Ga direct naar de content

Jrg. 49, editie 2460

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 7 1964

– Verdiende bruto jaarlonen
a)
van mannelijke employés in de

nijverheid
b)
en het bank- en verzekeringsbedrjjf, 1962 (in f)

25—
<30
30—
<35
35
.n

Hoger onderwijs
14.019 16.450 21,
12.313
14.077 17
15.447
18.80723

Mediaanjaarloon

………..

Semi-hoger onderwijs

Eerste
kwartje!

………….
Derde
kwartiel

………….

8.944
11.066 13
8.212
9.948 Ii
9.977
12.449 15

Middelbaar
onderwjjs
7.518
9.514 10
6.597
8.294

9

Mediaan jaarloon

…………
Eerste kwart
ei

…………..
Derde
kwartje!

…………..

8.460
10.863 12

Mediaanjaarloon

…………

Uitgebreid
lager
onderwijs

Eerstè kwartje!

…………..

6.736 8.130

9

Derde
kwartiel

…………..

5.915
7.2758
Mediaa,, iaarloon

…………

7.583
9.186 10
Eerste
kwartje!

…………..
Derde
kwartje!

…………..

Lager
onderwijs
Mediaan jaar1ooi

………..
6.409
7.607

8

verdiend loon over een vol
jaar
(1962)
zonder aftrek van belasting
en
van werknemersbijdragen voor soc. voorz.;
mci.
tantièmes, gratificaties,
vakantietoeslagen; excl. kinderbijslag.
mcl.
bouwbedr. en steenkolenmijnen; esc!. openb. nutsbedr.

Loonverschillen en opleidillgsniveaus hij employés

Zijn de bstaande verschillen tussen de lonen op de

onderscheiden niveaus van opleiding in het algemeen te

groot, te klein of acceptabel? Een antwoord op deze veel-

omstreden vraag vereist een waarde-oordeel. In dit artikel-

tje zal echter slechts aandacht worden besteed aan een

voorwaarde voor een gefundeerd oordeel terzake, nl. die

van enige kennis van de feitelijke situatie.

Dit is mogelijk dankzij het

C.B.S., dat in 1963 een

enquête uitvoerde met als

onderwerp het loonniveau in

1962
1)
van employés, werk-

zaam in de nijverheid en het

bank- en ‘erzekeringswezen.

‘Na een publikatie over de uit-

komsten voor de academisch

gevormden
2),
werden onlangs

ook resultaten bekend over

de lonen van employés met

een andere opleiding
3)
.
En-

kele gegevens komen hier aan

de orde.

Over de aard van het onder-
zoek vermelden wij dat als
employés werden beschouwd
het leidinggevend, administra-tief en technisch personeel, als-
mede werknemers met overeen-
komstige functies. Handarbei-
ders (waaronder medewerkende
voorlieden) vielen buiten het
onderzoek; bazen en opzichters,
uitsluitend belast met leiding of
toezicht, werden tot de emp!oyes
gerekend. Sommige categorieën van employés, w.o. directeuren
van N.V.’s, werden buiten het onderzoek gelaten. Enkele typerende opleidingen voor de verschillende niveaus
zijn: een volledige academische opleiding (doctorandi, mees-
ters in de rechten, ingenieurs enz.) voor het
hoger onderwijs;
m.t.s. of h.t.s., middelbare acten op B-niveau, kandidaats-
examen hoger onderwijs voor het
semi-hoger ondersvijs;
gym-
nasium, h.b.s. met 5/6-jarige cursus, middelbare acten op
A-niveau’ voor het
middelbaar onderwijs
en u.t.s., l.t.s., (m)
u.l.o., 3-jarige h.b.s. voor het
iiitgebreid lager onderwijs. De
indeling geschiedde uitsluitend op grond van het diploma-
bezit; niet afgesloten opleidingen telden dus niet mee.
De enquête betrof alleen riijverheidsbedrijven met 50 of
meer werknemers en banken en verzekeringsbedrijven met
10 of meer werknemers. De academisch gevormde employés
werden in beginsel allen in het onderzoek opgenomen; uit
de andere employés werd een steekproef van 10 pCt. getrok-
ken. Het aantal waargenomen ‘mannelijke employés beliep
voor het hoger onderwijsniveau een getal van 5.170; voor
dat van de andere (van ,,semi-hoog” naar lager) resp. 2.402,
4.428, 11.061 en 3.543. Voor uitvoeriger toelichtingen over de opzet van het onderzoek moet worden verwezen naar de
genoemde publikaties
2) 3)
.

De

resultaten van het onderzoek zijn in de tabel gedeelte-

lijk weergegeven. Niet vermeld zijn om. de afzonderlijke

cijfers voor employés met technische opleidingen op enkele

opleidingsniveaus. Een te grote of een te kleine (de)nivel-

lering – er bleek in ieder geval een duidelijke samenhang

te bestaan tussen opleidingsniveau en loon. In indexcijfers

(lager onderwijs = 100) beliepen de verhoudingen tussen

medinan Innen

ner hnoer

opleidingsniveau

resp. 107,

125, 145 en 216 voor de leef-

tijdsklasse3ø- <35 jaar; 115,

142, 176 en 290 voor die van

40 – <
45
jaar en 115, 150,

193 en 348 voor die van

50 – < 65 jaar.

Een samenhang tussen leef-

tijd en loonniveau kwam

eveneens naar voren, vooral

bij de hogere opleïdings-

niveaus. De absolute sprei-

ding nam toe zowel met het
opleidingsniveau als met de

leeftijd. De afstand tussen het

eerste en derde kwartiel
5)
bij

de academici van 25 – < 30j.

beliep ca. f. 3.100, bij

de ,,middelbare” employés

f. 1.900. Voor de oudste

leeftijdsklasse resp. f. 17.000

en f. 7.600.

De relatieve spreiding steeg

met de leeftijd. Zo beliep de

afstand tussen het eerste en derde kwartiel in pCt. van het

mediaan loon voor de leeftijdsklassen 25 – < 30 en 50 –

<65
op academisch niveau resp. 22 en
55,
op ,,middel-
baar” niveau resp.
25
en
57,
op dat van het uitgebreid

lager onderwijs resp. 25 en 37.

Tot slot zij erop gewezen dat het C.B.S. een uitvoeriger

publikatie over het belangrijke loononderioek heeft aan-

gekondigd.
M. H.

Tussen 1962 en april 1964 stegen de maandlonen volgens
cao’s voor mannelijke employés in de particuliere bedrijven
gemiddeld met ca. 15 pCt.
Om, naar verschillende studierichtingen. Zie ,,E.-S.B.” van
29 januari jI. en ,,Sociale Maandstatistiek” van december 1963.
,,Sociale Maandstatistiek” van juli 1964.
Het (gemiddelde) jaarloon van de middelste (twee) em-
ployés als men de employés in de volgorde van de hoogte van hun jaarloon plaatst.

,
Het eerste en het derde kwartiel vormen de loongrettzen
waartussen de middelste 50 pCt. der employés zich bevinden.

1.
INHOUD.

Blz.

Loonverschillen en opleidingsniveaus bij employés 899

Overheidsuitgaven en volkshuishouding – maat-

staf voor beleid (II),
door Drs. E. L. Berg en

Dr. D. Dolman………………………..
900

Nieuwe aanpak van stadsvernieuwing: Hoog

Catharijne, door Dr. F. W. C. Blom……….
903

Blz:

Vergelijkehd warenonderzoek: voorziet het in een

behoefte?, door Drs. D. J. da Silva ……….
908

Ingezonden stuk:

De Miljoenennota 1965,
door Prof Dr. H. W. J.

Bosman, met een naschrift van Prof. Dr. J.

Pen………………………………
910

Pakketvorming in de woningbouw,
door Prof Dr.

Mededelingen voor economisten…………….911

Jr.
H. G. van Beusekom …………………
906
,
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
912

E.-S.B. 7.101964

. .

UTEURSRECHT
vooRBEHouDEN

899
(

IN

In onderstaand artikel wordt betoogd dat het meten

van de reële overheidsbestedingen, door rekening te

houden met prijsstijging en produktiviteitsstijging, niet

tot bruikbare resultaten leidt. Voorgesteld wordt op

grotere schaal dan thans reds gebruikelijk is, maat-

staven te hanteren om de voorziening met concrete

overheidsgoederen en -diensten te kunnen meten.

Dit kan geschieden door indicatoren van de overheids-

produktie te confronteren met de vraag naar die

produktie en vervolgens de gebleken ontwikkeling

tegenover normen te stellen. Op deze wijze kan men

trachtenna te gaan, welke gevolgen het toepassen van

de vuistreel-ZijIstra heeft voor het niveau van de

reële overheidsbestedingen.

In het vorig artikel
1)
is uiteengezet dat de grootte van

de produktiviteitsontwikkeling omstreden is; correctie van
de vuistregel-Zijlstra blijkt nodig, inaar de omvang van de

correctie die voortvloeit uit het saldo van prijsstijging en

produktiviteitsstijging is niet bekend. Men kan echter de

vraag stellen of het produktiviteitsbegrip een zinrjke maat-

staf is om de vuistregel-Zijistra te corrigeren.

De overheid produceert volgens een gebruikelijke in-

deling twee categorieën goederen en diensten, namelijk

collectieve en individuele goederen. Collectieve goederen

worden in deze indeling door de individuele burger onge-
vraagd ,,geconsumeerd”: hij wordt ongevraagd beschermd

tegen misdaad (politie), vijand (defensie), springvloed (delta-

werken). Het nut van deze traditionele overheidstaken kan

volgens de indeling niet worden toegerekend aan de indi-

viduele burgers, de omvang van deze taken wordt niet be-

paald door de som van de door de burgers toegekende

waardering. Individuele goederen, zoals onderwijs, be-

paalde volksgezondheidsdiensten, verkeer e,d., kunnen –

zo vervolgt de redenering – wèl door de private sector

worden voortgebracht. De waardering echter van de indi-
viduele burger voor die goederen en diensten is vaak niet

in overeenstemming met het nut ervan voor maatschappij
en individu. Derhalve treden parlement en regering op als

orgaan om het nut te waarderen. De omvang van de pro-

duktie van deze individuele goederen kan niet aan het

marktmechanisme worden overgelaten omdat de
in
een

markt ontstane vraag de door de gemeenschap toegekende

waardering onvoldoende vertegenwoordigt. De oorzaak

hiervan kan zijn de inkomensverdeling (onderwijs) of het

onvermogen van de individuele burger (ruilverkaveling)

enz.

Om deze redenen is het meten van de waarde van de

overheidsproduktie niet alleen technisch, maar ook prin-

cipieel onmogelijk: de prijsvorming van de eindprodukten

wordt
bewust
niet aan het marktmechanisme overgelaten.

Overigens heeft de indeling in collectieve en individuele

goederen een analytische betekenis en niet een norma-

1)
Zie ,,E.-S.B.” van 30 september 1964.

Overheidsuitgaven en

vol.kshuishouding –

maatstaf voor beleid

(II)

tieve
2)
Het antwoord op de vraag welke goederen indivi-

dueel dan wel collectief zijn, wisselt naar tijd en plaats:

de Middeleeuwse polders waren individuele goederen,

vazallenlegers evenzeer. De Amerikaanse wegen worden in

belangrijke mate gefinancierd uit tolheffing. Een actuele

illustratie van het arbitraire karakter der genoemde indeling

kan men vinden in het artikel van Prof. Pen in ,,E.-S.B.”

van 23 september ji. onder: budgetmechanisme en markt-

mechanisme.

Wil men nu, gegeven al deze moeilijkheden, de produktie

van de overheid – excl. overheidsbedrijven – in geld

meten, dan is men gedwongen de waarde van de aan-

gewende produktiefactoren als maatstaf te nemen. Op

deze wijze wdrdt het aandeel van de overheid in het natio-
naal produkt op eenzelfde noemer gebracht als de bijdrage

van de private sector.

Complementariteit van overheidsdiensten.

De overheidsgoederen vormen ten dele een stuk – goed-

deels onzichtbare – infrastructuur, een fundament waarop

het economisch proces is gebouwd. Een modern industrieel
bedrijfsleven is ondenkbaar zonder de stabiliteit die justitie,
defensie e.d. verschaffen. Ook al is het toerekenen van deze

overheidsdiensten aan de concrete nationale produktie on-

doenlijk, men kan de aanwezigheid van deze diensten be-

schouwen als een noodzakelijke voorwaarde voor het ont-

staan van een moderne economie. Van andere goederen

is het complementaire karakter waarschijnlijk nog duide-

lijker: het onderwijs — de laatste jaren steeds meer aan-

geduid als investering in mensen – vormt niet alleen een
voorwaarde voor een dynamische economie, het is er de

motor van.

Welk deel van de arbeidsproduktiviteit in de particuliere

sector kan worden toegerekend aan de door de overheid

gefinancierde onderwijsuitgaven? Deze vraag kan nauwe-

lijks worden beantwoord. Niet alleen is het meten van de

2)
Vgl. de discussie tussen Prof. Drees en Dolman, Algemene
Vergadering van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde
1963, Preadvies blz. 2, Verslag blz. 5 e.v.

900

/

.

E.-S.B.
7-10-1964

ROTTERDAMSCHE BANK

ning gehouden met het aantal onbevoegde leraren aan het

V.H.M.O.

TABEL 2.
Jndexcjifers V.H.M.O.
o)

1960

1961
1962

1963

(1959

100)
Aantallen leerlingen
107 112
117
122
…………….
107 112 117
121
Aantallen leraren

……………….
waarvan onbevoegd
…………..
105 109 114
119

a) Niet te verwarren met ,,middelbaar onderwijs” van tabel 1.
Bron:
C.B.S.

Op overeenkomstige wijze is in tabel 3 het aantal motor-

rijtuigen in Nederland in 1954 en 1960 vergeleken met de

ontwikkeling van het wegennet, terwijl in tabel 4 het aantal

rijksambtenaren geconfronteerd wordt met de beroeps-

bevolking.

