Ga direct naar de content

Jrg. 48, editie 2412

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 30 1963

Adviezen

en bemiddeling

inzake

levensverzekeringen

en pensioencontracten

R. MEES & ZOONEN

BANKIERS EN ASSURANTIËMAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM
/ ‘s-GRAVENHAGE /
DELFT

SCH LEDAM
/
VLAARDINGEN
/
ALBLASSERDAM

(
b

IIIIIIlIIItIIIHIIlIItIIlIlIIIIllIlIIIIihlIIlIIIIlIIIIiHflhiititHfl

Telkens en telkens blijkt ons weer,
hoezeer de nog steeds snel groeiende
Iezerskring van onze uitgave

deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, accuoliteic
en objectiviteit betreft waardeert.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des.
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover.
zicht, de stemming goed weer.
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds-
onalyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.
4e Een chronique scandoleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tol proefnummers ter
kennismaking.

‘Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

E C 0 NO MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.

Privé-adres
redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 36 32.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor Belgie:
Dr. J. Geluck, Zw(jnaardse Steen-
weg 347, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
34,—, overige landen
f.
36,50 per jaar (België en Luxemburg B.fr. 480). Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, te!. (010)
6 02 60, toestel 8.

Advertentie-tarief:
f. 0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0,72 per mm (dubbele kolom). ‘De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
iedenen •tê weigeren

COMMISIE VAN REDACflE: . W. Lambers; J. Tinbergen.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris:
M. Hart.
CMMISSIE
VAN ADVIES VOOR
BELGIË:
F.
Cellin;
J. E.
Mertens
ra;
J.
van Tichelen; R. Vandeputte; A.
J.
Vlerick.

K. C. SLIJK

Schledamsevest 44d

Ro(terdam-1
Tel. 010.11 9111(2
lijnen)

t.-4kelaars in onroerende goederen.
Vertrouwensopdrachten.

htJ
1′
dministratJeè voor Verenigingen

van Eigenaren (Appartementenwet)

LemiddelIng ‘bij aan- en verkoop
van appartementen (horizontale

verkoop). Specialisten sedert 1951.

* TAXATIES bij aan- en verkoop,

voor successieaangiften, enz.

*
HYPOTHEKEN

GRATIS.
op
‘aanvraag’beschikbaar:

“M.A.B
n.v.-Nieuws” ‘-
ons ‘maandblad, waarin

regelmaffg aan frekkelijke aanbiedingenvolledig

omschreven worden opgdnomen.

1010

‘E.-S.’B. 30-10-1963

N.E.H.

De Nederlandsche Economische Hoogeschool staat op

het punt haar halve-eeuw-feest te vieren. De omvangrijke

voorbereidingen voor dit tiende lustrum zijn getroffen, het

programma is – in de vorm van een aantrekkelijke lustrum-

p.ocket – bekend gemaakt, de uitnodigingen zijn verzonden.

Zonder
twijfel
zullen zeer velen hieraan gevolg geven. Het

feit, dat wij de slotwoorden uit de rede varf Prof. Lambrs

op de Hogeschooldag: ,,tot weerziens
bij
het lustrum”,

tal van malen hebben horen overnemen, wijst hier reeds

op. Het belô6ftook een herdenking te worden, de N.E.H.

waardig.

,,Hoe zit dat nu precies, in hoeverre is het Nederlandsch

Economisch Instituut bij het lustrum betrokken?”. Deze

vraag werd ons de afgelopen weken van verschillende zijden

gesteld. Zij geeft ons aanleiding hier heel in het kort iets

te zeggen over de relatie tussen de N.E.H. en hét N.E.I.

Voor een uitvoeriger informatie verwijzen
wij
naar het zo-

juist verschenen gedenkboek van de N.E.H.
1),
dat ge-

schreven werd door Prof. Van Stuijvenberg.

Reeds enkele jaren na de oprichting van de Nederlandsche

Handels-Hoogeschool stelde Prof. Mr. G. W. J. Bruins, de
eerste rector magnificus, aan de raad van beheer voor, een

tijdschrift te gaan uitgeven. Hij deed dit mede op grond van

het initiatief van een aantal studenten van de Hogeschool,

die
bij
hun studie behoefte hadden aan feitelijk voor-

lichtend materiaal over het economisch gebeuren. Na de

toezegging te hebben verkregen dat de Hogeschool ge-
durende de eerste jaren eventuele tekorten zou dekken,

werd een kring van medewerkers gevormd. Het eerste

nummer van ,,Economisch-Statistische Berichten” ver-

scheen op
5
januari 1916. Aan het eind van hetzelfde jaar

trad voor de oorspronkelijke, zo geheten ,,commissie van

leiding” een hechtere, zelfstandige, Organisatie in de plaats:

de vereniging ,,Instituut voor Economische Geschriften”,

die als voornaamste taak kreeg het uitgeven van ,,E.-S.B.”.

Intussen was reeds gebleken dat de behoefte der studenten

door velen in het bedrijfsleven werd gedeeld. ,,E.-S.B.”

sloeg goed aan en werd een landelijk orgaan, dat thans

ook al weer het 50-jarig bestaan nadert.

In 1929 werd het N.E.I. in het leven geroepen. Het was

de eerste research-instelling binnen de kring der Hoge-

school. De werkzaamheden van het N.E.I. werden onder

de leiding gesteld van enkele hoogleraren der Hogeschool,

1)
,,De Nederlanidsche Economische Hoogeschool
1913-

1963.
Van Handeishoogeschool naar Hogeschool voor
Maatschappijwetenschappn”, door Prof. Dr. J. H van
Stuijvenberg, Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam/’s-Graven-
hage
1963, 351 blz., f. 20.

en N.E.J.

met ,,algehele zelfstandigheid …..ten aanzien van de

vraag, welke onderwerpen in studie zullen worden genomen

en op welke wijze de onderzoekingen van het Instituut

zullen worden ingericht”. Vier jaar later, in 1933, werd het

Instituut voor Economische Geschriften opgenomen in het

N.E.I., waarmede ,,E.-S.B.” dus een uitgave van het N.E.I.

werd. ”

Wij zien hieruit dat er vanouds een zekere betrekking

bestaat tussen de N.E.H. en het N.E.I. Niet alleen zijn

beide instellingen uit dezelfde voedingsbodem ontsproten,

ook letterlijk staan zij op dezelfde grond. Als straks de

eerste paal wordt geslagen voor het nieuwe hogeschool-

gebouw, dan zal deze tevens dienen ter schraging van de

toekomstige huisvesting van het N.E.I. De relatie blijkt

voorts hieruit, dat drie leden van het uit zestien personen
bestaande curatorium van het N.E.I. statutair worden ge-

kozen uit en na overleg met het curatorium van de N.E.H.

Eveneens is in de statuten van het N.E.I. vastgelegd, dat

de wetenschappelijke leiding van de werkzaamheden aan

het Instituut berust
bij
een of meer directeuren, welke ge-

kozen worden uit de hoogleraren in de economische weten-

schappen aan de N.E.H.

Het N.E.I. leidt overigens een zelfstandig leven. Het is

strikt genomen niet met de Hogeschool verbonden; het is

er alleen gevestigd. Dit is, zeker voor de wetenschappelijke

kant van zijn bestaan, geen formeel verschil. Op de pro-
gramma’s, op de benoeming van de leden van de weten-

schappelijke staf enz., heeft de N.E.H. geen invloed, maar
door persoonlijke banden is er parallellisme bij het weten-

schappelijk werk en het voortdurend overleg voorkomt

verdubbelingen en bevordert de uitwisseling van gedachten.

Beide wetenschappelijke instellingen zijn, zoals gezed, ge-

worteld in dezelfde – vruchtbaar gebleken – bodem. Zo

heeft het N.E.I. de dagelijkse leiding en het wetenschappelijk

adviseren van het Centrum voor Ohderzoekingswerk van

de N.E.H. voor zijn rekening genomen. N.E.H. en N.E.I.

leven vlak naast elkaar, maar niet langs elkaar. Integendeel,

zij leven heel goèd met elkaar.

Wat nu de vraag betreft, waarvan wij in het begin gewag

maakten, is het dus zo dat het N.E.I. zich inderdaad be-

trokken voelt
bij
het lustrum van de N.E.H. Het is daarom

dat wij thans een uitzondering maken op de regel, in

,,E.-S.B.” voorbij te gaan aan de vele jubilea-vieringen in

den lande, om ook op deze plaats onie hartelijke geluk-

wensen aan te bieden aan de besturçndé colleges van de nu

50-jarige N.E.H. en de gehele Hogeschoolgemeenschap

een goed en blij feest toe te wensen.
d.W.

Ih:pj1uiuJP

Blz. Blz.

N.E.H. en N.E.I.,
door Drs. A. de Wit………
1011
Het derde Euro-Economie congres (II),
door Dr.

Loonpolitiek en infiatiebestrjding,
door Drs. A. J.

A.

Geertman……………………….
1018

A.vanAmeringen ……………………..
1012
Ingezondenstuk:
Legendevorming rond de loonpohtiek, door Mr.
Bilaterale of multilaterale hulpverlening aan
W.
J.

Wj/nberg ……………………….
1014
onderontwikkelde gebieden?,
door Dr. A. de
Is de E.E.G. voor ons nog wel een goed gezel-
Jong met een naschrift van Drs. P. S. J.
schap?,
door Prof. Dr. F. Hartog….
……..
1016
Ablij
.
……….

……….
.
1023
Beter de E.E.G.-integratie remmen dan afdwingen,
…..

door Mr. G. A. van
Haeften
…….
.
….
……
1018

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman.
1025

E.-S.B. 30-10-1963

AUTEURSRECHT VOORSEHOUDEN

1011

Loonpolitiek en infiatiebestrj ding

è –

– De verzengende loonstrjd, die in Nederland woedt,

blakert ook de kolommen van dit tijdschrift. Verschillende

weken achtereen zijn er belangrijke bijdragen gepubliceerd

over het loonvraagstuk zonder dat een duidelijke toenade-

• ring van standpunten in zicht schijnt. Waarschijnlijk komen

de partijen in de Stichting van de Arbeid nog eerder tot

overeenstemming dan de schrijvers in dit blad; gezien de

– hardnekkigheid, waarmee economen zich aan hun stand-

. punt plegen vast te klampen, ware dit althans voor ons land
te hopen. Wij willen in het-onderstaande gaarne nâder in-

gaan op de meningen van Prof. Hartog en Drs. Van Son in

,,E:S.B.” van 23 oktober ji.

Het karakteristieke in de bijdrage van Prof. Hartog is

gelegen in de zelfstandige, ,,finale” betekenis die aan het

prijsniveau als zodanig wordt toegekend.
Hij
wenst de even-

• tueel tot stand te brengen loonsverhoging zoveel mogelijk

door prijsstijgingen af te rornen, waardoor het infiatoire

effect wordt opgeheven en tegelijkertijd een belangrijke stap

wordt gezet in de richting van aanpassing van ons prijspeil

aan dat van de E.E.G. Zowel
bij
de eerste als bij de tweede

doelstelling zouden wij een vraagteken’wilîen zetten.

Wij
hebben
altijd
begrepen, dat prijsstijging zowel een

van de meest opvallende als een van de meest omineuze

gevolgen van inliatie is. Prof. Hartog wil dus een bepaalde

vorm van inflatie voorkomen met behulp van een andere

vorm van infltie, m.a.w. de duivel met Beëlzebub. uit-

drijven. Drie van de vijf centrale normen van de Sociaal-

Economische Raad voor de economische politiek worden

daardoor in gevaar gebracht: betalingsbalansevenwicht,

– stabiel prijspeil en zo groot mogelijke sociale rechtvaardig-

heid. Aan het eerste doeleinde wordt door deze schrijver

zelf veel waarde gehecht. Immers, hij stelt dat de betalings-

• balans zo min mogelijk schade mag lijden van de loons-

verhoging. Naar onze mening zou men van le in
1951
ge-

formuleerde doelstellingen van de S.-E.R. juist deze wel

• eens enige jaren op de achtergrond kunnen schuiven. Er is

– sinds 1951 wel iets veranderd, onze betalingsbalans ziet er

,,vrij gunstig uit”, zoals Prof. Hartog zelf schrijft, en onze

reservepositie is nog veel gunstiger, zodat wij ons in het

ergste geval weleens enkele jaren van deficits zouden kunnen

.veroorloven. Mochten de±e inderdaad optreden, dan levert

Nederland aldus zijn bijdrage tot het herstel van het inter-

nationale monetaire evenwicht en zullen wij, als het te lang

duurt, op een gegeven moment onze loonkostenstijging

enigszins moeten matigen, op dezelfde wijze als wij dat

voor 1963 hadden gepland. Indien wij tegén die tijd voor

• enige ontspanning op onze arbeidsmarkt hebben gezorgd,

kan deze loonpianning dan nog effectief worden ook.
Meer actuele betekenis behoudt de tweede norm van de
S.-E.R.: het stabiele prijsniveau, zowel vanwege het voor

komen van onbillijke verschuivingen tussen debiteuren en

crediteuren als wegens de derde norm: de sociale recht-

vaardigheid. Deze laatste, dus het voorkomen van onrecht

tegenover vaste-inkomenstrekkers, wordt door Prof. Har-

tog in een uithoek van zijn artikel wel sterk in de verdruk-
king gebracht. Men mag de groep van de vaste-inkomens-

trekkers niet te veel identificeren met de groep trekkers van

sociale uitkeringen. Er is een belangrijke laag van lijfrente-

trekkers, bedrjfspensioentrekkers en alimentatietrekkers,

die in steeds ernstiger mate de dupe wordt van de kruipende

inflatie en voor wie het indifferent is of de inflatie langs de

weg van de vakcentrales of volgens het systeem-Hartog

1012

wordt teweeg gebracht. In het laatste geval zullen
zij
het

ook niet of nauwelijks zijn, die profiteren van de monetaire

neutralisatie in de vorm van vergroting van de liquiditeit

van de overheidskas, die in een volgend stadium gebruikt

zal worden voor de verzachting van het’progressie-effect

van de directe belastingen voor de hogere inkomens-

lagen.

