de laatst-
geborene van een drieling” in ,,E.-S.B.” van 28 oktober 1964. Uitgegeven door het overlegorgaan der drie vakcentrales
(1964).
Een uitvoerig uittreksel is te vinden bij Drs. P. M. H. G.
Prevoo: ,,Bezitsvorming door vermogensaanwasdeling” in
,,E.-S.B.” van 29 juli 1964.

drjfstak, hetzij van ondernemingen in een groep van be-

drijfstakken – dit wordt in het rapport opengelaten -,

èn geven anderzijds aan de werknemers participatiebewijzen

uit. De werknemers delen dus in feite in de overwinst door

het ontvangen van participatiebewijzen in algemene of

gespecialiseerde S.B.G.’s. Ten einde te voorkomen dat deze

participatiebewijzen te gelde worden gemaakt en de op-

brengst in de consumptieve sfeer wordt gebracht, worden
de participatiebèwijzen voorlopig jeblokkeerd.

Ziehier de kerngedachte van het voorstel der vak-

centrales. Alvorens stil te staan .bij enkele consequenties

hiervan dient eerst te worden ingegaan op het begrip

,,overwinst”
4).

Overwinst.

Volgens het rapport (blz. 4314) moetonder ,,winst”

worden verstaan ,,het financiële netto-resultaat, dat een

onderneming in
s
een jaar heeft behaald;
het begrip, winst

valt hier dus samen met het begrip overwinst”.
Na deze

moeilijk berjpelijke uitspraak – waarom gebruikt men

de term overwinst als eigenlijk ,,winst” wordt bedoeld? –

wordt dan gesteld op welke basis men tot een berekening

van die overwinst wil komen. Als aftrekposten (van de

bruto-winst?) mogen fungeren:

afschrijvingen op ,,vervangingsbasis”;
reserveringen met een voorzieningskarakter;

een ,,redelijk percentage” van het reële in de onder-

neming belegde vermogen (nominaal kapitaal + open

reserves) bij wijze van rente- en risicovergoeding; men
schijnt hierbij aan een percentage van 6 â 8, te denken;
het ondernemersloon, zijnde de redelijke beloning

voor de door de ondernemer gepresteerde ,,arbeid” (is dit

niet arbeidsloon?), in. tantièmes;

belastingen over de winst.
Wat na aftrek van deze posten – waarvan de opsomming

in het rapport niet limitatief is bedoeld – overblijft wordt

als overwinst beschouwd. –

Als men van deze aftrekposten kennis neemt kan men

zich afvragen hoeveel ondernemingen er in Nederland zijn

die, volgens de definitie van de vakcentrales, inderdaad

overwinst maken; waarbij menige onderneming met name

niet zal toekomen aan de (netto-)rentabiiteit op het eigen

vermogen van 6 â 8 pCt. Ziehier enkele voorbeelden aan-
gaande de rentabiliteit van het eigen vermogen in 1963 ):

Kon. Ned. Petroleum 8,8 pCt. Nijverdal-ten Cate – 2,0 pCt.
Philips

……….9,3 pCt.

Heineken ……..5,3 pCt.
Unilever ………11,5 pCt.

Bührmann …….11,6 pCt.
A.K.0 . ………. 7,1 pCt.

Kon. Ned. Zout… 10,2 pCt.
K.P.M . ………. 1,75 pCt.

Kon. Ned. Papier . 6,8 pCt.

In feite is er een prealabele vraag, nl. het juridische aspect
van de v.a.d. De verdeling van de overwinst en het uitgeven van aandelen zijn kwesties die in de statuten van een N.V. zijn vast-
gelegd. Zou de directie van een N.V. vrij zijn een v.a.d. in te
voeren zonder statutenwijziging, en zo neen, welke zouden dan de rechten van aandeelhouders zijn indien dergelijke afspraken
zonder een statutenwijziging toch tot stand zouden komen?
Ziehier enkele juridische vragen, tot de beantwoording waarvan
ik mij niet competent acht, maar waaraan door de vakcentrales,
die hierover in het rapport zwijgen, kennelijk niet zwaar wordt
getild.
Vgl. ook Dr. Th. M. Scholten: ,,Groen of rijp?” in ,,E.-S.B.”
van 5 augustus 1964.

E.-S.B. 18-11-1964

1057

Uit deze willekeurige greep blijkt wel, dat er ook onder

de grote en bekende Nederlandse ondernemingen talloze

zullen worden aangetroffen, die volgens de definitie van de

vakcentrales geen ,,overwinst” maken, als men, zoals in

het rapport terecht geschiedt, aan het in het bedrijf werk-

zame vermogen inderdaad een redelijke rente- en risico-

vergoeding wil toekennen. Hieruit kan men twee conclusies

trekken.

De eerste conclusie is dat de vakcentrales zich, wellicht

op grond van een onjuiste interpretatie van de stijging van

het aandelenkoerspeil, waarschijnlijk schuldig maken aan

een overschatting van de rentabiliteit bij Nederlandse

ondernemingen.

• De tweede conclusie is dat de v.a.d. zich vooral zal gaan

richten op een beperkte groep ondernemingen met een

relatief hoge rentabiliteit. Algemeen-economisch gezien

kan dit op het eerste gezicht in theorie nuttig zijn: het

wordt voor werknemers aantrekkelijk in de rendabele be-

drjveh te gaan werken, daarentegen zullen ondernemingen

met een rentabiliteit lager dan 6 â 8 pCt. op den duur hun

positie op de arbeidsmarkt zien achteruitgaan.’ Wat het

aantrekken van werknemers betreft komen de rendabele

bedrijven dus in een gunstige positie te verkerèn (er zal

daar misschien wel een soort numerus clausus moeten

worden ingesteld!). Anderzijds betekent deze discriminatie

tussen rendabele en minder rendabele bedrijven dat de

prikkel om via diepte-investeringen tot een verhoging van

de arbeidsproduktiviteit en een verbetering van de renta-

biliteit te komen zal verminderen, zodat het algemeen-

economisch nuttig effect van de inkrimping van minder

rendabéle bedrijven op andere gronden kan worden aan-

getast.

Gevolgen voor verschillende ondernemingen en instellingen.

a. Internationale ondernemingen.

In het rapport wordt uitdrukkelijk gesteld dat men

Nederlandse werknemers niet wil laten delen in de over-

winst gemaakt door buitenlandse dochters van Neder-
landse N.V.’s. Nog afgezien van het feit, dat het in een

aantal gevallen arbitrair lijkt te bepalen in welk land een

bepaalde winst wordt gemaakt, is het wel duidelijk dat de

overwinst van onze grote internationale concerns, Kon.

Ned. Petroleum, Unilever, Philips, A.K.U., in belangrijke
mate in het buitenland wordi gemaakt.

Nu maken de winsten van de interhationale concerns

juist een zeer groot deel (zeker 25 pCt.) uit van de totale

winst van het Nederlandse bedrijfsleven, terwijl de ver

mogensaanwas die zich bij houders van Nederlandse aan-

delen heeft voorgedaan – de aandelen van internationale

concerns, bovengenoemde vier plus Hoogovens, represen-

teren.ca. 70 pCt. van de waarde van alle ter beurze van
Amsterdam genoteerde aandelen – juist ‘in zeer belang-

rijke mate te danken is aan de koersontwikkeling van deze

groep, zoals uit onderstaande tabel blijkt.

,4.N.P.-C.B.S.
indexcijfers
(1953 = 100)

21 oktober 1964

wegings-
colf6ciënt

410
1,00
587
0,47

Industrie
…………………………
346
0,24

Algemeen

…………………………..
Internationale concerns

……………..

