WIJNEN UIT ALLE
BINNEN. EN BUITENLANDS
WIJNPRODUCERENOE LANDEN
GEDISTILLEERD
Uw buitenlandse
relaties of voor Uw
privé- of zokenreizen
naar
het
buitenland
Wijnhandel GALL & GALL
Stadhuisplein 25 (naast Corso) Tél.
11
39 54
ROTTERDAM
S
Met Wijnhandel GALL & GALL
bent U thuis beter uit
HBRONSJr
MAKELAAR IN
ASSURANTIËN
TELFôON(élO) ii.io
*
MAURITSWEG 23.
ROTFERDAM-2
R.
MEES & ZOONEN
Bankiers en Assurantiemakelaars
vragen voor hun Assurantiemakelaardij
te Rotterdam een
ECONOOM /JURIST
voor de vervulling van een functie,
welke inzicht in problemen van bedrijfs-economische en Juridische aard alsmede
enige kennis van administratieve organi-
satie vereist.
Bij voorkeur wordt gedacht aan een
bedrijfseconoom met interesse voor Juri-
dische kwesties.
Gegadigden moeten op de hoogte zijn
van het assurantievak of bereid zijn zich
door studie daarin te bekwamen.
In uitzicht wordt gesteld een zeer zelf-
standige, verantwoordelijke en leiding.
gevende positie.
Zij die belangstelling hebben voor een
oriënterend gesprek worden uitgeno-
digd zich schriftelijk in verbinding te
stellen met de Afdeling Personeelszaken,
Blaak 10 te Rotterdam.
~
(
5
R. MEES & ZOONEN
Bankiers en assurantiemakelaars
ROTTERDAM
Reisdevezen
Bagage-
en
ongevallenverzekeringen
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN.
Uitgave van de
Stichting
Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres
voor
Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterda,n-6.
Telefoon redactie: (010) S 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé
–
adres
redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn.
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie
–
adres
voor
België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-weg
347, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprjs:
Jranco per Post, voor Nederland en de
Overzeese R(jksdelen (per zeepost)
f.
29,— overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van
dit
nummer
75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
6 93 00, toestel 1 of 3.
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het
–
recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigerën.
rC)MMISSW
VAN
REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H.W.
Lambers
;
J. Tinbergen. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR
BELGIË: F. Collin; 5.
E.
Mertens
de
Wilmars;
J. van Tichelen; R.
Vandeputte; A. J. Vlerick.
ACCIJNSVRIJE LEVERANTIES
VAN SPIRITUALIËN UIT
ONS ENTREPOT VOOR:
1094
S
E:-S.B. 14-11.1962
Niet begrepen?
De kern van het S.-E.R.-advies
1
)
iniake het systeem
van loonvorming is, dat voor toetsing van de
gedifferen-
tieerde
loonvorming geen algemeen geldende regels of
richtlijnen kunnen worden opgesteld. Daarom dient de
officiële, met rechtspraak vergelijkbare, toetsing door
het College van Rijksbemiddelaars te worden vervangen
door een arbitrair beleid van geven en nemen door de
Stichting van ‘den Arbeid: het toporgaan van het bedrijfs-
leven zélf. Daarmede zou tevens de verlangde eigen
verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven tot haar recht
komen. Het standpunt, dat de regering thans kenbaar
heeft .gemaakt, lijkt evenwel daar essentieel van af te
wij ken
2
).
Wdliswaar wil ‘de regering aan de Stichting van den
Arbeid het concrete loonbeleid overlaten, doch niet dan
nadat de Stichting en ‘de regering het eens zijn geworden
over de toelaatbare totale loonstijging, uitgedrukt door
een zogenaamde concrete macro-economische norm, be-
nevens over de hoofdlijnen van dat beleid.’Bovendien zou
het College, op basis van deze, norm en hoofdlijnen, door
de Stichting toegelaten c.a.o.’s onverbindend kunnen
verklaren
3
). Eerst wanneer het College blijk zou hebben
gegeven geen gebruik van deze bevoegdheid te willen
maken, zou de c.a.o. rechtsgeldig worden. –
Het wezenlijk verschil is dat de Stichting van den Ar-
beid geen beleid zal kunnen voeren alvorens de instem-
ming op hoofdzaken van de regering te hbben verwor-
ven. Dacht ‘de S.-E.R. aan een overheidsingrijpen, door
bijv. een loonstop,
achteraf;
‘de regering daarentegen
wenst kennelijk zekerheid
vôôraf
dat het beleid in haar
geest geschiedt
4
). Bovendien zou als ‘extra beveiliging dit
beleid nog getoetst moeten worden door het College van
Rij ksbemiddelaars. Daarmede krijgt de Stichting niet de
Van 6 juli jI. Zie ook ,,De S.-E.R. over loonvorming”
in ,,E.-S.B.” van 18 juli ji.
In het schrijven aan de Stichting van den Arbeid, d.d.
5
november 1962.
Het College kan onverbindend verklaren op grond van
het algemeen belang. Beslissend is nu dat de regering het
College een algemene aanwifzing wil geven, die inhoudt dat
loonwijzigingen het vermoeden opleveren van strijdigheid
met het algemeen belang, indien zij niet overeenstemmen met
de macro-economische norm en de getrokken beleidslijnen.
De nadere mondelinge interpretatie door de regering zou
evenwel kunnen wijzen op een nuancering van dit standpunt.
In het S-ER-advies is de overheidstaak beperkt tot
waarschuwen zolang de feitelijke loonontwikkeling geen ge-
varen oplevert.
beoogde beleidsvrijheid onder eigen verantwoordelijkheid
doch slechts de uitvoeringsverantwoordelijkheid.
Het S.E,R.:rapport ziet het loonbeleid door de Stich-
ting van den Arbeid, gesteund door voorafgaande in-
terne coördinatie aan werknemers- resp. werkgeverszijde,
als alternatief van toetsing door het College. Alternatief
en geen complement. Juist omdat voor ‘de toetsing van
differentiële vodrstellen geen algemene regels kunnen
worden gevonden, behoort het zwaartepunt der loon-
vorming in de interne coördinatie te worden gelegd, waar
het geven en nemen op soepele wijze kan verlopen. Dif
–
ferentiëren is een arbitraire zaak en kan daarom het
beste tot stand worden gebracht via onderling
overleg
in
de privaatrechtelijke sfeer. De regering wil daarentegen
blijkbaar beide elementen, nI. van loonbeleid door de
Stichting en van controle door het College, samenvoe-
gen. Zij wil het onverenigbare verenigen door alle in de
discussies genoemde functies te ‘doen cumuleren. Zowel
eigen verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven als een
zodanige controle door het College, dat de genoemde
eigen verantwoordelijkheid in feite wordt uitgehold.
Op een niet mis te verstane wijze heeft de S.-E.R. ook
duidelijk gemaakt •dat de loonpolitiek en prijspolitiek
dienen te worden ontkoppeid. Tot dusver leunt de prijs-
politiek op de loonpolitiek, in plaats van op eigen benen
– voor zover aanwezig – te staan. Ook daaraan gaat
de regering voorbij, want de Stichting zou in de beoor
–
deling van loonvoorstellen ook de prijsgevolgen moeten
betrekken en wel binnen het raam van een daarover met
de regering te bereiken overeenstemming.
Behoudens de overmaat aan ‘organisatie, die in het
schrijven aan de Stichting tot uiting komt, is er met het
alom gekritiseerde ,,Ontwerp-Arbeidsvoorwaardenwet”
geen wezenlijk verschil. De positie, die volgens dit ont-
werp door een loonraad van de S.-ER. zou moeten wor-
den ingenomen, wordt in het huidige regeringsstandpunt
in hoofdzaak toegedacht aan de Stichting van den Ar-
beid.
De regering geeft er blijk van niet te hebben begrepen
welke ‘de doorslaggevende bezwaren zijn die het bedrijfs-
leven en de S.-E.R. in meerderheid ‘hebben tegen ‘het be-
staande systeem van loonvorming. Bovendien bevreemdt
het dat ‘ook een deel van de dagbladpers ,,des Pudels
Kern” niet heeft weten te ontdekken. De loonpolitieke
impasse duurt voorlopig voort.
Amsterdam.
W. }{ESSEL.
–
–
Blz.
Niet begrepen?,
door Dr. W. Hessel ……….1095
M.M. – De triomf van een idee
.
…………
1096
Problemen rond het wonen in ,,torenflats”,
door
Dr. D.
de
Jonge ……………………..1098
Wi nstdelingsspaarregelingen voor werknemers,
door Drs. C. P. d’Haans ……………….1101
De economische ‘situatie van Argentinië,’
door
D. B. Baarslag Sr. …………………… 1105
Blz.
Verkort’jaarverslag van de Stichting Het Neder-
landsch Economisch Instituut over
1961 …..1108
Ingezonden stukken:
Beweegredenen tot Westerse hulpverlening aan
onderontwikkelde gebieden,
door Mr. F. J.
van der Dussen met een naschrift van Drs.
P. S. J. Abljj ……………………..
1111 –
Kwantiteit of kwaliteit?, door J. Kuiterman met
een naschrift van C. P. A. Bakker ………1112
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D.
Jongman 1113
E.-S.B.
14-11-1962
.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
1095
1
– cie triomf van een idee
1)
M.M.
Men schrijft ons van bevoegde zijde:
Het is merkwaardig, hoe in de geschiedenis bepaalde
ideeën algemeen aanvaard worden en tot verwerkelijking
komen, terwijl andere – op zichzelf niet minder juist of
voortreffelijk – weer in de vergetelheid verzinken. De
verklaring voor dit verschijnsel is van de zijde der sociale
wetenschappen gekomen. Een idee moet passen in de con-
stellatie van de tijd, moet als het ware het antwoord vormen
op een vraag waar de maatschappelijke ontwikkeling –
vaak nog onbewust – aan toe is. De vruchtbaarste perioden
zijn dus die, waarin de geestelijke en de maatschappelijke
ontwikkeling op bepaalde punten duidelijk convergeren.
In een
dergelijke
gelukkige constëllatie is de idee ge-
boren en gerealiseerd, waarvan onze Orde de uiterlijke
belichaming is: het stelsel van de multilaterale mede-
zeggenschap, kortweg M.M. genoemd. Ik weet wel, dat
er tegenwoordig allerlei andere interpretaties van deze ver-
trouwde initialen bestaan, van het oneerbiedige ,,massaal
meepraten” tot het stijve ,,meervoudig medebewind”, maar
ik houd vast aan de betekenis die de letters M.M. van het
begin af hebben gehad – multilaterale medezeggenschap.
Het is misschien goed,
bij
dat begin nog eens stil te
staan op deze herdenkingsdag. De merkwaardige conver-
gentie van de geestelijke en maatschappelijke ontwikkeling
in ons land omstreeks het midden der jaren zestig heeft
in de geschiedenisboeken nog niet de aandacht gekregen
die zij verdient. Reeds véér het totstandkomen van het
verbond tussen de beide wereldmachten – door sommigen
destijds de Onheiige Alliantie genoemd – vertoonde het
Nederlandse sociale denken tekenen van gisting. Ten op-
zichte van maatschappelijke structuurproblemen schenen
mannen van de rechter- en de linkerzijde, zoals dat toen
heette, weleens van plaats verwisseld te zijn. Nadat echter
bij het Groot Verdrag ons land in het kader van de nieuwe
Verenigde Staten van Europa was aangewezen als sociaal
proefstation, waar zgn. meng- of tussenvormen zouden
worden uitgewerkt, kwam er vrij spoedig tekening in het
beeld.
Om met het ideeënhistorische element te beginnen, de
oudsten onder ons zullen zich nog duidelijk het baan-
brekende artikel herinneren, waarin Prof. De Raaf Hart-
man zijn leer van het werkzaam wantrouwen ontwikkelde.
Uitgangspunt vormden de verhoudingen in het bedrijfs-
leven, waar volgens de schrijver al te lang een oligarchische
leiding, een conformistische vakbeweging en een machte-
loze beleggersgroep elkander vanuit hun stellingen hadden
bespied zonder tot werkelijke ,,interactie” te komen –
het thans versleten cliché der sociologen was toen nog be-
trekkelijk nieuw. Zodra echter – aldus Hartman – in
één dier kringen effectief wantrouwen ten opzichte van de
andere was gezaaid, kwam er leven in de brouwerij. Aan-
deelhouders bezochten vergaderingen, vakbonden voerden
krachtige acties en bedrijfsleidingen werden – soms in
24 uur – progressief. Dit eenvoudige ervaringsfeit werd
door de schrijver verdiept tot een algemene subject/object
theorie. In elke levenskring vindt men een klein aantal
‘)
Ontwerp voor een herdenkingsrede te houden
bij
het
25-
jarig bestaan van de Orde van Universele Vertrouwensmannen
(O.U.V.) Copyright Ghost Writers Inc. New York – Brussel –
Rotterdam.
subjecten, personen die het beleid bepalen en handelend
optreden. Daartegenover staat een meestal veel groter aan-
tal objecten. Dat zijn degenen op wie het beleid betrekking
heeft en die de handelingen voornamelijk ondergaan. Bij
deze objecten nu bestaat meestal een zeker onbehagen ten
opzichte van de bedoelingen der subjecten, die men niet
begrijpt en ook
moeilijk
kan begrijpen in verband met de
gecompliceerde vraagstukken waarover het gaat. Aan-
vankelijk is het onb’ehagen nog passief, maar zodra iemand
de vonk van het ,,werkzaam wantrouwen” ontsteekt is de
kans groot dat er een drietrapsreactie ontstaat: van volg-
zaamheid tot verzet, van verzet tot organisatie, van Organi-
satie tot afvaardiging. Daarmede is dan de weg van .object
tot subject afgelegd en is de meerderheid mede-subject
geworden.
Tot zover het artikel van Prof. De Raaf Hartman, die
daarmede nog geheel binnen de leer van de soevereiniteit
in eigen kring bleef. Maar jonge r.k. sociologen werkten
zijn stellingen uit en wezen erop, dat de levenskringen ook
ten opzichte van elkaar veelal in de subject/object ver-
houding staan. Zo de overheid tegenover het bedrijfsleven,
het rijk tegenover de gemeenten, de industrie tegenover de
handel, de produktieve tegenover de consumptieve sfeer.
Bovendienachtten zij in nog veel meer kringen dan aan-
vankelijk door de grondlegger der theorie waren aan-
gegeven de subject/object verhouding aanwezig: het pers-
wezen, radio en televisie, leger en vloot, ja zelfs het burger-
lijk bestuur. Overal werd naar hun mening het beleid be-
paald door een kleine minderheid die de meerderheid als
object behandelde. Een vurige pater achtte de tijd gekomen
om systematisch in tal van levenskringen de vonk van het
werkzaam wantrouwen te ontsteken, die de drietraps-
reactie van het object- naar het medesubjectschap zou ont-
ketenen.
Een matigende invloed ging uit van de inaugurale rede
van Jhr. Blasius de Leeuw – de eerste Nederlander die
onder het Kabinet Cals weer in de adelstand werd ver
–
heven. Deze hoogleraar verkondigde
bij
zijn intrede aan
de Europese Universiteit het plausibiiteitsbeginsel, dat
naar zijn mening veelal uitkomst bood waar de logica te-
kort en de agressiviteit het doel voorbij schoot. Sindsdien
zijn vele hervormingen op grond van dit beginsel tot stand
gekomen.
Tot zover de ,,ideengeschichtliche” achtergrond van het
M.M.-stelsel. Daarmede viel samen een opmerkelijke evo-
lutie in de Ne’derlandse samenleving, beginnende met de
vakbeweging. Uit de fusie van K.A.B. en C.N.V. was een
machtig C.D.V.V. ontstaan dat een wettelijk verplichte
vèrgaande medezeggenschap van de employé’s eiste.
(Het woord werknemer, dat het archaïsche ,,arbeider” had
verdrongen, geraakte op zijn beurt in onbruik, doordat
teveel directeuren van n.v.’s zich ermee waren gaan tooien,
op grond van het werk dat zij mee naar huis namen om
de zaken ondanks de vierdaagse werkweek draaiende te
houden). Het N.V.V. moest zich wel achter de eis van het
C.D.V.V. scharen maar had er weinig vertrouwen in. Het
vreesde een totaal op de achtergrond geraken van de loon-
strijd en zag bovendien niet goed in hoe het de vele posten
van employé-vertegenwoordigers moest bezetten zonder
aan prestige in te boeten. Het plausibele compromis was,
dat men over de gehele linie zou kiezeiÇ voor indirecte
1096
E.-S.B. 14-11-1962
vertegenwoordiging door vertrouwensmannen en voorts
dat men ook andere sectoren van de samenleving kritisch
zou onderzoeken. Het K.A.S.K.I. en de W.B.S. onder-
namen deze studie, met verrassend resultaât.
Niet alleen het bedrijfsleven bleek oligarchisch geregeerd
te worden. Zo woekerde deco-optatie welig in de hog&re
rangen van het burgerlijk bestuur. Over de benoemingen
van directeuren!generaal, directeuren, hoofd- en andere
administrat&irs, ja zelfs van referendarissen werden schrij-
vers en commiezen nimmer geraadpleegd, noch ook de
volksvertegenwoordiging. Geen minister legde rekenschap
af van de benoemingen die hij deed. Een diploma of graad
gaf niet zonder meer toegang, men moest bovendien nog
zijn chef bevallen en door hem worden voorgedragen.
In het Hoger Onderwijs was het met veel beter. De be-
kende Dr. Merel, die dit deel van het onderzoek leidde,
ontdekte een twaalftal families, die elkaar in de loop der
tijden, dan wel binnen één generatie, de bef hadden toe-
gespeeld. Ook schoonzonen en -dochters werden op deze
manier begunstigd. Merel kwam tot de conclusie dat de
hoogleraarsstand in Nederland een betrekkelijk afgesloten
laag vormde, die zich zelf naar eigen goeddunken aan-
vulde, vaak met bloed- of geestverwanten.
Soortgelijke toestanden bleken te heersen in de rechter-
-lijke macht, de wereld der hoge officieren en die der be-
lastingdeskundigen. In de vakbeweging werden weinig
familierelaties maar werd wel een straffe oligarchie aan de
top aangetoond. –
De opschudding die een en ander veroorzaakte – en
die een ogenblik zelfs studenten én leden van de weten-
schappelijke staven hun wederzijdse afkeer, deed vergeten
– kon door de regering niet langer worden verwaarloosd.
