Ga direct naar de content

Jrg. 46, editie 2303

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 13 1961

EAK

HORLOGES
SIERADEN
TAFELZILVER

Sinds 1837
in
het hart uan Bofterdmn

WESTEWAGENSTRAAT
70 – TELEFOON
110583

VE!
!/

1%
I
– –


=

4

UV(NSVfRZUERIN6J
%

8
ANK

COLLECTIEVE

,j
Adviezen

‘n bemiddeling

inzake

levensverzekeringen

en

pensioencontracten

R. MEES &
ZOONEN

ROTI’ERDAM

N.V. ALGEM€ENE
VUZEKERINGMAATSCHAPPIJ
PROVIDENTIA

AMSTERDAM-C.

11

HERENGRACHT 376
TELEFOON 222120

E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 2939. Administratie: (010)
38040. Giro 8408.

Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 3632.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaard$e Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.

Advertenties:
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010) 693 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te’ weigeren.

machinebreuk.

verzekering

Voorlichting en service

door een Nederlands bedrijf

met 60 jaar ervaring.

858

13-9-196 1

Zelfstandigheid en samenwerking

Economische samenwerking is een verschijnsel dat ook

in het midden- en kleinbedrijf steeds meer op de voorgrond

treedt. Het wordt hier geken.merkt door een eigen proble-

matiek, waarbij niet alleen overwegingen van economische

aard, doch ook sociologische en maatschappelijk-ethische

elementen in het geding plegen te worden gebracht. Vooral

de eventuele aantasting van de zelfstandigheid der samen-

werkende ondernemers blijkt wel eens een gevoelig punt

te zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat deze over-

weging cen belangrijke rol op de achtergrond heeft ge-

speeld bij de opstelling van het onlangs verschenen

rapport van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf

over ,,Samenwerkingsvormen”
1)•

Dit rapport poogt een met enkele cijfers gestaafd over-

zicht te geven van de situatie in Nederland wat betreft

,,de ontwikkeling van de vormen van commerciële samen-

werking in engere zin, zoals deze in het midden- en klein-

bedrijf gestalte krijgen in de inkoopcombinatie, het vrij-

willig filiaalbedrijf en het samengaan c.q. de concentratie

op het gebied van de produktie of dienstverlening, voor

zover zulks niet is verwezenlijkt in bedrijfs- of kartel-

regelingen”. Toch blijkt ook hier weer, dat het begrip

,,zelfstandigheid” moeilijk te benaderen valt en dat vol-

staan moet worden met het opsommen van een aantal

kenmerken die aan de ,,zelfstandige” ondernemer worden
toegeschreven, doch die op zich weer vluchtig zijn, zoals

de zeggenschap over het geïnvesteerde kapitaal, het onge-

differentieerde leiderschap in het produktieproces en het

optreden in een markt van beperkte omvang.

Teneinde dc invloed te peilen, die de samenwerking

op de zelfstandigheid der betrokken ondernemers uit-

oefent, werkt het rapport met de begrippen ,,kernfunctie”

en ,,deelfunctie”. Als kernfunctie worden beschouwd die

ondernemersactiviteiten die bepalend zijn voor het be-

drijfsbeleid; de deelfuncties hebben betrekking op onder-

nemersactiviteiten met een uitvoerend karakter. Gesteld

wordt nu, dat het afstoten van de kernfunctie of een deel

daarvan veel belangrijker gevolgen heeft voor het zelf-

standig ondernemerschap dan de overdracht van een of

meer der deelfuncties.

Deze stelling lijkt niet voor bestrijding vatbaar, althans

wanneer men de ontwikkeling op korte termijn beziet.

Rapport inzake samenwerkingsvormen in het midden- en
ikleinbedrijf, no. 3, Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf,
‘s-Gravenhage 1961.
,,Samenwerking in het midden- en kleinbedrijf”, Stenfert
Kroese, Leiden 1961.

Op langere termijn evenwel zal, zoals wij elders mochten

toelichten
2),
het
verschijnsel
van – om met het rappori

te spreken – de ,,verzelfstandiging” der samenwerkings-.

vormen, invloed hebben op de zelfstandige uitoefening,

van de ondernemersfunctie, ook wanneer slechts deel-

functies het object van samenwerking vormen.

Overigens weten de opstellers van het rapport de econo-

mische samenwerking op zich positief te waarderen, zonder

evenwel blind te zijn voor de schaduvzijden, die van een

te ver doorgevoerde samenwerking zijn te verwachten,

niet alleen voor de betrokken ondernemers, doch ook voor

onze tegenwoordige, op ondernemingsgewijze produktie

gebaseerde, maatschappelijk-economische organisatie.

Ook buiten onze grenzei trekken soortgelijke problemen

de aandacht. In dit verband zij gewezen op de uitvoerige

beschouwing van Arno Sölter in het mei-nummer van dit

jaar van het Westduitse tijdschrift ,,Der Markenartikel”.

Onder de titel ,,Nachfragegemacht und Gegenwichts-

prinzip” wordt aldaar de discussie voortgezet over de kwes-

tie van de ontwikkeling der machtsverhoudingen, een

discussie die, gezien het grote aantal deelnemers, voorlopig

nog wel gaande zal blijven.

Om wille van de curiositeit besluiten wij met het signa-

leren van een andere recente publikatie, en wel een die

van gene zijde van het IJzeren Gordijn in Nederland is

doorgedrongen. Bij de uitgeverij ,,Die Wirtschaft” in

(Oost-)Berljn verscheen een brochure over ,,Die Entwick-

lung der Produktionsgenossenschaften des Handwerks und

die Rolle ihres genossenschaftlichen Eigentums”. Een

enkele aanhaling is voldoende om de geest, die het boekje
ademt, weer te geven: reeds in de eerste paragraaf van het

eerste hoofdstuk wordt de lezer vergast op een beschou-

wing over ,,Die Schaffung sozialistishcr Produktions-

vcrhdltnisi6 im Handwerk als gesetzmiissigc Notwendig-

keit”.

Voor degenen, die enigszins met de marxistisch-lenin-

istische gedachtenwereld vertrouwd zijn, is dit een bekend

geluid, en na enkele bladzijden lezens wordt de indruk

bevestigd, dat ook op het terrein van de econotiüsche

samenwerking tussen ondernemingen er – met een variant

op Remarque – ,,im Osten nichts Neues” te melden valt.

Tenzij uit de jongste persberichten over de drang tot stop-

zetting van de nationalisatic der kleinere ondernemingen,

vooral op het gebied van de voedselvoorziening, zou moe-

ten worden afgeleid, dat het geloof in de ,,gesetzmâssige

Notwendigkeit” maar zeer betrekkelijk is.

‘s-Gravenhage.

Dr. F. J. W. VAN vROENHOVEN.

Blz.

Zelfstandigheid en samenwerking,
door Dr. E. J.

W.
van Vroenhoven …………………….859

Glijdende belastingschalen,
door H. van Leeuwen.. 860
Naar een evenwicht op de steenkolenmarkt van de

E.G.K.S.? (II),
door Drs. K. Zjjlsè’ra ……….861

De betekenis van de aardappeltermijnmarkt,
door

Drs. B. H. Hendri/cs …………………..865

Blz.

Eén Wcstduitse wet voor het gehele buitenlands

economisch verkeer,
door Drs. E. C. Vossenberg 867

Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,

B. Sc., Ps. D………………………….869

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongrnan.. 870

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

13-9-1961

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
859

-Glijdende belastingschalen

De herziening van ons Nederlands belastingstelsel is

reeds geruime tijd in de pen.- De zeer sterke progrcssie is

-velen, ook de Minister van Financiën, een doorn in het

oog. Deze pogressie wodt -des te pijnljker aangevoeld

in een periode waarin uitsluitend compenserende maat-

regelen op loongebied plaatshebben, aangezien dan bij

gelijkblijvend reëel inkomen het gestegen nominaal in-

komen hoger wordt belast. Een dergelijke periode hebben

wij in de jaren na 1956 gehad.

Het is
begrijpelijk,
dat de Regering plannen .beraamt

om deze ongewilde en ongewenste belastingverzwaring

weg te nemen. Zij was voornemens dergelijke plannen per

1 juli 1961 uit te voeren, doch dh c,onjuncturele spanningen

op dat moment maakten haar dit onmogelijk. De argumen-

tatie van de Minister voor een verder uitstel van de belas-

tingverlaging moge zeker juist zijn, voor de vele belasting-

betalers, die opde in de Troonrede van 1960 – onder

voorbehoud
-t

toegezegde belastingverlaging hadden

gehoopt, was dit uitstel evenwel een deceptie.

In een nota aan de Tweede -Kamer zegt de Regering

toe v56r het einde van dit jaar een wetsontwerp in te• die-

nen, – waarin een – definitieve datum voor de belasting

verlaging zal worden gencemd. Kennelijk hoopte de

Regering op dat-moment – eind mei – dat de conjanc-

tuur haar hoogtepunt had briit en de corj incturele

spanningen tegen het einde van dit jaar verminderd zouden

.zijn. Het heeft er echter alle schijn van dat deze ,,wens”

niet in vervulling gaat. De conjunctuur in Europa ver-

toont op dit moment-nog geen tekenen van terugsiag. De

spanningen in- onze economie zijn eerder nog sterker ge-

worden: de krap-te op de. arbeidsmarkt is sindsdien toe-

genomen, de bestedingen hebben een hoger niveau be-

reikt dan een half jaar geleden, de produktie is ten gevolge

van de werktijdverkorting niet in de gewenste mate ge-
stegen, terwijl de hogere arbeidskosten ten gevolge van

deze, verkorting een opwaartse druk, op de prijzen uit-

-oefent. Ook per 1 januari 1962 lijkt belastingverlaging –

zo men hier althans op had gehoopt – moeilijk te reali-

seren. Het zou ons niet verwonderen, wanneer de Regering

haar toezegging, om voor het einde van het jaar een de-

finitieve – datum voor de belastingverlaging -te noemen,

niet k4n nakomen, want ook onze Minister van Financiën

– is niet gezegend met profetische gaven betreffende het tijd-

-stip van de conjunctuurornslag. –

Het ziet er dus naar uit, dat de door velen als onrecht-

vaardig aangevoelde belastingverzwaring, ontstaan in de

jaren na
1956,
voorlopig nog enige tijd gehandhaafd zal

blijven. In dit, artikel is voor versçhillende inkomens-,

groepen nagegaan om welke bedragen het hier in cdncretQ.

gaat. Daarbij werd uitgegaan van het jaarinkomen (dus

inclusief vakantietoeslag en
kinderbijslag)
van een gezin

met twee kinderen in een eerste gerneenteklasse per 31

december 1956 en de op grond van dit inkomen te betalen

inkomstenbelasting. Na 31 december 1956 zijn de volgende

algemene (compenserende) verhogingen gerealiseerd: –

— 1 januari 1957: 5,6 pCt. compensatie van de per die

datum ingeyperde. A.O.W. waarvoor een premie. ,van

6.75.pCt was -verschuldigd;

– – –

– 1 juli
1957:
-verhoging van – de-S
kinderbijslag
in .ver-

band met de stijging van de huur en melkpnjs per

1 -augustus
195’7 ———-
. –

-.

…-.

– 1 augustus 1957: 2 pCt. huurbijsiag (met minima en

maxima) in verband met’ de huurverhoging per die

datum;

– 1 januari 1959: verplichte compensatie van de meer te

– betalen A.O.W.-premie ten gevolge van de verhoging

van de prcrniegrens van f. 6.900 tot f. 7.450;

– 1 oktober 1959: verhoging van de kinderbijslag in

verband met de stijging van de melkprijs per 1 januari

1960;

— 1 januari 1960: verhoging, van de
kinderbijslag
en

tevens verwerking van dc 10 cent duurtetoeslag daarin,

in verband met de melkprijsverhoging per 1 april 1960

en de per die datum te realiseren huurverhoging;

– verwerking van de huurbijslag-1957 in de loonschalen

(N.B. Hoewel deze verwerking in de tijd gespreid was,

is voor de berekening aangenomen dat zij per 1januari

1960 plaatshad. Voor de berekening heeft de verwer

king van de huurbijslag als consequentie, dat de 4 pCt.

vakantiétoeslag op een hoger bedrag uitkomt);

– 1 april 1960: 24 pCt. huurompensatie (met minima

doch zonder maxima).

