Ga direct naar de content

Jrg. 46, editie 2298

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 9 1961

Een nieuwe tijd
. . .
een nieuwe vorm

(LIPD-
ordrecht

Stalen meubelen

P/~~ M~

K. C. SLIJK

Schiedamsevest 44d

Rotterdam.1
Tel. 010-11 9111(2 lijnen)

_.’É

keiaars in onroerende goederen.

Vertrouwensopdrachten.

t_..

dministratIes voor Verenigingen
van Eigenaren (Appartementenwet)

LemIddeIjng bij aan- en verkoop
van appartementen (horizontaté
verkoop). Specialisten sedert 1951.

Ma
Alle assurantiën
R. M E E S & Z 00 N E N

RD

Rotteraam

pa
PO
PEI

PEI

BANKIERS

EN

ASSURANTIE

MAKELAARS

rD
O

PEI

S

Beleggingen en vermogensbeheer

E C 0 N 0 M IS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.

Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Roiierdam-12, tel. (010) 18
36 32.

Bankiers:
R.
Mees en Zoonen, Rotterdam.
Banque
de
Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel,
postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres
voor
Belgm:
Dr. J. Geluck, Zwj/naardse Steen-
weg
357,
Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hooc/zweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese
Rijksdelen
(per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, te!. (010)
6 9300, toestel 1 of 3.

Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag.
Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

• TAXATIES
bij
aan- en verkoop,

voor .successieaangiften,
enz.

• HYPOTHEKEN

GRATIS
op
aanvraag beschikbaar:

“H.A,B
n.v.

Nieuws”

ons maandblad, waarin

regelmatig aan frekkelijke
aanbiedingen volledig

[mschrevon worden opgenomen.

762

9-8-1961

Crisis in

Het verlies van de Kongo, de ernstige sociaal-econo-

mische onrust en het daarop volgende aftreden van de

Regering Eyskens deden de somberste vermoedens rijzen

omtrent de toekomstige economiche ontwikkeling van

België. Alom in België en ook daarbuiten beraadde men

zich op stappen die genomen moesten worden om de

dreigende crisis het hoofd te bieden. Nu, enige maanden
na de onlusten van het begin van dit jaar, kan men enige

afstand nemen van de gebeurtenissen en de situatie, waarin

België zicht thans bevindt, wat minder subjectief beschou-

wen. Het Leuvense universiteitsbiad ,,Annales de sciences

économiques appliquées”
1)
geeft in een recent artikel
een markante schets van de huidige toestand in België

en het ,,Tijdschrïft voor Documentatie en Voorlichting”

van mei 1961 bevestigt de hoofdlijnen hiervan in een gede-

tailleerd cijferoverzicht.

In bepaalde opzichten is de situatie in België uniek,

want dit land bevindt zich in een economische opleving,
die een aantal kenmerken van de hoogconjunctuur mist.

De snelle toeneming van de investeringen, vooral in de

nijverheidssector, de zeer vaste vraag, de stijging van de

produktie-indexcijfers en de langzaam teruglopende werk-

loosheid wijzen duidelijk op een hoogconjunctuur, doch

in tegenstelling tot de situatie in 1951 en 1957 is het prijs-

en loonniveau vrijwel stabiel gebleven. Ook de uit de

vergrote activiteit verwachte ruimtevermindering op de

geld- en kapitaalmarkt is uitgebleven. Dat de expansie

ordelijk verloopt blijkt voorts uit de rust in het internatio-

nale betalingsverkeer.

Ondanks de moeilijkheden in de mijnbouw stegen de
produktiecijfers in de maanden maart en april boven de

conjuncturele top van 1957. Het indexcijfer van de indus-

triële produktie liep in april van dit jaar op tot 138,6

(1953 = 100), hetgeen een stijging van 8 pCt. betekent

vergeleken met dezelfde maand van vorig jaar. Zo bereikte

de produktie van ijzer en staal in maart een nieuw record

met 697.000 ton, d.w.z. 6,8 pCt. meer dan in maart van

het vorig jaar. De produktie van elektrische energie, veelal

een goede ind1cator voor de bedrijvigheid, gaf zelfs een

verschil van 9 pCt. met maart vorig jaar en van maar

liefst 23 pCt. met maart 1959 te zien!

De uitvoer bereikte in maart een top van B.fr: 18,2

mrd., waartegenover echter ook weer een invoerstijging

stond. Deze laatste werd hoofdzakelijk Veroorzaakt door

door grotere grondstofaankopen, een nieuw bewijs van

1)
M. C. Vaes: ,,Aperçu de la conjoncture économique en
Belgique”.

Tb 1

iieigie
t

activiteit dus. Ook de voortdurende daling van het werk-

loosheidscijfer wijst onmiskenbaar op een opgaande con-

junctuur. Met een totaal van 85.562 (ca. 2,5 pCt.) lag de

werkloosheid medio mei 22 pCt. lager dan in dezelfde

periode van vorig jaar. De tewerkstelling van geregistreerde

werklozen is absoluut echter maar zeer gering geweest,

zodat wij moeten concluderen, dat de produktiestijgingen

hoofdzakelijk op het debet moeten komen van verbete-

ringen in de produktiemethoden en van een beperkte

herverdeling van het arbeidspotentieel. Ondanks een zeker

tekort aan hooggeschoolde arbeidskrachten kan men in

België, in tegenstelling tot de omringende landen, niet

spreken van een overspannen arbeidsmarkt.

Dit gunstige economische beeld ten spijt roepen velen

in België om hervormingen en ook de Regering zint op
wettelijke maatregelen om het groeitempo te verhogen.

Sommigen vragen zich evenwel af, of drastische econo-

mische hervormingen thans gerechtvaardigd zijn. Zouden

deze niet neerkomen op een kunstmatig invoeren van de

zo gevreesde oververhitting van de conjunctuur? Heeft

een opschroeven van de bedrijvigheid geen ernstige

gevolgen voor de situatie op de arbeids- en kapitaal-

markt en zou dit niet een nieuwe gevaarlijke infiatoire

impuls met zich brengen? Internatiohaal gezien zou België,

met name in de Euromarkt, naast de handicap van een

relatief hoog loonniveau en een beperkte binnenlandse

markt, een nieuw concurrentienadeel in huis halen.
Aldus het Leuvense blad. Wij vragen ons echter af,

of openstelling van Belgiës grenzen in het kader van de

Euromarkt, of een eventuele conjuncturele omslag niet

een aantal structurele onvolkomenheden in de Belgische

economie aan het licht zouden brengen, die thans door de

mantel der hoogconjunctuur worden bedekt. En is aan-

passing onder die omstandigheden niet een veel pijnlïjker
operatie dan thans?

Dat België het antwoord op de vele moeilijke vragen

die de Kongolese crisis het land heeft gesteld nog niet

heeft gevonden blijkt uit de vele disputen, die over deze

onderwerpen worden gevoerd. Wij kunnen niettemin

constateren dat het verlies van de koloniën voor de Bel-

gische economie, toch niet die rampzalige gevolgën heeft

gehad, die men ervan verwachtte. Is dit te danken aan

de nieuwe geest, die na de Kongolese affaire door België

is gevaren of eerder aan de hoogconjunctuur van de

omringende landen en aan de Europese integratie, die

de Belgische economie mee omhoog trekken?

Rotterdâm.

R. W. A. Ï4ERMANS.

(
IILj1IJ&

Blz.

Blz.

Crisis inBelgië?,
door R. W. A. Hermans………
763

Bedrij fseconomische notities:
Gevolgen van het personeelsverloop,
door Dr. C.

Concentratie van ondernemingen (1),
door H.
A.
Buningh

…………………………..
764

ii. M. Foppe ……………………….
773
De scheepvaart in het afgelopen decennium,
door

C.
Vermey …………………………..
767

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. R. L. Boissevain.
774
Het Russische petroleumofferisief,
door F. S.

Noordhoff ……………………………
769

Recente publikaties… ……………………
.774

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.

COMMISSIE VANADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.

9-84961

AUTEURSRECHT

vooRBEHouDEN

763

Gevôlgen

van het

personeelsverloop

• kostenstij ging

• spanningen

• verlies van vertrouwen’

onbehagen

De Nederlandse or,dernemingen hebben momenteel over

het algemeen te kampen met een zeer groot personeels-

verloop. In het onderstaande zal worden nagegaan welke

de gevolgen van dit personeelsverloop zijn en in hoeverre

deze gevolgen als schadelijk moeten worden aangemerkt.

Hierbij zal de schijnwerper voornamelijk worden gericht

op het hogere en middenkader van onze ondernemingen.