TABEL 3.

Indices mororrjtuigen
a)
en rjjkswegenbestand
b)

1960
1962

(1954 = 100)
238 333
158 187
Motortweewielers

……………….
133
125

Personenauto’s

………………….
vrachtauto’s

……………………

107 103
Overige
………………………..

187
235
Totaal
…………………………

Krn weg
<
9 m breed
112 ‘)
>9 m breed
250
twee rijbanen
580

Totaal c)
…………………….
1

130

C.B.S.
Atlassèn Rijkswaterstaat.
Ongewogen naar breedte; twee rijbanen echter geleid als twee wegen

E.-S.B. 7-10-1964


901

arbeidsproduktiviteit bij elke dienstverlening extra moeilijk

(kwaliteitsverbetering kan moeilijk worden gemeten en
k

wordt overigens ook niet bij industrieel voortgebrachte

goederen op adequate wijze verwerkt), maar bovendien

moet de produktiviteitsstijging voor een deel worden toe-

gerekend aan de overheids- en voor een deel aan de private

sector.

Kengetallen als controle.

Het is overigens goed zich te realiseren waartoe het be-

palen van de produktiviteitsstijging in het kader van ons

artikel nodig zou zijn. Wij zoeken naar een bruikbare

maatstaf om de ontwikkeling van de overheïdsactiviteiten

te meten, aangezien de vuistregel-Zijistra slechts een beeld

geeft van de totale nominale ontwikkeling van de rijks-

uitgaven, en niet van de ontwikkeling van de reëlever

heidsproduktie. De beoordeling van de reële voorzieningen

is wellicht het best mogèlijk door bij de analyse de totale

overheidsproduktie te laten uiteenvallen in overzichtelijke

eenheden, zoals wegenaanleg, scholenbouw, aantal leraren-

uren, aantal politie-agenten-uren, belastingambtenaren-

uren enz. Deze produktie” moet vervolgens worden ge-
confronteerd met indicatoren van de vraag naar de pro-

duktie, bijv. het aantal auto’s, leerlingen, misdaden, belas-
tingplichtigen enz. Een voorbeeld van een dergelijke con-

frontatie kan men vinden in de Miljoenennota 1965 en in
tabel 1, waarin voor enkele jaren het aantal leerlingen en

het aantal leraren-onderwijzers wordt vergeleken. –

TABEL 1.

Indexcijfers onderwijs


1960
1961
1962
1963

Kieuteronderwijs:
(1959

lOO)
leerlingen


………………..
103 101
110
113
104
107
111
115
Lager onderwijs:
kleuterleidsters

………………

94 94
93
93
leerlingen

a)

…………………
onderwijzers

……………….
.02
102
103 105
Middelbaar onderwijs:

j
eerlingen

…………………
III
120 126
131
107
115
120
125
vak- en beroepsonderwijs:
106

..

tIl
114
117

eraren

…………………….

105

110
113
115
leerlingen

…………………
leraren

……………………
Wetenschappelijk onderwijs:.
studenten

…………………
107
116
125
136

a) Bedacht moet worden dat
de geboortegolf
de lagere
school omstreeks
1960 heeft verlaten!
Bron:
Miljoenennota 1965.

Uiteraard geeft een dergelijke confrontatie van de ont-

wikkeling van vraag en aanbod geen inzicht in het absolute
niveau van deze voorziening. Deskundigeti moeten normen

geven voor het wenselijke absolute niveau van bijv. het

aantal leerlingen per onderwijzer in het L.O., waarna uit
de ontwikkeling blijkt of men de norm zal bereiken. Be-

paalde verfijningen om te grote kwaliteitsverschillen uit te

schakelen kunnen bovendien nuttig zijn: in tabel 2 is reke-

VOORLICHTING OP HET

GEBIED VAN DE INTER-

NATIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

BETALINGSVERKEER

MEER DAN 350 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

TABEL 4.

Gegevens betreffende ambtenaren

1954

1955
1956

1

1957 1958 1959
1960
1

1961
1962

1
1963

1

1964

4.091
4.135 4.185
4.226
4.255
4.301
4.318
4.337 4.406 4.460 4.540
110.093
114.416
118.032 120.702
118.260 118.634
119.634
120.463
121.990
124.393
127.730

t.

Beroepsbevolking (x

1.000) a)

………………….
2.

Omvang burgerlijk rijkspersoneel b)
………………
2,7
4.208
2,8
– .
2,8

2,9
4.497
2,8
4.522 2,8
4.614
2,8

2,8

2,8

2,8

2,8
2 in pCt.

van

1

…………………………
Aantal belastingplichtigen (x

1.000) c)
……………
Rijksambtenaren Financiën b)

…………………
22.t52
21.829 21.294
21.776
21.343 21.433 21.432
21.524
22.059
22.630

23.248
4 in

pCt.

van

3

………………………..
0,53
– –
0,48 0,47
0,46



– –

a) Ontleend aan arbeidsnsarktbeschrijvingen Directie Arbeidsvoorziening.

b) Ontleend aan Miljoenennota’s.

c) Inkomens- en vermogensstatistiek C.B.S.

Deze laatste confrontatie geeft een indicatie van de rela-

tieve positie van het ,,burgerlijk bestuur” in de volks-

huishouding, indien men een inzicht heeft in de ,,vraag”

naar deze overheidsvoorzieningen. Men kan bijv. het aantal

belastingambtenaren vergelijken met het aantal belasting-

plichtigen (hoe ruw deze maatstaf ook moge zijn; zie tabel

4).

Een op deze wijze berekende reeks kengetallen van de

reële ontwikkeling van de overheidsvoorzieningen kan

onzes inziens een belangrijke steim.betekenen bij het keuze-

probleem ten aanzien van de goederenvoorziening door de

overheid en belastingverlaging. Prof. Drees heeft in zijn

eerdergenoemde preadvies een aantal hogeljkheden hiertoe

genoemd. Uiteraard is het vinden van maatstaven bij sSm-

mige goederen moeilijker dan bij andere, duidelijk comple-

mentaire. Het aantal straaljagers is buy, moeilijk in een

zinrijke relatie te brengen tot de ,,vraag”. Niettemin is het

zoeken naar maatstaven ook in deze sector nodig: het

feitelijk verloop van de defensie-uitgaven is immers de

resultante van een reeks keuzehandelingen: ,,Weighing the

costs and gains of alternative actions is the
correct way to

look at pro blems
of
choice”
4).

De uit tabel
5
bljkende daling van de defensie-uitgaven

ten opzichte van het nationaal inkomen dient derhalve te

worden geconfronteerd met een reeks kengetallen voor

nationale veiligheid; zonder dât suggereert deze ontwik-
keling zelfs dat het ontbreken van concrete normen leidt

tot minder weerstand tegen een beperking van deze uit-

gavencategorie.

De toepasbaarheid vn kengetallen is uiteraard beperkt,
aangezien het vinden van maatstaven moeilijk is, terwijl

het stellen van normen de nodige discussie zal kosten.
Daarnaast zal er geen volledige complementariteit van
private en overheidssector bestaan: enige substitutie is

De indices van het aantal
km
weg zijn berekend uit:

1954

,

1960

km weg < 9 m breed
………….
3.843

4.300,5
> 9 m breed

2
69,

173,1

twee rijbanen
………………….
67,5

391,8

,,Cost-benefit analysis and British defence expenditure”,
R. N. Mc.
Kean, Public Expenditure, blz. 35.

TABEL
5.

Militaire uitgaven in pCt. van het nationaal inkomen

1955

……………………….
6,5
1956

.
……………………….6,3
1957

……………………….
5,6
1958

……………………….
5,0
1959

………………………..
4,4
1960

……………………….
4,4
1961

……………………….
4,9
1962

……………………….
5,2
1963

……………………….
4,9
1964

……………………….
5,0
.1965

……………………….
4,6
Bron:
Miljoenennota’s.

mogelijk, over de omvang waarvan men kan strijden.

Niettemin achten wij dat geen reden om het zoeken naar

dergelijke maatstaven achterwege te laten: in werkelijkheid

moeten de keuzehandelingen ook gedaan zijn/worden op

basis van enige maatstaf.

Het zoeken naar dergelijke maatstaven lijkt ons ook

daarom nuttig, omdat de meergenoemde complementariteit

van overheidsvoorzieningen en private bestedingen dan

duidelijk naar voren komt. Een toenemende welvaart leidt

tot een snel groeiend aantal auto’s, waarvoor een uit-

breiding van het wegennet nodig is. Een snelle bevolkings-

groei leidt tot een grotere behoefte aan woningen, scholen

e.d. Een enigszins volledige reeks kengetallen kan dienen
als een nuttige controle op de vuistregel-Zijlstra, namelijk

om na te gaan in hoeverre toepassing van die regel in feite
blijkt te hebben geleid tot een gelijkblijvende, stijgende of

dalende collectieve goederenvoorziening.

Op deze wijze wordt de politieke beslissinj van een keuze

tussen stijging van reële overheidsbestedingen en belasting-

verlaging doorzichtiger gemaakt. Het probleem van de bij

begrotingshoofdstukken naar uitgaenverhoging vragende

Kamerleden, die bij de algemene financiële beschouwingen
belastingverlaging eisen, wordt nader verduidelijkt. Bereikt

moet worden, dat naast het constateren van een stijgende
belastingdruk gedurende een reeks van jaren, kan worden

vastgesteld in hoeverre de toegenomen behoefte aan over-

heidsvoorzieningen ten gevolge van bevolkings- en wel-

vaartsgroei in feite is bevredigd en hoe de inkomens-

overdrachten aan de private sector zich daarbij hebben

ontwikkeld.

E. L. BERG.
‘s-Gravenhage.

D. DOLMAN.

(I.M.)

met n aandèel

– ‘Vereenigd Bezit
van 1894′

hebt U ruim 200 ijzers in het
vuur

Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U

mede-eigenaar van een grote, deskundig samen-

gestelde aandelenportefeuille, die een aantrekke-
lijk rendement oplevert. Verdeling over ruim 200

fondsen beperkt het risico. Bovendien bestaat

goede kans, dat Uw bezit in waarde vermeerdert.

/ Allé banken en commissionairs kunnen U inlichten.

N.V..VEREENIGD BEZIT VAN 1894

De voordelen van aandelenbetit met beperking van risico

W E S T E R S I N G E L ’84, ROTTERDAM

902

a.s.B
7-10-1964′

De stad Utrecht heeft
niet
een particuliere

onderneming gecontracteerd, dat
deze voor haar

rekening binnen een decennium de oude stations-

wijk totaal zal vernieuwen tot een moderne city.
Dit betreft een investering van f. 200 mln. Het is

het eerste voorbeeld in ons land van een ,,com-

prehensive redevelopment” van oude stadrnijken

in een monopoloïde samenwerking tussen ge-

ineente en particuliere onderneming. In het bui-

tenland is dit een dolfreffende methode geble-

ken om de verstikking van oude steden te door-

breken en hun centrum te vernieuwen.

Nieuwe aanpak van

stadsvernieuwing:

Hoog Catharjne

Onlangs heeftde gemeente Utrecht met de N.V. H

oog

Catharjne een contract afgesloten, waarbij deze bouw- en
exploitatie-onderneming zich verbindt binnen een decen-

nium voor haar rekening en risico een belangrijk stuk

van het centrum van Utrecht te vernieuwen. Dit plan is

stedebouwkundig en economisch interessant, maar ook

bezien vanuit het oogpunt van een nieuwe samenwerking

tussen overheid en particulier ondernemen. Voor het eerst

in ons land is tussen een gemeente en een particuliere

onderneming een contract afgesloten, dat de gemeenschap
garandeert dat een vitaal deel van het stadscentrum binnen
een gelimiteerde tijd totaal zal worden vernieuwd.

Het is hier niet de plaats om het Hoog Catharjne-

project volledig te beschrijven. De wijk tussen stations-

plein en Catharijnesingel wordt afgebroken. Op de plaats

daarvan verrijst in hoofdzaak een kantorenwijk met hoog-

bouw en met veel parkeergarages. Haaks op het station

loopt, dwars door die kantorenwijk, een voetgangersweg

van stationsplein naar Vreeburg. Die weg loopt op ver-

hoogd niveau, ter hoogte van de eerste verdieping, over-

kruist de (te dempen en in een autoweg om te zetten)

Catharijnesingel over een brug, komt dan via een door-

braak door de jaarbeursgebouwen na omstreeks 300 meter

uit op de Vreeburg. Van het stationsplein komende,

langs die met passantenwinkels omgeven voetgangersweg

gerekend, zal de bestaande bebouwing tussen Catharijne-

-singel en Vreeburg aan de rechterzijde worden gesloopt
en worden vervangen door een wijk welke in hoofdzaak

uit moderne winkelgebouwen zal bestaan.

De conceptie is, dat het stationsplein het verkeerscen-

trum is. Behalve dat daar het interlokale en lokale openbare

vervoer samenkomt, zal er aan beide zijden van het station

parkeergelegenheid voor omstreeks 3.900 auto’s worden

gecreëerd, waarvan een groot deel in parkeergarages

welke tot het Hoog Catharjne-project bthoren.
Deze verkeersvoorzieningen dienen zowel voor de kan-

torenwijk – in de eerste plaats voor aan- en afvoer van

personeel en van bezoekers – als voor het nabijgelegen

winkelcentrum van de stad Utrecht. De nieuwe voet-
gangersweg verkort de loopafstand van stationsplein

naar de reeds bestaande oudere binnenstad, en de in Hoog

Catharijne voorkomende winkels sluiten logisch aan bij

de bestaande winkelbebouwing van Utrecht.