Nog minder geestdrift wekt de tweede doelstelling van

Prof. Hartog
bij
ons: de sanering van ons prijspeil en het

optrekken van onze indirecte belastingen tot het niveau van

de E.E.G. In tegenstelling tot de divergentie in loonniveau,

waardoôr inderdaad Nederlandse arbeidskrachten wordeii

afgezogen, blijkt tot nu toe niet, dat het verschil in prijs-
niveau of peil van indirecte -belastingen bepaalde even-
wichtsstoringen in het kader van de E.E.G. veroorzaakt.

Indien men de hele E.E.G.-situatie overziet, zouden zelfs

de ,,usualisten” moeten töegeven, dat er geen enkele reden

is onze prijsvoorsprong eerder dan nodig en meer dan nodig

op te geven. Natuurlijk zullen wij door de ,,forse loons-

verhoging” verder inlopen op onze achterstand, maar het

zou niet raadzaam zijn uit vrije wil en ongevraagd de dan

eventueel nog overblijvende ,,concurrentiereserve” prijs te

geven. Dit zou alleen zin hebben als zulks zou bijdragen

tot maximalisatie van ons reëel nationaalinkomen, maar

daarover behoeven wij in verband met de elasticiteit van de,

vraag naar ons uitvoerpakket weinig illusies te koesteren.

Om deze reden doen wij dan ook goed de kwestie van de

huurverhoging geheel op eigen, nationale merites te bezien,

los van de E.E.G. Wij willen hierop niet uitvoerig ingaan,

doch ons beperken tot de constatering dat op de woning-

markt zowel de vraag als het aanbod een zeer geringe elas-

ticiteit vertonen en voorts, dat het evenwicht op deze markt

nog ver te zoeken is. De huiiraanpassing zal tot het herstel

van dit evenwicht dus weinig knnnen bijdragen en – gezien

het acute tekort – een inductie-effect hebben op de bouw-

kosten. De eenmaal onvermijdelijke huuraanpassing zal
men daarom moeten doseren naar gelang het evenwicht
van vraag en aanbod op de woningmarkt in zicht komt.

Indien het tekort duidelijk vermindert, zal men in sneller

tempo tot huuraanpassing kunnen overgaan om ten slotte

bij het herstel van het evenwicht prijsbeheersing èn rantoe-
nering af te schaffen.

Zowel Prof. Hartog als Drs. Van Son zijn ingegaan op

mijn artikel in Het Parool van 15 oktoberjl., waarin ik een
lans gebroken heb voor een snelle introductie van een ge-
blokkeerd investeringsloon. Daar misschien niet iedereen

het advies ,,léés die krant”. ter harte neemt, wil ik resumeren

dat ik erop heb gewezen, dat de vakbeweging op het ogen-

blik moet streven naar een herstel van het sociaal-psycho-

logisch evenwicht om haar voortbestaan ten aanzien van

de meest essentiële functies mogelijk te maken. Hoe forser

de loonsverhoging en de verbetering van andere arbeids- –

voorwaarden, hoe dichter men dit sociaal-psychologisch

evenwicht benadert, maar hoe verder men door het sociaal-

economisch evenwicht dreigt heen te schieten. Om de in-
flatoire gevolgen van deze overschrijding van de ruimte te

beperken, heb ik vodrgesteld een deel van de loonsverho-

ging,
bijv.
een vierde deel, niet in contanten uit te keren,

doch de werknemers daarvoor te crediteren op een ge-

blokkeerde rekening bij de werkgever. Deze rekening zou

na een bepaald aantal jaren moeten worden vrijgegeven,

eventueel eerder indien de ontwikkeling van de conjunctuur

E.-S.B.
30-10-1963

7′

dit wenselijk maakt, maar ook bij bedrijfstakgewijze rege-
ling in het kader van c.a.o.-onderhandelïngen kunnen wor-

den omgezet in andere vermogenstitels, waarover nader.
Er is, zoals Mr. Dr. Van Rhijn destijds heeft geconsta-

teerd
1),
een achterstand in het denken in Nederland op het

gebied van het investeringsloon, een achterstand die des

te merkwaardiger is als men ziet wat er zoal gezegd en ge-
schreven en ,,gedaan” is aan de bezitsvorming (de juist ge-

bruikte aanhalingstekens duiden onze twijfel aan ten aan-

zien van de werkelijke resultaten van’ onze verschillende

premiespaarregelingen, in de vorm van additionele be-

sparingen
2)).

Nu kunnen wij vermoedelijk binnen niet te lange tijd

een gezamenlijk rapport van de drie vakcentrales tegemoet-

zien, terwijl ook het Centraal Planbureau in opdracht van

de toenmalige Staatssecretaris Schmelzer zich met het pro-

bleem van de vermogensaanwasdeling in de onderneming

bezighoudt. Het zou wenselijk zijn, dat ook deze studie op
korte termijn wordtgepubliceerd. Dân zullen de pennen en

tongen vermoedelijk loskomen en zal er binnen enkele jaren

een staatscommissie verrijzen, die weer een paar jaar later
met voorstellen zal komen, welke voorstellen hoe dan ook
een verdeelde ontvangst zullén vinden. Behoudens bijzon-

dere incidenten zullen de geesten in goed Nederlandse trant

in enkele tientallen jaren tot de, rijpheid evolueren, die de

verwezenlijking

van bepaalde vormen van vermogens-

aanwasdeling mogelijk maakt.
,,Behoudens bijzondere incidenten”. De huidige ontwik-

keling in de loonverhoudingen beschouwen wij als zulk een

bijzonder incident, dat ons ertoe zou moeten brengen wat

meer stuwing in het rijpingsproces te brengen. Het gaat er

thans om ons te beveiligen tegen de gevolgen van een emo-

tionele ontlading, die niet alleen het institutionele kader van

de loonvorming in gevaar brengt, maar ook een aantal

irrationele factoren in de plaats stelt van de macro-econo-

mische afweging, waarmee onze loonontwikkeling tot pu

toe werd gereguleerd. Het risico van versnelling van het in-

flatieproces en de daaraan verbônden en reeds gesignaleerde

grove onrechtvaardigheid tegenover de vaste-inkomens-
trekkers zou aanleiding kunnen zijn de invoering van het

investeringsloon enkele tientallen jaren te vervroegen. Een

matiging van het in zicht zijnde infiatieproces is dit zeker

wel waard.

Zó onnederlands is een dergelijke versnelling ook weer

niet. Men is er zich weinig van bewust, dat ten tijde van de

stormvloed van 1953 al vele jaren lang een Delta-plan ten
Departemente in de maak was. Als alles n6rmaal zou zijn

verlopen, zou dit plan ongetwijfeld in de loop van een of

,twee decennia zijn uitgekristalliseerd en tussen 1970 en 1980

het Staatsblad hebben bereikt. De ramp van 1953 heeft doen

blijken, dat het mogelijk was deze 20 jaar tot één jaar in te

krimpen, zonder dat er sprake was van improvisatie. Als

we thans ergens spijt van hebben, betreft dat niet de over-

ijide doorzetting van het Delta-plan, maar het feit, dat we

niet de vooruitziende geest hebben kunnen opbrengen er

een aantal jaren eerder aan te beginnen.

Zo kunnen wij ook de infiatiestorm enkele jaren over ons
prijsniveau laten woeden om dan na rijp beraad te proberen

het kwaad gedeeltelijk in te dammen door middel van een

investeringsloon. Daarmee wordt datgene wat zich in-

middels heeft voltrokken, niet meer ongedaan gemaakt.

Zowel Prof. Hartog als de heer Van Son vrezen, dat de

psychische weerstanden van de zijde van arbeiders en werk-

Zie ,,E.-S.B.” van 30 januari 1963.
Zie de intreerede van Prof. Drees Jr., blz. 18.

E.-S.B. 30-10-1963

gevers ‘onoverkomelijk zullen ‘zijn. Alleen de her Van Son

zouden wij het recht villen toekennen dit arument aan te

“voeren. Prof. Hartog komt immers met een gedragslijn, die
,

zo onnoemelijk groter weerstand zal opwekken dan het

voorstel van een gedeeltelijk geblokkeerde loonsverhoging

dat
zijn
bezwaar minder ons voorstel geldt dan het zijne.

Men moet de harteklop vn zijn tijd toch wel slecht be-

lïjisteren als men in de huidige sfeer aanbeveelt de loons-
verhogingen zoveel mogelijk te neutraliseren door verho-

gingen van prijzen en indirecte belastingen. Over ,,cere-

braal” gesproken! Men zou evengoed kunnen voorstellen

terwille van de ontspanning van de arbeidsmarkt de vrije

zaterdag maar weer op te heffen. Wij hebben even gedacht
dat misschien de excentrische standplaats van Prof. Hartog

hem zo werkelijkheidsvreemd maakt tegenover de be-

roeringen die zich op het ogenblik voordoen. Maar, deze

verklaring gaat niet op, want tezelfder tijd heeft een andere

Groningse hoogleraar het regeringsprogramma van lasten-

verzwaring bekritiseerd en eraan toegevoegd: ,,Het.is een

kind dat gelooft dat de vakbeweging daardoor in haar eisen

zal worden gematigd”
3)
.
– –

Wat nu de weerstanden van werkgeverszijde betreft, deze

zullen er onmiskenbaar zijn tegen een investeringsloon,zo-

als zij ook bestaan hebben tegen een loonsverhoging van

8 pCt. en een van 10 pCt. Als putje bij paaltje komt, zullen

er toch nog heel’wat werkgevers zijn die geen al te groot

bezwaar zullen hebben tegen enige aanvulling van -hun

liquiditeit, vooral in een periode van kredietrestrictie. De

door Prof. Hartog gereleveerde ,,inflatoire effecten van een

uitzonderlijk grote loonstijging, alsmede de drainerende

werking op de liquide middelen van de onderneming”be-
S

hoeven dan niet door een overeenkomstige prijsstïjging’te
worden opgevangen, zoals hij bepleit. Qok de administra-

tieve complicaties zullen meevallen. Deze zullen niet veel

verder beho
5
even te gaan dan een kolommetje extra op de

staten voor de loonbelasting voor het niet-uitgekeerde deel’

van het loonbedrag, dat vanzelfsprekend volgens dë wet

premiespaarregelingen van 1961 vrijgesteld zou zijn van

loonbelasting en sociale lasten.

De heer Van Son is van oordeel dat de huidige chaotische

toestand van de loonvorniing weinig bevorderlijk is voor

introductie van een systeem van investeringsloon. Hij be-
treurt het loslaten van het ,,waarlijk loonsysteem” dat wij

tot het eind van de jaren vijftig in stand hebben gehouden

en meent, dat het daarom moeilijk zal zijn ,,het investerings-

loon nu de economischerol te laten spelen, die men ervan

verwacht. De feitelijke ontwikkeling in de laatste jaren en

de collectieve maatregelen, die thans worden getroffei, vër-

oorzaken reeds de gevreesde druk op de prijzen”. Wij willen -.

hierbij aantekenen, dat het helemaal niet vaststaat dat dit

loonsysteem ih het verleden zo ,,waarlijk” is geweest als de

heer Van Son denkt. Afgezien van andere onevenwichtig- –

heden is er
bijv.
reden te veronderstellen dat wij een stelsel-

matige onderwaardering van de arbeidsfactor hebben door-

gezet, die alleen verantwoord is geweest in de periode
,
van

wederopbouw en betalingsbalansdeficits, maar die al sinds

geruime tijd niet meer bij de situatie past. ‘

Maar eigenlijk doet dit niet terzake. Waar het om gaat,
..
:.

is of wij er iets mee zouden bereiken, indien een bepaald

gedeelte van de verwachte loonsverhoging van zijn direct

bestedingseffect zou worden ontdaan. Gesteld dat merï het –

eens zou kunnen worden over het blokkeren van
1/
deel,

van de 10 pCt. loonsverhoging, dan verminderen wij de

Prof. Vondeling in een rede te Amsterdam volgens. de
N.R.Ct. van 26 oktober 1963.