Enige der meest genoemde gevolgen zijn:

De kostenstij ging in verband met de veelal hogere
salarissen, die aan van buiten de onderneming komende
employés moeten worden betaald. Deze hoge salarissen

hebben op hun beurt weer grote invloed op de salarissen
van de overige employés binnen de onderneming, zij het

vaak aanzienlijk ‘gematigd ten aanzien van de oudere,

minder mobiele personeelsleden.

De ontevredenheid, die onder de oudere employés

naar voren komt, wanneer jongeren met gewoonlijk een

geringere praktische ervaring, relatief hogere salarissen

verdienen.

Het arbeidsverlies, dat optreedt, doordat goed in

een bepaalde functie ingewerkte employés overgaan naar

voor hen nieuwe, soms geheel anders gerichte, betrekkingen.

Ook de waarde van dikwijls langdurige en intensieve op-
leidings- en trainingsperioden kan hierdoor sterk worden

verminderd.

-.

De afnemende ijver en het geringere verantwoordelijk-

heidsbesef, ‘dat door de gespannen arbeidsmarkt in de

hand wordt gewerkt.

De geringee binding met de onderneming zou grote,

bestaande, morele waarden aantasten.

Het ontstaan van wantrouwen tussen werknemers en

werkgevers, ten gevolge van heimelijke sollicitaties enerzijds

en salarisverhogingen bij een dreigend afscheid anderzijds.

De vaak ongezonde rivaliteit tussen ondernemers,

indien wederzijds mensen worden ,,weggekocht”.

Optredende lokale prpblemen, zoals bijv. het pendel-

vraagstuk.
Voorts wordt vaak gewezen op de schadelijke invloeden,

die het grote verloop en de hoge aanvangssalarissen zouden

hebben op de moraliteit van ons volk als gèheel, onder

andere gereflecteerd doqr een geringere geneigdheid tot

het brengen van offers, tot inspanning, tot samenspel e.d.

Laatstgenoemde problematiek ligt helaas buiten mijn

deskundigheidsgebied, zodat ik van e’n verdere uitwerking

moet afzien. Wel wil ik gaarne’nader ingaan op de eerder

genoemde problemen.

Ad 1. Hogere arbeidskosten.

Het hier, aangeduide probleem heeft tal van dimensies

waarvan er vele, naar zal blijken, op algemeen-economisch

en politiek terrein liggen. Ik zal dan ook volstaan met

het signaleren van de op de voorgrond tredende vraag-

stukken. Hogere kosten voor de ondernemer betekenen
hogere nominale inkomens voor de werknemers. In een

goedlopende onderneming kan een en ander op billijk-

764

heidsgronden zeer wenselijk iijn. Deze problematiek brengt

ôns op ingewikkelde macro-economische vraagstukken,
zoals onder andere het vraagstuk van de optimale inko-
mefisverdeling. In minder goed lopende ondernemingen

kan een salarisverhoging een groot probleem vormen.

Opgemerkt dient te worden, dat de ,natuurlijke selectie

optredend door de werking van vraag en aanbod, ook voor

de factor arbeid, één van de belangrijkste principes is van
onze maatschappijstructuur. De hier gesignaleerde micro-

economische problemen vormen algemeen-economisch

derhalve waarschijnlijk in het geheel geen ï5robleem.
De hogere arbeidskosten zullen niet zelden resulteren in

hogere prijzen, welke enerzijds de winsten der ondernemin-

gen beïnvloeden, anderzijds invloed kunnen hebben op

onze betalingsbalans en de inkomensverdeling. Hier ver-

dient vermelding, dat onze betalingsbalans de laatste jaren

vrijwel voortdurend overschotten heeft vertoond, terwijl

de arbeidskosten in de ons omringende landen als regel

nog aanzienlijk hoger zijn.

Wanneer wij bedenken, dat perioden van krachtige loon-

stijging als regel gepaard gaan met een sterke bloei van het

zakenleven en grote welvaart van de werknemers, is er mijns

inziens alle aanleiding om ons af te vragen, of de klacht

van de hogere arbeidskosten wel in alle opzichten, gefun-

deerd is, al valt niet te ontkennen, dat een
te
snelle ontwikke-

ling op dit gebied ernstige gevaren inhoudt. Indien al van

een te snelle ontwikkeling gesproken kan worden, vraag ik

mij af of de ondernemer niet door een grotere zelfdisci-

pline veel tot de oplossing van dit probleem kan bijdragen.

.De zelfdiscipline van een groot aantal ondernemers

laat op het gebied van de salariëring veel te wensen over,

terwijl ook veelal het inzicht ontbreekt ten aanzien van

de vraag, wat voor een bepaalde functie als een redelijk

salaris kan worden beschouwd. Eén en ander is niet zelden

een gevolg van het gemis van een langetermijn-visie en van

het ontbreken van een bewuste personeels- en bedrijfs-

politiek van. de ondernemer. Bovendien vindt de ontevre-

denheid in bredê lagen van het kader van een onderneming

vaak niet haar oorzaak in te lage beloningen, maar in een

een gebrek aan vertrouwen in de objectiviteit van de vast-

stelling van deze beloningen.

Ad 2.
Spanningen tussen de salariëring van de oude en de

jonge garde.

Méér gegrond lijkt mij de klacht dai, tengevolge van de

overspannen arbeidsmarkt en het betrekkelijk grote vacuum

in de rijen der leidinggevenden, veroorzaakt door de crisis-

en oorlogsjaren, vaak de tendens bestaat tot het ontstaan

van onaanvaardbare spanningen tussen de salariëring van

de oude en de jonge garde. Eén en ander wordt nog versterkt

door, het gevoel bij de ouderen, dat vroeger veel harder

werd gewerkt, dat de trouW aan het bedrijf slecht beloond

wordt en dat de jongeren zich onvoldoende dankbaar tonen

voor de snelle promotie, die zij vaak zonder veel hinder-

nissen maken.

9-8-1961

Ongetwijfeld bevatten deze opmerkingen een kern van

waarheid. Toch doen zij de jongeren in vele opzichten

onrecht. Allereerst meen ik dat (en medische rapporten

bevestigen dit) het tempo van werken tegenwoordig juist

veel hoger ligt dan vroeger, terwijl deeis van absolute

efficiency hieraan nog een sterke psychische druk toevoegt.

Het is zelfs de vraag, of door deze grotere werkintensiteit
de voordelen van de onmiskenbaar aanzienlijke werktijd-

verkorting niet worden overgecompenseerd. Bovendien

moet worden bedacht, dat de maatschappelijke normen

mee evolueren met de maatschappelijke ontwikkeling. Zo

wordt bijv. de bedrijfstrouw niet meer onbeperkt als een

actiefpost aangemerkt; het besef breekt meer en meer door,

dat een employé met ervaring in verschillende bedrijven

aanzienlijk meer waard kan zijn. Men denke in dit ver-

band aan de wel zeer grote achterstand, die vooral de

middelgrote familie-industrieën in ons land hadden en

veelal nog hebben in organisatorisch opzicht (budgettering,

planning, personeelsbeleid, financiering enz.!) ten opzichte

van de grote en middelgrote concerns.

Deze concerns, die veelal grote bedragen besteden aan

de opleiding van hun mensen, dreigen als het ware een

opleidingsschool te worden voor het midden- en hogere

kader van de genoemde middelgrote familiebedrijven;

Anderzijds hebben de concerns wel het voordeel, dat binnen

de eigen Organisatie méér afwisseling aan de mensn gebo-

den kan worden, terijl ook de uiteindelijke toekomst-

kansen bij deze ondernemingen gunstiger liggen (voor een

beperkte groep!). Het werk is daarentegen vaak eenzijdiger

en daardoor minder interessant. De salariëring en vooral

de secundaire arbeidsvoorwaarden zijn als regel relatief

Vrij gunstig.

Voorts brengt het hoge arbeidstempo een verandering
teweeg in de norm voor de arbeidsduur en de gebruiken

ten aanzien van de leeftijdsopbouw van de staf. Ik wijs in
dit Verband op de tendens tot verlaging van de pensioen-

gerechtigde leeftijd, de introductie van het algemeen ouder-

domspensioen, opgebracht door de arbeidende bevolking,

alsmede op het feit, dat in de salarisschema’s van de grote

concerns de maxima reeds op betrekkelijk jonge leeftijd

(45-55 jaar) worden bereikt. Veelal blijkt ook, dat de ôude-

ren, de weinige sterken daargelaten, veel moeite hebben

om zich aan de totaal gewijzigde omstandigheden en op-

vattingen aan te passen.