Terwijl de verkeersvoorzieningen dus zowel kantorenwijk

als winkelwijk dienen, ondersteunen die beide wijken ook

elkander. Het, kantoorpersoneel in Hoog Catharjne,

welker aantal in de orde van 10.000 mensen kan liggen,

bevindt zich daar binnen enkele minuten lopen van de

binnenstad en de warenhuizen. Dit is voor kantoorperso-

neel bijzonder aantrekkelijk voor de lunchpauze en voor

winkèlen na kantoortijd. Sinds kantoorpersoneel zoveel

geld verdient, dat het zich kan veroorloven enig geld te

verteren, blijkt in alle welvarende landen dat veel personeel

in sterke mate de voorkeur geeft aan een werkkring,

waarbij het kantoor dicht bij de grote winkelcentra is

gelegen.

Het fundament voor het Hoog Catharijne-plan ligt in

de verkeersplanning en in het karakter van het te hand-

haven deel van de bestaande binnenstad; binnen dat

kader moet Hoog Catharjne daaraan toevoegen wat nu

nog ontbreekt om daarvan een stadscentrum te maken,

dat aan de eisen van de komende halve eeuw moet voldoen.

De planning van de bebouwing en van het gebruik van
Hoog Catharjne is dus afgeleid van het grotere geheel,

waarvan het een integrerend onderdeel zal moeten worden.

Deze planning betreft het stichten van
rendabele
nieuw

bouw binnen een
bepaalde tjjd,
t.w. volgens een vast

tijdschema dat zich over een decennium uitstrekt. Uiteraard

zijn de grondkosten ter plaatse zeer hoog, aangezien de

gemeente het terrein moet verkrijgen door de grond met

de daarop aanwezige bestaande bebouwing aan te kopen

of te onteigenen. Om bij dat uitgangsgegeven toch nog

een bebouwingsplan te
krijgen
met vooruitzicht op renda-
biliteit voor de onderneming, welke zich tot de stichting
van deze nieuwe wijk verbindt, moet een intensieve be-

bouwing worden foegestaan. Bovendien moet in dat

geheel een zodanige combinatie van kantoren, winkels,

horecafbedrjven, woningen etc. mogelijk zijn, dat de

investering in deze wijk lonend kan worden. Ten slotte

moet deze wijk zodanig worden geconcipieerd, dat

de opstal op de meest economische wijze kan

worden geconstrueerd, zodat de bouwkosten per

m
2
nuttige vloer zo laag mogelijk kunnen worden

gehouden. Dit laatste verlangt veel grote en verzamel-

E.-S.B. 7-10.1964

.

903

gebouwen, een standaardisatie van corn-

ponenten etc. en een onder de leiding van

één opdrachtgever over een decennium

regelmatig doorlopende produktie der op-

stallen. –

Men zou kunnen zeggen, dat Hoog

Catharijne ontwikkeld is als een synthese

-tussen verkeerseconomie en onroerend

goed-economie. Op initiatief van de tot het

J3redero-concern behorende ontwikkelings-

maatschappij EMPEO N.V. is het plan in

samenspel met gemeentelijke diensten ge-

groeid. Tot de uitvoering van het plan heeft

een daarvoor tot dezelfde groep behorende

bouw- en exploitatie-onderneming HOOG

CATHARIJNE N.V. zich tegenover de

emeente verplicht, met dien verstande dat

• naâst de Bredero-groep ook de Friesch

Groninsche Hypotheekbank als financier

in de bedoelde N.V. heeft deelgenomen.

Kennelijk ligt het in de bedoeling dat de

bouwwerkzaamheden door Bredero’s

Bouwbedrijf N.V. zullen worden uitgevoerd.

In zeer globale cijfers geschetst, gaat het

hier om een project van meer dan f. 200

mln. Omstreeks 40 pCt. daarvan heeft be-

trekking op de kosten van de grond. De
gemeente verwerft de eigendom van de

grond en geeft die in erfpacht uit aan de

bouwonderneming tegen een vaste canon

met een canonverhogingsclausule, welke in

feite inhoudt dat de gemeente als grond-

eigenaar op de duur in de vorm van canon-

verhoging de helft zal ontvangen van een

eventuele op de duur optredende, toe-

neming van huuropbrengsten van het te

stichten onroerend goed. Hoog Catharijne

N.V. moet de, opstal stichten, omstreeks

330.000 m
2
vloerruimte, omvattende ca.

105.000m
2
kantoorvloer, 31.000 m
2
winkel-

vloer, 50.000 m
2
dienstruimte bij kantoren

en winkels, 29.000 m
2
horecaf- en expositie-

ruimten, 21.000 m
2
woonruimte en 90.000

m
2
parkeergarages. Deze bebouwing zal

drie maal zo intensief zijn als de thans aan-

wezige bebouwing met 110.000 m
2
vloer-

ruimte, waarvan de helft uit kantoren, een

derde uit woonruimte en het overige uit

winkels en andere bedrijfsruimten bestaat.

Deze intensieve bebouwing is alleen

mogelijk met hoogbouw, waardoor ver-

zamelgebouwen voor diverse bedrijven

ontstaan. Horizontaal kan de bestemming

der verdiepingen ook nog’verscheiden zijn,

buy. begane grond een eroothandelsmaa-

/

afwezig door ziekte’

Gewoon een griepje? Een geroken been? Overwerkt

of slachtoffer van de managerziekte? In zo’n

situatie komt Uw normale inkomen in gevaar.

Tegen dit risico voor Uzelf (en hen voor wie

U verantwoordelijk bent) kunt ii zich verzekeren.

De deskundigen van R. Mees & Zoonen Assurantiën

adviseren U hierbij – en ontwerpen vor U de

juiste verzekering tegen tijdelijke of blijvende

arbeidsongeschiktheid. De premie is fiscaal aftrekbaar.

Een logische verzekering voor zelfstandigen, beoefenaars

van vrije beroepen en werkgevers die de financiële

positie van hun stafemployé’s ‘willen waarborgen.

R.MEES &ZOONEN

ASSURANTIËN

Rotterdam – Amsterdam – ‘s-Gravenhage – Schiedam

Delft – Vlaardingen – Albiasserdam – Spijkenisse

.1*.

fleke gebruiker te voldoen. Hieruit vloeit voort, dt de

meeste gebouwen principieel niet geschikt zijn om door

hun gebruikers te worden gekocht; de ruimten daarin

zullen dan in huur beschikbaar moeten worden gesteld.

De meest karakteriserende bepalingen van de overeen-

komst tussen de gemeente Utrecht en de Hoog Catharijne

N.V. zijn, dat de gemeente de door haar in eigendom

verworven grond in erfpacht uitgeeft tegen een canon,

E.-S.B. 7-10-1964

zijn, eerste verdieping een winkel, tweede

tot zesde verdieping kantoor, zevende en achtste verdieping

een horecafbedrijf met vergaderzalen. Deze vcrstrengeling

van bestemmingen is om tweeërlei redenen noodzakelijk:

zowel uit het oogpunt van economische bouw als uit het

oogpunt dat ter plaatse een agglomeratie van bedrijven

en diensten moet komen welke elkander aanvullen. Het

mixtum dat in een oud stadscentrum horizontaal ligt uit-

gespreid, is hier ook in verticale richting verspreid. Een

groot deel van de gebouwen is te groot en te verscheiden van

bestemmingen om aan de behoefte van slechts één speci-

904

1

welke zal worden vèrhoogd als dehuuropbrensten boven

de verwachting uitkomen; en dat de N.V. zich verplicht

binnen de overeengekomen tijd . de vernieuwing van de

betrokken wijken overeenkomstig het uitgestippelde plan

te realiseren. .Het is dus niet slechts een plan, maar een

overeénkomst tot realisatie van plannen. Intussen mag

men aannemen dat de opzet tijdens de realisatiejaren

nog wel enige evolutie zalondergaan, aangezien de be-

hoeften aan diverse soorten bedrijfsruimten enigszins

kunnen afwijken van de huidige projectie. Noodzaak

van doorlopend minnelijk overleg tussen de partnrs bij

deze overeenkomst blijft dus aanwezig om bij verandering

in omstandigheden of inzichten de plannen te modificeren.

Voor ons land is het nieuw, dat een gemeente een stads-

vernieuwingsplan uitwerkt samen met een groot bouw-

concern en dan met dat concern een overeenkomst sluit,

waarbij die groep de gelegenheid en de verplichting krijgt

het ontwikkelde plan binnen een overeengekomen tijd te

realiseren. In het buitenland, vooral in de Angelsaksische

landen, bestaan vele precedenten daarvan, om. Pittsburgh

en Birmingham. –

Het voordeel hiervan is evident. Dit leidt tot snelle

concrete resultaten op het gebied van stadsvernieuwing.
Bij de ontwikkeling der plannen brengen de particuliere

ontwikkelaars hun ideeën in op het punt van de mogelijk-

heden, welke economisch haalbaar zijn als rendabele

investering in het produktiemiddel ,,onroerend goed”. Zij

kennen de economische constructie- en indelingsmogelijk

heden en de huurwaarde, welke bepaalde ruimten in een
bepaalde omgeving voor diverse categorieën gebruikers

zouden hebben. Intussen blijft elke prognose, wegens de

grote dynamiek en mobiliteit in onze moderne ingewikkelde

samenleving, met onzekerheden gepaard gaan. De reali-

satie dient daarom door ‘particuliere ondernemingen te

geschieden, die door hun koopmanschappelijke reactie op
tegenvallers en meevallers de aan de réalisatie verbonden

risico’s het best het hoofd kunnen bieden.

Bij zulk een opzet heeft de bouwonderneming voor de

betrokken wijk een monopolie nodig. De stichter van de
wijk moet de macht’ hebben om te zorgen dat daarin be-

drijven komen, die elkander versterken en om disharmo-
niërende bedrijven hetzij te weren hetzij aan de periferie

onder te brengen. Het gaat om het stichten van een eerste

klas agglorrÇeratie welke synthetisch tot stand moet

worden gebracht; hij voorkeur moet zij gevuld worden

met bedrijven die naar hun aard daar thuis behoren en

niet zozeer door willekeurige bedrijven welke toevallig op –

dat moment nieuwe huisvesting zoeken en overigens zonder

noodzaak de vrij kostbare bedrijfsruimten in het stads-

centrum zouden bezetten. En overigens, gezien de enorme

investering, moet de stichter het in de hand hebben de

totale produktie van telkens gereedkomende bedrijfs-

ruimte zo rcherp mogelijk af te stemmen op de actuele

vraag daarnaar. Niemand zal de ongehoorde verplichting

een nieuw stadscentrum te stichten op zeer kostbare

grond op zich willen nèmen, als zijn activiteit in dezelfde

wijk door anderen zou kunnen worden doorkruist.

Gezien dit monopoloïde karakter van de overeenkomst

dient de gemeentè zich grondig te verdiepen, welke grond-

lasten het project kan dragen. Dit inzicht ontstaat vanzelf

in de gezamenlijke ontwikkeling van het project tussen

‘gemeente en particuliere ontwikkelingsmaatschappij, aan-

gezien daarin alle economische aspecten (bouwkosten,

huurprognoses etc.) ter tafel komen. Hoe economischer de

opstallen zullen worden gesticht, en hoe groter huur-

waarde daarmede wordt gecréëerd, des te meer draag-

E.-S.B. 7-10-1964

kracht zal het geheel voor grondlasten hebben. Hoe bTe

kwamer het ontwikkelingsplan, des te meer erfpachtcanon

kan het opbrengen. . De hoofdzaak voor de gemeente is

dus de bekwaamste ontwikkelingsmaatschappij te vinden;

en di vindt men overal ter wereld alleen maar bij de

grootste geïntegreerde bouwconcerns. Dit zijn in het

algemeen bedrijven, die hun bestaan danken aan de

omstandigheid dat zij wegéns hun reputatie
/
van soliditeit

en bekwaamheid en ‘redelijke prijsstelling veel onder-

handse opdrachtén ontvangen; geen eendagsvliegen die.

een grote slag hopen te slaan om daarna in ruste te gaan.

Zij staan ret zulke projecten zé in ‘de
schijnwerper
van

de publiciteit, dat zij alleen al om die reden zich niet

kunnen veroorloven een spel te spelen dat hen buitensporige

winsten zou bezorgen. Voor hen ligt de attractie niet in

een procentueel hoge winstmarge, maar wel in de lange

tijd doorlopende hoge omet welke zulke proposities

hen zullen verschaffen.

De gemeente is, naar internationale ervaringen, met

zulke overeenkomsten niet slecht uit.Zij verkrijgt zonder

wezenlijke offers, of met slechts beperkte offers, èen snelle

stadsverbetering, en die komt binnen de vastgestelde

streefdatum werkelijk tot stand. Meer bezwaren hoort

men internationaal wel van eigenaren van bedrijfspanden,

wier bezit in het kader van stadsvernieuwing onteigend is,

en die in plaats daarvan dan in het vernieuwde centrum’

een ruimte alleen in huur kunnen verkrijgen. Die ruimte

en de nieuwe omgeving zullen vermoedelijk beter zijn, en

de huurprijs kan redelijk en draaglijk zijn; maar dat

neemt toch niet hun bezwaar weg dat zij tegen hun wil

geen eigenaar van een eigen pand meer zijn, doch in de

positie van huurder zijn gekomen. Maar wat wil men?

Als tot stadsvernieuwing wordt besloten, houdt dat om

economische redenen nu eenmaal in dat oude individuele
bedrijfsgebouwen worden vervangen door moderne grote

verzamelgebouwen! Trouwens, het kan voor de finan-

ciering van een bedrijf wel zeer voordelig zijn als het geen

vermogen in een eigen pand behoeft te steken, maar op

gunstige stand bedrijfsruimte in huur kan verkrijgen: Het

belang van een bedrijf om voor onafzienbare tijd de.be-‘

schikking te hebben over zijn vestigingspunt, kan wel ver-

zekerd worden door het afsluiten van een huurcontract

voor zeer 1nge termijn met verlengiiigsclausules.

