Ga direct naar de content

Jrg. 49, editie 2465

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 11 1964

Zorgen om het midden- en kleinbedrijf

/
Het midden- en kleinbedrijf is de laatste tijd weer door-

lopend in het nieuws: De beroering begön, toen van rege-

ringswege het voornemen kenbiar werd gemaakt, op te

treden tegen de collectieve verticale prijsbinding. Wat het

praktisch effect van deze maatregel zal zijn, is op het

ogenblik nog moeilijk te zeggen; vast staat echter wel, dat

het klimaat waarin het middenstandsbeleid moet worden

gevoerd, e’r grondig door is verslechterd.

vanuit louter economisch gezichtspunt over efficiency

verhoging en sanering door middel van inkrimping, van

het aantal ondernemingen als pijnlijk wordt ervaren en tot

scherpe reacties noopt. Voorts is het weinig aangenaam,

tegenover de consumenten het odium te dragen van mede-
plichtige aan te hoge
prijzen
en de indruk niet van zich af

te kunnen zetten dat het middenstandsbelang als tegen-

stelling tot het consumentenbelang wordt gezien.

De ontevredenheid over het regeringsbeleid is zelfs tot

een in jaren niet gekend hoogtepunt gestegen na de aan-
kondiging dat de individuele verticale prjsbinding vanaf

1 december a.s. in een aantal branches verboden zal zijn.

Zoals bekend hebben de landelijke middenstandsorgani-

saties hierop gereageerd met het opzeggen van hun mede-

werking aan het prijsbeleid, althans voor zover het de be-

doelde branches betreft. Een spectaculaire stap is hiermee

gezet; immers voor het ongeveer tien jaar oude prijs-

bewakingsbeleid, dat weliswaar bij de bedrjfsgenoten niet

steeds enthousiaste bijval vond, maar toch, zij het dan

soms aarzelend, in grote lijnen werd gevolgd, betekent dit

een unicum.

Vraagt men zich af, ‘wat de diepere oorzaken van deze
felle reacties zijn, dan lijkt niet alleeneen rol te spelen de

vrees voor de bestaanszekerheid, die men ook door de

aanstaande verhoging van de sdciale lasten bij uitblijven

van verlichting van fiscale druk bedreigd ziet, doch ook

de wijze waarop de maatregelen ten aanzien van de verti-

cale prijsbinding zijn aangediend. Het ziet er naar uit, dat

de zuiver economische argumenten ten gunste van de op-

heffing van de verticale prjsbinding daarbij teveel nadruk

hebben gekregen en dat te weinig rekening is gehouden met

de meer in het menselijke vlak liggende aspecten.

‘In het bijzonder kan hierbij worden gedacht aan de vooî

het, merendeel van de middenstandsbedrijven toch altijd

nog actuele enge binding tussen persoon en bedrijf, die er
toe leidt, dat de betrokkenen hun activiteit niet slechts als

een functievervulling zien doch, analoog aan de situatie in

de landbouw, als een ,,way of life”, waarbij beschouwingen

Blz.

Zorgen om het midden. en kleinbedrijf,
door Dr.

F. J. W. van Vroenhoven ………………..1027

Bouwcapaciteit en woningproduktie,
door Prof

Dr.Ir. H. G. van Beusekom ………………1028

Ontwikkelingshulp der’ Nederlandse overheid (II),

door.he’tISMOG ……………………..1030

Een dieper graven in deze zaken voert niet alleen tot het

vraagstuk van een goede communicatie tussen overheid

en bedrijfsleven, doch ook tot het thema van de integrtie

van het middenstandsbeleid in het algemene economische

beleid. Men kan zich, met alle waardering voor hetgeen
op dit laatste gebied in de afgelopen jaren werd bereikt,

afvragen of niet de tijd is aangebroken, aan deze activi-
teit een nieuwe gestalte te geven door haar te institutio-

naliseren. Weliswaar is vroeger reeds een poging in die

richtinj gedaan door middel van een interdepartementale

* commissie voor middenstandsvraagstukken.Dat deze com-

‘missie réeds meer dan tien jaar geleden door gebrek aan

voedsel een stille dood is gestorven behoeft niet in te

houden, dat thans een nieuwe constructie zonder meer tot’

mislukken zou zijn gedoemd.

Bovendien moet in de stroomversnelling, waarin de

middenstand momenteel heet te verkeren, eerder vooruit

dan achteruit worden gezien. Hierbij kan worden bedacht

dat behalve belangen van het midden- en kleinbedrijf ook

gewichtige andere belangen in het spel,zijn. Op langere

termijn gezien zal de economische ontwikkeling er toi

leiden, dat een steeds groter deel van de beroepsbevolking

emplooi zal moeten vinden in de zogenaamde tertiaire sec-

tor, waartoe ook het midden- en kleinbedrijf behoort.

,Daarnaast kan men zich afvragen, of de tijd nog niet

rijp is voor een nieuwe middenstandsnota, waarin de pro-

blemen van het midden- en kleinbedrijf in hun huidige

vorm aan de orde worden gesteld en de weg naar de toe- –

komst globaal wordt aangegeven.

}{eerlen.

Dr. F. J. W.
VAN VROENHOvEN.

Blz.

De walvisvaart, door Drs. A. G. U. Hildebrandt… 1035

De Olympisch6 spelen,
door Drs. H. A. A. Kok… 1039

Notities:

Conjunctuurprofetieën …………………1040

Vermogensaanwasdeling of een Nationaal Beleg-

gingsfonds?,
door Dr. E. J. Isidor
.
………….1034

Geld- en kapitaalmarkt, door Dr. C. D. Jongman.. ‘1041

-j’
–.

E.-S. B.
11-11-1964

.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

1027 ‘

.

Het is een misvatting, te menen, dat men het begrip

bouwcapaciteit zo exact kan omlijnen, dat men het

aantal woningen, dat in een bepaald gebied gebouwd

kan worden nauwkeurig kan vaststellen. In plaats van

met de arbeidscapaciteit dient men te rekenen met de

ondernemerscapaciteit. Of een bepaald bouwplan al dan

niet mag worden uitgevoerd moet bepaald worden door

de vraag, of er een ondernemer is, die meent, dat hij

met zijn bedrijf het werk aan kan en die het risico op
zich durft nemen. Het leggen van de beslissing bij de

ondernemer in plaats van bij de overheid zal tot een

hogere woningproduktie leiden.

Het is merkwaardig, dat er met name opihet terrein van
de wonirigvoorziening en de volkshuisvesting zulke hard-

nekkige misvattingen bestaan en blijven bestaan. Dit is

te ernstiger, omdat de gevolgen daarvan rechtstreeks op

de schouders neerkomen van hen, die thans, bijkans 20

jaar na het einde van de oorlog, nog woningzoekend zijn.

Men vindt deze misvattingen niet alleen bij het grote
publiek, maar zelfs iii de erkende vaktijdschriften. Een

sprekend voorbeeld is te vinden iii ,,Bouw” van 3 oktober
ji. De schrijver van de ,,Spiegel van de week” deelt daarin

mede, dat de afdeling Noordbrabant van de N.K.A.P.B.

opnieuw een enquête onder haar leden heeft gehouden.

Mocht de uitslag hiervan ongunstig zijn, dan zal zij hetzij

bij de hoofdingenieur-directeur in Den Bosch, hetzij op
het Ministerie in Den Haag trachten extra bouwvolume

voor haar leden Jos te krijgen.
Een zeer logische gedachtengang zou men zeggen. Het

feit, dat deze organisatie dit onderzoek instelt, zal toch

wel een gevolg zijn van klachten van haar leden over het

uitblijven van rjksgoedkeuringen. Wat ligt dan meer

voor de hand, dan dat het bestuur bij alle ledn informeert,

of deze klachten een zodanige omvang aannemen, dat er

aanleiding is om daarop de aandacht van de betreffende

overheidsinstanties te vestigen?

Dè Spiegelschrijver is echter van een andere mening.

Dit onderzoek is overbodig, want
er kunnen geen klachten

zijn. Immers, de Minister let overal en altijd op de aan-

wezigheid van onbenutte bouwcapaciteit en neemt terstond

zijn maatregelen, wanneer blijkt, dat ergens bouwcapaciteit

ongebruikt blijft.

Ook ik ben overtuigd, dat de Minister en zijn ambte-

naren alles in het werk stellen om de beschikbare bouw

capaciteit volledig te gebruiken. Maar geeft dit de Spiegel-

schrijver het recht om de conclusie te trekken, dat men

dus in Den Haag c.q. in Den Bosch
weet,
welke onder

nemers om werk verlegen zitten? En is het waar, dat zij

echt niet lang behoeven te wachten op nieuwe rij ksgoed-

keuringen? Heeft de Spiegeischrijver nooit gehoord, dat

er voor de bouw in de vrije sector maar een zeer beperkt

contingent beschikbaar is, en dat wanneer dit uitgegeven

1028

Bouwcapaciteit

en

woningprodukti e

is, de bouwondernemer kan
blijven
wachten maanden en

soms jaren, ook al verloopt zijn bedrijf?

Wanneer hij de situatie bij de particuliere bouwonder-

nemers kende

als zovele anderen spreekt ook hij weer

over kleine aannemers, maar over deze categorie gaat

het hier niet

dan zou hij niet komen tot de bewering,

dat wanneer deze ondernemers iiiets om handen hebben,

de oorzaak ergens anders gezocht moet worden dan in

het ministeriële beleid.

Nu wil ik gaarne nogmaals uitspreken, dat ik bewon-

dering heb voor de energie en de toewijding van de Minister

en voor zijn ernstige streven om de woningproduktie op

te voeren. Nochtans ben ik van mening, dat bij het tegen-

woordige systeem van contingenteringen en rijksgoed-

keuringen nooit een maximale inzet
van de bouwcapaciteit

kan worden bereikt. En dit
omdat
ik het onmogelijk acht,

de ,,bouwcapaciteit” zo exact te bepalen, dat men het

bouwvolume, d.w.z. het aantal woningen dat gebouwd

mag worden, aan de hand daarvan precies zou kunnen

vaststellen.

Immers, wat verstaan wij onder bouwcapaciteit? Gaan

wij uit van de drie produktiefactoren
natuur,
arbeid en

kapitaal, dan ontmoeten wij in de bouw de
grondstoffen

(stenen, cement, staal, glas enz.), de
arbeidskrachten

(timmerlieden, metselaars, stukadoors, schilders en vele

anderen) en het
materieel,
van kranen tot kruiwagens en

kipkarren. Met elkaar vormen deze de bouwcapaciteit.

Wanneer kan men nu zeggen, dat er ergens bouw-

capaciteit onbenut blijft? Wanneer er een steenfabriek
met een onverkochte voorraad stenen zit? Of wanneer

ergens een heimachine of een betonmolen ongebruikt staat?

Of wanneer er bij het gewestelijk arbeidsbureau werkloze

arbeiders staan ingeschreven? En is het dan voldoende,

wanneer er drie metselaars zonder werk
zijn?
Of moeten

er dan ook vijf timmerlieden, twee schilders, een stuka-

door en een loodgieter werkloos zijn, voordat een

E.-S.B. 11-11-1964

r~~

rjksgoedkeuring kan worden gegeven?

Het is duidelijk, dat men er op deze wijze

niet ‘komt.
Het moet tegenwoordig al heel
vreemd lopen, wanneer bouwvakarbeiders

zich werkelijk als werkloos melden. De

bouwondernemer, die op een rij ksgoed-
keuring zit te wachten, houdt zijn goede

arbeiders wel met klusjes aan het werk.

Er zijn altijd wel verbouwinkjes te maken
of andere kleine werkjes, die niet aan een

contingent gebonden zijn. En verder is er

altijd voldoende werk in Duitsland en in

België.

Het is beslist onmogelijk, aan de hand van de arbeids-

markt exact te bepalen, of er te weinig rijksgoedkeuringen

worden verleend of niet. Het aantal ing&hreven werk-

lozen kan men tellen. Maar in Limburg bleek bij een recent

onderzoek 13 pCt. van de werkende bouwvakarbeiders geen

economisch verantwoorde bezigheid te hebben. En hoeveel

procent heeft werk, dat wel economisch verantwoord is,
maar dat toch achterwege behoorde te blijven, omdat de

woningbouw voorrang moet hebben? Deze feiten komen

in het algemeen niet ter kennis van de Minister en zijn

ambtenaren.

Er is daarom geen sprake van, dat wij bij het tegen-

woordige stelsel met de beschikbare bouwcapaciteit een

maximale produktie zouden bereiken. Het is naar mijn

mening niet mogelijk, het begrip bouwcapaciteit zo te om-

lijnen, dat het zou gelukken exact te bepalen hoeveel

woningen op een bepaald ogenblik in aanbouw kunnen

worden gebracht. Zelfs niet met een computer. Dat men

dit tegenwoordig toch probeert en met het overheidsgezag

doorvoert, is er naar mijn mening de voornaamste oorzaak

van, dat de woningproduktie niet zo groot is als nood-

zakelijk en mogelijk zou zijn.

Ro

De voorzitter van de Nederlandse Bond van Bouw-

ondernemers heeft in zijn openingsrede voor het congres

van 30 september jI. te Rotterdam eveneens gezegd, dat

het onjuist is, het bouwcontingent vast te stellen op basis

van de berekende arbeidscapaciteit. Immers, hierbij wordt
over het hoofd gezien, dat binnen het kader van de onder-
neming allerlei maatregelen mogelijk
zijn,
die produktie-

verhogend kunnen werken zonder op grotere schaal de

factor arbeid in te schakelen.
Ook ik ben van mening, dat men niet moet rekenen met

de arbeidscapaciteit maar met de ondernemerscapaciteit.