Toch moet worden toegegeven, dat in verschillende be-

drijven de verhoudirig tussen de salarissen der jongere en

oudere generatie aanzienlijk is scheefgetrokken. Een recht-

trekken van deze verhoudingen is niet slechts op billijk-

heidsgronden noodzakelijk, maar ook terwille van de

naam van de onderneming op langere termijn.

Ad 3.
Optredend arbeidsverlies.

Het arbeidsverlies, dat op kan treden door overgang

naar een andersgerichte werkkring kan inderdaad vrij groot

zijn, indien bij de voorgaande werkgever een doelgerichte

opleiding en training heeft plaatsgevonden. Men mag

echter niet vergeten, dat gerichte ervaring nog altijd één

van de belangrijkste criteria is bij de aanname van perso-

neel, vooral op lager en middelbaar itafniveau. Veelal

zullen daardoor de betrokkenen, ook al door hun eigen

voorkeur, toch ook bij hun nieuwe werkgever in een min
of meer analoge richting worden ingezet; Een blik op de

advertentiekolommen kan ons ervan overtuigen, dat als

regel een vrij exacte beschrijving wordt gegeven van de

benodigde kennis en ervaring.

De afwijkende. problematiek in de nieuwe onderneming
en de afwijkende aanpak van de problemen kan bovendien

aanzienlijk bijdragen tot de ontwikkeling van de employé.

De kennis van deze laatste van de systemen en procedures

in zijn eerste bedrijf kan in hoge mate bevruchtend werken

op die in de nieuwe onderneming. Onder andere op het-
zelfde principe berusten het bestaan van de organisatie-

adviseur en het nut van opleidings- en aanvullingscursussen

waaraan employés van uiteenlopende organisaties en onder-

nemingen deelnemen. Een rem op een te frequente wisse-

ling van betrekking wordt bovendien nog gevormd door de

omstandigheid, dat zeker volgens de alhier geldende

opvattingen, een dergelijke frequente wisseling de carrière

van de employés geen goed doet.

Afnemende ijver en
geringer verantwoordelijkheids-

besef.

Niet te ontkennen valt, dat het gemak, waarmede men

van baan verandert, zijn invloed kan hebben op de ijver

en het verantwoordelijkheidsbesef der geëmployeerden.

Toch vraag ik
mij
af, of de invloed van deze factor, juist

ten aanzien van het kader, niet wordt overdreven. Ik wees

in het voorgaande reeds op de grotere intensiteit van de

werkzaamheden van het kader in de huidige, vaak zeer

gecompliceerde, ondernemingen, en op de evoluerende

opvattingen betreffende de normen voor arbeidstijden,

arbeidsmobiliteit en optimale leeftijd. Juist voor het kader

bestaat bovendien, vooral bij een doelbewust en objectief

gehanteerde interne promotiepolitiek, éen ruime stimulans

voor betere prestaties. Eén en ander wordt nog versterkt,

indien men er door een zo groot mogelijke delegatie in

slaagt om aan de mensen een afgerond, compleet stuk werk

in handen te geven, waarvoor zij zelf geheel verantwoor-

delijk zijn. Ook het stimulerén van de teamgeest, waarvoor
vele middelen aanwezig zijn, verdient hier de aandacht.

Geringere binding met de onderneming.

Uit de
wijze,
waarop ik deze klacht redigeerdc, moge al

blijken, dat de morelë waarde van de binding aan de onder-

neming door mij niet altijd even hoog wordt aangeslagen.

Niet te ontkennen valt, dat er vele mensen zullen zijn, voor

wie de norm van de ondernemingstrouw een zeer hoog goed

is. Ook zijn er zeker ondernemingen, waar de teamgeest, de

wens om gezamenlijk iets groots te bereiken, een grote rol

speelt en een natuurlijke binding met de Organisatie tot
stand brengt. Zeker niet minder talrijk zijn echter mijns

inziens de gevallen, waarin de bittere noodzaak, de angst

voor het onbekende en/of een gebrek aan vooruitstrevend-
heid en ,,ondernemingszin” tot ondernemingstrouw lidden.

Uiteraard zijn er ook vele gevallen, waar van een bonte

mengeling van, deze overwegingen sprake is. Ten aanzien
van de norm voor de bedrjfstrouw werd in het voorgaande

reeds gewezen op de snelle evolutie, die grotendeels haar

oorzaak vindt in de praktische overweging, dat ervaring

opgedaan in meer dan een bedrijf een groot voordeel kan

zijn, zoals de geschiedenis in de Verenigde Staten bewees.
Heimelijke sollicitaties en salarisverhogingen.

De klacht, dat door heimelijke sollicitaties en salarisver-

hogingen bij een-dreigend afscheid het vertrouwen tussen

werkgevers en werknemers ernstig lijdt, is mijns inziens
volledig juist. Naar mijn mening worden hier echter oor-

zaak en gevolg verward, met andere woorden het bestaan
van de bovengenoemde verschijnselen wijst reeds op een
wederzijds gebrek aan vertrouwen. In een gezonde orga-.

nisatie, waar men elkaar eerlijk in de ogen durft te zien,

zal de ondernemer zijn vaste beloningsschalen hebben en

9-8-1961

,

765

met n aandeel

‘.Vereenigd.”Bezit• van 1894’

– hebt U’200 ijzers in het vuur

Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U

mede-eigenaar van een grote, deskundig samengestelde

, . aandelehportefeuille, die een aantrekkelijk rendement

oplevert. S-p-r-e.i-d-i-n-g over ca. 200 fondsen beperkt

het risico. Bovendien bestaat goede kans, dat Uw bezit

in waarde vermeerdert;

Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.

(advertentie)

zal de employé ook weten op grond waarvan hij een be-

paalde beloning geniet en wat zijn mogelijkheden zijn.

Hierdoor zal de neiging tot solliciteren elders al geringer

zijn, niet in de laatste plaats, omdat men de Organisatie

waardeert en weet, dat men de sollicitatie niet kan gebruiken

als een breekijzer voor een, hogere salariëring in de eigen

Organisatie.

Vindt men toch, dat men tekort gedaan wordt (en dit

zal zeker voorkomen), dan is het m.i. onjuist, het sollici-

teren tegen te houden dan wel het te ontmoedigen door het

de betrokkene in zijn verdere carrière aan te rekenen

(uiteraard mits een en ander binnen redelijke grenzen

blijft). Men denke in dit verband aan het evoluerend norm-

besef en aan het feit, dat het zeer goed mogelijk is, dat

elders eeii beter passende functie wordt gevonden. Doet

men dit niet, dan zal er voor de employés ook geen reden

bestaan tot heimelijk solliciteren. Niet alleen komt dit de

eerlijkheid en openheid ten zeerste ten goede, maar boven-

dien kan het de ondernemer waardevolle indicaties geven

omtrent de heersende geest in de onderneming en omtrent

de juistheid van het beloningsniveau voor de verschillende
functies. Het solliciteren voorkomt men met een negatieve

houding toch niet!

Ad
7. Rivaliteit tussen ondernemers.

De gesignaleerde rivaliteit tussen ondernemers kan ten

zeerste worden beperkt door een grotere zelfdiscipline

bij het aantrekken van personeel en door overleg tussen de

personeelsafdelingen. Wel dient ervoor te worden gewaakt,

dat dit overleg niet leidt tot het kunstmatig te laag houden

der beloningen, daar dan afvloei naar andere bedrijfstakken

en/of andere streken (zie ook de hieronder volgende para-

graaf over het pendelvraagstuk) gaat optreden en bovendien

de naam van de onderneming op de arbeidsmarkt ernstige

schade kan leiden. Een dergelijke slechte naam kan,yooral

bij grote, bekende ondernemingen, bijzonder hardnekkig

blijven voortbestaan ook bij een naderhand krachtig

gesaneerd personeelsbeleid.

Ad 8. Het .pendelvraagstuk.

Van de vele lokale problemen, die kunnen optreden,

wil ik uitsluitend aan het pendelvraagstuk wat meer aan-

dacht besteden. Ongetwijfeld is dit om velerlei redenen

een ernstig probleem. Het brengt grote verliezen aan

arbeidsuren en hoge vervoerskosten mede en leidt tot

onlustgevoelens, vermoeidheid en spanningen bij de pen-

delaars. Deze laatste factor houdt echter tevens in, dat het

pendelvraagstuk, vooral bij employés op oudere leeftijd,

zal tenderen naar een natuurlijke correctie. Hier komen

wij weer op de gebieden van de macro-economische

problematiek, zoals het woningvraagstuk, de vraagstukken

van regionale spreiding, ontwikkelingskernen enz.

Het pendelen zal, via deze correctietendens, kunnen

bijdragen tot een meer gelijkmatige inkomensspreiding,

tot een betere spreiding van ondernemingsvestigingen, enz.