Intussen worden echter de standpunten van onder- –

nemingsdirecties ten aanzien van de vraag of men een

bedrijfspand bij voorkeur in eigendom zou willen bezitten

of bij voorkeur zou huren niet strikt door rationele over-

wegingen bepaald. Tradities en emotionele voorkeur spelen

daarbij een belangrijke rol. In een stad als Utrecht met

vele bedrijven die nog nauwelijks het karakter van ,,familie-

vermogen” hebben verloren, heerst nog bij vele onder-

nemingen een aperte voorkeur – voor eigendom van een

bedrijfspand voor eigen gebruik. Buiten Hôog Catharijne

zal een ondernemer, die dat wenst, in het algemeen wel een

kooppand voor zijn bedrijf kunnen bemachtigen.

Het zal buitengewoon interessant zijn te leren, in hoe-

verre de nieuwe opzet van Hoog Catharjne als moderne

zakenwijk en de daar verlangde huurprijzen in staat zullen

zijn de traditionële opvatting van vele ondernemers, dat
,,een eigen pand’ het ware is” te overwinnen. Ook op dit

terrein van ondernemerspsychologie zal Hoog Catharijne

voor ons land pionierswerk moeten verzetten. De betekenis

van Hoog Catharijne gaat dus, als nieuw verschijnsel in

ons land, ver buiten deplaatselijke omstandigheden in

Utrecht uit. .

Hilversum.

. Dr. F. W. C. 8LOM.

90

– Onder pakketvorming verstaat men het toepassen

van dwang op bouwondernemers, die in de vrije sector

willen bouwen, om tegelijkertijd een aantal woning-

wetwoningente bouwen tegen een te lage prijs en het

verlies op de vrije sector woningen te verhalen. Dit

systeem leidt tot verschillende ongewenste gevolgen.

Ten slotte vormt het een ongewenste belemmering van

de woningproduktie.

Pakket vorming

in de woningbouw
Nadat ik in een vorig ârtikel bezwaren had gemaakt

tegen het verschijnsel, dat in de praktijk de naam ,,koppel-

verkoop van Woningwetwoningen” heeft gekregen
1),
heeft

een nieuw begrip op het terrein van de woningbouw zijn

intrede gedaan. Dit nieuwe begrip
,,pakketvorming”
komt

in de praktijk wel ongeveer op hetzelfde neer als koppel-

verkoop. Het is een wat aantrekkelijker naam voor een

slechte zaak. In een artikel in ,,De Woningbouwvereniging”

(1964, no. 6) wordt ,,pakketvorming” omschreven als de
toewijzing van hele contingenten aan één bouwteam, ten

einde een produktiestroom teweeg te brengen, waarbij zo-

wel woningwet-, premie- als vrije sector woningen worden

tot stand gebracht.

Ook hier doet zich het verschijnsel voor – aldus de

voorzitter van de Nationale Woningraad in het bedoelde

artikel – dat ten gevolge van de streng gehanteerde curve-

prijs de bouw der woningwetwoningen niet -,,rond” kan

komen zonder koppeling met de vrije woningen.
Deze

moeten dan bjjdragen om het verschil tussen de stichtings-

kosten en de toegelaten prijs der woningwetwoningen te

overbruggen.

Het stemt tot voldoening, dat deze schrijver als represen-

tant van de georganiseerde woningbouwverenigingen dit

systeem met beslistheid
afwijst,
,omdat het onjuist en on-

gewenst is, de vrije bouw een deel van de lasten te laten

dragen die behoren te liggen op de schouders van• de

woningwetbouw, met alle akelige bijverschijnselen daar-

van”. ,,Van dit soort stimulering van de gesubsidieerde bouw

moeten wij dan ook niets hebben”.

Een voor de hand liggend gevolg van dit systeem is, dat

de vrije sector woningen
duurder
worden; zij moeten immers

het verlies op de woningwetbouw dragen. Dit betekent,

dat de onderste groep van gegadigden voor een vrije sector

woning – en hieronder zijn er velen, die een bestaande

woningwetwoning van lagere huur zouden kunnen vrij-

maken – afvalt en dus gegadigde voor een gesubsidieerde

woning blijft. Dit belemmert de zo nodige doorstroming in

hoge mate.

1
1
Koppel’erkoop van rijksgoedkeuringen” in ,,E.-S.B.” van 24juni 1964.

Hierbij komt nog, dat de stijging van de prijzen van de

nieuwgebouwde vrije sector woningen, die van de koppel-

S’erkoop een onafwendbaar gevolg is, gaat doorwerken in

de bestaande woningen, waardoor de prijzen van deze

woningen, die door de veel te geringe aanbouw in de vrije

sector toch reeds zijn gestegen, nog verder naar boven

gaan.

In het artikel van 24 juni jI. ging ik van de veronderstelling

uit, dat de gewraakte koppelverkoop een listigheid van

bepaalde gemeentebesturen was, die hun contingent

woningwetwoningen tegen de door de Minister goedge-
keurde prijs niet kwijt konden. Ik meende zelfs, dat deze

manipulaties veèlal voor het ministerie verborgen bleven,

omdat de gemeenten hun voorschotaanvragen voor woning-

wetbouw bij het ministerie kunnen indienen met een be-

groting en een offerte van een aannemer, zonder daarbij

te vermelden met welke kunstgrepen de voor de Minister
aanvaardbare prijs is bereikt.

Thans blijkt echter, dat deze zaak onder de naam

,,pakketvorming” reeds op 12 februari jl. bij het overleg
tussen de Minister en de Vaste Commissie voor Volks-
huisvesting uit de Tweede Kamer ter sprake is geweest.

Blijkbaar hebben leden van deze Commissie tegen dit sys-

teem bezwaar gemaakt. Niet alzo echter de Minister. Deze

verklaarde – zo lezen wij in ,,de Woningbouwvereniging”

– tegen pakketvorming geen bezwaar te hebben, omdat

daarvan een duidelijke stimulans uitgaat voor de tot stand-

koming van de woningwetbouw.
Deze mededeling brengt de

zaak van de pakketvorming toch wel in een heel bedenkelijk

licht.
yt
a
t
j

Heeft de woningwetbouw, die zich de laatste jaren een

steeds groter contingent zag toegewezen, dan een stimulans

nodig? Of met andere woorden: bestaat er vrees, dat het
contingent, dat voor dit jaar zelfs de helft van het totale

woningbouwprogramma bedraagt, niet geheel gerealiseerd

zal worden? Die kans is er inderdaad.

906

.

.-S.B. 7-’10-1964

In de hierbij afgedrukte tabel is een over-

zicht gegeven van de toegewezen contin-

genten en de werkelijke woningproduktie

vanaf 1960. Uit deze cijfers blijkt, dat de

woningwetbouw sedert 1960 het toegewezen

contingent in geen enkel jaar
heeft
gehaald.

In 1961 bleef de bouw
2.750
woningen

achter, in 1962 bijna 8.000 woningen en in

1963 zeil’s meer dan 10.000 woningen, dat is

meer dan een kwart van het woningwetcontin-

gent van dat jaar. En dçsondanks heeft men

het contingent voor 1964 nog weer 5.000

hoger gesteld dan in 1963.

(1. M.)

W6ningbouwprogramma en aantal ‘voltooide woningen
2
»

voningwet- (in
,
a
e
1
rige
bouw
bouw

1960
programma
37.500
40.500
2.000 80.000
produktie
………
38.861
34.475
7.643
83.815

196E
programma
35.000 35.000
15.000
85.000
produktie
………
32.251
28.004
19.868
82.687

1962
programma
35.000 30.000
25.000
90.000
produktie
………
27.352
21.925 25.975
78.375

1963
programma
40.000 25.000
25.000′
90.000
produktie
……….
29.584
.
16.538
28.030
79.523
1964
programma
45.000
25.000
20.000
/
90.000
produktie

in

5
maanden
12.958
6.870
11.073
33.593

Dit laatste is geschied, omdat men nog steeds van de

fictie uitgaat, dat een zo groot aantal woningwetwoningen

en dan nog van de laagst mogelijke huur noodzakelijk is,

doordat een groot deel van de woningzoekenden slechts

geringe draagkracht heeft. Daarom moeten 45.000 woning-

wetwdningen worden gebouwd van een sober type, dat

door vele deskundigen wordt verdordeeld wegens het tekort

aan ruimte, het gemis aan gerief, kortom een hele reeks

van tekortkomingen, die het nu reeds zeker doen zijn, dat

een groot deel van onze woningproduktie binnen een

generatie tot de ,,ongewilde” woningen zal behoren.

Om de huur zo laag mogelijk te houden moeten deze

woningen worden gebouwd voor een uitgemergelde prijs,

waarvoor geen goed werk kan worden geleverd. Het is

waarlijk geen wonder, dat vele aannemers voor deze bouw

bedanken.

Het feit ligt er dus, dat vele gemeenten hun toegewezen

contingent woningwetwoningen niet kwijt kunnen: En nu

grijpen deze – en dat nog wel met instemh’ling van de

Minister – naar een hoogst bedenkelijk middel: zij dwingen

particuliere bouwondernemers, die gewoon zijn op eigen

initiatief te bouwen en risico te dragen, en die nooit iets
met aanbestede bouw te maken hebben gehad, woning-

wetwoningen te bouwen en daarop een behoorlijk bedrag

toe te leggen, dat dan maar ten laste van de kopers of

huurders van hun vrije sector woningen moet komen.

Dit is bepaald
niet
het vormen van een bouwteam, dat

in één produktiestroom woningwet-, premie- en vrije sector

woningen tot stand brengt. Een bouwteam is totaal iets

anders.

-Dit is een vorm van dwang, die niet scherp genoeg kan

wordei veroordeeld. De overheid heeft in 1961 voor de

2)
Het programma voor 1965 betreft (globaal): woningwet-
bouw: 45.000; premiebouw: 25,000 en ongesubsidieerde bouw: 25.000. Red.

E.-SJ, 7-10-1964

ongesubsidieerde bouw, die altijd vrij was geweest, de rijks-

goedkeuring ingevoerd. Ten onrechte zoal later bleek,

want de overspanning op de bouwmarkt werd niet ver-

oorzaakt door de vrije sector bouw maar door het niet

opschieten van de woningwetbouw in de grotere gemeenten.

Sindsdien is de Vrije sector niet
,
meer vrij, doch heeft de

overheid de macht om bouwondernemers, die een initiatief

willen ontwikkelen in de vrije sector – en die zijn er nog

in ruime mate – te dwingen het werk van een andere

bedrijfsgroep, deaannemers, over te nemen, dat deze om

alleszins begrijpelijke redenen laten liggen.

Nog eens, dit is niet het vormen van een bouwteam,

waardoor een produktiestroom tot stand komt,’ maar wat

dezer dagen genoemd werd ,,een overheidsmaatregel,

waardoor de volkshuisvesting kunstmatig van de normaal

te achten situatie wordt afgehouden”.

In 1961 schreef de Directer Generaal van de Volks-
huisvesting in zijn verslag over het afgelopen jaar het

volgende. ,,De vrije sector in’ de wdningbouw, dit is de

bouw van woningen zonder rijkssteun, heeft voor een

bijzondere verrassing gezorgd. Gedurende de voorafgaande

jaren omvatte deze sector slechts enkele duizenden wo-

ningen, of wel 3 is 5pCt. van de woningproduktie. In het

afgelopen jaar groeide dit aantal sterk aan; er werd voor

18.600 woningen een gemeentelijke bouwvergunning ver

leend, dat is dus ruim 20 pCt. van het totaal aantal wo-

ningen, met de bouw waarvan is begonnen. Dit is een ont-

wikkeling, die in het kader van een terugkeer naar meer

normale verhoudingen in de woningvoorziening
zeker met
vreugde begroet mag worden”.

Deze hoopvoile ontwikkeling heeft zich inderdaad door-

gezet: bijna 20.000 vrije sector woningen in 1961, bijna

26.000 in 1962, ruim 28.000 in 1963, ieder jaar meer dan

het contingent.

In 1964 is echter het côntingent voor de vrije sector ten
behoeve van de woningwetbouw met 5.000 verlaagd en is

aan de gesignaleerde hoopvolle ontwikkeling een einde

gemaakt. De overheid tracht thans de bouwcapaciteit, die

voor de vrije sector beschikbaar is, met dwang naar de

woningwetsector te dirigeren. Het resultaat hiervan zal zijn,

dat geen van beide het toegewezen contingent haalt,’en in

ieder geval dat de vrije sector op verre na niet de produktie
zal leveren, die bij een voortzetting van het gezonde beleid

bereikbaar zou zijn.

Men vraagt zich met verwondering af, of in 1964 niet

meer waar is, wat de Directeur Generaal in zijn verslag

over. 1962 schreef, dat met reguleringsmethodieken wel

enige bezwaren kunnen worden tegengegaan en ongewenste

spanningen beperkt, doch dat
een substantiële opvoering

van de woningproduktie vooral van het bedrjjfsleven zal

moeten uitgaan,

907

De tragiek van het tegenwoordige beleid is nu, dat

overigens met de beste bedoelingen het initiatief van het

bedrijfsleven voor een belangrijk deel wo,rdt uitgeschakeld

en dat door wat men noemt ,,pakketvorming” de woning-

produktie wordt afgeremd in plaats van gestimuleerd.

Onze overheden zien nog steeds niet in, dat de woning-

bouw moet worden afgestemd op de behoefte van alle

woningbehoevenden en niet op die van de betrekkelijk

kleine groep woningzoekenden. Voor een deel van deze

groep zijn inderdaad zeer goedkôpe woningen nodig, maar

die behoeven wij niet te bouwen; die zijn er al. Wij tellen

ze bij honderdduizenden in de vééroorlogse woningwet-

bouw en in de woningwetbouw tussen 1945 en omstreeks

1952.
Wij behoeven slechts een bescheiden deel van deze

woningen vrij te maken om alle woningzoekenden van

geringe draagkracht te helpen.

En hoe maken wij deze woningen vrij? Door het op

ruitfie schaal bouwen van vrije sector woningen van een

bescheiden type. Vele bewoners van woningwetwoningen

en van goedkopere particuliere woningen, die profiteren

van de toenemende welvaart, vragen een’woning, waaraan

– zij wat meer eisen kunnen stellen dan aan een woningwet-

woning en zijn ook bereid voor dat meerdere te betalen.