Volgens de huidige belastingtabel is het bestaansmini-

mum voor een gezin met twce kinderen vastgesteld op
f. 3.300 per jaar. Van een inkomen beneden dit bedrag

wordt, geen belasting geheven. Rekening houdend met het

in 1956 uitbetaalde jaarbedrag aan kinderbijslag en vakan-

tietoeslag en de aftrek ,van f. 100 verwervingskosten, viel

-een arbeider met een jaarloon van f. 2.930 in 1956 nog

juist onder het bedrag, dat als bestaansminimum wordt

aangenomen. Welke fiscale consequenties hebben de

bovengenoemde comçenserende maatregelen nu gehad

voor a) deze man en voor de man (met eveneens twee

-kinderen ten laste), die per 31 december 1956 een jaar-
loon c.q. -salaris genoot van –

f. 5.000 (het gemiddeld inkomen van een arbeider)

f. 7.000 (een salaris juist boven de zgn. ,,welstands-

grens”)

f. 10.000
f. 12.000

en welke andere consequenties hebben deze maatregelen?

Vergeleken bij 31 december 1956 resulteerde het gelijk-

blijven van hun respectievelijke reële inkomens per 31

december 1960 in een belastingverzwaring van

f. 66

f. 55

f. 71

d)f:l26

) f.112

(N.B. Hierbij is de huurbijslag-1960 berekend over 9

maanden; de huurbijslag op jaarbasis heeft uiteraard een

verdere belastingverzwaring tot gevolg).

Voor de inkomensgroepen a) en b) heeft de stijging van

hun nominale inkomen t.g.v. de genoemde compenserende

– maatregelen bovendien tot gevolg, dat zij ieder ca. f. 17

meer aan A.O.W.-premie en respectievelijk ca. f. 20 en ca.

• f. 26 meer aan sociale verzekeringspremies moeten gaan

betalen. Resumerende komt het résultaat van de compen-

sèrende maatregelen voor deze groepen neer op een ver-

mindering’ van’ hun reële inkomen van om en nabij de

f. 100. Indien dë man met f. 7.000 in 1956 (groep c) in de

860

-,

,,-. – • -,

13-9-1961

daarop volgende jaren geen autonome salarisverhoging

heeft gehad, valt hij per 1 januari 1960 weer onder de

premie- en uitkeringsgrens voor de sociale verzekerings-

wetten. Dit zou voor hem betekenen, dat .hij weer, het

volle bedrag aan sociale verzekeringspremies (in dit geval
ruim f. 300) zou moeten gaan betalen, waardoor het totaal

nadelig saldo van zijn gelijk gebleven reëel inkomen de

f. 450 dicht zou naderen.

Bij de berekening zijn autonome loonstijgingen en de

geleidelijke uitvoering van de gedïfferentieerde loonpoli-

tiek vanaf oktober
1959
buiten beschouwing gebleven.

Deze inkomensstijgingen echter versterken de progressie

welke op de compenserende stijgingen drukt nog eens extra.

Uit het voorafgaande is wel duidelijk geworden dateen

verlaging van onze hoge belastingtarieven een dringende

aangelegenheid is geworden. Indien de Regering met een

verlaging van de belastingtarieven niet tevens een her-

ziening van ons belastingstelsel doorvoert, zullen wij na

enkele jaren aan .hetzelfde euvel van de ongewilde belas-

tingverzwaring mank gaan. Men denke – aan .de huur-

.verhogingsplannen van de Regering en aan het realiseren

van nieuwe of meer uitgebreide sociale verzekeringen, zoals

buy, een algemene kinderbijslagwet en een verbeterde

invaliditeitswet. Het is teverwachten, dat ook de hiermede

gemoeide bedragen in het inkomen zullen worden gecom-
penseerd. Een herziening van ons belastingstelsel zou o.a.

kunnen bestaan in het vaststellen van glijdende belasting-

schalen i.p.v. de gefixeerde belastingtarieven van thans,

in die zin, dat de belastingtarieven in het vervolg automa-
tisch worden aangepast aan de koopkracht van de gulden.

Men zou een dergelijke glijdende belastingschaal kunnen

realiseren door het bestaansminimum waardevast te

maken, m.a.w. het te koppelen aan de index van de kosten

van levensonderhoud.

Een tweede mogelijkheid zou kunnen zijn de in de be-

lastingtabel genoemde inkomensbedragen, bij gelijk-

blijvend tarief, te verhogen met hetzelfde nominale bedrag

als waarmede. het nominaal inkomen bij gelijkblijvend

reëel inkomen
stijgt.
Bij een compenserende verhoging in

de
kinderbijslag
is dit een voor iedereen uniform bedrag;

bij de compensatie voor een te betalen volksverzekerings-

premie is dit een tot een zekere grens oplopend en daarna

uniform bedrag.

De Overheid zou tot een dergelijke automatische aan-

passing bij wet moeten worden verplicht. Voor de Over

heid zelf zou dit het voordeel hebben dat zij niet meer voor

het fait accompli van een cumulerende belastingverzwa-

ring komt te staaii, waarvan het ongedaan maken zou

kunnen resultercn in een aanzienlijke bestedingsverruiming

op een moment dat dit voor onze economie ongewenst is.

Voor de Nederlandse belastingbetaler .zou een dergelijk

systeem ergernis over een onnodige bclastingverzwaririg

en teleurstelling over het niet doorvoeren van een ver-

wachte. belastingverlaging voorkomen. Een daarnaast tot
stand gebrachte belastingverlaging op grond van een gro-

tere welvaart zou dan ook het karakter kunnen dragen

vn een werkelijk en rechtvaardig meedelen in een geza-

menlijk bereikt nationaal resultaat.

‘Soi (N.Br.).

H. VAN LEEUWEN.

Naar een evenwicht op de steenkolenmarkt

van de E.G.K.S?

(11)
1
)

Exogene factoren.

De kolencrisis. is in niet geringe mate verscherpt door

exogene factoren. Wij herinneren aan de Suezcrisis, die

niet slechts in 1956 en 1957 een stimulerende invloed op

de vraag uitoefendé, maar bovendien een psychose van

schaarste opwekte, die waarschijnlijk nog lange tijd haar
invloed heéft doen gelden. Tevens werden de schomme-

lingen vaak versterkt dor tempeTatuur en regenval. In

de jaren van sterk ‘stijgende industriële activiteit waren de

winters soms bijzonder koud en bevatten de stuwmeren

vaak minder water dan normaal. De thermische centrales

moesten in die periode dus vaak niet alleen de economische

expansie volgen, maar ook een vermindering van de pro-

duktie der hydro-elektrische centrales opvangen Toen

een verlangzaming van het stijgingstempo der industriële

activiteit optrad, veranderden ook de psyhische’ en

‘meteorologische omstandigheden. De’ co’incidentie was

vooral opmerkelijk bij de produktie van elektriciteit ‘uit

waterkracht. In
1958,
het jaar van de ,,omslag”, was de

coëfficiënt ‘vbor waterkracht in de EG.K.S. 1,04’ tegen-

over 0,93 in 1957,. zodat ook uit dien-hoofde het ‘beroep

op de thermische centrales verminderde. .

Detemperatuurverschillen niten zich vooral ‘ii’i’het ver-

bruik voor huisbrand. Het onderzoek naar dô i,amenharg

tussen temperatuur en verbruik -wordtbenibéilijkt door

het feit, dat de voorraadveranderingen in deze sector on-

13-9-1961

bekend zijn. Bovendien zou de substitutie door andere

energievormen in de beschouwing moeten worden be-

trokken. Zonder ons aan een schatting van al deze invloe-
den te wagen geven wij in tabel 3 een indruk van het ver-

loop van de -vraag naar steenkool in de huisbrandsector,

vergeleken met de voor dezelfde jaren berekende tem-

peratuurgemiddelden, gewogen naar het steenkoolverbruik

in de verschillènde landen van de E.G.K.S. Wij wijzen

erop, dat deze gemiddelden sterk afgerond zijn en niet

illeen beslissend zijn voor het huisbrandverbruik. De

duur van de winter en de verdeling der koude over de

stookperiode spelen bijv. eveneens een rol.

TABEL, 3.

Huisbrand en tein’peratuûr in de landen van de EG.K.S.

(in mln, ton)

1954 1956 1957
1
1958
1
1959 1960

leveringen van steenkool en steen-
kolencokes

……………..46,7

55,9

55,2

44,8

41,2

43,5
indices
……………………

.

.00

120

118

96

88

93
indices temperatuur gedurende
destookperiode

………….
100

80

120

100

110

(110)

Tussen temperatuur en vraag naar steenkool blijkt,

-zoals- ‘te verwachten was, in het algemeen een negatieve

correlatie te bestaan. Slechts 1957 maakt op de regel een

‘) Het eerste gedeelte van dit artikel werd gepubliceerd in
,,E.-S.B.” van 30 augustus 1961.

861

uitzondering. Ondanks een bovennormale temperatuur

was de vraag in dat jaar ongeveer even hoog als in het veel

koudere jaar 1956. De conclusie ligt voor de hand: in

1957 heeft men enkele miljoenen tonnen steenkool in

voorraad genomen, die in de volgende jaren langzamer-

hand weer zijn verbruikt. In 1958 en 1959 werden de leve-

ringen dus niet alleen op een laag peil gehouden door een

normale of warme winter, maar tevens door een voort-

durende intering op de voorraden. Dit geldt in het bijzon-

der voor het jaar 1958, toen de leveringen meer dan 10 mln.

ton lager waren dan in het voorgaande jaar en dit ondanks

een koudere winterperiode. Zeker moet een gedeelte van

de daling op rekening van substitutie door andere ener-

gieën worden gesteld, maar het gecombineerde effect van

temperatuurschommeling en voorraadmutatie was toch

waarschijnlijk het belangrijkst.

Conjuncturele factoren.

Om de voornaamste exogene factc;r uit te schakelen

hebben wij in tabel 2 de leveringen voor huisbrand van

het totale verbruik afgetrokken
1
). Een globaal onderzoek

naar het belang van de conjutd’tuur als eerste endogene

factor wordt op deze wijze mogelijk. De gecorrigeerde

serie blijkt minder sterke fluctuaties te vertonen dan die

van het totale verbruik. De schommelingen
blijken
voorts
duidelijk samen te hangen met het stijgingstempo van de
industriële activiteit. In 1957 was een stijging van 6 pCt.

nog voldoende om het verbruik op hetzelfde peil te hoû-
den. In 1958 verminderde de toename van dé industriële

produktie tot 3 pCt., hetgeen niet voldoende was om het

verbruik op het niveau van het voorgaande jaar te houden;

het daalde met ongeveer 6 pCt. De conjuncturele omstandig-

heden werden in
1959
weer gunstiger. De index van de

industriële produktie steeg met 7 pCt., maar desondanks

trad opnieuw een daling van het steenkolenverbruik op,

zij het in mindere mate dan in 1958. De buitengewone

expansie in 1960 – men rekent met een stijging van

13 pCt. van de industriële produktie – bracht tenslotte

een verhoging van het verbruik tot boven het peil van 1958

met zich, hetgeen overeenkomt met een verhoging van,

3 pCt. ten opzichte van 1959. Enige correlatie tussen in-
dustriële activiteit en steenkoolverbruik blijkt wel te be-

staan, maar kennelijk is een steeds hoger groeipercentage

van de industriële produktie nodig om het verbruik van

kolen op hetzelfde niveau te houden. Deze schaarbewe-

ging moet grotendeels uit het toenemend aandeel der

andere energiebronnen verklaard worden en komt als

structurele factor in de volgende paragraaf nader ter

sprake.

De samenhang tussen industriële produktie en steen-

koolverbruik wordt ook om een andere reden steeds min-

der duidelijk. Naarmate het eindverbruik van steenkool

in ruwe vorm afneemt en vervangen wordt door verbruik

voor transformatiedoeleinden, vermindert immers ook het

rechtstreeks verband met de industriële activiteit. Daar-

voor treedt een afgeleide relatie in de plaats: de conjunc-

turele omstandigheden bepalen in zekere zin de vraag

naar elektriciteit en deze vraag wordt voor een gedeelte
doorgegeven aan de producent of importeur van steen-

kool. Afgezien van exogene en structurele invloeden kan

deze indirecte verhouding verstoord worden door sub-

stitutie op korte termijn door andere primaire energie-

vormen, maar dit is slechts mogelijk, wanneer ambiva-

1)
Zie ,,E.-S.B.” van 30 augustus 1961.
lente installaties aanwezig zijn. In de praktijk komt het

erop neer, dat de actuele prijsverhouding tussen steenkool

en olie bepaalt aan welke primaire energie de voorkeur

wordt gegeven. In West-Europa is het aantal ambivalente
installaties bij ons weten nog niet zo groot, dat deze vorm

van vervanging belangrijke gevolgen kan hebben. Niet-

temin wilden wij het verschijnsel niet onvermeld laten,
omdat het in de Verenigde Staten reeds een gewichtige

rol speelt. –

In dit verband dient tevens enige aandacht gewijd te

worden aan de ijzer- en staalindustrie, waar eveneens

een afgeleide vraag bestaat. De industriële activiteit be-

paalt er min of meer het verbruik van staal. Daarop volgt
de staalproduktie; deze vereist het voortbrengen van een

bepaalde hoeveelheid ruwijzer en voor elke ton ruw ijzer

is een zekere kwantiteit cokes nodig. Van de vraag naar

cokes hangt tenslotte af, hoeveel steenkool aan de cokes-

fabrieken wordt, geleverd. Het is duidelijk, dat elke voor

raadverandering in elke fase het uiteindelijk resultaat –

de vraag naar cokeskolen – beïnvloedt.