Of in Montfoort met een gereedliggend plan van
25
wo-

ningen mag worden begonnen of niet, hangt er niet van af,

of in deze gemeente wellicht twee metselaars en drie

timmerlieden zonder werk zijn, maar of er
een ondernemer

is, die overtuigd is, dat hij met zijn bedrijf deze bouw aan
kan en die het risico daarvan op zich wil nemen. Dat be-

hoort het beslissende moment te zijn. Het is natuurlijk

volkomen juist, dat de overheid maatregelen neemt, dat

geen bouwcapaciteit wordt besteed aan onnodig dure wo-

ningen. Zij mag dus gerust een grens aan de grootte en de

bouwsom stellen. Maar beneden deze grens dient
de onder-

nemer
te beslissen, of hij een bouw durft aanpakken of niet.

Laat men deze verantwoordelijkheid aan de ondernemer,

dan zal deze zo nodig wel zorgen voor arbeidsbesparende

(1. M.)

methoden en voor de investeringen ten behoeve van een
meer gemechaniseerde en meer efficiënte produktie. Dit

laatste wordt op het ogenblik voor vele bedrijven on-

mogelijk gemaakt door de voortdurende stagnatie in het

verlenen van rijksgoedkeuringen en het volslagen gebrek

aan continuïteit. De voorzitter van de N.B.B. heeft hier

terecht de aandacht op gevestigd en gewezen op het fatale

gevolg, dat de in ons land aanwezige ondernemerscapaciteit

in volstrekt onvoldoende mate wordt benut. En ik herhaal:

de duizenden woningzoekenden zijn hiervan het slacht-

offer.

De Directeur-Generaal van de Volkshuisvesting heeft in

zijn jaarverslag over 1962 gezegd, dat overheidsregelingen

wel gevaren van wanorde in de produktie kunnen tegen-

gaan en ongewenste spanningen bestrijden, doch
een sub-

stantiële opvoering van de produktie zal vooral van het

bedrijfsleven moeten uitgaan.
Ik heb onlangs in het open-

baar gezegd, dat deze woorden met grote letters boven de
ingang van het Ministerie behoorden te worden geplaatst,

omdat het dringend nodig is, dat er ook naar gehandeld

wordt.

Er wordt nu al sedert jaren onvoldoende gelegenheid

gegeven aan, de ondernemers in het bouwbedrijf om initia-

tieven tot ontplooiing te brengen. In iedere tak van het

bedrijfsleven, of het nu gaat om de produktie van personen-

auto’s of van chocolade paaseieren, kan de ondernemer

initiatieven nemen om zijn produktie te vergroten, de

efficiency van zijn bedrijf te verhogen en produktie-

moeilijkheden het hoofd te bieden. De overheid legt hem

daarbij niets in de weg. Alleen in de particuliere woning-

bouw.mag dit niet, doch wordt de produktie voortdurend

belemmerd, doordat de overheid de regeling in handen

houdt Hierin ligt de hoofdoorzaak van het achterblijven

van de woningproduktie.

Zou men aan de particuliere bouwondernemers tot een

zekere grens voldoende armslag geven, dan zouden de

bouwmogelijkheden veel groter blijken dan zelfs de meest

consciëntieuze berekenaar van bouwcapaciteit van het

Ministerie vermoedt. En het resultaat zou
zijn:
meer wo-

ningen en vervolgens door de concurrentie:
goedkopere

woningen en
betere
woningen. Daarnaast kan dan de

woningwetbouw zijn nuttige en noodzakelijke functie

blijven vervullen.

Durft men deze stap naar meer vrijheid niet aan, dan

blijft ook bij maximale inspanning van de overheid de

woningproduktie minimaal en blijven de tienduizenden
woningzoékenden nu en in dë toekomst het slachtoffer.

Hilversum.

Prof. Dr. 1r H. G. VAN BEUSEKOM.

E.-S.B. 11-11-1964

1029

r

Ontwikkelingshulp der Nederlandse overheid

(II)

Methode van het onderzoek en toelichting op de tabellen.

Voor zover dat mogelijk was hebben wij de gegevens in

de onderstaande tabellen gedestilleerd uit officiële publi-

katies van de overheid:
Rijksbegrotingen
en de toelich-

tingen daarop, Rijksrekeningen
1),
Miljoenennota’s, de

twee Regeringsnota’s inzake ontwikkelingshulp, het Trac-

tatenbiad en oorspronkelijke teksten van overeenkomsten.

Waar deze publikaties onduidelijk of onvoldoende gespeci-

ficeerd waren hebben wij, dankzij de welwillende mede-

werking van comptabiliteitsambtenaren van diverse Depar-

tementen in Den Haag, de ontbrekënde gegevens kunnen

aanvullen.

Uiteraard hebben wij in de tabellen alleen de feitelijke

uitghven kunnen vermelden voor de jaren waarvan de

r
. Rijksrekeningen doôr de Staten-Generaal reeds zijn goed-

gekeurd, te’ weten 1950 t/m 1961. Voor 1962 en 1963 is op

een enkele uitzondering na al wel het vermoedelijke be-

loop der uitgaven bekend. Voor het jaar 1964 is van

sommige posten het vermoedelijke beloop bekend uit de

Miljoenennota 1965. Deze bedragen zijn in de betreffende

kolommen steeds met een * gemerkt. In de overige ge-

vallen van 1964 en in alle gevallen voor 1965 is slechts het

begrotingcijfer bekend. De betreffende bedragen zijn voor-

zien van een
+.
In de horizontale totaaltellingen zijn

feitelijke, vermoedelijke en begrote uitgaven gesommeerd.

Dit is een onvermijdelijke imperfectie. Over enkele jaren,

wanneer de
feitelijke
uitgaven gedurende de periode

1962-1965 wel zijn vastgesteld, kunnen de totaaltellingen

voor de periode
1950-1965
dus afwijken van die welke wij

hier nu geven.

Een liggend streepje in de tabellen betekent, dat de post

wel op de begroting (of suppletoire begroting) van het

betreffende jaar voorkomt, doch dat geen uitgaven ver-

richt zijn. Een blanco ruimte in de tabel betekent, dat de
betreffende post dat jaar niet op de begroting voorkomt.

Uit de tabellen blijkt niet of er
afwijkingen
zijn tussen

begroting- en rekeningcijfers. Deze afwijkingen komen

veelvuldig voor en zijn dikwijls nogal aanzienlijk. Zij

geven, vooral in de laatste jaren, een interessant beeld

van de
moeilijkheden
welke de regering blijkbaar onder-
vindt bij het metterdaad besteden van de voor ontwikke-
lingshulp gevoteerde gelden. Indien er geen afwijkingen
zijn betekent dit nog niet altijd, dat de gelden ook inder-

daad bij de ontwikkelingslanden terecht gekomen zijn.

Zo werd van de bijdragen aan het E.E.G. ontwikkelings-

fonds (totaal f. 258 mln.), welke werden gestort op een

speciale rekening bij een bank in Den Haag, tot nog toe

slechts f. 31 mln, opgevraagd. Wegens ruimtegebrek hebben

wij er van moeten afzien tevens de begrotingcijfers voor
ieder jaar afzonderlijk op te nemen.

Om technische redenen moeten de omschrijvingen der
posten helaas uiterst beknopt zijn. Zij sluiten evenwel zo

nauw mogelijk aan bij de officiële benamingen zoals die

in de begroting voorkomen. Bij de vermelding van de

1)
Het was voor ons een verrassing te bemerken, dat de
Rijksrekeningen niet in gedrukte vorm verschijnen. Er is in
Den Haag slechts bij de Departementen en enkele andere Rijks-
instellingen een gering aantal fotocopieën van dit belangrijke
stuk voorhanden.

posten in de tabellen is naar volledigheid gestreefd. Alle

posten in de begroting, die naar ons oordeel als ontwik-

kelingshulp kunnen worden gekwalificeerd, zijn afzonder-

lijk opgenomen.

Tabel 7 is een samënvatting van de tabellen 1 t/m
6.
De

aanduidingen * en + zijn hier weggelaten omdat ver-

scheidene bedragen in deze tabel in dit opzicht gemengd

zijn samengesteld. In de tabellen 8 en 9 zijn alleen de

totalen der relevante posten van elke categorie vermeld.

Uit onze codeing in de tabellen 1 t/m 6 (eerste kolom

achter de
omschrijving),
kan worden afgeleid hoe de

tabellen 8 en 9 zijn samengesteld.

Om principiële redenen welke in het voorafgaande

reeds werden uiteengezet, hebben wij de jaartotalen der

afzonderlijke categorieën (1 t/m 6) niet gesommeerd tot

een groot-totaal der Nederlandse hulp. Dit impliceert

tevens, dat het percentage hulp van het nationaal inkomen

niet is berekend. Zo’n percentage krijgt voor vergelijkings-

doeleinden pas zin wanneer alle categorieën van hulp op

één noemer zijn gebracht. Een poging daartoe hebben

wij hier niet ondernomen.

De onderscheiding tussen de categorieën van hulp is

niet altijd even scherp. Met, name het onderscheid tussen

1, 2, en 3 is soms enigszins arbitrair. Niettemin wegen

naar ons oordeel de voordelen van ‘de onderscheiding op
tegen de nadelen. Veel vormen van technische hulp gaan

samen met kapitaalsoverdrachten. In categorie 2 zijn diè

posten ondergebracht waarvan naar ons oordeel het element

technische hulp karakteristiek is.

Wij hebben ondanks alle medewerking van 0., K. en W.

en C.B.S. nog niet kunnen nagaan welke feitelijke uitgaven
gedaan zijn voor studiebeurzen ten behoeve, van studenten

uit Indonesië en uit de West. De meeste beurzen vodr

studenten uit minderontwikkelde gebieden worden echter

verstrekt uit de fondsen van het zgn. fellowship-programma

van het bureau I,T.H., waarvan wij het feitelijke beloop

wèl hebben kunnen achterhalen.

In tabel 5 zijn gemakshalve leningen met verschillende

voorwaarden samengebracht. Dit wil natuurlijk allerminst

zeggen, dat deze posten onderling gelijkwaardige hulp

vertegenwoordigen. Ten aanzien van de jaartotalen in

deze tabel geldt – zij het in verzwakte vorm – hetzelfde’

bezwaar als tegen het klakkeloos sommeren van diverse

categorieën van hulp. Wij hebben evenwel gemeend hier
wat de leningen betreft over dit bezwaar te moeten heen-

stappen. Aflossingen op verstrekte ontwikkeli’ngsleningen

– men zou dit terugontvangen hulp kunnen noémen –

zijn in de tabellen cursief gedrukt. Tabel 6 geeft een on-

volledig beeld van de ,,overhead costs” van de hulpver-
lening. Er zijn immers bij verschillende departementen.
en internationale organisaties instanties en ambtenaren,

die zich met de hulpverlening bemoeien- zonder dat de
hieraan verbonden kosten als zodanig zijn- te traceren.

Een belangrijke categorie van hulp, t.wl oVerheids-

garanties voor rente en aflossing van leningen aan minder

ontwikkelde gebieden, komt in geen der tabellen tot uit-

drukking. De betalingen wegens garanties wel; deze zijn

ondergebracht bij de leningen in tabel
5.
Zonder twijfel
bevat een garantieverklaring dikwijls-een belangrijk hulp-

1030

E.-S.B. 11-11-1964

t
1950119511
1952
1953
1954
1955
19561
19571
1958

1959
1

19601
1961
1962 1963
1964
1965
50/65
Ontwikkelingsfonds
E.E.G
26.600 33.250 43.890
57.015
97559*
_*
-s
PM+
258.314
Rentesubsidies

Grie-
ly
-*
300+
300
Welvaartsfonds

Suri-
name ……………
lx
8.000
8.000
. . .
16.000

kenland

…………

Marshall-hulp

Suri-
lx

..

3.786
128
3.914
Tienjarenplan Surina-
me (schenking) ……
lx

8.354
8.661
6.973
8.705
13.574
13.592 14.000*
22.700*
10.500+
10.500+
117.559

name……………..

Verlies suikerplantage
,,Mariënburg”

……
lx
1.553
380
100
2.033
Verlies

U.S.A.

leger-
goederen

Suriname
lx

..

1.060
.
.
1.060
Beveiliging

vluchlge-

..

bied Curaçao

…….
lx
405 405
405
405
405
405
405
578
578*
578*
578+
578+
5.725
Rentevergoed. onrend.
proj. Ned. Ant. …..
lx

..

3.000*
3.500-1-
3.000+
9.500
0. Rentevergoed.

lenin-
gen Curaçao Aruba
lx

..

176
201
185
176
166e
156*
147+ 138+
1.345
II. Financiering

onrend.
proj. Ned. Ant.

…..
lx
15.000+
15.000
3-jarenpl.

Bonaire en
Bovenw. eilanden

..

lx
791
977
2.000*
2.500e
PM+
6.268
Bijdrage

begroting

Ned. Nw.-Guinea
.
lx
16.000 16.200 12.500 15.000
33.500
92.732
72.375 68.328
64,985
63.750
76.672
85.000
109.500*
726.542
VN-programmas:
Fonds voorW. Irian
2
Y
181*
11.200*
36.200+
47.581

,Totalen
1
25553
1
25640
1
12.600
1
15.000
1
37.691

93.265
1
81.l34
1
77.394
1
99.139
1
106.311
1
135.517
1
157.338
1
223.803

29
.
115
1
25
.951
65
.
716
1
1211
.
141

1


j

1
1

TABEL 1.
Schenkingen: kapitaalsoverdrachte,i

(in duizenden guldens)
“1

t In deze kolom is iedere post gekwalificeerd volgens twee onderscheidingscriteria: 1 = bilateraal; 2 = multilateraal; x = binnen het koninkrijk; y = buiten
het koninkrijk.’
* Vermoedelijk beloop der uitgaven.

.

.
+ Begroot.

Schenkingen: technische hulp
TABEL 2.

(in duizenden guldens) –

1.