Het particulier initiatief staat géreed ze te bouwen. Daar-
voor is geen enkele overheidsbemoeiing nodig en het be-

hoeft de overheid ook niets te kosten.

Op deze wijze kunnen de woningzoekenden van geringe
draagkracht inderdaad aan een goede en goedkope woning

worden geholpen. Voor de bijzondere groepen, voor welke

dit niet mogelijk blijkt, hebben wij dan nog het contingent

woningwetbouw. Dit is woningvoorziening met, gezonde

middelen, die bovendien veel minder overheidsbemoeiing

vraagt, de overheid veel minder kost en een veel grotere

oningproduktie zal leveren.

dh

De Minister ziet terecht als ideaal voor de woning-

produktie een systeem van ,,elkaar harmonisch opvolgende,

produktiestromen”. Die stromen kunnen wij verkrijgen,

wanneer het bedrijfsleven de gelegenheid krijgt om

initiatieven te ontplooien en een planning op lange ter

mijn te maken. Dan krijgen wij
meer
woningen en weldra

ook – door de werking van de concurrentie –
goedkopere

woningen en
betere
woningen. Dit is een ervaringsfeit..

Legt men echter het initiatief aan banden door dwang-

maatregelen als ,,pakketvorming”, die lijnrecht tegen’de

gezonde ontwikkeling ingaan, dan komen wij – ook daar-

voor staat de ervaring borg – nooit uit de tegenwoordige

woningmisère.

HiIversum, /

Prof. Dr. Ir. H. G. VAN BEUSEKOM.

Vergelijkend warenonderzoek:

voorziet het in een behoefte?

De beschouwingen van de Nederlandse Studiecommissie

voor Distributievraagstukken inzake ,,De plaats van de

consumentenorganisaties in de Westerse landen”
1)
bieden

een goede gelegenheid voor enige aanvullende kant-
tekeningen over het ,,vergeljkend warenonderzoek”.

Kanttekeningen, die het onderwerp analyserend belichten

vanuit het gezichtspunt:

– Aan welk vergeljikend warenonderzoek bestaat bjj de

consumeni de meeste behoefte?
2)

In het algemeen houdt het
vergelijkend
warenonderzoek

‘zich bezig met – vergelijkende – beoordelingen van

kwaliteit
en/of
kwantiteit
van de onderzochte artiklen.

(Kwaliteit: ,,het vetgehalte van de vergeleken produkten

is als volgt”. Kwantiteit: ,,verpakking A bevat a gram,

verpakking B bevat b gram, hetgeen neerkomt op een

verschil in prijs-per-lOO-gram als volgt”.)

De instantie die zich belast met het vergelijkénd waren-

t
onderzoek neemt derhalve een functie van de consument

over. Heeft de consument daar ,,behoefte” aan? Men zal

hierop, naar onze mening, een
genuanceerd
antwoord

moeten geven.

Zo kan het bijv. zijn dat de consument met name de

kwantitatieve
verhoudingen gemakkelijk zelf zou kunnen

vaststellen (,v’erpakking A levert mij blijkens het etiket

Zie ,,E.-S.B.” vn 13 en 20 mei 1964.
Wij laten het signaleren van ondeugdelijke of zelfs gevaar

lijke artikelen in dit verband buiten beschouwing; het nut
daarvan is te evident.

908

a gram voor x cent, verpakking B levert mij b gram voor

ij cent”), maar het eenvoudig nalaat. Hier is dus primair
sprake van een ,,opvoeding tot verstandige consument”.
Het kan ook zijn, dat een dergelijke vergelijking door

de consument van hem speciale
(weeg)proeven
zou vergen;

een bezigheid, die op zichzelf niet moeilijk is, maar die hij

niettemin om begrijpelijke redenen eveneens zal nalaten.

(Wie gaat van 5 busjes babypoeder bepalen hoeveel poeder

er in zit, in verhouding tot de prijs?) Bij het eerste voorbeld
zijn de gewichten op de verpakking vermeld, bij het tweede

nièt. Dat is het verschil.

De — vergelijkende ,- beoordeling van de
kwaliteit

toont nog meer varianten met betrekking tot de vraag of

de consument ,,behoefte heeft” aan de uitkomsten van een

vergelijkend warenonderzoek. Vooruitlopend op wat vij

hierover willen zeggen, voelt men al aan dat er bijv. een

verschil is tussen: –

– een vergelijking van de schrjfkwaliteit van een aantal

ballpoints,

– een vergelijking van de gebruikswaarde en het ge-

bruiksgemak van een aantal camera’s en

-, een vergelijking van het vitaminegehalte van een

aantal merken levertraan.

De vraag, in hoeverre het vergelijkend warenonderzoek

inderdaad ,,in een behoefte voorziet”, zouden wij voors-

hands afhankelijk willen stellen van een tweetal aspecten:

– kan de consument het ook
‘zèlf
doen?,

– hoe erg is het als hij een fout maakt?

E.-S.B. 7-10.1964

4

Om’met het laatste te beinnen: ontmoeten wij hier al

niet een verschil tussen de als voorbeeld genoemde hall-

point en camera’s?

Dit verschil kan dan onder meer worden gekarakteri-

seerd door:

– de
prijs
van het artikel,

– de
koopfrequentie
van het artikel.

in het algemeen is er een verband tussen deze twee, in

die zin, dat hooggeprjsde artikelen een lage koopfrequentie

zullen hebben. Met andere woorden: het verschil tussen

een ballpoint en een çamera
is
niet alleen dat een bali-

point zoveel goedkoper is, maar tevens dat men aan een

eenmaal gekochte camera ,,jaren vastzit”, Daarom is een

foutief gekochte camera ,,erger” dan een foutief gekochte
balipoint. Dat is duidelijk
3).

Wij mogen dus constateren dat:
– de behoefte aan deskundige voorlichting, dankzij een

door een consumentenorganisatie uitgevoerd vergelijkend

warenonderzoek, groter is, naarmate het artikelen betreft met

een hogere prijs, respectievelijk een lagere koopfrequentie.
1,

Om nog even op deze relatie tussen prijs en koopfrequentie
door te gaan: een hoge prijs is uiteraard prohibitief voor de
koopfrequentie, dus voor: het herstellen van een foutieve aan-
koop. Maar er zou toch – financieel gesproken – nauwelijks bezwaar behoeven te bestaan een goedkoop artikel dat niet
blijkt te voldoen door een nieuw te vervangen – ook al is het
eigenlijk een artikel met een lage koopfrequentie. Wie buy, een
zakagenda heeft gekocht die na enige weken hinderlijke be-
zwaren blijkt te hebben, zou toch eenvoudig een andere zak-
agenda kunnen kopen, waar hij weer een jaar lang ,,plezier van
heeft”. Maar wie doet dat? En hoe lang kan men in een huis-
houden tobben met een ,,eigenlijk-niet-goede” blikopener
…. ?
Zelfs dââr is deskundige voorlichting dus nog nuttig. Mensen
zijn zo vaak ,,a penny wise and a pound foolish”. Het sprekendste
voorbeeld, hoewel ietwat buiten ons onderwerp vallend: de
wintersportfilm waar nog 2 plaatjes op zitten en die dus moet
wachten tot de zomer.

Keren wij terug tot onze ballpoints en camera’s. Er is

immers nog een ânder verschil en wel in verband met de

eerstgenoemde vraag: ,,kan de consument het vergelijkend

warenonderzoek zèlf doen?”

Niet alleen dat de prijs en koopfrequentie de consument

in staat stellen in korte tijd zèlf een ,,vergelijkend waren-

onderzoek” uit te voeren voor ballpoints – iets dat met

camera’s praktisch niet mogelijk is – maar bovendien is

de kwalitatieve beoordeling en vergelijkende beoordeling

van camera’s nagenoeg onmogelijk voor de individuele koper.

Wederom in het algemeen: hoe duurder het artikel, hoe

moeilijker het voor de consument te beoordelen is. En dus:

hoe groter voor hem de behoefte aan deskundige voor-

lichting. Wij denken hier dus bijv. aan duurzame gebruiks-

goederen. Uiteraard zijn ook hier uitzonderingen, dit wil
t

zeggen: dure artikelen, met een lage koopfrequentie, maar

toch individueel, en direct, beoordeelbaar: wie een bepaald

soort man-made fibre deken koopt, kan na één nacht

ontdekken ,,dat men het er niet warm onder heeft”! De

betekenis van deskundige vporlichting schuilt dan niet

primair in de moeilijkheid-van-beoordeling, maar in de

moeilijkheid-van-beoordeling-tevoren. Hééft men hem een-

maal dan heeft men, individueel, dirèct, een oordeel. Bij

3)
Volledigheidshalve: op praktische gronden zal men geen
hooggeprjsde artikelen aantreffen met een hoge koopfrequentie,
maar er bestaan ontelbare laaggeprijsde artikelen met – niet-
temin – een lage koopfrequentie: zakagenda’s en nootmuscaat!

E.-S.B. 7-10-1964

camera’s ligt dat veel gecompliceerder: een camera is veel

gecompliceerder!

In het bovenstaande hebben wij enige malen het woord

,,individueel” genoemd. Toch hebben de genoemde voor-
beelden dit kenmerk, dat er in de praktijk des dagelijksen

levens ook een
,,collectieve beoordeling”
kan plaatsvinden

en in feite ook veelal plaatsvindt.

Met andere woorden: de consumenten kunnen, als col-

lectiviteit, een vergelijkend warenonderzoek doen, en

elkaar daardoor in zekere zin beveiligen tegen onjuiste

aankopen. Dat is ook wat er in werkelijkheid in vele ge-

vallen gebeurt. De buurvrouw kan zeggen: ,,koop zo’n

deken nièt, hij verwarmt niet”. Zij is weliswaar zèlf de dupe

geworden maar beschermt haar vriendinnen. De buurman

kan zeggen: ,,ik zou in jouw geval niet camera A, maar –
cameraB kopen, want…… Of: ,,ikzou verf C gebruiken,

die dekt veel beter”.

Al kan en zal deze collectieve beoordeling nooit zo zorg-

vuldig en objectief – kunnen – zijn als een deskundig

vergelijkend warenonderzoek, zij is althans môgelijk.
Dat

is zij niet voor het in de aanvang genoemde voorbeeld:

levertraan.
Ook de collectiviteit kan geen oordeel hebben

over de waarde, i.c. het vitaminegehalte. Men kan het

immers niet constateren. Evenmin kunnen automobilisten

een gefundeerd oordeel hebben over de smeerwaarde van
verschillende merken motorolie:
Daar is niet alleen het

individu, maar ook de collectiviteit hulpeloos.
En zo ergens,

dan voorziet het vergelijkend warenonderzoek hier in een

behoefte.

Wij zouden de vraag, in hoeverre het vergelijkend warerl

onderzoek in een behoefte van de consument voorziet,

ten slotte ook nog van een geheel andere kant willen be-
naderen. Het vergelijkend warenonderzoek ontleent zijn

waarde, zo menen wij, aan deskundige objectiviteit.
Het

moet derhalve werken met
normen.
Met
kwantificeerbare
oordelen. De
ratio
is zijn leidsman.

Maar: wat is ,,een artikel”? In het bijzonder:
,,wat is

een consumptie-artikel”?
Wat beoogt de consument met de

aankoop? Zoekt hij objectieve waarden? Zoekt hij alléén

,,objectieve waarden”? Bij motorolie wèl. Bij levertraan in

hbge mate, maar daarnaast toch bijv. ook een subjectieve

kwaliteit zoals: smaak. Bij pindakaas – zonder ,,genees-

middelfacet” zoals levertraan – nog méér. En bij parfum?

Wat is ,,het nut” van een artikel, voor de consument?

Is ,,het nut” alleen gelegen in het oLjectieve? Faraday heeft

al de intrigerende vraag gesteld: ,,wt is het nut van een

pasgeboren baby”? Misschien is zijn belangrijkste ,,nut”

wel, dat hij zijn ouders gelukkig maakt…

Welnu. Cnsumptie-artikelen vertonen een geheel spec-
trum, vanaf: een artikel met bijkans uitsluitend objectief-

meetbare waarde, tot een artikel welks waarde bijkans uit-

sluitend in het subjectieve ligt. In esthetische bevrediging,

status, speeltuig of glimlach. En laten wij ons, in deze

tijden van welvaart, durven verheugen in de charmes van

het overbodige…. Want wât is overbodig?

,,Economy is the way of spending money, without getting

any fun out of it”.

Theebuiltjes mogen dan per 100 gram thee belangrijk

duurder zijn dan dezelfde thee, gewoon-verpakt; wiéihee-

builtjes k6opt, koopt méér dan thee. Men koopt ook gemak,

– schoonmaken, schenken en drinken

en men koopt

909

receptuurstandaardisatie. Maar een dergelijke vergelijking

draagt de onmiskenbare tekenen van ,,de vermanende

vinger”… Een vermaning die niet alleen rekening zal

moeten houden met werkelijke kostprijsverschillen èn met –

de rechtmatige – honorering van ,,het idee”, maar die

toch nauwelijks ,,in een behoefte voorziet” voor wie het

geleverde gemak hoog acht, en graag bereid en in staat is
daarvoor te betalen.

Het komt ons voor, dat het vergelijkend warenonderzoek

nog zo’n groot gebied heeft waar het de consument inder-
dââd een grote dienst kan bewijzen, dat het zich niet meer

dan strikt nodig is zou moeten begeven in een beoordeling

van artikelen, waar
subjectieve
elementen een groot deel

van de attractie voor de consument bepalen.

Samenvattend:
het vergelijkend warenonderzoek voorziet

in een behoefte van de consument in de volgende gevallen:

– artikelen waarvan de consument noch individueel,

noch collectief de waarde kan bepalen en dus ook niet kan

vergelijken;

– artikelen waar de consument moeilijk tevoren de –

vergelijkende – waarde kan bepalen;

– en dan in het bijzonder: artikelen van de boven-

genoemde categorieën, waarbij door een relatief hoge prijs

en/of lage koopfrequentie een foutieve aankoop moeilijk

te herstellen is.
Amsterdam.