Op het beperkte gebied van het bedrijfsleven bestond sedert
enige jaren een advies van de Staatscommissie Verdam,
maar dit boekwerk, dat met minderheidsnota’s en bijlagen
bijna duizend bladzijden besloeg, was slechts door twee
ministers gelezen. Eén daarvan was de Minister van Marine,
die met het oog op het politieke evenwicht weer was be-
noemd, maar die een zeer beperkt ambtsterrein had. Om
tijd te winnen besloot het Kabinet de mening van de
S.-E.R. in te winnen. Deze pakte de zaak grondig aan en
kwam met een advies dat eenstemmig een grote reorgani-
satie van de Nederlandse samenleving voorstelde.
In dit S.-E.R.-advies werd voor het eerst het beginsel
van de multilaterale medezeggenschap geponeerd. Kort
gezegd kwam het hierop neer, dat iedere categorie, die in
enigerlei levenskring als subject optreedt, door haar ob-
jecten moet worden gecontroleerd. Deze objecten kunnen
zijn a) de niet-leidenden in de eigen levenskring, b) de
leidenden in andere levenskringen, die door het beleid van
de eerste worden geraakt. De controle geschiedt niet direct
maar door middel van vertrouwensmannen.
Aangezien de agitatie van a.r. en r.k. intellectuelen, ge-
combineerd met de actie van de vakbeweging, intussen tot
een algemene ontsteking van het ,,werkzame wantrouwen”
had geleid, konden regering en parlement niet veel anders
doen dan het advies integraal opvolgen. Een basiswet,
ingediend door de Ministers Hartman en Blasius, legde
het beginsel vast, dat vrij spoedig zijn uitwerking vond in
een serie algemene maatregelen van bestuur. Achtereen-
volgens werd bepaald, dat grote ondernemingen en werk-
geversverbonden inoesten worden gecontroleerd door ver-
trouwensmannen van employé’s en consumenten, vak-
bonden door vertrouwensmannen van ondernemers en con-
sumenten, consumentenbonden door vertrouwensmannen
van industrie en handel. Curatoria van Universiteiten
kregen vertrouwensmannen van studenten en weten-
schappeiijkè staven toegeweien, hogere ambtenarn moes-
ten zich het toezicht laten welgevallen van vertrouwens-
mannen van de lagere ambtenaren en de geregeerden Qer
departement.verschillend en opperofficieren moesten leren
samenwerkeû met vertegenwoordigers van manschappen
en belastingbetalers. Een poging van werkelijke en aan-
staande gedetinèerden om vertrouwensmannen
bij
de rech-
terlijke macht te mogen benoemen, faalde.
Een technische moeiljkhéid deed zich voor toen bleek
dat in Nederland niet voldoende personen aanwezig waren
die in aanmerking kwamen om tot vertrouwensman te
worden benoemd. Vooral met, toen men aanvankelijk nog
het criterium van deskundigheid aanlegde – d.w.z. des-
kundigheid in een bepaalde sector op het moment van de
benoeming. Het werd al spoedig duidelijk, dat dit soorC
deskundigheid vrijwel alleen
bij
de belanghebbenden voor-
kwam, zodat slechts weinig personen
werkelijk
geschikt
werden bevonden. Verschillende gegadigden bleken boven-
dien in een vorige werkkring wegens onvoldoende be-
kwaamheid te zijn mislukt.
De enige oplossing bleek te bestaan uit het verzorgen
van een behoorlijke opleiding. Een wet, regelende de op-
leiding en – bevoegdheden van universele vertrouwens-
mannen, kwam in 1968 tot stand en gaf het aanzijn aan
•
een drietal academies. Als overgangsmaatiegel werden aan
enkele bestaande inrichtingen van hoger
onderwijs
spoed-
cursussen ingesteld. Dit had enig resultaat, maar het tempo
yan wetgeving kon men, vooral onder het tweede Kabinet
Veidkamp, niet bijhouden. Specialisatie bleek onmogelijk,
degenen die klaar waren moesten zich direct in een aantal
sectoren tegelijk inwerken. Aanvankelijk heerste er ook
enige verwarring doordat verschillende bekwame figuren
tegelijk door ondernemers en employé’s, door fabrikanten
en consumenten als vertrouwensmannen werden aange-
zocht. Een lijst van incompatibiliteiten werd opgesteld en
met behulp van een computer kwam men tot een arbeids-
verdeling en een rooster van vergaderingen.
Verschillende vertrouwensmannen bleken tegen de last
van arbeid en verantwoordelijkheid niet bestand. Ge-
middeld waren drie jaar nodig om in een sector iie men
moest controleren alles te begrijpen waarover de anderen
spraken en vijf jaar. om met succes te kunnen meepraten.
Bekwame jonge vertrouwensmannen bezweken daarna
veelal voor verleidelijke aanbiedingen, onder andere om-
dat hun het actief besturen
aantrekkelijker
voorkwam dan
het houden van toezicht. Sommigen verwisselden van plaats
met gecontroleerden die de pensioengerechtigde leeftijd
naderden.
Deze misbruiken konden uiteraard niet worden ge-
doogd. Wij moeten er toch ook weer niet te hard over
oordelen, want zij gaven het aanzijn aan onze beroeps-
stand. Het jaar 1975 is voor ons gedenkwaardig, omdat
toen onze Orde werd ingesteld als éen verplichte Organi-
satie voor allen die de functie van universeel vertrouwens-
man bekleden. Van dat jaar dateert ook dewetteljke be-
sèherming van de titel en de van weerszijden onopzegbare
benoeming voor het leven die onze groep in de ware zin
van het woord tot een Orde heeft gemaakt.
Eén van de eerste zorgen van de nieuwe Organisatie was
het ernst maken met de vraag: ,,Wie volgt ons. op?”: De
systematische doorstroming naar geleidelijk zwaardere
functies is door ons ;,management development”-systeem
nu wel verzekerd, maar de recrutering baart nog zorg.
E.-S.B. 14-11-1962
1097
Het wonen in een hoog woongebouw legt aan gezin-
nen met jonge kinderen belangrijke beperkingen op en
belemmert in bepaalde opzichten de ontplooiing van de
kinderen. Deze woonvorm wordt door de meerderheid van deze gezinnen dan ook niet gewenst. Onaanks het
feit dat de meeste Nederlardse deskundigen het hoge
woongebouw wel afwijzen als woonvorm voor jonge
gezinnen, komt het veel voor dat als gevolg van het
ontbreken van een vrije woningkeuze zulke gezinnen in hoogbouw worden gehuisvest. Voor een werkelijk
verantwoorde toepassing van hoogbouw zou het nodig
zijn te onderzoeken hoe groot de koopkrachtige vraag
naar hoogbouwwoningen is in de gemeenten (en
omgeving) waarin gebouwd wordt en zodanige maat-
regelen te nemen, dat deze woningen inderdaad uit-
sluitend of overwegend worden betrokken door die
huishoudingen, waarvoor zij bestemd zijn. In aan-
merking dient daarbij te worden genomen dat de
specifieke bezwaren welke de hoogbouw heeft voor het
jonge kind in mindere mate gelden voor de onderste
woonlagen. De middelhoge etagebouw is daarom voor
het jonge gezin een minder ongeschikte woonvorm dan de eigenlijke hoogbouw.
– Problemen,
rond het wonen in
,,tirenflats”
Reeds meermalen is in deze kolommen tot uiting gebracht
dat het wonen in hoge woonebouwen (in de wandeling
aangeduid als ,,torenflats”) door velen als zeer problema-
tischwordt beschouwd. In het volgende zal nader op enige
aspecten van deze l5roblematiek worden ingegaan.
In de jaren voorafgaande aan de tweede wereldoorlog
werd dit woningtype slechts in zeer beperkte mate toe-
gepast in Amsterdam en Rotterdam. Heden ten dage
krijgt men wel eens de indruk, dat de gemeentebesturen
van vele middelgrote en zelfs kleinere plaatsen (bijv. Bever-
wijk, Zwijndrecht en Gorinchem) geen rust kennen, vôér
zij ook hun gemeente van tenminste één ,,torenflat” hebbefi
voorzieti. Bij deze ontwikkeling
rijst
de vraag, wie er in
deze blokken (moeten) wonen, hoe de bewoners op de
nieuwe woonvorm reageren, en hoe hun levenswijze door
zulk een woonvorm beïnvloed wordt. Inzicht in deze
materie is van te meer belang, omdat in verband met het
nog steeds heersende tekort aan goede, moderne woningen
het verband tussen de koopkrachtige vraag van de zijde
der bevolking en het aanbod op de woningmarkt groten-
deels ontbreekt.
Naar de reacties van de bewoners op het wonen in een
,,torenflat” zijn in binnen- en buitenland een aantal onder-
zoekingen ingesteld. Opvallend is
daarbij,
dat in de uit-
komsten telkens weer dezelfde tendenties naar voren komen,
terwijl anderzijds ook steeas een aantal vragen welke met
betrekking tot de toepassing van hoogbouw relevant zijn
onbeantwoord blijft.
Bij
al deze studies blijkt dat vele
bewoners prijs
stellen op het betrekkelijk ruime uitzicht
en de rust die men vooral op de bovenste etages heeft.
Ook de aanwezigheid van de lift, die maakt dat men geen
trâppen behoeft te lopen als men dat niet wenst, wordt
gewaardeerd.
Bij
de torenfiats met galerijen vindt een deel
der informanten het bovendien een voordeel, dat zij door
het wonen aan de galerij een grotere
vrijheid
ten opzichte
van de buren hebben, dan in het algemeen
bij
het wonen
in een etagewoning aan een gemeenschappelijk trappen-
huis met 6-8 gezinnen
mogelijk
is
1).
Het hoge wonen
houdt ook een aantal beperkingen in: de mogelijkheden
om te knutselen, dieren te houden en te tuinieren zijn be-
perkt of nihil, terwijl vooral het buiten spelen van kleine
kinderen moeilijkheden oplevert.
Bij de afweging van de voor- en nadelen van het wonen
in torenfiats blijkt dat de voordelen het zwaarst wegen
voor een aantal bejaarden, echtparen zonder kinderen of
met oudere kinderen, en alleenstaanden, terwijl voor de
gezinnen met kleine kinderen de nadelen sterk overwegen.
1)
Dienst van Volkshuisvesting Rotterdam: ,,Mensen in hoge
woongebouwen”, Rotterdam
1956.
Zie ook M. Willis: ,,High
blocks of flats, a social survey”, London 1951.
(vervolg van blz. 1097)
Vooral de levenslange verbintenis blijkt een bezwaar voor
degenen die jonger dan 60 jaar zijn.
Enkele jaren geleden zijn wij ertoe overgegaan, de oudere
leden vervroegde pensionering in uitzicht te stellen als zij
twee geschikte kandidaten beneden 40 jaar aanbrengen.
Deze stimulans werkt goed; wanneer men zich werkelijk
de moeite geeft de aantrekkelijkheid van het beroep –
met behoud uiteraard van de geheimhouding – in het
licht te stellen, blijken steeds meer jonge mensen, ook in
de eigen familiekring, erdoor te worden aangetrokken.
Een kleine schaduw op dit jubileum is de recente actie
1098
tot het instellen van een controle op ons, vertrouwens-
mannen. Uw bestuur stelt zich hiertegen energiek teweer:
het vak is te moeilijk om door leken te worden begrepen
en te mooi om door hen te worden beklad. Het is onbe-
grijpelijk, hoe kwaadwilligen zich erop kunnen toeleggen
bij de gecontroleerden en het publiek wantrouwen tegen
de vertrouwensmannen aan te wakkèren.
Inmiddels heeft Uw bestuur volledig vertrouwen in de
uitslag van deze strijd en gaan wij de volgende vijfentwintig
jaren met opgewektheid tegemoet. Het M.M.-stelsel heeft
zijn grenzen nog lang niet bereikt.
B.-S.B. 14-11-1962
De uitkomsten van een te Londen verrichte studie
2)
tonen
aan, wat het hoge wonen voor het jonge kind betekent.
Van de bij het onderzoek betrokken hoogbouwbewoners
ondervond 70 pCt. moeilijkheden in verband met het spelen
‘van de kleine kinderen. In totaal klaagde tweederde van
hen die op de 5e woonlaag of lager woonden en driekwart
van hen die hoger woonden. Het ziet er dus tiaar uit, dat
moeilijkheden van deze aard meer worden ondervonden
door hén die hoger wonen.
De meeste kinderen van twee tot
vijf
jaar mochten
zelden of nooit buiten spelen zonder dat hun moeder mee-
ging. Van de kinderen die vier jaar waren (een leeftijd
waarop de drang om buiten te spelen blijkbaar sterker
wordt) mocht op de onderste
5
woonlagen 40 pCt. buiten
spelen, op de hogere lagen 25 pCt. Eigenlijk vindt men,
dat er nog toezicht dient te worden gehouden op een kind
van vier jaar. Dit is moeilijker als men op een van de hogere
etages woont; de mogelijkheid dat het kind wegloopt zon-
der dat de moeder dit tijdig merkt is dan groter. Van de
kinderen jonger dan 4 jaar mocht niet meer dan 5 pCt.
alleen buiten spelen. Uit een steekproef in de
tijd
bleek dat
op een bepaalde dag 70 pCt. van de jongste kinderen van
2 tot
5
jaar niet
bij
hun moeder vandaan waren geweest,
terwijl
2/3
niet met kinderen uit andere gezinnen had ge-
speeld. Van de moeders was dan ook 60 pCt. van mening
dat deze woonsituatie invloed had, voor 14 pCt. der ge-
vallen op de moeder zelf, voor 13 pCt. op het kind en voor
31 pCt. op beide. Bijna steeds vond men dit een ongunstige
invloed: ,,Zij voelen zich opgesloten als ze de hele dag in
huis moeten blijven”. ,,Hij gaat niet met andere kinderen
om, het maakt hem zenuwachtig…. hij is verlegen”.
,,Hij wil niet
bij
mij weg, hij loopt
altijd
achter mij aan”.
,,De kinderen worden wild wanneer ze uitgaan – ze wor-
den thuis teveel ingetoomd, ze zijn dol als we buiten zijn”.
De nadruk komt voor deze kinderen dus wel zeer sterk
te liggen op het spelen binnen de flat en op de afhankelijk-
heid van de moeder. Dit is te opvallender, omdat juist ten
aanzien van de kleuter van 3-6 jaar gesteld is, dat hij van
de moeder weg kan en moet, dat hij çle wereld der vol-
wassenen moet leren verkennen, ,,gevaren” moet leren
tegemoet treden en ruimten beleven van verschillende aard
en stemming
3).
Het is wel duidelijk, dat het jonge kind
in de hoogbouwflat in hoge mate in zijn motorische en
sociale ontwikkeling geremd kan worden en dat het onder
omstandigheden leeft, die een door kinderpsychologen
wenselijk geachte ontwikkeling belemmeren. Het onder-
zoek in Londen toonde daarbij ook nog aan, dat twee-
derde der infornianten bezorgd is in verband met de mo-
gelijkheid dat een kind ui( een raam zal vallen of over een
balkonhek zal klimmen. Typerende opmerkingen waren:
,,We houden de deur naar het balkon
altijd
gesloten”.
,,Alle ramen zijn steeds gesloten en gegrendeld”.
In het licht van deze gegevens moeten wij wel komen
tot een
afwijzing
van de opvattingen van Le Corbusier en
zijn geestverwanten, die grote aantallen stadsbewoners
(ook gezinnen met jonge kinderen) willen onderbrengen in
reusachtige collectieve woongebouwen. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat in de moderne Franse hoogbouw-
complexen ruim 70 pCt. van de bevolking voor de toekomst
het eengezinshuis met kleine tuin een betere woonvorm
voor het gezin acht dan het collectieve flatgebouw met een
,,Two to five
in
high flats, an enquiry into the play pro-
vision for children aged two to five years living
in
high flats”,
London
1961.
Rapport Commissie Hoogbouw-Laagbouw, blz.
38-39.
parkachtige omgeving en gemeenschappelijke voorzienin-
gen
4).
Chombart de Lauwe en zijn medewerkers melden,
dat sommige van deze bewoners zich als Guinese biggetjes
voelen, waarmee geëxperimenteerd wordt
5).
En Dreyfus
6)
meldt ove’r de nieuwe Franse stadswijken: ,,des expressions
,telles que ,,caserne”, ,,inhumain”, ,,machine â habiter”
sont monnaie courante . pour qualifier ces nouveaux
groupes”.
In Nederland zijn de meeste deskundigen het er wel
over eens, dat het af te raden is om jonge gezinnen in
torenfiats onder te brengen. Zo lezen wij in het rapport
van de Commissie Hoogbouw-Laagbouw: ,,Resumerend
is de commissie van oordeel, dat hoogbouw een woon-
vorm is, die in het algemeen niet in aanmerking komt voor
gezinnen met jonge kinderen, in verband met de aan-
merkelijke beperkingen, die deze woonvorm aan hun na-
tuurlijke behoeftenbevrediging oplegt”
7).
Op dezelfde
bladzijde wordt echter gewezen op de mogelijkheid, dat
bij intensieve bebouwing van een centraal gelegen woon-
buurt er aanleiding zal kunnen zijn tot ,,toepassing van
hoogbouw als algemene huisvestingsvorm”, in welk geval
naar het oordeel van de commissie zal moeten worden ge-
zorgd voor ,,compenserende voorzieningen, zoals ruime
balkons, speelgelegenheid op de galerij of op andere wijze
binnen het bouwblok, eventueel ook speelgelegenheid op
de begane grond onder deskundig toezicht, wellicht te com-
bineren met een kleuterschool”. Hier wordt dus toch weer
de opvatting van Le Corbusier naar voren gebracht, dat
er voor het kleine kind in de hoogbouw een ,,compen-
serende voorziening”
mogelijk
zou zijn voor het ontbreken
van het spontane en directe contact met de buitenlucht en
de ruimte op de begane grond.
Om gezinnen met kleine kinderen te zien, die in hoge
woongebouwen gehuisvest zijn, behoeven ‘vij overigens
niet te wachten op de ,,intensieve bebouwing van een cen-
traal gelegen woonbuurt”. Bij een onderzoek in een tweetal
torenfiats in een middelgrote stad in het westen des lands
bleek mij, dat deze woongebouwen juist overwegend bezet
waren door gezinnen met jonge kinderen. Dit was voor-
namelijk een gevolg van de woningnood.
Bij
het gereed
komen van de torenfiats beschikten deze gezinnen nog niet
over een eigen woning, en normaliter zouden
zij
er in de
meeste gevallen ook nog niet voor in aanmerking
zijn
ge-
komen, aangezien aan andere gezinnen door de betreffende
instanties een hogere urgentie werd toegekend. De huren
van de torenliats waren echer hoger dan van de andere
woningen, zodat er onder de gewone urgentiegevallen maar
weinig gezinnen voor deze flats in aanmerking konden
komen. Dit schiep voor een aantal jongere mensen met
wat hogere inkomens de mogelijkheid, eerder een woning
toegewezen te krijgen. Met andere woorden, de torenfiats
vormden in zekere zin een ,,vrije sector” naast de straffer
gedistribueerde woonruimte.