1013

i

impuls niet ca. f. 500 mln., wat bepaald de moeite waard

zou zijn. Ook de ,,push” van de loonsverhoging op de

prijzen wordt verzwakt, omdat hoe de ondernemer ook in

theorie zou willen calculeren, hij zich
bij
een minder grote

zwelling van de vraag toch meer rekenschap zou geven van

de concurrentieverhoudingen. De heer Van Son stelt zeer

terecht, dat een rechtvaardige spreiding van het bezit een

van de
pijlers
van ons Vrije democratische bestel vormt

maar laat daarop volgen dat zulks nooit de vorm kan aan-
nemen ,,van geven aan de een wat van de ander genomen

wordt al Was het alleen maar om de reden, dat een zo ver

worven bezit voor de ontvanger geen werkelijke bezits-

waarde heeft”

Dit is natuurlijk maar een betrekkelijke psychologische

waarheid; wij kennen allen wel voorbeelden van het ge-

noegen, dat erin schijnt te zitten zich te verrjken ten koste

van anderen. Indien de heer Van Son echter bedoelt, dat

men niet de bekende 2,7 pCt. loonstijgingsnorm voor 1963

achteraf gezien de loontrekkers tekort heeft gedaan en dat

deze dus recht hebben op het inhalen van de achterstand,

dan willen
wij
hierin graag meegaan, al lijkt het niet juist
er een moreel stigma áan te verbinden. De macro-econo-

mische prognostiek heeft gefaald en dit kan de werkgevers,

de werknemers noch de regering worden verweten. Het

resultaat is geweest dat de werknemers het kind van de mis-

rekening zijn geworden. Het zou verkeerd zijn de .werk-

gevers de bezitsvreugde te misgunnen die dit voordeel hun

heeft opgeleverd, al wijzen de tekenen er thans wel duidelijk
op dat deze vreugde slechts van tijdelijke aard zal zijn, maar

dit geldt ,).n the long run” voor alle geneugten van het.

aardse bezit.

Het zij mij ten slotte veroorloofd iets nader op de uit-

werking van eentelsel van investeringsloon in te gaan.

Indien eenmaal op het hoogste organisatorische niveau

overeenstemming zou
zijn
bereikt over een gedeeltelijke

blokkade, zouden meteen bepaalde richtlijnen voor het

verdere gebruik van het investeringsloon moeten worden
vastgesteld. Aan de hand van deze richtlijnen zouden be-

drjfstakgewijze bij de onderhandelingen over nieuwe

c.a. o. ‘s regelingen moeten worden getroffen. Hiervoor zijn

allerlei mogelijkheden. Men zou afspraken kunnen maken

over tijdelijke rentegevende tegoeden van het personeel bij

de ondernemingen, over omzetting daarvan in langlopende

obligaties, wi nstdelende – eventueel converteerbare

obligaties of in certificaten van aandelen. Tevens zouden af-

spraken moeten worden gemaakt over het beheer van deze

vermogenstitels en over de mogelijkheden tot realisatie
daarvan over te gaan, hetzij na een bepaald aantal jaren

hetzij indien de omstandigheden van individuele werkne-

mers zulks nodig maken. –

Voor bedrijfstakken,
waarin de N.V.-vorm niet voorkomt

of het kleinbedrijf overheerst, alsmede bij het overheids-

personeel zouden regelingen van heel andere aard nodig

zijn. Hier zouden de personeelsrekeningen na verloop van

enige tijd overgeheveld moeten worden naar spaarbanken

of naar speciaal te scheppen beleggingsinstellingen, die de

werknemers voldoende zekerheid zouden kunnen bieden en

het voor hen tevens aantrekkelijk zouden maken de be-
sparing voort te zetten na beëindiging van de blokkade.

Uiteraard zou dit. deel van het bedrijfsleven niet profiteren

van de additionele liquiditeit, die het vasthouden van het

investeringsloon meebrengt. Het is denkbaar deze onbillijk-
heid op te vangen door de te scheppen speciale beleggings-

instellingen in de gelegenheid te stellen middellang krediet

op redelijke voorwaarden te verlenen aan de betrokken sec-

toren van het bedrijfsleven.

Een speciale band tussen bedrijf en werknemer is in deze

laatste categorie van
bedrijven
alsmede bij de overheid niet

te verwezenlijken. In zover staan de daar geëmployeerde

werknemers achter
bij
hun collega’s in
bedrijven,
waar
bijv.
omzetten in aandelen t.z.t. mogelijk is. Men kan nu eenmaal

fundamentele structurele verschillen tussen de diverse cate-

gorieën werkgevers niet ongedaan maken en het zou niet

redelijk zijn daarop het hele systeem van investeringsloon

te laten afstuiten. Dat zou getuigen van een overmaat van

perfectionisme,’een verschijnsel dat onze loonpolitiek al te

vaak ontsierd heeft.

Iier zijn slechts enkele voorlopige en misschien onrijpe

gedachten te berde gebracht. Naar mijn mening zou een

grondige en evenwichtige uitwerking hiervan op korte ter-

mijn mogelijk zijn. Zulks moet niet wachten tot na de over-
stroming, zoals
bij
het Delta-plan, maar dient te geschieden
véérdat de monetaire stroomversnelling zich in onze volks-

huishouding doet gelden.

wassenaar.

A. A. VAN AMERINGEN.

Legendevorming rond de loonpolitiek
Onder de titel ,,Een suggestie ter overwinning van de

ruimtevreesin de loonpolitiek” in ,,E.-S.B.” van 16 oktober

ji., stellen Drs. J. L. Bouma en Dr. H. G. Werkema o.m.

dat in het recente verleden in Nederland bij de investerings-

beslissingen kon worden uitgegaan van geringe loon-

stijgingen, met als gevolg dat weinig aanleiding bleek te

bestaan tot.investeringen in de diepte. Blijkbaar, aldus de

auteurs, zullen de bedrijven alleen dan vrijwillig tot inves-

teringen in de diepte overgaan, wanneer dit uit kosten-

overwegingen aantrekkelijker is dan investeringen in de

breedte, m.a.w. indien de lonen relatief stijgen ten opzichte

van de kapitaalgoederen. Dit leidt hen tot de conclusie

dat het voor de hand ligt de lonen te verhogen.

Soortgelijke opvattingen worden de laatste tijd van ver-

schillende zijden verkondigd, aanvankelijk nog als, ver-

onderstelliig, naderhand met steeds meer stelligheid. Wat

degene, die met belangstelling van deze opvattingen kennis-

neemt echter bévreemdt, is dat zij nimmer aan de hand van

feitën worden gemotiveerd. Te meer, omdat recente publi-

katies in een geheel andere richting wijzen. Zo kan bijv..

in ,,E.-S.B.” van 11 september jl. ,in een ,,Aantekening”
1)

over de Achtste industrialisatienota worden gelezen, dat

de verschuiving van breedte- naar diepte-investeringen,

reeds voor
1957
aan de gang, zich in versneld tempo voort-

zette. Een oorzaak hiervan, aldus de nota, is de technische

ontwikkeling van meer arbeidbesparende produktie-

1)
,,De industriële expansie 1948-1962″.

1014

E.-S.B. 30-10-1963

technieken, o.m. voor automatisering. Deze arbeid-

besparende investeringen, zo wordt vervolgd, werden be-

vorderd door de stijgende arbeidskosten en de krapte op

de arbeidsmarkt, die sinds
1955
– met een korte onder-

breking rond 1958 – onze economie kenmerkten
2).

Als men dan nagaat in welke mate de arbeidskosten in

Nederland zijn gestegen, dan blijkt van geringe loon-‘

stijgingen in het recente verleden geen sprake te zijn.

Illustratief in dit opzicht is de volgende aan het suppiement

no. 6, 1963 van ,,Etudes et conjoncture” ontieende tabel,

waarin de procentuele
stijging
van de uurverdiensten van

handarbeiders in de industrie uitgedrukt in Franse franks

in de periode september 1958 – september 1962 wordt aan-

gegeven.

Verenigde Staten:

+ 26,5 pCt.

Frankrjk
.
…..

+35

België

……..

+ 38,5

Ver. Koninkrijk:

+
45,5

ItaIië

………

+60

Nederland
…..

+75

West-Duitsland:•

+80

Evenmin blijkt, dat vôér 1958 de loonstijging in Neder-

land in vergelijking met het buitenland gering is geweest,

getuige het volgende overzicht van de stijgingspercentages
van de uurverdiensten in de verschillende landen afzonder-

lijk (dus zonder rekening te houden met eventuele wijzi-

gingen in de wisselkoersen) in de periode 1951 tot en met

1957
3).

Verenigde Staten:

+ 28,9 pCt.

België

……..

+ 30,6

Italië

………

+ 31,9

West-Duitsland:

+ 48,7

Ver. Koninkrijk:

+ 50,1

Nederland
…..

+,50,8

Frankrijk:
…..

+ 53,0

Men kan zich vervolgens gaan afvragen of de industriële

diepte-investeringen in Nederland t.o.v. de andere, landen
zijn achtergebleven. In ,,E.-S.B.” van 28 augustus ji. heeft

Dr. Wartna’ voor de periode 1950-1960 een overzicht ge-

geven van de verschillen tussen het investerings- en in-

komensaccres per werker in de industrie
4).
Deze cijfers

geven aai met hoeveel procent de arbeidsproduktiviteit is

toegenomen
bij
elke vermeerdering met 1 pCt. van de

investeringen per werker en zijn derhalve een indicatie

voor de mate van diepte-investeringen.

Ver. Koninkrijk

……..
0,45

Belgiëa)

…………….
0,75

West-Duitsland

………
0,83

Nederland

…………..
0,97

Jtaliëb).

…………….
3,61

mci.
dienstverlening.

Van 1954 af.

Afgezien van 1et feit, dat Italië blijkbaar een uitzonde-

ringspositie inneemt, valt uit deze cijfers niet af te leiden,

dat in Nederland relatief te weinig in de diepte is geïnves-

teerd. Als men zich ten slotte realiseert, dat van de ge-

noemde landen de lonen in West-Duitsland en het Ver-

enigd Koninkrijk tot de hoogste en in Italië tot de laagste

behoren kan men niet ontkomen aan gerechtvaardigde

twijfel of het verband tussen loonhoogte en loonontwikke-

ling enerzijds
en diepte-investeringen anderzijds zo evident

is, als wordt verondersteld.

Dit alles overziende rijst de vraag of zich rond dé ign.

achterblijvende loonontwikkeling niet een legende aan het
vormen is waarin loonsverhoging wordt beschouwd als de

verlosser van alle kwaad. Indien dit ertoe zou leiden dat

ruimtevrees plaats gaat maken voor claustrofobie, zou het

wellicht van nut zijn aan de legendevorming rond de loon-

politiek een andere richting te geven.

Blijkens het overzicht in ,,De werkgelegenheid in de

industrie en dienstensector” in ,,E,-S.B.” van 11 september

jl. bedroeg de toename van de werkgelegenheid in de

periode 1957 tot en met 1962 in de industrie 127.000 man-

jaren en in de dienstensector 157.000 manjaren. Meer dan

de helft van het werkgelegenheidsaccres in de diensten-

sector werd blijkbaar geabsorbeerd door de medische en

gezondheidsdiensten, de persoonlijke diensten en de horeca-
bedrijven en de vermakelijkheidsinstellingen. Aangezien het

tekort aan arbeidskrachteh in de industrie (excl. bouw,

gas-, water en elektriciteitsbedrijven) volgens een recente

raming van het C.B.S. ca. 54.500 arbeiders bedroeg, zou

als nieuwe slogan kunnen worden gelanceerd, dat de hui-

dige spanningen het gevolg zijn van een te grote consumptie

van ,,patates frites”. Hierdoor zou misschien de nodige

zelf beperking kunnen worden bereikt voor een – om met

de schrijvers van het in de aanhef dezes genoemde artikel

te spreken – minder ,,wilde” aanpak van het huidige pro-

bleem.

In dit verband rest nog een opmerking over het daarin

gesuggereerde systeem van loonvorming. Dit komt daarop

neer, dat de,lonen eerst telkens na verloop van een vooraf

door de loonpolitieke autoriteiten bepaald aantal jaren

kunnen worden verhoogd, zij het dan ook met een forse

sprong. Dit betekent, dat in de loonpolitieke arena de

loonpolitiek gaat fungeren als de hoepel, waardoor het

bedrijfsleven de sprong moet nemen. De overheid krijgt in

dit systeem de rol toebedeeld van de dompteur en de werk-

nemers die van het publiek dat moet afwachten of, indien

na verloop van de gestelde tijd de omstandigheden dit nog

toelaten, het bedrijfsleven bereid of in staat zal blijken de

in het programma toegezegde sprong te wagen. Ik kan mij

voorshands niet voorstellen, dat partijen
bij
de c.a.o. met

een dergelijke circusvertoning erg ingenomen zullen zijn.

Haarlem.

• Mr. W. L wIJNBERG..

Ook de krapte op de arbeidsmarkt is dus blijkbaar
niets nieuws.
Bron: ,,Stat. Bundesamt” en ,,Wirtschaft und Statistik”
,,De verschillen in ‘het investerings- en inkomensaccres

(1. M.)

E.-S.B. 30-10-1963

1015

-..

‘•_
t

.

is de EIE.G. voör,
ons nog wel

een goed gezelschap?

Inleiding.

Op school hebben wij geleerd dat Nederland met zijn

rug naar ,continentaal Europa en met zijn gezicht naar de –

zee ligt. Zijn wij doôr op te gaan in de E.E.G. aan onze

ligging ontrouw geworden? Er zijn steeds meer dingen die

daarop wijzen. Het gaat er langzamerhand naar uitzien

dat wij opgesloten zijn in continentaal Europa en ons

bevinden in een verkeerd gezelschap.