Ned. aandeel in hulpprogr. der
VN.:

t
19501951
19521
19531
1954
1
19551
19561

1957
1
19581
1959
1960 1962
1963
1

1964

1

1965
50-65

.

la. Bijdrage aan het Special Fund
9.272
5.540 a)
9.272 9.272
13.900* 13.900*
lb. Technische hulpprogr. derV.N
2y
981
600
1.520 1.600
2.280
2.508
2.888
3.701
3.819
4.568 5.028
5.391
5.401*
6.500* 6.500*

1
3
– .

+
7. 4
Ic. Inst.

voor

Soc.

Ontwikkelings-
2y
PM*
1.200*
1.200+
2.400
2.

Hulpverleningselement gew. V.N.
begr
300
400
500*
500*
500
700+
2.900
3.

Techn. hulp en Ontw. mat, der
O.E.S.O.

…………………
2y
200e
200*
200+
600
4.

Techn. hulp aan India en Pakistan
ly
55
61
116
5.

Kosten der Ned. techn. hulpprogr.
Sa. Jongerendeskundigenprogramma:
ly
32
224 458
1.027
878
899
1.145*
4.663

planning

…………………..

5b.Deskundigen programma …….
ly

..

0
253
377
416
408
702*
2.156
5c. Fcllowship-programma ………
ly
3
157 471
685
1.051
1.066*
3,433
5.

(a
+
b
+
c). (Ned. programma’s)

4.900* 7.500e
14.600+
27.000
5d.Proj. voor techn. enecon. bijstand:
.
992
1.300+
-+
2.292
5d

1. Econ. commissie voor Liberia
ly
12
.
12
5d.

2. Saurashtra

(inpolderingsproj.
ly
7

2.330
500
100*
2.937
3d.

3. Bloedtransfusiedienst Mm. v.
India)

…………………..

ly

….

71)
70
5d. 4. Bijdrage

U.N.

Techn.

Ass

Fund
166 166
5d.

5.
Missolonghi (proefpolder One-
kenland)

………………
1′
43
93

953
425e
1.514 3d.

6. Dadelstroopfabriek in Lybië
ly
,
165
165
5d.

7. Hides and skinsproject (India) ly

348 110
195
142
795
3d,

8. Aanvullende betaling

Special
Fund
3.732 a)
.
3.732
3d.

9. Hulp aan Chili ………….
ly
635
635
5d. 10. Mekongproject (Achter Indië)
2y
13*
13
ly
600*
3.000+
3.600
5f. Proj. voor uitgebreide techn. hulp
ly
50*
3.500*
12.000+
15.550

Defensie

………………..

Sg. Ned. Jongeren Vrijwilligers Progr.

ly
700*
4.000*
5.500+
10.200
Uitzending landbouwdeskundigen
ly
2
50
69
216
300+
637
Uitbreiding der techn. hulpprogr.

1
Y

..

2.000+
2.000
6.

Hoofdcomm. v. R’dam naar Sur.

lx
5
5
7.

Techn. hulp Sur. en Ned. Ant
lx
16
131
125
157
204
289
400*
450*
500+
1.000+
3.272
8.

Onderzoek

ontw.

Antilliaanse
havens ……………………
lx
3
3

5e. Voorbereiding deskundigen …….

9.

Econ.-geol. onderz. Sur. en Nw.
Ix

..

0
26
120
58


204
10.

Stichting Agr. onderz. Ned. Nw.

Guinea

……………………
lx
800
1.000

.
1.500
1.354e
4.654
II.

Stichting Voorber. agr. bedr. Nw.

Guinea

…………………….

Guinea

……………………

.

..

lx
2.500 2.168
1.000
600
_*
6.268
Stichting

Geol.

onderz.

Nw.
lx
.

22*
22
lx

PM
5

PM+
Medisch.

centr.

-trop.

ziekten

Guinea

…………………….
Pool van deskundigen ………..

lx
300e
200+
500
Afrika

……………………

Totalen

981
600
1l.
520
1l.
602
1
2
.
333
1
2
.
582
1
3
.
207
1
4
.l
46
1
7
.
730
jl9.50
4
12l.223
1
22
.
093
1
20
.
542

128.1?2
40.000

64.100

1

a) En 1960 is f. 3.732.000 bijgedragen aan het Special Fund van de V.N. ten laste van de Nederlandse projecten voor technische en economische bijstand (post no.
3d. 8), zodat de totale Nederlandse bijdrage aan dit fonds f. 9.272.000 bedraagt.
t; ; + zie tabel 1.

E.-S.B. 11-11-1964

.

1031

1

Schenkingen: mtiltilaterale hulpprogramma’s voor specifieke doeleinden

TABEL 3.

(in duizenden guldens)

Ned. aandeel in hulpprogramma der VN.:
la. Relief en herstel van Korea

…………..
ib. Kindernoodfonds

………………….
lc. Wereldvoedselprogramma der F.A.O.


d. Noodfonds voor Kongo

…………….
Ned. aand. V.N. beheer West Nw-Guinea:

1950
1
1951
1
1952
1
19531 19
54
1
1955119561
1957
1
1958
1
1959
1
1960
1
19611
1962
1

191
1964
1

1965
1

50-65

2y
2y
.2y
2y 2y

1.000
100

100

150
1.000
150
2.000
150

300

400
300 300 300
300

2.000

300′

25.576*

500*

1.520′
1.800
13.400′

500+
5.100+
500+
2.600+

4.000 4.350 9.220
3.800 38.976

Totalen
1
1100
1
100
1
150
1
1
.
150
1
2
.
150
1
3001
400

300
1
300
1
30012300125.876
17220

15600
13
.
100
160
.
346

t; ‘; +
zie tabel 1.

Deelnemingen in het kapitaal van ontwikkelingsbanken en financieringsinstituten
TABEL 4.

(in duizenden guldens)

Deelneming i.h. kap. v.d. I.B.R.D..
Deelneming i.h. kap. v.d. I.F.0
Bijdrage i.h. kap. van de I.D.A
Deelneming in buitenl. ontw.banken
t

2y
2y
1950
19511
1952
1
1
9
53
1
1
9
5
4
1
19551
1956
1

1957
1
1958
1
19591
19601
1961
1

1962

1

1963
1
1964
1

1965

1
50-65

6.885


1.000
5.000
5.000
23.000
11.670
27.000
35.000
14.000
25.000
24.708
6.235

25.000*

1.252*
22.022*

PM+

25.000′
-*

PM+

19.910+
5.000+

191.593 11.670
74.419
5.000

Totalen
6
.
885
1


1.00015.00015.000
34.670
2
7.00
0
1
35
.
000
1l
4
.
000
1
25
.
000
1
30
.
943
1
26
.
252

1
22
.
022

125.000
24.910

282.682

t; ‘; +
zie tabel 1.

Leningen
TABEL
5.

(iii duizenden guldens)

t
1950

1951
1952
1

1953
1

19541

19551

19561

1957
1

1958

19591

1960
1961
19621
1963
1964

1

1965
1
50-65

Krediet aan Turkije 1959
2y
5.700
5.700
Aflossingen
.

521+
1.042+
1.563
Hulp

aan

Turkije

in
O.E.S.O.-kader ………..
2y
6.300′
6.300
Hulp aan Turkije in EEG.-
.
-*
9.200+
9.200
Kredietveratrekking

aan
280.000
Indonesië …………….
ly
280.000
Aflossingen
14.000
14.000
21.000
21.000
14.000
*

PM+
PM+
84.000
Stichting Mach. Landb. in

kader

………………..

Suriname:
5a. Verliezen en investerings-

.

lx
4.695
1.640
1.500′
1.000′
1.000+
1.000+
10.835
bijdragen

…………..
lx
8.100
10.150
8.200
1.000

760
390
28.600
5h. Voorschotten

……….
5c, Betalingen wegens garan-
ties

……………….
.lx
823
726
2.202 2.567
2.351
2.335
2.319
2.302*
15.625
Tienjarenplan

Suriname
lx
8.354
8.661
6.973
8.705
13.574






—-



—-


13.592
13.983*
22.700*
10.500+
10.500+
117.542
Aflossingen
3.420
+
3.420
+
6.846
Financ. onrend. proj. Ned.

(lening)

……………..

lx 15.000+
15.000
3-jarenpl. Bonaire en Boven-
Antillen

……………..

windse

eilanden

……..
lx
791
976
2.000′
2.500*

PM+
6.262
Aflossingen
320
+
390
+
716
Kredietverstr. aan Ned.
Nw

..

26.932
Guinea ………………
Aflossingen
.lx
3.932

17.000
6.000
26.932 26.93

Totalen
283
.
932
1

1
17
.
000
1
8.000114.000139.8321
1.673
3
.
587
1
10
.
175
1
16
.
972
1
22
.
171
1
18
.
933
1
19
.
802

1
27
.
981

1
13
.
018

31
.
890

401
.
99

t; ‘; +
zie tabel 1.

Administratie- en beheerskosten der hulpverlening
TABEL 6.

(in duizenden guldens)

I. F.A.O.-melkpoederactie India, Pakistan
Bijdrage
N.O.V.LB.
anti-hongeractie
Bureau Intern. Techn.
Hulp …………..

t
19501
19511
19521
19531 1954
19551 19561 19571
1958
1
1
9
5
9
1
19601 19611 1962
1
1963
1

1964
1

1965
1
50.65
2y
ly ly lx
133
126
177
157

163 143
209
138
222
146
272
144
312
110

200
336
130
386′
99′
543+
125′
1.897+
.135+
1.150+
100+

157
200
5.926
1.270
Ned. vertegenw.
T.J.P.
Suriname
……….

Totslen

133
1

126
177
1
463
1

3471 3681
416
1
422
1
666
1
4851
668

1
2
.
032

1
1
.
250

1

7.553

Totale ontwikkelingshulp verleend door de Nedçrlandse overheid per categorie
TABEL 7.

(in duizenden guldens)

Schenkingen:

kapitaalsover-

1950
1951
1952
1

1953
1

19541
1955
1
1956
1

19571
1958
1
1959
1
1960
1
1961

1
1962
1

1
963
1
1964
1

1965
1

50-65

25.553 25.640
12.600 15.000
37.691
93.265
81.134
77.394 99.139
106.311
135.517
157.338
223.803
29.115
25.925
65.716
1.211.141
drachten

………………
Schenkingen: technische
hulp
981
600 1.520 1.602
2.333
2.582
3.207
4.146 7.730
19.504
21.223
22.093
20.542
28.192
40.000 64.100
240.355
Schenkingen:

spec.

multilat.
1.100
100
150
1.150
2.150
300
400
300 300 300
2.300
25.876
17.220
5.600 3.100
60.346
Deeln. ontw. banken en fin.

instit.

………………..
6.885
1.000
5.000
5.000
34.670
27.000
35.000
14.000
25.000
30.943
26.252
22.022
25.000 24.910
282.682
283.932
17.000
6.000
8.100
19.327
17.587
10.175
16.972
22.171
18.933 19.802
28.502
17.800
35.700
522.001

progr………… ……
………..

14.000
14.000
47.932
21.000
14.000
521
4.782
3.810
120.045
Leningen

………………
Aflossingen ………………..
Adm.- en beheerskosten der
hulpverl

133
126
177
463
347
368
416 422
666
485
668
2.032
1.250
7.553

1032

E.-S.B. 11-11-1964

TABEL 8.

Percentage binnen het Koninkrijk verleende ontwikkelingshulp per categorie

1950
1
1951
1
1952
1
1953
1
1954
1
1955
1
1
9
561
1
9
5
71
1958
1
1959
1
1960
1
1961
1
1962
1
1963
1
1964
1
1965
1
50

65

100
ibo
100
100
100 100 100
100
73,2
68,7
67,6
63,8 56,4
99,4
56,8
44,5
74,7 0 0
0
0
0,1
0,2 0,5
3,8
35,5
7,1
10,4
10,8
8,6
1,6
1,3
1,6
5,3
0
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0
0
0 0 0
0
0
4. Deeln. in ontwikkelingsbanken en financieringsinstituten
0 0 0 0
.

0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

1. Schenkingen: kapitaalsoverdrachten

………………
2.

Schenkingen:

technische hulp

……………………
3. Schenkingen: spec. multilat. programma’s

………….

0
100 100
0
100
100 100 100
66,4
100 100 100 100
64,6
74,2 42,3
Aflossingen

…………………………………
0
0 0
0
0
56,2
0 0 0 0
0
0
0 0
83,8100
28,7
Leningen …………………………………….1,4

Adm.- en beheerskosten der hulpverlening
………….
0
.
0 0 0 0 0
30,9
39,8
39,7
34,6
26,1
19,5
20,4
18,7
6,6
8,0
16,8

TABEL 9.

Percentage bilateraal verleende ontwikkelingshulp per categorie

19501
1951
1
1
952
1
1953
1
19541
1955
1956
1957
1958
1959
1
19601
1961
1962
1963
1964
1965 50-65

100 100 100
100
100 100 100 100
73,2
68,7
67,6
63,8
56,4
99,4
56,8
44,9
74,3
0 0 0
0,1
2,3 2,9 9,9
10,7
48,4
29,0
31,2 28,9
26,1
25,1
44,3
60,2
38,3
0 0 0
0
0 0 0 0 0 0 0
0
0 0 0 0 0

1. Schenkingen: kapitaalsoverdrachten

………………

4. Desin. in ontwikkelingsbanken en financieringsinstituten
0
0
0 0 0 0 0
0
0
.0
0
0
0 0
0
0 0

Schenkingen: technische hulp

……………………..
Schenkingen: spec. multilat. programma’s

…………..

100
0
100 100
0
100
lOO
100 100
66,4
100
100
lOO
100
64,6
74,2
95,5
5.