140
0,08

Scheepvaart

………………………
.
.

236
0,08
Banken en verzekeringen
……………..
Handel

enz.

……………………..
.
164
0,13

Vermogensbezitters die verzuimd zouden hebben in aan-

delen van de internationale concerns te beleggen zouden

hun vermogen in de laatste 10 jaar bepaald niet in die mate

hebben zien ,,aanwassen” als thans het geval geweest is,

en het zou ons niet verbazen als dit ook in de toekomst het

geval zal blijken te zijn.

Onze indruk is, dat ook op dit punt de vakcentrales

blijk hebben gegeven van een onvoldoende inzicht in het

hoe en waarom van de
koersstijging
en in de vraag, hoe

het met de rentabiliteit in verschillende ondernemingen in

feite is gesteld; anders zouden zij niet met een enkel zin-

netje -. ,,de opstellers van dit rapport zijn van mening,

dat overdracht van winsten uit andere landen naar Neder-

land ongewenst is, voor zover hierdoor de mogelijkheden’

voor de werknemers in deze landen daardoor beperkt

worden” (blz. 44) – het v.a.d.-systeem niet van toepassing

verklaren op wat een aanzienlijk deel van de overwinst

van het Nederlandse bedrijfsleven voorstelt.

b. ]’irma’s; de alternatieve ‘regelingen.
Ondernemingen die niet in N.V.-vorm zijn georganiseerd,

kunnen het werknemersaandeel in de overwinst uiteraard

niet betalen in de vorm van aandelen. Het rapport noemt

voor deze gevallen – alsmede voor instellingen die geen

onderneming zijn, zoals vakverenigingen, en voor de over-

heid – twee alternatieven. Zo’n onderneming, bijv. een

vennootschap onder firma, kan aan de Sociale Beleggings-

gemeenschap in plaats van aandelen obligaties afgeven, al

dan niet winstdelende. Gelukkig heeft het rapport er oog

voor dat financieringsoverwegingen een grens stellen aan

de toepassing van dit systeem, dat bovendien voor de werk-

nemers het nadeel heeft dat hun S.B.G. niet in potentieel

waardevaste aandelen belegt maar in objecten waarmee de

werknemers koopkrachtverlies kunnen lijden. Op deze

wijze deelt men op lange termijn niet in de vérmogens-

aanwas.

Als tweede alternatief noemt het rapport het.investerings-
loon. In plaats van een deel van de overwinst mag de onder-

nemiig in kwestie een dienovereenkomstig percentage van

de jaarlijkse loonsom aan de S.B.G. in contanten ter be-

schikking stellen. De S.B.G. kân deze middelen bij de

onderneming laten – maar dan treden dezelfde bezwaren
op als bij het eerste ‘alternatief werden opgesomd —; de

S.B.G. kan de contanten echtei ook opnemen en op andere

wijze beleggen.

Deze variant van de v.a.d. heeft belangrijke consequen-

ties. Het bedrijfsleven zal, bij betaling van investerings-

loon, de neiging hebben dit als een kostenfactor te be-

schouwen, en een knap Minister van Economische Zaken

die alsdan prijsverhogingen of kwaiiteitswijzigingen zal

kunnen tegenhouden. De investeringsloonvariant moet o.i.

als een zuiver kostenverhogende factor worden beschouwd.’

Een tweede consequentie is, dat deze variant in strijd is

met de opzet van de v.a.d.-gedachte, die is, de werknemers

in de overwinst te laten delen zonder dat dit ten koste gaat

van de mogelijkheid voor de betrokken onderneming de

investeringen te financieren. Deze kerngedachte blijkt

slechts te kunnen worden toegepast in het geval van N.V.’s

waarvan de aandelen een objectief vaststelbare waarde

hebben
6
). Bij een andere organisatievorm – zoals de

6)
Over de problemen van de waardering van aandelen in
familie-NV’s loopt het rapport wel zeer lichtvaardig heen.
Vgl. o.a. in dit verband de artikelenreeks van Prof. Dr. C. F.
Scheffer in ,,Het Financieele Dagblad” van 4 t/nl 6 augustus
1964.

1058

E.-S.B. 18.11-1964

1

vennootschap onder firma – ‘worden wel degelijk finan-

cieringsmiddelen aan het bedrijf onttrokken.

De v.a.d. werkt dus discriminerend ten ongunste van

andere organisatievornien dan de open N.V. Twee onder-

nemingen, in één bedrijfstak werkzaam, waarvan er één

een open N.V. is en de ander eèn vennootschap onder

firma, zullen, bij gelijke rentabiliteit, een geheel andere

invloed van de v.a.d. ondervinden. De v.a.d. is dus niet

,,neutraal” en werkt op niet-economische gronden ver-

storend op de concurrentieverhoudingen.

De overheid.

Ook de overheid zal haar werknemers in de vermogens-

aanwâs kunnen laten delen op dezelfde wijze als geldt voor

ondernemingen die niet open N.V.’s zijn, nI. hetzij door

obligaties aan de S.B.G. af te geven hetzij investeringsloon

aan de S.B.G. af te dragen, hetwelk dan door het bestuur

van de S.B.G. kan worden belegd. Daar niet mag worden

aangenomen dat de extra uitgaven van de overheid door

middel van een retributie door de belanghebbenden zelf

zullen worden opgebracht – heffing van ,,v.a.d.-geld” ligt

niet voor de hand – zou dit zonder meer een verzwaring

van de algemene belastingdruk meebrengen. Pas als bekend

is of het investeringsloon al dan niet tot de relevante ,,irn-

pulsuitgaven” van de overheid gerekend moet worden

zullen wij weten in hoeverre de v.a.d. dus beslag zal leggen

op andere bestedingsmogelijkheden van het Rijk of op de

mogelijkheid tot verlaging van de tarieven der directe be-

lastingen.
Open N.V.’s.

Bij open N.V.’s met een hoge rentabiliteit zal jaarlijks

een uitgifte om-niet van een zekere hoeveelheid aandelen

optreden. Bij ôverigens gelijkblijvende omstandigheden zal

hierdoor een gestage daling van de winst per aandeel plaats-
vinden. De aandelen van ondernemingen waarin het v.a.d.-

systeem wordt toegepast zullen dus lager gewaardeerd

worden dan zonder toepassing van het systeem het geval

zou zijn geweest. Om het in meer technisch jargon’te zeggen:

de verwatering van het aandelenkapitaal maakt dat de

koers/winstverhouding van de betrokken aandelen op een

lager niveau moet worden gesteld. Als de winst per aandeel

niettemin blijft stijgen brengt deze lagere koers/winst-

verhouding echter niet noodzakelijkerwijs mee dat de koer-

sen van deze aandelen zullen dalen.

Welke omvang zal deze jaarlijkse uitbreiding van het

aandelenkapitaaV aannemen? Dit hangt uiteraard van de

omstandigheden af. Wij zullen twee concrete voorbeelden

noemen, louter en alleen ter illustratie. Wij gaan hierbij
uit van de gepubliceerde jaarcijfers over 1963 van twee

ondernemingen, t.w. Hoogovens en Zwanenberg/Organon,

en wel van de door deze ondernemingen gepubliceerde
netto-winst. Wij brengen dus geen correcties aan op de

gepubliceerde voorzieningen, afschrijvingen, ontvangsten
van buitenlandse deelnemingen, tantièmes.

Zwanen berg/
Organon

Netto-winst

………………….
,,Toegestane”

rentabiliteit

(7

pC.

1
eigen

vermogen)
…………. …..

1

f. 88 mln.

f. 76 mln.

f.