In tabel 4 wordt dë produktie van ruwijzer vergeleken
met het verbruik van cokes in de ijzer- en staalindustrie.

Wanneer men de indices van de ruwijzerproduktie ver-

gelijkt met die van de industriële produktie in tabel 2,

treedt het eigen karakter van het conjunctuurverloop in

de ijzer- en staalindustrie duidelijk in het licht. Met name

in
het jaar 1958 werd de ontwikkeling van het steenkool-

verbruik mede bepaald door de vermindering van de ruw

ijzerproduktie, terwijl toch de algemene bedrijvigheid toe-

nam.

TABEL 4.

Ontwikkeling van het verbruik van cokes in de ijzer-

en staalindustrie van de E.G.K.S.

(in mln, ton)

1954
1
9
5511956
1
1957
1
1958
1
195911960

produktie van ruwijzer

33,141,0 43
1
6 45,1

43,5 46,7 54,0
indices

……………..
100

128

132

136

131

141

163
verbruik van cokes in hoog-
ovens en sinterinstalla-

ties
…………………
32,8

40,7

43,2

45,0

42,6

44,3

50,0

Samenvattend kan worden vastgesteld, dat een tweetal

oorzaken een parallel verloop van conjunctuur en kolen-

verbruik verhindert. De eerste is de grote lengte en gecom-

pliceerdheid van de bedrijfskolom in sommige se’btoren.

De tweede oorzaak moet worden gezocht in het feit, dt

de kolenmarkt een deelmarkt is van de energiesector in

zijn geheel en dat er een trendbeweging bestaat, die deze

deelmarkt in belang doet verminderen, zodat de conjunc-

turele ontwikkeling zich steeds meer verzwakt in het

kolenverbruik uit.

Structurele factoren.

De toekomst van steenkool wordt in belangrijke mate
bepaald door een tweede groep van endogene factoren:

de structurele ontwikkelingen in het verbruik. De tech-

nische en industriële vooruitgang heeft een voortdurende

rationalisatie met zich gebracht. Dit geldt voor alle ver-

bruikersgroepen, maar treedt .het meest naar vorën in de

beide sectoren, die ook in de vorige paragraaf als voor-

beelden zijn behandeld.

Opvallend is in de ijzer- en staalindustrie de vermin-

dering van het cokesverbruik per ton geproduceerd ruw-
ijzer, zoals die uit tabel
5
blijkt.

862

13-9-1961

TABEL
5.

Verbruik van cokes’en gesinterd erts
bij
de produktie

van ruwijzer in de E.G.K.S.

(tn kg per ton geproduceerd ruwijier)

11955 1956 1957 1958 1959 11960

verbruik van cokes
………….
993

991

997′

980

948

925
verbruik van gesinterd erts
…….
415

420

453

522

569

635

In 1960 was de ruwijzerproduktie 32 pCt. hoger dan

in 1955, maar het verbruik van cokes steeg in dezelfde

periode slechts met 23 pCt., hetgcen overeenkomt met een

vermindering van 7 pCt. in het specifieke verbruik van

cokes. Dit is onder andere te verklaren uit het feit, dat de

hoogovens steeds meer ijzererts verwerken, dat in de

sinterinstallaties een voorbewerking heeft ondergaan en

een geringere inzet van cokes vereist. Tussen 1955 en 1960

steeg het verbruik van gesinterd erts met 53 pCt.; globaal

blijkt er in deze periode dan ook cen negatieve correlatie

te hebben bestaan met hét specifieke cokesverbruik. In

de jaren
1955
tot 1957 is de samenhang minder duidelijk;
de verklaring ligt waarschijnlijk in een produktie op bijna

volle capaciteit, zodat minder rationeel werkende een-

heden moesten worden ingeschakeld. Ondanks deze com-

plicatie van conjuncturele aard is het duidelijk, dat zelfs

in de sector, waar steenkool veelal als onvervngbaar

wordt beschouwd, het verbruik geen gelijke tred houdt

met de produktie. In dit verband dient tevens gewezen

te worden op nieuwe technische processen, die een aan-

zienlijke additionele besparing op het cokesverbruik in

de hoogovens mogelijk maken door de inzet van andere

vormen van energie, met nailie stookolie.

Ook van vele elektrische centrales zijn cijfers betreffende

het specifiek verbruik bekend. Als voorbeeld geven wij de

ontwikkeling in de mijncentrales van de Gemeenschap,
waar van 1954 tot 1960 het verbruik per kWh geprodu-

ceerde stroom met 15 pCt. terug liep.
TABEL
6.

Specifiek verbruik, van steenkool in de mjjncentrales

van deE.G.K.S.

.1
1954
1
1955 1956
11957
1958
1
1959
1
1960

verbruik in kcal. per
geproduceerd kWh

3.780 3.703 3.649 3.556 3.492 3.337 3.227
indices
……………..
100

98

96

94

92

88

85

Wij hebben er reeds op gewezen, dat ook het energie-

verbruik in zijn geheel zich minder snel vergroot dan de

industriële bedrijvigheid en er zijn redenen om aan te

nemen, dat deze vermindering in het specifiek verbruik

van energie mede tot stand is gekomen door de vervanging

van steenkool door andere energievormen. De energie-

besparing bij de spoorwegen door het verbruik van

elektriciteit en dieselolie in plaats van steenkool spreekt

in dit opzicht duidelijke taal.

Wij zijn hiermee gekomen tot de belangrijkste struc-

turele factor: het toenemend aandeel der concurrerende

energievormen. Dit wordt gedeeltelijk veroorzaakt door

de preferentie voor energiebronnen met een hoger rende-

ment, maar ook het verschil van gemak in het verbruik

en een veelal gemakkelijker aanpassing aan de warmte-
behoeften spelen een rol. De beide laatste aspecten zijn

voornamelijk van betekenis voor de concurrentie in de

sectoren, waar steenkool als warmte-energie dient. Het

verschil in rendement is vooral van betekenis in de sec-

toren waar mechanische energie wordt gebruikt. De toe-

name in het verbruik van aardolie en aardgas –
in
de

eerste plaats op het gebied van de warmte-energie, in

mindere mate bij de mechanische energie en de energie

voor chemische doeleinden – zou zich evenwel niet in zo
sterke mate hebben verwezenlijkt, wanneer de prijzen in

vele gevallen niet aanzienlijk lager geweest waren dan die

van steenkool. Om deze prijzen te kunnen vergelijken

moet men uitgaan van primaire energievormen, die voor

soortgelijke doeleinden kunnen worden gebruikt en die

in dezelfde calorische waarde zijn omgerekend. Dienover-

cenkomstige berekeningen
wijzen
uit, dat in 1953 de ge-

middelde prijs van stookolie in de daarvoor gunstig ge-
legen gebieden iets lager was dan de kolenprjs. Ten ge-

volge van de Suezcrisis werd de olie aanzienlijk duurder

om in de volgende jaren weer beneden de prijs van steen-

kool te dalen.

Het zou te ver voeren in het bestek van dit artikel nader

in te gaan op de problemen, die samenhangen met, het

toenemend belang van aardolie en aardgas voor de energie-

voorziening. Wel lijkt het ons nuttig tenslotte een indruk

te geven van deze structurele factor door de samenstelling
van het energieverbruik in 1950 te vergelijken met die van

1960. In de tien tussenliggende jaren daalde het steenkool-

verbruik van 72 pCt. tot 53 pCt. van het totale energie-

verbruik, terwijl het aandeel van aardolie van 12 pCt.

tot 28 pCt. steeg. Aardgas bereikte in 1960 nog slechts

3 pCt., maar vergroot zijn aandeel in een hoog tempo.

Ter illustratie wijzen wij erop, dat in de Verenigde Staten

het steenkoolverbruik reeds in 1940 minder dan 50 pCt.

van het totale energieverbruik uitmaakte. Aardgas neèmt

er een veel belangrijker plaats in dan in West-Europa;

in 1960 was in de Verenigde Staten het aandeel van aard-

gas even hoog als dat van steenkool. De revolutionaire

ontwikkeling van het aardgas zal zich in West-Europa

waarschijnlijk niet in zo sterke mate voordoen, hoewel

men moet bedenken, dat de pijpleiding van het gaz de Lacq

onlangs Parijs heeft bereikt en dat in de Sahara (eri in

Groningen) grote . hoeveelheden aardgas op exploitatie

wachten.
Naar een evenwicht op de kolenmarkt?

Het is duidelijk, dat in het bestaande economische kli-

maat een evenwicht tussen vraag en aanbod van kolen

op de duur niet kan uitblijven. Een mijnonderneming,

of zij zich nu binnen de Gemeenschap, in de Verenigde

Stâten of in het Verenigd Koninkrijk bevindt, kan ‘bij

gebrek aan afzetmogelijkheden enige tijd. op voorraad

produceren, maar tenslotte wordt een technische of &c’o-

nomische grens bereikt, die tot aanpassing van het aanbôd

dwingt. Deze regel geldt evenzeer voor het tweede vër-

schijnsel, waarin een gebrek aan evenwicht zich kan uiten,

namelijk de werktijdverkorting. Bij de toestand van vrij-

wel volledige werkgelegenheid, zoals die reeds geruime

tijd bestaat, is een migratie naar welvarender bedrjfs
1

takken op de duur onvermijdelijk. Wij spreken hier uiter-

aard over verstoringen, die momenteel de kolenindustrie

in het algemeen kenmerken. Gezegd moet worden, dat

met name de Nederlandse mijnen een gunstige uitzond

dering vormen.
1

Het is belangrijk zich te realiseren onder welke om-

standigheden een evenwicht tot stand kan komen. Men kan

op de gebruikelijke wijze een tegenstelling construeren

tussen een stelsel van onbelemmerd ruilverkeer en verre-

gaande overheidsinmenging. Het eerste zou de laagste

prijs van energie met zich brengen en de welvaart het meest
bevorderen, Overheidsleiding daarentegen zou voorkomen,

13-9-1961.

863

ILM

dat de afhankelijkheid van de weliswaar goedkope, maar

van buiten de Gemeenschap afkomstige energie te groot

zou worden. Het lijkt op het eerste gezicht misschien alsof

men slechts een der beide standpunten tot het zijne moet

maken om dan een oplossing volgens het ene, dan wel het

andere.recept klaar te hebben. Zeker kan een beperkte

g :oep van problemen, zoals sommige distorsies van corn-
mrciële of fiscale aard, op deze wijze beoordeeld worden.

Maar het criterium is bepaald onvoldoende om enkele

andere vraagstukken op te lossen, die nochtans van groot

belang voor de aard van het evenwicht zijn. Wij illustreren

dit an de hand van een tweetal prijsrelaties.

De eerste is de verhouding yan de prijs van Amerikaanse

steenkool c.i.f. West-Europa enerzijds en de prijs van ver

gelijkbare eigen steenkool anderzijds. De prijs van Ameri-

kaanse kolen wordt voor een aanzienlijk gedeelte bepaald

door vrachtkosten, die in de laatste jaren grote schomme-

lingen hebben ondergaan. Niemand is in staat te voor-

spellen welke gemiddelde hoogte deze transportkosten in

de naaste toekomst zullen bereiken, zodat evenmin vast-

staat wat op de duur de gemiddelde totale prijs van -Ame-

rikanse steenkool in Europa zal zijn. Dit heeft het belang-

rijke gevolg, dat een economisch richtsnoer ontbreekt

voor een uit het gezichtspunt van de internationale arbeids-

verdelmg te verdedigen marktaandeel van de eigen pro-

duktie. –

De tweede prijsverhouding is die ten opzichte van de

,,zvtrte aardolieprodukten”. Vaak wordt beweerd, dat de

huidige prijzen van stookolie e.d. in sommige landen van

de,
!
,Gemeenschap ,,marktveroveringsprijzen” zijn. Het

onderzoek naar de juistheid van deze bewering wordt

bemoeilijkt door het feit, dat de oliemarkt in West-Europa

niet’ doorzichtig is; in tegenstelling tot de kolensectcr be-

staat voor olieprodukten immers geen verplichting tot
iiblikatie ckr prijzen. Daarbij komt, dat de produkten
Van de aardolie-industrie koppelprodukten zijn, zodat

ht berekenen van de kostprijs van buy, stookolie en wel

zeer, zware taak is. Dit alles, gevoegd bij het feit, dat in

toenemende mate olie uit de communistische landen op

dèUmarkt komt, maakt het twijfelachtig of de huidige

olieprijzen als uitgangspunt kunnen dienen voor een auto-

matische ontwikkeling in de richting van de meest eco

nomische aanwending -der primaire energievormen. Even-

iiin als in het geval van de Amerikaanse steenkool is het

zker, dat ,,laissez faire” een optimale arbeidsverdeling

z1bevorderen. –

,ijDeze overwegingen geven ons aanleiding te stellen, dat
een overheidspolitiek van afzijdigheid geenszins een opti-

male ontwikkeling volgens het klassieke schema waar-

bôrgt. Er bestaat daarom geën alternatief tussen een vrije

irkt, en marktbeheersing door de overheid. Enige in-

nging door nationale of internationale overheden is

.8i

tvermijdelijk en de enige keuze, die overblijft, ligt in de

mate van ingrijpen. –

dit licht moet de situatie op de kolenmarkt worden

eschouwd. De beschermende regeliiigen, die in het begin


van dit artikel behandeld werden, hebben in de laatste tijd

een toestand van betrekkelijk evenwicht tot stand gebracht.