Het op een gegeven ogenblik voltooien van een relatief
groot aantal torenfiats heeft dus, zolang de woning-
distributie duurt, als mogelijké consequenties: 1. een aan-
tal gezinnen in de lagere inkomensklassen kan ondanks
de urgentie van hun woonbehoefte nog niet direct in aan-
P. Chombart de Lauwe e.a.: ,,Famille et habitation II, Un
essai d’observation expérimentale”, Paris
1960.
Idem, blz.
268.
J. Dreyfus: ,,Groupes nouveaux d’habitation en France,
Grands ensembles et zones è urbaniser en priorité, rapport
préliminaire”,
1962.
Rapport Hoogbouw-Laagbouw, blz. 66.
E.-S.B. 14-11-1962
1099
t
1
merking komen voor een woning; 2. een vrij groot aantal
jonge gezinnen, waarvoor deze woonvorm in feite groten-
deels ongeschikt is, komt in de hoogbouw terecht. Blijk-
baar is de koopkrachtige vraag naar hoogbouwflats van
de ‘zijde van oudere echtparen, mensen met oudere kin-
deren e.d. die een goedkopere woning dichter
bij
dé be-
gane grond zouden kurmen vrijmaken, niet direct groot
genoeg om er de torenfiats mee te vullen.
Wat nu de jonge gezinnen in de hoogbouw betreft,
spreekt het vanzelf, dat zodra men er enige tijd woont en
de kinderen de leeftijd hebben bereikt waarop
zij
een sterk
verlangen krijgen om buiten te gaan spelen, de moeilijk-
heden duidelijk aan de dag treden. Uit het onderzoek naar
de bewoning van één der höogbouwflats dat door ons
verricht werd bleek dat 60 70 pCt. der bewoners met dit
soort woning genoegen nam voor een beperkt aantal jaren,
doch het duidelijk als een voorlopige behuizing beschouw-
de. Voor vele van de gezinnen in kwestie (grotendeels aca-
demici en middelbare employé’s) heeft de hoogbouwflat
dus de functie van een ,,springplank”, die men zolang
aanvaardt in afwachting van een meer definitieve woon-
wijze. Als zodanig hebben de betrokkenen uiteraard grote
waardering voor deze mogelijkheid die hun geboden wordt.
Na enige jaren zullen velen van hen er naar verlangen hun
flat te ruilen tegen een woning die een eenvoudiger ver-
binding met de begane grond heeft. In het algemeen zullen
de kansen een zodanige ruil tot stand te brengen beperkt
zijn, en wel om de volgende redenen: 1. ruiing met be-
woners van een eengezinshuis zal slechts in een klein aantal
gevallen mogelijk zijn, aangezien
bij
de keuze tussen het
eengezinshuis en de hoogbouwflat de overgrote meerder-
heid der bevolking de eerste oplossing prefereert; 2. het
aantal mensen dat bereid zal zijn een etagewoning te ruilen
tegen een hoogbouwfiat is eveneens beperkt.
In het algemeen is
bij
gelijke oppervlakte en uitrusting
de woning in het hoge woongebouw duurder dan de ,,ge-
wone” etagewoning. De voordelen van het hoge wonen
(uitzicht, rust, veelvuldig gebruik van de lift) gelden maar
in zeer beperkte mate voor de eërste 3 á 4 woonlagen; zij
zullen het sterkst tot uiting komen op de hoogste lagen.
Het is daarom te verwachten dat zij, die een aperte voor-
keur hebben voor hoogbouw overwegend een flat boven
in het gebouw zullen vragen.
Bij
een in Stockholm ge-.
houden enquête bleek dit voor 80 pCt. der hoogbouw-
aanhangers te gelden
8).
Bij een door mij gehouden enquête
onder 80 gezinnen in laagbouw en middelhoge bouw
hadden er 18 voorkeur voor een torenflat boven een etage-
woning
9)
in de middelhoge bouw, en van deze 18 hadden
er 14 voorkeur voor de hoogste woonlaag. Het ziet er dus
naar uit dat reeds in de bestaande situatie vele jonge ge-
zinnen langer in een hoogbouwflat zullen moeten blijven
wonen dan overeenkomt met de wensen van de ouders en
met gunstige ontplooiingsmogelijkheden voor de kinderen.
Bij een meer uitgebreide toepassing van hoogbouw zal het
aantal van deze gefrustreerde gezinnen toenemen, tenzij
maatregelen worden genomen om te bewerkstelligen dat
de hoogbouw slechts bewoond wordt door die categorieën,
waarvoor deze woonvorm
werkelijk
geschikt is.
De in het bovenstaande vermelde gegevens over ge-
zinnen met kleine kinderen in hoogbouw tonen overigens
duidelijk aan, dat de bezwaren die men ondervindt in
mindere mate gelden voor de onderste woonlagen. Ik zie
hierin een bevestiging van mijn opvatting, dat de middel-
hoge etagebouw minder ongeschikt is voor gezinnen met
jonge kinderen, dan het hoge woongebouw. Zou het dus
bij sanering van stadscentra onvermijdelijk worden om
ook gezinnen met jonge kinderen te huisvesten in woning-
blokken met een hoge dichtheid, dan zou m.i. de middel-
hoge bouw de voorkeur verdienen. Wil men inderdaad het
woongerief verbeteren, dan is het ook bij de middelhoge
etagebouw mogelijk centrale blokverwarming en personen-
liften aan te brengen;
bij
toepassing van galerijen kan men
immers ook bij blokken van 4 woonlagen tientallen wo-
ningen op één liftinstallatie aansluiten.
De voorkeur die het gros van de hoogbouw-enthousiasten
heeft voor de bovenste woonlaag, doet overigens de vraag
opkomen, of bij een ruim aanbod van torenfiats niet een
F. Forbat: ,,Warum baut Schweden Wohnhochhauser?”,
Neue Heimat no. 4, 1954.
N.B.: dit betrof uitsluitend gezinnen zonder kinderen
jonger dan 12
jaar. Het huurverschil tussen de hoogbouw en
de middelhoge bouw werd hierbij buiten beschouwing gelaten.
met n aandeel
‘Vereenigd. Bezit van 1894’
hebt 11 200 ijzers in het vuur
Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U
mede-eigenaar van een grote, deskundig samengestelde
aandelenportefeuille, die een aantrekkelijk rendement
oplevert. S.p-r-e-i-d-i-n-g over ca. 200 fondsen beperkt
het risico.
Alle baiken en commissioiiairs kunnen U inlichten.
– N.V.VEREENIGD BEZIT
VAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
–
WESTERSINGEL 84.ROTTERDAM
WEM
…:
….
……
…..
.. .
1100
E.-S.B. 14-11-1962
Winstdelingsspaarregelingen. voor werknemers
In ons artikel ,,Fiscale faciliteiten voor de bezitsvor-
ming”
1)
stelden
wij,
dat van de op 1 januari 1962 van
kracht geworden wet houdende voorzieningen met betrek-
king tot premiespaarregelingen en winstdelingsspaar-
regelingen voor werknemers, dié werknemers konden
profiteren, wier werkgevers een winstdelings- of premie-
spaarregeling in hun bedrijf hebben ingevoad. Wij brach-
ten toen tevens naar voren, dat gebruik van de fiscale
faciliteiten zowel voor de werknemers als voor de werk-
gèvers voordelen oplevert. In dit artikel zullen wij dieper
ingaan op de kwestie van de winstdelingsspaarregeling
met als illustratie een voorbeeld uit de praktijk.
Winstdelingsregelingen.
Alvorens men een reglement voor’ een winstdelings-
spaarregeling kan ontwerpen, zal men eerst, een winst-
delingsregeling in het bedrijf moeten kennen.
De vereisten hierbij zijn:
1) dat bepaald wordt tot welk aandeel in de winst de
werknemers zijn gerechtigd. Dit aandeel kan bepaald
worden:
naar gelang van de behaalde winst van het bedrijf,
waarbij bijvoorbeeld vermeld wordt, dat 20 pCt. van de
overwinst hiervoor is bestemd;
door dë aan anderen toekomende uitkeringen als
basis te nemen, bijv. de helft van elk heel procent dividend,
dat aandeelhouders boven de 4 pCi. ontvangen;
2) een stelsel van verdeling van het winstdeel onder de
werknemers. Welk wmstbegrip men hierbij wil gebruiken,
doet niet ter zake. Men kan uitgaan van de bruto-winst,
de fiscale winst of het dividend, als het maar een zekere
continuïteit inhoudt. De werkgever kan dus niet in een
jaar, dat hem wel gunstig uitkomt zijn werknemers een
winstuitkering ter beschikking stellen en een minder gunstig
volgend jaar niet. Er moet een jaarlijkse regelmaat zijn,
waarbij natuurlijk in een jaar met weinig of geen winst de
mogelijkheid blijft bestaan, dat er geen winst aan het per-
soneel zal kunnen worden uitgekeerd.
Verschillende bedrijven zijn er de laatste
tijd
toe overge-
gaan winstdelingsregelingen voor hun werknemers in te voe-
ren. Daardoor kan men
enerzijds
concurrerend werken om
de nog steeds schaarse arbeidskrachten aan te trekken,
1)
Zie ,,E.-S.B.” van 7 november 1962.
(vervolg van blz. 1100)
overschot zal ontstaan aan woningen op de middelste
woonlagen, die noch het voordeel van gemakkelijke be-
reikbaarheid van de begane grond, noch het ruime uit-
zicht en de rust van het werkelijk hoge wonen bieden. Dit
spreekt te sterker, aangezien ook reeds de derde woonlaag
in blokken van vier hoog weinig in trek is, terwijl de na-
delen van dit ,,niet hoog en niet laag wonen”
bij
de eigen-
lijke hoogbouw waarschijnlijk nog groter zullen zijn
10).
DeJft.
Dr. D. DE JONGE.
10)
Studiebureau Gemeentelijke Woningdienst Amsterdam:
,,Analyse van de ruilkrant van de Afdeling C.B.H.; januari t/m
september 1961″, blz. 10-11.
anderzijds kan men het zien als een doorbreking van de
c.a.o.-voorschriften, aangezien men geen loonsverhogingen
mag verstrekken tijdens de periode,’ dat de c.a.o. nog
van kracht is. Een analyse van de mogelijkheden om
een gedeelte van de winst aan de werknemers ten goede
te doen komen hebben wij uitvoerig behandeld in ons
artikel ,,Winstuitkering en bezitsvorming” in ,,E.-S.B.”
van 31 mei 1961, blz.
563.
Indien een winstdelingsregeling in het bedrijf wordt
ingevoerd, is. toestemming nodig van het College van
Rijksbemiddelaars, aangezien dit de secundaire arbeids-
voorwaarden van het bedrijf betreft. Aannemende, dat
dit College geen bezwaren maakt en het reglement goed-
keurt, ontstaat de vraag op welke wijze men tevens van
de fiscale voordelen kan genieten.
Winstdelingsspaarregelingen.
Wij hebben dus aangenomen, dat er een winstdelings-
regeling in het bedrijf is ingevoerd. Daarnaast moet er
nu een winstdelingsspaarregeling ontworpen worden.
Deze regeling moet schriftelijk, bijv. in de statuten, regle-
ment of arbeidsovereenkomst zijn vastgelegd.
Zij moet openstaan voor alle werknemers in het bedrijf
en niet alleen voor een bepaalde groep, bijv. met een
jaarinkomen bovtn de kongrens van de Ziektewet, zijnde
f. .8.000.
Indien de regeling voldoet aan de in het besluit gestelde
eisen, kan zij zonder meer worden ingevoerd. Zo dit niet
niet het geval is, moet een aanwijzing worden verkregen
van de Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en
Volksgezondheid. Men dient daartoe een verzoek in bij
het Ministerie van Financiën, vergezeld van een drietal
exemplaren van de regeling. Een aanwijzing moet ook ver-
kregen worden indien er in een bedrijf twee of meer spaar-
regelingen van kracht zijn: bijv. een winstdelingsspaar-
regeling en daarnaast nog een premiespaarregeling.
De werknemers kunnen aan beide regelingen deelnemen
mits het bedrag van f. 390 per jaar niet wordt overschreden.
Het bedrag van de winstuitkering wordt tot een maximum
van f. 390 per jaar op een geblokkeerde rekening gestort.
Deze moet worden geadministreerd door de werkgever of
de spaarinstelling,
bij
wie de werkgever geblokkeerde reke-
ningen voor haar employé’s geopend heeft. De gestorte
bedragen moeten vier volle kalenderjaren geblokkeerd
blijven, behalve bij
overlijden,
emigratie en indien zij wor-
den aangewend ioor een der bezitsvormen die in het Be-
sluit vermeld staan. Deze
zijn
uitvoerig in ons vorige
artikel behandeld
1).
Duidelijkheidshalve zullen we deze vormen nog in een
tabel vermelden.
Uit de administratie moet
duidelijk
blijken, dat de blok-
kering geëindigd is overeenkomstig de spaarregeling.
Op de geblokkeerde of bijzondere rekening mag dus
niets anders staan dan:
de ontvangen winstuitkering ook wel, zoals reeds
gezegd is, spaarwinstaandelen genoemd tot het maximum
van f. 390 per jaar;
de opbrengst van verkochte effecten, die met geld
van de spaarwinstaandelen gekocht zijn;
de rente op het tegoed.
E.-S.B. 14-11-1962
1101
TABEL T.
– Overzicht winst delingsspaarregelingen
Vormen van spaarwinstaandelen.
1
blokkeringstermijn
Spaarrekening
1
4 volle kalenderjaren
Onroerende goederen:
– geen
– verwerving
– betalingen ter verwerving van
lidmaatschappen van aan coöpe-
ratieve verenigingen toebehoren-
de gebouwen
– hypotheekaflossing
– verbeteringen van een gebouw
Verzekering:
– als object
geen
– als spaarrekening
niet toegestaan
Effecten
4 volle kalenderjaren
Huwelijksuitgaven
geen
Bepaalde studiekosten
dit kan alleen na aanwijzing door
de Ministers van Financiën en van
Sociale Zaken en Volksgezondheid
Afzonderlijk moeten worden geadministreerd
spaarwinstaandelen op spaarrekening;
spaarwinstaandelen in effecten.
Verplichtingen van de deelnemers.
Indien een werknemer aan de ‘winstdelingsspaarregeling
wil deelnemen, dan moet hij zulks schriftelijk en onher
–
roepelijk verklaren. Deze verklaring heeft betrekking op de
uitkering of een vast gedeelte daarvan gedurende ten minste
vijf achtereenvolgende jaren. Het fiscaal vrijgestelde bedrag
bedi
–
aagt maximaal f. 390 per kalenderjaar.
Vrijstelling van belasting en
sociale lasten.
Deelnemers aan een winstdelingsspaarregeling behoeven
over hun winstuitkering tot een maximum bedrag van
f. 390 geen belasting en sociale lasten te voldoen. Dit
geeft aanzienlijke besparingen, zowel voor werknemers als
voor werkgevers.
In nevenstaande tabel hebben wij deze besparingen tot
uitdrukking gebracht
2)
Deze tabel geldt voor werknemers
met een inkomen beneden de zogenaamde welstandsgrens,
die derhalve geen inkomstenbelasting verschuldigd zijn.
We zien uit tabel II dat deze categorie werknemers een
behoorlijke besparing kunnen bereiken door aan de winst-
delingsspaarregeling deel te nemen.
Heeft nu de werkgever ok nog bepaalde voordelen van
deze regeling? Ja, want ook hij behoeft over het bedrag
waarmede de werknemer deelneemt geen sociale lasten te
voldoen. Dit levert hem een besparing op van gemiddeld
12,85 pCt. plus aan de llnvaliditeitswet f. 0,60, waarvan de
specificatie in tabel III is opgenomen.
2) Wellicht ten overvloede wordt er op gewezen, dat de ver
–
melde percentages het bijzondere fiscale tarief voor winst-
uitkeringen, enz., inhouden, dat uniform is t.o.v. de verschillende
absolute omvang van deze uitkeringen.
TABEL H.
Besparingen in pCt. aan loonbelasting en sociale lastèn,
krachtens de wet houdende voorzieningen met betrekking
tot premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen
voor werknemers
Socialelasten
55
–
1½
fi
h
o
1°
Ongehuwden
14,7
7,0
1,0
2,4
0,75
25,85
Gehuwden zonder
kinderen
……..
..11,0
7,0
1,0
2,4
0,75
22,15
Gehuwden met kin-
deraftrek voor:
1 kind …………7,3
7,0
1,0
2,4
0,75
18,45
2 kinderen ………3,6
7,0
1,0
2,4
0,75
14,75
3 kinderen
1,8
7,0
1,0
2,4
0,75
12,95
.
4 kinderen
………
ihil
7,0
1,0
2,4
0,75
11,15
De premie voor de
Algemene Ouderdo,nswet
en de
Algemene Weduwen- en
Wezenwet
bedraagt resp. 5,75 pCt. en 1,25 pCt.
Het premiepercentage ingevolge de
Ziektewet is,
afhankelijk van het
ziekterisico in de verschillende onderdelen van het bedrijfs- en beroepsleven,
voor elk van die onderdelen verschillend. De thans geldende hoogste en laagste
percentages zijn resp. 13 pCt. en 1,5 pCt. Het gemiddelde premiepercentage ingevolge de Ziektewet kan worden ge-
steld op’ongeveer 4 PCI. van de premie ingevolge genoemde wet is – be-
houdens uitzonderingen – de helft, tot een maximum van 1 pCt., verschuldigd
door de werknemer. Het resterende gedeelte komt voor rekening van de
werkgever.
Het premiepercentage voor de verplichte verzekering ingevolge het
Ziekenfondsenbesluit
bedraagt voor het gehele bedrijfs- en beroepsleven
4,8 PCt. Hiervan is de helft door de werkgever, en de helft door de werknemer
verschuldigd.
Ten aanzien van de premiepercentages ingevolge de
Werkloosheidswet
wordt onderscheid gemaakt tussen de wachtgeldverzekering en de werkloos-
heidsverzekering. Het premiepercentage voor de wachtgeldverzekering is, in
– verband met het ongelijke werkloosheidsrisico in de verschillende onderdelen
van het bedrijft- en beroepsleven, voor elk van die onderdelen verschillend.
Bedoeld premiepercentage varieert van 0,1 pCt. tot 7,6 pCt. Het gemiddelde
premiepercentage voor de wachtgeldverzekering kan worden gesteld op
ongeveer 0,9 pCI. De premie voor genoemde verzekering is voor de helft
door de werkgever en voor de helft door de werknemer verschuldigd. De
premie voor de werkloosheidsverzekering bedraagt voor het gehele bedrijfs-
en beroepsleven 1,2 pCt. Deze premie komt voor de helft ten laste van het
Rijk, terwijl de werkgever en de werknemer elk een vierde gedeelte betalen.