Hoe is dit zo gekomen? Kort gezegd omdat wij van de

E.E:G. andere verwachtingen hadden dan de feitelijke

ohtwikkeling nu laat zien. Wij zijn zo naïef geweest om

te denken dat wij wel in staat zouden zijn, de hele E.EG.

‘-.
met haar gezicht naar de zee te draaien. Er waren ook

gegronde redenen die deze verwachtingen wettigden. Met
Grobt-Brittannië werden immers reeds in een vroege fase

onderhandelingen aangeknoopt om tot een groot Europees

rijhandelsgebied te komen. Van de landbouw en het

verkeer stond nog lang niet vast dat de te ontwerpen

gemeenschappelijke politiek zulke protectionistische trek-

ken zou krijgen als thans het geval blijkt te zijn. De associa-

tiè-overeenkomst met de verbonden Afrikaanse gebieden

kon nog worden gezien als een mogelijkheid tot het open-

leggen van belangrijke delen van Afrika voor de handel
:met alle E.E.G.-landen..

Het heeft niet zo mogen zijn. Op al deze onderdelen is

het, van ons standpunt en van ons belang uit gezien, de

verkeerde kant op gegaan. Laten wij, alvorens hieruit een

conclusie te trekken, enige aandacht besteden aan de

gaiig van zaken op deze verschillende gebieden.

Groot-Brittannië.

/

Wij hebben het niet altijd uitgesproken, ‘maar diep in

ons allen heeft toch de overtuiging geleefd dat de E.E.G.

slechts een etappe was naar verdergaande Europese en

– misschien zelfs Atlantische samenwerking. Wij hebben
,

met lange tanden vele ontsnappingsclausules, uitzonderin-
gen, vertragingen en protectiemogelijkheden in het E.E.G.-

. verdrag geslikt, omdat ht de hefboom leek te zijn naar

het eigenlijke doel: samengaan van alle Westerse industrie-

landen. Het was immers duidelijk dat de grote.conceptie

niet onmiddellijk bereikbaar was. Er moest ergens met een

beperkte groep landen worden begonnen, om een eiland,

te vormen dat dan verder aan kon slibben tot een groot

geheel. Het was daarbij niet eens van zoveel belang, welke

:.groep landen de spits zou afbijten. De E.G.K.S.-landen

waren, vooral op politieke gronden, reeds bereid gebleken,

een vorm van economische samenwerking aan te gaan

die passend leek voor de verdere economische integratie.

1-kier lag dus een mogelijkheid ^die moest worden aange-

grepen. Eerst moest de E.E.G. er komen, opdat er een

basis kon worden gelegd van waar uit iiet redelijke kansen

op succes een gesprek over verdergaande economische

samenwerking met Groot-Brittannië, de overige West-

europese landen, en, op lossere voet, met’ de Verenigde

Staten kon worden aangeknoopt.

Deze ontwikkeling is in eerste aanleg geheel volgens

onze verwachtingen verlopen. Groot-Brittannië heeft,

eerst schoorvoetend en daarna van harte, mee willen doen

1016

met de opbouw van een economisch verenigd Europa.

Waar wij ons wel in vergist hebben is de mentaliteit van

één onzer partners. Was het echter niet wat te veel gevergd,

in 1957 te voorspellen dat De Gaulle in 1963 in Frankrijk

aan de macht zou zijn?

Ook de Verenigde Staten zijn over de brug gekomen,

eveneens eerst schoorvoetend met 20 pCt. tariefconcessies,
thans royaal met 50 pCt. tariefconcessies. Of wij deze kans

ook ztillen vergooien moet nog worden afgewacht. In

mei 1964 wordt hierover verder onderhandeld te Genève,

in het kader van het G.A.T.T. In ieder geval moeten we

erop voorbereid zijn, dat Frankrijk tot alles in staat is.

Delandbouw.

Wij als N&derlanders
zijn
geen -kleine zondaars op het

gebied van de landbouwprotectie. Maar dat het gemeen-

schappelijke landbouwbeleid in zo sterke mate bepaald

zou worden.door de meest protectionistische landen van

de Gemeenschap was zelfs de Nederlandse onderhandelaars

te dol. Fataal is vooral dat de openheid van de E.E.G. in

zulk een belangrijke mate wordt aangetast. Dit werkt zich
naar twee kanten uit. In de eerste plaats zal het opvijzelen

van het Europese agrarische prijspeil onze concurrentie-

positie buiten de EEG. belangrijk verzwakken. Dit is

vooral voor Nederland, dat een belangrijke agrarische

export naar derde landen heeft, een nadeel. Een tweede

zeer bedenkelijke ontwikkeling is dat de handelsrelaties

met de agrarische exportlanden in de gematigde zône

buiten de E.E.G., aanzienlijk worden geschaad. Het aan-

deel van de externe import van de E.E.G. in de wereld-

export van de produkten die onder het landbouwregime

vallen is niet minder dan 26 pCt. Aan de belangen van die

andere exportlanden wordt nauwelijks gedacht bij het ont-

werpen van schema’s voor de op te richten Europese

broeikas. Maar die andere landen denken er wel aan, en

wij zullen dat zeker bemerken in de vorm van handels-

politieke verweermaatregelen.

Ookin het interne handeisverkeer trekt de gemeenschap-

pelijke landbouwpolitiek de zaak• scheef, doordat de

liberalisatie van de handel in landbouwprodukten achter-

blijft bij de rest. Daardoor wordt de export benadeeld van

een land dat, zoals Nederland, zich voor een belangrijk

deel in agrarische produkten heeft gespecialiseerd. Op

deze wijze kan de opbouw van de gemeenschappelijke land-

bouwpolitiek zelfs als een rem gaan werken voor de hele

verdere ontwikkeling van de E.E.G.

Het vervoer.

Er is nog een sector die het knelpunt kan worden hij de

verdere uitbouw van ‘de gemeenschappelijke markt. Voor

deze sector geldt eveneens dat Nederland daarvan het

eerste slachtoffer zal zijn. Dit is het vervoer. Ook hiervoor
moet een gemeenschappelijke politiek worden ontworpen,

en deze politiek wijst eveneens in de richting van con-

tingentering, vermindering van de bewegingsruimte van de
vervoerbedrijven en ordening, waar vrijheid bewezen heeft

tot het beste resultaat te kunnen voeren. De gemeen-

schappelijke. vervoerspolitiek, zoals de Commissie van de

E.-S.B, 30-10-1963

*

E.E.G. en de belangrijkste partner-landen

deze zien, betekent een aan banden leggen

van het Europese vervoersapparaat op het

gebied van binnenscheepvaart, weg- en

spoorwegvervoer. Nederland is daarvan in
grote mate de dupe, omdat wij in zo sterke
mate gespecialiseerd zijn op de export van

vervoersdiensten naar onze partner-landen.

Tot nog toe hebben wij het ergste kunnn

tegenhouden, maar straks, na het ingaan van

de derde etappe van de
verwezenlijking
van

de E.E.G., kunnen wij worden overstemd.

Het ziet er op dit punt dus zeër somber uit,

en wij zijn ook in dit opzicht in verkeerd gezelschap.

Wie meer concreet wil vernemen op welke punten dé

voorstellen van de Commissie tegen ons belang en tegen de

openheid van de vervoersmarkt indruisen, denke slechts

aan de gedachte van communautaire contingenten (die o.a.

een gedeeltelijk terugdraaien van de liberalisatie in Bene-

lux-verband kunten betekenen), publikatieplicht (die de

concurrentiekracht van de spoorwegen aanzienlijk inperkt)

en margetarieven (die niets meer zijn dan een onheilig

comp’oniis, waaraan men zelfs de Acte van Mannheim,

welke de vrijheid van het verkeer op de Rijn garandeert,

wil opofferen). Er zijn weinig lichtpunten zichtbaar in alles

wat de Commissie op het gebied van de vervoerspolitiek wil.

De associatie met overzeese gebieden.

Ten tijde van de verdragsluiting was, vooral in. Afrika,
nog een groot aantal landen verbonden met onze partners

Frankrijk, België en Italië. Het had dus, enige zin, voor

deze verbonden overzeese gebieden een speciale regeling

op te stellen, metpreferenties op de markt van de E.E.G.

als geheel en kapitaalverstrekking ook van andere landen

dan het moederland. In die tussentijd zijn al deze landen

zelfstandig geworden. Bovendien hebben wij ervaren dat

zij vrijwel gesloten blijven voor andere landen dan het

vroegere moederland en dat met name de gelden die uit het

Europese Investeringsfonds worden verstrekt bijna uit-

sluitend ten goede komen aan Franse aannemers. Dat de

associatie-overeenkomst is verlengd en de kapitaalverstrek-

king zelfs nog wordt uitgebreid, is dus niet meer dan een

streven om Frankrijk ter wille te zijn. Maar wat is de zin

daarvan? Frankrijk trekt zich niets aan van zijn partners
en hun, belangen. Wij hebben ons laten chanteren, maar

krijgen er niets voor.terug.

Iii liet bijzonder voor Nederland betekent deze ont-

wikkeling zonder meer een nadeel. Het kapitaal dat wij

moeten steken in de vroegere Franse gebieden kunnen wij

nu niet gebruiken ,als begeleiding en stimulering van onze

export naar andere ontwikkelingslanden. De discriminatie

die wij toepassen tegen landen als Nigeria en Ghana, die

(f.M.)

HOTEL

RESTAU RANT

,,Uet ‘Witte
Vaard”

Groenexoom 245

Rotterdam-Zuid -Tel, 192020

als handelspartners voor ons land vele malen zo belangrijk

zijn als de vroegere Franse gebieden, werkt ongunstig in

op onze exportmogelijkheden. Dat de- associatie thans
ook voor dit soort landen open staat is een wassen neis, ,

want het is echt geen uitvlucht als zij, zeggen, -dat

associatie niet in overeenstemming is met hun zelfstandig-

heid. Ook Latijns-Amerika wordt op deze
wijze
tegen de

E.E.G. in het harnas gejaagd. En waarom dit alles? Er —

is werkelijk niets dat deze politiek, en met name Nederlands

deelneming daaraân, kan rechtvaardigen.

Conclusie.

Het lijkt mij toe dat wij, als we nog een keet de beslissing

zouden moeten nemen, mee te doen aan de E.E.G., en dan

van tevoren zouden weten dat het in deze richting zou gaan,

ernstig zouden moeten overwegen of het niet beter zou

zijn, er buiten te blijven.

Nu we er eenmaal in zitten, for better or ‘for worse, –

moeten we dan toch maar doorgaan in een richting die

kennelijk voor ons de verkeerde is? Wij hebben immers

iets heel anders bedoeld.

Misschien kunnen we het zo stellen, dat de beste poli-

tiek is, voortaan volkomen het been stijf te houden als –

verdere concessiès op het gebied van Europese protectie – – –
worden gevraagd. Niet dat dit veel uithaalt, want wij zijn

in allerlei opzichten gebonden aan regelingen en afspraken.

Het enige dat misschien meer vrijheid geeft aan de Neder-
landse onderhandelaars is de overweging, dat de Gemeen-

schap niet tot iedere prijs behoeft te worden gered, omdat

het meer en,meer een slechte Gemeenschap wordt, die het

redden niet waard is.

Wanneer met name de Franse regering vasthoudt aan

het ultimatum, dat véôr het eind van dit jaar de landbouw-

politiek moet worden beslist in de zin zoals zij dat wil,,.

moeten wij dunkt mij niet door de knieën gaan. Het ergste

wat gebeuren kan is dat de E.E.G. springt, maar dan zijn

wij er meteen met ere van af.

Ik kan mij zelfs indenken dat er een situatie ontstaat

waarin de mogelijkheid onder ogen moet worden gezien

of wij zelf niet uit de E.E.G. moeten stappen. Zulk een

moment zou er kunnen komen als door Frans toedoen de

komende onderhandèlingen met de Verenigde Staten over

wederzijdse tariefverlaging zouden mislukken. Dan is er

eigenlijk vrijwel niets ineer van. de oorspronkelijke ddôl-

stelling overgebleven en het beste is dan vermoedelijk, de

E.E.G. vaarwel te zeggen en aansluiting te zoeken bij de.
Europese Vrijhandels-Associatie, die het gezicht naar de

zee heeft gewend en niet is bëlast met een gemeenschappe-

lijke landbouw- en vervoerspolitiek en een associatie met –

landen die wij nooit zelf zouden hebben uitgezocht. Het

is beter ten halve gekeerd, dan ten hele verdwaald!

Haren (Gr.).

F. HARTOG.

E.-S.B. 30-10-1963

1017

EEN STEM UIT HET BEDRIJFSLEVEN
1

Beter de E.E.G.-integratie remmen dan afdwingen

Uitweg uit het integratieslop

De E.E.G.-integratie is in een slop geraakt en menigeen

vraagt zich af hoe daaruit te komen. Hier te lande heerst

de opvatting, dat juist thans aan de integratiekar stevig

moet worden getrokken en dat over de te volgen richting

ernstig moet worden getheoretiseerd. Sinds maanden weten

wij evenwel, dat men daarmede de kar niet uit het slop en

weer in haar vroegere gang
krijgt.
Als wij het eens anders

deden: als
wij
ons nu eens schaarden onder hen, die de

integratie willen afremmen en als wij nu eens trachtten te

bereiken, dat de aan de integratiekar trekkenden in de

partner-landen zich eveneens gingen intomen. Zou dat niet

tot het gewenste resultaat leiden?