Om een indruk te geven van de ontwikkeling sedert 1957
hëbben wij in de volgende tabel het theoretisch’overschot

an steenkool berekend door de som te nemen van 1. de

dobr werktijdverkorting niet gerealiseerde produktie -en

2.’de gerealiseerde produktie, die in voorraad genomen is.

peze berekening is uitgevoerd voor alle kwartalen van

1958″ 1959 en 1960. Omdat een afzetvermindering zich

vengoed kan uiten in een voorraadvorming van cokes

bij de cokesfabrieken als in een opeenhoping van kolen
bij de mijnen, zijn deze cokesvoorraden eveneens in d

opstelling verwerkt.

TABEL 7.

Kwanrificering van de recessie in de E.G.K.S.•
(in mln, ton)

jaar
1
II
111
1V
jaar
T
II
1957
’58
’58
58 58
1958
’59
’59

produktie-uitval,
doorverkorte
werktijd

0,2
1,3
1,8
3,0
6,3!
3,4
4,0
voorraadmutatie bij
de mijnen

….
+

1,5
+

5,1
5,9
,+
+
4,3
+
2,1
+17,4
+ 3,5 +
3,7
voorraadmutatie bij
decokesfabrieken
+

1,1

+
1,4
+
0,7

+ 1,4 +

1,8
+
5,4
+
0,9

theoretische

over-
schot van de ko-
lenbalans

….
2,6
6,7 7,9
7,5
6,9
29,0
7,7
7,1

binnenlandse vraag

+. uitvoer

……
.291,7
262,2

Ilt
IV
jaar
1
IE
IIE
lv
jaar
1
11

’59
-’59
1959
’60
’60 ’60
’60
1960
’61 ’61

produktie-uitvat
door verkorte
werktijd
…….

3,2
1,6
12,3
2,0
2,2
1,1
0,4
5,8
0,4
0,6
voorraadmutatie

bij

de

mijnen
+1,1
-1,4
+6,9
+0,4
+0,2
-1,2 -2,7
-3,4
+0,5
+1,0
voorraadmutatie
bij de cokesfa-
brieken
…….
+0,6
+0,2
+1,6
-0,8 -0,7

-0,4
-1,9
-0,1
0,0

theoretisch over-


schot

van

de
kotenbalans ..
4,8
0,4
20,8
1,6
1,7
-0,l-2,7
0,5
0,8
1,1

binnenlandse
,
vraag
+
uitvoer1
247,6 255,4

Uit de tabel blijkt, dat in de jaren 1958 en 1959 het theore-

tisch overschot van het aanbod ten opzichte van de totale

vraag rond 10 pCt. bedroeg. Sedert het vierde kwartaal

1959 is het overschot evenwel aanzienlijk kleiner om in het

derde kwartaal 1960 geheel te
verdwijnen.
De gedwongen
werktijdverkorting is na juli 1960 sterk verminderd, maar

neemt sinds maart 1961 weer toe. De voôrraden bij de

mijnen hebben gedurende de laatste maanden van 1960

en de eerste maanden van 1961 eveneens een daling te

zien gegeven, maar stijgen weer sinds maart van dit jaar,

zij het in beperkte mate.

De recënte ontwikkeling stelt in het licht, dat het even-

wicht in 1960 in grote mate te danken was aan een reeks

uitzonderlijk gunstige factoren, die, naar het zich laat

aanzien, in 1961 niet weer zullen optreden. De economische

expansie vertoont tekenen van ‘vertraging en de activiteit

in de ijzer- en staalindustrie neemt evenmin in hetzelfde

tempo toe als in 1960 het geval .was. Verwacht wordt, dat

bij een verhoging van 6 tot’7 pCt. van de industriële activi-

teit in 1961 de behoeften aan cokes van de ijzer- en staal-

industrie op het niveau van 1960 zullen blijven. Alleen de

elektrische centrales zouden meer kolen afnemen dan voor-

heen, maar de teruggang in de meeste andere sectoren

zou deze stijging kunnen overtreffen. Ondanks de gunstige

economische omstandigheden zou de totale vraag naar

steenkool dus enigszins kunnen afnemen. Er moet boven-
dien op gewezen worden, dat een gunstige waterkracht of

een hoge wintertemperatuur deze geringe vermindering

van de vraag kan vèranderen in een gevoelige teruggang.

Dit geldt evenzeer- voor het geval, dat de industriële acti-

viteit of de produktie van’ ruwijzer minder snel toeneemt

dan verondersteld wordt. De vermindering van de afzet,

die in 1958 abrupt een einde maakte aan een voorspoedige

ontwikkeling, is in dit opzicht een teken aande wand. –

Luxamburg.

K. ZIJLSTRA

864

13-91961.

aardap.pelterrnijnrnarkt
De bétekenis van de

Sinds de oprichting van de Nederlandse termijnmarkt

in aardappelen zijn bij belanghebbenden bij de aardappel-

teelt en -handel controversele meningen omtrent het nut

van dit instituut tot uiting gekomen, hetgeen voor het

Bestuur van de Nederlandse Vereniging voor de Termijn-

handel in Aardappelen aanleiding is geweest een commissie

in te’ stellen onder voorzitterschap van Prof. Dr. J. F.

Haccoû, teneinde deze vereniging omtrent nut en Orga-
nisatie van de Nederlandse termijnmarkt in aardappelen
van advies te dienen. Voor het wetenschappelijk onder-

zoek, dat mede het advies diende te schragen, werd de

medewerking verkregen van de Stichting voor Economisch

Onderzoek der Universiteit van Amsterdam. Verwacht

mag worden dat het advies van de commissie en het rapport

betreffende de Nederlandse termijnhandel in aardappelen

binnenkort zullen worden uitgebracht.

Uit hoofde va’n mijn functie bij genoemde Stichting

heb ik aan het wetenschappelijk onderzoek deelgenomen
en ben ik tevens, in verband met secretariaatswerkzaam-

heden, in de gelegenheid geweest de besprekingen van de

commissie bij te wonen. Het is mede met behulp van de

daarbij verkregen inzichten dat ik wil ingaan op het artikel

van de ‘heer De Schipper waarin hij de termijnmarkt in

consumptie-aardappelen haar bestaansrecht meent te moe-

ten ontzeggen
1)

Opmerkelijk bij tegenstanders van de termijnmarkt in

aardappelen is de ongunstige betekenis die zij aan het

optreden van de speculatie op deze markt toekennen. De

heer De Schipper vormt hierop geen uitzondering. Naar

zijn mening kan de speculatie, mits zij bepaalde grenzen

niet overschrijdt, op de effectieve markt een nuttige functie

vervullen; ‘op de termijnmarkt zou zij daarentegeii onver-

mijdelijk tot uitwassen moeten leiden. Wordt de bete1ceni

van de speculatie gezien in haar bereidheid tot het over-

nemen en dragen van het prjsrisico en de daaruit voort-

vloeiende bijdrage tot een juiste prijsvorming dan vervult

zij een nuttige functie. Een nauwkeurige prijsvorming is-

in het bijzonder van betekenis voor een produkt als aard-

appelen dat
iit
betrekkelijk korte tijd wordt geoogst en

wegens zijn bcderfelijke aard reeds voor de volgende

oogstperiode zijn bestemming moet hebbén gevonden. De

bederfelijkheid van het produkt en de ontwikkeling van

de binnen- en buitenlandse vraag brengen mede dat voört-

durend wijzigingen in de verhoudingen van vraag en aan-
bod kunien ontstaan. Voor een doelmatige verdeling dient

aan de prijs de eis te worden gesteld dat hij op’elk momeiit

de van belang zijnde invloeden zo getrouw mogelijk veer

spiegelt. Dient aan objectieve voorlichting omtrent d
invloeden welke voor de prijsvorming van belang zijn
grote betekenis te worden toegekend, het naar waarde

schatten van deze invloeden kan alleen gèschieden door

hen die onmiddellijk belang hebben bij de prijs.

De onzekerheid met betrekking tot de prijs tijdens de”

teelt en gèdurende de periode van verhândeling lokt

speculatie uit welke, mits zij niet tot excessen leidt’ van

positieve betekenis moet worden geacht. Op de effectieve

markt kan de functie van de specCjiatie evenwel onvol-

doende tot haar’ recht komen als gevolg van de belem-

‘) Zie Drs.
C.
de Schipper: ,,Fleeft de a’ardappelterinijnmarkt bestaansrecht?”
in ,,E.-S.B.”
van
14juni 1961:

meringen bij het vinden van een wederpartij, die een be-

paalde hoeveelheid in een bepaalde kwaliteit op een be-

paald tijdstip in de toekomst wil ontvangen of leveren.

Bovendien vormt de onzekerheid of de aangegane ver-

plichting wordt nagekomen een remmende en keuze-

beperkende factor. De gebondenheid aan nauw bepaalde

kwaliteiten maakt speculatie â la baisse bezwaarlijk het-‘

geen inhoudt dat de speculatie op de effectieve markt van’

aardappelen in hoofdzaak â la hausse kan geschieden.

Hetprijsbeloop van consumptie-aardappelen van het af-

gelopen oogstjaar toont echterduidelijk aan dat hèt mo-

gelijk moet zijn tijdig een baissepositie in te nemen, hetgeen

eveneens blijkt uit het dalend prijsbeloop van .bepaalde

rassen in voorgaande jaren. In de Verenigde Staten deed.

zich ‘eveneens in meer dan een jaar. een dalend prijs- –

beloop voor. – –

Het. betoog van de heer De Schipper dat de speculatie

op de effectieve aardappelmarkt een nuttigefunctie kan

vervullen acht ik slechts zeer ten ‘dele’juist. Beter ware het

indien hij had gesteld’ dat de speculatie op “de effectieve.

markt haar nuttige functie slechts op zeer onvolkomen

wijze kan uitoefenen: Op de. termijnmarkt daarentegen

kan de functie van de speculatie tot haar recht komen.

Immers, het opereren op de termijnmarkt ondervindt door’

de standaardisatie van kwaliteit, hoeveelheid en lever-

termijn alsmede de fungibiliteit van . de deelnemers wat
solvabiliteit betreft, veel minder belemmeringen dan het:

opereren op de effectieve markt. Het is dan ook begrij-

pelijk dat een deel van de speculatie van de’ effe&ieve’.

markt naar de termijnmarkt is verplaatst. De termijn

handel biedt de speculatie ook de mogelijkheid om, zo zij.

daar voordeel in ziet, het prïjsrisico te dragen gedurende

de periode waarin van-het afkomen van de oogst een.

prijsdrukkende werking ‘oj dé markt uitgaat. Dit geeft

de handel de gelegenheid om voorraad te houden zonder

dat daarover prijsriico moet worden gelopen en stelt hem

zodoende in dit tijdvak in staat, om op een grotere schaal

als kopi op te treden dan zondèr termijnmarkt het geval

zoü zijn. Hierdoor kan de prijsdrukkende werking, . ont-

staân door het in korte tijd ter’ beschikking komen van
de- oogst, belangrijk worden bepérkt.’ In het bijzonder’

voor de teler is ‘diteen voordeel.- .’

De prijsvorming op ‘de termijnmarkt wordt voorts be-

vorderd dôordat niet alleen ‘een deel van het marktperso-‘

neel vn de overeenkomstige effectieve markt aan de ter-‘

mijnhandel deelneemt, doch – ook marktpersoneel van’

‘andere effectieve markten. Zo’ treft men onder de ‘deel

nemèrs zowel ‘landkooplieden, verzamelende grooihande-

laren en exiorteurs als grossiers en telers aan. Door de

gechakeerde samenstelling van de deelnemers komen de’

verschillende factorën welke in’ de onderscheidene bedrijfs-

takken van belang zijn voor de ‘prijsvôriiiing op snelle

wijze tot uiting.