TABEL III.
Besparingen in pCt. aan sociale lasten voor werkgevers
krachtens de Wet houdende voorzieningen met betrekking
tot premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen
voor werknemers
3,0
2,4
Ziektewet a)
…………………………
.
..
0,75
Ziekenfondsenbesluit b)
………………..
.
.
Werkloosheidswet c)
………………….
.
..
Ongevatlenwet d)
……………………..
.1,8
Kinderbijslagwet e)
………………….
.
.
4,9
Invaliditeitswet f)
…………………….
.
f. 0,60
Zie voetnoot b in tabel H.
Zie voetnoot c in tabel 31.
Zie voetnoot d in tabel It.
:De premie ingevolge de
Ongevallenwet 1921
varieert per bedrijf, en is
afhankelijk van het risico dat dit bedrijf voor de verzekering oplevert. De
minimum premie bedraagt ongeveer 0,2 pCI., de maximum premie ongeveer
9,6 pCt. De gemiddelde premie ingevolge de Ongevaltenwet 1921 kan worden
gesteld op ongeveer 1,8 pCt. De premie ingevolge deze wet komt geheel ten
laste van de werkgever.
De premie ingevolge de
Kinderbijsiagwet
bedraagt, behoudens Uitzon-
deringen, voor het gehele bedrijft- en beroepsleven 4,9 pCt. Deze premie komt
geheel ten laste van de werkgever.
Voor de
Invaliditeitswet is,
afhankelijk van de leeftijd en het geslacht van
de werknemer, door de werkgever een premie verschuldigd van f. 0,30, f. 0,40,
f. 0,50 of f. 0,60 per week, voor mannen van 21 jaar en ouder bedraagt de
premie f. 0,60 per week.
/
(1. M.)
–
1102
12
E.-S.B. 14-11-1962
Reglement voor een winstdelingsspaarregeling, als bedoeld in:
Besluit premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen.
WLNSTDELINGS-SPAARREGELING.
Uit tabel lEF blïjktdu, dat het ook voor de werkgever
profijteljk is in de eerste plaats een winstdelingsspaar-
regeling voor hun werknemers in te voeren en vervolgens
deelname hieraan te stimuleren.
S
Dan is er nog een categorie
werknemers met een inkomen
boven de zogenaamde welstandsgrens.
Zij zijn van de in
tabel II genoemde sociale lasten slechts de A.O.W. en
A.W,W.-premie verschuldigd. Aangezien de A.O.W. en
A.W.W. een maximaal premiebedrag kent van f. 577 per
jaar zal dit voor werknemers wier inkomen boven de
f. 8.250 per jaar ligt geen verschil uitmaken, aangezien zij
dan toch restitutie pver het te veel betaalde premiebedrag
ontvangen. De overige sociale lasten kent men boven de
welstandsgrens niet. Het voordeel moet hier dus gezocht
worden in de inkomstenbelasting. Dat dit bij de sterke
progressie toch ook een zeer behoorlijke besparing te zien
geeft, is een vasfstaand feit.
Men
behoeft slechts in een
inkomstenbelastingtabel zijn belastbaar jaarinkomen met
de daarbij verschuldigde inkomstenbelasting op te zoeken,
vervolgens van dat jaarinkomen zijn winstuitkering of
premiespaarbedrag tot een maximum van f. 390 af te
trekken, waarbij men de alsdan verschuldigde inkomsten-
belasting vindt, om te bemerken, dat door deelname aan
de winstdelingsspaarregeling, het fiscaal bespaarde bedrag
toch
altijd
nog wel de moeite waard is.
Conciuderend kunnen we dus zeggen, dat het voor werk-
gevers en werknemers echt wel loont winstdelingsspaar-
regelingen in te voeren, resp. er
aan deel te nemen. Hier-
mede wordt dan tevens een goede stap in de richting van
de
,
bezitsvorming gezet.
Voorbeeld van een winstdelingsspaarregeling.
Als voorbeeld zullen wij in dit artikel het reglement van
de winstdelingsspaarregeling vermelden van een grote elek-
trotechnische industrie te ‘s-Gravenhage, waarvan de
directie recent besloten heeft haar werknemers van de fis-
cale faciliteiten te laten profiteren. Begin vorig jaar heeft
deze onderneming een winstuitkeringsregeling voor het
personeel ingevoerd, hetgeen enige maanden later gevolgd
werd door belegging in winstdelende personeelsobligaties
mogelijk te maken
3).
Toen op 1januari1962 de ,,Wet houdende voorzieningen
met betrekking tot premiespaarregelingen en winstdelings-
spaarregelingen voor werknemers” van kracht werd, heeft
men direct een winstdelingsspaarreglenient ontworpen om
het personeel nog
bij
de in april 1962 verstrekte winstuitke-
;ring over 1961 de voordelen van deze Wet te laten plukken.
Men heeft een nieuw reglement voor deze regeling gemaakt
om te voorkomen, dat het reglement voor de winstuitkering
gewijzigd zou moeten worden waarvoor toestemming van
het College van Rjksbemiddelaars nodig is. Het reglement
van de winstdellngsspaarregeling is dus aangepast aan het
reglement voor de winstuitkeringsregeling.
Met toestemming van de directie, waarvoor wij haar
zeer erkenteljk zijn, volgt hieronder de tekst van het
reglement.
3)
Voor bespreking van dit reglement verwijzen wij naar
het artikel ,,Belegging in winstdelende personeelsobligaties”
in ,,E.-S.B.” van 28 juni 1961.
Artikel 1.
Het reglement voor de winstuitkeringsregeling met uit-
zondering van artikel 6.
DEFINITIES.
Artikel 2.
Vennootschap:
(volgt naam der onderneming)
Spaarbank: (volgt naam der bankinstelling)
die zich bereid heeft verklaard te voldoen
aan de bepalingen van dit reglement.
Deelnemer:
de werknemer, die in aanmerking komt
voor de winstdelingsregeling en die is toe-
getreden tot de spaarregeling waarop dit
reglement van toepassing is.
Winstuitkering:
de
uitkering
ingevolge
het
in
artikel
1
bedoelde reglement.
Spaarwinstaandeel:
een winstuitkering of een gedeelte daarvan dat geblokkeerd is.
Bijzondere
spaarrekening:
de ten name van de dëelnemer geopende
–
spaarrekening als bedoeld in artikel 8 lid 1.
DOEL.
Artikel 3.
De spaarregeling heeft ten doel het bevorderen van de spaar-
zin en de vorming van duurzaam bezit bij de werknemers der
vennootschap.
DEELNEMERS.
Artikel 4.
Aan de spaarregeling kunnen deelnemen alle werknemers
van de vennootschap.
WIJZE VAN DEELNEMING.
Artikel 5.
De deelnemer verbindt zich schriftelijk en onherroepelijk
om de hem toekomende winstuitkeringen of een gedeelte daar-
van, over ten minste
5
achtereenvolgende jaren te bestemmen voor de vorming van duurzaam bezit.
Artikel 6.
Het verzoek in artikel
5
dient te geschieden door middel van
een aanmeldingsformulier volgens het als bijlage bij dit regle-
ment gevoegde model W.l.
SPAARWINSTAANDEEL.
Artikel 7.
Het spaarwinstaandeel mag in ieder kalenderjaar waarin de
werknemer overeenkomstig de regeling een winstaandeel is
toegekend, nimmer,meer bedragen dan f390,—.
Artikel 8.
De spaarwinstaandelen worden door de vennootschap een-
maal per jaar gestort op de bijzondere spaarrekening van de
deelnemer.
Het is aan een deelnemer niet toegestaan rechtstreeks gelden
op de bijzondere spaarrekening te storten, behoudens in
het geval, bedoeld in artikel
15,
lid 1, onder c.
De spaarwinstaandelen moeten gedurende ten minste
4 kalenderjaren geblokkeerd blijven, hetzij op de bijzondere
spaarrekening, hetzij in ten laste van de bijzondere spaar-
rekening gekochte effecten.
Artikel 9.
Over de in artikel 8 lid 3 bedoelde spaarwinstaandelen mag
worden beschikt:
Indien de deelnemer een van de bijzondere spaarrekening
op te nemen bedrag zal aanwenden ten behoeve van één of
meer der in artikel 10 genoemde bestedingsdoeleinden.
Indien het dienstverband van de deelnemer met de vennoot-
schap is geëindigd tengevolge van diens overlijden of
emigratie, waarbij onder emigratie wordt verstaan blijvende
vestiging in een land buiten Europa.
E.-S.B. 14-11-1962
1103
BESTEDINGSDOELEINDEN.
Artikel 10.
1. Als bestedingsdoeleinden worden erkend: uitgaven ter verwerving van onroerende zaken door de
deelnemer, als hoedanig voor de toepassing van dit
reglement tevens worden aangemerkt lidmaatschappen
van coöperatieve verenigingen, waarvan de leden op de
enkele grond van hun lidmaatschap het recht hebben
van uitsluitend gebruik van een aan de coöperatieve
vereniging in eigendom toebehorend gebouw dan wel
van een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw,
voor zover deze uitgaven niet zijn gefinancierd door
middel van een hypothecaire lening;
aflossingen op hypothecaire leningen, rustende op en aangegaan ter financiering van onroerende zaken, als
bedoeld onder a, daaronder begrepen aflossingen door
een lid van een coöperatieve vereniging als bedoeld
onder a, op hypothecaire leningen, voor welke het
onder a bedoelde gebouw dan wel een afzonderlijk ge-
deelte van een zodanig gebouw is verbonden.
uitgaven ten behoeve van de verbetering van een ge-
bouw, waaronder worden .verstaan alle technische voor-
zieningen, aangebracht door de eigenaar van dat ge-
bouw dan wel door het lid van een coöperatieve ver-
eniging als is bedoeld onder a, waardoor het woon-
gerief, indien het éen woning betreft of de gebruiks-
waarde, indien het een bedrijfsruimte betreft, geacht kan
worden te zijn gestegen, met inbegrip van in recht-
streeks verband met de verbetering uitgevoerde andere
werkzaamheden indien de gezamenlijke koten van deze
verbetering ten minste een bedrag van f 500,— belopen;
aanschaffingen ter gelegenheid van het huwelijk indien
zij van de bijzondere spaarrekening worden opgenomen
binnen drie maanden na het sluiten van het huwelijk
van de deelnemer;
voldoening van premies, verschuldigd ingevolge over-
eenkomsten van levensverzekering, als bedoeld in artikel
1 onder letter a van de Wet op het Levensverzekerings-,
bedrijf, door de deelnemer gesloten, hetzij op eigen
leven, hetzij op .dat van zijn echtgenote of van de
kinderen, waarvoor hij voor de heffing van de loon-
‘belasting kinderaftrek genoot op 1 januari van het
jaar waarin de premie is betaald, mits:
le. de overeenkomst is aangegaan met een verzekerings-
instelling, die in het bezit is van een verklaring van
de Verzekeringskamer als bedoeld in artikel 18
van de Wet op het Levensverzekeringsbedrijf, of
met de Sociale Verzekeringsbank;
2e. in de overeenkomst, voor zover het tijdstip van
uitkering niet wordt bepaald door het overlijden
van de verzekerde, een looptijd van tenminste vijf jaar is voorzien;
3e. de polis niet tot zekerheid is bezwaard of over-
gedragen tenzij dit heeft plaatsgeyonden terzake
van een hypothecaire lening, als bedoeld onder b
van dit lid en indien is overeengekomen, dat het
verzekerde bedrag zal worden aangewend tot
aflossing van die lening;
2. Voor de toepassing van het in lid 1 onder e bepaalde worden
regelmatige inleggingen, waartoe de deelnemer zich heeft
verplicht ingevolge een overeenkomst met een spaarbank
tot het sparen met levensverzekering, aangemerkt als premies voor levensverzekering.
OPNEMEN VAN SPAARGELDEN.
Artikel 11.
De deelnemer, die een bedrag van zijn bijzondere spaar
–
rekening wenst op te nemen ten behoeve van één of meer
der in artikel 10 genoemde bestedingsdoeleinden, dient
daartoe gebruik te maken van een formulier volgens het als
bijlage
bij
dit reglement gevoegde model W.2.
Het bedrag, dat door een deelnemer ten behoeve van één
of meer van de bestedingsdoeleinden bedoeld in lid 1, van
de bijzondere spaarrekening wordt opgenomen, zal door
de spaarbank aan de crediteur worden overgemaakt.
Artikel 12.
Het is voor de deelnemer niet mogelijk een bedrag van zijn
bijzondere spaarrekening op te nemen anders dan voor de in
artikel 10 genoemde bestedingsdoeleinden en het aankopen van
effecten volgens artikel 15.
Artikel 13.
Tngeval van beëindiging van het dienstverband van de deel-
nemer met de vennootschap, anders dan door overlijden of
emigratie, wordt de spaarbank daarvan zo spoedig mogelijk
in kennis gesteld.
Artikel 14.
Telkenjare op 31 december bepaalt de spaarbank het spaar-
saldo over dat jaar. Dit bedrag wordt aangetekend,
De spaarbank boekt het in lid 1 bedoelde bedrag terstond
af van de bijzondere spaarrekening, nadat het sinds het einde van het jaar, waarin het op een bijzondere spaar-
rekening is bijgeschreven, vier kalenderjaren ononderbroken
op die rekening heeft uitgestaan en schrijft dit bij op de
gewone spaarrekening van de deelnemer.
EFFECTENBEZIT.
Artikel 15.
1. Het houden van effecten, welke een deelnemer heeft aan-
gekocht ten laste van spaarbedragen, die nog geen vier
kalenderjaren op de bijzondere spaarrekening hebben uit-
gestaan, wordt voor de toepassing van dit reglement gelijk
gesteld met het aanhouden van die spaarbedragen op de
bijzondere spaarrekening, mits:
de aan- en verkoop van de effecten is geschied door
tussenkomst van de spaarbank;
de effecten in bewaring worden gehouden door de spaar-
bank of de vennootschap;
bij verkoop of aflossing van een effect de opbrengst,
althans de aankoopprijs zo deze minder bedraagt dan
de opbrengst, wordt teruggestort op de bijzondere spaar-rekening, mdien èn voor zover de aankoopprijs werd ge-
financierd uit spaarbedragen, welke ten tijde van de
verkoop nog geen vier kalenderjaren op de bijzondere
spaarrekening zouden hebben uitgestaan.
2. Het belenen van de effecten en het vervreemden daarvan,
anders dan door verkoop, is niet toegestaan.
3. De spaarbank of de vennootschap voert voor de bewaring
van bovengenoemde effecten een zodanige administratie,
dat te allen tijde kan worden nagegaan of de effecten voor
gelijkstelling met de voor aankoop gebezigde spaarbedragen
in aanmerking komen.
RENTE.
Artikel 16.
De op de bijzondere spaarrekening gekweekte rente zal niet
op’deze bijzondere spaarrekening worden geboekt, doch worden
bijgeschreven op de gewone spaarrekening van de deelnemer,
welke hij
bij
de spaarbank dient aan te houden.
SLOTBEPALINGEN.
Artikel 17.
Op de uitvoering van deze spaarregeling wordt toezicht ge-
houden door de directie van de vennootschap of door deze aan
te wijzen personen.
Artikel 18.
Door toetreding tot deze spaarregeling wordt de deelnemer
geacht de spaarbank toestemming te hebben.verleend tot het
vertrouwelijk verstrekken van gegevens aan de vennootschap
over zijn bijzondere spaarrekening.
Artikel 19.
De directie van de vennootschap heeft te allen tijde het recht
deze spaarregeling te wijzigen dan wel op te heffen. In alle ge-vallen, waarin dit reglement niet voorziet, wordt beslist door de directie van de vennootschap of door de door deze aangewezen
personen, bedôeld in artikel 17.
Artikel 20.
Dezé winstdelings-spaarregeling treedt in werking op:
1 maart 1962.
-Gravenhage,
1
Drs. C. P. d’HAANS.
1104
E.-S.B. 14-11-1962
De economische situatie van Argentinië
Er is een lening, die 7 pCt. rente geeft met halfjaarlijkse
coupons. Ze bezit een goudclausule, ze is
vrij
van inkom-
stenbelasting en men mag
25
pCt. van het bedrag der
inschrijving van zijn belastbaar inkomett aftrekken.
Verzwegen bezit kan men voor de fiscus legaliseren door
hiermee op de lening in te schrjven.
Waar bestaat dit paradijs voor de belegger? Het gaat
over de nieuwe lening voor het nationaal herstel van
Argentinië. De eerste tranche is groot
5
mrd. pesos; men
kon er van 20 augustus tot 30 september op inschrijven in
stukken van 1.000, 10.000, 50.000, 100.000 en 500.000
pesos. Toch werd er niet gemajoreerd, laat staan om
gevochten. Het is alles te mooi om waar te
zijn.
En wie in
Argentinië ,,nourri dans le sérail” is, weet dat. Prachtige
prospectussen, zekere winsten, de kans om in korte tijd
rijk te worden, het ligt alles voor het oprapen. Maar kijk
uit voor ge u bukt.
Intussen moet reeds ‘/ deel van de lening worden aan-
gewend ter bestrijding van de gevolgen van het accident
dat in september plaatsvond: de brand in de centrale van
Dock Sud, die naar schatting een schade voor de economie
van 1 mrd. pesos meebracht. Door deze centrale werden
2 mln. mensen van elektrische stroom voorzien!
Argentinië was een
rijk
land. Het was een rijk land met
rijke landeigenaren en arme landarbeiders. Het was en is
een land van weiden en akkers, een land met ruimte. Het
is zo groot van zuid tot noord, dat alle produkten die het
leveren kan, niet in het kort te noemen
zijn.
Schapen,
runderen en paarden bevolken de weiden; tarwe, maïs,
lijnzaad zijn vanouds de exportprodukten. Olie is er van
zonnebloempitten, pinda’s, maïskernen, druivepitten,
olijven, katoenzaad. Tungolie en ricinusolie is er ook.
Citrusvruchten, appels, pruimen, perziken en zelfs ananas
groeien er; dadels zouden er kunnen groeien. Suiker en
thee is er te over, rijst groeit er ook. Overal waar water
is groeien de produkten; waar geen regen of bevloeiing is
groeit niets. Grote bossen zijn er; het quebracho wordt
gesloopt, maar timmerhout moet meest worden ingevoerd.
De pampa kan een parkland
zijn,
maar met inspanning.