Zo’n voorstel lijkt weinig opbouwend, zelfs nogal defai-

tistisch, doch het opvolgen ervan zou ons wel eens. uit het

integratieslop kunnen halen. Laten wij namelijk niet ver-
geten, dat
bij
het ontwerpen van de E.E.G: ervan is uit-

gegaan, dat het onderling opruimen van tarieven en con-

tingenten dwingt tot egaliseren, harmoniseren en tot een

communautair beleid. Kortom tot integratie op tal van

punten, zulks in tegenstelling tot de vrijhandelszone-con-

ceptie, die van de opvatting uitgaat, dat er bij het onderling
opruimen van tarieven en contingenten nauwelijks behoeft

te worden geïntegreerd
1).

Als de E.E.G. -conceptiè juist is, zal de roep om integratie

sterk gaan opklinken wanneer deze wordt afgeremd en

dat des te sterker naai mate de onderlinge handelsbelemme-

ringen verder worden opgeruimd. Daarbij is het van be-
lang, dat voor het opruimen van handelsbelemmeringen

vaste termijnen in het E.E.G.-verdrag gesteld zijn, terwijl

zulks niet het geval is voor liet egaliseren enz. De tweede
etappe van de overgangsperiode, waarin wij ons thans be-

vinden, stelt geen termijnen voor het eigenlijke integreren,

evenmin trouwens als de daarop volgende slotetappe, die

alleen voorschrijft dat er nogal wat helemaal aan het einde

van de overgangsperiode (1970; verlengbaar tot 1973) tot

stand moet zijn gebracht. Wij hebben dus nog heel wat

jaren de gelegenheid om zonder verdragschennis te plegen
de integratiewerkzaamheden af te remmen.

Wat men dan zoal zou moeten afremmen? Men leze

het ,,Memorandum van de Europese Commissie over het

Werkprogramma van de Gemeenschap gedurende de

‘) Schrijver dezes hangt de EEG-conceptie aan (zie ,,E.-S.B.”
van 7 december 1960, alwaar ook werd aangegeven welke grens
het E.E.G.-verdrag stelt aan het integreren).

tweede etappe” er op na en men late eens jarenlang rusten

hetgeen daar als v66r eind 1965 te verwezenlijken wordt

aanbevolen. Een greep: men zou zeer vertraagd moeten
behandelen: de integratiewerkzaamheden op het gebied

van allerlei douanevoorschriften, op dat van de nationale

monopolies, de compenserende heffingen, het
vrije
verkeer

van werknemers, diensten en kapitaal, de concurrentie, om-

tent de steunmaatregelen van de overheden, de harmoni-

saties van wetgevingen,
bijv.
omtrent de belastingen, de

‘industriële eigendom, ordeningen op het gebied van land-

bouw, vervoer, energie, sociale zaken en gemeenschap5eljke

handelspolitiek.

Het thans inluiden van een periode van afremmen zou

naast het scherp doen gevoelen van de noodzaak tot inte-

greren ook andere gunstige gevolgen kunnen hebben. Het

zou tot consolidatie van het bereikte leiden en zo’n con-

solidatie zou wel eens gunstig kunnen werken, omdat men

in het begin waarschijnlijk wat te hard heeft getrokken.

Verder zal door afremming de mogelijkheid tot opneming

van Engeland en andere landen beter worden open-

gehouden. Immers, hoe minder
bij
de inzet van nieuwe

onderhandelingen geïntegreerd blijkt te zijn, hoe geringer

de moeilijkheden zullen zijn.
Afgezien van deze gunstige bijverschijnselen valt te ver-
wachten, dat de roep om integratie zal opklinken zelfs daar

waar thans het meest geremd wordt, nl. in Frankrijk.

Indertijd was het immers dat land, dat
bij
de onderhande-

lingen over de E.E.G. de meest vèrgaande integratie voor-

stond. Dat valt te verwachten.., als de E.E.G.-conceptie

juist blijkt te zijn. Is dat niet het geval, dan helpt het getrek

enhet maken van plannen niets, want als één van de be-

langrijkste deelgenoten niet wil, zal hij – zoals het ver-

leden ons geleërd heeft – zeer veel spaken tussen de wielen

steken.

Laat men niet gaan tegenwerpen,dat de hier aanbevolen

terughoudendheid de verbreking van de E.E.G. door Frank-

rijk zou bevorderen. Het tegendeel is waar, want zulk een

houding zou in’ het huidige stadium – afkeer van supra-

nationaliteit en verandering van bewind bij onze ooster-

buren – door de Fransen als steun worden ervaren.
Stil-

stand
wordt hier niet aanbevolen: men regele de punten,
waarover de Zes het zonder moeite eens worden.
Terug-

houdendheid
wordt hier wel aanbevolen. Men dringe de

integratie niet op, men late haar zichzèlf opdringen.

“s-Gravenhage.

Mr. G. A. VAN HAEFTEN.

Hèt derde Euro-Economie congres

(fi)

In het vorig artikel
1)
vermeldde ik, dat Euro-Econornie

de Ideine dochter is van de grote ,,Deutsche Gesellschaft

für Betriebswirtschaft”
2)

‘Het lidmaatschap van E. – E. is niet tot de zes landen van

de E.E.G. beperkt. Het ligt in de bedoeling in de toekomst

ook speciale congressen te houden, gesplitst per land en

per onderwerp. In Frankrijk is dit reeds geschied. Men wil

daar congressen houden over de verkooptechniek in de

‘) In ,,E.-S.B.” van 23 oktober ji.
2)
Beide hebben een gezamenlijk secretariaat, Rankestr. 23,
Berlijn-W-30, waar de voordrachten van de congressen van
beide organisaties verkrijgbaar zijn.

1018

.

1

E.-S.B. 30.10-1963

verschillende landen. Het eerste congres, ‘waar ruim 200

deelnemers waren, ging over ,,La techniqiie de vente en

Allemagne”. Verder denkt men aan seminaria, zoals de

D.G.f.B. deze houdt in verschillende Duitse steden.

E. – E. schakelt alle politiek uit. Men wenst niet meer

dan gesprekken in Europees verband over bedrijfsecono-

mische onderwerpen, hetgeen niet wegneemt, dat men ook

af en toe laat spreken over belastingen, banken en verze-

keringen. Dit is het grote verschil met haar zuster in

Indianopolis, die afdelingen heeft voor Europa, Latijns

Amerika, Azië en Afrika en die o.a. de problematiek van

de ontwikkelingsgebieden aan de orde stelt.

Het eerste congres vond in 1961 in Brusel plaats,’in het

,,Palais des congres”, onder het thema: ,,Betriebswirt-

schaftliche Erfahrung – Betriebswirtschatlicher Fortschritt

in Europa”. Daarbij ging het om de concurrentieregels,

kosten- en rentabiliteitsproblemen, harmonisering van de
ondernemingsvormen, harmoniséring van de belastingen

en uniformering van bedrijfseconomische begrippen.

Het tweede congres in 1962 in Parijs had als thema:

,,Betriebswirtschitftliche Erkenntnisse – Betriebswirtschaft-

liche Zukunftsaufgaben im europaischen Raum”. Op dit

congres bleek wel, dat men calculatieproblemen, mar-

ketering en bedrijfsvergelijking het meest belangrijk achtte.

Vandaar dat deze onderwerpen in 1963 de hoofdschotel

vormden van het congres in Zürich.

Intussen had de Franse sectie op het belang van het

vierde Franse plan
gewezen. Men wenste, dat het derde

congres geheel hieraan gewijd zou worden. Het General-

sekretariat te Berlijn kon dit niet accepteren. De moti-

vering was: wij moeten ons jelf bedruipen. De D.G.f.B.

is wel genegen voorschotten te geven en hâar secretariaat

ter beschikking te stellen. Meer dan de helft van de deel-

nemers bestaat uit Duitsers. Wij vrezen onvoldo&nde deel-

name, als wij de Franse sectie haar zin geven. Bovendien

staat het vierde Franse plan dicht bij de politiek ën dat is
ons statutair verboden.

Toen echter in het voorjaar 1963 op het congres van
D.G.f.B. te Wiesbaden er in Duitsland vel degelijk be-

langstelling voor het vierde Franse plan bleek te bestaan,

besloot men een concessie te doen door op de dinsdag-

avond een extra-voordracht in •te lassen. Hoge ver-

wachtingen had men niet.

Voorts rees de vraag, wie de voordracht zou moeten

houden. Monnet en Marjolin wilde men liever niet vragen,

vanwege hun verbondenheid met de politiek. E. – E. is

immers een vereniging ter bestudering van bedrijfsecono-

mische problemen. Het geheel vond men toch al riskant,

omdat men vreesde, dat voordracht en discussie zouden

afglijden naar de politiek. Van de discussie stelde men zich

niet veel voor. Infeite bleek, datde Fransen gelijk hadden.

De voordracht werd een hoogtepunt van het congres. Zij

werd gehouden door een professor uit Rennes.

M. Bertin: Limites ét possibilités de l’entreprise dans l’écono-

mie libre et dans l’économie
influencée
par l’Etat.

Bertin begon met een uiteenzetting van ,,l’économie

libre” en ,,l’économie influéncée. Deze laatste is nood-

zakelijk vanwege de grote investeringen door de overheid.

Deze bedragen in Frankrijk 40 pCt. van de totale inves-

teringen, in Duitsland 30 pCt. Het gaat daarbij vooral om
vermindering van risico. Er zijn twee landen, die te dezer
zake ervaring hebben, ni. Frankrijk en Nederland. Frank-

rijk heeft een ,,plan indicatif”, gericht op ,,une économie

informée” en ,,une économie consentie”. De ,,économie

••;

S

elk aandeel

‘Vereenigd.

Bezit van

-. 1894’•

.vormtin

feite een

deskundig

samengestei6e

aandelen-

portefeuille

Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beleggingsmaat-
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders
belegt in ca. 200 zorgvuldig ge.
selecteerde fondsen. Zodoende
wordt een belang verkregen bij
tal van bedrijfstakken in bin-
nen- en buitenland. Elk aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1 894’
verschaft U een aantrekkelijk
rendement met beperking van

risico.

Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.

N.VVEREENIGD

1

BÈzI1 VAN 1894

De voordelen van aandelenbezit niet
beperking van risicö.

WESTERSINGEL 84. ROTTERDAM

(1. M.)

E.-S,B. 30.10.1963

1019

informée” heeft vooral tot taak de onderlinge afhankelijk-

heid van de economische beslissingen te onderzoeken. Met

dezetaak zijn belast het ,,commissariat au plan” en het

– Ministerie van Financiën, daarin gesteund door commis-

– sies, die zowel verticaal als horizontaal zijn opgebouwd.

T’

W
In dit geheel blijft de vrijheid van de onderneming zowel


1
‘ opkorte,als op lange termijn gehandhaafd. Bertin sprak

in het Frans, maar had- een zorgvuldig bewerkte Duitse

veitaling verstrekt, die tevoren door de tolken bestudeerd

was.

Aan de discussie, die l uur in beslag nam, namen

1 lpersonen deel, behorende tot 7 nationaliteiten. Zij ving
aan met 3 Franse bijdragen, die zeer verhelderend waren.

Van één Franse professor, die heel de geschiedenis van

het plan wilde behandelen, moest de spreektijd worden

beperkt.

– ,Van Nederlandse zijde werd opgemerkt, dat men in

‘Frankrijk niet meer gelooft in Keynes, noch in Leontief;

• dat het Nederlandse plan nationaal is en het’ Franse ook;

tdat in tegenstelling tot het Nederlandse het Franse plan

• geschikt is voor uitbreiding over de E.E.G.; dat het Neder

lhdse plan een plan is op korte, het Franse op lange ter-

mijn; dat Frankrijk in ‘verband met het plan het bank-

– wezen, althans de 4 grootste banken, genationaliseerd heeft

en Nederland niet.

Er was een felle kritiek op het plan van Duitsland en

Bëlgië. De opmerkingen uit Zweden, Denemarken, Oosten-

rijken Engeland waren meer informatief. Het is de leiding

van E. E. duidelijk geworden, dat op het komende congres

het ‘vierde Franse plan niet mag ontbreken en dat er ruim

tijd moet zijn voor discussie.

Ook is gebleken, dat het plan door de organisatie per

branche, bedrijfseconomisch is, en dat zijn uitvoering

– ambtenaren eist, die uitstekend economisch geschoold zijn.

De voordrachten, die ik in het vorige artikel besprak,

bleken goed te passen in het Franse plan. In Wiesbaden,

waar zoals gezegd, het Franse plan eveneens in de dis-

– -cusses aan de orde kwam, zei een hoge ambtenaar van
buitenlandse zaken uit Bonn: op 1 januari 1967 zal de

Furornarkt voor industriële produkten voltooid zijn. Met
onze wetgevingen op het gebied van belastingen, sociale

wetgeving, levensmiddelen—keuringsvoorschriften, vesti-

gingseisen enz. zijn wij nog lang niet klaar. Wij hebben
een plan nodig. Van de zs landen is er maar één dat een

plan heeft. Wij hèbben het bestudeerd. Het is goed.