Nog te vaak zijn historische factoren en/of vermeende

standsoverwegingen doorslaggevend bij de vestiging van

onze industrieën en kantoren. Hetzelfde geldt overigens

voor de keuze van de woonplaats. Enig pendelen zal men

niet kunnen vermijden, zeker niet in de nabijheid van de

grote natuurlijke industriekernen, zoals het Nieuwe Water-

weggebied. Men denke in dit verband aan de situaties in
Londen en New York.

Het voorgaande overziend, meen ik, dat noch maat-

schappelijk, noch voor de individuele gezonde onderneming
het arbeidsverloop een probleem behoeft te zijn van onover-

komelijke aard. Dit houdt uiteraard niet in, dat excessen

niet mogelijk zijn. Voor ondernemingen, die een moeilijke

tijd doormaken, kan het probleem wel bijzonder ongelegen
komen. Ik meen echter, dat ook vele gezonde ondernemin-

gen in de praktijk ernstig met het probleem worstelen. Het

lijkt mij daarom nuttig om – in een volgend artikel –

een voorzichtige poging te doen om te komen tot een aantal,

concrete aanbevelingen, die kunnen leiden tot een wellicht

gedeeltelijke oplossing van het probleem.

Utrecht.

Dr. C. A. BUNINGi-I.

766

9-8-1961

• De scheepvaart in het afge1ojen decennium

Het ,;Maritime .Transport Committee” der O.E.E.C.

algemene vrachtvaart is de sterk uiteenlopende omvang

heeft in zijn onlangs verschenen verslag over de gang van

der transatlantische kolenverschepingen, ni.

zaken in de scheepvaart in 1960 tevens een overzicht –
(in miljoenen tonnen)
waaraan het volgende is ontleend – gegeven van de be-

1950
…………………
0,4

1956
……………..
37,2

1argrjkste gebeurtenissen in de werèldscheepvaart gedu-

. : :’
rende het afgelopen decennium

1953

7,5

1959

169
1954
…… …………….

8,4

1960
……………..
14,5
1955
…………………
23,9

Allereerst wordt stilgestaan bij de algemene structuur

der scheepvaart, die, wat het overzees. goederenvervoer

betreft, in een tweetal categorieën kan worden ingedeeld,

nl. in de zgn. droge lading en in de aardolie. De eerst-

genoende categorie goederen wordt per lijnschip, tramp,

dan wel in bulkcarriers vervoerd, de aardolie per tank-

s’chip.

Afgezien van een naar verhouding bepèrkt aantal schepen

dat uitsluitend voor het vervoer van passagiers is ingericht,

variëren de lijnschepen yan vrachtvaarders met een accom-

modatie voor maximaal 12 passagiers, voor welk aantal

geen’ bijzondere vergunning is vereist, tot schepen die een

accommodatie hebben voor een groter dan wel kleiner

aantal passagiers, hetgeen uiteraard de voor het vervoer

van lading beschikbare ruimte beïnvloedt.
De in .lijnverband varende schepen vertegenwoordigen

ongeveer
45
pCt. van de wcreldkoopvaardijvinot. Als

regel wordt bij de bouw van lijnschepen rekening gehouden

met de eisen die het te bevaren traject stelt. Zij hebben

gewoonlijk een grotere dienstsnelheid dan het voor de

algemene vrachtvaart gebouwde schip, zij hebben tussen-

dekken en zijn uitgerust met zware laadbomen. Bovendien

beschikken tal van lijnschepen over deeptanks voor het

-vervoer van eetbare olie, over koelruimte voor aan bederf

onderhevige lading enz.

Is het aanbod van lading zodanig dat de eigen ruimte

onvoldoende is, dan wordt in het tekort voorzien door

trampschepen die op timecharter-basis worden gehuurd.

De door ljnschepen vervoerde lading bestaat voornamelijk

uit stukgoed en bepaalde grondstoffen, zoals wol, katoen
e.d., maar daarnaast worden, indien het aanbod van stuk-

goed ontoereikend is dan wel indien dit uit stabiliteits-

overwegingen gewenst lijkt., bepaalde hoeveelheden homo-

gene gestorte lading geboekt.

Het aandeel der vodr de algemene vrachtvaart gebouwde

schepen beloopt met inbegrip der. Amerikaanse reserve-

vloot, ongeveer 15 pCt. der huidige wereidkoopvaardij-

vloot. Zij vervoerén graan, kolen, erts, fosfaat, suiker

(gezakt of gestort), hout, m.a.w. de typische soorten bulk-

goederen en worden voor enkele resp. achtereenvolgende

reizen dan wel voor bepaalde rondreizen of langere perio-

den op timecharter-basis bevracht.

• In tegenstelling tot het lijnschip’ dat bepaalde trajecten

bevaart geldt voor de traditionele tramp:. ,,Die Welt ist

mein Feld”. De te bedingen vrachten fluctueren sterk al

naar gelang van vraag en aanbod, hetgeen eveneens con-

trasteert met de lijnvaart waar, door middel van de zgn.

vrachtenconferenties, de tarieven een stabiel karakter

hebben. Hieruit volgt dat de algemene vrachtvaart ge-

voeliger, is voor hausse- en baisseperioden dan de lijn-

vaart.

Typerend voor het fluctuerend aanbod van lading in de

Het is overigens niet zo eenvoudig een duidelijke schei-

dingslijn tussen lijn- en trampvaart te trekken, daar de

lijnvaart ter aanvulling van de eigen vloot veelvuldig van

tramps gebruik maakt en ljnschepen bij ontoereikend

aanbod van lading ook op dé open markt bevracht worden,

afgezien van het vervoer van gestorte lading – normaliter
het domein van de tramp – welke de lijnrederijen ter aan-

vulling boeken.

Voorts dient rekening te worden ‘gehouden met de

schepen welke gebouwd_worden voor dan wel op lang-

durig timecharter genomen worden door ladingbelang-

hebbenden. Men denke in dit verband aan de tonnage

varend voor de ertsverwerkende industrie ‘en aan de grote

Engelse suikerraffinaderijen met haar ,,Sugar Line”-

schepen. Dèze categorie vertegenwoordigt momenteel ca.

7 pCt. van het wereldtotaal, maar dit aandeel neemt snel

toe. /

Het aandeel der tankers voor het,vervoer van vloeibare

lading beloopt ca. 33 pCt. van de wereldkoopvaardijvloot.

De grootte der schepen loopt zeer uiteen en varieert van

de tankkustvaarder tot supertankers ‘van. 100.000 ton,,
terwijl thans, voor Japanse belangen, zelfs mammoet-

tankers met een draagvermogen van ca. 130.000 ton elk

zijn besteld Ook hier dient rekening te worden gehouden –

met schepen, welke voor het vervoer van speciale lading

– wijn, vloeibaar aardgas – zijn gebouwd.

Als regel wordt ruwweg 40 pCt. der olieladingen voor

de’ grote maatschappijen door eigen schepen vervoerd.

Daarnaast huren deze maatschappijen aan particuliere

rederijen toebehorende tankers op timecharter-basis .ge-

durende een reeks van jaren. De Shell kent ook de be-

vrachting op demise-basis, de Amerikaanse oliemaat-
schappijen – bevrachten wel op de daarmede verwante

bareboat-basis, terwijl in de marginale behoefte aan ton-

nage wordt voorzien door bevrachting van aan derden

toebehorende tankers op basis van ‘een of meer reizen.

Het verslag wijdt vervolgens aandacht aan de ontwik-

keling van het overzees goederenvervoer in het tijdvak

1950-1960. -Tegen het einde tvan 1954 nam het aânbod

van droge lading toe en dit werd het jaar daarop nog

geaccentueerd door de groeiende behoefte aan grond

stoffen der expanderende industrie. Ook wat d&voor ver-

voer beschikbare hoeveelheden niinerale olie betreft toonde

het jaar
1955
een analoog – verloop; het liet een vermeer

dering van 13 pCt. zien vergeleken met 8 pCt. – het jaar

tevoren. . ,

Het jaar 1958 stond daarentegen wat het vervoer van

droge lading betreft in het teken der recessie. Het aanbod

van lading, liep met 6 ‘pÇt. terug. Weliswaar nam het
vervoer van minerale olie toe, maar ook hier bleef de

98-1961

– .

767

r

stijging procentueel aanzienlijk bij vorige jaren ten achter.