Kan de spéculatiev& instelling van het marktpersoneel’

mogelijk tot een grotere dan gewenste geneigdheid ‘tot

het manipulerén van de markt leiden, de concentratie van

de termïjnhandel op één ‘technische markt biedteen ver-

gaande mogelijkheid tot reglementering, welke de effec-

tieve markt volkomen mist. Deze,mogelijkheid is door de

commissie onderkend. In ,haar interimadviezen van 13

februari en 23 maart 1960 heeft zij bepaalde, met name

li-9-191

865

genoemde, voorzieningen, welke beogen manipulaties van

de markt te voorkomen, van essentiële betekenis voor het

goed functioneren van de termijnmarkt genoemd. In het

vigerende reglement van de Liquidatiekas zijn deze voor-

zieningen getroffen; bovendien bevat het de bepaling dat

de Liquidatiekas gerechtigd is een deelnëmer die zich naa’r

haar oordeel niet gedraagt zoals het een goed contractant

betaamt voor bepaalde 0f ônbepaalde tijd van deelname

uit te sluiten.

De betekenis van de termijnmarkt is voor de aardappel-

handel in de eerste plaats gelegen in de mogelijkheid het

prijsrisico uit te schakelen, althans in belangrijke mate

te beperken door het innemen van een positie welke tegen-

gesteld is aan die welke effectief wordt ingenomen. Aan

de hoofdfunctie van de termijnhandel zou naar de mening

van de heer De Schipper de aardappelhandel geen behoefte

hebben, omdat de exporteurs nauwelijks prijsrisico zouden

lôpen en de hôuders van voorraden in normale gevallen

bewust hët prijsrisico zouden wensen te aanvaarden. Daar

voorts het verhandelde produkt een consumptiegoed is

vinden van dc zijde van de verwerkende industrie, in

tegenstelling tot de situatie op de grondstoffenmarkt, geen

hedge-aankopen plaats. Het aantal hedge-transacties op

de âardappeltermijnmarkt zou dan ook relatief gering

zijn.

De ervaring met de termijnhandel in andere consumptie-

goederen leert evenwel dat het deelnemen van de verwer-

kende industrie geen voorwaarde is voor een goed func-

tionerende terrnijnhandel. Het is de omvang van de tegen-
gestelde belangen in de voorraadvorming welke het aantal

hedge-transacties bepaalt dat zonder deelnemen van de

speculatie tot stand kan komen. Het optreden van de

speculatie heeft ook voor het totstandkomen van hedge-

transacties een nuttig effect: het verruimt de markt en

daarmede de mogelijkheden tot het afsluiten van hedge-

transacties. Op de aanwezigheid van tegengestelde belangen

in de voorraadvorming in de aardappelbranches wijst het

reeds vôôr de oogst door handelaren en telers afsluitén

van contracten op de effectieve markt. De termijnmarkt

biedt de mogelijkheid op grotere schaal’ tijd-affaires te

doen.

Het prjsbeloop over eën vijftal jaren laat zien dat in
elk van de jaren de prijsontwikkeling verschillend •is,

hetgeen de vraag doet rijzen, wat nu wel het normale

geval is waar de heer De Schipper op doelt en hoe vaak

dit voorkomt. De ontwikkeling van de prijs binnen de

seizoencyclus en het van jaar tot jaar verschillende prijs-

beloop tonen dat aan het houden van voorraad een aan-

zienlijk risico kan zijn verbonden. Reacties van handelaren

en telers
‘ijzen
erop dat althans een deel van de bedrijfs-
genoten prijs stelt op een goede bescherming tegen prijs-

risico. De instanties welke in Nederland bij de termijn-

handel zijn betrokken beschikken niet over gegevens om-

trent het aandeel van de hedge-transacties in de totale

omzet. In de Verenigde Staten is men hieromtrent beter

geïnformeerd. Een onderzoek naar het seizoen 1954-1955

leerde dat een aanzienlijk aantal handelaren de aardappel-

termijnmarkt wel degelijk voor hedge-transacties gebruikt

en dat ook telers hedge-transacties afsluiten.
2
).,

De mate waarin de termijnmarkt bescherming kan bieden

tegen een cmgunstig prijsbeloop wordt bepaald door de

2)
R. R. Kauffman: ,,Recent Developments in Futures Tra-
ding under the Commodity Exchange Act”, 1956, blz. 8; U.S.
Department of Agriculture.

mate van samenhang van de prijzen op de termijn- en de

effectieve markt.
Vergelijking
van de prijzen op beide

markten toont aan dat zowel in de sector van de con-

sumptie- als in die van de pootaardappelen in het algemeen

een voldoend nauwe samenhang heeft bestaan. Hierop

wijzen eveneens de hoge correlatiecoëfficiënten van de

prijsnoteringen op de termijn- en de effectieve markt, welke

voor Bintje 35 opw. en Bintje 45 opw. oogst 1958 resp.

0,98 en 0,97 bedroegen en voor Bintje E 35/45 oogst 1958

en Eersteling E
35/50
oogst 1959 in beide gevallen 0,99.

De samenhang in het prijsbeloop volgt uit de omstandig-

‘heid dat op beide markten in principe dezelfde invloeden

werkzaam zijn en uit de mogelijkheid tot afwikkeling van

termijncontracten door effectieve levering, welke een vaste

band tussen termijn- en effectieve markt waarborgt. Ver-

schillen in intensiteit van de invloeden kunnen echter op

beide markten afwijkingen in het prjsbeloop doen ont-

staan, welke veelal op korte termijn kunnen worden ge-

corrigeerd zonder dat levering plaatsvindt. In het geval dat

de prijs op de termijnmarkt ten opzichte van die op de

effectieve markt te hoog is, gaat van een effectieve’aankoop

welke tezeifdertijd wordt ,,gehedged” door een verkoop

op de termijnmarkt een prijsstijgende werking op de effec-

tieve en in principe een, zij het beperkter prijsdrukkende

werking op de termijnmarkt uit. Is daarentegen de prijs

op de termijnmarkt te laag ten opzichte van die op de

effectieve dan kan herstel van de pariteit worden bevorderd

door verkoop van de onder een hedge opgeslagen voorraad

onder gelijktijdig gladstellen van de daarmee overeen-

komende verkooppositie op de termijnmarkt. Deze arbi-

tragetransacties tussen effectieve en termijnmarkt bieden

de’ mogelijkheid om uit afwijkingen in het prijsbeloop

voordeel te behalen en hebben tot gevolg dat na korte

tijd de pariteit is hersteld. Voor die gevallen waarin van
– deze arbitragemogelijkheid niet voldoende snel gebruik

werd gemaakt zou ik de oorzaak niet willen zoeken in de

leveringscondities e.d. doch in de eerste plaats in een

tekort aan deskundigheid van het marktpersoneel en in

de tweede plaats in de reeds eerder vermelde belemmeringen

welke de effectieve markt het op het gewenste moment

kopen of verkopen in de weg legt.

De hedge-mogelijkheid welke de termijnmarkt biedt is’

niet uitsluitend van belang voor de handelaar die bij voort-

during het prjsrisico, verbonden aan het houden van een

positieve of negatieve voorraad, wenst uit te schakelen

doch eveneens voor de handelaar die bereid is op grond

van.zijn verwachtingen ten aanzien van het toekomstig

prjsbeloop risico’s te aanvaarden. Voor deze toch blijft

de mogelijkheid tot hedgen bestaan indien zijn verwachting

• omtrent de prijsontwikkeling zich mocht
wijzigen
en een

dientengevolge vereiste mutatie in zijn effectieve positie

niet tijdig op de effectieve markt tegen aanvaardbare voor-

waarden kan worden gerealiseerd of in verband met zijn

voortstuwingsfunctie niet gewenst is. Biedt de termijn-

markt de handel een voortdurende mogelijkheid zich tegen

een ongunstig prijsbeloop op de inkoopmarkt te bescher-

men, voor de teler schept zij de gelegenheid liet inkomen

te fixeren op een hem gunstig voorkomend moment.

Met de overdracht van het prijsrisico doet de houder

van een voorraad weliswaar tevens afstand van de goede

kansen welke de toekomstige prijsontwikkeling kan bieden,

doch hij verkrjgt behalve het voordeel van de uitschakeling

van de kwade kansen nog andere voordelen. Bevrijding

van het prijsrisico maakt de bedrijfsvoering flexibeler en
voorkomt verliezen door tijdelijke oiderbezetting als ge-

866

13,9-1961

volg van het niet durven voorraadhouden ingeval een

ongunstige prijsontwikkeling wordt verwacht. Zij kan lei-

den tot een uitbreiding van zaken daar vermogen, dat tot

functie had het opvangen van verliezen als gevolg van een

ongunstig prjsbeloop, bij het bezigen van de termijn-

handel voor handelszaken vrijkomt. Een ander voordeel

is dat op tal .van markten voor voorraden welke door

hedges zijn beschermd op gunstiger voorwaarden en tot

cen grotere omvang krediet kan worden verkregen dan

op voorraden waarover prijsrisico moet worden gelopen.

Ten aanzien van laatstgenoemd voordeel is het de vraag

of hieraan in Nederland door betrokkenen voldoende

aandacht wordt geschonken.

Uitschakelingvan het prijsrisico vermindert dus de kos-

ten verbonden aan de voortstuwing en leidt bij het bestaan
van voldoende concurrentie tot lagere marges. In dezelfde

richting werkt ook de vervanging van de opslag voor het

ongewisse prjsrisico door de nauwkeuriger calculeerbare

kosten van de termijnhandelstransacties. Voor de consu-

ment resulteert hieruit een lagere prijs waaruit de maat-

schappelijke betekenis van de termijnhandel blijkt.

De termijnmarkt als middel om het prjsrisico over te

dragen zonder een daarmede gepaard gaande effectiève

levering verbetert de markttechniek. Zij bevordert dat de

voortstuwing plaatsvindt door degene die daarvoor het

best is geoutilleerd en het prijsrisico wordt gedragen door

degene die daartoe op grond van zijn inzicht in de toe-

komstige prijsontwikkeling bereid is. Dit houdt in dat

kan worden voorkomen dat in verband met het over-

dragen van het prijsrisico binnen dezelfde tak van handel,

partijen verschillende malen van hand tot hand gaan zonder

op de eerstvolgende functionele markt te komen en dus

feitelijk aan de voortstuwing worden onttrokken. Deze

leveringen binnen dezelfde tak van handel vielen in het

bijzonder in de pootaardappelsector sterk op. In sommige

gevallen werd dan de levering niet geëffectueerd doch

werden de aangegane verplichtingen’ door een tegenge-

stelde transactie met prijsverschilverzekering afgewikkeld.

De deelnëmers aan de termijnhandel in aardappelen zijn

overwegend direct bij de aardappelhandel en -teelt be-

trokkenen. In 1959 bedroeg het aandeel van de. recht-

streeks door outsiders afgesloten contracten in het totaal

aantal verhandelde contracten 4,7 pCt. voor consumptie-

aardappelen en 5,4 pCt. voor poôtaardappelen; in 1960

bedroeg dit aandeel voor consumptie-aardappelen 2,8 pCt.

Voor het seizoen 1960 werd de termijnhandel in poot-
aardappelen geschorst in verband met de kans op mis-

lukking van de oogst als gevolg van de mogelijke aantasting

van het pootmateriaal door virusziekten.

De toename in de omzetten ten opzichte van 1958 komt

het functioneren van de termijnmarkt ten goede, daar

naarmate de markt couranter is, de
mogelijkheden
tot het
op het gewenste moment afsluiten van transac’ties toe-

nemen. In tegenstelling tot de heer De Schipper acht ik

de toename van de omzetten, behalve oj grond van de

hiervoor genoemde reden, eveneens een gunstig teken om-

dat zij het belang van het bedrijfsleven bij de termijn-
markt aantoont. Bezwaarlijk toch is ‘te geloven dat de

ondernemers in de aardappelbranches kosten maken indien

zij daarbij geen belang hebben.

Nu niet is gebleken dat de marktconstellatie in beginsel

een termijnhandel in aardappelen belemmert, terwijl de

geconstateerde voldoend nauwe samenhang in het prijs-

beloop op de effectieve en de termijnmarkt haar prak-

tische mogelijkheid bevestigt, kan de conclusie omtrent

de termijnhandel in aardappelen kort zijn. De gereglemen-

teerde termijnmarkt in aardappelen bevordert de door-

stroming van het produkt, biedt handelaar en teler een

hedge-mogelijkheid en heeft ook vanuit maatschappelijk

oogpunt als kostenbesparend hulpmiddel en als prijs-

vormin
~
sinstituut positieve betekenis.

Amsterdam.

Drs. B. H. 1-IENDRIKS.

Eén Westduitse wet oo•het gehele

buitenlands economisch verkeer

Ontwikkeling in West-Europa.