• Bovendien is het geschikt voor Europese uitbreiding.

,Over het
bankwezen
was er maar één voordracht, ni.

van Dr. Cari Zimmerer, Geschaftsführender Gesellschafter

der Interfinanz, Düsseldorf.

C.
Zimmerer: Harnonisierung des Wertpapierverkelirs.

Zimmerer begon met te wijzen op het feit, dat Duitse

verzekéringsmaatschappijen van het ,,Bundesaufsichtsamt”

(onze Verzekeringskamer) niet’ in buitenlandse effecten

iiogen beleggen. Letterlijk zei hij: ,,Man ist hier hnlich
/
auslanderfeindlich wie die schweizerische öffentliche Ren-

tenversicherung, die jahrelang keine deutschen.Papiere als

•Vermögensanlage zuliess, obwohl es schweizerische Papiere

gar nicht in dem benötigten Ausmass gab”.

‘Vervolgens’ nam hij de beperkende bepalingen van de

andere E.E.G. landen stuk voor stuk onder de loupe.

Het recht is zo verschillend, dat zeker van discriminatie

kan worden gesproken. ‘Met voörbeelden toonde hij aan,

dat buiten de E.E.G. vooral de Zwitsers zich daaraan

1020

schuldig maken: ,,In der Schweiz darf man keine Grund-
stücke kaufen, wenn man kein Inlander ist”.

Zimmerer besprak vervolgens de verschillen in effecten-

zegel, emissieprovisie,renteverschillen, bélastingen,

,,Kreditwesengesetz” in vergelijking tot andere landen, de

publikatievoorschriften;. hij gaf vele voorbeelden van be-
drog bij internationale emissies, de verkoopmethoden van

effecten enz. –

Ook had hij het over ,,Qberfremdung” en weer waren

het Zwitsers: ,,Schweizerische Aktiengesellschaftcn haben

ihre Anteile tëilweise von Inhaberpapieren auf Namens-

papiere umgestellt mit dem Ziel, die Gesellschaften zu

verschweizern”
………
wenn die Schweizer den Auslandern

den Erwerb ihrer Aktien verbieten wollen, dann könnte

das die Folge haben, dasz die cliskriminierten Lânder…

auch den Schweizern verbieten ihre Aktien zu kaufen”.

Ik kan mij nog voorstellen, zo zei Zimmerer, dat in

Italië voorgeschreven wordt, dat commissarissen de Itali-

aanse taal machtig moeten zijn en het Italiaanse recht moe-

ten kennen. Maar wat de Zwitsers doen, gaat veel te ver. –

Zimmerer brak een lans voor internationale effecten-

giro, uniformering van nummering, druk en juridische

voorschriften. –

De toegeworpen handschoen werd door een Zwitsers

bankier opgenomen. Er ontspon zich een uiterst felle

discussie.

Het was de eerste maal, dat op een E. – E. congres

het bankwezen aan de orde kwam. Er is duidelijk reden

om dit thema een volgende keer wederom aan de orde te

stellen.

Merkwaardigerwijze is dit niet het geval ten aanzien

van de
verzekeringen.
De .congresleiding had zich hiervan

veel voorgesteld maar het is erg tegengevallen. De in-

leiders waren: Prof. Dr.’ M. Grosmann, Versicherungs-

wirtschaftslehre, Sankt Gallen; J. Fouchet, Comité d’action

pour la
T
productivité dans l’assur-ance, Parijs; Dr. H. Müller-

Lutz, Directeur Allianz Versicherungs-Aktiengesellschaft,
München.

De verzekeringsspecialisten hadden het nadeel, dat er

gelijktijdig over statistiek gesproken werd. Dit onder-

werp trok aanzienlijk meer belangstelling dan verzeke-

ringen. Over statistiek was elk jaar gesproken; verzeke-
ringen werd voor de eerste maal behandeld. Opgemerkt
moet worden, dat een onderwerp als ,,vervoer” nog niet

aan de orde geweést is. Het zwaartepunt van de voor-

drachten ligt
bij
de E. – E. congressen tot nog toe bij

,,industrie”, daarna komt handel” Voor ,,banken”is een

geslaagde proef genomen; het onderwerp ,,vervoer” is ge-

heel buiten beschouwing gebleven; ,,verzekeringen” was,

naar het zich laat aanzien, waarschijnlijk een mislukking.

Overigens moet wrden opgemerkt, dat er, behalve in

Duitsland, veel te weinig samenwerking is niet bestaande

organisaties. Er zijn per bedrijfstak ,vele internationale

verenigingen, waar men nog nooit van E. – E-gehoord

heeft. Toch zou het hun ongetwijfeld profijt opleyeren,

als zij met E. – E. samenwerkten en de vereniging op zo-
danige wijze financieel steunden, dat zij meer kon doen;

Dit alles is in Europa veel moeilijker dan in de Verenigde

Staten. Indianopolis kon groots opgezet worden door

financiële hulp van de Ford Foudation.

Grossmann sprak over: Betriebswirschaft/jche Konse-

quenzen aus der kommenden Versicherungsregelung des

Gemeinsamen Marktes für europöische Versicherungs-
geselischafien.

E-S.B. 30-10-1963

1.41

:’

‘t

Grossmann wees op de grote verschillen in het toeziçht

op de verzekeringsmaatschappijen. In het Engelse systeem

is er een grote invloed van de publieke opinie, Frankrijk

•en Italië hebben een zeer gedetailleerde controle van over- –

heidswege. Er is een voorlopig controlereglement van de

Europese Commissie. Hij wees op de noodzaak van ves-

tigingsvrijheid.

Het is te verwachten, dat binnenkort de concurrentie

zeér verscherpt zal worden. De acquisitie- en de exploitatie-

kosten zullen sterk verminderd moeten worden door ratio-

nalisatie en een betere scholing van het personeel. Op dit
gebied zijn thans werkzaam het ,,Comité d’action pour la

productivité dans l’assurance” te
Parijs
en het ,,Centre

européen pour la formation dans l’assurance” te Sankt

Gallen. Men zal bovendien meer aandacht moeten schenken

aan publiciteit en public relations. De grotere markt zal

leiden tot samenwerking en concentratie van verzekerings-

maatschappijen.

In de discussie bleek o.a. dat de marketingsproblemen

voor verzekeringsmaatschappijen zeer belangrijk zijn en

dat de methoden van marketing in de verschillende landen

zeer uiteenlopen.

Fouchet
wees op de verandering in de te verzekeren

risico’s, het marktonderzoek en de automatisering van de

administratie, die door de grotere markt noodzakelijk

worden.

Müller-Lutz
zette uiteen, dat bij uitbreiding van ‘het

werkter’ein naar het buitenland moet worden nagegaan of

het plan mogelijk is, of het misschien noodzakelijk is

(risicospreiding, marktpositie enz.) en of het plan op lange
termijn gezien fendabel zal zijn.

Er zijn vele vormen, waarin zulke uitbreidingen kunnen

worden gerealiseerd, bijv. incidentele dienstverlening, de

gevolmatigde agent, fihialenstichting, deelname in aandelen-

kapitaal, oprichting van een nieuwe maatschappij en be-

langengemeenschap. Aangezien de E.E.G.-regeling ertoe

leidt, dat in de toekomst alle maatschappijen van de zes

landen als binnenlandse maatschappijen te beschouwen

zullen zijn, zal de situatie van maatschappijen buiten de

E.E.G. in de Europese markt moeilijker worden.

Gelijktijdig met verzekering werd
statistiek
behandeld.

Als sprekers traden op C. Doehring, Direktor Bayerische

Hypotheken- und Wechseltiank, Hannôver; G. Vande-
plassche, Statistisches Amt der europaischen Gemein-

schaften, Brussel; Dr. 0: Bruckmann, Bundeskammer der

gewerblichen Industrie, Wenen.

C. Doehring: Au! dem Wege zur europâischen Wöhrungs-

union – Koordinierte Geld- und Kreditstatistiken wichtige

Voraussezlztung.

Doehring betoogde, dat het in het verenigd Europa

noodzakelijk is, dat verenigingen van banken, instituten

van hogescholen en statistische bureaus samenwerken met

het doel te kunnen komen tot een gecombineerde bank-

balans van de zes landen. In de afzonderlijke latiden bestaan

reeds geconsolideerde bankbalansen, bijv. in Duitsland en

Frankrijk per maand, in België per kwartaal. Zulke

geconsolideerde balansert zijn ook nodig voor de circulatie-

banken. Doehring gaf een schema voor de geconsolideerde

balans van de circulatiebanken.

G. Vandeplassche: Harmonisierung der Aussenhandel-

statis/iken.
Om verschillen te vermijden stelt Vandeplassche voor

E.-S.B. 30-10-1963

het importdocument van het importland te gebruiken als

exportdocument van het exportland. De nomenclatuur

biedt steeds grotere moeilijkheden: alleen voor’ chemische

produkten bevat de internationale lijst al 12.000 artikelen.
Desondanks is het noodzakelijk zicht te
krijgen
op de ont-

wikkeling van de goederenruil, zowel nationaal als inter-

nationaal. Sinds de conventie van Brussel in 1913, waartoe

68 landen toetraden, zijn er niet minder dan 7 nomen-

clatuursystemen bijgekomen. De Europese Commissie ziet

de noodzaak van het ontwikkelen van een nomenclatu’ur
voor de zes landen, opgesteld volgens de soort goederen

en hun aanwendingsmogelijkheid.

G. Bruckmann: Harmonisierung der Lohnstatistiken in deti

E.W.G. – und E.F.T.A. – Staat en.

Sinds 1923 heeft het Internationaal Arbeitsbureau in

Genève 10 conferenties van arbeidsstatistici gehouden, met,

het doel algemeen geldende standaarden voor de statis-

tieken op te stellen. Desondanks moeten de statistieken

nog steeds per land gegeven worden.

Het statistisch bureau van de. E.E.G. heeft goede ver-

gelijkbaarheid verkregen voor 14 industriële bedrijfstakken

in de 6 landen. Dit was – afgezien vân de Kolen- en Staal-.

gemeenschap – de eerste echt internationale opstelling:

Echt vergelijkbare loonstatistieken kunnen eerst verkregen

worden na de harmonisering van de belastingen en van de

sociale wetgeving in de zes landen.

De algemene leiding van de groep statistiek berustte bij

Doehring. Dit was ook het geval in Brussel en in Parijs.

Voor de eerste maal in de geschiedenis van E. – E. slaagde

Doehring erin een internationale discussiegroep te formeren

en dit ondanks het Vrij groot aantal deélnemers. Hiertoe

heeft
ongetwijfeld
bijgedragen, dat statistici blijkbaar vrij

vlot in talen waren. Afwisselend werd Duits, Frans, en

Engels gesproken. Het merkwaardigste was echter wel, dat

ervaringen van de meest verschillende ondernemingen in de

verschillende landen uitgewisseld werden.

Het laatste onderdeel van het congres bestond uit
be-

lastingen.
Te dezer zake kon men aansluiten op ervaringen

in Brussel en Parijs. Als sprekers traden op: W. Mersmann,

Prâsident des Bundesfinanzhofes, München; J. Jansen,

Europese Commissie, Brussel; Dipl. – Kfm Dr. H. Fischer,

Deutscher Industrie- und Handelstag, Bonn; J. Andrieu,

Bureau d’études fiscales Francis Lefebvre, Parijs. Wegens

tijdgebrek moest een voordracht van Dr. G. Croxatto,

Genua, over ,,Die neue italienische Dividendensteuer in

Beziehung auf die auskiidischen Inverstitionen in Italiën”

uitvallen.

W. Mersmann: Das künf/ige E. W.G. – Steuerrecht.

Mersmann betoogde, dat bij de harmonisering van de

belastingssystemen de omzetbelasting de voorrang nioet

hebben. Hij gaf een overzicht van hetgeen sinds het vorige
E. – E. congres bereikt is. Hij constateerde, dat er, ondanks

de moeilijkheden in de E.E.G., een sterke harmoniserings-
tendenz aanwezig is,

J. Jansen: Der gegenwörtige Stand der Urnsatzsteuer-

Harmonisierung.

Jansen besprak de richtlijn, welke de Raad van de E.E.G.

op grond van de artikelen 99 en 100 van het verdrag, aan

alle lid-staten gericht heeft. Zij betreft de overgang van het

in vijflanden bestaande cumulatieve systeem naar het

Franse systeem van heffing over de toegevoegde waarde.

1021

t..

H. Fischer.’ Abschaffung der

steuerlichen Grenzen – das

Zentralproblem der Harmöni-

sierung der Steuern.

Fischer kwam met een lijst

van wensen voor de harmoni-

sering van de verschillende

belastingen in alle zes landen.

J.
Andrieu: l’Imposition des

sociétés internaiionales en

droit fiscal français.
Andrieu behandelde het ge-

val van een internationale

groep beheerst door een Fran-

se maatschappij en het andere

geval, dat zij beheerst wordt

door een vreemde maatschap-

pij, een en ander in verband

met internationale verdragen

ter voorkoming van dubbele

belasting.