Het herstel van de wereidhandel in 1959 leidde tot een

grotere vraag naar scheepsruimte, met name in de tank-

vaart waar het ladingaanbod 7 pCt. groter was dan het

jaar tevoren. Ook in het afgelopen jaar is de wereldhandel

toegenomen, hetgeen de vraag naar scheepsruimte ten

goede kwam. Ofschoon nauwkeurige gegevens bij de samen-

stelling van het verslag nog niet ter beschikking stonden,

neemt het ,,Maritime Transport Çommittee” aan dat het
overzees goederenveroer in 1960 met ongeveer 10 pCt.

is toegenomen. Het verkeer door het Suezkanaal steeg buy.

met meer dan 10 pCt., door het Panamakanaal met ca.

15 pCt. en door het Kielkanaal met ca.
5
pCt. Détotale

invoer der O.E.E.C.-landen nam verleden jaar toe met 77

mln, ton (20 pCt;) en de totale uitvoer met 12 mln, ton.

(advertentie)

De hausse in de jaren 1956/57 was oorzaak dat op grote

schaal opdiachten voor de bouw van schepen werden ge-

plaatst. In 1958 nam de nieuw gebouwde tonnage met

7 pCt. en in het daaropvolgend jaar met 6 pCt. toe. Wat
de wereldtankvloot betieft waren deze percentages nog

aanzienlijk hoger, ni. resp. 12 en13. In het afgelopen jaar

werd de wereldkoopvaardijvloot met 4 pCt. uitgebreid,

d.w.z. met 1 pCt. wât de vloot voor droge lading en met

10 pCt. wat de tankvloot betreft. Sçdert 1950 is het aandeel

der tankvloot van 21 tot 33 pCt. gestegen.

De. vloot der O.E.E.C.-landen had op 1 januari 1961
een inhoud van 66,4 mln. brt., daarmee
53
.pCt. van de

wereldkoopvaardijvloot vertegenwoordigend. Opmerkelijk

is de uitbreiding der vloot onder Griekse vlag, dank zij

de repatriëring van tal van aan Griekse reders toebehorende

schepen welke waren. geregistreerd in een der landen met

goedkope. vlag. De door de Griekse Regering verleende
fiscale faciliteiten enerzijds en de omstandigheid dat bij

het huidige peil der vrachten geen vrees behoeft te worden

gekoesterd voor absorptie van een onevenredig deel der

opgevaren winst door de fiscale lasten, hebben tot deze

repatriëring in hoge mate bijgedragen. Tezamen met nieuw

gebouwde schepen vertegenwoordigde de . gerepatrieerde

vloot verleden jaar het aanzienlijke totaal van 2,4 mln.

brt. Midden 1960 had de Griekse koopvaardijvloot een

inhoud van
4,5
mln. brt. en zes maanden later, volgens

officiële gegevens der Griekse Regering, een van
5,3
mln.

brt.

Weliswaar stonden tegenover deze aderlating der vloot

onder goedkope vlag nieuwe registraties in Liberia en

Panama, maar tussen midden
1959
en midden 1960 liep

de bruto inhoud der Liberiaanse vloot met meer dan

650.000 ton en die der vloot onder Panamese vlag met

345.000 brt. terug. Costa Rica heeft de tot dusver bestaande

faciliteiten voor registratie van schepen onder Costari-

caanse vlag inmiddels ingetrokken, hetgeen automatish
tot een belangrijke vermindering der vloot heeft geleid.

De Japanse koopvaardijvloot nam met meer dan 650.000

brt. toe evenals die der Sowjet-Unie. Er zijn aanwijzingen

dat de uitbreiding der Russische vloot, welke naar ver-
houding klein is, zich sneller dan in de niet-communis-

tische landen voltrekt.

Van de vloot der O.E.E.C.-landen is 48 pCt. minder dan

tien jaar oud; voor de wereldkoopvaardijvloot bedraagt

dit percentage slechts 36. Tussen midden 1959 en midden

1960 werd ‘de wereldtankvloot met 3,5 mln. . ton draag-

vermoèen, d,w,z. met ca, 10 pCt.,.uitgebreid; De vloot der

769

O.E.E.C.-landen nam verleden jaar met 4,7 mln. brt. toe.

Hiervan was 2,1 mln. brt. voor de tankvaart bestemd.

De iets gunstigr stemming op de algemene vrachten-

markt was tezamen met versnelde sloop van oudere sche-

pen oorzaak dat de opgelegde vloot aanzienlijk vermin-

drde, ni. tot 3,3 mln. brt. aan het eind van het vorig jaar

vergeleken met 6,3 mln. brt. eind 1959. Wat schepen voor

droge lading betreft, werd in 1956 slechts 28.000 ton ge-

sloôpt, in 1.957: 20.000 ton, in 1958: 596.000 ton, in
1959:

1.275.000 ton en verleden jaar 660.000 ton draagvermogen.

Voor de tankvloot luiden de totalen:

(in duizenden tonnen draagvermogen)
1956 : ………………

91

1959
………………
1.518 1957
……………….
210

1960
………………

2.194
1958

……………….
483

Bovendien werden verleden jaar 30 tankers met een

totaal draagvermogen van ca. 498.000 ton tot vrachtschip

verbouwd. Slechts 3 pCt. van de totale vloot der O.E.E.C.-
landen was eind vorig jaar uit de vaart (eind 1959:
5
pCt.),

terwijl van de opgelegde vloot 2 mln.’ brt. uit tankers be-
stond, d.w.z. 4,8 pCt. van de wereldtankvloot vergeleken
met 3,2 mln. brt., d.w.z. 8,5 pCt. van de wereldtankvloot,
per eind
1959.

Het aantal opgelegde schepen voor droge lading was

eind vorig jaar aanzienlijk geringer dan dat der tankers.

De uit de vaart genomen tonnage der eerstgenoemde cate-

gorie verminderde in het afgelopen jaar van 3,1 tot 1,3 mln.

brt. De thans nog opgelegde schepen, daterend van véér

de oorlog resp. van de oorlogsjaren, zullen, tenzij de vrach-
ten aanzienlijk
stijgen,
wel niet meer in de vaart komen en
geleidelijk voor sloop worden verkocht.
De opgelegde tankvloot liep in,1960 terug van 3,2 mln.

brt. tot 2,0 mln. brt. Hier is de daling derhalve minder

spectaculair, terwijl het aantal niet langer economisch te

exploiteren tankers geringer is dan bij de opgelegde sche-

pen voor droge lading. Gesteld kan dan ook worden dat

het evenwicht tussen vraag en aanbod bij laatstgenoemde

schepen eerder dan in de tankvaart zal zijn hersteld.

Uiteraard speelt hierbij ook de nog in aanbouw resp.

bestelling zijnde tanktonnage, t.w. 13,6 mln, ton draag-

vermogen per eind 1960, een rol.

De up’s en down’s in de algemene vrachtvaart weer

spiegelen zich in de voor tweedehandsschepen betaalde

prijzen. In 1950 bijv. werd voor schepen van het Liberty-

type ca. £ 150.000 betaald. Begin 1952 wisselden enkele
dezer schepen voor £ 600.000 van eigenaar en deze prijs

werd wederom in het begin van 1957 betaald. Daarna

volgden de. prijzen’ in verband
met
de terugslag op de

9-8-196 1

1

Het Russisché petroleumoffensief

Een Amerikaanse Senaatscommissie

slaat alarm

Verontruste gemoederen.

Al moge dan uit een boek van Prof: Stroeiniliri: ,,Over-

zicht van de socialistische economie in de Sowjet-Unie”

(te Moskou verschenen in 1959) gebleken zijn, dat de

officiële Russische cijfers over de industriële produktie in

de Sowjet-Unie sterk overdreven zijn en dat de netto-

produktie van 1928 tot
1956
belangrijk lager is geweest

dan de officiële cijfers – die slechts de bruto-produktie

lieten zien

– aangeven
1),
voor de olieproduktie wijzen
de
cijfers
toch wel uit dat deze na 1950 met sprongen

omhoog is gegaan: 1951: 7 pCt. van het wereldtotaal,’

1958:
12 pCt. en
1959:
13,2 pCt.

In augustus
-1959
werd. de Russische opbrengst op dat

ogenblik op meer dan 120 mln, ton per jaar gesteld. Zij

overtrof de binnenlandse behoeften van de Sowjet-Unie
en van de satelliet-landen in belangrijke mate, waardoor

een campagne voor export van olie op nog – grotere schaal

dan waarmede een aanvang was gemaakt, kon worden

ingezet. In de publikatie, waaraan wij deze gegevens ont-

lenen, wordt ook nog gezegddat in 1958 8 mln, ton olie

In steeds grotere hoeveelheden stroomt Russische

olie naar de landen achter het jjzeren gordjjn. De

communisten zijn bezig een nieuw en gevaarlijk wapen

te smeden in de koude oorlog: een gestadige penetratie

van de westerse oliemarkt met grote hoeveelheden

goedkope olie. Dit olieoffensief, dat de gehele wereld

om vat, begint een ernstig probleem te worden voor

de olieproducerende vrjje landen.