Uit zichzelf slaan de bomen niet gemakkelijk aan in de
drogere pampa; hebben hun wortels eenmaal moeizaam
de steeds vochtige ondergrond bereikt, dan ziet ge naast
de distelweideh de prachtigste parken. De kern van het
land wordt gevormd door de provincies Buenos Aires,
Santa Fé en Cérdoba; de periferie is minder belangrijk,
niet uitzondering van oasen als Mendoza, Salta en de
Rio Negro.
Er is olie in de bodem. Sedert men in Commodore Riva.
davia naar water boorde en olie vond wordt ze ontgonnen.
Liefst in staatsbeheer. Er zijn kolenmijnen, voornamelijk
ver in het zuiden, vrij slechte kolen overigens, weinig toe-
gankelijk en er heerst een vrij bar klimaat. Ze worden in
overheidsbeheer ontgormen. De eerste echte mijn moet
er na zoveel jaren van voorbereiding nog steeds komen.
Er zijn zalen vol plannen, maar er is geen geconcentreerde
ontginning. Er zijn tal van andere minerale schatten,
ijzererts
bijv.
Over het geheel valt de niinerale rijkdom niet
mee, gerekend het grote land. Alles beheersend is de
transportvraag. Hoe kan men ertsen in grote hoeveelheden
zonder exorbitant hoge kosten vervoeren? Wat kunt ge
doen met boorzouten in de hoge Andes? De kolen van de
Rio Turbiô bijv. gaan met een smalspoorbaantje van 200
km naar een slecht geoutilleerde haven met een groot
verschil in eb en vloed om daar met kleine schepen over
meet dan 2.000 km te worden vervoerd naar Buenos Aires.
Rn
Als land van veeteelt en landbouw, met een rijk bezit
aan olie, zou Argentinië een rijk land gebleven zijn en,
indien men de landarbeiders meer in de welvaart had laten
delen, ook een sociaal rustig land. Er is steeds een groot
maatschapeIjk verschil geweest tussen de welvarende
landeigenaren (de afstammelingen van de Spaanse ver-
overaar, in de loop der tijden aangevuld met Europese
emigranten) en de landarbeiders, voor een groot deel van
gemengd Spaans, Italiaans en Indiaans ras, de zgn. criolloj
De handelszaken in de grote steden zijn voor een groot
deel in handen van Jsraëlieten. Op het platteland is de
handel, ook voor een groot deel, inhanden van de Syriërs,
een verzamelnaam voor de nationaliteiten van het Nabije
Oosten. Alle nationaliteiten wonen over het geheel zonder
grote strubbelingen samen. Maar er
zijn
schapen en
wolven. Een
Argentijns
spreekwoord zegt: de slimme leeft
ten koste van de sufferd en de sufferd leeft van zijn at beid.
Heel veel emigtanten hebben Europâ verlaten om
dwang en uitbuiting van verschillende aard te ontgaan.
Argentinië is een vrij land, waar de buren elkaar helpen
en zich overigens niet te veel met elkaar bemoeien. Er is
een zekere rancune tegen uitbuiting door vreemde concerns
en dit leidt in vele gevallen tot een verstarde, verengde
blik. Men wil geen concessies verlenen aan petroleum-
concerns; de enkelë bestaande worden geduld. Daarom
laat de regering nu boren voor eigen rekening, met alle
goede en kwade kansen voor rekening van de staat. Bij een
concessie zijn
de goede, maar ook de kwade kansen voor
rekening van de ondernemer. Het laten boren onder deze
condities is duur en de olieprijzen dalen. De toekomst zal
leren, of het initiatief van Frondizi
oiÇi
ovet al te laten boren
een goede zaak is geweest.
Ook in politiek opzicht is er onder het verleden, het
Europese zowel als het Argentijnse, een streep gezet. De
democraten, zo heten hier de conservatieven, zijn vrijwel
van de kaart. De beide vleugels van de radicale partij
betwisten elkaar de heerschappij en de verdeling van de
gunsten, de privilegiën. Sommige leiders stammen in min
of meer rechte lijn af van Rinaldo Rinaldini. De Italiaanse
invloed ter onderlinge steun is grôot. Een Spanjaard bouwt
een huis met een muur er omheen; hij staat op zichzelf.
De Italiaanse emigranten planten dadelijk bloemen en
bomen en zetten de oude verbondenheid voort. Wij willen
niet beweren, dat er uitsluitend een maffia is. De Italiaanse
communist-emigrant is hier al spoedig peronist en boven-
dien in het geheim als communist georganiseerd. Het
radicalisme, de heersende partij, is soms radicaler dan
het communisme. Er
zijn
weinig beslissingen, waar men
uit een oogpunt van traditie of prinipe voor terugdeinst,
E.-SJ3. 14-11-1962
1105
zolang die principes al niet reeds straf ge-
formuleerd zijn. De invloed van de Katho-
lieke kerk, de staatsgodsdienst (in tegenstelling
met Uruguay, dat geen staatsgodsdienst kent),
is groot in zaken als bijv. echtscheiding,
maar de politieke invloed is gering. Frondizi
zocht steun
bij
de kerk, maar het heeft hem
niet mogen baten. Men geeft gewoonlijk de
schuld van de economische moeilijkheden aan
Peron, maar ze dagtekenen van de tijd,
toen het radicalisme aan de macht kwam.
Er is een economisch en een ethisch gezichtspunt. Peron
verliet het land met vele miljoenen, uit een ethisch gezichts-
punt niet toelaatbaar. Vraagt men een van zijn volgelingen
ernaar, dan is het antwoord: gelukkig, dat hij de krijgskas
heeft gered. Ethischè beginselen hebben blijkbaar een
zekere relativiteit. Aramburu benoemde zonder nood-
zaak 200.000 nieuwe ambtenaren om een ,,claque” te
hebben. Economisch deed het het land méér schade dan
het meenemen van de kas door Peron. Maar ethisch was
het
blijkbaar
verantwoord: groot medegevoel met mensen
zonder baan. We zien het in het algemeen: de chef, die
100 mensen zonder noodzaak aanstelt gaat moreel vrij
uit, al doet
hij
het
bedrijf
meer schade dan de chef, die een
reisdeclaratie vervalst en moreel zwaar te veroordelen valt.
Mogelijk dienen
wij
tot een nieuwe ethiek te komen, maar
wij willen hier enkel de economische kant bezien. En dan
valt het op, dat de grondoorzaken van de economische
moeilijkheden op ander terrein liggen dan gewoonlijk
wordt gedacht.
LU
Beeds in de oudheid leefden de Middellandse Zee-
volken in de (kleine) steden en bebouwden van daaruit
het land. Biologisch heeft deze karaktertrek zich gehand-
haafd. Overal in Zuid-Amerika leeft een overgroot deel
van de bevolking in de steden, de grote steden. Radio,
televisie; sport, vermaaksleven bevorderen dit streven.
Van de grote steden uit kunnen ze niet meer hét land be-
werken. Er moet dus gezocht worden naar een middel
van bestaan en dit gaat ten koste ..van het platteland.
Hier biedt de bureaucratie uitkomst. Reeds in de oudheid
was de leuze in Rome: brood en spelen. Voor spelen is
thans niet alleen de sport, maar ook de administratieve
bezigheid, de bureaucratie gekomen. Het houdt de mensen
van de straat. Dit is een voordeel, maar het brengt een
massa rompslomp, remmingen en fooien met zich.
Wij moeten deze term ,,bureaucratie” in zijn meest
uitgebreide vorm opvatten: bureaucratie in regering en
bestuur, maar ook bureaucratie in rechtspraak, in leger,
vloot en luchtmacht, in staatsbedrijven, in onderwijs en
wetenschap. Overal waar het maar mogelijk is een betaalde
plaats te scheppen, overal waar het aantrekkelijk is een
politieke vriend of hulp te benoemen, daar wordt deze
plaats geschapen en bezet. Waar de nuttige plant groeit,
komen de luizen. De parasieten van de produktieve be-
volking leven in de grote steden; het zijn voor een groot
deel achtenswaardige mensen, die menen dat zij hun beste
krachten besteden in dienst van het vadefland.
Er is justitie: de onafhankelijke rechterlijke macht.
Mogelijk is er justitie voor de grotere ondernemingen met
hun eigen juristen. Voor de gewone man is de rechtspraak
te langzaam, te duur, te formeel en ookdaardoor onzeker.
Ook het strafrecht is formeel; indien de moordenaar de
voorzorg neemt het lijk te vernietigen, kan hem
bij
gebrek
(1. M.)
aan een corpus delicti ook bij volledig
bewijs
en bekentenis
niets passeren. En in het civiel recht doet een enkele
informaliteit een zaak verliezen en wie is zeker, dat zijn
eigen advocaat deze niet bewust of onbewust begaan zal?
Alleen een arbeiderskJacht wordt
vrij
snel behandeld in de
speciale rechtbanken. De onafzetbaarheid en onafhan-
kelijkheid van de rechterlijke macht kan een hoog goed zijn,
maar niet in een land, waar corruptie en beïnvloeding
niet onbekend zijn. Zeker, een rechter kan worden afgezet;
voor het afzetten van een enkele rechter is echter de
Senaat, de ,,Eerste Kamer”, maanden lang in touw.
Bij de staatsbedrijven worden betere resultaten eveneens
direct opgesoupeerd door de vele nieuwe posten, die dan
geschapen kunnen worden. Hierdoor is de eigen petroleum-
ontginning steeds een verliesfactor geweest.
Door de twee wereldoorlogén, het wegvallen van leve-
ring door Europa en de Verenigde Staten, zijn de niet-
industriële landen tot industrialisatie gedreven. Econo-
misch is een verwerkende lichte industrie volkomen ver-
antwoord. Maar voor zwaardere industrie ontbreekt de
materiële basis. En de geestelijke basis ontbreekt door het
onmiddellijk streven naar monopolie en overmatige be-
scherming. Toen de jeeps in de Verenigde Staten niet meer
gingen, bracht Kaiser
zijn
oude machines naar Argentinië
over. Hij had lang het monopolie van de eigen auto-
industrie. De invoerrechten op vreemde wagens bedragen
300 pCt., voor tweedehands wagens is Argentinië te hoog
in standing. Bij een dergelijke bescherming kan een indus-
trie verslappen, zich niet toeleggen op een efficiënte werk-
wijze, langzaam en futloos werk, verkwisting en arbeids-
conflicten tolereren. Hoofdzaak is niet het goed, goedkoop
en veel produceren, hoofdzaak is de bescherming, de
gunsten en relaties met regéringsinstanties.
Toen Aramburu na de val van Peron in
1955
verklaarde,
dat aan de verkregen rechten der arbeiderssyndicaten niet
getornd zou worden, nam hij daarbij het hele stelsel van
,,sociale voorzieningen”, dat onder Peron ontstaan was,
over en verhinderde elke mogelijke technische verbetering
van de arbeid. In beginsel is er eengoede pensionering,
praktisch staatspensioen, nl. in principe 82 pCt. van het
telkens te revalueren loon, dat dus mee gaat met loons-
verhogingen, met een weduwenpensioen van
75
pCt.
Maar zodra de lonen niet tot de laagste categorieën be-
horen is er een scherpe reductie. De bijdragen zijn 11 pCt.
voor de werknemer en 15 pCt. van het loon voor de werk-
gever. Ze vloeien ogenschijnlijk in pensioerikassen; in
werkelijkheid beschikte de regering erover voor de lopende
eigen uitgaven. Bij ontslag is er een hoge vergoeding ver-
schuldigd; ontslag van arbeidersgedelegeerden is niet wel
mogelijk. Aan het einde van het jaar wordt er een dertiende
maand betaald, ook aan de gepensioneerden. Maar de
1106
E.-S.13. 14-11-1962
„verkregen rechten” strekken verder; ze hebben betrekking
op diensttijden, overwerk, overplaatsingen, bevordering
enz.
Van de prijs van de courant krijgt de krantenverkoper
de helft; de andere helft is voor redactie, drukken, papier,
administratie enz. Elke weg om tot een technische reorgani-
satie van de arbeid te komen is door Aramburu afgesneden.
Het gebrek aan concurrentie en de moeilijkheid onderdelen
van auto’s in te voeren brengt mede, dat Buenos Aires,
een stad van ruim 6 mln, inwoners op een totale bevolking
van ongeveer 20 mln., wemelt van kleine garages en werk-
plaatsen. Ook verder zijn er tal van kleine winkels, kleine
baasjes, prutserijen, bars, agentschappen, tussenpersonen
enz. enz.
De politieke partijen zijn meer georiënteerd naar per-
sonen, naar de mensen die het te vergeven hebben, dan
naar beginselen. Door de Wet Saenz Pefia, waarbij de
grootste partij
2/
van de zetels kreeg, de daaropvolgende
en de rest niets, is er de laatste decenniën een schijn-
democratie geweest. Men wil deze nu door de voordeur
afschaffen en door de achterdeur weer binnenlaten. ‘Nog
pas is aan een partij, die in Buenos Aires meer dan 40.000
stemmen verkreeg, de rechtspersoonlijkheid ontnomen,
waardoor zij niet meer mee magdoen, als zijnde te klein.
De idee is dan, alleen de Saenz Pefia-partijen te laten over-
blijven! Het streven der partijen is vooral gericht op het
verkrijgen van monopolistische macht inzake benoemingen
en het verdelen van gunsten. Zij hebben blijk gegeven van
een uiterst gering verantwoordelijkheidsgevoel, geen enkel
probleem opgelost en zeer weinig bekwaamheid ten toon
gespreid. Ook al is men geen analfabeet en een goede
redenaar, dan is dit nog niet steeds een zekerheid, dat men
denken en beslissingen nemen kan. In het algemeen over
–
wegen toch reeds bij de bevolking gaven van gemoed en
hart. Goede dokters en musici bijv. hebben we; niet ge-
importeerde ingenieurs echter zijn schaars. Efficiency is
een haast onbekend begrip. Tijdens Peron was het een
rage plaats- en straatnamen te veranderen, maar ook thans
kan bijv. het gemeentebestuur van Buenos Aires het niet
laten bij wijze van huldiging straatnamen te veranderen
met al de verwarring, die daarmee gepaard gaat.
Fantasie tiert welig; in plannen maken is men sterk.
Politici denken, dat men met een bepaling op papier alles
kan regelen en contracten niet te goeder trouw behoeven
te zijn. Er bestaat o.a. een plan voor een brug over de Rio
de la Plata, waarvan men de overkant niet zien kan.
Frondizi interesseerde zich er zeer voor.
Gedaan is er in de laatste decenniën heel weinig. Het
land is niet ontsloten, een groot deel van de oogst gaat
verloren door gebrék aan transport. De spoorwegen furic-
tioneren na de nationalisatie miserabel. Ze werken met
enorme tekorten; de opbrengsten dekken zelfs de loon-
kosten nauwelijks. Men zoekt de oplossing in het ver-
schuiven van kosten naar ,,aanleg”. Wegen zijn er bijna
niet gemaakt. Het vervoer te water, voor zover mogelijk,
ligt in de kluisters van de douane en verdere bureau-
cratieën. Voor zover tourisme mogelijk zou zijn aan
‘s werelds eirtd wordt het door de douane bemoeilijkt.
Van particuliere buitenlandse stroonileveringsmaatschap-
pijen mag men verwachten, dat ze efficiënt werken, indien
ze rechtszekerheid hebben en behoorlijk kunnen verdienen
en geld overhouden voor nieuwe investeringen. Dat ver-
• dienen was ze niet gegund, maar als men in een contract
er maar bepalingen doordrukt, dat ze toch moeten inves-
teren, moderniseren en op de rand van het bankroet moeten
werken, dan
zijn
we er toch zeker ook? Men was er natuur-
lijk niet. Geen nood, het ware beginsel is staatscentrales.
Maar als men dan niets doet en de particuliere maatschap-
pijen verhindert te werken, waar gaan we dan heen? Naar
de toestand van het ogenblik, dat er geen voldoende elek-
triciteit is voor de toegenomen consumptie. Dan gaan we
weer de consumptie aan banden leggen en overbelasting
van het net eisen, met als gevolg kortsluitingen en branden,
zoals onlangs in Dôck Sud, waardoor twee miljoen mensen
in groot Buenos Aires werden getroffen in huis en nering.
Maar ook dat komt alleen door de particuliere maatschap-
pijen, die niet
tijdig
voor foolproof kabels hebben gezorgd.
Mogelijk stond het op papier, dat ze dat doen moesten.
Intussen is er geen stroom. Met de staatstelefoon is het
eenzelfde lijdensweg: als men al, met geld en relaties, een
aansluiting krijgt, dan duurt het jaren.
Natuurlijk brengt dit alles een duur fabricageproces mee.
Men denkt er dante
zijn
met 300 pCt. prohibitieve invoer
–
rechten, maar vergeet dat men niet kan verkopen als men
niet koopt. En men vergeet dat, als alle industrieën duur
produceren en ook het campo duur produceert, als zo het
hele leven duur wordt en een capabele arbeider door het
doorgevoerde nivelleringsproces niet zoveel verdient dat
hij behoorlijk kan wonen en de dingen kan kopen die de
moderne techniek aan capabele arbeiders in Europa en de
Verenigde Staten biedt, we dan aangeland zijn bij een
industrie- en landarbeidersproletariaat, waaruit de drang
naar omwenteling onweerstaanbaar naar voren komt en
zal komen.
En zelfs met deze bescherming, met deze monopolistische
rechten, bedruipt de industrie zich in het algemeen niet.
Ook hier ligt het geld op de straat. Zo te zien zijn de
koersen van vele grote ondernemingen op een niveau aan-
geland, waarop ,,het niet lager meer kan”. Van onder
–
nemingen, die nog steeds hoge dividenden uitkeren. Op
papier. In aandelen. Dat zit zo: door de grote inflatie
stijgen de prijzen. De waarde der activa wordt dus groter,
op papier en in pesos althans. Daardoor groeit het kapitaal,
op papier. Zo kan dan 20 en 30 pCt. en meer in aandelen
worden uitgekeerd. Maar de dividenden in specie zijn
schaars. You can’t fool all the people all the time, het
publiek wil geld zien en voelt zich bedrogen. Natuurlijk
zijn er uitzonderingen. Overigens kan men heden ten dage
24 pCt. en meer van zijn geld maken in Argentinië. Een
cent uitgezet â
5
pCt.. ten tijde van Claudius Civilis
……
Al deze mensen in de grote steden en al deze als regel
armetierige industriële bedrijven moeten in stand blijven.
Al deze ambtenaren, al deze generaals, admiraals, volks-
vertegenwoordigers, ministers, diplomaten enz. enz. moeten
leven, goed leven. En wie zal dat betalen? In laatste in-
stantie doet dit het platteland. Tot het niet meer kan.