Hoewel er vier voordrach-

ten zijn geweest, moet toch

worden opgemerkt dat het

aandeel van de belasting-

voordrachten op de E.-E. con-

gressen terugloopt. De vraag

is, of zij niet beter naar speci-

ale congressen of seminaria

kunnen verhuizen en of zij

dan nog wel nodig zijn, omdat

de Internatioiial Fiscal Asso-

ciation zich hiet mee bezig

houdt.

Er zijn in dit verband een

aantal belangrijke vragen,

bijv.: Wat moet de relatie van

E. – E. zijn tot de efficiëntie-

Productiebed rijven, waar circa 800

tI.V.
LIJEMPF

over vijf provincies in Nederland.
personen werkzaam zijn, verspreid

De directie wenst in contact te treden met

geïnteresseerden in de functie von

hoofd hedrijfseconornische

afdeling

De taak omvat o.a. de behandeling van

• resultatenanalyse

• costing
• rentabiliteitsbewoking

bedrijfseconomische optimumvraagstukken

zowel in informerende als adviserende zin.

fidoten met economische opleiding op acaderrÇisch niveau moeten

en soortgelijke functie in het bedrijfsleven hun sporen verdiend
en. Tijdens de inwerkperiode kan gerekend worden op de steun

externe deskundigen.

candidaten zal een beroep kunnen worden gedaan tot

aan een psychologisch onderzoek..

Brieven te richten aan de directie, postbus 406 te Leeuwarden, zullen.

door deze vertrouwelijk worden bêhandeld. Mondelinge informatie over

de functie wordt desgevraagd verstrekt door het Hoofd van Afdeling

Personeelszaken, te!. 05100-23941, toestel 07.

instituten, in het bijzonder

R.K.W., C.N.O.F., B.I.M. en

N.I.V.E., resp. Rationalisierungs Kuratorium der Deuts-

chen Wirtschaft, Comité national de l’organisation fran-

çaise, British institute of management, en Nederlands in-

stituut voor efficiency? Hoe moet de relatie zijn tot de be-

staande internationale, organisaties per branche? Maar

bovenal is de vraag: hoe moet de verhouding zijn ten op-

zichte van de politiek? Kenmerkend ‘is, dat Berlijn voor de

D.G.f.B. een grote subsidie van een ,,Gewerkschaft” af-

gewezen heeft. Waarschijnlijk mede onder invloed daar-
van, heeft men de beide eerste congressen strikt neutraal

gehouden. Zürich bood een afwijking van deze regel door

het vierde Franse plan toe te laten. De aanraking met de

politiek geschiedde op een terrein, waar men dit niet ver-

wachtte, nl. het bankwezen. Het Duitse congres over soort-

gelijke onderwerpen, dat eind februari/begin maart van

elk jaar, door de Deutsche Geselischaft für Betriebswirt-

schaft te Wiesbaden gehouden wordt, is veel minder neu-

traal.

Ik wil niet nalaten nog een enkel woord daarvan te

zeggen, omdat bp dit congres, bij de discussies en in ge-

sprekken tijdens de pauzes, bleek, dat er in Duitsland een

•vrj bittere stemming ten opzichte van Nederland heerst.

Deze stemming was er ook aan de zijde van de weinige

Franse bezoekers. De punten waar het om gaat, zijn:

De omzetbelasting. Men vreest ,,Wettbewerbsverzer-
rungen” doordat Nederland eerste levensbehoeften, textiel

en schoenen, vrijstelt.

De concurrentieregels. Men was, zowel aan Franse

als aan Duitse zijde, vrij goed op de hoogte van onze Wet

Economische Mededinging. Hetzelfde geldt voor de

Prjzenwet’en de artikelen 1401 B.W. en 328 bis W.v.S.

De vestigingsregels. Onze diploma’s zijn een hinder-

nis voor buitenlanders. De ,,Niederlassungsgesetzge-

bungen” van Duitsland en Frankrijk zijn geheel anders.

De handelspolitiek ten opzichte van Japan, die minder

liberaal is dan de Duitse.

In verband hiermee staat kritiek op de Wet op de

Bedrijfsorganisatie, de Winkelsluitingswet, de Waren-

keuringswet, de Wet op het Cadeaustelsel enz.

Het komt mij voor, dat voor Nederlandse ambtenaren

Wiesbaden een uitstekende gelegenheid biedt, om de Duitse

mening te peilen, omdat daar niet alleen ondernemers en

een enkele hoogleraar komen, maar ook hoge ambtenaren
van de departementen in Bonn. Zoals ik reeds vermeldde,

was een verdere mcrkwaardigheid de vriendelijke stemming

ten opzichte van het vierde Franse plan. Men wilde zelfs

1022

E.-S.B. 30-10.1963

de T.V.A. (taxe sur la valeur

ajoutée) accepteren.

Voor suggesties ten aanzien

van het koriiende congres in

Nederland houd ik mij aan-

bevolen.

Tilburg.

Dr. J. A. GEERTMAN.

1
INGEZONDEN STUK

BILATERALE OF MULTI-

LATERALE HULPVER-

LENING
AAN ONDER-

ONTWIKKELDE

GEBIEDEN?

Het artikel van Drs. P. S. J.

Ablij, onder bovenstaande

titel gepubliceerd in ,,E.-S.B.”

van 14 augustus 1963, dwingt

mij tot enige tegenspraak, al

ben ik mij bewust mij hierbij
wellicht enige moeilijkheden

op de hals te halen, in het

bijzonder omdat mijn be-

zwaar niet geldt de theoretisch

juiste fundering van het be-
toog van de heer Ablij.

De multilaterale hulp als

beschreven door de heer Ablij

veronderstelt een zeer ,ver-

gaande coördinatie, eigenlijk

een centrale beslissing over

alle hulpverlening. Het is juist

dat deze nog’ niet bestaat,

want de hulpverlening, waarin

de Verenigde Naties worden

gekend, gebeurt nog niet met

de brede visie ,,om adequaat

VAST6OEDBELEGGINGSFONDS IMMOFUWD 1962

U!TGIFTE van

2500 participatiebewijzen aan toonder

Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovengenoemde
participatiebewijzen, uitsluitend voor houders van de reeds uitgegeven
participatiebewijzen, openstelt op

DONDERDAG 7 NOVEMBER 1963,

van des voormiddags
9
uur tot des namiddags 4uur,

NE.DERLANDSCHE HAN DEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.,

ZUIDHOLLANDSE BÂNI( N.V.,

ZUIDHOLLANDS EFFECTENKANTOOR N.V.,

te Amsterdam, Rotterdam, en ‘s-Gravenhage, voor zover aldaar gevestigd,

tegen de prijs van
f1048,-
per participatiebewijs,

op de voorwaarden van het prospectus d.d.
28
october
1963.

Exemplaren van het prospectus en van de
door
ondergetekende uitge-

‘geven folder, m.b.t. het Vastgoedbeleggingsfonds Immofund, zomede
inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de kantoren van inschrijving.

BEHEER- EN BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ IMMOFUND

Rotterdam,
28
october
1963.

te zijn aan de immense taak

waarvoor de gang der histo-

rie het Westen nu eenmaal

gesteld heeft”. Hoewel ik het gaarne ermee eens ben, dat

de taak immens is, geloof ik niet, dat in de Verenigde

Naties of elders die brede visie – indien deze al geldend
zou worden – in daadwerkelijke kracht zou worden om-

gezet. De juiste organisatievorm voor een verantwoorde

multilaterale hulpverlening kan mi. niet gevonden worden

wanneer men uitgaat van de visie van de heer Ablj, ni.

dat de verleende hulp in haar uitwerking, in haar resultaat

(in de onderontwikkelde landen) niet mag botsen met de

cèntrale coördinatie.

Afgezien van’de ontwikkeling, hoe goed ook gecoör-

dineerd, waardoor in de loop der jaren de belangen der

onderontwikkelde gebieden toch tot onderlinge concurrentie

en fricties zullen leiden, lijkt het mij, dat een belangrijk

element over het hoofd is gezien. Kort geformuleerd komt

de beoordeling van de verleende hulp door de onder-

ontwikkelde landen hierop neer, dat
zij
deze beschouwen

als een vorm van samenwerking. Samenwerking veronder-

stelt, dat de gevende en de ontvangende partij beide mondig

zijn,-beide een oordeel hebben. In de centrale coördinerende

instantie zullen de onderontwikkelde landen dus eenbe-

langrijke stem moeten hebben. Het is stellig voor deze

landen niettemin onaanvaardbaar, dat een ontwikkeling

in een bepaald land juist of minder juist zal wordén geacht

op grond van een algemeen coördi’natieplan. Zij zijn im-

mers onafhahkeljk.

Ongetwijfeld bedoelt ook de heer Ablij te waarschuwen

voor de typisch rationele benadering – in het Westen nog

veel voorkomend – van de problemen der versnelde ont-

wikkeling. Zolang echter de onderontwikkelde landen hun

eigen visie op deze problemen niet kunnen waarmaken,

zal de gecoördineerde multilaterale hulp, volgens de mening

van de heer Ablij, slechts verantwoorde resultaten kunnen

boeken indien hierover centraal wordt beslist, tegelijkertijd

echter met de m.i. noodzakelijke instemming van de onder-

ontwikkelde landen. Deze instemming lijkt
mij
dus on-

bereikbaar. Er blijft – naar mijn mening – geen andere

mogelijkheid dan zo goed en zo kwaad ‘als het kan te

coördineren en aan deze coördinatie een adviserende functie
te verbinden, aarmemende dat een dergelijke adviesinstantie

aanvaard zou worden door alle partijen.

In de praktijk betekent dit, dat de hulpverlenende landen

de bilaterale hulp zo goed mogelijk moeten inpassen in de

ontwikkeling van ‘het hulpontvangende land, mede af-
hankelijk van de fase waarin deze zich bevindt. Er zou

reeds veel bereikt zijn indien – ook in Nederland – hier-
aan aandacht werd besteed en de Nederlandse regering

hierover gegevens verzamelde, opdat bij de beoordeling van

E.-S.B. 30-10-1963

1

.

1023

te verlenen hulp

in aanmer-

king kon worden genomen in

hoeverre deze een bijdrage

zou zijn
tot welvaartsontwik-.

keling. Aan de coördinatie in

déze zin ware in Nederland

meer aandacht te besteden.

Een daardoor meer verant-
woorde bilaterale hulp kan

resultaten bereiken, die aan

de eis van samenwerking tus-

sen gevende en ontvangende

partij voldoen. Er zijn vele, te

vele projecten die aan de ont-

wikkeling kunnen bijdragen

en’ zichzelf daarin kunnen in-
,

passen. Ook Nederland kan

zonder zelfverwijt renderende

bilaterale hulp verlenen.

Wassenaar.

Dr. ‘A. DE JONG.

NASCHRIFT

Dr. De Jong .acht de theo-

retische fundering van mijn

betoog juist – dat is in elk

geval reeds een goede basis

• ‘voor wederzijds begrip. Wat

betreft de consequenties die

ik aan mijn theorie verbonden

acht, moge ik hem kortheids-

halve verwijzen naar mijn

artikel in ,,E.-S.B.” van 12

juli 1961 en 15 augustus 1962.

Hij zal daar o.m. een pleidooi

• aantreffen voor een wereld-

‘omvattende Organisatie die

Jos van politieke, strategische

of ideologische oogmerken

de hulpverlening regelt en

uitvoert, het oog uitsluitend

gericht op het te bereiken

einddoel: de harmoni-

sche— d.w.z. zowel geeste-

lijke als materiële – ontwik-

PL

ADVIESBUREAU VOOR BEDRIJFSORGANISATIE A.V.B.

te Utrecht

zoekt voor zijn afdeling administratieve organisatie een

sedewedzt

die zich met een grote mate van zelfstandigheid zal bezig houden

met problemen betreffende:

.

de verkoopadministratie en de orderprocedure;

• economishe en prijscalculaties;

• technische en financiële prognoses.

Verlangd wordt:

een bij voorkeur bedrijfseconomische opleiding;

ook candidaten met M.O. Boekhouden of gevorderde accoun-

tantsstudie (N.I.v.A.) komen in aanmerking;

•ervaring in het redigeren van rapporten op de bovengenoemde•

gébieden;

• leeftijd 30-35 jaar.

Geboden wordt:

een verantwoordelijke functie met uitstekende perspectieven

in een snel groeiende organisatie;

een honorering in overeenstemming met het gewicht van

de functie.

Eigenhandig geschreven brieven

Psychologisch Adviesbureau

met uitvoerige gegevens worden

L. Deen en Dr.J. G. H. Bokslag

onder nummer 178 ingewacht bij

Nwe Binnenweg 474 R’dam.

keling van de achtergebleve- 1

nen, opdat zij op den (langen)
duur uit eigen wil en kracht een m’et het westerse vergelijk-

baar welvaartspeil zullen kunnen bereiken en handhaven.

Ook met betrekking tot het door hem aangeroerde pro-

bleem der ,,samenwerking” zal hij daar – zij het niet zo

centrâal gesteld als hij dat doet noch ook met gebruik van

die term – het een en ander aantreffen. Mijn standpunt

in dezen komt – zonder dat ik zo ver wil gaan dat ik het

adagium ,,wie betaalt, regeert” klakkeloos wil toepassen –

•’ kôrt samengevat hierop neer, dat de internationale orga-

nisatie, belast met de hulpverlening, te werk gaat aan de

hand van een volledig op de doelstelling afgestemd werk-

plan. Diepgaande raadpleging van de geholpenen bij de
opstelling van dat plan ligt uiteraard voo de hand en zal

bovendien een tactische noodzakelijkheid blijken te zijn.