Leningen

…………………………………….
0
0
0
100
100 100 100
100
0
0
0
0
0
0
83,8100
98,2
Aflossingen

………………………………….
6. Adm.- en beheerskosten der hulpverlening
………….
0 0 0
100 100 100
66,1
100 100
100
lOO
100
100
100 100 100
97,9

element, maar de kwantitatieve waardë hiervan is moeilijk

vast te stellen zolang de garantie niet tot feitelijke beta-

lingen aanleiding geeft. Een bijzondere plaats wordt

ingenomen door betalingen wegens aan het voormalig

Nederlands-Indië verstrekte garanties. Wij hebben deze

betalingen niet opgenomen omdat 1) de verplichting hiertoe

voortspruit uit overeenkomsten, die nog v66r de tweede

wereldoorlog zijn aangegaan, terwijl ons onderzoek de

periode 1950-1965 beslaat en 2) het opnemen van deze

bedragen niet zou stroken met ons begrip hulp; de be-

doeling hulp te verlenen staat hierbij allerminst voorop.

Het totale beeld van de hulpverlening zou overigens aan-

zienlijk
gewijzigd
worden indien deze betalingen, welke

sinds 1956 f.
35
mln, tot f.
45
mln, per jaar belopen

(totaal t/m 1965 ruim f. 384 mln.), wel zouden worden

opgenomen.

Enkele belangrijke conclusies.

Blijkens het verloop van de jaartotalen der afzonder-

lijke categorieën is geen duidelijke lijn te onderkennen in de

ontwikkeling van de omvang der hulpverlening als ‘geheel.

Evenmin is er een verband te ontdekken tussen de omvang

van de hulp en de groei van het nationaal inkomen.

De regeringspolitiek en de wensen van het parlement

komen het duidelijkst tot uitdrukking in het verloop van

de technische hulp (tabel 2). De totale omvang en het

aantal activiteiten nemen voortdurend toe; over de gehele

periode gezien is het karakter van deze vorm van hulp

overwegend multilateraal; in de laatste jaren wordt het

bilaterale element belangrijker.

De voorkeur van regering en parlement voor multi-

laterale hulp wordt voor het geheel der hulpactiviteiten,

blijkens tabel 9, niet door de feiten bevestigd.

Het overwegend bilaterale karakter van de Neder-

landse hulpverlening wordt voornamelijk veroorzaakt

door de relatief zeer grote omvang van de hulp binnen het

Koninkrijk. Laat men deze, buiten beschouwing, dan is

het multilaterale karakter van de hulp weliswaar sterk,

maar de totale omvang alsmede de groei van de hulp

blijken dan uiterst bescheiden.
Bilaterale hulp buiten, het Koninkrijk is kwantitatief

vrij onbelangrijk.

Schenkingen in de vorm van kapitaalsoverdrachten

vormen veruit de belangrijkste categorie van ontwikkelings-

hulp. Zij kômer voor 99,9 pCt. ten goede aan gebieden

binnen het Koninkrijk en (vroegere) koloniën. Hiervan is

60, pCt. gegaan naar Ned. Nieuw-Guinea. De soevereini-

teitsoverdracht in 1962 is de voornaamste oorzaak van de

plotselinge daling (met niet minder dan 87 pCt.) van de

omvang-der kapitaalsoverdrachten in 1963.

De kapitaalsoverdrachten aan Suriname en de Ned.

Antillen maken over de gehele periode slechts 20 pCt. uit

van die aan Ned. Nieuw-Guinea. Daartegenover staat,

dat aan Suriname en de Ned. Antillen een vrij aanzienlijk

bedrag aan ontwikkelingsleningen is verstrekt. De enige

lening aan Ned. Nieuw-Guinea is afgelost met gelden,

welke in de vorm van kapitaalsoverdrachten aan dit ge-

biedsdeel werden verstrekt.

Schenkingen in de vorm van technische hulp zijn niet

alleen absoluut doch ook relatief t.o.v. die in de vorm van

de kapitaalsoverdrachten steeds belangrijker geworden.

De omvang van de deelneming in ontwikkelings-

banken en financieringsinstituten (tabel 4) vertoont een

onregelmatig verloop. Dit verloop beantwoordt niet aan

de verwachting, dat de voorkeur voor uitbreiding van de

hulp in multilaterale vorm juist in deze tabel tot uiting zou

komen.

Het beeld van tabel
5
(leningen) wordt in sterke

mate beheerst door het krediet ad
f.
280 mln., dat in 1950

aan Indonesië is verstrekt. Ruim 55 pCt. van het totale

bedrag der verstrekte leningen over de gehele periode ging

aldus naar Indonesië. Ruim
95
pCt. van alle leningen is

verstrekt aan gebieden binnen het Koninkrijk en Indonesië

samen. Indien de lening aan Indonesië volgens plan zou

zijn afgelost, dan zou in de meeste jaren na 1950 meer

hulp zijn terugontvangen in de vorm van aflossingen dan

aan leningen werd verstrekt.
In 1965 vindt volgens de begroting een belangrijke

uitbreiding plaats van de kapitaalsoverdrachten en de

technische hulp. Deze verhoging is vooral toe te schrijven

aan bijdragen voor niet-rendabele projecten in de Ned.

Antillen, het V.N.-fonds voor West Irian, meer bilaterale

technische hulpprojecten en de voorbereiding van uit te
zenden deskundigen. Voor dit laatste is vijf maal zoveel

uitgetrokken als in 1964, nl. f. 3 mln. Uit de voorgestelde

bijdragè aan het V.N.-fonds voor West Irian (f. 36,2 mln.)

zullen in
1965
vermoedelijk echter nauwelijks of geen

betalingen plaatsvinden wegens een tekort aan piojecten

die voor financiering in aanmerking komen.

Amsterdam.

.

ISMOG.

E.-S.B. 11-11-1964

1

.

1033

Vermogensaanwasdeling of een Nationaal Beleggingsfonds?

Naar aanleiding van de commentaren die reeds zijn ver-

schenen na de publikatie van het rapport van een studie-

commissie uit de drie vakcentrales: ,,Bezitsvorming door
vermogensaanwasdeling”, lijkt het mij nuttig enige mijns

inziens belangrijke punten uit dit rapport te vergelijken met

de gedachten ontvouwd in mijn artikel ,,Stabilisatie van

bestedingen en bezitsvorming: een synthese?” in ,,E.-S.B.”

van
5
februari 1964.
Uit genoemd rapport van de vakcentrales blijkt duidelijk,

dat de voorgenomen onderhandelingen over het aandelen-

plan zullen worden geopend met de vertegenwoordigers

van de open N.V.’s. Dit heeft tot gevolg, dat een even-

tueel resultaat slechts van toepassing zal zijn op een be-

perkte groep werknemers, in casu op hen die werkzaam

zijn bij deze open N.V.’s. Zij, die werkzaam zijn in de

overige N.V.’s, alsmede de werknemers van de zelfstandigen

vallen feitelijk buiten de voorgestane regeling. Dit heeft

een zekere discriminatie van laatstgenoemde groepen tot
gevolg. Door een beperking gaat ook een sociaal-econo-

mische werking verloren. Dit alles in tegenstelling tot het

door mij uitgewerkte plan, waarin iedere inkomensgenieter

deelt, ongeacht de juridische vorm van de onderneming

waar hij werkzaam is. Weliswaar denken de vakcentrales

als alternatief aan bijv. een investeringsloon, doch doordat

Jiierdoor de loonkosten worden verhoogd, werkt het in

vergelijking met mijn plan relatief nadelig. . ,, pp

Bezien wij de mogelijkheden voor de grote groep be-

drijven, geen open N.V.’s zijnde, dan springt in het oog

dat deze, door vele moeilijkheden en vaagheden, uiterst

beperkt
blijven.
Is het vaststellen van een vermogensaanwas

voor open N.V.’s reeds zeer ingewikkeld, voor de andere

groepen wordt dit nog eens extra bemoeilijkt door:

het bepalen van de vermogensaanwas zelf (zie de vage

aftrekposten op blz. 54 van het rapport);

het bepalen van de waarde van de aandelen van deze

N.V.’s;

het feit dat, zelfs al zouden deze waardebepalingen

mogelijk zijn, de aandelenuitgifte op grote technische be-

zwaren stuit;

de omstandigheid dat, ten gevolge van punt c, waarde-

bepaling bij verzilvering. onmogelijk en de verkoop-

mogelijkheid der aandelen van gesloten N.V.’s problema-
tisch is;

de afhankelijkheid der continuïteit.van deze meestal

middelgrote en kleine bedrijven van één persoon, wiens
initiatief en ondernemerslust voor een groot gedeelte de

winstmogelijkheden en hierdoor tevens de vermogens-

aanwas bepalen.

In het plan van schrijver dezes is de heffing van de mid-

delen, als percentage van elk inkomen, zeer eenvoudig en

volkomen objectief. Alleen het percentage varieert naar de

stand van de conjunctuur. Ook indien de continuïteit van

de leiding onderbroken wordt of indien de onderneming

verdwijnt, zijn de gedane stortingen veilig, daar zij in bezit

zijn van een neutrale beleggingsmaatschappij: het Natio-

naal Beleggingsfonds.

Zoals reeds in het begin werd opgemerkt, is het rapport

van de vakcentrales beperkt; het sluit grote, niet-te ver-

onachtzamen, groepen uit. Hierbij wil ik een belangrijke

groep aanstippen, t.w. de zgn. ,,vrje beroepen”, die toch

een behoorlijk aandeel in de maatschappelijke inkomens-

vorming vertegenwoordigen. Zij noch hun werknemers

doen mee in het plan van de vakcentrales, dit in tegen-

stelling tot mijn voorstel, dat iedereen omvat en een

universele toepassing beoogt.

Het plan van de vakcentrales wil o.m. de verkregen

middelen buiten de consumptieve sfeer houden, ook na

de verzilveriiig. Uit het oog is echter verloren, dat de

verzilvering het karakter van een cadeau heeft. De ervaring

nu leert, dat middelen die zonder een tegenprestatie worden

verkregen sneller worden besteed, dan die welke op andere

wijze worden verworven. In mijn plan geven de verstrekte

participatiebewijzen de bezitter het psychologisch gevoel

dat hij deze door eigen werkzaamheid en spaarzin heeft

verworven. Het streven, de bezitsvorming in brede lagen

van de bevolking te stimuleren, heeft door deze psycho-

logische ondergrond eerder kans van slagen. Het ‘zou

misschien ook aanbevelenswaardig zijn, dat de overheid

– indien de belastingopbrengst hiertoe ruimte laat –

bijstort voor de lagere inkomensgroepen, zodat een extra

prikkel tot sparen ontstaat. Zie in dit verband ook het

artikel van Prof. Dr. J. Wemelsfelder in ,,E.-S.B.” van

19 augustus 1964.

Het rapport van de vakcentrales stelt de oprichting

voor van verschillende Sociale Beleggingsgemeenschappen.

Het kan niet uitblijven dat hierdoor een onderlinge con-

currentie zou ontstaan, die mede tot gevolg zou hebben

een verstoring van de kapitaalmarkt. Bij een, zoals door

mij voorgesteld, Nationaal Beleggingsfonds daarentegen,

dat regulerend en ordenend op de kapitaalmarkt kan op-

treden, wordt dit bezwaar vermeden. Ten slotte wil ik nog

opmerken, dat een Nationaal Beleggingsfonds, zoals om-

schreven in
mijn
artikel, de bestedingen kan reguleren en

hierdoor anti-infiatoir zou werken, terwijl volgens het plan.

van de vakcentrales de noodzaak van bestedingsbeperkings-

maatregelen blijft bestaan en inflatie via afwentelingen

in de hand wordt gewerkt.

Mocht mijn plan van een Nationaal Beleggingsfonds om

politieke redenen niet haalbaar zijn en het plan van de

vakcentrales wèl worden aanvaard, dan zou ik dit aan-

gevuld willen zien met de volgende regeling voor die

groepen die nu buiten dit plan vallen: als maatstaf voor

de stortingen door de werkgever in het fonds zou aan-

genomen moeten worden de loonsom die in een jaar is

uitbetaald. Als richtlijn voor het percentage zou kunnen

dienen het gemiddelde dat de grote N.V.’s als vermogens-

aanwasdeling aan hun werknemers toekennen.
Amsterdam.

Dr. E. J. ISIDOR.

(1.M.)

1034

.E.-S.B. 11-11-1964

De walvisvaart

Inleiding.

De walvisvaart speelt in de Nderlandse zeevaart een

belangrijke rol
1).
In de 17e eeuw werd een hoogtepunt

bereikt. In de Zaaristreek en op de Waddeneilanden treft

men van de Hollandse walvisvaart in de Noordelijke IJszee

nog vele herinneringen aan. Op de bloeitijd volgde in de

18e eeuw een ernstig verval. De vele zee-oorlogen maakten

een regelmatige uitoefening van het bedrijf onmogelijk.

De uitputting van de walvisstand leidde er ten slotte toe,

dat de walvisvaart in de Noordelijke wateren commercieel

niet meer mogelijk was. In het midden van de 19e eeuw

werd de laatste Nederlandse reis ter walvisvaart in de

Noordelijke IJszee gemaâkt.

Eerst na de bevrijding in
1945
voer Nderland wederom

ter walvisvaart met het doel de vetsituatie van ons land te

helpen verlichten. Talrijke moeilijkheden moesten worden

overwonnen, doch met grote voortvarendheid heeft Am-

sterdam voor Nederland weer een plaats in de walvisvaart

veroverd.

De moeilijkheden van de moderne walvisvaart in het
algemeen en lan de Nederlandse walvisvaart in het bij

zonder vragen thans onze aandacht. –

De walvis behoort tot de grootste zoogdieren der aarde.

Een volwassen blauwe vinvis van 33 meter lang weegt

ongeveer 130.000 kg, hetgeen gelijk is aan het gewicht van

200 koeien. ‘s Winters leeft de walvis in de tropische

wateren; ‘s zomers trekt hij ovei grote afstanden naar de

Poolzeeën, waar dan plankton, het voedsel voor balein-

walvissen, in overvloed aanwezig is. In deze periode wordt

een dikke speklaag onder de huid gevormd, waarop de

walvis gedurende de wintermaanden kan teren. In die tijd

worden jonge walvissen geboren. Daar de dracht 11 h 12

maanden duurt, vindt de voortplanting in een traag tempo

plaats.