17 mln.

f.

II

mln.

12 mln.
f.

6 mln. Werknemersaandeel

(gesteld

op
6 mln.
f.

3 mln.
Aandelenprijs, 31 december 1963


f.
5.645
f.
9.000

Overwinst

……………………f.

Aantal

aandelen

ter

beschikking

50

pCt.)

…………………..f.

ca. 1.060
333
S.B.G
……………………..
idem, in pCi. van het thans uitstaande

aantal

aandelen

……………..
‘/, pCt.
1 pCt.

Als wij aannemen dat na 1963 zowel het werknemers-

aandeel als de aandelenkoersen onveranderd zouden blijven

– dit laatste is natuurlijk niet wat de vakcentrales hopen,

maar zij dienen zich wel te realiseren dat invoering van de

v.a.d. op zichzelf zelfs een koersdrukkende invloed heeft

– zouden deze cijfers meebrengen dat binnen een gene-

ratie 25 pCt. van de aandelen beider ondernemingen in

handen van de S.B.G.’s zullen. zijn, zodat deze, evenals

andere rendabele open N.V.’s, in korte tijd door de S.B.G.’s
gecontroleerd zullen worden.

De beleggingspolitiek van de S.B.G.’s.

Laten wij nog een ogenblik stilstaan bij de Sociale

Beleggingsgemeenschappen, de beleggingsfondsen waarin

de werknemers participatiebewijzen zullen ontvangen en

die de uit de v.a.d.-regelingen ter beschikking gekomen

vermogensbestanddelen zullen moeten beheren.

De activa van deze S.B.G.’s zullen uit drie categorieën

beleggingsobjecten bestaan, t.w. aandelen in rendabele open

N.V.’s, obligaties ten laste van de overheid of ‘an het

bedrijfsleven (deze laatste Al dan niet winstdelend) en con-

tanten, ontvangen van bedrijven f instellingen die de in-

vesteringsloon-variant van de v.a.d. zullen toepassen.. Wil

men deze contanten rendabel maken, dan zullen zij niet

liquide gehouden kunnen worden. De door de vakver-

enigingen gecontroleerde S.B.G.’s zullen dus een doel-

bewuste beleggingspolitiek moeten gaan voeren.

De beschikbare contanten zullen wellicht mede gebezigd

worden om aandelen te kopen, omdat dit de meest voor

de hand liggende wijze lijkt om de part ici patiebewijzen

van de werknemers te laten meegroeien met het nationaal

vermogen – het uiteindelijke doel van de v.a.d. Indien de
S.B.G.’s geleid worden door effectendeskundigen zullen

hun aankoØen zich waarschijnlijk richten op de aandelen

van rendabele ondernemingen – dezelfde beperkte groep

van ondernemingen waarvan het v.a.d.-systeem reeds op

rechtstreekse wijze de aandelen in handen van de S.B.G.’s

brengt. Hierdoor zal de periode benodigd voor het onder

controle brengen van de rendabele open N.VA fiog wordei

verkort.

Aan de indere kant hebben deze rendabele N.V.’s althans

één voordeel: bij aandelenemissies zullen de S.B.G.’s met
behulp van de van andere bedrijven ontvangen contanten

voor hun deel kunnen inschrijven op nieuwe aandelen.

De combinatie van uitkeringen in aandelen bij rendabele

open N.V.’s met uitkeringen in contanten door rendabele
ondernemingen met een andere organisatievorm (of door

,,non-profit”-organisaties) maakt dat in wezen een over-

heveling van financieringsmiddelen van de niet-N.V. naar

de open N.V. zal gaan plaatsvinden, welke overheveling

via de beleggingspolitiek van de S.B.G.’s zal worden ge-

effectueerd.

Niet alleen via inschrijvingen op emissies zullen de

S.B.G.’s hun bezit aan rechtstreeks en om-niet verkregen
aandelen kunnen uitbreiden, maar ook door aankopen ter

beurze. Voor zover dit geschiedt kan de koersdrukkende

werking van de verwatering van het aandelenkapitaal teniet

worden gedaan. Voor de houders van aandelen in renda-

bele ondernemingen, die aan de gedachte kunnen wennen

dat hun onderneming binnenkort door de werknemers ge-

controleerd zal worden, zien wij dan ook geen reden tot

paniek. Wel houdt deze controle uiteraard in dat het de

S.B.G.’s
vrij zal staan om al of niet aan emissies deel te

nemen of mutaties in hun aandelenportefeuilles aan te

brengen. In principe kunnen er dus op een gegeven ogen-

E.-S.B. 18-11-1964

, .

1059

blik geconcentreerde verkopen optreden, maar hierbij moet

wel worden bedacht dat de S.B.G.’s straks de grootste

vermogensbezitters van Nederland zullen zijn, en er tegen-

over de werknemers/participatiebewijshouders geen be-

lang bij zullen hebben een koersdaling te bewerkstelligen.

Samenvatting.

De positie op de arbeidsmarkt van ondernemingen

met een hoge rentabiliteit ondergaat een relatieve ver-

betering, hetgeen voor deze ondernemingen onder de huidige

omstandigheden wellicht een prikkel is om aan de tot-

standkoming van de v.a.d. mee te werken.
Mogelijkerwijs zal het verrichten van diepte-investe-

ringen die een verhoging van de rentabiliteit boven 6 h 8

pCt. zouden bewerkstelligen worden ontmoedigd.

Het v.a.d.-systeem is in feite ontworpen voor open

N.V.’s met een hoge rentabiliteit, waarvan er slechts een

beperkte groep in Nederland is, zeker als men de buiten-

landse winsten van internationale concerns buiten be-

schouwing wil laten, zoals de vakcentrales doen.

De v.a.d. werkt discriminerend tegen rendabele onder-

nemingen die geen open N.V.’s zijn, met name voor zover

deze in contanten investeringsloon a3n de Sociale Beleg-

gingsgemeenschappen moeten gaan betalen.

Dit investeringsloon werkt (kost)prijs- en belasting-

verhogend.

De S.B.G.’s zullen financieringsmiddelen overhevelen
van ondernemingen niet-N.V.’s naar rendabele open N.V.’s.

Binnen betrekkelijk korte tijd zullen de vakcentrales

een controlerend belang hebben bij de beperkte groep

lokale, rendabele open N.V.’s.

Het koersdrukkend effect van de verwatering van het

aandelenkapitaal bij rendabele open N.V.’s kan worden

gecompenseerd door belegging, via de beurs, van con-

tanten door de S.B.G.’s in dezelfde ,,verwaterde” aan-

delen.

De juridische vraag, of invoering van de v.a.d., dus

verandering in de bestemming van de winst, mogelijk is
zonder statutenwijziging van de N.V., dus zonder goed-

keuring van de algemene vergadering van aandeelhoijders,
blijft hier buiten beschouwing.

De v.a.d. moet worden beschouwd als een systeem

van geruisloze socialisatie van het rendabele bedrijfsleven.

Wij hebben met het bovenstaande geen oordeel willen

uitspreken over de vraag in hoeverre het wenselijk en

gerechtvaardigd is tot een correctie te komen van de

,,scheve” vermogensverdeling in ons land. Ons enige doel

was, enkele economische consequenties van het door de

vakcentrales gepropageerde systeem van vermogens-

aanwasdeling naar voren te brengen.

Breda.

Dr. M. P. GANS.

Chroestsjov – leider en criticus van de Sowjet-economie – exit

(III)

Een bloemlezing

De industrie.