U.S. News & World Report, 17 april 1961.

naar hèt westen was uitgevoerd,

terwijl voor 1959 op een
uitvoer van 12 mln, ton werd gerekend.

De Russische’ Minister van Buitenlandse Handel,

Patolitsjew, maakte in maart 1960 evenwel bekend dat

de Sowjet-Unie in 1959 25 mln, ton olie naar communis-

tische en naar niet- communistische landen had uitgevoerd,

op een produktie van 129,5 mln, ton, waarvan 100 mln.

ton voor eigen gebruik
2). Voor
1965
meende hij op een

uitvoer van 80 â 90 mln, ton te kunnen rekenen
3).
Wij
tekenen hierbij aan, dat, wat de binnenlandse behoefte

betreft, kan worden vastgesteld, dat er in de Sowjet-Unie

Zie: ,,N.R.Ct.” van 12 december 1960, alsook ,,De feil-
baarheid van

Galbraith” in ,,Vrij Nederland” van 4 februari
1961, ,,Russen goochelen op vele manieren met cijfers”
in
,,Vrij
Nederland” van 25 februari 1961 en ,,Zwendel in Rusland met
statistieken” in ,,Hêt Parool” van 30 maart 1961.
,,The Financial Times” gaf in het nummer van 26 mei 1961
een gespecificeerde opgave van de uitvoer naar westerse landen
over 1960 tot een totaal van 22,7 mln, ton. Goochelde de Rus-.
sische Minister ook met cijfers?
,,The Financial Times” van 17 maart 1960.

vrachtenmarkt een dalende
lijn,
ni. £ 220.000 begin 1958,

£ 110.000 begin 1959 en £ 100.000 begin 1960. De laatste

tijd is de prijs voor Liberty- en Empire-schepen weer tot

ca. £ 130.000 opgelopen.

Met betrekking tot de scheepsbouw wordt er in het

rapport terecht op gewezen dat de produktiecapaciteit

door uitbreiding der bestaande en oprichting van nieuwe

scheepswerven zodanig is uitgebreid, dat de gehele wereld-

koopvaardijvloot in tien tot twaalf jaar kan, worden

vernieuwd. Gelet op de niet onaanzienlijk langere econo-

mische levensduur van een schip is er dan ook een niet

te miskemien surplus aan produktiecapaciteit, die, mede

door geringer animo bij reders om tot het plaatsen van

bouwopdrachten over te gaan, tot een uiterst scherpe

onderlinge concurrentie heeft geleid.

Typerend voor de sterk wisselende omvang der order-

portefeuilles zijn de in het rapport vermelde gegevens met

betrekking tot de in aanbouw resp. bestelling zijnde ton-

nage in het tijdvak 1950/1960. Deze variëren namelijk

van 10,9 mln, ton als laagste punt in
1954
tot 34,5 mln.

brt. als hoogste punt in 1957. Uiteraard wordt in het

rapport stilgestaan bij de bekende problemen waarmede

4e traditionele scheepvaartlanden sedert het einde van de

oorlog worden geconfronteerd. Men denke in dit verband
aan de ,,goedkope vlaggen”, discriminatie in allerlei vorm

enz., maar op deze voor – de legitieme scheepvaart even

nadelige als hardnekkige vorm van concurrentie is reeds

zo vaak gewezen dat ik hierop niet nader behoef in te

gaan.

Resumerende kan worden gesteld dat de vooruitzichten

voor de tankvaart door het ernstig verstoord evenwicht

tussen vraag en aanbod, het zich wijzigend vervoerspatroon

door het in produktie -komen van de in Noord-Afrika

aanwezige aanzienlijke reserves aan aardolie enerzijds en

de toenemende Russische ‘uitvoer alsmede het aan bete-

kenis winnende aardgas als energiebron anderzijds, voor-

alsnog weinig bemoedigend zijn. Voor het vervoer van

droge lading zijn de perspectieven daarentegen gunstiger.

De thans geldende vrachten laten, met name wat de mo-

derne bulkcarrier betreft, redelijke reisoverschotten. Niet-

temin zal van een waarlijk lonende trampvaart, 66k voor

bijv. de schepen van 8 tot 12.000 ton, eerst sprake zijn

wanneer de tankers niet langer als concurrenten in de graan-

vaart worden geëxploiteerd en het evenwicht tussen vraag
en aanbod is hersteld,

Rotterdam,

C. vERMEY.

9-84961

769

onvergelijkbaar veel minder auto’s in gebruik zijn dan

bijv. in de Verenigde Staten en dat 6ok de opwekking

van energie met behulp van vloeibare brandstof er nog

riet erg ontwikkeld is.

Er was dus alle reden voor de heer Joachim Joesten om

– in een artikel in ,,Die Zeit” van 17juni 1960 – te

spreken van een exportoffensief, waarbij de Russen naar

zijn mening een twceledig doel voor ogen staat: 1. de

Britse en Amerikaanse maatschappijen uit hun traditionele

voorrangspositie te verdringen en 2. afzet te vinden voor

hun die-overschot. Hij sprak verder over een export van
18 mln, ton over 1959, waarmee hij blijkbaar de uitvoer

naar niet-communistische landen bedoelde. Dit cijfer stemt

overcen met het door ,,The Financial Times” op 11juli

1960 genoemde cijfer. Het laatstgenoemde blad voegde

eraan toe dat, als de Russische export eenmaal op gang

komt, het slechts een
kwestie
van tijd is, dat ook de pro-

ducenten in het Nabije Oosten hiervan de gevolgen zulleii

ondervinden.

Nu moge worden aangevoerd dat een uitvoer van 18 mln.

ton vergeleken met ca. 200 mln, ton uit het Nabije Oosten

en met 105 mln, ton uit Zuid-Amerika niet indrukwekkend

kan worden genoemd, maar men mag in dit verband

vooral niet uit het oog verliezen, dat deze uitvoer plaats-

vindt in ecn tijd van overprodûktie, terwijl vaststaat dat

de Sowjt-Uiie alles in het werk stelt om-de export zeer

belangrijk uit te breiden In dit licht bezien valt het te

vèrklarcn dat de gemoederen in de oliewereld verontrust
worden en dat er geruchten konden ontstaan omtrent een

te sluiten overeenkomst tussen Oost en West over een

verdeling der markten naar een beproefde methode in de

petroleumindustrie.

Vooral de Amerikanen zouden zulk een overeenkomst

blijkbaar ten zeerste toejuichen. Ook in de Europese

Economische Gemeenschap is het probleem aan de orde

gcsteld en is op krachtige onderlinge samenwerking aan-

gedrongen om aan deze bcdreiging uit het Oosten het

hoofd te kunnen bieden.

Bezorgdheid in hef Nabije Oosten.

In het bijzonder de-landen in het Nabije Oosten zien

de toekomst omber in, zoals blijkt uit de gang van zaken

op de tweede Arabische olieconferentie, welke in oktober

1960 te Beiroet (Libanon) is gehouden. Daar toch was

het de heerTh. Shabad, die slechts ,,een deskundige voor

Russische aangelegenheden te Parj’s” werd genoemd, die

geheel onverwacht raj,portëerde over de mogelijkheden

van interventie van de Sowjet-Unie op de wereldoliemarkt.

In zijn rede liet hij uitkomen, dat de Sowjet-Unie ,,snel

de overheersende figuur van de wereldolie-industrie wordt”.

-In 1958 nam de Sowjet-Unie recds de derde plaats in onder

de voornaamste produktielanden met een totale produktie

van ruwe olie die slechts iets kleiner was dan die van

Venezuela, terwijl zij verder kan bogen op het bezit van

reserves van meer dan 60 mrd. vaten
4).

Volgens het rapport van een Amerikaanse Senaatscom-

missie, dat half mei1961 verschenen is en dat wij nog zullen

bespreken, is Venezuela inmiddels reeds van de tweede

plaats verdrongen. Tegen 1965 echter zal het zevenjaren-
plan de Russische produktie hebben gebracht op 4,8 mln.