De gewone vinvis en de andere soorten walvissen zijn

kleiner dan de blauwe vinvis. Van de tandwalvissen, is de

potvis, die zich met inktvissen voedt, het meest bekend

(men denke aan ,,Moby Dick” van H. Melville). De traan

van de potvis is echter niet geschikt voor menselijke con-

sumptie.

Van welk een betekenis de tot traan verwerkte spek-

laag der baleinwalvissen is blijkt uit het feit, dat de hoeveel-

heid traan verkregen van één volwassen blauwe vinvis’

gelijk is aan het melkvet dat 275 koeien gedurende een

geheel jaar produceren.

Geschiedenis van de valvisvaart.

Men laat de geschiedenis van de walvisvaart meestal in

de Middeleeuwen beginnen met de walvisvaart der Basken

in de Golf van Biskaje. Had men een walvis gedood, dan

werd deze naar de kust gesleept en geflensd, d.w.z. van de

speklaag ontdaan. Het spek werd gekookt en de aldus

verkregen traan werd gebruikt voor het maken van kaarsen
of als lampolie voor verlichting.

Toen het aantal walvissen in de Golf van Biskaje sterk

verminderde verplaatsten de Basken de jacht naar de

1)
Met de recente overname – na het schrijven van dit
artikel – door Japan van het fabriekschip ,,Willem Barendsz”
is aan de Nederlandse walvisvaart een einde gekomen.

E.-S.B. 11-11-1964

Noordelijke IJszee. Daar bleven de Basken slechts korte

tijd, want de ontdekking van Amerika schiep voor hen

lucratiever mogelijkheden.

Aan het eind van de 16e eeuw trachtten de Hollanders

,,om de Noord” een weg naar Indië te vinden. Op deze

reizen zagen zij vele walvissen in de Noordelijke wateren.

Dit gaf de stoot tot oprichting van de zgn. ,,Groenlandse

Compagnie”, die octrooi kreeg voor de walvisvaart in het

hoge Noorden. Aanvankelijk had men daarbij de hulp

van Basken nodig om het vak te leren. Aan het einde van

de 17e eeuw bereikte de Hollandse walvisvaart een hoogte-

punt. In de 18e eeuw ging deze belangrijke tak van_bedrijf

evenwel achteruit, vooral als gevolg van de vele zee-

oorlogen, waarin Holland met Engeland verwikkeld was.

Tot omstreeks het midden van de 19e eeuw zijn nog enige

reizen gemaakt. De walvissen waren toen in de Noordelijke

wateren reeds zo sterk verminderd, dat geen rendabele

exploitatie meer mogelijk was.

Omstreeks het midden van de 19e eeuw was de Ameri-

kaanse walvisvaart tot grote bloei gekomen. Met vele

schepen werd op primitieve wijze op potvissen gejaagd. De

verkregen traan werd gebruikt voor verlichting. Toen echter

petroleum voor verlichtingsdoeleinden beschikbaar kwam,

geraakte de Amerikaanse walvisvaart snel in verval.

Aan het eind van de 19e eeuw kwamen er nieuwe aan-

wendingsmogeljkheden. Traan kon worden gebruikt voor

zeepfabricage en later ook voor de margarineproduktie.

Het walvisvlees kon tot walvismeel worden verwerkt, een

belangrijke grondstof voor veevoeder. Deze nieuwe

mogelijkheden deden de belangstelling voor de walvis-
vaart weer toenemen, temeer daar ook de vangtechniek
grote vooruitgang had gemaakt, o.a. vervanging van de

handharpoen door het harpoenkanon.

De Noren waren de eersten die de moderne walvisvaart

gingen beoefenen, spoedig gevolgd door de Engelsen.

Begin van deze eeuw werd het jachtterrein verplaatst

naar de Zuidelijke IJszee, waar een rendabele walvisvaart

mogelijk bleek. In 1930 gingen er 41 expedities in de Antarc-

tic op de walvisvangst, die tezamen ongeveer 600 mln. kg

traan produceerden.

De depressie in de jaren dertig liet ook de walvisvaart

niet onberoerd. De financiële resultaten werden zo slecht,

dat in het seizoen 193 1/32 het grootste deel van de vloot

moest worden opgelegd.

Waren Noorwegen en Engeland tot in de jaren dertig

de belangrijkste walvisvarende mogendheden, kort voor

1940 verschenen ook Japan en Duitsland in de Antarctic.

Japan, dat vanouds in het noordelijke deel van d& Grote

Oceaan de walvisvaart uitoefent ging nu ook aan de

Antarctische walvisvaart deelnemen. Duitslands deel-

neming aan de walvisvaart vloeide voort uit het streven

naar autarkie, ook t.a.v. de vetvoorziening. In het seizoen

1938/39 nam dit land met vijf expedities aan de Antarc-

tische walvisvaart deel.

Sinds 1925 wordt de Antarctische walvisvaart vrijwel

uitsluitend pelagisch uitgeoefend, d.w.z. met fabriek-

schepen vergezeld van vangschepen, die de walvissen

moeten opsporen, doden en naar het fabriekschip brengen,

waar de walvis geheel wordt verwerkt tot traan en tal van

nevenprodukten. –

1035

De recente ontwikkeling van de walvisvaart.

a. De vangsten.

De walvisvaart is niet alleen gericht op de grote blauwe

vinvis doch op nog tal van andere soorten. Uit tabel 1,

die een overzicht geeft van de pelagische Antarctische

walvisvangst sinds 1937, blijkt dat het aantal gevangen

blauwe vinvissen sterk is verminderd. Daarentegen is de

vangst van kleinere soorten belangrijk gestegen, waardoor

het totale aantal niet veel is achteruitgegaan.

vaart het belangrijkst’ is. V66r 1940 leverde deze 90 pCt.

van de totale traanproduktie. De laatste jaren is dit per-

centage echter teruggelopen.
Na 1945 was het aantal pelagische expedities aanzienlijk

geringer, dan voor de oorlog. In het seizoen 1963/1964

waren er slechts 16 expedities werkzaam tegen 34 in het

seizoen 1938/39. Zoals echter uit tabel 3 blijkt zijn de

schepen en het motorvermogen aanzienlijk groter geworden.

De gemiddelde grootte van het fabriekschip is thans 21.000.

TABEL 1.

De pelagische walvisvangst in het antarctische gebied in enkele seizoenen

Gevangen walvissoorten

Traanproduktie

Expedities
Seizoen

1

totaal
blauwe

gewone

andere

totaal

1
(in barrels)

fabriek-

vang.
vinvis

vinvis

soorten

aantal

schepen

schepen

14.826
26.457 2.869
44.152
3.250.064
31
244
13.849 19.477
3.355
36.681
2.709.281
34
270
1937-38
………………….
.

3.526
7.729
219 11.474
739.775
9
77

1938-39

………………….
.

1945-46

………………….
.
8.865
12.877
1.301
23.043
1.794.424
15
129

1946-47

………………….
.

1951-52

………………….
.
5.124
20.520
6.931
32.575
2.334.805
20
268 1952-53

………………….
.
3.866

.
21.197
3.262
28.325
1.998.094
16
230
1.505
25.700
5.782

.
32.987
2.098.854
20
225
1.740
27.374
9.858 38.972
2.123.157
21
252
1956-57

………………….
.
1960-61
………………….
.
1.118
26.438
9.805
37.361
2.001.961
21
261

1961-62

………………….
.

1962-63

…………………
947 18.668..
10.567
30.182
1.495.779
17
201
1963-64

………………….
.
112
13.780 8.288

22.180
16
192

Bron: ,,International Whaling Statistics”

Walvissen worden op alle zeeën gevangen. De ver-

werking heeft plaats aan boord van fabriekschepen (pela-

gische walvisvaart) dan wel aan land. De pelagische wal-

visvaart, die het voordeel heeft, dat men in die gebieden

kan gaan jagen, waar men de beste vangst verwacht, wordt

hoofdzakelijk in de Antarctic uitgeoefend.

Uit tabel 2 blijkt, dat de pelagische Antarctische walvis-

TABEL 2.

De produktie van walvistraan in enkele seizoenen

waarvan:

Totaal

Antarctic (pelsgitch)

Arctisch gebied
1

Atlantisch en
Seizoen

barrels a)

barrels

in pCt. v.h.J

barrels

un pCt. v.li
.
totaal

totaal

1937-38

3.641.314

3.250.064

89,3

22.0970,6
1938-39 . . -.

3.011.813

2.709.281

90,0

26.066

0,9
1945-46 ….

948.715

.

739.775

78,0

39.472

3,9
1946-47 …

2.186.749

1.794.424

82,1

35.757

1,6
1951-52 ….

2.906.544

2.334.805

80,3

25.172

0,9
1952-53 ….

2.542.110

1.998.094

78,6

27.261

1,1
1956.57 ….

2.929.085

2.098.854

71,7

33.802

1,2
1960-61

….

2.925.736

2.123.157

72,6

23.912

0.8
1961-62 ….

2.796.152

2.001.961

71,6

29.843

1,1
962-63 ….

1.495.779

Bron: ,,lnternational Whaling Statistics”.
a) 1 ton van 1.016kg = 6 barrels.

BRT tegen 13 â 14.000 BRT voor 1940. Ook de vang-

schepeii zijn belangrijk groter geworden, namelijk van

300 ERT voor 1940 tot 700 BRT thans. Het gemiddelde

motorvermogen der vangschepen steeg van 1.100 tot 3.000

pk. Bovendien nam het gemiddeld aantal vangschepen per

expeditie toe van 8 tot 12.

Tabel 4 geeft het verloop van de gemiddelde traan-

produktie per vangdag van de fabriekschepen en van de

vangschepen. Het blijkt, dat de laatste jaren de gemiddelde

traanproduktie per vangdag zowel voor de fabriekschepen

als voor de vangschepen belangrijk is gedaald, ondanks

de toegenomen capaciteit van schepen en machinevermogen

en de daarmede gepaard gaande hogere investeringen.’

b.
De aan de walvis vaart deelnemende landen.

De moderne pelagische Antarctische walvisvaart werd

lange tijd voornamelijk door Noorwegen en Engeland uit-

geoefend. Kort voor 1940 zijn echter ook Japan en Duits-

land gaan deelnemen aan de Antarctische walvisvangst.
In 1945 waren er van de vijf Duitse fabriekschepen nog

drie over. Deze werden als oorlogsbuit toegewezen aan

Engeland, Noorwegen en de Sowjet-Unie. Aldus raakte

de Sowjet-Unie betrokken bij de moderne walvisvaart.

Tijdens de oorlogsjaren vonden in Nederland in kleine

kring besprekingen plaats om na de
bevrijding
tot hervat-

TABEL 3.

Aantal en brutotonnage der fabriek- en vangschepen in bedr jij in het antarctische gebied

e

Fabriekschepen

vangachepen

Gemiddeld per vangschip

Gemiddeld
aantal
5 izoen

dd
aantal

bruto-

ge

:Id e

aantal

bruto-

totaal

bruto-

P.K.vangschepen per
tonnage

tonnage

tonnage

pk

tonnage

fabriekschip

1946-47

………………….

.

1937-38

…………………..
31

408.332

13.172

244

71.980

270.108

295

1.107

8
1938-39

…………………..
34

467.534

13.751..

270

80.460

307.530

298

1.139

8
1945-46

…………………..9

123.499

13.722

77

24.326

91.630

316

1.190

8.5

1951-52 a)
………………….
.
19

289.120

15.217

263

124.374

466.562

473

1.774

14
..5

198.179

13.212

129

42.307

159.057

328

1.233

8,5

1952-53

…………………..
.
16

238.448

14.903

230

113.608

428.260

494

1.862

14
956-57

…………………..
20

320.268

16.013

225

122.569

466.425

545

2.073

11

1960-61

…………………..
21

378.835

18.040

252

161.808

658.728

642

2.614

12

1961-62

…………………..
21

406.402

19.352

261

170.870

710.703

657

2.723

12

962-63

…………………..
17

354.581

20.858

201

141.327

594.340

703

2.957

12

1963-64

…………………..
16

339.133

21.196

192

135.035

571.230

703

2.975

12

Bron: ,,International Vhaling Statistics”.
a) Cxc!. fabriekschip ,,Baikal Maru” met 5 vangschepen.

1036

.

E.-S.B. 11-11-1964

TABEL 4.

Gemiddelde traanproduktie per fabriekschip en per vangschip in de antarctic

Seizoenen
Totaal
aantal Gem. prod.
per fabriek-
Vangdagen
Geiji. prod.
per
vangdag

der fabriek-


Totaal
aantal

1
Gem. prod.
per vang-

Van
gdagen

Gem. produktie
per vangdag
gem. per
fabriek-
schip
Totaal
fabriek-
schepen
vang-
schip
Totaal
per vang-
per vangschip
schepen
barrels
schip
barrels
schepen
barrels
schip
barrels

1937-38

.
31
103.263
3.157
102
1.014
244
13.119
24.897
102
129
1938-39
. . . –
34
75.427
3.273
96
784
270

9.498
25.954
96
99
1947-48


17
106.445
1.914
113
945
162
11.170 17.747
110
102
1951-52

….
19
108.150
1.216
64
1.690
268
7.813
16.902
64
122
1952-53

.
. . .
16
117.763
1.184
74
1.591
230 8.192
17.101
74
110
1956-57
….
20
94.198
1.371
69
1.374
225
8.373
15.429
69
122
1960-61

.
. . –
21
91.196 2.004
95
956
252
7.600
23.998
95 80
1961-62
….
21
85.580 2.415
115
744
261
6.886 29.952
115
60
1962-63 . .;
17
76.088
1.878
110
689
201
6.435
22.504
112
57

Bron: ,,Tnternational Whaling Statistics”.

TABEL 5.