In vrijwel geheel West-Europa werd in de landen die

onmiddellijk bij de oorlog betrokken waren geweest, na

het beëindigen der vijandelijkheden een hernieuwd alge-
meen in- en uitvoerverbod in het leven geroepen waarop

in de loop der jaren en met per land wisselende snelheid

voor steeds grotere gebieden van de buitenlandse handel,

mede als gevolg van internationaal gemaakte afspraken,

uitzonderingen werden gemaakt.
De huidige situatie kenmerkt zich door een vrijwel vol-

ledig geliberaliseerd goederenverkeer
met een kleine reeks

van effectieve kwantitatieve beperkingen waarbij t.a.v. de

invoer als enige uit het oorspronkelijke samenstel van

overwegingen overgebleven motieven de buitenlandse

handelspolitiek pur sang en/of bescherming van bepaalde

birmenlandse takken van bedrijf en t.a.v. de uitvoer het
nakomen van internationale verplichtingen de doorslag

geven. Beperkingen van het goederenverkeer op, grond
van deviezencontrole vinden sedert de doorvoering van

de convertibiliteit de facto niet meer plaats.

De
réchfsgrondslag
voor de régeling van het büitenlandse
verkeer is door de ingetreden ontwikkeling en de uitholling

van de oorspronkelijke normen dermate twijfelaôhtig- ge-

worden dat âllerwegen een nieuwe regeling als noodzaak

wordt erkend. Voor dë regeling van de ‘in- en uitvöer zijn

daartoe bijv. in Nederland en België wetsontwerpen inge-

diend welke niet meer uitgaan van een algemeen verbod

doch van de bevoegdheid van de Rege’ringen om terwille

van ruim omschreven doelstellingen (het belang der volks-

huishouding, de veiligheid des lands of de internationale

rechtsorde) t.a.v. de in- of uitvoer regelen te stellen.’

Ontwikkeling in West-Duitsland.

In de Westduitse Bondsrepubliek is men inmiddels reeds

verder. Daar is op 1 september jl. een wet op het buiten-

lands economisch verkeer in werking getreden waaraan

hieronder enige opmerkingen worden gewijd.

Kort na de geboorte der Bondsrepubliek in 1949 droeg

de bezettingsinstantie die zich tot dusver de regeling tvan

het buitenlandse verkeer had aangetrokken, het ,,Joint

13-9-1961

.

867

Export-Import Agency”, zijn bevoegdheden in principe

over aan de Westduitse Administratie. Echter niet voor

1951 oefende de Regering de volle rechten uit. Haar

machten heeft zij dus als het ware geërfd van de bezetters

en er ligt geen eigen wet aan ten grondslag. Tot op de dag

van heden worden alle transacties met het buitenland op

grond van voorschriften, die van de bazettmgsmachten

stammen, uitgevoerd. Basis hiervoor zijn de deviezen-

controlebepalingen van de geallieerde Hoge Commissie

met hun talrijke uitzonderingsregelingen.

Kaderwet.

De nieuwe, in februari 1961 aangenomen wet slaat niet

alleen, zoals in de meeste andere l de
anden en ook in Ner-

land en België in de naaste toekomst, op de in- en uitvoer

doch is een kaderwet welke de Regering machtigt bestuurs-

maatregelen te nemen op het gebied vah het buitenlandse

goederen-, diensten- en kapitaalverkeer. Ietwat overdreven

wordt deze wet op het totale buitenlandse economische

verkeer (,,Aussenwirtschaftgesctz”) dan ook het ,,Magna
Charta” hiervan genoemd.

De wetgever heeft aan de wet zeer zorgvuldige aandacht

besteed en de meningen van alle direct en indirect betrok-
kenen afgetast. Het verwijt van perfectionisme is hem dan

ook niet bespaard gebleven. ‘Vooral de opsomming van
de vele feiten om een eventuëel noodzakelijk ingrijpen,

waarvan niemand wist of zij zich ooit zullen voordoen te

dekken leidde tot kritiek. Het komt ons echter voor dat

juist dit streven om alle mogelijke gevallen op te noemen
en slechts op deze basis de Regering te machtigen beper-

kingen aan te leggen op de algehele vrijheid die uitdruk-

kelijk in de wet is vastgelegd, de grote kwaliteit van de wet

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

De bestuurskracht der kleinere gemeenten

De
Stichting Uhiversitair Centrum voor Bestuursweten-

schappen in de vier noordelijke provinies, Oude Ebbinge-

straat 34, Groningen, tcl. 35229, zal in het komende

winterseizoen wederom in de provincies Drenthe Fries-

land, Groningen en Overijssel naar gelang van de belang-

stelling ecn aantal discussicgroepen organiseren. Het ligt

in de bedoeling, dat deze groepen onder leiding van Dr.

J.
G. Steenbeek, wetenschappelijk hoofdambtenaar aan
de Rijksuniversiteit te Groningen, in een vijftal avonden

per groep aandacht zullen geven aan de bestuurskracht

der kleinere gemeenten. –

Aan de deelneming zijn geen kosten verbonden. Aan-

meldingen onder verstrekking van de volgende gegevens:

naam, adres, werkkring, opleiding en avonden waarop

men regelmatig verhinderd zal zijn – voor zover die

althans op het Centrum niet reeds bekend zijn – worden

dor de Stichting gaarne ingewacht véér 23 september a.s.

RECTIFICATIE

In het a’rtikel ,,Coördinatierhaatregelen voor het goe-

derenvervoër in Frankrijk” (,E.-S.B.” van 30 augustus

1961) moet de vierde regel van de rechterkolom op blz. 828

luiden: basistarieven
»
des tarifs d’application” met een

maximum-. –

bepaalt. Zonder deze precisering zou veel eerder een onge-

wenst ingrijpen te vrezen zijn.

De principiële vrijheid van het goederen-, diensten- en

kapitaalverkeer mag in de in de wet vermelde gevallen

slechts in die mate beperkt worden als noodzakelijk is om

het aangegeven doel te bereiken Afgesloten contracten

kunnen door niéuwe bestuursmaatregelen slechts worden

aangetast indien dit doel anders ‘ernstig zou worden ge-

schaad. Tegen de meer algemene machtiging tot ingrijpen

om de schadelijke gevolgen van buitenlandse maatregelen,

zoals concurrentievervalsnde methoden, tegen te gaan of

om de veiligheid der Republiek te garânderen, een storing

van het vreedzame samenleven der volkeren te voorkomen

of te verjdeleii dat de buitenlandse betrekkingen ernstig
worden geschaad kan terecht het bezwaar worden inge-
bracht dat het-in de meeste gevallen uiterst moeilijk zal

zijn
oin
uit te maken of aan een buitenlandse transactie

dergelijke voor velerlei uitleg vatbare feitelijkheden ver-

bonden zijn.
De kaderwet moet nog geheel door bestuursmaatregelen

worden aangevuld behalve t.a.v. de invoer waarvan in de

wet zelf is bepaald dat deze zonder vergunning kan plaats-

vinden indien de goederen op een bijgevoegde lijst voor

komen. De opgesomde motieven waarom buiten de meer

algemene overwegingen tot beperkingen van in- en uitvoer

kan worden overgegaan dekken uiteraard ongeveer die

welke in een land mët een vergevorderde vrijheid op eco-

nomisch terrein binnenskamers reeds worden aangevoerd.

Zo is volgens de nieuwe wet de beperking van de invoer

gerechtvaardigd indien anders schade aan de eigen industrie

zou worden toegebracht en het in het algemeen belang

is deze schade te voorkomen. Bescherming van de binnen-

landse vodrziening, kwaliteitseisen en verplichtingen op
grond van internationale afspraken mogen tot beperking

van de uitvoer leiden. Zeker niet in algemene zwang is

echter buy, het niet uit ‘deviezenoverwegingen stammende

ingrijpen van de Overheid inzake te gunstige leverings-

en betalingsvoorwaarden bij de uitvoer en schadelijke

reacties uitlokkende.exportprijzen.

Op het terrein van het
diensten verkeer
kan ter bescher-

ming van de binnenlandse belangen de vrijheid van han-

delen inzake de uitgifte van fabricagerechten enz. de ver-

wer’ving van vértoningsrechtén’ op films, het sluiten van

vrachtcontracten en schadeverzekeringscontracten worden

beperkt.

Rechtshandelingen met als voorwerp
kapitaaluit voer

kunnen worden beperkt indien dit noodzakelijk is voor

hét evenwicht op de betalingsbalans of voor verhindering

van ongunstige reacties op de kapitaalmarkt. Beperking
van de kapitaalinvoer is toegestaan indien deze nodig is

om afbreuk aan de koopkraéht van de Duitse Mark tegen

te gaan of het evenwicht op de betalingsbalans veilig te

stellen.

Het parlement heeft herhaaldelijk doch tevergeefs ge-

tracht te bereiken dat voor alle te treffen bestuursmaat-

iegelen op grond van deze, in Nederlandse ogen vanwege

zijn universoel karakter merkvaardige, wet zijn goedkeu-

ring vooraf vereist was. Het heeft echter moeten zwichten
voor het motief dat een Regering voor het regelen van het

buitenlandse economische verkeer in vele gevallen snel

moet kunhen handelen. Genoegen moest worden genomen
met het compromis dat het parlement linnen drie maanden

de onmiddellijke intrekking van ecn bestuursmaatregel

kan eisén.

‘s-Gravershage

Drs. E. C. VOSSENBERG.

868

.

i:-9′-Ï961

Surinaamse kanttekeningén

(Tweede kwartaal 1961)

Gedurende het

afgelopen kwartaal heeft het Suriname

niet aan belangstelling in Nederland ontbroken. Aanlei-

ding hiervan waren dé R.T.C. -voorbesprekingen ter even-

tuele wijziging van het Koninkrijksstatuut. De besproken

onderwerpen liggen echter niet op het terrein van deze

kanttekeningen, weshalve daarop niet zal worden ingegaan.

Slechts dient te worden geconstateerd, dat de binnenlandse

handel en in het bijzonder de detailhandel enige terugsiag

ondervond van de politieke tegenstellingen en een ‘daar-

mede gepaard gaand gevoel van onzekerheid bij een groot

deel der consumenten.
Uit de over 1960 gepubliceerde cijfers blijkt, dat zowel

invoer als uitvoer opnieuw stegen tot een recordhoogte.

S.1.T.C.
1959

1960

INVOER (in Sf. mln.):
1-19
13,8
15,8
31
7,2 8,0
65+84
6,5
8,6
Metalen en metaalwaren
68+69
7,9
10,1
Machines

… . ……………..
71+72
21,4
22,7
73
6,0
10,8

Levensmiddelen
………………….


22,1
26,0

Minerale brandstoffen

……………
Kleding en textiel
………………..

Totaal
84,9
102,0

Vervoersmaterieel

……………..
Diversen

…………………

…..

UITVOER (in Sf. mln.):

….

04
4,3
4,9
28
60,8
66,3
Rijst

……………………….

23 +24+63
6,7
6,4
Mijnbouw (bauxiet)

…………….
Bosbouw en houtindustrie
……..
84
0,5
0,5
Kleding

…………………….
Diversen (meest agrarisch)

3,7
3,1


Totaal

………….1

1

76,0
1

1

81,2

De invoerstijging, welke voor een belangrijk deel kan

worden toegeschreven aan de uitvoering der ontwikkelings-

projecten, vertoont een gezonde tendens. Dit kan echter

niet zonder voorbehoud worden gezegd van de uitvoer.

Immers, het âandeel van de bauxiet is nog overheersender

geworden. Alle pogingen tot een verbreding van de eco-

nomische basis ten spijt wordt Suriname steeds sterker

een eenzijdig exportland, waardoor de conjuncturele kwets-

baarheid steeds ernstiger vormen aanneemt. Het ontstaan

van binnenlandse verzorgingsirtdustrieën op kleine schaal
kan hierin geen verlichting brengen. Alleen de rijstexport,

waarvoor aanvankelijk werd gevreesd, kon zich verder

ontwikkelen; deze tendens zette zich in 1961 verder voort.

Verheugend is daarbij, dat de geografische spreiding ver-

beterde.

De verkoop van Surinaamse kokosolie en Liberia-

koffie liep dermate terug, dat de planters reeds tegen het

einde van 1960 in moeilijkheden geraakten. Zowel bij de

binnenlandse verkoop van kokosolie als bij de export

van koffie ligt de oorzaak in de hoge kostprijs, ‘welke con-

currentie met het buitenland vrijwel onmogelijk maakt.

De invoer van beide produkten werd gedeliberaliseerd en

voorlopig werd een invoerstop afgekondigd. Voor

de

kokosolie werd tevens door de Minister van Economische

Zaken een regeling getroffen met de enige raffinaderij te

lande, die thans geraffineerde binnenlandse kokosolie af-

levert, welke in prijs nauwelijks boven het ïmportprodukt

ligt.