Tot de lasten zo zwaar worden, dat ook de veeteelt en de
landbouw niet meer mee kunnen op de wereldmarkt, waar
men met landen moet concurreren, die een gezonder in-
zicht hebben. En wat is dan het redmiddel? Devaluatie
natüurlijk! Zodat de boer zijn schulden en verplichtingen
weer in pesos kan betalen, nu hij op de wereldmarkt wel
dezelfde dollars of minder krijgt, maar zé thuis meer pesos
opleveren.
Het is geen accident, geen ,,laatste accident” volgens
Alsogaray. Er zal telkens weer naar gegrepen worden, als
het campo niet meer betalen kan. Maar de boer mag ook
J.-S.B. 14-11-1962
.’,
1107
weer niet te veel hebben. De exporteurs zouden kort ge-
leden niet meer dan 110 pesos per dollar mogen ontvangen;
de rest zou aan de schatkist moeten worden afgedragen.
Het decreet is opgeschort en nogmaals opgeschort en nu
definitief van de baan, vermoedelijk omdat het in de Ver-
enigde Staten de indruk van diefstal wekte. Uiteindelijk
moeten de boeren echter toch betalen, voor zover de
dollarkoers ,,te hoog” is. Er
zijn
nu nieuwe plannen voor
het leggen van lasten op de export en op niet voldoende
benut landbezit. De Minister van Landbouw, hij was de
het langst in functie
zijnde
minister,
bijna
anderhalf jaar (t),
heeft zich daarniet mee kunnen verenigen en is zojuist
afgetreden.
Natuurlijk probeert men ook anderszins de inflatie in
de hand te houden do’or geen kredieten toe te staan. Maar
al drukt men dan geen nieuwe pesos, het zakenleven weet
zich met telkens weer te verlengen wissels te behelpen. Het
bedrag daarvan wordt op het dubbele van de geldcirculatie
geschat. Uiteraard probeert men ook hulp van het buiten-
land te verkrijgen: kredieten en verlenging van kredieten
van de Verenigde Staten, de Wereidbarik en de club van
Parijs. Die geldschieters eisen beperking van de circulatie.
Dan betaalt men eenvoudig de leveranciers en de lonen
van de ambtenaren en de pensioenen niet. Dat geeft dan
weer stakingen, zoals
bij
de post en ,,gevallen armen” enz.
De betere ondernemingen trachten particulier kredieten in
het buitenland op te nemen.
Maar men tast het kwaad niet in de grond aan. Is het
nog mogelijk de geest weer in de fles te krijgen? Wie
kan de grote massa arbeiders in onrendabele industrieën
– onrendabel in vergelijking met import van dezelfde en
betere zaken uit het buitenland – weer naar het platteland
terugbrengen? Als men het platteland mechaniseert is er
ook daar voor hen geen plaats. Als kleine boertjes kunnen
ze mogelijk even in leven blijven. Maar de toekomst is
aan de grote, economisch verantwoorde boerderij; de
techniek gaat boven de politiek uit. We kunnen de gene-.
raals en admiraals niet afschaffen, dan regeren de vak-
bondsleiders. Wat moeten al de,ambtenaren, hoogleraren,
diplomaten enz. beginnen, als blijkt dat ze eigenlijk over-
bodig zijn? En de kleine middenstand en kleine baasjes?
Wie ziet
een oplossing?
Keren we terug tot de goudlening. De eerste tranche
van
5
mrd. pesos is voltekend; op de tweede tranche kan
worden ingeschreven. Men denkt ook een maand van de
achterstallige ambtenaarssalarissen met deze papieren te
betalen. Deze salarissen bedragen per maind ongeveer
5
mrd. pesos. De circulatie bedraagt 140 mrd. pesos. Tot
voor kort was 1 dollar 125 pesos; de laatste koers is 138
pesos. De begroting voor 1
–
et jaar 1 november 1962 – 31
oktober 1963 vermeldt voor de uitgaven 149,8 mrd. en
voor de ontvangsten 144 mrd. pesos. Tekort 5,8 mrd. pesos.
De zuivere staatsdienst vraagt 102,3 mrd. pesos. Hierin
zijn niet begrepen de uitgaven van provincies en gemeenten.
Het jaar 1961 sloot met eçn tekort op de handelsbalans
van $ 496 mln. Over de eerste zes maanden van 1962 be-
droeg de uitvoer $
615
mln, en de invoer $ 678 mln.,
hetgeen een tekort van $ 63 mln, betekent. De regering
neemt, blijkens een recente verklaring aan, dat de handels-
balans voor het gehele jaar 1962 in evenwicht zal zijn.
De kosten van levensonderhoud stijgen voortdurend:
september 1961 4.083 en september 1962 5.478 (1943 =
100). Deze cijfers zijn niet geheel betrouwbaar. Huur bijv.
figureert met 279 en 293, 1943 weer als 100 genomen, dank
zij de huurbescherming, maar aangezien heel weinig te
huur is, zijn de vrije huren zeker tot 3.000 gestegen. Levens-
middelen, in een Ïand dat volop levensmiddelen kan pro-
duceren, hebben een index van 4.783 in september 1961
en van 6.562 in september 1962. De binnenlandse post-
tarieven
zijn
verdubbeld en de spoortarieven voor forensen
in groot Buenos Aires zijn eveneens ongeveer verdubbeld
(met verhogingen van
5
pCt. of daaromtrent houden we
ons niet op).
De lening is slechts een druppel op een gloeiende plaat.
Economisch betekent zij, dat wèer een deel van de in-
komsten van de producerende mensen in de zakken van
de niet producerenden wordt overgeheveld.
Wij hebben ons in het bovenstaande onthouden van een
beschouwing over de meer recente gebeurtenissen op poli-
tiek en militair gebied. Het beeld wisselt van dag tot dag
kaleidoscopisch en hoewel op zichzelf hoogst interessant
beïnvloedt ‘het tot heden heel weinig het economisch beeld
in zijn grote lijnen. Men kan en mag van militaire groepen
geen
duidelijk
economisch programma verwachten; ook be-
stond de rode groep niet uitsluitend uit ,,gorillas” en waren
de blauwen niet allen even blauw. Daarom blijft het beeld
wat verward; er zijn nog tal van onverwachte combinaties
mogelijk. Maar zullen ze uitkomst bieden in de econo-
mische moeilijkheden?
Bouogne sur Mer.
D.
B. BAARSLAG
Sr.
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Verkort verslag over het jaar 1961
I. Besturende
colleges.
1.
Curatorium.
Het College van Curatoren was gedurende het gehele
jaar voltallig. Voorzitter was de heer Ir. K. van der Pols.
Aan het begin van het jaar traden als Curator toe de
heren Mr. Ph. C. M. van Campen en Jhr. Mr. J. H. Loudon;
aan het einde ervan traden de heren Dr. P. Rijkens en
Dr. Ir. St. van Schaik als zodanig af. Curatoren kwamen
in 1961 éérmaa1 in vergadering bijeen; ook het Dagelijks
Bestuur vergaderde éénmaal.
Directoriurn.
De Directie werd gevormd door de heren Prof. Drs.
Ch. Glasz, Prof. Dr. L. H. Klaassen, Prof. Dr. L. M.
Koyck, Prof. Drs. H. W. Lambers en Prof. Dr. J. Tin-
bergen. Prof. Koyck verbleef gedurende de eerste zes maan-
den van 1961 als gasthoogleraar in de’Veenigde Staten
van Amerika; in die periode was
hij
van zijn functie als
directeur ontheven. –
Redactie Economisch-Statistische Berichten.
De heer Drs. J. J. Hartemink legde per 1 april 1961 zijn
1108
1
E-S,l3, 14-11-1962
functie als adjunct redacteur-secretaris neer. Als zijn op-
volger werd per die datum benoemd de heer Drs. M. Hart,
voordien reeds aan de redactiestaf verbonden. De Com-
missie van Advies voor België bleef ongewijzigd.
II.
Personeelsbezetting.
In het verslagjaar tradeji relatief weinig mutaties in de
staf op. Vier economisten verlieten het Instituut. Twee
economisten traden
bij
ons in dienst; één van hen, de heer
Drs. H. Linnemann, hervatte zijn wer.k op het Instituut
na een verblijf van twee jaar in Ecuador. Hij was daar
werkzaam als junior expert van de Verenigde Naties.
In verband met het omvangrijke werkprogramma be-
treffende de studies voor de ontwikkelingsgebiedeg werden
enige economisten op tijdelijke basis aangetrokken. Eén
van hen kreeg van een van de grote Nederlandse onder-
neiningen gelegenheid aan een bepaalde studie op onze
kosten mede te werken. De hoogleraren Prof. Dr. F. Har-
tog en Prof. Dr. H. Rijken van Olst traden als adviseur op.
Vijf gevorderde studenten in de economie traden voorts
bij ons in dienst.
Gedurende het eerste halfjaar verbleef de heer Drs. H.
C. Bos in de Verenigde Staten waar hij voor het geven
van colleges en het verrichten van research verbonden was
aan de Cowles Foundation for Research in Economics
van de Yale Universiteit.
Ook dit jaar vertoefden buitenlandse medewerkers voor
korte of langere tijd voor het verrichten van economisch
STICHTING HET NEDERLANDSCH
ECONOMISCH INSTITUUT
opgericht 1929
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6, tel. (010i 56520
r
k
„1
Het Nederlandsch Economisch Instituut verricht
research met het doel te komen tot in de praktijk uit-
voerbare oplossingen voor vraagstukken op het gebied
van:
Europese integratie
ruEmtelijke ordening
afzet
en prijs
Investeringsplanning
vestigingsplaats
verkeer cii vervoer
•
rentabliltelt en kostprijs
gemeentefinauciën
structuur van bedrijfstakken ontwikkelingsprojecten
cosijunctuur
industrialisatio
loon- en salarisbeleid
arbeidsinarktverhoudlngen
officiency
consumptiegewoonten
Deze en
soortgelijke onderzoekingen worden ver-
richt door een omvangrijke en ervaren wetenschap-
pelijke staf welke, waar gewenst, samenwerkt met
specialisten uit andere vakgebieden.
Opdrachten worden aanvaard van het bedrijfsleven,
de overheid en instellingen, zowel in binnen- als
buitenland.
onderzoek op het Instituut.
Zij
waren afkomstig uit België,
Chili, Ecuador, India, Japan, Polen, de Verenigde Ara-
bische Republiek en de Verenigde Staten. Drie onzer gasten
promoveerden: de heer L. S. Burns uit de Verenigde Staten
op ,,Investment time scheduling in urban reconstruction”,
de heer V. P. Duggal uit India op ,,Optimum extent and
operation of the public sector with special reference to the
Netherlands” en de heer N. D. Vanhove uit België, van
de Universiteit van Gent, op ,,De doelmatigheid van het
regionaal-economisch beleid in Nederland”.
Prof. Dr. A. H. Conrad van de Harvard University
(Cambtidge, Mass.) is als gasthoogleraar aan de afdeling
Balanced Internationaal Growth verbonden voor het aca-
demisch jaar 1961/62. Als adviseurs waren voorts bij ons
werkzaam Mevr. Drs. M. J. ‘t Hooft-Welvaars en de heer
H. Molendijk.
Aan het eind van het verslajaar telde het Instituut 49
medewerkers: 23 van hen waren doctorandus in de econo-
mie, 3 van hen waren resp. juridisch, sociologisch en socio-
grafisch doctorandus.
M. Werkzaamheden.
Algemeen.
Ook het Instituut is meegegaan met de vërkorting van
de werkweek, die in het verslagjaar allerwege overrompelend
snel haar beslag heeft gekregen. Met ingang van 1 mei 1961
ging het Instituut op zaterdag dicht. Voor de nuttige werk-
tijd, die op deze wijze verloren ging is compensatie ge-
vonden op’de andere werkdagen: het tijdstip waarop des
morgens de werkzaamheden aanvangen is vervroegd.
Aan het begin van het verslagjaar begon het Centrum
voor Onderzoekingswerk van de Nederlandsche Econo-
mische Hoogeschool, dat in 1960 is opgericht, de werk-
zaamheden. Het Instituut is belast met de dagelijkse lei-
ding van dit centrum en verleent het voorts een aantal
administratieve en technische diensten als documentatie,
telefoon, type- en stencilwerk. De Hoogeschool heeft zorg-
gedragen voor de huisvesting van de medewerkers van dit
centrum. De voor het Instituut beschikbare ruimte was
niet zo groot, dat aan de medewerkers van het Centrum
adequate huisvesting kon worden verleend. De plaatsing
van de medewerkers en van de verschillende diensten zo-
als documentatie en correspondentie beginnen de directie
in toenemende mate zorgen te geven.
Economisch-Statistische Berichten.
De belangstelling voor de artikelen in het weekblad was
in het verslagjaar zeer bevredigend: zowel direct als in-
direct. De
stijging,
die zich in de voorafgaande jaren voor-
deed met betrekking tot het aantal abonnees, zette zich
voort. Verheugend was de aandacht die de landelijke pers
regelmatig besteedde aan artikelen, die in ons blad ver-
schenen. De omvang van de jaargang verschilde nauwelijks
van die van het vorig jaar. Vier speciale nummers ver-
schenen:
op 15 februari : Limburg’
op 26 april
: Noordbrabant
op 6 september: Defensie en economie
op 13 december: Zeeland.
Opdrachten en eigen studies.
De opdrachten waren naar karakter zowel als naar aan-
tal zeer bevredigend. In totaal werden 102 rapporten,
nota’s enz. uitgebracht, waarvan 20 betrekking hadden op
vraagstukken nopens de ontwikkelingsgebieden. Een aan-
E.-S.B. 14-11-1962
1109
tal van deze onderzoekingen bewoog zich op nieuwe ter-
reinen van onderzoek en leidde tot het ontwerpen en toe-
passen van nieuwe methoden of tot het hanteerbaar maken
van bestaande methoden voor de gestelde problemen. De
omvang van de opdrachten betreffende de ontwikkelings-
gebieden was in het verslagjaar verheugend groot. Ook
deze opdrachten bewogen zich, gelijk trouwens in de’ be-
doeling lag toen de studiesectie werd geformeerd, op ge-
bieden waarover de economisten tot nu toe weinig hebben
gepubliceerd.
Ook buiten Balanced International Growth zijn onder-
zoekingen verricht, die betrekking hadden op ontwikke-
lingsgebieden. Een onderzoek betrof de economische as-
pecten van de aanleg van een stuwdam in Nigeria, met
name de rentabiliteit van een irrigatieplan en van een met
dit project verbonden vaarweg. Een tweede onderzoek be-
trof de mogelijke verbetering van transportwegen in Niger
en Dahomey. Dit project is voortgevloeid uit het ontact
met de Nedeco, ontstaan door het werk voor Nigeria.
Een derde project had betrekking op een soortgelijk vraag-
stuk voor de Centraal-Afrikaansè Republiek. Deze onder-
zoekingen werden grotendeels verricht in samenwerking
met andere instellingen van onderzoek. Een deel van deze
instellingen beweegt zich op het terrein van de techniek.
Deze onderzoekingen hebben inzonderheid de buitenlandse
contacten van onze Stichting versterkt: instituten waar-
mede werd samengewerkt waren van Belgische, Duitse en
Franse ôrigine. Met de directies en niedewerkers van deze
instituten is op allerplezierigste
wijze
samengewerkt.
Ook de onderzoekingen, die reeds sinds enige jaren
worden verricht voor het eilandbestuur van Curaçao, moe-
ten in dit verband worden genoemd. In 1961 hadden deze
onderzoekingen vooral betrekking op de vraagstukken van
industrievestiging en de daartoe nodige voorzieningen.
Een gids in de Engelse taal werd geschreven en rapporten
werden uitgebracht over industrieterreinen en de elek-
triciteitsvo’orziening.
Voor het wetenschappelijk werk, dat niet onmiddellijk
uit opdrachten voortvloeide, werden de internationale con-
tacten verstevigd. In oktober ontving Prof. Koyck het ver-
zoek mede te werken aan een conferentie van de Inter-
nationalEconomic Association, welke conferentie in 1962
nabij Parijs werd gehouden. Prof. Koyck schreef op ver-
zoek voor deze conferentie een bijdrage over: ,,Economic
growth, marginal productivity of capital and the rate of
interest”‘ –
Van de onderzoekingen voor de Afrikaanse gebieden en
voor Curaçao hadden er vele betrekking op rentabiliteits-
problemen. Dit gold voor de wegen en vaarwegenanalyse
en voor het irrigatieproject, zowel als voor een analyse
vn een brugproject op Curaçao.
Rentabiliteitsvraagstukken waren ook in enige andere
onderzoekingen aan de orde. Genoemd kunnen worden de
studies nopens de rentabiliteit van enige hotels en de
mogelijkheden tot verbetering hiervan. Ook het onderzoek
betreffende een eventuele Maas-Rijnverbinding had be-
langrijke rentabiliteitsaspecten. Een speciale nota werd ge-
schreven over het rentabiliteitsprobleem in het algemeen.
Een marktanalytisch vraagstuk was aan de orde bij de
studie omtrent de te verwachten vraag naar Nederlandse
sierteeltprodukten in de voornaamste afzetlanden voor
deze produkten. Deze afzet moet worden bezien in het
licht van de toenemende eigen produktie in deze landen.
De betreffende onderzoekingen, die zeer omvangrijk zijn,
waren aan het einde van het verslagjaar nog niet beëindigd.
Een marktanalytisch vraagstuk, dat tevens een renta-
biliteitsaspect heeft, is aan de orde bij de onderzoekingen
betreffende het verkeer tussen Zuid-Engeland en hetnabije
Europese vasteland. Ook deze onderzoekingen ‘zijn nog
niet afgesloten. Onderzocht wordt, welke de ontwikkeling
van de diverse verkeersstromen langs de verschillende
routes onder enige alternatieve veronderstellingen zal zijn;
met de mogelijke gevolgen van een tunnel onder het Kanaal
wordt daarbij rekening gehouden. –
Een groep studies had betrékking op de Rotterdamse
haven. Een schatting werd gemaakt van de te verwachten
veranderingen in de omvang van de overslag van enige
belangrijke massaprodukten, met name ertsen, steenkolen,
cokes en olie, met het doel na te gaan welke haven-,
uitbreiding gewenst is en welke de economische betekenis
van de havens ‘voor de regionale ontwikkeling van het om-
ringende gebied is. Het onderzoek betreffende de overslag
van granen kwam in januari 1962 gereed. Deze studies
werden verricht voor de
Rijksdienst
voor het Nationale
Plan.
Met studies voor de gemeente Rotterdam werden in het
verslagjaar belangrijke vorderingen gemaakt, met name
voor ‘de ontwikkeling van een methode ter analysering
van de financiële consequénties voor deze, gemeente van
de door haar uitgeoefende centrumfunctie. Alle functies,
welke de gemeente als organisatorisch lichaam uitoefent,
worden elk bezien op hun kosten en de mate waarin deze
kosten ‘ten behoeve van niet-Rotterdammers worden ge-
maakt. Met de toepassing van de ontwikkelde methode
is in het verslagjaar aangevangen.