Antarctische pelagische walvis vaart

Seizoenen

Totaal
Noorwegen
Engeland

Nederland
Japan
Sowjet-Unie
Panama
j

VS.
Duitsland

.5

so
ss
ss
bs
ss
so
sO
.0.0
0.0
.0.0
0.0
.0.0
0.0
.0.0
0.0
.0.0
0
.0
.0.0
0.0
.0.0
0.0
.0.0
0.0
.0
.0
0.0
5Q
U
«
u
5
U
50

31
244
11
83
10
83


4
30


1
9
1
9
4
30

1937.38

………………..

1938-39

……………….
34
270
12
90
9
74
*

6
49


1
8
1
8
5
41
9
77
6
44
3
33

1945-46

………………..

1946-47

………………..
15
129
7
57
4
44
1
8
2
12
1
8
1951-52

……………….
20 270
10
132
4 63
1
12
3
32
1
15
1
16

– –

230
7
95
4
62
1
12
2
30
1
15
t
16




1956-57

….

.-
2
…………
0
225
9
94
4
45
1
14
5
54
1
IS
21
252
8
81
2
22
1
14
7
83
3
52

1952-53

……………….16

21
261
7
71
2
22
1
15
7
86
4
67
1960-61
……………….
1961-62

……………….
17
202
4
33
1
9
1
Ii
7
79
4
70

1962-63

……………….

1963-64

……………….
16
194
4
33
– –
1

II
7
80
4
60

Bron:
,,tnternational Whaling Statistics”.

ting van de walvisvaart te komen. Met krachtige hulp van

de Nederlandse regering leidde dit tot sucôes, waarbij

de grote behoefte aan eetbare vetten een belangrijke rol

speelde.

In de jaren vijftig namen, zoals uit tabel
5
blijkt, vijf

landen aan de moderne pelagische walvisvaart deel: Noor-

wegen, Engeland, Nederland, Japan en de Sowjet-Unie.

De sterke daling van de vangsten heeft er echter de laatste

jaren toe geleid, dat Engeland de walvisvaart heeft gestaakt
en de fabriekschepen aan Japan heeft verkocht. Noorwegen

heeft eveneens fabriekschepen aan Japan verkocht en nam
de laatste seizoenen nog slechts met vier expedities aan de

walvisvaart deel. Ook de Nederlandse walvisvaart verkeert,

zoals bekend, in ernstige moeilijkheden.

Japan en de Sowjet-Unie zullen bij de huidige ontwik-

keling weldra de moderne walvisvaart volledig beheersen.

TABEL 6.
Internationale traanhandel in mln. kg

Totaal

waarvan:

Noor-
Sowjet
wegen
Japan
Unie

Totaal

1956
89
1
61
5
1958
209
95 86
4
1960
213
66
81
35
waarvan:

Nederland

1956 23
22
1958
39 39
1960
51
31
15

west-Duitsland 1956
28
22
1958
22
17
1960
41
24
8

Gr.-Brittannit

1956
24
17
1958
41
30
1960
35
22

Overige landen 1956
2
1
1958
97
95
1960
68
66
2

Bron:
,,F.A.O. Fitheries Statistics”.

c.
De internationale traanhandel.

Walvistraan blijkt volgens tabel 6, een belangrijk object

van internationale handel te zijn. Noorwegen en Japan

exporteren een belangrijk deel van hun traanproduktie.

Men krijgt de indruk dat ook de Sowjet-Unie in de komende

jaren aan de uitvoer van traan zal gaan deelnemen.

Een grote verbruiker van walvistraan is de Westeuropese

margarine-industrie. Nederland, Engeland en West-Duits-

land zijn belangrijke importeurs ivan walvistraan.

Het blijkt dus, dat West-Europa een belangrijke ver

bruiker van walvistraan is, doch langzamerhand als pro-

ducent uit de moderne walvisvaart wordt verdrongen door
Japan en de Sowjet-Unie.

Bescherming van de walvissen.

Vrezend, dat evenals in de Noordelijke IJszee, ook in de

Zuidelijke IJszee de walvis zal worden uitgeroeid is men

reeds spoedig ertoe overgegaan maatregelen te nemen om
de walvisstand in de Antarctische wateren te beschermen.

Zo stelde Engeland voorwaarden ter bescherming van de

walvisstand, indien gebruik werd gemaakt van eilanden in

de Zuidelijke IJszee, die ouder de soevereiniteit van Enge-

land vielen. Toen de pelagische walvisvaart opkwam haddèn

deze maatregelen geen effect meer. In de jaren dertig kwam

echter een internationale overeenkomst tot stand om de

walvis voor uitroeiing te behoeden.

Na de bevrijding was een nieuwe internationale Over-

eenkomst ter bescherming van de walvisstand gewenst.

Reeds eind 1945 kwam men voor dit doel te Londen bijeen,

hetgeen in 1946 leidde tot de instelling van de International

Whaling Commission. De totale vangst per seizoen werd

beperkt tot 16.000 blue whale units
2)
Het jachtseizoen

2)
Om praktische redenen wordt de vangst herleid tot blauwe
vinviseenheden.

E.-S.B. 11-11-1964

1037

werd verkort, er kwamen verboden vanggebieden, terwijl

ter bescherming van bepaalde walvissoorten bijzondere

maatregelen werden genomen.

In 1957 werd een verdere beperking tot 14.500 eenheden

van kracht. De opkomst van Japan en de Sowjet-Unie

maakte bovendien quotering van de vangst noodzakelijk.

De Sowjet-Unie kreeg 20 pCt. van het totale aantal te ver-
werken blue whale units toegewezen met het verzoek zich

te beperken tot vier expedities per seizoen. De overige 80

pCt. moest worden verdeeld tussen Noorwegen, Engeland,

Nederland en Japan.

Over deze verdeling was men het niet aanstonds eens,
hetgeen ‘in 1959 leidde tot het uittreden van Noorwegen
en Nederland uit de International Whaling Commission.

In 1961 trad Noorwegen weer toe, in 1962 gevolgd door

Nederland. Men is het ten slotte eens geworden over de

verdeling. Doordat Engeland en Noorwegen enkele fabriek-

schepen, met quotum, aan Japan hebben verkocht is thans

de situatie zo, dat Japan 46 pCt., Noorwegen 28 pCt., de
Sowjet-Unie 20 pCt. en Nederland 6 pCt. van het te ver-

wcrken aantal eenheden hebben verkregen, waarbij Neder-

land onder bepaalde voorwaarden nog een gering addi-

tioneel aantal eenheden kon verkrijgen.

Intussen bleek het noodzakelijk de totale vangst voor

het seizoen 1963/64 verder te beperken tot 10.000 eenheden.

De Wereidvoedselorganisatie van de Verenigde Naties

adviseerde zelfs de vangst tot 5.000 eenheden te beperken.

Perspectieven van de walvisvaart.

De sterke daling van de vangst van blauwe vinvissen en

de daarmede gepaard gaande daling van de gemiddelde

traanproduktie per vangdag wijst duidelijk op roofbouw.

Wil men de walvisvaart als bron voor de vetvoorziening

voor de toenemende wereidbevolking in stand houden dan

is het gewenst te steven naar een optimale vangst van wal-

vissen. Men zal dan niet meer walvissen mogen vangen

dan er langs natuurlijke weg
bijkomen.
Als gevolg van de

trage voortplanting zal het een aantal jaren duren voor een

optimale walvisstand bereikt kan zijn. Daartoe zal het

nodig zijn in de eerstkomende jaren de walvisvaart tot een

minimum te beperken.

Is de optimale situatie bereikt dan zal er, over langere.

termijn beschouwd, voor een beperkt aantal expedities

een mogelijkheid zijn de walvisvaart op rendabele basis

uit te oefenen.

Een commissie van niet-belanghebbende biologen is
tot de conclusie gekomen, dat een optimale vangst van

5.000 blauwe en 20.000 gewone vinvissen mogelijk is.

Dit betekent een jaarlijkse produktie van 15.000 blauwe

walviseenheden. Ongeveer twaalf moderne expedities

zouden deze produktie kunnen verzorgen. Om het optimum

te bereiken zal echter gedurende de eerstvolgende seizoenen

een drastische beperking van de vangst nod g zijn.

De te intensieve jacht op walvissen heeft ertoe geleid,

dat voor de Westeuropese rederijen de walvisvaart thans

onrendabel is.. Het kan enige jaren duren, afhankelijk van

het effect van een internationale regeling, voor de renta-

biliteit van de walvisvaart zich zal hebben hersteld. De

huidige situatie had reeds tot gevolg, dat de Engelse onder-

nemingen de walvisvaart staakten en hun schepen aan

Japan verkochten. Noorwegen heeft eveneens schepen aan

Japan verkocht. Het heeft daarmede zijn vooraanstaande

plaats in de moderne walvisvaart verloren. Een vraag is of
het de bescheiden plaats, welke het thans nog inneemt zal

1038

kunnen handhaven. Hetzelfde geldt voor Nederland, dat’

sinds kort weer aan de walvisvaart deelneemt. Ook voor

ons land biedt de walvisvaart op privaat-economische basis
voorlopig geen rendabele mogelijkheden.

Dat Japan zich snèl heeft ontwikkeld tot de belangrijkste

walvisvarende mogendheid is o.m. te verklaren uit de goed-

kope arbeid, waarvan de Japanse rederijen gebruik kunnen

maken. Voorts wordt het walvisvlees in Japan op normale

wijze voor menselijke consumptie gebruikt. Daardoor

wordt een aanzienlijk hogere,opbrengst verkregen dan

voor vleesmeel het geval is.

De Sowjet-Unie heeft zich na 1945 doelbewust tot een

belangrijke walvisvarende mogendheid ontwikk’eld.

Er zijn verschillende argumenten die kunnen pleiten

voor handhaving van deelneming aan de moderne pela-

gische Antarctische walvisvaart.

Allereerst is de walvisvaart een bron van goedkoop

eetbaar vet. Bovendien is de walvisvaart een tak van

zeevaart, waarvoor nog altijd geldt: ,,de handel volgt de

vlag”. – –

Voorts leidt de uitoefening van de walvisvaart niet alleen

tot biologisch onderzoek van walvissen, doch tot nog tal

van andere activiteiten, zoals hydrografisch onderzoek van

de Antarctic en zoals de Sowjet-Unie tot deelneming aan

de exploratie van het Zuidpoolland, hetgeen voor de toe-

komst zowel van grote economische als politieke betekenis

kan zijn.

Nu kleine landen als Noorwegen en Nederland niet in

staat zijn hun positie in de walvisvaart te handhaven doet

zich de vraag voor of West-Europa, en in het bijzonder de

Europese Economische Gemeenschap, er verstandig aan

doet de moderne walvisvaart vrijwel uitsluitend over te

laten aan de Sowjet-Unie en Japan. Het gaat hierbij in

wezen om dezelfde problemen als t.a.v. zee- en luchtvaart

in het algemeen, koopvaardij en’zeevisserij in het bijzonder.

Het zijn niet alleen economische motieven, die met name

voor de Sowjet-Unie richting gevend zijn voor haar beleid

t.a.v. de zeevaart, waaronder de walvisvaart. Het zou

daarom voldoende verantwoord kunnen zijn maatregelen

te nemen om voortzetting van de Westeuropese walvis-

vaart mogelijk te maken.

Allereerst kan worden gedacht aan een krachtig beleid

t.a.v. de bescherming van de walvisstand, opdat zo spoedig

mogelijk een situatie wordt bereikt om tot een optimale

vangst te komen. Daartoe zal de walvisvangst gedurende

enige jaren niet of slechts zeer beperkt kunnen worden uit-

geoefend. Een gelukkige omstandigheid daarbij is dat zowel

Noorwegen, als de Sowjet-Unie en Japan met een ten dele

verouderde vloot werken. Door sloop van de oude fabriek-

schepen kan een aanzienlijke sanering bereikt worden.
Uiteraard zullen moeizame internationale onderhande-

lingen nodig zijn om tot een bevredigend resultaat te

komen.

Slotbeschouwing.

De zeevaart, te weten: koopvaardij, zeevisserij en wal-
visvaart hebben door de eeuwen heen een belangrijke rol

in ‘s lands economie gespeeld. Thans verkeert de West-

europese walvisvaart in acute ernstige moeilijkheden. Er

zijn echter redenen aan te voeren om in de grotere eco-

nomische ruimte van de Europese Economische Gemeen-

schap enige offers te brengen om deelneming aan de

moderne Antarctische walvisvaart te handhaven.

‘s-Gravenhage.

A. G. U. HILDEBRANDT.

E.-S.B. 11-11-1964

overheid, zou het aanbeveling verdienen om in plaats van

het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking

de werkelijke jaarlijkse overheidsuitgaven aan sport te

nemen. Deze verfijning is hier echter wegens tijdsgebrek

niet toegepast. .

Teii einde een en ander te onderzoeken en te kwanti-

ficeren staat in tabel 2 een groot aantal landen in vèlgorde

van de behaalde prestaties, waarbij de puntentelling van

het IBM-systeem is aangehouden: een eerste plaats 7

punten, een tweede
5
punten, een derde 4 punten enz.

Als verklarende variabele Staat in kolom 3 het aantal

inwoners van 1961 en in dè laatste kolom het reëel natio-

naal produkt kier capita van 1961, uitgedrukt in koop-

krachtige dollars per land.

TABEL 2.

Puntentotalen en reëel nationaal produkt per inwoner

Landen Punten-
totaal
Inwoners
tn 1961 a)
Reëel natio-
naal produkt
,
(in dollars)
in 1961 b)

608
218
986
582
184
2.790
338
74 1.418
235
94
613

-.
Italië..

……………………
185
49
898
176
10
825d)
152
30
825d)
136
53
1.750
127
II
1.513
10!
14
825 d)
97
46
1.444 74
19
825 d)
70
12
1.478
68
8
2.024
66
8
825 d)
40 4
1.286
38
S
1.587

Sowjet-Unie

………………….
Verenigde Staten

……………….

38
2
1.513

Duitsland
c)

………………….
Japan

………………………

37
5
1.944

Hongarije

…………………..

37

19
494

Polen

……………………….
Groot-Brittannië

……………..