Drs. D. 1. DA SILVA.

1
INGEZONDEN STUK

De Miljoenennota 1965

Het artikel van collega Pen (in ,,E.-S.B.” van 23 sep-

ember 1964) prikkelt, zoals meestal het geval is, in zo

sterke mate, dat ik niet kan nalaten enkele punten te noe-

men, waar ik een andere of een genuancéerde visie zou

willen vermelden.

Ik geloof, dat Pen de netto-methode niet juist ziet

Bij zijn paspoortenvoorbeeld meent hij, dat er wel degelijk

beslag is gelegd op ruimte door extra ambtenaren aan te

stellen. Maar ik zie het zo, ‘dat dit beslag wordt geneutra-

liseerd doordat de particulieren tegelijkertijd door de hogere

leges minder andere goederen en diensten kopen en dus

minder mensen te werk stellen. Er zijn meer ambtenaren

en die z1len dus in de volgende ronde meer besteden,

maar die leveranciers van goederen en diensten, die de

dupe werden yan de hogere leges, zullen minder besteden.

Ik dacht, dat de netto-methode daarom wel geoorloofd was.

Ik deel geheel Pns bezwaren tegen de behandeling

van de salarisverhogingen. Ik heb mij er deze keer niet in

verdiept, doch in ,,E.-S.B.” van 1 november ‘1961 heb ik

er met mijn toenmalige collega Witteveen over gediscus-

sieerd. Mijn bezwaren van toen en Pens opmerkingen van

nu-dekken elkaar niet geheel, maar gaan toch in dezelfde

richting.

Ik deel in het geheel niet”de opmerkingen over het

begrotingstekort. Pen spreekt over bijna f. 1 mrd., doch

vermeldt daarbij niet, dat de aflossing van f. 550 mln, op

de binnenlandse gevestigde schuld in dit tekort is begrepen.

M.a.w.: aan nieuwe leningen behoeft slechts f.
450
mln, te

worden .uitgegeven om een infiatoire financiering te ver-

mijden. Dat is toch op een uitgaventotaal van ruim f. 14

mrd. (zonder die aflossingen mee te rekenen) niet de moeite

waard. Bezien vanuit dit oogpunt kan men de ‘opstellers

van de begroting weinig verwijten. (Ik zie daarbij gemaks-

halve af van de kwestie van de voorinschrijfrekening,

die de financiering nog gemakkelijker maakt).

Pen wil, in plaats van neutralisatie, kennelijk liever de

progressiefactor gebruiken om infiatoire gevaren te be-

strijden. Omdat dit onder economisten een opvatting is,

die wel meer gehoord wordt, wil ik wel eens als mijn mening

geven, dat dit erop neer komt, dât men de conjunctuur-

politiek belangrijker acht dan een rechtvaardige inkomens-

verdeling. Als men op een bepaald moment de inkomens-

verdeling redelijk acht, althans geen aanleiding ziet voor

de overheid om er iets aan te doen, dan betekent de werking
van de progressie, dat na enige jaren die inkomensverdeling

anders wordt, dus onredelijker. Ik zie niet in, waarom de

redressering van die onredelijkheid altijd achter moet staan

bij de eisen van de conjunctuurpolitiek, m.a.w. waarom de

conjunctuurpolitiek altijd op die onredelijke progressie-

factor moet drijven. Doch dit is uiteraard een politiek

oordeel; men kan zoals Pen de prioriteit ook anders stellen.
Als men dan maar erkent, dat ook dat een politieke visie is.

Pen heeft terecht de aandacht gevraagd voor de prin-

cipiële vraag: budget– of marktmechanisme en’ ik zou het

toejuichen als het stellen van deze vraag zou leiden tot

een discussie erover en tot het geven van haar visie, erop

door de regering. Ik wil voorop stellen, dat ik elke uitgave

daarbij afzonderlijk zou willen bezien. In verband met de

noodzaak van gelijke kansen bij de toegang tot het weten-
schappelijk onderwijs ben ik met een verdubbeling van de

collegegelden niet gelukkig. Maar ik ben welvan mening,
dat we in sterkere mate op het marktmechanisme moeten

steunen en dat de laatste tijd het budgetmechanisme te

sterk op de voorgrond is gekomen. Mijn bezwaar daar-

tegen is, dat wij te weinig criteria hebben om uit te maken

welke openbare voorzieningen (en tot welke bedragen) wij

moeten invoeren of handhaven. Ik wil de beleidsvrijheid,

waar Pen zoveel voor voelt, niet te zwaar aanzetten, omdat

ik altijd een beetje bang ben voor een teveel aan collec-

tivisme. Maar op de laatste vergadering van de Vereniging

voor de Staathuishoudkunde is wel gebleken, dat daar

verschillend over wordt gedacht.

Al ben ik dus, op grond van
5,
niet afkerig van retri-

buties in verband met de Wegenbouw, ik zie niet in waarom

daarvoor een Wegenfonds nodig is. Ik zou het met Pen

onjuist vinden, indien een dergelijk fonds buiten de be-

groting om zou kunnen opereren. Iets is èf particulier ôf

publiek. Als het publiek is, dan moet het ook vallen onder

de daarvoor geldende procedure. Maar dat neemt niet weg,
dat men degenen, die vooral van de wegenbouw profiteren,

ook in sterkere mate dan anderen daarvoor kan laten

betalen.

Tilburg.

H. W. J. BOSMAN.

NASCHRIFT,

Het meest interessante meningsverschil tussen collega

Bosman en mij gaat over de zelfdekkende uitgaven.

We zijn het weliswaar ook niet eens over de inkomens-

verdeling, maar dat zijn van die politieke waarde-oordelen

waar men lang over kan praten; ik vind de huidige situatie

niet redelijk en acht de progrèssie voor de hogere inkomens

niet onrechtvaardig (al zijn er wel praktische bezwaren –

tegen). Bosman en ik zijn het er echter over eens, dat de

neutralisatie van de progressie conjunctureel verkeerd valt,

en dat was een van de dingen die ik in mijn artikelbe-

weerde.

Ook over het begrotingstekort -bestaat nauwelijks ver-

schil van mening. Het spreekt vanzelf, dat daarbij de

910

E.-S.B. 7-1Ql964

(1. M.)

schuldaflossing in aanmerking moet worden genomen,

en ik had dat bepaald wel wat duidelijker mogen vermelden.

Maar ook bij Bosman blijft er een begrotingstekort over,

al
is
het dan ,,maar” f.
450
mln. Het tekort past, in weer-

wil van zijn beperktheid, niet in de conjuncturele situatie.

Als
Bosman de opstellers van de Miljoenennota
op
dit

punt ,,weinig” wil
verwijten
sluit ik mij daar bij aan; ook

ik schreef, dat het teveel gevraagd zou zijn om ineteen het

hele tekort weg te werken. Mijn verwijt terzake aan de

begroting
1965
was maar licht, zij het dat het gevoegd

werd bij andere lichte verwijten, ni. het inflatoir meedrijven

van de overheidsuitgaven. Mijn eigenlijke punt van kritiek

betrof het merkwaardige feit, dat in de Miljoenennota in

het geheel geen aandacht werd besteed aan de conjuncturele

zijde van het tekort.

De kwestie van de zelfdekkende uitgaven
is
lastiger.

Leggen zij beslag op ruimte? Nee, zegt de Miljoenennota

en Bosman beaamt het, want als mensen hun geld gaan

uitgeven aan paspoorten kopen zij pro tanto minder van

andere goederen en diensten, en tegenover de extra

ambtenaren die de paspoorten uitreiken staat een verkleind

beslag op produktiefactoren in de particuliere sector.

Mijn gedachtengang is daarentegen meer deze, dat extra

overheidsuitgaven, ook al worden zij terstond gedekt door

nieuwe belastingen of retributies, de omvang van de parti-
culiere sector niet verkleinen; de extra ambtenaren .worden

niet gecompénseerd door minder produktie elders. Dit is

het zgn. theorema van Haavelmo. Het gaat alleen op,

indien de nieuw aangestelde ambtenaren tevoren geen

werk hadden; werden zij door de overheid weggezogen

uit de particuliere sector, dan klopt het theorema van

Haavelmo niet. Dit laatste
is
het door Bosman beschouwde

geval. Welk van beide gevallen het best met de realiteit

strookt is moeilijk te zeggen. Wellicht ligt de waarheid

in het midden; mar ook dan
is
de netto-methode voor

kritiek vatbaar, die immers stelt dat een vergroting der

zelfdekkende overheidsuitgaven in het geheel geen beslag

legt op ruimte. Intussen geef ik Bosman gaarne toe, dat

het allemaal ingewikkelder
is
dan ik het heb voorgesteld.

Groningen.

J. PEN.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

In het universitaire jaar 1964-1965 zullen nieuwe postdoctorale
leergangen over onderwerpen betreffende de Europese Gemeen-
schappen worden gehouden te Leiden, Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. De
bijzonderheden
omtrent de leergangen te Leiden,
Utrecht en Rotterdam volgen hieronder. Over de leergang te
Amsterdam (onderwerp: Europees kapitaalverkeer en Europese
kapitaalmarkt), die op een later tijdstip zal aanvangen, worden
nog nadere gegevens bekendgemaakt.

Leiden. Onderwerp: De rechtsorde der Europese Gemeenschappen
tussen het internationale en het nationale recht.
31-10-1964: De verhouding tussen het volkenrecht, het Gemeen-
schapsrecht en het recht der lid-staten. Docent: Prof. Jhr. Mr.
H. F. van Panhuys.

14-11-1964: De uitvoering van het Verdrag en de verordeningen.
Gemeenschapsbestuur en nationaal bestuur. Docent: Prof.
Mr. P. J. G. Kapteyn.

28-11-1964: Het toezicht door het Hof op de naleving dr ver

dragsverplichtingen door lid-staten en particulieren. Docent:
Prof. Mr. A. M. Donner.

.12-12-1964: De vervoerswetgeving, haar verhouding tot inter-
nationale verdragen en haar werking in de lid-staten. Docent:
Prof. Mr. W. Riphagen.

30-1-1965: De ontsnappingsclausules en het recht van de lid-
staten. Bescherming van publieke en private belangen. Docent:
Mr. G. van Setten.

13-2-1965: De bronnen van het Gemeenschapsrecht. Docent:
Prof. Mr. A. J. P. Tammes.

27-2-1965: De kartelwetgeving van de E.E.G., haar werking in
de lid-staten en daarbuiten. Docent: Mr. B. Baardman.
13-31965: Het toezicht door de Commissie op de naleving der
verdragsverpl ichtingen door lid-staten en particulieren. Do-
cent: Mr. H. G. Schermers.

27-3-1965: De uitlegging van het Verdrag en de daarop steunen-de, verbindende rechtsregels. Docent: Prof. Dr. T. Samkalden.

Colleges van 10.00 – 12.00 uur in het ,,Gravensteen”, Pieters-
kerkhof 6, Leiden. Gemeenschappelijke koffietafel. Discussie.
Einde 15.00 uur.

Aanvrage inschrijvingsformulieren bij: Europa-Instituut, Pieterskerkhof 6, Leiden. De kosten der leergang bedragen
f. 25. Sluiting der inschrijving 16 oktober 1964.

Utrecht. Onderwerp: Juridische aspecten van de vrijheid van ves-tiging en dienstenverkeer in de E.E.G.

7-11-1964: De vrijheid van vestiging en dienstenverkeer in het
EEG-Verdrag. Plaats en inhoud. Docent: Prof. Dr. T. Sam-
kalden.

21-11-1964: De vrijheid van vestiging en dienstenverkeer in het
E.E.G.-Verdrag. Wijze van verwezenlijking. Docent: Mr. H.
H. Maas.

12-12-1964: Vennootschappen en de EEG-bepalingen be-
treffende de vrijheid van vestiging en dienstenverkeer. Onder-
linge erkenning, verplaatsing van zetel en fusie van vennoot-
schappen. Docent: Prof. Mr. J. G. Sauveplanne.

19-12-1964: Harmonisatie van het vennootschapsrecht. Docent:
Prof. Mr. P. Sanders.

23-1-1965: Samenwerking met betrekking tot het executierecht
in de E.E.G. Docent: Jhr. Mr. Th. K. M. J. van Sasse van
Ysselt.
Samenwerking met betrekking tot het faillissementsrecht in
de E.E.G. Docent:.Mr. W. G. Belinfante.

6-2-1965:
Vrijheid
van vestiging en dienstenverkeer. Industrie,
handel en ambacht. Docent: Mr. H. H. Maas.

20-2-1965: Vrijheid van vestiging en dienstenverkeer. Verzeke-
ringswezen. Docent: Mr. B. F. Everts.
t
6-3-1965: Vrijheid van vestiging en dienstenverkeer. Vrije be-
roepen. Docent nader aan te wijzen.

Colleges van 10.00 – 12.00 uur in het Universiteitsgebouw,
Domplein, Utrecht. Na een korte pauze discussie. Einde 13.30
uur.
‘Inschrijvingsformulieren met nadere gegevens kunnen schrif-
telijk worden aangevraagd .bij het Volkenrechtelijk Instituut,
Janskerkhof 16, Utrecht. Sluiting der inschrijving 16 oktober.
De kosten der leergang bedragen f. 25.
Rotterdam. Onderwerp: Problemen met betrekking tot de plan-
ning op middellange termijn in Europa.

24-10-1964: De actualiteit en de problematiek van de planning
op middellange termijn in West-Europa voor overheid en
bedrijfsleven. Docent: Prof. Drs. C. J. van Eijk, hoogleraar
Staathuishoudkunde te Rotterdam.

7-11-1964: Problemen van planning op middellange termijn, gezien vanuit het bedrijfsleven. Docent: 1. (waarschijnlijk)
Drs. P. L. Justman Jacob, directeur Koninklijke Nederlandse
Hoogovens en Staalfabrieken te Ijmuiden; 2. Dr. M. Weis-
glas, hoofd Economische Afdeling Unilever N.V. te Rotter-
dam.