Vermelding verdient een tweetal zeer uitvoerige rapporten
over het pendelverschijnsel, samengesteld in opdracht van
de Ministeries van Economische en Sociale Zaken. Het
Instituut onderzocht omvang en oorzaken van de pendel
in Noord-Noordholland en West-Noordbrabant.
Vraagstukken van regionale ontwikkeling werden in het
verslagjaar op grote schaal ,onderzocht. Naar ‘methode en
omvang staan centraal de onderzoekingen nopens de mo-
gelijke groei van een aantal gebieden en gemeenten in
Nederland. De onderzoekingen betreffen een provincie,
een groep gemeenten en een aantal afzonderlijke gemeenten.
Zo is voor de provincie Utrecht een omvangrijk onderzoek
in uitvoering betreffénde de toekomstige economische ont-
wikkeling van deze provincie. De ontwikkeling van Amers-
foort en van de gemeenten rondom Amersfoört is een voor-
beeld van het tweede type. Voorbeelden van de derde
groep zijn de structuuronderzoekingen voor de gemeenten
Kampen, Apeldoorn, Leeuwarden, ‘s-Hertogenbosch en
Zeist. Deze onderzoekingen hebben als centrale probleem-
stelling, welke oorzakèn de groei van een economisch-
geografisch gebied bepalen en welke groei voor de toer
komst mag worden verwacht. Voorts komen aan de orde
vragen omtrent de mogelijkheid of en zo ja in welke mate
deze oorzaken van de groei door de plaatselijke overheid
te beïnvloeden zijn en welke concrete maatregelen de
plaatselijke overheid moet nemen, opdat de groei zich op
de meest acceptabele wijze zal voltrekken. Deze maat-
regelen zullen kunnen betreffen cityplanning, industrie-
terreinen, transport- en andere voorzieningen voor de in-
dustrie, woning- en scholenplanning, recreatie, parkeer-
ruimte enz. Vele van onze rapporten zijn aan dergelijke
onderdelen gewijd. Een opsomming hiervan zou dit ver-
slag wijdlopig maken.
Bij het onderzoek voor de gemeente Kampen, dat in
het begin van het verslagjaar werd afgesloten, is geprobeerd
1110
E.-S.B. 14-11-1962
een principiële oplossing voor enkele van deze centrale
problemen te vinden. Een methode werd ontworpen, die
bruikbaar bleek. Tevreden met de tot nu bereikte resul-
taten zijn
wij
niet; aan de verdere ontwikkeling van de
methode wordt gewerkt.
Ook langs andere weg probeert het Instituut inzicht
in
de hier bestaânde samenhangen te verwerven. Bestudeerd
worden de oorzaken van de groei van de grote stedelijke
aggiomeraties.’ Gepoogd is na te gaan waar deze groei
door enkele duidelijk aanwijsbare oorzaken ontstaat en
waar meer complexe oorzaken een rol spelen. Inzonderheid
de Duitse steden waren, bij gebrek aan voldoende cijfer-
materiaal (in casu: steden), onderwerp van analyse. In
deze studies werden in beginsel dezelfde problemen ge-
analyseerd als in de studies van Balanced International
Growth over de ontwikkelingsgebieden in min of meer
verre landen. ‘De studies worden dan ook verricht door
medewerkers uit diverse studiesecties van ‘het Instituut
onder leiding van de directeuren Tinbergen, Klaassen en
Koyck gezamenlijk.
De meer specifieke werkzaamheden van Balanced Inter-
national Growth sluiten logisch op het voorgaande aan.
De studie over de toekomstige behoefte aan ,,pre-
investment activities” in de minder-ontwikkelde gebieden
in opdracht van het Speciale Fonds van de Verenigde
Naties kwam in het verslagjaar gereed.
Het meest omvangrijke project in het verslagjaar vormde
de studie over de internationale economische politiek.
Voor dit onderzoek werden twee tijdelijke medewerkers
aangetrokken ter versterking van de vaste staf, terwijl te-
yens Prof. Dr. F. Hartog en Prof. Dr. H. Rijken van Olst
(beiden van de Rijksuniversiteit van Groningen) een deel
van hun tijd voor dit project beschikbaar stelden. In het
kader van dit onderzoek werden door verschillende mede-
werkers reizen gemaakt naar Afrika, het Midden-Oosten,
Azië en Latijns Amerika. Deze studie was aan het einde
van het verslagjaar vrijwel voltooid. Zij zal door het
Twentieth Century Fund in boekvorm worden gepubliceerd.
•
Een aanvang werd gemaakt met een onderzoek be-
treffende de organisatie en methoden der economische
planning; deze studie wordt gefinancierd door de Yale
University. Het projçct omvat een vergelijkend onderzoek
van de economische planning zoals deze heden ten dage
in vele landen ter wereld wordt toegepast. Feitelijke in-
formatie omtrent de verschillende planningmethoden en
-procedures werd ingewonnen door het uitzenden van een
vragenlijst over de economische planning aan circa zestig
landen.’ Het einpirische deel van dit onderzoek wordt
ondernomen in overleg met het Secretariaat van de Ver-
enigde Naties te New York.
Aan het researchprogramma werd een nieuw onder-
werp toegevoegd,’ waarvoor een toenemende belangstelling,
bestaat, de economie en de planning van het onderwijs.
In het kader hiervan werden ten behoeve van de O.E.E.C.-
conferentie over ,,Education and Economic Development”,
gehouden te Washington D.C., bijdragen geleverd over de.
behoefte aan middelbaar en hoger onderwijs in de minder-
ontwikkelde landen tot 1970.
In het verslagjaar werd een aanvang gemaakt met een
studie over de financiering van het hoger onderwijs in
Afrika. Het rapport hierover is ter discussie gesteld op een
Unesco-conferentie van Afrikaanse landen, die in september
1962 te Tananarive is gehouden.
Tenslotte mogen worden vermeld, dat ook dit jaar de
studies oier alternatieve produktietechnieken intensief
werden voortgezet. –
De internationale contacten breidden zich verder uit.
Prof. Tinbergen adviseerde over planning in Turkije, Vene-
zuela en de Verenigde Arabische Republiek. Hij leverde
verschillende bijdragen voor internationale conferenties
die door hem werden bijgewoond. –
1V. Financieel resultaat.
De financiële uitkomsten van het verslagjaar waren be-
vredigend. Het bleek mogelijk de eigen studies in de ge-
bruikelijke omvang voort te zetten.
DIRECTEUREN N.E.T.
INGEZONDEN STUKKEN
Beweegredenen tot Westerse hulpverlening aan onderontwikketde gebieden
• Mr. F. J. van der Dussen le ‘s-Gravenhage schril: ons:
Iii ,,E.-S.B.” van 15 augustus jl. schreef Drs. P. S. J.
Ablij over ,,Beweegredenen tot Westerse hulpverlening
aan onderontwikkelde gebieden”. Bij het lezen van ‘dit
artikel, dat van gevoel voor systematisering getuigt, heb
ik mij afgevraagd waartoe een dergelijk motievenonder-
zoek zou kunnen dienen. Bij commercieel marktonder-
zoek is het van ‘belang de motieven van de koper te
kennen om de verkooptechniek daarop te kunnen afstem-
men. Is het ook van belang de motieven van de ‘donor
te kennen? Me dunkt alleen voor de ‘donor zelf.
Nu mag men van een regering een duidelijker verant-
woording vragen van haar handelingen dan van ieder
individu, maar geldt juist in politicis niet zeer sterk, dat
het vo’oral om ‘de resultaten gaat? Als een regering op
oirbare wijze goede resultaten bereikt dan vraagt men
zich niet steeds af wat haar moveerde om zo en niet an- –
ders te handelen. Nu doet het, meen ik, bij de huipver-
– lening ook niet zo erg veel terzake of de drijfveren ver-
standelijke of gevoelsmatige zijn. Wij kunnen de ene
soort misschien meer waarderen dan de andere, maar
de aard der motieven heeft weinig met de resultaten uit
te staan.
Bovendien wordt het laatste woord inzake de hulpver-
lening niet gesproken do’or een regering in Washington
of Den Haag, maar in het ontwikkelingsland zelf. De
uitgezonden Amerikaan, Israëli of’Nederlander bepaalt
door zijn inzet als technicus, maar vooral als mens, welke
resultaten zijn uitzending zal hebben. De motieven voor
zijn uitzending spelen daarbij een ondergeschikte rol, zij
het met uitzondering – en misschien ook niet altijd
van ‘de communistische expert.
Van groot belang is het samenspel van expert met
lokale ambtenaren en ‘bevolking. Ook aan de kant van
het ontwikkelingsland weegt zwaarder door wie en ‘hoe er
gewerkt wordt dan om welke redenen dat gebeurt.
Een door de schrijver geconstateerd feit, waarmee ik
het bepaald eens ben, is dat het eigenbelang in onze men-
selijke samenleving nog altijd de beste stimulans is tot
doeltreffend handelen. Maar dat eigenbelang ligt aan-bei-
de zijden, aan ‘de gevende en ontvangen’de kant van dè
hulpverlening Wanneer deze belangen aan elkaar ge-
koppeld worden, kan een belangengemeenschap ontstaan
met kans op ‘de beste resultaten.
Aan ie’der hulpverleningsbeleid zal inderdaad wel een fi-
losofie ten grondslag liggen. Maar ik heb het gevoel, dat
E.-S.B. 14-11-1962
1111
de sc’hrijver ethiek en economie door elkaar haalt en als
hij zegt: ,,Men zou zich nog kunnen afvragen welke com-
binatie van beweegredenen voor het welslagen
van de
hulpverlening de meest ideale zou zijn” dan gaat hij on-
vergelijkbare waarden aan elkaar meten.
Hulpverlening op zuiver rationele gronden, maar goed
gericht en met een juiste menselijke aanpak bij de uit-
voering, kan een volledig succes betekenen, terwijl hulp
op basis van menselijke bewogenheid negatieve resultaten
kan opleveren, niet alleen in economische zin, maar ook
uit een oogpunt van menselijke ontmoeting.
Er is altijd sprake van ‘een combinatie van beweegre-
denen, bewuste en onbewuste, maar bijde realisatie van
de gestelde doelen der hulpverlening moet men herhaal-
delijk het theoretisch uitgangspunt verlaten en empirisch
te werk gaan.
Gewetensonderzoek en zelfkennis is nuttig, maar heeft
weinig uit te staan met de vruchten van de arbeid.
NASCHRIFT
Mr. Van der Dussen stelt ergens dat , …………de
aard der motieven
………..
weinig met de resultaten
(héefc) uit te staan”, terwijl ik in mijn beschouwing juist
heb trachten duidelijk te maken, dat en waarom mi. de
beweegredenen tot hulpverlening – bepalend als zij zijn
voor vorm, inhoud en aanpak daarvan – van grote in-
vloed zullen zijn op de te verwachten resultaten. Wat kan
ik anders doen dan enerzijds tot mijn spijt constateren dat
ik de
schrijver
niet overtuigd heb doch anderzijds ook dat
hij de onjuistheid van mijn betoog niet heeft aangetoond?
Wanneer mijn stelling juist is, dan zal de burger uiter-
aard goed doen wèl te vragen naar de motieven waarop
zijn regering haar steun aan hulpverleningsacties baseert.
Immers, het zal van die motieven afhangen welke vorm
van hulpverlening gesteund zal worden en daarvan weer,
welke resultaten van het te brengen offer te verwachten
vallen. En die resultaten zijn – ook in de gedachtengang
van Mr. Van der Dussen – toch wel belangrijk
bij
de
overweging, of het offer zin heeft resp. of het offer niet
zinvoller zou kunnen zijn.
De heer Van der Dussen geeft toe, dat aan ieder hulp-
verleningsbelejd wel een filosofie ten grondslag zal moeten
liggen. Waarom dan bezwaren gemaakt tegen een poging,
omtrent die filosofie tot enige klaarheid te komen? Dat ik
daarbij ethiek en economie door elkaar gehaald zou heb-
ben,
lijkt
mij een onjuiste bewering. Eerder geloof ik
allerlei ethische, godsdienstige, economische en politieke
motieven – die ons herhaaldelijk in een ondoorzichtig
mengsel voor ogen worden gesteld – te hebben uiteen
gehaald teneinde ze op hun waarde voor het welslagen
van een groots opgezette hulpverlening te toetsen.
Ik heb daarbij tenslotte gesteld dat het weloverwogen
nastreven van het eigenbelang op lang zicht van het Wes-
ten naar mijn mening de beste kans op blijvende resultaten
biedt; anderzijds heb ik echter niet willen ontkennen dat
ook gevoelens van mededogen een stimulans kunnen vor-
men. Dat wil niet zeggen dat ik deze motieven van on-
gelijksoortige aard door elkaar haal, doch slechts dat ik
ze als werkzame elementen naast elkaar kan zien.
Dat bij de uitvoering van welke hulpverlening dan ook
de persoonlijke verhouding tussen uitgezonden helpers en
geholpenen een zeer belangrijke rol speelt ben ik met de
schrijver eens. Juist in de nog niet volkomen verzakeljkte
samenleving hangt zeer veel af van goede persoonlijke
verhoudingen. Dit is dan ook inderdaad een punt, dat
bij de praktische hulpverlening alle aandacht verdiént.
Maar men kan toch bezwaarlijk het welslagen van mii-
jardenprojecten op goed geluk laten afhangen van een
dergelijke, moeilijk te beïnvloeden factor.
‘s-Gravenhage.
Drs. P. S. J. ABLIJ.
Kwantiteit of kwaliteit?
De heer J. Kuiterman te Emmen schrijft ons:
Het naschrift vn de heer Bakker op mijn ingezonden
stuk – opgenomen
•
in ,,E.-S.B.” van 26 september 11. –
geeft mij aanleiding tot een korte repliek.
De heer Bakker stelt ten onrechte, dat ik een zo groot
mogelijk aantal
kleine
woningen wil bouwen, die volgens
hem over enkele tientallen jaren als een minimum vobr-
ziening zullen gelden. Nu is alles relatief en wat ik een
flinke woning noem, kan de heer Bakker uiteraard wel
een kleine woning noemen. Een feit is echter, dat èr ver-
schillende typen woningwetwoningen worden gebouwd.
Zo bouwen wij hier honderden woningwetwoningen, be-
vattende: woonkamer, keuken, 4 slaapkamers, badkamer,
w.c., hal, overloop, schuur en kelderkast. De heer Bakker
kan dit wel onvoldoende vinden, maar dat deze woningen
over enkele tientallen jaren als een minimum voorziening
zullen gelden, geloof ik niet. Met het toenemen van de
welvaart keert namelijk ook op woongebied de wal het
schip. Verwacht mag worden, dat er over enkele tientallen
jaren vrijwel geen dienstboden meer te
krijgen
zullen zijn.
Huishoudelijke hulp zal er dan nog slechts voor hulpbe-
hoevendegezinnen en via het instituut voor de gezinsver-
zorging te krijgen zijn. Zonder huishoudelijke hulp zullen
de huisvrouwen een woning verkiezen, welke is afgestemd
op de praktische behoeften van het gezin. De beter ge-
situeerden zullen dan terugvallen op een k
T
leiner woning-
type.
Er zullen eventueel
•
nog wel verbeteringen gewenst
kunnen worden op het gebied van de geluidsisolatie e.d;
maar de laatste vinding is hopelijk nog niet gedaan, want
de huidige technische mogelijkheden blijken alle onvol-
doende te zijn. We zitten in de bouw nu eenmaal met de
vele geluidsoverbrengende buisleidingen en in de etage-
bouw met de moeilijk te isoleren vloeren. We behoeven
er ons overigens helemaal niet zo bezorgd over te maken,
dat het huidige woningtype spoedig zal verouderen. Voor-
lopig gaat dit type de huidige welvaart nog een flink stuk
te boven. De woningwetbouw draagt meer dan de villa-
bouw
bij
tot verhoging van het woonniveau. Dit dank zij
de door de gemeenschap gebrachte offers in de vorm van
huursubsidies en dank
zij
de door de woningnood afge-
dwongen bereidheid van de bewoners om een boven hun
draagkracht uitgaande huur te betalen. De bouw van een
klein aantal villa’s, die bovendien over enkele tientallen
jaren door gebrek aan huishoudelijk personeel verouderd
zullen zijn, kan weinig tot verhoging van het woonniveau
bijdragen.
Afgezien hiervan acht ik de kwantitatieve woningnood
nog steeds
schrijnend
genoeg, oni al onze aandacht op de
mogelijkheden tot bestrijding hiervan te richten.
1112
–
E.-S.B. 14-11-1962
NASCHRIFT
Hét is jammer dat de heer Kuiterman de problemen niet
los kan zien van hetgeen in de gemeente Emmen gebeurt.
Wanneer de gemeente Emmen, erin slaagt honderden wo-
ningwetwoningen te bouwen, bevattende woonkamer, keu-
ken, 4 slaapkamers, badkamçr, w.c., hal, overloop, schuur
en kelderkast, dan is dat een felicitatie waard. In de grote
steden is de situatie echter veel ongunstiger. Daar worden
in de woningwetsector overwegend etagewoningeri ge-
bouwd welke van geringere inhoud zijn. Juist deze kleine
etagewoningen met hun geluidshinder en veelal zonder
centralq voorzieningen zoals centrale verwarming zullen
m.i. spoedig erouderen, vooral ook omdat zij voor ge-
zinnen met kleine kinderen ongeschikt
zijn,
hetgeen door
sommige stedebouwkundigen, helaas, niet wordt ingezien.
Utrecht.
C. P. A. BAKKER.
Geldmarkt.
Het handelsbankwezen heeft in de eerste drie kwartalen
van 1962 door middel van kredietverlening aan de parti-
culieren en het bedrijfsleven f. 294 mln, aan geld in het
verkeer gebracht. Wanneer men dit bedrag plaatst tegen-
over de kredietuitbreiding die in dezélfde periode van vorig
jaar plaatsvond, dan wijst het cijfer op een vertraging in
de expansie. Ook de kapitaalmarktbeleggingen (effecten’
en onderhandse leningen) van het bankwezen waren in de
eerste negen maanden van 1962 minder groot, nI.
f.