4)
Op 4 april 1959 werden de reserves voor het Nabije Oosten
gesteld op 23,9 nird. ton, voor het Sowjet-blok op 3,8 mrd. ton
(1 ton = 7 vaten) of 26,6 mrd. vaten, voor Latijns Amerika op
3 mrd. ton en voor de Verenigde Staten op 4,2 mr. ton, –

vaten per dag. Van dezé belangrijk hogere produktie zal

de Sowjet-Unie zelve slechts een deel -voor binnenlandse

behoeften bestemmen en betrekkelijk weinig naar com-

munistische landen uitvoeren. In het rapport van de heer
Shabad werd daarna met zoveel woorden gezegd, dat de

Sowjet-Unie in de komende jaren haar olie-export naar

niet tot het communistische blok behorende landen zal

blijven vergroten in rechtstreekse concurrentie met alle

andere wereldproducenten. Hij meende zelfs te mogen

aann(men, dat de Sowjet-Unie in 1965 700.000 vaten ruwe

olie per dag naar de vrije wereld zal kunnen zenden, het-

geen neerkomt op
36,5
mln, ton per jaar
5).

Deze op zichzelf niet al te grote hoeveelheid is aan de

andere kant toch ruim voldoende – aldus tenslotte deze

rapportèur – om op de wereldmarkt een nadelige invloed

uit te oefenen, waarvan de voornaamste olie-exporterende

landen terugsiagen zullen ondervinden. Hij had eraan

kunnen toevoegen dat vooral het feit, dat de Sowjet-Unie

haar ol’e aanbiedt tegen prijzen die lager liggen – en

soms zelfs veel lager – dan- de geldende prijzen, een zeer

verontrustende omstandigheid mag worden genoemd in

verband met de bijzondere kwetsbaarheid- van de Ara-

bische olielanden. Deze landen hebben immers ook de

concurrentie te doorstaan-van de in de Sahara en in Libië

gewonnen en nog te winnen olie. En liggen deze .gebieden

niet dichter bij West-Europa – de voornaamste afnemer

van de eigenlijke Arabische olie – dan het Nabije Oosten?

Ook de
Amerikaanse Senaat is verontrust.

Zou anders de subcommissie voor binnenlandse veilig-

heid van de Anierikaanse Senaat half mei 1961 een rapport

wereldkundig hebben gemaakt onder de sterk sprekende

titel: ,,Russische olie in de koude oorlog”? Volgens dit

rapport is het Russische programma voor uitvoer van

goedkope olie gericht op verstoring van de westerse olie-

operaties en op de verwerving van een middel om invloed

uit te oefenen op de in ideologisch opzicht vrije en onaf-

hankelijke landen, waarbijde kwestie van financiële voor

delen nar de achtergrond is geschoven. Over het alge-

meen gesp’roken immers zijn de prijzen voor olie en olie-

produkten aangepast zowel aan -de Russische politieke

doeleinden als aan bijzondere marktsituaties, terwijl zij
– afhankelijk van de omstandigheden – aanzienlijk lager

zijn vastgesteld dan voorheen op de internationale markt

als standaardprijs werd aanvaard. –

In het rapport wordt verder opgemerkt, dat behalve

levering tegen ,,moordende”
prijzen,
de Sowjet-Unie ook
op andere wijze economische druk uitoefent. Moskou is

– zo lezen wij onder andere – bereid olie tegen andere

goederen, te ruilen, zoals fabrikaten, grondstoffen en land-

bouwprodukten, of ,,zachte” valuta in betaling aan te

nemen. De samenstellers van de hier besproken studie

komen, zonder bepaalde aanwijzingen te verschaffen om-

trent eèn te volgen gedragslijn, tôt de toch wel

zeer som-

bere conclusie, dat het door de Sowjets ontketende offen-

sief tegen de olie-producerende landen en de gebieden,

die van oudsher door de grote oliemaatschappijen yan

olie en olie-produkten worden voorzien, ongetwijfeld de
spanningen in de-koude oorlog zal vergroten, een onver-

mijdelijk gevolg van het streven der Sowjets tot onder-

mijning van het internationale beleid van de westerse

landen. – –

5)
Wij laten de hierboven vermelde schatting van Minister
Patolitsjew nu maar-voor wat zij is.

– 770

9:-8-196-1

• Gaf deze subcommissie geen aanwijzingen orhtrent een’

te volgen gedragslijn, dat deed wel Prof. James F. Medivitt

in – een beschouwing in het Amerikaanse tijdschrift

,,Challenge” van mei 1961. In alle duidelijkheid spreekt

hij daarin ‘uit, dat de Amerikaanse ondernemingen op

den duur niet kunnen concurreren tegen het Rüssische

staats-oliemonopolie. Zij zullen – aldus verder deze

schrijver – een beperkt deelgenootschap moeten aangaan

met de Regering, indien zij hun levenskansen niet verloren

willen zien gaan. Prof. Medivitt spreekt in zijn artikel

tenslotte de hoop uit dat, door tussenkomst van de Ver-

enigde Naties, de Amerikaanse Regering erin zal slagen’

met de Sowjet-Unie Cen soort internationale stabilisatie-

overeenkomst te sluiten.

Ook ,,The ‘Financial Times” brengt, in het nummer

van 26 mei 1961, naar voren dat eraan wordt gedacht,

aan de Sowjets een- zeker importj’iotum toe te staan.

Zou het dus toch tot overleg komen? Dit dient te worden

afgewacht. Maar late het Westen er zich vooral rekenschap’

van geven dat het met een staats-oliemonopolie en met

een centraal geleid land te maken heeft!

Haar’em.

F.
S.
NOORDHOFF

BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES
1

Concentratie van ondernemingen (1)

Voor het verkrijgen van enig inzicht in het concentratie-

verschijnsel in ons land is het nuttig de jaarrekeningen


van ondernemingen, die tot samenwerking hebben besloten,

te bestuderen. De balansen van deze ondernemingèn kunnen

de oorzaak van de samenwerking openbaren, terwijl de

resultatenrekningen de mogelijke gevolgen illustreren.

Voorts.levert het prospectus of bericht, dat veelal wordt

gepubliceerd wanneer ondernemingen gaan samenwerken,

belangrijk studiemateriaal.
C

De balans der onderneming laat ons; wanneer zij doel-
matig is opgesteld, zien dat bepaalde activa en passiva of

groepen daarvtn in het maximum ‘of in het minimum kun-

nen zijn. Wanneer vermogen in dvervloed én deels onge-

bruikt aanwezig is, is dit in het maximum. De niet gebruikte

delen wachten, in de vorm van liquide middelen of semi-

liquide activa die ,’,sui generis” onvoldoende rendabel

zijn, op het ogenblik dat zij gebonden zullen worden in

vruchtdragend, dus rendabel, actief. De onderneming .zal

bijv. proberen haar overschot aan vermogen te binden

aan een onderneming, die daaraan behoefte heeft. Derge-

1 ijke situaties doen zich bijv. voor bij ondernemingen, die

eertijds hun werkterrein in Indonesië hadden en wier acti-

viteiten door de na-oorlogse ontwikkeling aldaar geremd

zijn.

I

– Een andere oorzaak van het zoeken naar samenwerking

kan gelegen zijn in het ontbreken van een voldoendé stimu-

lans tot verdere groei. Behalve behoefte aan vermogen

kan er sprake zijn van achterblijven in een bepaalde sector

van het bedrijfsleven, van het zoeken naar, maar niet of

onvoldoende slagen in, het opbouwen en ontwikkelen der

produktie, van het achterblijven van- de commerciële

functie bij de technische of omgekeerd, van een vestigings-‘

plaats die uiteindelijk te wensen overlaat. Ook kan er

gebrek zijn aan opvolging of aan organisatorische be-

kwaamheden in de leiding. Het gaat hier dus om de zwakke

broeders, die de sterke arm van gelijksoortige of aanver-

wante ondernemingen zoeken.

Ergens zijn in bovenbedoelde gevallen een of meer

produktiemiddelen in het minimum, voor welke omstan-

digheid compensatie wordt gezocht. Soms ‘komt de

zwakte duidelijk aan de dag, soms nauwelijks of’ in ver-

sluierde vorm. Het komt ook voor dat er alleen, sprake

is van beduchtheid ten aanzien van de verdere ontwikke

ling; zelfs komt het voor dat het de leiding niet snel genoeg

gaat: men droomde van een groot bedrijf,

de- werkelijke

groei bevredigt niet.’ Soms is men, drijvende op ruime, in

het verleden verzamelde, hulpbronnen en reserves als -het

ware ingeslapen en zijn externe organisatievormen als

Europese markt en integratie voor dc opgeschrikte onder-

nemer een teken aan de wand. Hieruit kan eveneens bereid-

heid tot samenwerking voortvloeien, hetgeen evenwel
nog niet betekent – insiders weten dit terdege – dat’het

odk tot realisering daarvan komt. Grondige voorbereiding

kost veel tijd en doorzettingsvermogen; bij een te korte
voorbereiding worden vaak belangrijke aspecten uit het

oog verloren. -.