Wil men dit ,,samenwerking” noemen dan is mij dat goed.

Samenwerking zal bovendien bij de uitvoering vanzelf-

sprekend noodzakelijk zijn en ligt ook reeds besloten in de

geest der doelstelling. Maar anderzijds zal men hen die ‘de

• offers brengen mi. bezwaarlijk het recht kunnen ontzeggen,

over de doelmatigheid van de aanwending daarvan het

1024

laatste oordeel’uit te spreken. In de praktijk zou iit alles

uiteraard neerkomen op een zeer veel tact en overleg

eiseiid samenspel tussen helpers en geholpenen. Ik onder-

schat het gewicht en de moeilijkheid hiervan allerminst

maar stel dat het ook niet meer is dan een onderdeel van

wat ik een immense taak noemde. Ten slotte: ik verwierp

niet elke vorm van bilaterale hulp, stelde slechts de eis

dat zij in elk geval ingepast zal moeten worden in een

overall.planning. Op dit punt, geloof ik, staan Dr. De

Jong en ik dicht
bij
elkaar.
Hoewel Dr. De Jong dat niet met zoveel woorden zegt,

zou men uit zijn aantekening kunnen lezen dat hij mijn

vertogen maar ,,grauwe theorie” vindt. Is dat zo, dan is –

mijn antwoord, dat – helaas – de praktijk van het ogen-

blik inderdaad wel heel sterk afwijkt van hetgeen ik bepleit,

maar dat dit mi. een-reden te meer is om te blijven pleiten.

Alweer ter bekorting verwijs ik dienaangaande naar het-
geen ik schreef in de voorlaatste alinea van -mijn artikel

van juli 1961. • –

‘s.Gravenhage.

Drs. P. S. 1. ABLIJ.

E..S.B.
30-10-1963

ç.

GELD- EN

KAPITAALMARKT

ADVIESBUREAU VOOR BEDRIJFSORGANISATIE A.V.B.

te Utrecht

zoekt voor de sector vorming en training een

Geldmarkt.

De geidmarkt heeft in de

afgelopen week twee keer een

omslag te zien gegeven. De

dollartoevoer naar de Cen-

trale Bank had enige tijd voor

een betrekkelijke oveivloed

op de markt gezorgd, die voor

oktober uniek moet worden

genoemd. Na het bekend

worden van de weekstaat van

De Nederlandsche Bank op

dinsdagmiddag bleek de

ruimte toch mindér groot dan

werd gedacht. Dit was af te

leiden uit een scherpe daling

van het saldo der banken bij

de Centrale Bank en de op-

neming van voorschotten in

rekening-courant. Toen de

belastingbetalingen nog, zij

het op beperkte schaal, voort-

gingen en hiertegenover geen

dollarverkopen meer plaats-

vonden, kondigde zich een

krapte aan, die de daggeld-

rente in twee etappes van 1

pCt. naar 2 pCt. opjôeg.

Iedereen wist, dat – dit maar

tijdelijk zou zijn, want op

vrijdag zou de kwartaal-

betaling door het Rijk aan de

gemeenten enige honderden

miljoenen in de marktbren-

gen. Dit bleek ook uit te ko-

men, waarop de cailgeld-

rente tot l pCt. omlaag

ging. De financiering van de

expansie van de bankpapier-

circulatie tegen ultimo ok-

tober lijkt gewaarborgd. De

storting op de staatslening

midden november komt dan

echter in zicht. Of het thans

tot een maximum opgelopen

tegoed van ‘s Rijks Kas bij De Nederlandsche Bank

zal verminderen, lijkt niet onm( gelijk, doch waar de markt
haar evenwicht zal vinden, is tF ans nog moeilijk te bezien.

Kapitaalmarkt.

Zowel op de emissiemarkt als op de markt voor onder-

handse leningen is de activiteit stijgend. Dit kan toevallig

zijn. Het is ook mogelijk, dat het bedrijfsleven bevreesd is

dat de zojuist ingevoerde kredietrestrictieregeling bank-

krediet schaarser of dat de aan de gang zijnde rentestijging

het geld op de kapitaalmarkt duurder zal maken. Tegelijker-

tijd begint de komende loon- en prijsstijging reeds scha-

duwen vooruit te werpen, o.a. in de vorm van een ver

groting van de goederenaankopen. Een activering van de

kassaldi zal hiermede wel gepaard gaan, doch is niet aan-

toonbaar. Wel bemerkbaar is een teruglopen in de groei

der besparingen bij spaarbanken. Tegenover de hierboven

aangeduide gewijzigde situatie aan de vraagkant op 4e

kapitaalmarkt ontwikkelt zich, zij het nog niet helemaal

duidelijk, eveneens een verandering aan de aanbod.zijde.

In de rente-ontwikkeling vindt een en ander haar weer-

spiegeling. In onderstaand staatje ziet men dat het effec-

tieve rendement van langjarige staatsleningen de 44 pCt.

reeds zeer dicht is genaderd. –

&éqf”d”
Wd$

opleidingen

die zal worden belast met:

het verzorgen van interne en externe voordrachten ten be-

hoeve van directies en stafleden van overwegend industriële

ondernemngen;

het leidinggeven aan en coördineren van uitgebreide cursus-

activiteiten;

het in teamverband uitbrengen van organisatie-adviezen.

Verlangd wordt:
een bij voorkeur academische opleiding (ingenieur, econoom,

psycholoog, jurist);

ervaring in het houden van voordrachten en het leiden van

discussies;

de organisatorische en bedrijfseconomische pro-

leeftijd 30.35 jaar.

Geboden wordt:

een honorering In overeenstemming met het gewicht van

de functie;

een afwisselende, leerzame werkkring in een sterk expansieve

organisatie.

Eigenhandig geschreven brieven

Psychologisch Adviesbureau

met uitvoerige gegevens worden

L. Deen en Dr.J. G. H. Boksiag

onder nummer 179 ingewacht bij

Nwe Binnenweg 474, R’dam.

E.-S.B. 30-10-1963

1025

lndexcijfers aandelen
8 dec.
H.
&
L.
18 okt.
25 okt.
28 dec. 18 okt. 25 okt.
(1953
=
100)
1962
1963
1963 1963 1962 1963
1963
Algemeen

………………
345
401

346
390
387
Van Gelder Zn
…………..
244
230k
230
Intern, concerns

…………..
464
560 —463
537
534
Amsterdamsche Bank

……..
390
3864
361
Industrie

………………..
319
359-321
349
347
Robeco

………………….
f. 208
f. 230
f. 228
Scheepvaart

…………….
134
164— 135
162
162
Banken

…………………
257
261 —232
246
241
New York.
Handel enz .

…………….
150
162 -. 150
159
160
Dow Jones Industrials
652
751
756

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
Rentestand.

Lang!. staatsobl. a)
…………
4,24
4,43 4,47


Aandelenkoersen.
Aand.: internationalen a)
3,20
Kon. Petroleum

………….
f. 157 f. 164 f. 164
lokalen a)

………..
3,86
Philips GB f 139


1
f 150
f 147

.,
Discopto driemaands schatkist
Unilever

…………………
f.’ 138,40

f,

141,10
f. l4O,70′
,
papiet

.
.’

.

……………
2
.

14-2
14.2

A.K.0.

….. …………….
4014
51
1
504
Hoogovens, n.r.c.

…………
558
566
5624
a)
Bron:
Veertiendaags Beuraoverzicht Amsterdamsche Bank.
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .

…..
723 783 777
Zwanenberg-Organon

……..
909’/
918
917

.


C. D. JONGMAN.

Een van onze relaties, een
internationaal handelsconcern te Amsterdam
met o.a. ‘

enkele eigen produktie-eenheden en dochtermaatschappijen in binnen- en

VA

buitenland, zoekt een


financieel

economisch medewerker

Deze functionaris zal worden toegevoegd aan de algemene procuratiehuder,

belast met de financiële- en administratieve zaken van het concern. ‘Hij zâl

betrokken worden bij alle aangeleg
1
‘enheden die met financiële- en administra-

tieve contrôle en organisatie te maken hebben. Na een inwerktijd zal o.a. het

critisch bestuderen van de tussentijdse financiële rapporten van de dochter-

ondernemingen en het behandelen van kwesties op het gebied van pensioen-,

transport- en schadeverzekeringen, tot zijn taak gaan behoren.

i
Voor deze functie komt in aanmerking een jongeman met middelbare school-

opleiding, gevolgd door voortgezette (zelf) studie, in boekhoudkundige- en/of

economische richting. Enkele jaren practijkervaring strekt tot aanbeveling.

Een goede . schriftelijke – uitdrukkingsvaardigheid in de moderne talen, speciaal

Duits en En’gels, is noodzakelijk. Deze functie biedt uitstekende ontwikkelings-

môgelijkheden.

Zij, die voor deze functie in aanmerking komen zullen in een vértrouwelijk

onderhoud nadere gegevens kunnen verkrijgen. Een proeve van handschrift

*

dient bij de sollicitatie te worden ingesloten.

Brieven met pasfoto en volledige inlichtingen omtrent opleiding, ervaring

levensloop en reden van sollicitatie onder no. 928 te richten aan het

Amsterdams Psychotechnisch Laboratorium, o.l.v. dr. Ph. M. van der

Heijden, Verdistraat 6, Amsterdam-Z.

iö26

E.-S.B. 30-l01963

Belangrijk 1gb-nieuws!

Totaal nieuw

maaltijden-

systeem voor

bed rijfs-

cantines met

ongekende

voordelen

voor U!

PROEVEN BEWEZEN HET!
Het begon in de U.S.A. en in Zweden.
Experimenten met diepvries-maaltijden
voor bedrijfscantines bleken een
schitterend succes! Storrnenderhand
ging men over tot dit moderne,
d66r en dôôr doelmâtige systeem.
lgio nam proeven In Nederland.
Resultaat? Verrassend!

EVEN VERNUFTIG
ALS EENVOUDIG1
Een warme maaltijd voor uw
personeel met een minimum aan
materiaal! NO kan uw bedrijf
volstaan met enkele grote
diepvrieskasten . die de maaltijden bewaren en één of meer
verwarmingsovens. Daarin zijn per half uur (l) 3.6 of 72 maaltijden
gebruiks-klaari

ONGEKENDE VOORDELEN
Het nieuwe !glo.systeemste!t u nu
in staat om warme maaltijden te
serveren in uw bedrijf op zeer
voordelige wijze!
• geen dure, onrendabele investeringen
• uiterst korte bereidingstijd
f
geen
tijdverlies, geen afwas van borden,
schalen (1gb-maaltijden in aluminium
p!ateaus, die na het gebruik worden
weggeworpen) .geen verloren
ruimte • standaardprijzen • dank
zij het diepvriesprocédé zeer hoge
standaardkwaliteit • onbeperkt aantal
maaltijden vers voorradig op elk
tijdstip • en… keuze üit ±25
verschillende maaltijden.
Een zeer ruim assortiment. Voor
iedereen zijn eigen’ !ievelingsgerecht. Een uitkomst bij overwerk.

ONGEDACHTE MOGELIJKHEDEN
Het nieuwe Iglo.systeem heeft méér
unieke kanten! Voor middelgrote bedrijven zonder maaltijdenregebing
is nu )nogelijk, wat tot voor kort
onmogelijk was! Ja, zij kunnen nu ook profiteren van deze belangrijke
voordelen:
• warme maaltijden, afgestemd op
iedere persoonlijke voorkeur, bevorderen ‘t werkplezier (produktie.
factor van belang!) • warme
maaltijden houden, ook bij overwerkers het plezier
.
erin
S
warme
maaltijden zijn een wervings-
argument van grote waarde!
• warme maaltijden trekken ook
vèr.wonende krachten aan!

Richt üw verzoek om inlichtingen
(kosten, prijzen per maaltijd,
assortiment etc.) aan: lgio NV.’
Nijenoord 1A, Utrecht, tel. 030.35641;
onze catering-manager de heer
van der Zeijden zal u gaarne
bezoeken.

I:G
LOfO

1gb-maaltijden voor de
bedrijfscantine van vandaag!

reli
*
kUn 1022 G «interplastic»

geeft duidelijk leesbare srnetvrije
R77

doorslagen, is uitermat

duurzaam en bijzonder

«schoon» te hanteren.
het carbonpapier met

de rode rugzijde is beslist

onmisbaar in het moderné kantoor.

Günther Wagner Hannover Pelikan-Werke

Alleenvertegenwoordigers
vd
Nederland

H. van Gern.ert.& Co.

N.V Amsterdam

E,-SB. 3040-1963

1027

STELT U VOOR

HET VERKRIJGEN

VAN INLICHTINGEN

IN VERBINDING MET

1

C NTRAAL

EEHËE;R

Het lidmaatschap kan u een belangrijke be-
sparing op de kosten opleveren.

CENTRAAL BEHEER BELAST ZICH

OOK MET DW.ADM[NISTRATJE
VAN

ONDERNEMINGSPENSIOENFON’DSEN

1028

E.S.B.3010L1963.

Auteur