Niet alleen in de landbouw gaat het ongelukkig toe.
Ook in de industrie ontmoeten we merkwaardige pro-

blemen en moeilijkheden. Deze moeilijkheden zijn, zo

stellen vele auteurs vast, aan het systeem eigen. Allerlei

uitdrukkingen worden in dit verband gebruikt. Men

noemt de verschijnselen ,,systembedingt” (Wagenlehn.er),

men spreekt van ,,a built-in disease” of ,,defect”, van

,,built-in problems” (Nove) of van ,,graves défauts…

inhérents A la nature du système” (Pietromarchi) of ook

van ,,system immanente Schwierigkeiten und Schwachen”

(Galina Berkenkopf). Men stelt: ,,organizational forms

have a compelling logic of their own” (Granick) en

ook:,,an industrial system has certain imperatives of

its own” (Berliner)
1).

Verzorging niet diensten.

De verzorging in dit vlak kan zelfs niet minimaal

worden genoemd, hetgeen zeker voor het platteland

geldt. Ter informatie eerst enige concrete gegevens uit

het blad ,,Nedelja”, Moskou, no. 27, 1964:

,,Das Niveau der Betreuung der Bevölkerurig ist weiterhin
niedrig. Umgerechnet auf einen Einwohner, belief sich das
Dienstleistungsvolumen 1963 im Durchschnitt für das Land auf 6 Rubel 29 Kopeken, wahrend dieses Volumen in Mos-

kau, Leningrad, Riga, Ta11inn, Minsk und Wilna 18 bis 26
Rubel betragt. Aber auch dieses ,,Hauptstadt”-Niveau der
Dienstleistungen reicht bei weitem nicht aus.
So betrugen die Dienstleistungen durchschnittlich
in
natura
je Einwohner des Landes für 1963: Schuhreparatur – 0,45
Paar (bei einem Bedarf von
1,5
bis 2 Paar); chemische Rei-
nigung – ein K]eidungsstück je 10 Einwohner (bei einem
Bedarf von einem Stiick pro Einwohner); Wâsche – 700
Gramm (bei einem Bedarf von 20 bis 25 Kilogramm).
Man sieht also, dass das Îvlissvcrhâltnis sehr gross ist.

1)
G.
Wagenlehner:
,,Das Fiasko des 6. Fünfjahrplans” in
,,Ost-Probleme”, 13e jrg., no. 9, 1961, blz. 265.
A.
Nove:
,,The Sovjet Economy”, Londen 1961, blz. 161
173, 198, 205/6 e.a.
L. Pietromarchi:
,,Le Monde Soviétique”, Paris 1964, blz.
209.
Galina Berkenkopf:
,,Sowjetwirtschaft – Darstellung und
Kritik” in ,,Ost-Probleme”, 15e jrg., no.
5,
1963, blz. 158.
D. Granick:
,,The Red Executive”, New York 1961, blz.
138 (zie ook noot 17).
Jos. S.
Berliner:
,,The informal organization of the Soviet
firm” in ,,The Quarterly Journal of Economics”, no. LXVI,
augustus 1952, blz. 342-365.
Het artikel van Berliner is herdrukt zowel in F. D. Holz-
man: ,,Readings on the Sovjet economy”, Chicago, 2nd.
printing 1963, blz. 408-431, als in W. A. Leeman: ,,Capita-
lism, Market Socialism and Central Planning”, Readings
in Comparative Economic Systems, Boston 1963, blz. 337-
360.

1060

E.-S.B. 18-11-1964

1963 beliefen. sich die Dienstleistungen auf dem Lande:
wo etwa die H1fte der .Bevöikeruiig der UdSSR lebt, auf
174 Miii. Rubel. d.h. auf insgesamt ein Achtel der Dienst-
leistungen für das ganze Land.
In der .RSFSR erhielt der Landbewohner im vergangenen
Jahr ein. Sechstel weniger Diensileistungen als der Stödter:

Es gibt bei mis noch sehr wenig Wischereien und che-
mische Reinigungen.
\T
den 1788 Stiidtendes Landes haben nur 529 kommu-nale Wischereien und nur 200 Stidte mechanisierte Betriebe
für chemische Kiciderreinigung. VölIig unbefriedigend ist
die Reparatur technisch komplizierter Dienstleistungsma-
schinen und -gerate geregelt”
2).

En thans Chroestsjov dd. 13 juli ii. in een zitting van

de Hoogste Sowjet van de Sowjet-Unie:

,,In vielen Stadten, Arbeitersiediungen und auf dem Lande
gibt es noch nicht genügend Geschâfte, Gaststtten und
Dienstieistungsbetriebe. Ausserdem werden in einigen Repu-
bliken und Gebieten die Plâne zur Erweiterung des Handel-
netzes nicht erfüllt. Haiifig sind neue Wohnhauser und ganze
Stadtviertel bere.its bewohnt, wahrend der Bau der Laden,
Gaststatten iuid Werkstatten noch nicht beendet ist. Die
Handels- und Dienstleistungsbetriebe mussen bei der Voil-
endung der \Vohnhuser unbedingt gleichzeitig ihrer Be-
stimmung übergeben werden”.

En even verder:

,,ln einigen Republiken ist das Netz .der Dienstleistungs-betrieben flir die Bevöikerung ungenügend entwickelt, und
diese sind ungleichmiissig verteilt. Im Bereich vieler land-
iicher Rayons gibt es keine Dienstleistun.gsbetriebe, und die Bevölkerung ist genötigt, die Leistungen von Privatpersonen
in Arispruch zu nehrnen. Diese Situation muss grundlegend
geândert werden. Offensichtlich müssen wir ‘grosse speziali-sierte kommu.nale Diènstieistungsbetriebe mit einem gut ent-
wickelten Netz von Annahmestellen und mit modernen
Ausrüstungen schaffen. Hier liegen gewaltige Reserven zur
Erweiterung der Dienstleistungen für die Bevölkerung. Auf-
merksames Entgegenkommen jedem Sowjetmenschen gegen-
Ober muss fOr alle Mitarbeiter der Dienstleistungsbetriebe
die Regel sein”
3).

Vele zijn deklachten over de onaangename behande.

ling in winkels. Hierop slaan Chroestsjôvs laatste woor-

den.

Verzorging met consumptiegoederen.

Hier worstelt men met het probleem, dat het contact

tussen de producent van consumptiegoederen en de de-

taillist in sterke mate ontbreekt. Voor de fabrikant is

het voldoen aan of het rekening houden met de wensen

van de consument niet interessant; zijn activiteit is ge-

richt op het halen van een ,,target”, het bereiken van

een fraai indexcijfer voor zijn produktie, uitgedrukt in

gewicht of in stuks, in oppervlakte, in bruto-opbrengst

of dergelijke. Voldoet de producent aan zijn norm, dan

neemt de staatsgroothandelsorganisatie zijn produkt over.

De producent heeft dan verder bij zijn produkt – en

hierbij denke men vooral aan de verkoopbaarheid er

van – geen belang. Als gevolg hiervan zijn grote hoe-

veelheden ,,goederen” vervaardigd, waarnaar geen vraag

bestaat.

Zo schreef Ja. Oniow in 1964:

,,Zugleich gibt es in der Konsumgüterindustrie grosse un-
genutzte Reserven, was besonders das schnelle Anwachsen
der Ober die Norm hinausgehenden Lagerbestnde an einzel-
nen Gütern in den letzten Jahren beweist. Am 1. Januar

,,Ost-Probleme”, Bonn, 21 augustus 1964, blz. 497-498.
Idem, b&z. 493.