Voor koffie werd een garantieregeling voor de koffie-

planters ingevoerd, waarbij een basis-garantieprijs ten be-

drage . van Sf. 1 per kg groene koffie werd vastgesteld.

De Regering is thans doende in het buitenland afzet-

mogelijkheden te effectueren, waarbij zo nodig een sub-

sidieregeling kan worden toegepast. Dit zal waarschijnlijk

noodzakelijk zijn, daar momenteel de marktprïjs lager is.

De invoerstop betreft in feite .in hoofdzaak de poeder-

koffie, die bij de consumenten zeer populair is. Derhalve

wordt naast exportbevordering ook gedacht aan mogelijk-

heden van verwerking van de Liberia-koffie tot poeder-

koffie en daarnaast ook tot extract en fri’sdrank.

Op 31 december 1960 liep dc citrus-garantieregeling ten

einde.’ In april 1961 maakte de Overheid een voor het jaar

1961 geldende regeling bekend. Deze wijkt in enkele op-

zichten af van de bestaande. De garantieprijzen werden

verlaagd evenals de maximale percentages bederf bij aan-,

komst in Nederland. Omgekeerd krijgen de planters thans

75 pCt. van de meeropbrengst in plaats van 50 pCt. De

rijstexport bleef zich bij enigszins lagere prijzen kwanti-

tatief gunstig ontwikkelen. Gedurende het eerste kwartaal

van 1961 bedroeg deze 10.085 ton.

Voor vele landbouwgewassen was.de
bijzondere dr oge

gedurende de maanden maart, april en mei nadelig. .Het

experimentele conserveringbedrijf, van de Diemt Agra-

rische Technologie beschikte gedurende die periode over

onvoldoende fiuit voor lopende exportorders. Op 15 april

werd door de Minister van Economische Zaken de met

Tienjarenplangelden gefinancierde Melkcentrale in bedrijf

gesteld. Aanwezig was o.a. de Nederlandse Vice-Minister-

President, die voor besprekingen te Paramaribo vertoefde.

Aanvankelijk worlen .alleen instellingen voörzien van ge-

pasteuriseerde melk. Zeer spoedig zal echter, ook het

publiek in Paramaribo deze melk kunnen betrekken.

Ten gevolge van de Amerikaanse recessie vond bij de

Suralco een inkrimping plaats van de produktie, waar

tegeno”er de Billiton Mij. haar produktie kon opvoeren.

Van de nieuie concessies aan de Marowijne werd een

eerste çroefverscheping Amblygoniet verzonden. Deze

maatschappij verplaatste de zetel van haar bedrijfsdirec-

teur van Paramaribo naar Onverdacht, alwaar zich het

bedrijf bevindt. De Suralco heeft thans een, fabriek voor

supergecalcimeerde bauxiet in aanbouw. Dit produkt

brengt een hgere prijs op dan gewone bauxiet, hetgeen

de betalingsbalans zeker ten goede zal komen. In het

gebied van de Corantijn werden nieuwe bauxietlagen ont-

deict, welke vermoedelijk 200 mln, ton exploiteerbare

bauxiet bevatten. De ,,Grands Traveaux de Marseille”

eiste schadevergoeding, daar niet zoals aanvankelijk was

overeengekomen, deze maatschappij werd belast met de

bouw van de Brokopondostuwdam. Bij een te Parijs ge-

voerde arbitrageprocedure werd bepaald, dat het Rijksdeel

Suriname Sf. 24 mln, moet betalen.
De reeds vermelde droogte had een nadelige invloed op

het houtvervoer van het binnenland naar de kust. Ten

gevolge hieryan liep de triplexproduktie van Bruynzeel

tijdelijk met 30 pCt. terug. Deze maatschappij breidt thans

in twee richtingen haar werkzaamheden uit. In Brazilië

werd een dochteronderneming opgericht, welke zich in de
eerste plaats zal bezighouden met de aankap van baboen-

hout. Te Beekhuizen bij Paramaribo wordt een nieuwe

triplexfabriek gebouwd, waardoor de totale produktie on
;

geveer verdubbeld kan worden en ook de spaanplaten-

fabriek haar produktie zal kunnen uitbreiden.

13:196f

86

(advertentie)

Naar aanleiding van het
feit,
dat een deel van de suiker-

export beneden kostprijs geschiedt, voerde de Minister

van Economische Zaken besprekingen met de Nederland-

sche Handel-Maatschappij teneinde enerzijds de binnen-

landse consumentenprijs te verlagen en anderzijds wederom

beschermende maatregelen in te voeren voor de binnen-
landse suiker. Daarbij werd op grond van de belangrijke

invoer van suikerwerken overwogen een bescherming ge-

nietende suikerwerkindustrie op te richten. Momenteel

wordt voor de lokale markt slechts op bescheiden schaal

suikergoed geproduceerd.

Belangrijk voor de industrie is het Landsbesluit van

29 april 1961, waarin gehele of gedeeltelijke vrijstelling

van invoerrecht is vastgelegd voor een aantal artikelen,

hoofdzakelijk grondstoffen, halifabrikaten en hulpstoffen

en verpakkingsmiddelen voor de industrie.. Ten gevolge

hiervan zullen verscheidene industrieën beter in staat zijn,

aan de buitenlandse concurrentie het hoofd te bieden.

Enkele reeds bestaande incidentele vrijstellingen werden
mede in dit Landsbesluit opgenomen.

Ten behoeve van de industriële planning werd naast

de reeds bestaande organisaties opgëricht de Adviesraad

voor Industriële Ontwikkeling. De N.V. Grontmij. richt

een dochteronderneming op te Paramaribo, welke de

activiteiten in Suriname en omliggende landen zal bevor-

deren. De K.N.S.M. richtte op de Koopvaart Maatschappij
Suriname-Nederland (K.M.S.N.), waarin een tweetal sche-

pen van de K.N.S.M.-vloot en het walbedrijf in Suriname

wérden ondergebracht.

De besprekingen inzake de M.A.T.S.-landingen op het

vliegveld Zanderij verliepen naar wens. In juni lag een

ontwerp-overeenkomst ter parafering gereed. Ook werden
oriënterende besprekingen gevoerd met de K.L.M. ten be-

hoëve van een technische samenwerking tussen dit be-

drijf en de N.V. i.o. Surinaamse Luchtvaart Maatschappij.

Een voor de importhandel belangrijke maatregel was

de wijziging van de procedure voor geliberaliseerde invoer.

Thans behoeven de importeurs niet meer zoals voorheen
een stempel op de invoerfactuur van de bank, waarop de

goederenwissel is getrokken. De controle geschiedt nu

door middel van door de banken bij de autoriteiten in te

dienen staten.

Op de eerste jaarbeurs te Kingston, Jamaïca, was Suri-

name vertegenwoordigd door een officiële stand, welke

door de Overheid in samenwerking met de exportindustrie

was georganiseerd. Ter gelegenheid van deze jaarbeurs

reisde een handelsmissie onder leiding van dë Minister van

Economische Zaken naar Aruba, Curaçao
en
Jamaïca,

Verscheidene zakenlieden maakten deel uit van deze missie.

De Zevende Internationale Surinaamse Jaarbeurs zal te

Paramaribo worden gehouden van 26 oktober tot 6 nc-

vember 1961. Het ligt in de bedoeling, dat wederom een

gecombineerde Nederlandse stand onder leiding van de

Economische Voorlichtingsdienst zal deelnemen.

De permanente vertegenwoordiger van het Koninkrijk

bij de E.E.G. te Brussel heeft de Raad en de Commissië

der Europese Gemeenschap doen weten, dat het Konink-

rijk de onderhandelingen wenst te openen tot associatie

van Suriname. In verband hiermede woonden de Minister-

President en , een der parlementsleden van Suriname te

Straatsburg de debatten bij van een Europees-Afrikaanse

parlementaire conferentie over associatiekwesties.

Ter verruiming van de financieringsmogelijkheden van

den Lande werd het plafond voor schatkistpapier verhoogd

van Sf. 4 mln. tot Sf. 8 mln. De Minister van Financiën

stelde aan de Staten voor, de bestaande Muntverordening

te
wijzigen.
Deze wijziging ‘betekent o.a., dat de vierkante

stuiver, zoals deze v66r de oorlog ook in Nederland bekend

was, gehandhaafd zal blijven. Met de Herstelbank werden

onderhandelingen geopend tot het verkrijgen van een

woningbouwkrediet van Sf. 2 mln.

Amersfoort, juli 1961.

G. C. A. MULDER, B.Sc., Ps.D.

Geidmarkt.

Ultimospanning is een woord dat de laatste tijd in de

geldmarktoverzichten alleen wordt gebsuikt om te kunnen

zeggen, dat’ er van spanning geen sprake is. Inderdaad

is de situatie al geruime tijd zo, dat geldruimte het alles-
beheersende kenmerk van de markt is. Noodgedwongen

gaan de banken voort buitenlandse geldmarktuitzettingen

te liquideren. De
cijfers
van de in de afgelopen week

gepubliceerde gecombineerde balanscijfers van de repre-
sentatieve handelsbanken zijn in juli, wat het buitenlands

schatkistpapier betreft, met f. 33,8 mln, en wat de uit-

zettingen bij buitenlandse banken aangaat met f. 142,6

mln. achteruitgelopen. Hoewel niet blijkend uit deze ba-

lanscijfers vinden de banken een gedeeltelijke compensatie
in de verdergaande uitbreiding van de buitenlandse krediet-

verlening, grotendeels onder garantie van buitenlandse

banken. Een punt van ernstige overweging betreft de

laatste tijd de politieke gevaren. Het risico is bij de krediet-

transacties met Duitsland onmiskenbaar gestegen, hetgeen

mede een oorzaak is tot het teruglopen van de Westduitse

goud- en deviezenreserves. De D.M. staat wegens geld

dat Duitsland verlaat dagelijks onder druk. Overigens

moet worden opgemerkt, dat de sterke daling van het

ietto-bedrag van de liquide middelen met een deviezen-

karakter in de eerste plaats moet worden toegeschreven

aan het plaatsen van gelden door niet-ingezetenen bij onze

banken. Dat deze zelf door rentebiedingen deze beweging
stimuleren is lang niet zeker.

Zo goed als ons land van de gelegenheid gebruik maakt

buitenlandse schulden gedeeltelijk vervroegd af te doen,
hebben ook de Fransen zich op deze weg begeven. Bijna
f. 100 mln. voormalige Nederlandse E.B.U.-vorderingen

werden afbetaald. Dit heeft medegebracht, dat een even

groot bedrag, zich bij De Nederlandsche Bank in porte-

feuille bevindend schatkistpapier, is afgelost. Het is de

teenkant van de transactie, die destijds heeft plaats-

870

13-9-1961

gevonden toen de Staat de geconsolideerde E.B.U.-vor-
dering van de Bank heeft, overgenomen. Het inschrom-

pelen van de openmarkt-portefeuille is, monetair gezien,

een niet geheel wenselijke kant van deze zaak.

Kapitaalmarkt.

Het opmerkelijke van de kapitaalmarkt van deze dagen

is, dat er zo weinig nieuws is. Zowel op de emissiemarkt

als op de onderhandse markt is de activiteit tot lage waarden

gedaald. Institutionele beleggers zien reikhalzend uit naar

nieuwe mogelijkheden. De binnenkomende stroom vloeit

met vrij grote regelmaat, hetgeen de wenselijkheid inhoudt

van een niet stagnerende uitgaande stroom.
Toch moeten zich kwantitatieve wijzigingen voltrekken

in de totale vraag- en aanbodverhoudingen. Immers, het

cijfer van de betalinsbaIans op transactiebasis over het

eerste halfjaar wijst er, gezien het geraamde tekort van

f. 50 mln, op, dat het lange jaren bestaande besparings-

overschot in een, zij het nog heel klein, tekort is omgeslagen.

In overeenstemming hiermede zien wij ook enig aantrekken

van de rente. Het gemiddeld effectief rendement van lang-

lopende staatsleningen stond eind 1960 op 4,20 pCt. Heel

langzaam daalde het, bereikte 12 mei voorlopig een laagte-

punt (3,88 pCt.), liep daarna weer even op om 22 juni

toch weer onder het eerder bereikte dieptepunt te duiken

(3,87 pCt.). Sedertdien is het in stijgende lijn. Op 3 augustus

bleek de grensvan 4 pCt. weer te zijn doorbroken en vorige

week was het rendement verder gestegen tot 4,06 pCt.

De beweging is bescheiden, doch de tendentie is duidelijk.

Indexcijfors aandelen.
29 dec.
1 Sept. 8 Sept. (1953
=
100)
1960
1961 1961

Algemeen

………………
395
395
392
Intern. concerns

………….
564
541
537
Industrie
………………..
329 359
358
Scheepvaart

…………….
176 192 190
Banken

………………..
220
225
223
Handel enz.