E.-S.B.
7-10-1964

.

911

21-11-1964: Planning op middellange termijn, gezien vanuit het
standpunt van de Nederlandse overheid. Docent: Drs. C. A.
van den Beld, afdelingschef Centraal Planbureau te ‘s-Graven-
hage.

5-12-1964: De visie en de voorstellen van de Europese Com-
missie ten aanzien van de mogelijkheden en het belang van
coördinatie in Europees verband van het planningbeleid in de lid-staten. Docent: een nader aan te wijzen functionaris
van de Europese Commissie.

19-12-1964: Paneldiscussie tussen enkele van de sprekers en
enkele deelnemers aan de cursus over de consequenties van
de behandelde problemen voor het Nederlandse bedrijfsleven
en het beleid van de Nederlandse regering.

Colleges aanvang 10.00 uur in het gebouw van de Nederlandse
Economische Hogeschool, Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam. Na afloop discussie. Einde ca. 12.45 uur.

Aanvrage inschrjvingsformulieren bij: Prof. Drs. C. J. van
– Eijk, Ned. Economische Hogeschool. De kosten der leergang
bedragen f. 25. Sluiting der inschrijving 21 oktober 1964.

EHANDGEBIED ARUBA

Het Bestuurscollege von het eilandgebied

Aruba (Nederlandse – Antillen) roept

sollicitanten op voor de functie von

econoom

bij de dienst voor economische

ontwikkeling.

Vereist wordt een grondige opleiding, alsmede ervaring op
het gebied van economische plonning. Een universitaire
opleiding verdient de voorkeur.
De bezoldiging bedraagt, inclusief duurtetoeslog:

ongehuwd: von NAf. 9684,— tot NAt. 11796,-

gehuwd: (met meer don 2 kinderen) van NAf. 13452,-
tot NAf. 161 52,–.

De bezoldiging von de gehuwden zonder kinderen en ret
1 of 2 kinderen ligt tussen de genoemde bedrogen in. 2-jaar-
lijkse periodieke verhogingen. Aanstelling boven minimum
niet uitgesloten.

Kindertoeloge: NAf. 300,— per jaar per kind. Uitrustings-
kosten: ongehuwd NAf. 1500,—, gehuwd NAf. 3000,—.

Benoeming geschiedt op arbeidscontract, voorshands voor
een periode von 5 jaren. Spoedige indiensttreding gewenst.
Overtocht voor overheidsrekening. No beëindiging von een
dienstverband van ten minste 5 jaren 1 maand verlof voor,
ieder vol jaar onafgebroken dienst, alsmede een terugzend-
premie tot maximaal NAf. 1250,— voor ongehuwden, of
NAf. 5000,— voor gehuwden.

Sollicitaties, waarin te vermelden geboortedatum en -plaats,
burgerlijke staat en gezinsgroatte, staat von dienst en
referenties, binnen 10 dagen aan het Bestuurscollege von
het eilandgebied Aruba, en een afschrift aan de heer
J. Eikelenboom, hoofd van de gemeentelijke accountants-
dienst te Groningen (oud-hoofd van de dienst voor eco-
nomische ontwikkeling).

De sollicitanten zullen bereid moeten zijn zich aan een
psychologische test te onderwerpen.

Een recente pasfoto dient te worden bijgevoegd.

Geidmarkt.

Het leeuwedeel van de ultimo-uitzetting van bankpapier

moest eind september door de banken worden gefinancierd,

als gevolg waarvan het saldo van deze instellingen bij De

Nederlandsche Bank sterk terugliep. De betaling van ven-

nootschapsbelasting heeft in de 28 september eindigende

periode reeds een rol gespeeld, doch in de afgelopen week

is
deze factor overheersend geworden. Op 1 oktober stond

hier een belangrijke tegenstroom uit aflopend schatkist-

papier tegenover, doch het
is
wel zeker, dat de markt meer

geld heeft verloren dan gewonnen. Vandaar dat zich een

verkrapping heeft voorgedaan, die aanleiding was de dag-

geidrente vrijdag ji. van
24
pCt. op
3
pCt. te brengen.

Voorlopig blijft de belastingbetaling haar stempel
op
de

ontwikkeling drukken.

Nog even
op
het eerste halfjaar
1964
teruggrijpend, zien

wij uit de cijfers van de oorzaken in de veranderingen van

de binnenlandse liquiditeiten, dat de liquiditeitscreatie van

de overheid en van de banken t.b.v. de private sector de

drainerende invloed van het tekort op de betalingsbalans

heeft overspoeld. In het bijzonder de schepping van liqui-

diteiten door financiële transacties van de Staat
is
zeer

groot geweest, niet alleen absoluut doch ook in verhouding

tot het bedrag van het eerste halfjaar
1963
(f.
741
mln.

tegenover f. 78 mln.).

Kapitaalmarkt.

De besparingen bij de traditionele spaarinstellingen blijven

in
1964
achter bij de ontwikkeling in
1963.
In het tijdvak

.,

5555

IGEMEENTE
APELDOORN
xx

Bij de Centrale Administratie kan worden
geplaatst een

»
FUNCTIONARIS

die, onder supervisie van de directeur, zal
worden belast met de dagelijkse leiding van
de dienst.

Vereist: ruime deskundigheid ten aanzien
van bedrijfseconomische en administratief
organisatorische vraagstukken, die in het
bijzonder blijkt uit een adequate ont-
wikkeling.

Aanstelling zal, afhankelijk van opleiding
en ervaring, plaatsvinden in de rang van:

REFERENDARIS

f. 13.320,— – f. 17.688,— of

REFERENDARIS
A. f. 14.928,— – f. 19.188,-

Exclusief huurcompensatie en vakantie-
toeslag.

Sollicitaties onder no. 462, binnen 10 dagen na het verschijnen
van dit blad, te richten aan de Direkteur van de Centrale
Personeelsdienst, Raadhuisplein 8 te Apeldoorn.

912

E.-S.B. 7-10-1964

van januari/augustus bedroeg het spaarverschil in 1964

f. 806 mln, en in 1963 f. 1.054 mln. De hoge kapitaal-

marktrente kan hier een rol spelen, hetgeen ook bij de

besparingen, die de handelsbanken toevloeien, merkbaar

wordt. Vele spaarders blijken bij hogere rente een voor-

keur voor andere beleggingsvormen te tonen.

De spaarbanken hebben verder van zich doen spreken

door hun plannen een mogelijkheid te openen op een

spaarbankboekje tot een beperkt bedrag ook in het buiten-

land geld op te nemen. Deze boekjes zouden daardoor tot
op zekere hoogte een functie
krijgen
die reeds lang door

reiskredietbrieven wordt vervuld. Dit zou tevens betekenen,

dat de spaarbanken’weer een stukje verder zijn opgeschoven

in de richting van instituten voor het betalingsverkeer.

Volgens de visie van de Minister van Financiën is de

toestand op de kapitaalmarkt fundamenteel nog niet ver-
anderd. Bijzondere omstandigheden, zoals de toeneming

van de rentegevoeligheid van belegg3rs bij hogere rente,

het tijdelijk terugtreden van de lagere oveheid als vragers

in verband met het leningplafond en aanbod van buiten-

lands kapitaal, hebben een zwakke rentedaling teweeg ge-
bracht, die overigens in de afgelopen week in haar tegsn-

deel verkeerde.

Ofschoon enige tijd geleden

geruchten over een staats-

lening de ronde deden komt

de aankondiging op dinsdag

ji. van een 5
1
1
4
pCt. lening van

f. 200 mln, tegen 98,5 pCt.

als’ een verrassing. Uit de

ontwikkeling van ‘s Rijks kas

in 1964 blijkt de noodzaak

van een lening van deze

grootte niet en ook zal het

wel niet de bedoeling zijn

zich reeds voor 1965 veilig

te stellen.

Hoewel de Minister on-

langs tijdens het mondeling

overleg met de vaste com-

missie van Financiën ver-

klaarde, dat van een verdère

afroming van liquiditeiten

nauwelijks sprake kan zijn,

kan worden geconcludeerd

dat deze lening ten dele een

liquiditeitenbindend effect

heeft. In de officiële tekst

van de publikatie van het

Ministerie wordt terzake

geen toelichting gegeven.

Wellicht speelt de wenselijk-

heid van afroming van de

uit het buitenland binnen-

vloeiende gelden mede ‘een

rol.

Indexeijfers aandelen
30 dec.
H.
&
L.
25 sept.
2 okt
(1953
=
100)
1963
1964
1964


1964
Algemeen

………………
392
419-394
411 411
Intern, concerns

………….
548
598

553 587 588
Industrie

………………..
341
357-327
-350
348
Scheepvaart

…………….
153
161

133
140
140
Banken ers verzekering
……..
232 249

223 233
230
Handel enz.

…………….
165′
175— 156
166
165

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant

Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum

………….
f. 147,50a)

f.
159,80
f.
164,40
Philips G.B.

……………..
f.
148,30
f.
161,10
f. 160,50
Unilever

……………….
f.
138,90
f. 148,30 f. 148,10
ExpI. Mij. Scheveningen
398
2614
;

252
A.K.0.

……………….
.’
526
4764
475
Hoogovens, n.r.c.

………..
5645
614
605
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .

…..
775
9095 920
Nationale-Nederlanden, c

….
870
795
7754;
Zwanenberg-Organon

………
900
983
997
Robeco

…………………
.f.
227
,


f.
235
f. 236

New York.

Dow
Jones Industrials
……..
760
875 873

Rentestand.
Langl. staatsobl. b)

………
4,71
5,03
5,11
Aand.: internationalen b)
……
3,15 c)
..
3,34
lokalen b)

………..
3,66 c)
.
3,61
Disconto driemaands schatkist-
papier

.
……………….
2
ca. 33f
ca. 33/4

Gecorrigeerd in verband met
bonus.
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
19 december 1963.
C.
D.
JONGMAN.

ADVIESBUREAU VOOR BEDRIJFSORGAN ISATIE AVB

te Utrecht

zoekt ter uitbreiding van zijn afdeling Commerciële Organisatie

en Marktonderzoek een

e0ixiue

in de leeftijd van ca 30 jaar. Ervaring ten aanzien van de problematiek

betreffende de daadwerkelijke verkoop en de commerciële organi-

satie strekken tot aanbeveling.

Deze functionaris zal na een ruime inwerkperiode worden belast

met het verrichten van onderzoekingen op commercieel-organi-

satorisch terrein bij middelgrote ondernemingen. Deze onder-

zoekingen die in teamverband, doch met een ruinè mate van

zelfstandigheid verricht worden, hebben betrekking op de volgen-

de facetten:

• het analyseren en adviseren inzake commerciële beleidsaspecten;

• het vaststellen, analyseren en interpreteren van marktont-

wikkelingen;

• het verrichten van marktonderzoeken;

• het adviseren inzake de interne en externe verkooporganisatie.

Voor de vervulling van deze functie gaan de gedachten uit naar

iemand met tenminste middelbare schoolopleiding aangevuld met

commerciële, bedrijfseconomische, en/of statistische opleiding

en ervaring.

Adverteer in

Economisch – Statistische

Berichten

Eigenhandig geschreven brieven

Psychologisch Adviesbureau

met uitvoerige gegevens worden

L. Deen en Dr.J. G. H. Boksiag

onder nummer 145 ingewacht bij

Nwe Binnenweg 474, R’dam.

E.-S.B. 7-10.1964

/

913

Bij het Ministerie van Economische Zaken is een mogelijkheid
tot plaatsing van

DOCTORANDI IN DE ECONOMIE

en

MEESTERS IN DE RECHTEN

Leeftijd: ten hoogste
40
jaar. Salariëring: afhankelijk van
leeftijd en ervaring max.
f.
1.605,— per maand. Salaris-
verhoging per 1januari1965 is invoorbereiding.

Solliciteren kunnen ook degenèn, die binnenkort afstuderen
of uit militaire dienst komen.

Brieven te richten aan het Hoofd van de Centrale Personeels-
afdeling, le v. d. Boschstraat 15, ‘s-Gravenhage. Telefonisch
(070) 8140 11,
toestel
2724,
kan een, afspraak worden
gemaakt voor een oriënterend gesprek.

• -Behoeft

Uw staf

uitbreiding?

Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw

oproep in te schakelen.

E.-S.B: bie

dt U een grote trefzeker-

heid, 66k bij aspirant-leidinggevende

functionarissen in de commerciële,

administratieve of aanverwante sec-

tbren.

Advertentie-afd.

Postbus 42

Schiedam

Adverteer meer in ,,E.-S.B.”

zoekt een

specialist

voor

Op een verzekerd bestand per ultimo 1963

van ruim vijf miljard bedroeg’het aandeel

in collectief 35%.

Aantrekkelijke tarieven en winstdeling

voor collectieve relaties vormen de grond-

– slagen van.het succes. –

De aan te stellen medewerker zal in

Zwitserland terdege worden ingewerkt,

doch daarnaast zal hij moeten beschikken

over praktijkervaring en een grondige

kennis van de vele facetten van het col-

lectieve bedrijf.

Het ligt in de bedoeling hem de Organi-

satie van de collectieve sector toe te ver-

trouwen, waarbij het zwaartepunt zal

liggen op het optreden naar buiten.

Honoreringen verdere voorwaarden zijn
volledig in overeenstemming met de be-

‘1

.

langrijkheid van de functie.

(Indien aan
een
vertiouwelyk gesprek vooraf de voorkeur wordt

gegeven, kan een afspraak worden gemaakt met de directie voor
Nederland, Heren gracht 520, Amsterdam, tel. 24 76 44 aan welk

adres eveneens sollicitaties kunnen worden gericht.)

V

ZWI

Vd

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de.nogsteeds snel groeiende
lezerskrïng van onze uitgave

deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:

le Interessante (hoofd)artikelen, – die
steeds actuele onderwerpen des.
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover.
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds. analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.

4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.