1964 erreichten solche Bestinde im Einzelhandel den Betrag
von fast 2 Mrd. Rubel.
In den ersten vier Jahren des Siebe,jahrplans wuchsen die
Lagerbestüiide des. Ei,. zelhandels an Kleidung, Schuh werk und
Geweben im Jahresdurchschnitt über viermal schneller an
als der Verkauf dieser Waren. Im
einzelnen vergrösserten
sich die Bestânde an Geweben um 57 Prozent, ihr Absatz
aber stieg nicht; die Bestânde an Kleidung erhöhten sich um
das 2,3 fache; aber ihr.Absatz stieg nur um 46 Prozent; die
Bestnde an Schuhwerk wuchsen um mehr als das Doppelte
an, aber es wurden nur 35 Prozent mehr verkauft. Diese
Lagerhestlinde kommen den Staat teuer zu stehen. Seit man
im Handel begonnen hat, den Preis solcher Waren herab-
zusetzen, sind fOr diesen Zweck über 1,4 Mrd. Rubel aus-
gegeben worden”
4).

We zouden Orlow kunnen antwoorden, dat ten slotte

ook in de Sowjet-Unie de markt nog werkt, en wel bij

de overgang der goederen naar de consumptiesfeer.

Chroestsjov verhoogt het cijfer van Oriow tot 2,5 mrd.

en hij vreest een verdere stijging van dit cijfer. In het

reeds eerder genoemde rapport vermeldde hij o.m.:

,,Jetzt ist die Lage anders. Jetzt haben wir reichlich gute
\Varen, die aber wegen schiechter Musterung und Formge-
bung liegenbleiben. Es wurden keine schlechten Rohstoffe
und Materialien für diese F.rzeugnisse verwendet, aber infolge
einer mirtderwertigen Verarbeitung finden die daraus her-
gesteilten Waren keinen Absatz. Gegenwârtig gibt es im
Handeltiietz für zweieinhalb Mrd. Rubel Warenbestande
über die Norm hinaus”.

En voorts:

Wenn wir i,z der Organisation der Produktio,z von Konsum-
gütern und des Handels weiter so verfahren wie bisher, so svird die Menge der Waren, für die bei der Bevölkerung keine Nach-
frage besteht, weiter zunehmen, und der Staat wird dadurc/z
grosse Verluste erleiden. Das darf nian ,zicht dulden”
5).

Nieuwe produkten, nieuwe technieken.

We zagen reeds eerder, hoe de managers streven

naar een fraai indexcijfer voor de door hen verrichte

prestaties (,,success indicators”: A. Nove), en wel om-

dat hun materiële en immateriële beloning hieraan is

gekoppeld. Dit brengt de instelling mee, dat men het in

het bedrijf het liefst bij het oude laat. Men voelt zich het

veiligst als men het oude vertrouwde artikel op de oude

vertrouwde wijze mag maken.

Blijkens Notkin is het aandeel van verouderde instal-

la’ties in het machinepark van de Sowjét-Unie relatief

hoog. De vervanging is ontoereikend, waardoor de mo-

dernisering ie meer achterop raakt:

,,In der UdSSR ist der Anteil der für den Ersatz der
Grundfonds aufgewandten Kapitalinvestitionen geringer als
in den hochentwickelten kapitalistischen Lör.dern:
er be-
trâgt .bei uns 18 – 20, in England und den USA etwa 60 und
in der BRD rund 30 Prozent. Die Grösse der Ersatzinves-
titionen in der UdSSR ist unzureichend; daher ist der Anteil
von Ausriistungen, die 15 bis 20 und noch mehr Jahre alt
sind, relativ hoch. Das führt zu hohen Aufwendungen für
Generaliiberholungen, die fast 1,6 mal höher sind als die
fOr Ersatzi nvestitionen. Die ,,Alterskrankheiten” der Aus-
rüstungen führen ebenfalls zu hohen Ausgaben für laufende
Reparaturen”
6)..

Nu beluisteren wij weer wat Chroestsjov er eens van

zei:

.,Soms stuit men op gevallen die doen zien, dat de nieuwe
techniek maar langzaam in het produktieproces wordt toe-

Idem, biz. 495.
Idem, blz. 494. ,,Ost-Probleme”, Bonn, 10 juli 1964, blz. 418.

E.-S.B. 18-11-1964

1061

.4.

.1
1

gepast. Neem b.v. de Moskouse automobielfabriek ,,Li-
chatsjow”. Zij levert 4-tons vrachtauto’s, die 14 jaar geleden
ook al werden geproduceerd en maar weinig zijn gemoder-
niseerd. Waarmede kunnen de leiders van deze fabriek en
van de stedelijke economische raad van Moskou hun ge-
hechtheid aan een verouderde techniek rechtvaardigen?
Waarom was er zes jaar voor nodig om de constructie van
een nieuwe auto uit te werken?”

en vrijwel direct daarop:

,.Het toepassen van het nieuwe gaat soms gepaard met be-
paalde uitgaven, met extra zorgen en wel eens met bittere
teleurstellingen. Het is oneindig veel eenvoudiger om van-
daag rustig datgene te doen, wat gisteren reeds werd
gedaan en morgen precies zo te werken als vandaag. Helaas
worden er bij ons nog leiders aangetroffen, die alle dagen
in volkomen rust zouden willën doorbrengen. Maar z6 mag
een Sowjet-functionaris in het economisch leven niet wer-
ken”
7).

B. M. Richman, gaf ons in 1963 een artikel over

innovatie-problemen in de Sowjet-industrie. Ook hij con-

stafeert dat het Sowjet-systeem eerder de strekking heeft

het inslaan van nieuwe wegen te ontmoedigen dan aan

te moedigen. in een bepaalde passage citeert hij Chroest-

sjov:

..Numerous Soviet sources assert that product’innovation is in conflict with short-run enterprise success indicator re-
sulis, and hence preniium attainment. Khrushchev himself
has pointed out that these managers who avoid product in-
novation are the ones most frequently rewarded. He pre-
sented an actual case in this connection. A machinery enter-
prise ‘as constantly producing obsolete lathes although
more productive lathes had been available for several years.
The director, named Zakhorov, was receiving large .premi-
ums for success indicator performance. Khrushchev in his
sometimes arnusing style of expression exclaimed, ,,As you
can see, nobody calls conirade Zakhorov to account for
producing obsolete lathes. What is

more he is even paid
a prernium!” On other recent occasions Khrushchev bas
pointed out that better short-run resuÂts and more premi-
ums can be obtained by plants producing obsolete products
that are ,already great grandmothers”, and ,,only fit for
museums”
” 8)
.

Juvesteriiigen.

in het Sowjet-marxdsme kent men slechts één inkom-

stenbron: arbeid. Kapitaalrente en grondrente kent men

als zodanig niet. De produktiemiddelen zijn eigendom
van de gemeenschap. De investeringsmiddelen, die op

grond van een iprioriteitenschema wonden verdeeld, wor-

den gratis ter beschikking gesteld. Men kent op grond

hiervan dan ook niet voor de activa van een bedrijf

een renteberekening wegens vermogensbeslag.

Dit heeft er voortdurend toe geleid, dat te veel en/of

te grote investeringsprojecten, worden opgezet, méér dan

Chroestsjov in het verslag dd. 17 oktober 1961
door hem als secretaris uitgebracht aan het Centraal Comité
der Communistische Partij der Sowjet-Unie, Amsterdam,
Penasus, 1962, hlz.
52.
,,Management international”, Wiesbaden 1963, blz. 67
resp. 72.

de ter beschikking staande materiële middelen toelaten:
een typische ,,over-investering” dus. Mede hierdoor zijn

de bouwtijden veel te lang en soms eindeloos, nI. in het

geval men niet tot voltooiing komt. Notkin vermeldt

‘houwtijden van
5
jaar (gemiddeld) tot 8 jaar (in de in-
dustrie): –

,,Die Bauzeiten sind noch sehr lang und erreichfi bei
den lndustrieobjekten fast acht Jahre; im Durchschnitt
bleiben Kapitalinvestitionen fünf Jahre durch die Bauten gebunden, wobei die Bauzeiten in der Eisenindustrie, der
Energiewirtschaft und der chemischen Industrie beson-
ders lang sind”
9).