117
mln., dan in de overeenkomstige periode van 1961 (f. 199
mln.). Hier ligt de oorzaak waarschijnlijk meer in de
begrijpelijke minder onstuimige groei van de spaargelden
bij handelsbanken. Ook
bij
de buiténlandse uitzettingen
zijn er belangrijke verschillen in de eerste drie kwartalen
van 1961 en 1962. In eerstgenoemd tijdvak
bij
de uitzet-
tingen op de open geldmarkt een vrij scherpe daling met
f. 412 mln, tegen een stijging van f. 250 mln, in het lopende
jaar en bij de belegging op de besloten geldmarkt in 1961
een toeneming inet f. 606 mln, tegen een expansie van
slechts f. 110 mln, thans. In het beloop van de buitenlandse
geldmarktuitzettingen heeft de vorige week behandelde
interventiepolitiek op de valutamarkt waarschijnlijk mede
een rol gespeeld. De gewijzigde afgiftepolitiek van schat-
kistpapier in 1962 zal mede van invloed zijn geweest.
Na een kwartaaluitkering door het Rijk aan de gemeen-
ten baart de hieropvolgende maandultimo de banken
meestal nauwelijks zorgen. Dit geldt ook voor de oktober-
ultimo, die gemakkelijk werd opgevangen. De caligeld-
rente, ook die op de open markt, toonde geen wijziging.
Inmiddels zorgt de teruglopende bankbiljettengolf al weer
voor een verdere ontspanning. De grotere ruimte zal echter
o.a. voor de storting op de KLM-lening nodig zijn,
want de opbrengst hiervan zal, naar men verwacht, on-
middellijk worden gebruikt voor dollaraankopen om buiten-
landse schulden van de luchtvaartmaatschappij af te
lossen.
Kapitaalmarkt.
De reeds genoemde K.L.M.-lèning is geen succes ge-
worden. Sommigen schrijven dit aan de debitrice toe, er
daarbij op wijzende dat een staatsgarantie blijkens de
ervaring een lening nog nièt tot een staatslening maakt.
Anderen, zonder te ontkennen dat de markt vaak weinig
rationeel reageert, menen echter, dat de lening opnieuw
bevestigt, dat in het geldaanbod met betrekking tot de
termUn herhaaldelijk lacunes zitten. Dit is met name het
geval met de 8 â 10 jaar termijn. Er zijn maar weinig
beleggers waarbij deze termijn logisch in hun behoeften
past. Voor zover die behoefte er in beginsel is, is deze
beperkt en snel verzadigd. Wie in deze omstandigheden
ook mt een lening van het bedoelde type komt, het resul-
taat zal altijd teleurstellend
zijn,
tenzij men met een hoger
rentebod de bezwaren doorbreekt.
Door de kortgeleden verstrekte mededelingen van de
President van Ko inklijke waren de gepubliceerde resul-
taten van dit concern over de eerste negen maanden van
1962 niet zo’n verrassing. Het netto resultaat bedroeg in
deze periode £ 146,57 mln, tegen £ 130,56 mln, in de
overeenkomstige periode van 1961.
tndexcijfers aandelen.
27 dec.
H. & L.
2 nov.
9 nov.
(1953 = 100)
1961
1962
1962
1962
Algemeen
………………..
410
431 —295
315
320
Intern, concerns
………….
566
594— 384
416
423
Industrie
………………..
366
396 – 292
304
306
Scheepvaart
…………….
184
186-126
133
136
Banken
…………………
253
270-221
229
233
Handel enz . …………….
160
171 – 129
136
137
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 126,70
f. 140,70 f. 143,60
Philips G.B
………………
f. 246,10
f. 132,60 f. 132,90
Unilever
……………….
f. 189,70
f. 123
f. 127,40
Robeco
…………………
f. 252,50
f. 193
f. 194
Hoogovens, n.r.c . ………..
776
.
4894
495
A.K.0
…………………..
404’/
3454
343
Kon. Zout-Ketlen, n.r.c
…….
1.070
695
699
Zwanenberg-Organon
……..
1.024
760
7725
Interunie
……………….
f. 228
f. 171,50
f. 174
Amsterd. Bank
…………..
396
359
364’1
New York
Dow Jones Industrials
……..
731
605.
616
Rentestand.
Langl. staatsobl. a)
……….
4,12
4,33
4,33
Aand.: internationalen a)
2,83 b)
3,52
lokalen a)
…………
3,55 b)
4,17
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
Pl
4
1’1
1′
Bron:
Veertiendaags beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
19 december.
C. D. JONOMAN.
Maak gebruik van de rubriek
,,VACATU RES”
voor het oproepen
van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal reacties, dat
deze
annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend, begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
E.-S.B. 14-11-1962
1113
KWANTITEIT’
of
.
KWALITEIT?
Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van de reacties
op door Uw onderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij U beslist niet.
*
Wilt U echter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenlomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepen
van functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat een
oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.
*
DE STICHTING CENTRAAL INSTITUUT VOOR INDUSTRIEONTWIKKELING
(C.I.V.I.)
zoekt enige
ECONOMISTEN
voor het verrichten van technisch-economische onderzoekingen op zeer uiteenlopend indus-
trieel gebied, zowel nationaal als internationaal.
Deze onderzoekingen worden, in verband niet hun technische aspecten, als ‘regel verricht
in nauwe samenwerking met de technische afdelingen van liet Instituut.
Van kandidaten voor deze funktie wordt verwacht:
een heldere visie op ontwikkelingsmogelijkheden
begrip voor technische achtergronden
initiatief
–
het vermogen om zich logisch en duidelijk uit te drukken. –
Leeftijdsgrens 40 jaar..
Bij gebleken geschiktheid
zijn
goede vooruitzichten aafiwezig.
Eigenhandig geschreven sollicitaties gaarne te richten aan de Direktie van het C.TV.T.,
Prins Hendrikplein 17, Den Haag.
HET NEDERLANDS ECONOMISCH VERBOND VAN
DE CONFECTIE-INDUSTRIE
gevestigd te Amsterdam
zoekt contact
met
belangstellenden
voor
de funktie van
ERVAREN
ECONOOM
die als een van de naaste medewerkers van de algemeen secretaris
‘,an
het
Verbond tot opdracht zal krijgen:
• verrichten van economische studies met het doet de com-
mercieel-economische adviezen
Uit
te brengen die betrekking
hebben op de confectie-industrie in haar geheel of een speci-
fieke branche daarvan;
• deelnemen aan activiteiten van
werkgroepen,
die binnen een
branche of interbranchiaal onderwerpen in studie hebben;
• optreden als
representant
van het NEVEC in de contacten
met andere werkgeversbonden of overheidsinstellingen.
Als basiseisen voor deze funktie worden gesteld:
• economisch drs., bij voorkeur van de commercieel-economi-
sche richting;
• enige jaren praktijk-ervaring in een soortgelijke funktie.
Gegadigden worden uitgenodigd hun brieven; in handschrift, met
vermelding
van
de gebruikelijke informaties omtrent studie en loop-
baan te richten aan de heer F. Horsman, algemeen secretaris NEVEC, Van Eeghenstraat 101, Amsterdam.
E.-S.B. 14-11-1962
• Zoekt U het in de kaliteit
van de reacties op liw per-
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
te schakelen.
Advertentie-afdeling
Postbus 42 – Schiedam
1114
F.4
dr
DE DRAAD NIET KWIJT RAKEN!,
Een vertrouwd beeld in een moderne rayonfabriek. Een uiterst inge-
wikkelde combinatie van vloeistoffen, vaste stoffen en machines doet
hier de vooraf bepaalde draden ontstaan, elke draad van de juiste
samenstelling, de juiste dikte en de juiste sterkte.
t-
!
Iffl
De ecbnomische expansie stelt aan het bedrijf dat hiermee gelijke
tred wil houden steeds verdergaande eisen. Een van deze eisen is:
van alle feiten en gegevens de juiste draad in handen geven voor het
•
)
een snelle informatieverwerking. Deze moet de directie op elk tijdstip
nemen van beslissingen. Wisselvalligheden uit de praktijk” worden
-.
uitjeschakeld door simulering • van overeenkomstige processen.
Bestaande administratieve werkzaamheden kunnen sneller en accu-
Gamma 30
rater worden verricht. Bull vervult hierbij een onmisbare taak.
-•
– –
Bull dient het bedrijfsleven met informatieverwerkende apparatuur.
–
Dankzij de betrouwbaarheid van de Bull machines kunnen de moge-
lijkheden die automatiering biedt, met een alledaagse” vanzelf-
sprekendheid benut worden – zowel door»et middelgrote en kleine
/ bedrijf als door wereldconcerns. Een Bull basiseenheid, die ongeli-
miteerd kan worden uitgebreid, groeit mee met de ontwikkeling van
het bedrijf. Door geleidelijke aanpassing komt men tot een integraal.
–
informatieverwerkend systeem.
•
•
•
BASISVAN VOORUITGANG.
Bull Nederland
‘
Administratie- en Statistiekmachine Mij., N.V. –
Vliegtuigstraat 26 – Amsterdam-W. – Telefoon (020) 186555-
E.-S.B. 14-11-1962
– •
•,
1115
–
.
•
–
HOLLANDSCHE SOCIETEIT
ui
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, AmsterdarnC. tel.
221322
Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto 5
…
meer dan anderhalve
eeuW levensverzekering
L
T
De ECONOMISCH-TECHNISCHE AFDELING T.N.O. –
vraagt:
le.
ECONOMISCH MEDEWERKER
bereid te pionieren en uiteenlopende opdrachten tot eco-
nomisch-statistisch onderzoek zelfstandig uit te werken.
Academische graad en belangstelling voor natuurweten-
schappelijk onderzoek strekken tot aanbeveling.
2e.
ECONOMISCH ASSISTENT(E)
voor selectie en produktie van economisch-statistische gegevens op enkele gebieden van industriële activiteit.
Ec. cand. of ec. bacc. met technische feeling, ev. chem.
analist(e) met ec. belangstelling zijn voor deze funktie
geschikte antecedenten.
Het salaris kan, afhankelijk van bekwaamheid en ervaring,
in onderling overleg worden vastgesteld.
Brieven met vermelding van levensloop, liefst met foto, te
richten aan: Economisch-Technische Afdeling T.N.O.,
Koninginnegracht 30, Den Haag.
GEMEENTE BREDA
Wegens vermeerdering van werkzaamheden in de sec-toren sociale zaken, maatschappelijk werk en volksge-
zondheid kan ter secretarie, afdeling onderwijs, sport- en
subsidiezaken worden aangesteld een ambtenaar in . de
rang van:
commies le klas of hoofdcommies; bij uitgroi
van defunctie of voor een zeer ervaren kracht
is een hogere rang mogelijk.
Sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van dit
blad in te zenden aan burgemeester en wethouders, onder verwijzing naar dit blad.
Blijf bij
–
lees E.-S.B.!
1
n
iitm
MAANDSTA’AT (IN GULDENS) PER 31 OCTOBER 1962
vorig /aar
3111011962
vorig jaar
3111011962
DEBET
CREDIT
Kas kassiers en daggeldieningen
f
153.848.338
f
158.514.552
Kapitaal
f
90.010.000
t
–
90.010.000
Nederlands schatpapler
t
500.427.248
1
522.926.669 Reservefonds
t
59.000.000
t
75.000.000
Ander overheidspapier
1
29.981.301
r
64.936.396
3%
Deposito-obligatiën per
1962
en
leningen
Maatschappij
Wissels
/
29.284.955
t
49.115.001
voor Middellang Crediet
1
128.595.000
T
160.985.000
Bankiers in binnen- en buitenland
t
.258.675.215
(
305.862.520
Depositos op termijn
t
490.679.868
f
481.167.264
Effecten en syndicaten
/
93.961.462
t
119.255.408
Crediteuren
f1.576.138.798 f1.767.097.010
Prolongatiën en voorschotten
Geaccepteerde wissels
f
33.056.417
t
29.092.178 tegen effecten
/
116.650.821
t
127.457.232
Door derden geaccepteerd
f
160.073
f
487.257
Debiteuren
t 1:255.255.054
f1.326.780.029
.
–
Overlopende saldi en andere
Deelnemingen (mcl. voorschotten)
t
39.311.417
f
46.938.666
rekeningen
t
99.755.656
f
117.947.765
Gebouwen
t
1
t
1
.
f2.477.395.812 f2.721.786.474
f2.477.395.812
f2.721.786.474
AMSTERDAMSCHE
BANK
1116
E.-S.B. 14-11-1962
Nederlands
j
hoogovencérnent = °Onovèrtrefbare grondstof
voor veÎe betonwaren
:
•
1
•1
1
De kwaliteit van Nederlands höogovencement – ENCI-Hofanorm en CEMU – is zodanig dat momenteel vele
duizenden tonnen jaarlijks tot betonwaren. worden verwerkt. Betonwaren staan dikwijls bloot aan de in-
werking van weer en wind en van grondwater. Hoogovencement is daartegen bij uitstek resistent en dat is
I
één van de rédenen waarom meer en meer betonwaren van hoogovencement gemaakt worden. Tenslotte: de
besparing van f 3,- per ton verwerkt cement is niet te vèrsmaden t
–
1
•jQoGOVEtCENTJ
HOOGOVEN EMENT
+
Verkoopassocia lie ENCI-CEMIJ N. V.
1-lerengracht .507 – Amsterdam
1
t
Telefoon 020 3 85 31 (5 lijnen)
I
,WINTERICEMEHT
i.l.ANf’
k
tAATCHT
[J
1*++
E.-S.B. 14-11-1962
1117
4.
Bij het
Energiebedrijf
kan bij de afdeling
Interne Controle een
assisteflt-accountant
of
S
adjunct-accOuntant
worden gep1aatst
Vereist is gevorderde studie voor accountant
(N.I.V.A. tot en met bedrijfseconomie).
Rangindeling eii salaris
zijn
afhankelijk van
opleiding en ervaring.
De Verplaatsingskostenregeling is van toe-
passing.
Brieven met volledige inlichtingen ten aanzien van ôpleidlng, ervaring enz. en met bijvoeging
van een pasfoto van recente datum binnen
veertien dagen na deze oproep te zenden aan de
chef van het bureau Personeelvoorziening,
kamer 331, Stadhuis, Rotterdam onder no.
644.
Over de gehele wereld
reiken onze verbindingen in het inter-
nationale handels- en betalingsverkeer.
Daardoor kunnen wij U een uitgebreide
handelsvoorlichting
verschaffen voor de
ontwikkeling van Uw exportpiannen en de
uitvoering vanUw buitenlandse transacties.
DE. TWENTSCHE BANK
Uw financiële raadsman
VOOR RECL
‘
AME
kon men te veel
en ook te weinig uitgeven
De meeste mislukkingen
zijn vaak het gevolg von het LAATSTE
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op hoog niveau zijn de
advertentiekolommen van
,,Economisch-Statistische
Berichten” het aangewezen
medium:
le) Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-
soneel in de grote bedrijven.
2e) Omdat Uw annonce wordt
gelezen door diegenen, die de
zakelijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij van grote
invloed zijn.
1118
DE TWENTSCHE BÂNK
N.V.’
Gecombineerde Maadstaat op 31 oktober 1962
–
Kas, Kasiers en Dag-
‘
Kapitaal ………
f
60.500.000,-
geldieningen
. .
f
102.433.559,77
Reserve
. .
.
.
. .
.
.
…
46.500.000, –
Nederlands
Deposito’s
op
Termijn,,
744.354.688,72
Schatkistpapier
.
372.000.000,—
Crediteuren
……….828.527.565,95
Ander
Overheidspapier,,
123.886.685,70
Geaccepteerde Wissels ,,
831.748,26
Wissels
.
.
.
.
.
.
.
.
…
17.867.494,09
Door Derden
Bankiers in Binnen- en
Geaccepteerd ..,,
53.722,72
–
Buitenland……258.358.310,76
Overlopende
Saldi en
Effecten, Syndicaten en
–
Andere Rekeningen
66.135.545,51
Waarden…….71.276.934,26
Prolongaties en Voor-
–
schotten tegen Effecten,,
63.248.383,84
Debiteuren
.
.
.
. .
.
…
725.949.037,14
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten)..,,
6.882.865,60
Gebouwen………..5.000.000,-
/1.746.903.271,16
/1.746.903.271,16
E.-S.B. 14-11-1962
een voorbeeld
van
geslaagde industrialisatie
Een gebied dat uit het oogpunt van industrialisatie
‘jong’ mag worden genoemd, zoals Friesland,’ biedt
vele voordelen. Hier is nog een grote arbeids-reserve, hier kan men kiezen »it een keur van
terreinen, hier geldt de premie- en subsidieregeling.
De elf industriekernen zijn in onderling verband
zorgyuldig uitgekozen, waardoor een werkelijk uit-gebalanceerde industrievestiging kan worden ver-
kregen. Zowel de onderlinge verkeersverbindingen,
als de aansluiting op het grote internationale
verkeer, zijn ontworpen volgens een tracee, dat
tegelijkertijd een goede ontsluiting als het, voor-
kômen van opstoppingen verzekert. Deze opzet houdt zowel de stichtings,kosten als de
èxploitatiekosten van nieuwe bedrijven laag en,
draagt daartoe belangrijk bij tot een voorspoedige
groei. Wie zijn bedrijf in Friesland vestigde weet dit
uit ervaring.
De ondernemer diu vooruit kijkt, kijkt naar
Friesland.
Dit zijn de 11 kernen: Bergum -, Dokkum – Drachten – Harlingen – Heerenveen – Koot-
stertille (gem. Achtkarspelen) – Leeuwarden – Lemmer – Oosterwolde – Sneek – Wotvega.
Frïesland kunt u bouwen
Inlichtingen: de lndustrjaflsatle.raad der Friese Kernen, Sophialaan 1, Leeuwarden, tel. (05100 28144.28145.
E.-S.B. 14-11-1962′
110
Sluit uw verzekering bij de
10
111
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij.
VEREENIGING VAN L’VENSVERZEKEPJNG EN LIJFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
‘Algemeene Friesche Brandverzekering.Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BIIRMANIAHUIS
”
ÂMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROTFERDAM’ – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM
een offsetkantoordrukmach5ne .’
;,_•.•’_
s uw
.
–
.
1
.
..
/’••
•-.-.
‘;-‘:”
•
volgende stap naar efficiency!
:.
•.
•,
.
..
Hoe maakt U ze
nu?
Uw formulieren, Uw
–
•
mededelingen,. Uw interne rapporten,
Uw
–
.-
verkoopbrieven’…..
‘
per
stencil-machine?,
– –
Dan is Uw volgende. stap naar efficiëncy
-.
de AB
–
DICK
offsetkântoordrukmachine,
.
‘waarmee
U ineigen bedrijf kunt vervaar-
digen: Uw verkoopbrief, Uw meërkleuren-
folder, Uw formulieren,Uw bestekken, enz.
ftV.
t
AmBCK_HOLLAND
OUDENOORD 111/117. UTRECHT TEL. 030-22441, POSTBUS 184
1120
E.-S.B. 14-11-1962