5e,Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets ce mei.
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam

914

-E.-S.B. 7-10-1964

Waat de groei snel is,

zijn
uw kansen. groot’.

Het gebruik van compters neemt snel toe. Dit

wordt zowel veroorzaakt door de steeds grotere

behoefte van bedrijfsleven, overheid en weten-

schap aan betere en snellere informatieverwer-

king, als door de technologische ontwikkeling,
waardoor ook het middelgrote en kleine bedrijf

computers kunnen gaan toepassen.

Een voorbeeld hiervan vormt de in april van dit

jaar door IBM geannonceerde derde computer-

generatie, het IBM Systeem/360. Met dit nieuwe

systeèm wordt het toepassingsgebied van com-

puters aanzienlijk verbreed en verdiept. Met dit

zelfde systeem kunnen thans zowel administra-

tieve als technische en wetenschappelijke pro-

blemen worden opgelost.

Het ingebruikstellen van een computer vraagt
veel overleg en grondige studie, waarbij in de

regel zowel medewerkers van de cliënt als spe-

cialisten van IBM in teamverband samenwerken.

Wij kunnen specialisten op vele verschillende

vakgebieden een wérkkring.in onze commerciële

staf aanbieden.

Wij starten wederorntrainingsprogramma’s voor -‘

o.a.
JONGE ECONOMEN.

Bij IBM bestaat de mogelijkheid zich een boeien-

de carrière op te bouwen op een vakgebied waar

de ontwikkeling eigenlijk pas begonnen is.

De werkzaamheden, die waar nodig in teamver-

band worden verricht, bestaan uit:

• het leggen van commerciële contacten om

nieuwe cliënten te verwerven

• het bestuderen van administratieve, organi-


satorische, technische en wetenschappelijke

toepassingsmogelijkheden

• het definiëren van het terrein dat voor auto-

matisering in aanmerking kan komen

• het ontwerpen van een plan tot automatisering

• het verlenen van hulp en advies bij de uit-

voering van het plan.

Om te kunnen slagen is het nodig dat u

• bver de gaven beschikt uw ideeën en kennis

aan anderen over te dragen

• in staat bent op elk niveau als gesprekspart-

ner op te treden

• het vermogen hebt door analytisch denken

Uit: “Ontwikkeling Computermarkt”.Rapport samengesteld
door de Stichting Studiecentrum voor Administratieve Auto-
matisering in opdracht van de Commissie der EEG.

een gecompliceerd probleem te doorgronden

• bereid bent door voortdurende studie u ver-

der te ontwikkelen

• niet ouder bent dan 33 jaar.

De nieuwe medewerkers zullen door een uit

voerige opleiding, theorie afgewisseld met prak-

tijkperioden, op hun taak worden voorbereid

De opleidingsprogramma’s beginnen .resp.. op

1 februari en 1 april 1965. Tijdens de opleiding

wordt een volwaardig salaris genoten.

Daarna bestaat de mogelijkheid om binnen korte

tijd een uitstekend inkomen te verwerven.

Sollicitaties gelieve u te richten aan IBM

NEDERLAND, PostbUs 9999, Amsterdam, t.a.v;

Hoöfd Personeelszaken. Indien u eerst een

oriënterend gesprek met een van, onze staf mede-

werkers wilt voeren, kunt u telefonisch een af-

spraak maken via de heer L. E. de Roy van

Zuyde’wij n, telefoon 020-944477, toestel 241.

IBMNE
DERLAND

/
E.-S.B.
7-10-1964

915

S.

S

4

.5

RIJKSPOSTSPAARBANK

Bij de Centrale Administatie van de Rijkspostspaarbank, gevestigd te Amster-

dam, bestaat gelegenheid tot plaatsing van een

b6dryfsec’onomisch

geschoolde kracht

die na een korte inwerkperiode in staat moet zijn als staffunctionaris de Directie

ter zijde te staan.

Gedacht wordt aan een ACADEMISCH GEVORMD BEDRIJFSECONOOM of

ee’n ACCOUNTANT (lid N.I.V.A.) met ervaring in de administratieve organi-

satie en de bedrijfsorganisatie, en een grote belangstelling voor de admini-

stratieve automatisering.-

Leeftijd tot 40 jaar.

/

Positieregeling naar gelang van -ervaring en op basis van een speciale, voor

academici gunstige salarisschaal.

Geïnteresseerden worden uitgenodigd hun schriftelijke sollicitaties met vermelding

van opleiding, levensloop e.d.
– vergezeld
van
een recente
pasfoto
– te
richten aan de

directie van- de Rijkspostspaarbank, Van Baerlestraat 27
te
Amsterdam-Z.

S
,chakel bij vacatures voor leidende functies steeds E.-S.B. in: in vrijwel.

elk groot bedrijf wordt dit blad veelvuldig gelezen.

Advertentie-opdrachten te richten aan

ADVERTENTIE-AFDEL!NG E.-S.B., POSTBUS 42, SCHEDAM, TELEFOON (0 10) 260260

S

S

r0
HE S0CPETET
RZEKERINGN N.V.

A° 1807

HOOFDKANTOOR
Horengracht 475, Tel. (020) 221322, AMSTERDAM
C,

HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life BuildIng
1130 Bay Street, Tel. WA 5.4511,TORONTO.

Ondergetkende deelt mede, dat met ingang van maan-
dag 12
october
1964
te haren kantore te Amsterdam,
Rotterdam en ‘s-Gravenhage de verwisseling wordt
opengesteld van:

bewijzen van gewoon aandeel op naam Nederland-
sche Handel-Maatschappij, N.V. voor nominaal
f250,- en f1000,-, voorzien van dividendbewijs
no. 69 e.v. en talon,

certificaten aan toonder groot nominaal f100,- van
gewone aandelen Nederlandsche Handel-Maat-
schappij, N.V., met talon, en certificaten aan toon-
der groot nominaal f250,- en f1000,- van gewone
aandelen Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,
voorzien van divideridbewijs no. 93 e.v. en talon,

recepissen aan toondér groot nominaal f100,- en
f1000,- van gewone aandelen Nederlandsche
Handel-Maatschappij, N.V.,

scrips aan toonder, vertegenwoordigende nominaal
f2,50, f6,25 of f25,- in het gewone aandelen-
kapitaal Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,
In
bewijzen van gewoon aandeel groot nominaal f100,-
en gecombineerde bewijzen van tien gewone aan-
delen, elk groot nominaal f100,-, Algemene Bank
Nederland N.V. (gerechtigd tot het dividend over
het boekjaar, 1964).

Voor zoveel nodig zullen scrips aan toonder, elk ver-
tegenwoordigende f50,- in het gewone aandelenkapitaal
Algemene Bank Nederland N.V., ter beschikking worden
gesteld.

Voor de gewone aandelen Algemene Bank Nederland
N.V. zullen naar keuze van de rechthebbenden worden
uitgereikt bewijzen van gewoon aandeel aan toonder,
voorzien van een dividendblad zonder dividendbewijzen
(CF-stukken), dan wel bewijzen van gewoon aandeel,
op naam of aan toonder, voorzien van een volledig
dividendblad met dividendbewijs no. 1 e.v. en talon
(K-stukken).

Bij de ingeleverde waarden dient een desbetreffend
verwisselingsformulier te worden gevoegd.

Bij inlevering van gewone aandelen Nederlandsche
Handel-Maatschappij, N.V. dient te worden overgelegd
een door de geregistreerde aandeelhouder ondertekend
formulier (blauw), houdende verzoek tot afgifte van
aandeelbewijzen en/of scrips Algemene Bank Nederland
N.V.

Indien bewijzen van gewoon aandeel Algèmen& Bank
Nederland N.V. op naam worden verlangd, dient een
door de ‘rechthebbende ingevuld en ondertekend te-
naamstellingsformulier (groen) te worden bijgevoegd.

Aan de leden van de bij de Nederlandse Organisatie van
het Effectenbedrijf aangesloten verenigingen zal een
provisie worden vergoed van:

f0,52 per te ontvangen gecombineerd bewijs van
tien gewone aandelen, elk groot nominaal f100,-;

f0,26 per te ontvangen bewijs van gewoon aandeel,
groot nominaal f100,-.

Exemplaren van de hierbo’ien vermelde formulieren
zijn verkrijgbaar bij hogergenoemde kantoren van
ondergetekende.

ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.

Amsterdam, 5 october 1964.

All VER TEER hEER

IN

De directies van de Nederlandsche Handel-Maat-
schappij, N.V. en van De Twentsche Bank N.V.
brengen het volgende ter kennis.

Met ingang van 3 october 1964 is de naam van de
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V. gewij-
zigd in Algemene Bank Nederland N.V.

Op dezelfde datum zijn de bedrijven van de beide
vennootschappen samengevoegd; het verenigde bedrijf
zal met ingang van 5 october 1964 worden gevoerd
onder de naam

. Algemene

Bank Nederland N.V.

Ten gevolge van die samenvoeging neemt de Alge-
mene Bank Nederland N.V. t.a.v. alle zakelijke
relaties met de cliënten geheel de plaats in van De
Twentsche Bank N.V., voor zover niet uitdrukkljk
uitgezonderd.

De Algemene Bank Nederland N.V.houdt mede
kantoor in alle kantoren van De Twentsche Bank N.V.

In gevallen, dat De Twentsche Bank N.V. als betaal-
kantoor was aangewezen, zal de Algemene Bank
Nederland N.V. in het vervolg als betaalkantoor
optreden.

De beide vennootschappen garanderen wederzijds
elkanders verplichtingen.

Al hetgeen hiervoor wordt vermeld met betrekling
tot De Twentsche Bank N.V., geldt evenzeer voor
haar dochtérondernemingen Van Mierlo en Zoon
N.V., N.V. Het Onderling Crediet, R. Koole &
Zoon’s Bank N.V. en de Hoornsche Bank N.V.

meer dan

anderhalve eeuw

levensverzekering

84.

E.-S.B. 7-10-1964

917


IllIllIIlIllIllIllIllIlllllllllIIIlIIlllIIlIllIllIIlllIIIllIllIlllllIl

!11I11lI.III1h7i
..
Abonneert UJ op

DE ECONOMIST

In verband met de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten dient aan
Mandblad

onder

redactie

de staf van de
Drinkwaterleiding
op korte termijn een
van

Prof.
P. 1-fennipman,

bedrijf seconoom
Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,
te worden toegevoegd.
Prof. P. B. Kreukniet,

Aan een academisch gevormd econoom, afgestudeerd in de bedrijfs-
Prof. H. W. Lambers,
economische richting, die op een praktische ervaring kan bogen
Prof. J. Tinbergen,
inzake de administratieve Organisatie en de bedrijfsorganisatie van
een onderneming

bij voorkeur in de industriele sektor

en bekend
Prof. G. M. Verrijn Stua

is
met de moderne technische hulpmiddeleii ten behoeve van de
Prof. J. Zijlstra.

administratIe wordt een interessante werkkring geboden.
*
De te benoemen functionaris, die over de eigenschappen dient te

beschikken om in team-verband met de aan het bedrijf verbonden
ingenieurs en chemici te kunnen samenwerken, zal rechtstreeks
Abonnementsprijs f. 30; vooi
verantwoordelijk zijn jegens de directie,
studenten f. 15.

Kandidaten dienen bereid te zijne eventueel aan een vergelijkend
psychologisch onderzoek mede te werken.

*

Rang en salaris volgens gemeentelijke regeling.

De rechtspositie-, vakantie- en pensioenregeling zijn gunstig te
Abonnementen worden aan-

noemen.
genomen door de boekhandel

en door uitgevers

Sollicitaties met opgave van ieferenties, te richten aan burgemeester

en wethouders van Rotterdam en te adresseren aan de chef van het
bureau

Personeeljoorziening,

kamer

331,

stadhuis,

Rotterdam.,


DE ERVEN F. BOHN
Inzending binnen 14 dagen onder no.
569.
TE HAARLEM

Raadgevend

B u re a u

r. B. W. Berenschot n.v.

Amsterdam – Hengelo – Tilburg – Brussel – New York

Voor de niede-leiding van een door hergroepering
nieuw te formeren afdeling Bedrijfseconomie en Ad-
ministratieve Organisatie
wordt contact gezocht met
een op dit gebied deskundige functionaris.

Aan deze in het RBB belangrijke functie van

verantwöordelijk medewerker

(afdelingsleider)

worden de volgende eisen gesteld:

• een wetenschappelijke vorniing (doctoraal eco-
nomie, accountancy of een vergelijkbare studie) • duidelijke belangstelling voor het advieswerk
• het vermogen om leiding te geven
• brede ervaring in industriële functie op hoog niveau
• leeftijd tussen 35 en
45
jaar.

Geïnteresseerden worden uitgenodigd hun sollicitatie-
brieven (in eigen ‘handschrift) niet gegevens, vol-
doende voor een eerste beoordeling, of verzoeken om
nadere inlichtingen, te zenden aan het Bestuur van
het Raadgevend Bureau ir. B. W. Berenschot N.V.,
Postbus
45,
Hengelo (0).

Ter informatie

De werkzaamheden van deze afdeling zijn gedeeltelijk
gericht op de ondersteuning van andere afdelingen,

gedeeltelijk op het geven van integrale adviezen aan
bedrijven en instellingen zoals banken, verzekerings-
maatschappijen, adniinistratiekantoren, overheids-
adniinistraties enz.

Deze adviezen hebben o.a. betrekking op:

• besluitvorming en informatieverstrekking
(budgettering, directie-informatie, kostprijssyste-
men, investeringsanalyses)

• kantoororganisatie

• mechanische en electronische informatieverwerking

en worden gegeven aan een groot aantal bedrijven en instellingen in verschillende bedrijfstakken.

Binnen het RBB is de afdelingsleiding yerantwoor

delijk voor de resultaten van de afdeling, de weten-
schappelijke ontwikkeling op het betreffende werk-
terrein en de opleiding van de onder de leiding ge-
plaatste medewerkers.

918

.

.

,

Ë.-S.13. 7-10-1964

Auteur