Het
reeds eerder genoemde artikel dd. 21 oktober

1963 in ,,U.S. News & World Report” deelde mede:

,,Complaints grow among Russian officials that far too
many projects have been’started simultaneously, causing log
jams later on. –

Specific examples coming to light recently inciude
a cenment plant only one-quarter finished after 10
years, and an aluminium factory stilil incomplete after five
years.
Altogether, sirice 1959, money tied up in uncompleted in-
dustrial projects has risen by more than 50 per cent. And
early this year 700 finished industrial buildings lacked ma-chinery and equipment”.

En enige regels verder:

,,Looking further into Khrushchev’s troubles, Western Eu-
ropean economists find this:
Russia’s planning system, they say, encourages construc-tion organizations to undertake as many projeots as possible
and keep them going as long as possible. Reason is that
their income depends on the size of the labor force and the amount of work under way, not on their efficiency”
10).

hier stuiten we weer cp het on-economisclje effect van

de beloningsnorm van de managers: en of ander tech-

nisch indexcijfer.

En nu Chroestsjov. En het reeds onder 8 vernielde ver-

slag valt onder meer het volgende te lezen:

– ,,Het bouwen’is ongetwijfeld beter en sneller in zijn werk
gegaan. Maar er zijn in de bouw nog zeer vele tekortko-
mingen. Thans bevinden zich in het land meer dan honderd-
duizend bouwwerken onder handen, waarvan de helft voor
produktiedocleinden is bestemd. Bij het gelijktijdig bouwen
van een dergelijke geweldige hoeveelheid objecten worden
de materiële en financiële hulpbronnen versnipperd, waar-
door vele bedrijven twee
t
drie jaar later in gebruik wor-
den genomen dan technisch mogelijk zou zijn geweest. De bestede middelen worden voor lange tijd bevroren, blijven
buiten de economische circulatie en worden niet aan de
staat vergoed.
Hoe komt dat? in het onderha’ige geval treedt de wens
ons meer te presteren op als de vijand van hetgeen verstan-
dig, van hetgeen reëel is. Niet zelden gaat achter aanneme-
lijke voorwendsels van zorg voor de algemene en de staats-
belangen het meest kortzichtige economische eigenbelang,
om het maar eens drastisch uit te drukken: de hebzucht
schuil van een district, een gebied en soms ook van een
republiek. De , ministerraden der republieken, de econo-

,,Ost-Probleme”, 10 juli 1964, bIs. 418.
,,Global Digest”, december 1963, blz. 24 en 25.

(t. M.)

1062

E.-S.B. 18-11-1964

misch’e raden,. de ministeries en de plaatselijke partij-orga-
nen streven er naar, middelen te verkrijgen voor een zo
groot mogelijk aantal objecten, zonder rekening te houden
met de bestaande mogelijkheden om zich van de daartoe
nodige bouwmaterialen, arbeidskrachten en installaties te
verzekeren. En dergelijke handelingen, die strijdig zijn met de belangen van de staat, worden door de planorganen niet
tegengegaan. Vandaar stagnatie, lage arbeidsproduktiviteit,
verlenging van de termijnen, extra uitgaven en het duur
maken van de. bouwkosten”.

Chroestsjov voegde eraan toe:
,,Het zal blijkbaar nodig zijn er toe over te gaan om voor
een zekere tijd, zeggen wij voor een jaar, de aanleg van
nieuwe bedrijven stop te zétten en alle middelen, die zich
in die periode zullen accumuleren, te benutten voor een
snelle voltooiing der reeds aangevangen objecten. Uitzonde-
ringen mogen worden toegelaten uitsluitend voor bijzonder
belangrijke bouwwerken, en niet dan bij besluit van de re-
gering der Unie. Het Centraal-Comité der CPSU en de
Sowjet-regeri ng hebben onlangs een beschikking goedge-
keurd, die orde brengt op het gebied van de investerings-
bouw” ii)

Het probleem blijft Chroestsjov bezighouden. Op 24

april 1963 zei hij in een rede, gehouden tijdens een con-

ferentie van vertegenwoordigers van de industrie en de

bouwnijverheid van de Russische Federatie, om.:

Qber die Konzentration der In vest itionen
haben wir
schon viel gesprochen’und Beschlüsse gefasst. Wie wird nun
diese Aufgabe gelöst? Man muss zugeben, dass die erfor-
derlichen .Ergebnisse noch nicht erzielt wurden.
In den lerzren
vier Jahren ist die ,4nzahl der im Bau befindlichen Objekte von
160000 atif 195000 bzw. um
mehr als 20 Prozent angestiegen.
Auch der Umfang der nicht abgeschlossenen Bauten und
der nicht aufgesteilten Ausrüstung hat sich vergrössert.
Mehr noch, bei der Aufstellung des Planes für das Jahr
1963 haben die Tvlinisterriite der Unionsrepubliken, die Mi-
nisterien und Ressortabteilurtgen Vorschlâge unterbreitet,
mehr als 4500 Industriebauvorhaben mit etwa 30000 Oh-
jekten in Angriff zu nehmen.
Bci der Behandlung der Titellisten haben die Gebiets- und
Regionskomitees der Partei der Russischen Föderation
Korrektureii an 2500 Objekten vorgenommen. In den Volks-
wirtschaftsriiten der RSFSR gibt es aber mehr als 50000
solcher Obje.kte! Eine einfache Rechnung zeigt, dass diese
Korrekturen nur 5 Prozent der industrieobjekte betrafen. Ist denn diraus nicht zu ersehen, dass viele Regions- und
Gebietskomitees der Partei nur scheinbafè Anstrengungen
zur Konzentration der Investitionen unternommen haben
und die Zersplitterung nach wie vor geblieben ist? Kann man
sich deiin danach noch wundern, wenn der Umfang der Bau-
und Montagearbeiten, die auf den Baustel/en der Vo/kswirtschafts-
röte der Russischen Föderation im ersten Quartal ausgefü/zrt
ivurden, im Verg/eich zum gleichen Zeitraum des vergangenen
Jahres sogar zurückgegangen ist?
Die Vergrösserung des Umfangs der nicht abgeschlossenen
Bauvorhaben ist cin Sumpf, und in diesen Sumpf ziehen uns einige Gcnossen, wenn sie, ohne zu kalkulieren, immer wie-
der neue Bauvorhaben in Angniff nehmen.
Es gibt auch soiche Parteifunktionre, die, statt einen fes-
ten Kurs auf die Konzentration der Reserven, auf die in
Betrieb zu nehmenden Objekte zu steuern, mit einem Eifer, der eines besseren Zwecks würdig witre, darum bitten, dass
noch Hunderte Millionen Rubel an investitionen zur Ver

filgung gestellt werden.
Tch mcme, dass jetzt die Behandlung.der Titellisten nicht
mehr von den Gebiets- und Regionskomitees der Partei
vorzunehrnen sind. Die Hauptsache besteht nun darin, dass
die von den Gehieten und Republiken vorgelegten Titel-
listen im Staatlichen Baukomitee und in der Plankommis-
sion der UdSSR bearbeitet werden.
Fahrlssigkeit und Nachsicht in dieser Sache führen dazu,
dass viele Betriehe i.ind Objekte 20 Jahre und noch lnger
ebaut werden, w.hrend man sich in drei bis vier Jahren
errichten könnte”
12)

Beverwijk.