37
18
2.048

Australië

…………………….
Tsjechoslowakije

……………..

36
29 327

Frankrijk

……………………
Roemenië

…………………..

24
24
156

Nederland

…………………..
Zweden

……………………..

19


9
1.858

Bulgarije

……………………..
Finland

……………………..

18
21
180

Denemarken

………………….
Nieuw-Zeeland

……………….

13
1
474

Zwitserland

………………….
Zuidslavië

…………………….

10
2
404

Canada

…………………….
Turkije

……………………..

9
4
556

Z.-Korea

…………………..
België

……………………

..
Iran

………………………

8
73
347

Trinidad

……………………

8
3

134

Jamaica

…………………..
Tunesië

……………………

8
21
818

Brazilië

……………………
Nigeria
……………………..

7
7
509
Argentinië

…………………..
Cuba

……………………..
7
36
406 Mexico
…………………….
india

…………………….
7
442
134

Bron:
,,National Statistics
of
the United Nations”.
Bron:
Rosenstein-Rodan in ,,The Review
of
Econoniics and Ststistics”,
Volume XLIII, May 1961, no. 2.
Oost- en West-Duitsland. Gemiddelde voor Oost-Europa.

½1

‘S

.

.
ssnr•. .
,
j “r

-x5r

Ç4
‘SN’c

De olympische spelen

Nu de olympische spelen weer achter de rug zijn, is het

misschien wel aardig om eens na te gaan in hoeverre er

een samenhang bestaat tussen de in Tokio door de ver

schillende landen behaalde successen en enige mogelijk

relevante factoren.

Het ligt voor de hand om allereerst de bevolkingsomvang

als verldarende factor in beschouwing te nemen. Hiertoe
zijn de deelnemende landen in volgorde van de behaalde

prestaties en daarnaast in volgorde van bevolkingsomvang

geplaatst. Uit tabel
1
blijkt wel duidelijk, dat de causale

samenhang zeer gering genoemd moet’worden. Dat is ook

niet verwonderlijk als men bedenkt, dat men naast het

beschikken over een groter aantal potentiële natuurtalenten

ook voldoende trainingsmogelijkheden moet hebben om

deze talenten te kunnen ontplooien.
Daar het aanleggen van stadions, zwembaden, atletiek-
terreinen enz. veel geld kost, is men dan ook geneigd het

reëel inkomen of produkt per inwoner aan het aantal in-

woners als verklarende variabele toe te voegen. –

Een hoger reëel inkomen per hoofd van de bevolking

stelt de inwoners in staat zich de luxe van sportbeoefening

te permitteren, terwijl anderzijds de overheid via de hogere

belastingen de mogelijkheid krijgt om in deze behoeften

te voorzien. Voor het verlenen van faciliteiten door de

TABEL 1.

Puntentotalen en bevolkingsomvang

Bevol-
Landen Landen
king

inmln.$)

Sowjet-Unie
…………..
608
India

………………..
442
582
Sowjet-Unie
…………..
.218
338

.

184
verenigde Staten

………
Duitsland b)

…………..
235
95
Japan

………………..
Italië

………………..
185
94
Hongarije
…………….
.176
74
73
Groot-Brittannië
……….

.

Groot-Brittannië
……….
53
Italië

………………..
49
Tsjechoslowakije
……….
Frankrijk

…………….
46
97
36
74

Verenigde Staten

………
Pakistan

……………..

30
Frankrijk

……………..

70

Japan

………………..
Duitsland b)

…………..

29

Polen

……………….152
.136

68

Brazilië

………………

28

.
Australië

…………….127
.101

66
24

Roemenië
………………

40
,

Mexico

.-
……………..
Polen

……………….

21

Nederland
……………..
zweden

………………

38

Turkije

………………
Philippijne
n

…………..

21

Bulgarije

……………..
Finland

……………..

38

Z.-Korea

……………..
Argentinië

…………….

19
Denemarken
…………..
Nieuw-Zeeland

……….
37

Iran
………………….
Zuidslavië

……………
19
Zwitserland

………….
Zuidslavië

……………
37
Ethiopië

……………..
Canada
………………
.18

Bron:
,,National Statistics
of
the
United Nations”.
Oost- er, West-Duitsland.

(1. M.)

Kabels met papier- en met plasticiso(atie voor hoogspanning, laagspanning
en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkabel, staaldraad en bandstaal

N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN

DELFT

S

S–

.E-S.B. 11-1171964

1039

Dat hier niet de bevolkingsomvang en het per capita

inkomen van 1964 genomen moeten worden is duidelijk.

Het inkomen van 1961 biedt de mogelijkheid om zwem-

baden en stadions te bouwen, die pas 1 â 2 jaar later op-

geleverd kunnen worden. Daarna kunnen de sportmensen

over hun nieuwe gebouwen en velden beschikken en hebben

zij de resterende tijd hard nodig voor de training om in

oktober 1964 topprestaties te kunnen leveren.

Hetzelfde geldt voor de bevolkingsomvang. Een grotere

bevolking levert potentieel meer natuurtalenten, maar via

een training van enige jaren effectueert zich deze bevolkings-

toeneming pas in een groei der prestaties.

Hoewel het bovenstaande heel plausibel klinkt, bleek

via een lineaire multipele correlatierekening, dat op grond

van deze beide verklarende variabelen de prestatie per land

slechts voor ongeveer 20 pCt. verklaard kon worden. (De

correlatiecoëfficjënt bedroeg ca. 0,58).

Het overgrote deel moet dus op andere wijze worden

verklaard. De communistische landen zullen, gezien hun

politieke systeem, niet vergelijkbaar zijn met westerse

landen, die een zelfdô bevolkingsomvang en inkomen

hebben.

Ook het klimaat is van belang. Hoewel de meeste landen

– ook Scandinavië bijv. veel aan buitensport doen,

zal het op sommige landen toch wel een merkbare invloed

hebben (o.m. Canada, IJsland). De olympische winter-

spelen te Innsbrück zijn daarom doelbewust weggelaten,

daar deze het beeld onnodig zouden vertekenen ten gunste

van de koudere landen. Ook factoren als sportiviteit der

bevolking, amateurisme contra (semi-) professionalisme

e.d. spelen een rol. Al deze kwalitatieve factoren hebben

hun – overigens moeilijk te meten – invloed.

• Conciuderend kunnen we echter wel zeggen, dat het

inkomen en de bevolkingsomvang geen verldarende maat-

staven vormen voor de te behalen prestaties. Zij kunnen

dan ook niet als bevredigende argumenten voor een even-

tueel falen worden gebruikt.

Rotterdam.

Drs. H. A. A. KOK.

Conjunctuurprofetien

Ondanks het veelgeprezen, doch ook wel eens

ontluisterde, kastje met economisch-wetenschap-

pelijke instrumenten, was en is de toekomst –

vooral op wat langere termijn – veelal een on-

zekere zaak. Ook het steeds meer verfijnde mathe-

matisèhe ,,ritueel” – waarvoor zelfs de meeste

spotters en masochisten (nog) eerbiedig hun hoofd

ontbloten – heeft niet de nodige helderziendheid

geschonken. Het ligt dan ook voor de hand dat

irrationele factoren conjuncturele en andere toe-

komstverwachtingen niet onbelangrijk blijven

beïnvloeden
1)

Optimisme en pessimisme van conjunctuur-

profeten correleren niet alleen met hun psychische

structuur. Bernard Peelman schetste (in het Bel-

gische weekblad ,,Tijd” van 23 oktober ji.) het

volgende beeld van de evolutie van conjunctuur-

pessimisme en -optimime:

,,Er was een tijd dat een flinke dosis pessimisme
gold als het waarmerk van de goede ,,conjuncturist”.
Het voorspellen van economische stagnatie en terug-
gang werd immers steeds bewaarheid. Het volstond zijn stellingen een tijdje vol te houden en rustig het
einde van de expansiefase te verbeiden. Bij de regel

maat van de economische bewegingen was het risico
zich te vergissen
tamelijk
klein en kon men om de
vier-vijfjaar het sadistisch genoegen smaken zijn pessi

mistische prognoses bewaarheid te zien. Dergelijk conjunctuurpessimisme is de jongste jaren
flink in verval geraakt. De reden ligt voor de hand:
ondanks de duidelijke aanwezigheid van de klassieke
spanningen blijven de industriële economieën – met
uitzondering van Groot-Brittannië -, groeitempo’s
realiseren waarvan men vÔör tien jaar nauwelijks had

1)
Keynes schreef in zijn ,,The General Theoryof
Employment, Interest and Money” (blz. 161): ,,Most,
probably, of our decisions to do something positive,
the full consequences of which will be drawn Out over
many days to come, can only be taken as a result of
animal spirits ( … ) and not as the outcome of a
weighted average of quantitative benefits multiplied by quantitative probabilities”.

durven dromen. De vermetele die het waagde te voor-
spellen dat het zö niet verder kon doorgaan, moest
van lieverlede inbinden daar hij door de feiten op een flagrante wijze in het ongelijk werd gesteld. Het baart
dan ook geen verwondering dat
bij
degene die tot taak
heeft de economische toestand op de voet te volgen en te commentariëren, de neiging groot is geworden alles
,,en rose” te zien. Dergelijke houding is des te ver-leideljker daar optimistische voorspellingen beant-
woorden aan wat algemeen wordt gewenst, niet alleen
door de overheid maar ook door de massa die het
begrip ,,magere jaren” uit haardenkwereld heeft ge-
bannen.
Het midden houden tussen het aangeboren pessi-
misme en het aangekweekte optimisme is ongetwijfeld
de eerste en lastigste opdracht voor hem die zich een oordeel tracht te vormen over de toekomstige econo-
mische ontwikkeling. Wat meer bepaald België (en Nederland, M.H.)
betreft,
wordt de taak nog be-
moeilijkt door onze sterke afhankelijkheid ten opzichte van het buitenland”.

In zijn schets van het Belgische perspectief voor

1965
schreef Peelman over ons land: ,,Nederland

blijft in onze prognose de grote en eveneens

belangrijkste onbekende”. Hij zag nog wel een

lichtpuntje: ,,De kans lijkt echter verkleind –
gelukkig maar! – dat Nederland, om zijn be-

talingsbalans in evenwicht te brengen, tot een

drastische bestedingsbeperking naar het model

van 1957 zal moeten overgaan”.

Vele Nederlanders kijken met Peelman tegen

de economische toestand van hun land als ,,dé

grote onbekende” aan. De achtergrond van de

moeilijke loonvorming lijkt eveneens enigermate

met woorden van Peelman gekarakteriseerd te

kunnen worden, nI. die van het moeten zoeken
naar het midden tussen ,,het aangeboren pessi-

misme” (dat na de gebeurtenissen rondom het

beruchte percentage van 2,7 in 1962/’63 veel aan

gezag verloor) en ,,het aangekweekte optimisme”

(dat meer een defensieve reactie op de ,,zwarte”

gevolgen van een overspannen arbeidsmarkt

kan zijn).
• M. H.

1040

1

E.-S.B.
11-11-1964

Geldmarkt.

De rijksuitkering aan de gemeenten op 26 oktober en de

versterking van de kasliquiditeiten der banken door af-

dracht van valutâ aan De Nederlandsche Bank gedurende –

oktober, hebben zoveel middelen naar de markt toegevoerd,

dat de ultimo-stijging van de bankpapiercirculatie en de

storting op de staatslening op 4 november zonder veel

moeite werden opgevangen. Hiermede is een periode, die

men lang van tevoren niet zonder vrees had tegemoet gezien,

afgesloten. De feitelijke ontwikkeling is erg meegevallen.

Velen hadden op grote spanningen gerekend, juist in dit

jaar, omdat gedurende het gehele jaar de liquiditeiten onder

invloed van het tekort op de betalingsbalans waren ver-

minderd, waarboven in oktober de omvangrijke belasting-

betalingen moesten worden verwerkt. Een belangrijke fac-

tor is de ontwikkeling van de rij ksfinanciën geweest. De

als gevolg van de belastingbetaling plaats gehad hebbende

aanwas van het tegoed van de Staat bij De Nederlandsche

Bank in oktober is minder groot geweest dan vorig jaar
en de daling na het bereiken van het hoogste punt heeft

zich eerder en in groter omvang voltrokken.
In
de komende

1

9
L
-8.D.”?
,-‘.

*

GAX

_____________ Wij roepen gegadigden op voor de functie van

organisatie-adviseur

Deze zal de directie moeten bijstaan bij het

stellen en oplossen van organisatorische

problemen van uiteenlopende aard.

Aangezien voor het uitwerken van organisatie-

• projecten een stafafdeling Organisatie be-

schikbaar is zullen de Organisatie-Adviseur

en de Chef van deze afdeling ten nauwste

samenwerken.

Het aanvangssalaris bedraagt
f
25.000,- per

jaar exclusief 4 % vakantietoeslag en 2 %

kerstgratificatie,
mcl.
huurcompensatie.

De aan te stellen organisatie-adviseur dient

te voldoen aan de volgende vereisten:

• academische opleiding, bij voorkeur bedrijfs-

economie;

• ruime praktische ervaring in leidinggevende

of adviserende functies;

• goede overleg-capaciteiten.

Alvorens tot aanstelling wordt overgegaan

zal de kandidaat zowel aan een psychotech-

nisch als aan een medisch onderzoek worden

onderworpen.

Schriftelijke
sollicitaties met uitvoerige
inlichtingen
omtrent opleiding en
ervaring en vergezeld van
een recece pasfoto te richten
aan onderstaand
adres.

1] reageert op

annonces in

Wilt U dat dan steeds

kenbaar maken!

Te bestellen
bij U.
boekhandelaar dan
wel rechtstreeks bij de uitgever N.V.
Koeinklijke Nederlandse Boekdrukkeril
H. A. M. Roelants te Schledae,.