……………..
149
162
160

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.

Aandelenkoersen.

Kon. Petroleum
…………..
f. 123,10
f. 112,90 f. 111,90
Philips G.B
………………
1.l83’/
994
990
Unilever

……………….
785 746 734
Hoogovens, n.r.c .

………..
789
899 889
A.K.0.

………………..
4864
383
381
3
/
Kon. Ned. Zoutind., Ketjen
1.035
1.140
1.175
Zwanenberg-Organon

……..
870
990
972
Rotterd. Droogdok

……….
467
532
5274
Robeco

…………………
f. 237
f. 242
f. 243,50
Amsterd. Bank

…………..
392
353
355

New York.

Dow Jones Industrials

…….
616 721
721

Rentestand.

Langl. staatsobl. a)
………..

4,20

4,08

4,06
Aand.: internationalen a)
…..

2,80

.

3,14
lokalen a)

3.38

.

3,56
Disconto driemaands schatkist-
papier

1,50

718

‘Is

a)
Bron:
Veertiendaags beur soverzicht Amsterdamsche Bank.

C. D. JONGMAN.

jaar

31aug.
geleden 1961

Geconsolideerde maandstaat

per 31 augustus 1961

in millioenen guldens

jaar

31aug.
geleden 1961

Debet
Credit

Kas, kassiers en
Kapitaal
90
90
daggeldleningen
205
186
Reservefonds
54
59
Ned. schatkistpapier
578
654
3 pCt. Deposito-obligatiën
Ander overheidspapier
134
33
per 1962 en Leningen Maat-
Wissels
116
45
schappij voor Middellang
Bankiers in binnen- en
Crediet
86
107
buitenland
370
288
Deposito’s op termijn
594
616
Effecten en Syndicaten
45
99
Crediteuren
1.563
1.698
Prolongatiën en voorschotten
Geaccepteerde wissels
36
33
tegen effecten
97
106
Overlopende saldi en Debiteuren
947
1.244
1

andere rekeningén
95
91
Deelnemingen (mcl.
voorschotten)
26 39

Gebouwen, safe-mnrichtingen
en inventarisseri
P.M.
P.M.

2.518 2.518
2.694
2694

AMSTERDAMSCHE BANK

13-91961

‘-

871

TI:I

1

Bij het

BUREAU
VAN
STATISTIEK

DER GEMEENTESECRETARIE
VAN

AMSTERDAM

kan wordengeplaatst een

ECONOOM

ter aanvul1ig van de wetenschappelijke staf van

het Bureau.

Deze functionaris zal – ter assistentie van de

plaatsvervangend directeur van het bureau –

worden belast met de leiding van de sector econo-

mische statistieken, welke sector zich bezig houdt

met het verzamelen van het materiaal en het be-

werken van de statistische overzichten omtrent

handel, verkeer en nijverheid.

Gegadigden voor deze functie dienen het doctoraal examen
in de economische wetenschappen met goed gevolg te hebben
afgelegd, meer dan normale belangstelling te hebben voor
statistische onderzoeken en bewerkingen en het daarvoor
benodigde initiatief te bezitten.

Zij dienen bereid te zijn eventueel een psychologisch
onderzoek te ondergaan.

Leeftijd bij voorkeur tussen 30 en 40 jaar.

Salarisgrenzen tussen f. 8.013,24 en f. 12.429,24 per jaar.

Aanstelling boven het minimum is mogelijk.

,Sol/icitaties onder 4 63 10 in te zenden
bij
de Directeur
der Gein. Personeelsvoorziening, Sarp hatist raar 92, Am-
sterdarn-C.

gulden

zijn door zakenlieden, particulieren

en verenigingen aan ons

toevertrouwd.

Dit Is een sprekend bewijs van

vertrouwen dat men in onze

instelling heeft.

Het is 66k een bewijs, dat onze

tarieven voor in rekening-courant

en ô deposito geplaatste gelden

aantrekkelijk zijn 1

Informeert eens naar deze

tarieven 1

NEDERLANDSCHE

MIDDENSTANDSBANK N.V.

[1111

waar heengaat

de

gaat met u mee!

minifon, de handige

zakdicteermachine

van 8 ons,
die

dank zij werking

op batterijen,

outooccu of lichtnet –

overal paraat is.

thans in 4 modellen:

Attaché
voor dictaat
onderweg of op kantooT;

P 55
voor ononderbroken
opname tot 5 uur;

HiFi
ook voor perfecte muziekopname
(tot 12.000 Hz);

Office
voor kantorgebruik;
tevens voor het uitwerken
van op de attaché
opgenomen tekst.
Vraag prospectus E

kantcJolnlachllles
111/

en vermeld a.u.b. het

model waarin u belang

stelt.

Rotterdam, Goudsesingel 108, tel. (010) 120196

Amsterdam, Keizersgracht 480, tel. (OZO) 33898

Hengelo, Enschedesestroat 39. tel. (05400) 8565

872

13-9-1961

uperauonai resear,cn en aataprocessing vereenvouai-

BULL 66kvoor.deautomatisering

gen en leiden gecompliceerde produktieprocessen.
van.kleine.en middelgrote bedrij-

Elektronische apparatuur stelt de mensin staat tot
ven’
De
BULL SERIE300 maakt klein

wetenschappelijk verantwoord beheer. Vindingen,
beginnen mogeiijkl De.functies lezen,

•vandaag nog bruisend inreageerbuizen, nog sleçhts
programmeren, rekenen, afJrukken
911

eèn droge mathëmatisdhe formule, zijn morgén reeds
ponsen
worden

1ei0

r

é
BULL

nieuwe heilzame geneesmiddelen, sterker plastics,.•

SERIE 300
mèt
Uw
bedrijf;zô kunt Ii

krachtiger
I
brandstoffen. Snelle feilloze verwerking.

door geleidelijke aanpassing komen

van ontelbare produktie-gegevens doet de polsslag

tot een integraal informatieverwerkend

van deze. tijd krachtiger kloppen… Bull verricht ook
systeeml

.

hier zijn onmisbare taak!
Administratie en Statlstiekmachine MIJ N
V
Viiegtuigstraat 26 Amsterdam-W. – Tel. (020) 18 65 55

13-9-1961

‘ .

.

.

..

873

Bijhet

Centraal SocIaal Werkgevers-verbond
te Den Haag

is een vacature voor een
MEDEWERKER

op het gebied van internationale arbeidszaken.

Vereisten: jurist, goede kennis van de Engelse en Franse
taal, leeftijd tussen 30 en 40 jaar, enige ervaring
op internationaal terrein.

Brieven met volledige inlichtingen aan het secretariaat van
het Verbond, Kneuterdijk 8.

DE HAAGSCHE COURANT

zoekt een

REDACTEUR FINANCIËN EN ECONOMIE

Brieven met uitvoerige inlichtingen (leeftijd, opleiding,

diploma’s, tegenwoordige en vorige werkkring) en foto aan

Afd. Algemene Zaken, Wagenstraat 37, ‘s-Gravenhage.

Leeft met Uw tijd mee!

S

VOOR

POSTBUS 114

VERTALINGEN
AMSTERDAM

(Zie ,,E.-S.B.” No. 2295
dd. 19 juli 1961, pag. 716)

Leest de

HOLLANDSCHE SOCIETEIT

VAN
LEVENSVERZEKERINGEN N.V.

Hoofdkantoor Nederland.:

Herengracht 475, Amsterdam-C. tel. 221322

Head Office Canada:
is


1130 Bay Street, Toronto 5

• meer dan anderhalve

eeuw levensverzekering

BOD GEVRAAGD

op gebonden Jaargangen
1947 t/m 1960 E.-S.B.

Brieven onder no. E.-S.B. 35-1,
Postbus 42, Sehiedam.

S
ADVERTEREN

kost geld

NIET adverteren

kost veel

meer
.
geld

874

!-‘

Kas, Kassiers en Dag-
geldleningen
.

f
76 543.156,10
Nederlands
Schatkistpapier
.
399.600.000,-
Ander Overheidspapier,,
103.431.593,20
Wissels

………..
20.518.397.98
Bankiers in Binnen- en
Buitenland
……
195.175.414,58
Effecten, Syndicaten en
Waarden .
. . .

79.411.236,60
Prolongaties en Voor-
schotten tegen Effecten,,
52.168.167,44
Debiceuren

…….,,
643 034.277,26
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten). ;,,
7.061.301,60
Gebouwen .

. . . . . .


5.000.000,—

f
1.581.943.544,76

Kapitaal
. . . . . . . . .
f


55.000.000,

Reserve

………..
40.000.000,-
Deposito’s

op Termijn,,
621.247.015,13
Crediteuren

.

.

.

.

.

.


812.388.269,06
Geaccepteerde Wissels ,,
2.141.290,67
Door Derden
Geaccepteerd
. .
,, 1.580.504,01
Overlopende

Saldi en

Andere Rekeningen ,,
49.58.465,89

13-9-1961

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

Gecombineerde Maandstaat op 31 augustus 1961

vereniging voor verzekering op onderlinge grondslag
ten be-
hoeve van haar leden tegen risico’s van:

w.a.-schade in de bedrijfsuitoefening aan derden toegebracht

schade aan eigen motorrijtuigen en door
deze aan derden
toegebracht, w.a. dekking voor alle motorrijtuigen f. 500.000.-
per gebeurtenis

schade aan inzittenden van de eigen automobielen tengevolge
van een ongeval

Aantrekkelijke tarieven en verzekeringsvoorwaarcien.
De be-
sparing op de premie komt geheel ten bate van de leden.
Naheffingen hebben nimmer plaats gehad. Goede service
ge-
waarborgd. Du1enden grotere en kleinere ondernemingen,
publiekrechtelijke lichamen en instellingen sloten zich reeds
aan.
Vraagt u eens Inlichtingen. Zij worden u gaarne verstrekt

Naast
WET-RISICO
kunnen voor
u van belang
zijn:

BRAND

RISICO

Brand- en bedrijfsschadeverzekering
voor industriële en andere objecten.

MOL.EST- RISICO

Molest- en stormverzekering.

VERVOER-RISICO

Transportverzekering’ van goederen-
zendingen in binnen- en buitenland.

PENSIOEN

RISICO

Ouderdoms-, weduwen-, wezen- en
invaliditeitsverz ekering van werknemers.

DIENSTVERLENING AAN HET BEDRIJFSLEVEN

VERENIGING VOOR CENTRALE ELEKTRONISCHB

ADMINISTRATIE -C.E.A.

verricht administratieve werkzaamheden voor haar leden met
behulp van elektronische apparatuur als loon-, voorraad-
en
debiteurenadministratie, facturering enz.

BOS EN LOMMERPLANTSOEN 1 AMSTEROAM-W. TEL. 134971 – POSTBUS 8400

13-9-1961

875

Sluit uw verzekering bij de

Algemeene Friçsche Levensverzekering-Maatschappij

VEREENIG1NG VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
0

,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″

Algemeene Friesche Brandverzekering- Maatschappij N.V.

-.

•’.

.,.

0

•’

0

LEEUWARDEN, BIJRMANIAHUIS
0

…,
‘:.

AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS

RO’FFËRDAM’ – DEN HAAG

UTRECHT – GRON1I’46EN -, HENGELO – HAARLEM

De opleiding is in beginsel bedoeld voor
hen, die het doctoraal examen in de
economische wetenschappen of het inge-

nieursexamen aan een technische hoge-
school met gunstig gevolg hebben afge-
legd.
0

Anderen, wier ôpleiding en ervaring
zodanige waarborgen bieden, dat ver-
wacht mag, worden dat zij de cursus met
vrucht kunnen volgen, kunnen eveneens
tot de opleiding worden toegelaten Ge-

gadigden moeten ten minste twee, jaren
in de praktijk werkzaam zijn geweest.

Schriftelijke aanmeldingen worden inge-
wacht bij de rector, Oude Delft 56 te
Delft.

.

Het onderwijs zal gemiddeld anderhalve
dag per week in beslag nemen. Een uit-
voerige brochure kan aan bovenvermeld
adres worden aangevraagd.

De opleiding gaat uit van de Rijksuniver-
siteit te Groningen, de Universiteit van
Amsterdam, de Vrije Universiteit te
Amsterdam, de Nederlandsche Econo-
rnische Hoogeschool te Rotterdam, de
Katholieke Economische Hogeschool te
Tilburg en de Technische Hogescholen te
Delft en Eindhoven, met medewerking
van een aantal organisatie-adviseurs.

INTERACADEMIA.LE

OPLEIDING

ORGANISATIEKUNDE

Inschrjjving

0

voor de vierde tweejarige cursus,

aan vangende in

Januari 1962.

876

13-9-196 1

Auteur