Drs. S. VAN POPTA.

1L)
Tap., blz. 53 en 54.
12)
,,Ost-Probleme”, 12 juli 1963, blz. 421.

E.-S.B. 18-11-1964

1
,INGEZONDEN STUK

Research voor het middelgrote. bedrijf

Met belangstelling heb ik het artikel onder bovenstaande

titel in ,,E.-S.B.” van 16 september 1964 gelezen van de

hand van Ir. J. G. de Groot over de moeilijkheden die de

middelgrote onderneming met betrekking tot het toepassen

van wetenschappelijke kennis ondervindt. – De daarin

genoemde aanbevelingen zijn zeker het overwegen waard.

De kennis, in octrooidocumentaties verankerd, moet
op

enigerlei wijze aan het bedrijfsleven worden doorgegeven

en praktische toepassing vinden.

Ik wijs in dit verband op een ontwikkeling die Ir. De

Groot niet in zijn artikel heeft genoemd. In enkele bedrijfs.

takken heeft men ten behoeve van de middelgrote onder-

nemingen speurwerkverenigingen opgericht, die in de
.’ S

eerste plaats beogen de zelfwerkzaamheid van haar leden

te stimuleren. Met name is dit het geval geweest in de

textiel-, hout- en schoenenindustrie.

Verleden jaar is op instigatie van de heren J. C. van

Dongen, Hoofd van de Hoofdafdeling Technische Ont-

wikkeling van het Ministerie van Economische Zaken en

Drs. W., Bos, algemeen secretaris van de Contactgroep

van Werkgevers in de Metaalnijverheid, opgericht de

Speurwerkvereniging voor de Nederlandse Metaal- en

Elektrotechnische Industrie. Beiden hebben in dé loop den

jaren op uiteenlopend terrein met succes initiatieven ont-
wikkeld ten behoeve van de middelgrote ondernemingen

in een aantal bedrijfstakken.

Wij denken hierbij ook aan gedachten die door Prof.

J. Brands en de heer Bos in het kader van diverse groeperin-

gen zijn geuit met betrekking tot de financierings- en

dienstverleningssamenwerking en die in de praktijk vorm

hebben gekregen. Het ging hierbij steeds om de toepassing

:I
GEMEENTE

VELSEN
1111

Bij het BUREAU VAN
DE ECONOOM
is plaatsing mog&ijk’

van een

ASSISTENT

die zal worden belast met algemeen economische onder-
zoekingen en het uitbrengen van rapporten. De voorkeur

gaat uit naar een jonge, universitair gevormde kracht.

Aanstelling zal op proef geschieden in de rang van commies

A of B. Het salaris zal afhankelijk zijn van leeftijd en be-

kwaamheid; minimum f. 725,52 en maximum f 1007,72 per

maand, inclusief huurcompensatie. De A.O.W. premie is

voor rekening van de gemeente. Reis-, verhuis- en pension-

kosten conform nijksregeling.

Sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van dit blad

aan de econoom van de gemeente Velsen, Havenkade 19 te

IJmuiden.

1063

van wetenschappelijk verantwoorde richtsnoeren, die

praktisçhe resultaten opleverden. In deze gedachtensfeer

ligt ook het door Ir.De Groot gestelde.

Bovengenoemde Speurwerkvereniging werkt op prettige

wijze samen met T.N.O., met wie zij reeds enkele cursussen

,,Low Cost Automtion” organiseerde. Voorop staat de

uitwisseling van ervaring door de leden op verschillende

gebieden van de techniek, al of niet onder leiding van

specialisten. Bovendien kunnen de speurwerkverenigingen

in het algemeen beter dan de individuele ondernemingen
studie-opdrachten aan T.N.O. of aan andere organisaties

geven. Het ziet er naar uit dat de middelgrote onder-

nemingen door gezamenlijk

optreden dezelfde voordelen –

van het speurwerk deelachtig

kunnen worden als bij grote

ondernemingen het geval is.

‘s-Gravenhage. P. VAN ZUUREN.

NASCHRIFT

De aanvulling op mijn arti-

kel van de heer Van Zuuren
is zonder meer belangwek-

kend. Met samenwerking op

researchgebied binnen de be-

drijfstak kan men ongetwij-

feld veel bereiken.

Een voorstel echter om de

research voor het middel-

grote bedrijf in de ruimste zin

planmatig aan te pakken,

zoals in mijn artikel is voor-

gelegd, mag ni.i. niet op deze

samenwerking worden geba-

seerd. Samenwerking op dit

gebied is een zaak van de

directies der bedrijven en is

afhankelijk van verhoudin-

gen en concurrentiever-

houdingen binnen de bedrijfs-

tak, van technische mogelijk-

heden en van waarschijnlijk

nog veel meer. Ook het be-

drijf dat niet actief is op dit

gebied, om welke redenen

dan ook, verdient de aan-

dacht.

De in mijn artikel voorge-

stelde vereniging opent de

mogelijkheid om research-

mensen uit de bedrijven, die

niet tot dezelfde bedrijfstak

behoren, gewestelijk samen te

brengen. Naar mijn mening

aantrekkelijk omdat tech-

nische problemen in de ene

bedrijfstak meermalen in een

andere bedrijfstak reeds lang

zijn opgelost. Als men kennis

kan nemen van octrooi-

aanvragen dan blijken deze

maar al te dikwijls in die

richting te wijzen.

In bedoelde gewestelijke groeperingen zullen daarbij

tevens organisatorische en andere problemen, welke samen-

hangen met de staffunctie van de researchwerker kunnen

worden besproken, waardoor hij zijn positie in het bedrijf,

kan versterken. Een ,,N.I.V.E.” voor research met een

mogelijk initiatief hiertoe van T.N.O. staat mij voor de

geest. Overigens ben ik ervan overtuigd, dat het één het

ander niet in de weg .behoeft te staan. Integendeel, het is

verdedigbaar dat mijn voorstel de samenwerking op het

gebied van de research binnen de bedrijfstak in de hand

zal werken.

Amsterdam.

Ir. J. G. DE GROOT.

Wij zoeken voor spoedige indienst-

treding bij ons bureau een

ECONOOM

RAADGEVEND BUREAU DR. IR
. A.TWIJNSTRA

adviseurs voor bedrijfsorganisatie in de bouwnijverheid

FUNCTIE-INHOUD:

• het adviseren ten aanzien van de inter-

• ne Organisatie van, bedrijven in de

bouwnijverheid

• het adviseren van bedrijven in de bouw-

nijverheid ten aanzien van de budget

tering, bedrijfsinformatie, kostenbewa-

king, etc. –

FUNCTIE-EISEN:

• een bedrijfseconomische opleiding van

academisch of daarmee gelijkstaand

niveau

• bij voorkeur praktijkervaring in de

bouwnijverheid

• een leeftijd van ca. 30 jaar.

Voor zover nodig zal ons bureau zorgdragen voor, een

aanvullende opleiding.

In eigen
handschrift
opgestelde brieven ontvangen wij
gaarne

aan het
Raadgevend
Bureau Dr. Ir. A. Twijnstra, Beursstraat 9,

Hen gelo (0.), t.a.v. Drs. A.
Gudde.

1064

E.-S.B. 18-11-1964

46

Geidmarkt.