E.-S.B. 11-11-1964

1041

5

weken mag het aanhouden van dë thans bestaande ruimte
Indexcüfers aandelen. 30 dec.
H.
&
L.
30 okt.
6 nov.

worden verwacht:
(1953
=
100)
1963
1964 1964
.
1964
Algemeen

………………
392
419 —394
405 405
In de afgelopen week is in overeenstemming met de
Intern, concerns

………….
548
598-553
580
581

ontwikkeling de daggeldrente verlaagd.. Sedert
5
november,
Industrie ………………..
Scheepvaart

…………….
341
153
357

327
161

133
339
136
337
138

de dag na de storting op de staatslening, bedraagt het tarief


Banken en verzekering ……..
Handel enz .

……………..
232
165
249

223
175

156
240
162
237
162 24 pCt.


Bron:
AN.P.-C.B.S., Prijscourant.

.
Kapitaalmarkt.
Aandelenkoersen,
.
Kon. Petroleum

………….
f. 147,50a)
f. 16560
f. 165,50
De situatie op de kapitaalmarkt blijft vrijwel ongwijzigd.

.
Philips G.B.

………………
Unilever

……………….
f. 148,30 f. 138,90
f. 157,60 f. 146,70
f. 157,-
f. 146,10
Bij geringe activiteit zowel op de

ublieke als op de onder-
ExpI. Mij. Scheveningen
398
228
232

handse markt blijft het effectievè rendement van lang-
A.K.0…………………
Hoogovens, n.r.c.

………..
526
5645
4811
565
483f
577

lopende staatsleningen op een peil van ca. 5
1
1
4
pCt. stabiel. Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .

…..
Nationale-Nederlanden, c
….
775
870
898
779 .896
7765
De besparingen bij de traditionele spaarbanken hebben
Zwanersberg-Organon

……..
900
.
965


961

in de eerste drie kwartalen van 1964 f. 892 mln, belopen
Robeco

…………………
f.227
f.235
f. 231

tegen f. 1.134 mln. -in dezelfde periode van 1963, hetgeen
New York.
Dow Jones Industrials

…….
760
.
873 877
dus een vertraging in de groei betekent.

.
Rentestand.
De lagere overheid is in het èerste halfjaar 1964 actief
Langl. staatsobi. b)

………
4,71
5,23
5,23

geweest in het aantrekken yan gelden op de onderhandse
Aand.: internationalen b) ……
lokalen b)

………..
3,15 c) 3,66 c)
3,29
.
3,42
markt. Netto werd f. 887 mln: opgenomen (waarvan f. 365
Disconto driemaands schatkist-

mln, van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten) tegen
papser

……………….
–,
2f
_

.
ca. 3
13
1,,
ca. 3
1
/

f.492 mln, in de eerste helft van 1963 (waarvanf. 409 mln.
Gecorrigeerd in verband met bonus.
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche
Bank. van- de Bank voor Nederlandsche Gemeenten).
19 december 1963.
C. D. JONGMAN.

L
•1

De Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V. te Ijmuiden

vraagt voor de:FINANCIËLE AFDELING

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op hoog niveau zijn
de

advertentiekolommen van
,,Economisch-Statistische

Berichten” het aangewezen

medium:

een

academisch gevormde

staffunctionaris

Deze zal binnen hetkader van het aan de Finan-
ciële Afdeling opgedragen financiële beheer in
de ruimste zin, voornamelijk worden belast met
stafwerkzaamheden op het gebied van de liqui-
diteitsbewaking.

Voor de vervulling van deze staffunctie wordt
gedacht aan een academicus van ca 30-jarige
leeftijd, bij voorkeur, een econoom met enige
jaren praktijkervaring op financieel gebied.

1042

Eigenhandig geschreven sollIcI-
taties met beschrijving van op.
– leiding en levensloop worden, vergezeld van een recente pas-
foto en onder vermeldIng van
ons nummer ED 1038, Ingewacht
,bij de afdelIng Personeelszaken
Beambten.

le) Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belangrijke b’eslissingen

nemen, ‘of daarbij van grote

invloed zijn.

Telkens en telkens bliikt ons weer
hoezeer. de nogsteeds snel groeiende.
lezerskring van onze uitgave

deze wegwiizer, speciaal voor d parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en obiectiviteic betreft waardeert.

Wii zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummera ter
kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedm.

E.-S.B. 11-11-1964

t

HOOGOVENS UMUIDEN

BE

~rw~
,71

DE NATiONALE INVESTERINGSBANK

(HERSTELBANK) N.V.

Op onze afdeling Financieringen kan worden geplaatst een

ECONOOM

die onder meer tot taak zal hebben de analyse van financiële en bedrijfsgegevens, de
voorbereiding en opstelling van kredietvoorstellen, het voeren van besprekingen en
de verzorging van correspondentie terzake.

Onze gedachten gaan bij voorkeur uit naar een bedrijfseconoom van ±
35
jaar.
Ervaring op het gebied van kredietverlening op langere termijn aan bedrijven zal tot
aanbeveling strekken.

Sollicitanten worden uitgenodigd zich schriftelijk te wenden tot de afdeling Perso-
neelszaken, postbus 380, ‘s-Gravenhage.

01

Bij de

STICHTING NEDERLANDSE RADIO UNIE

ende

NEDERLANDSE TELEVISIE STICHTING

wordt per 1 januari 1965 gevraagd een

assistent wetenschappelijk

medewerker

in de setor luister- en kijkonderzoek, in het bijzonder voor statistische

werkzaamheden.

Middelbare opleiding, alsmede praktijkervaring in het werken met

• cijfers (bij voorkeur statistisch rekenwerk) strekken tot aanbeveling.

Aanvullende opleiding via het bedrijf is mogelijk.

Leeftijd niet ouder dan 30 jaar.

Uitsluitend schriftelijke sollicitaties, vergezeld van een recente pasfoto,

kunnen worden gezonden aan de Dienst voor Personeel en Sociale

Zaken, Postbus 10 te Hilversum.

KWANTITEIT

of

KWALITEIT?

Wanneer het U vooral om

de kwantiteit van de reacties

op door Uw onderneming

geplaatste personeelsannonces

gaat, dan menen wij er goed

aan te doen U tevoren te

moeten afraden deze annonces

in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-

derden reacties voorspellen

wij U beslist niet.
Wilt U echter een indruk heb-

ben van de kwaliteit van de

binnenkomende reacties, dan

zal het U interesseren dat tal-

rijke grote ondernemingen re-

gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen

als medium voor het oproepen

van functionarissen op hoog

niveau. De ervaring leert deze

bedrijven namelijk dat een

oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,

een prima selectie van het

aantal reacties betekent, het-

geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is wat betreft het

,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit

van de reacties op Uw per-

soneelsannonces, dan geven

wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in

te schakelen.

Advertentie-afdeling

Postbus 42

Schiedam

y

E.-S.B. 11-11-1964

1043

MAATSCHAPPIJ VAN VERZEKERING N.V. • SCHIEKADE 130, ROTTERDAM

DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.

D S
te Amsterdam vraagt wegens uitbreiding van de werk-
zaamheden van haar accountant belast met de interne
controle een

7
4

ASSISTENT

Voor een kracht die belangstelling heeft voor werk-
zaamheden op het terrein ,ran de

INTERNE CONTROLE

en die een grote werkij ver bezit, bestaan bij gebleken
geschiktheid gunstige vooruitzichten.

Vereisten:


middelbare schoolopleiding

gevorderde accountantsstudie (N.I.v.A.) dan wel
studerende voor of in het bezit van het diploma
M.O.-Boekhouden of het S.P.D.

leeftijd tot circa 35 jaar.

Controle-ervaring opgedaan bij éen accountantskan-
toor of een financiële instelling strekt tot aanbeveling.

Eigenhandig geschreven so1licittiebrieven (voorzien van een re-
cente
pasfoto) kunnen onder opgave van
leeftijd
en uitvoerige
gegevens omtrent opleiding etc. worden gericht aan de afdeling Personeelzaken van De Nederlandsche Bank N.V., Postbus 98,
Amsterdam-C.

Abonneert 11 op

DE ECONOMIST

Op ons hoofdkantoor kan geplaatst worden een

BOEKHOU DER

die over een jaar betast kan worden met de

leiding van de afdeling Boekhouding

i.v.m. pensionering van de huidige functionaris.

Voor deze functie zoeken wij een gegadigde

in de leeftijd van 28-45 jaar, die in het bezit moet zijn van

het volledige Staatspraktijkdiploma voor

Bedrijfsadministratie (S.P.D) of gelijkwaard.ge opleiding.

Brieven met uitvoerige inlichtingen omtrent levensloop te
richten aan de Directie van de

Eerste Rotterdamsche, Postbus 298 Rofterdam

Maandblad onder redactie

van

Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Prof.
P. B.
Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,

Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,

Prof. J. Zijlstra.

*

Abonnementsprijs f. 30;
voor

studenten f. 15.

*

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

en door. uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

1044

E.-S.B. 11-11-1964

•55

,

+

1

• ___________________

_____

*

4.

10
1
.

•_____________ •

___

1

1

LM
.T
HET

WET-RISICO
bedrijfs.w.a.-verzekering,

motorrijtuigverzekering,
ongevallenverzekering

voor

inzittenden

van

auto-
mobielen,

collectiéve invaliditeitsverzekering.

BRAND-RISICO

ZOVER NI’ET’KOM:EN

brand- en bedrijfsschadverzekering van industriële
en andere objekten.

MOLEST-RISICO

CENTRAAL BEHEER en de bij haar aangesloten onderlinge ondernemersorgani.
saties geven u voörlichting en treffen voor u de juiste voorzieningen voor uw
verzekeringen en de uitvoering van uw salaris-, loon- en andere administraties.

U hebt al zorgen genoeg wanneer u uw zakelijke belangen goed behartigt.
Breek uw hoofd niet over verzekeringen, welke dan ook.

verzekering tegen oorlogsschade, stormschade en
andere risico’s.

VERVOER-RISICO
transportverzekering

van

goederenzendingen

in
binnen- en buitenland.

PENSIOÊN-RISICO
collectieve ouderdoms-, +weduwen-, wezen- en inva-
liditeitsverzekering.
CENTRAAL BEHEER is gespecialiseerd in deze materie en heeft deskundige adviseurs op alle terreinen van het verzekeringswezen.
VERENIGING VOOR ÔENTRALE ELEKTRONISCHE
ADMINISTRATIE

C.E.A.
loon-, voorraad-, debiteuren-administratie,factûrering
CENTRAAL BEHEER
staat tot uw dienst.


enz. met behulp van elektronische apparatuur.

CENTRAAL BEHEER

8OS EN LOMMERPLANTSOEN 1 AMSTERDAM.W. TEL13497.1
.
POSTBUS 8400

E.-S.B. 11-11-1964

104!

-.

/

0

S

S
S
S

0

S

S
S
S
S

:

1

S

S

S

S
S
S

S IS WO

Stichting Interuniversitair Instituut

voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek

In het bureau kunnen aangesteld worden drie sociaal-weten-

schappelijke onderzoekers, bij voorkeur afgestudeerd in de

westerse sociologie, met onderzoekervaring,

met als taak het begeleiden van wetenschappelijk beraad en

onderzoekprojecten, het uitvoeren van wetenschappelijke

verkenningen en wetenschappelijk onderzoek,

met als specialisatiegebied voor het belangrijkste deel der

werkzaamheden, resp.

socioloijie van de arbeid;

onderzoek

van het wetenschappelijk onderwijs;

planologie en recreatie.

Aanstelling geschiedt, naar de ervaring van de betrokkene,

in .de rang van weteischappelijk ambtenaar (f. 810,— –

f. 1.247), wetenschappelijk ambtenaar 1 (f. 1.109 – f. 1.477)

of wetenschappelijk hoofdambtenaar (f. 1.385 – f. 1.707), en

in de positie van ambtenaar in de zin van de Pensioenwet,

onder toepassing van de bij de Rijksoverheid gebruikelijke
sociale voorzieningen en toeslagen.

Sollicitaties te richten aan het Dagelijks Bestuur, p/a Nieuwe

Hoogstraat 17, Amsterdam-C.

😯

N.V. Levensverzekering Maatschappij

DE NEDERLANDEN VAN 1870

VERZEKERINGEN

personeel

reeds voor een groep van S

LAGERE TARIEVEN

HOGERE KORTINGEN

Herengrachc 124-128, Amsterdam C., te!. 62112

:5

S
S
S

S
S

S

5

vbD9s;’

1
c;f:;:s

ell

Wij zoeken een

-.

marketing director

voor j

interiïationaal actief

reclamebureau

Marketing-afdeling nieuw op te bouwen. BetreftsneI groeiend

bureau. In het buitenland actief voor Nederlandse opdrachtgevers.

In Nederland voor buitenlandse bedrijven. Zoekt contact met

enthousiast en ervaren marketing-specialist. Bij voorkeur econoom.

Volle interesse voor verkoopbeleid, research en reclame. Minstens
2 â 4 jaar ervaring in marktonderzoek, verkooporganisatie of beide.
± 27-32 jaar. Snel en praktisch denken. Minstens werkbaar Engels.

Werkterrein: markt- en reclame-onderzoek, met raad en daad

begeleiden van de in het buitenland gevestigde dochterbedrijven

1046

of -organisaties, als lid van, het team de commerciële achtergrond

bepalen voor reclame-campagnes, opdrachtgevers adviseren bij

het oplossen van marketing-problemen. Goed vooruitzicht op

verdere ontwikkelingvan het bureau. Aantal accounts breidt zich
snel’uit. .Honorarium voorlopig vast te stellen tussen f:14.000 en

f.18.000. Mogelijkheden binnen 5 jaar tot f. 20.000
â
f. 30.000.

Na schriftelijk reflecteren, binnen 10 dagen nader contact. Volle-
dige discretie verzekerd. Vertrouwelijke inlichtingen voor geïnte-

resseerden bij: Adviesbureau voor Personeelsselectie, telefoon

010 243834. Brieven onder no.
E.-S.B.46-1,
bureau van dit blad.

E.-S.B. 11-11-1964

Auteur