Omvangrijke disposities der cliënten hebben ertoe geleid,

dat in september de kredietverlening der handelsbanken

aan de private sector met f. 111 mln, is toegenomen. In de

eerste drie kwartalen van 1964 heeft de stijging f. 828 mln.

bedragen. Om de monetaire invloed der banken te meten,

moet men echter, zoals bekend, nog meer posten in aan-

merking nemen. Aan de debetzijde, behalve de krediet-

verlening aan het bedrijfsleven, ook de kredietexpansie

aan de lagere overheid en de toeneming van de beleggingen

op de kapitaalmarkt. Hiervan moet men in mindering

brengen de toeneming van het kapitaal, de reserves en de

op lange termijn aangetrokken middelen. Het aldus be-

rekende netto-effect ligt nog iets hoger dan de hierboven
berekende bruto-invloed, nl. op f. 882 mln. Er zijn argu-

menten, overigens niet door De Nederlandsche Bank aan-

vaard, om als aftrekpost ook te beschouwen de expansie

van de bij handelsbanken

aangehouden spaarsaldi, in

elk geval voor een belangrijk
4
deel. Neemt men deze in hun

geheel in acht, dan komt men

op een netto monetair effect

van f. 546 mln., hetgeen aan-

merkelijk hoger ligt dan in

dezelfde periode van 1963.

De gecombineerde balans-

cijfers brengen verder aan het licht, dat de buiten-

landse uitzettingen der banken in september belangrijk

zijn gedaald, nl. met f. 128 mln. Hiertegenover zijn

bovendien de buitenlandse schulden der banken met f. 75

mln, gestegen, zodat de netto positie t.o.v. het buitenland

van f. 1.161 mln, tot f. 958 mln, is achteruitgegaan. Beide

bewegingen zijn klaarblijkelijk nodig geweest om de

binnenlandse liquiditeiten te versterken.

Onder invloed van deze activiteiten der banken op het

buitenlandse terrein, is de totale netto goud- en deviezen-

positie van De Nederlandsche Bank en de handelsbanken

tezamen in september praktisch onveranderd gebleven.

In de eerste drie kwartalen is de totale voorraad echter

toch nog met f. 692 mln, verminderd.

Kapitaalmarkt.

Bijzonder weinig nieuws is er van de kapitaalmarkt te

melden. De activiteit op de emissiemarkt, die enige tijd

groter was dan men op deze markt gewend was, is weer

teruggelopen. Het prospectus van een obligatie-emissie

afdeling

ORGAN I SAT
,
1E

van een bedrijf met ongeveer 4000 werknemers

in het Westen des lands, is plaats voor een

BEDRIIFSECONOOK

met academische opleiding, die als naaste

medewerker van de chef (op deze afdeling
werkt een 20-tal mensen) betrokken wordt

in- onderzoekwerk op het terrein van de

administratieve organisatie in de ruimste zin

van het woord, terwijl het ook de bedoeling

is hem na enige tijd een royaal aandeel’ in

de leiding te geven.

Aanstelling zal geschieden op een beginsalaris

tussen f 1.200.— en f 1.500.— per maand,

afhankelijk van ervaring.

Eigenhandig geschreven brieven met uitvoe-

rige inlichtingen te richten aan het

LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE

PSYCHOLOGIE, Vossiusstraat 54-55, Amster-

dam-Z., onder letters R.B.

Abonneert Ii op

DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie

van

Prof. P. Hennipman,

Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Prof.
P. B.
Kreukniet,

Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,

Prof. J. Zijlstra.

*

Abonnementsprijs f. 30; vooi
studenten f. 15.

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

en door uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

E.-S.B. 18-11-1964
1065

30 dec.
6 nov.
13 nov. 1963
1964 1964
Unilever

……………….
t

138,90
f. 146,10
f.
145,50
ExpI. Mij. Scheveningen
398
232′
245
A.K.0 .

………………..
526

.
483
487
Hoogovens, n.r.c.

………..
5645
577
5764
Kon. Zouf-Ketjen, n.r.c.

…..
775
896
9094
Nalionale-Nederlanden. c
870

7764
764
Zwanenberg-Organon

……..
900
961
973
Robeco

…………………
f.227
f. 231 f. 231
New York.
Dow Jones lndustriais
760 877 874
Rentestand,

Langl. staatsobl. b)

………
4,71
5,23
5,28
Aand.: inlernationalen b)……
3,15 c)
.
3,29
lokalen b)

………..
3,66 c)
.
3,45
Disconto driemaands schatkist-
papier

……………….
2
1

ca. 33/
ca. 3
3
/
4

Gecorrigeerd in verband niet bonus.
Bron:
veertiendaags Beursoverzich Amsterdamsche Bank.
19 december 1963.

C. D. JONGMAN

van de Autofinancier groot f. 2,5 mln. tegén 6 pCt. en een

uitgiftekoers van 100 pCt.

is
verschenen,

terwijl

in ‘de

afgelopen week
een

5+
pCt.
converteerbare

obligatie-

lening van f. 3,5 mln, van de Tilburgsche Waterleiding Mij.

is aangekondigd.

Indexcijfers aandelen.
30 dec.’
H.
&
L.

6 nov.

13 nov.
(1953
=
100)
1963
1964

1964

1964

Algemeen

………………
392
419-394

405

407
Intern, concerns

………….
548 598

553

58

582

t

Industrie

………………..
341
357-327

337

339
Scheepvaart

…………….
153
161 —133

138

139
Banken en verzekering ……..
232
249 – 223

237

238
>

Handel enz .

…………….
165
175—

56

62

63

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.

Aandelenkoersen


Kon. Petroleum

………….
f. 147,50a)
f.
165,50

f.
164,20
Philips G.B ………………
f.
148,30
f.

57,—

1′. 159,10

N.V. NEDERLANDSE GASUNE
Telkens en telkens blijkt ons wee,
hoezeer de nog steeds snel groeiende

TRANSPORT EN VERKOOP VAN AARDGAS


lezerskring van onze uitgave

vraagt

BEDRUFSECONOOM.

die o.a, belast zal worden met rentabiliteitsstudies.

Voor deze functje is een academische opleiding een vereiste terwijl praktische ervaring gewenst is.

Leeftijd 30-40 jaar

Schriftelijke sollicitaties met om, vermelding van geboortedatum, opleiding, datum van mogelijke indiensttreding, te richten aan de
Afdeling Personeelszaken onder No. PS/FO 169/8002, Postbus
5091, ‘s-Gravenhage.

N.V. MOTORENFABRIEK

‘THOMASSEN

DE STEEG

fabrikant van kapitaalgoederen voor de internationale olie-, chemische en

petrochemische industrie

vraagt voor de leiding van zijn afdeling
MARKTONDERZOEK

een

EÖONOOM of TECHNICUS-

met ervaring in marktonderzoek voor kapitaalgoederen.
Hij zal de directie adviseren bij het nemen van beslissingen inzake

de afzet van bestaande produkten en het in produktie brengen van

nieuwe.

Deze functie wordt gehonoreerd naar zijn plaats in de organisatie

en de geboden ervaring.

Sollicitaties kunnen worden gericht aan het Hoofd Personeels-

zaken.

0

deze wegwijzer, speciaal voor de parti.
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
er objectiviteit betreft waardeert.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des’
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschre’ en beursover.
zicht, de stemming goed weer.
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds’ analyses, volgens een eigen prak.
tisch systeem, enig voor Nederland.

4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad.
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens , omtrent vele fondsen
(ook van

incourante)

telkens

wanneer hieromtrent iets te mei.
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bei.Bel, Postbus 42, Schiedam.

1066

E.-S.B. 18-11-1964

Auteur