De laatste jaren zijn in Nederland verschillende berich-

ten omtrent samenwerking verschenen Ik heb deze berich-

ten verzameld en gegroepeerd teneinde een indruk te krij-

gen van de aard en de omvang van het concentratiever-

schijnsel. Ik kan er niet voor instaan dat het door mij

bijeengebrachte materiaal volledig of zo goed als volledig

is. De belangrijkste concentraties van de laatste tijd zijn

echter naar mijn overtuiging in de hierna volgende gegevens

verwerkt. –

Industriële sector

juli 1958
1. N.V. Koninkl9ke Nedorlandsche Zoutindustrie
II. N.V. Electro Zuur- en Waterstoffabriek

Vermogen.

Vemogen 1: per 30 april 1958 f. 47.220.000
nominaal f. 18 mln.
Vermogen II: per 30 april 1958 f. 7.904.000

nominaal f.
5
mln.

Ruilvoet.

f. 1.000 Electro Zuur (ex div. 58/58) tegen f.800. Kon. Ned. Zout.

Opgegeven oorzaak.

De voor verdere uitbreiding noodzakelijke, belangrijke,
investeringen, in het licht van de totstandkoming van de

Euromarkt en de zeer snelle ontwikkeling van de chemie,
stuit voor middelgrote bedrijven meer
I
en meer op moeilijk-
heden. Het samengaan van de beide vennootschappen zal
het bereiken van de na te streven doeleinden vergemakke-
lijken. – –

Conclusie.

In het geval van de Kon. Ned. Zoutindustnie is er sprake
‘van – grote belangstelling van adspirant-partners voor

9-84961

‘ 771

samenwerking met dit toonaangevende bedrijf. Dit blijkt

o.a. uit de volgende samenwerking:’

juli
1959
1.
N.V.
Koninklijke Nederlandsche Zoutindustrie
11. Chemische Fabriek Gembo N.V.

Vermogen.

Vermogen 1: f. 57,226 mln. (nominaal f. 30 mln.)

Vermogen II: f. 5,086 mln. (noininaal f. 1,5 mln.)

Ruilvoet.

f. 1.000 aandelen Gembo tegen f.
500
aandelen Kon.

Ned. Zout plus
f.
800.

Opgegeven oorzaak.

Speurwerk op chemisch gebied zal grote investeringen

eisen. De E.E.G. zal uiterste krachtsinspanning vragen.

Samenwerking is derhalve geboden. –

Conclusie.

Dezelfde conclusie kan worden getrokken als voor

Electro Zuur.

juli
1959
1. N.V.
Koninklijke
Nederlandsche Zoutindustrie
11. Albatros Superfosfaat
111. Amsterdamse Superfosfaat

Vermogen.

Vermogen 1: per 30 april 1959 f. 57,226 mln.
nominaal
f.
30.mln.
Vermogen II: per 30 april 1959 f. 28,586 mln.

nominaal f. 16,531 mln.

Vermogen III: houdster van f. 2,8 mln.’ aandelen in II.

Ruilvoet.

f. 3.000 Albatros/Amsterdamse Superfosfaat in f. 1.000

Kon. Ned. Zout plus f. 210.

Opgegeven oorzaak.

Belangrijke investeringen zijn in de chemische sector,
mede door de Euromarkt, noodzakelijk. Door samengaan
met een financieel krachtig concern zullen de gestelde

doeleinden kunnen worden verwezenlijkt.

Conclusie.

Dezelfde conclusie als voor Electro Zuur en Gembo

december 1960
L N.V.
Koninklijke Nederlandsche Zoutindustrie
H.
Koninklijke
Zwavelzuur v/b Ketjen N.V.

Vermogen

Vermogen 1: per 1januari1961 f. 159,218 mln.

nominaal f. 42,000 mln.
Vermogen II: per 1januari1961 f. 63,581 mln.
nominaal f. 34,688 mln. Vermogenhoudster per 1 januari 1961 f. 222,799 mln.
nominaal f.
59,344
mln.

Ruilvoet.

Inbreng van beide in een houdstermaatschappij in de
verhouding f. 500 Kon. Ned. Zout = f. 1.000 Ketjen =
f. 500 houdstermij. De. omwisseling in (certificaten van)
aandelen holdingmaatschappij vindt plaats met inbegrip
van de sinds 1 januari 1961 behaalde resultaten.

Opgegeven oorzaak.

De nauwe contacten, welke reeds lang tussen beide

vennootschappen bestaan, alsmede de verwachting dat
steeds meer dezelfde of aanverwanteterreinen zullen worden

bestreken, leiddén tot de wens, te komen tot een samen-

bundeling der belangen, waardoor tevens de eenheid van

leiding wordt gewaarborgd. De houdstermaatschappij zal

bovendien de financiering der beide vennootschappen
in het vervolg verzorgen.

Conclusie.

Dezelfde als bij de drie hiervoor besproken concentraties.

september
1959

t. Bljdensein & Co. NV.
19. H. Willink
&.Co. N.V.

Vermogen.

Vermogen 1: per 1januari1960 f. 10,844 mln.

nominaal

f. 5,044 mln.

Vermogen II: geen gepubliceerde cijfers.

Ruilvoet.

In september 1959 werd. door beide vennootschappen

besloten tot samenwerking in de vorm van winstpooling en
wel met ingang van 1januari1959. Tegen het eind iian 1960
werd bekend gemaakt dat het pad voor volledige fusie door

de resultatenpooling en statutenwijziging was geëffend en
dat het geplaatste kapitaal door de fusie met f. 2,05 mln.

zou stijgen.
Uit de gepubliceerde balans in het jaarverslag van Blij-

denstêin-Willink N.V. over 1960 blijkt dat, behalve de
kapitaalsverhoging van f. 2,05 mln., de samenwerking
heeft geleid tot uitbreiding der open reserve met f. 1 mln.
Uit deze cijfers valt slechts een indicatie voor de ruil-

verhouding, niet die ruilverhouding zelve, af te leiden.

Opgegeven oorzaak.

De weverij van Willink & Co en haar produktiepro-
gramma vormen een welkome aanvulling van Blijdensteins

eigen mogelijkheden en artikelen.

Conclusie.

De ontwikkeling in de textielbranche gaat, zoals ook
uit de andere voorbeelden blijkt, in de richting van grotere
bedrjfseenheden, waardoor de positie op de textielmarkt
wordt verstevigd. In dit geval heeft de grotere onderneming
met ter beurze genoteerde aandelen de kleinere met besloten

karakter aangetrokken. De samenwerking leidde reeds tot een belangrijke verhoging van het exploitatiesaldo en van
het uitgekeerde dividend.

december
1959
1. Unilever N.V.
II.
Koninklijke
Stearine Kaarsenfabrieken,,Gouda Apollo”

Vermogen.

Zichtbaar vermogen 1: ca. f. 3.705 mln.
vermogen II: ca. f. 8 mln.

Ruilvoet.

f. 1.000 Apollo: f. 800 Unilever.

Opgegeven oorzaak.

De technische öntwikkeling belooft in geconcentreerde vorm, mede door de kostbare apparatuur en research, een beter resultaat.

Conclusie.

De zichtbare en onzichtbare Organisatie behoeft verdere
uitbreiding. Deze kan bij Unilever worden gerealiseerd.

72

.

.

9-8-1961

november 1960
1. Willem Smit & Co’s Transformatorenfabriek N.V.
11. N.V. Blectromotorenfabriek , ,Dordt”

Vermogen.

Zichtbaar vermogen T: f. 28,460 mln.

(nominaal f. 8,760 mln.)

Zichtbaar.vermogen 11: f.
6,215
mln. (véér herwaarde-

ring) (nominaal
f.
3,560 mln.)

Ruilvoet.

f. 3.000 E.M.F. = f. 2.000 Willem Smit.

Opgegeven oorzaak.

De Euromarkt eist aanpassing aan de werkwijzen, in
andere Europese landen ontplooid. Verwante fabricage-
prôgramma’s. Door concentratie

toenemende concurrentie-
kracht.

Conclusie

Twee rendabele bedrijven, waarbij het grootste – zoals
gebruikelijk – het Ideinste overheerst. Een groter vermo-
gen t.o.v. het actief, in naar te verwachten betere ver-

houdingen. –

januari 1961


,,Take over bid” van aandelen Bakovenbouw voorheen H. P. den Boer
N.V.,
Dordrecht, uitgebracht door twee bankiers namens een, naar
later werd medegedeeld, Amerikaanse – industrie.

Vermogen.

Nominaal vermogen: f. 700.000 per 16 juli 1960.
Zichtbaar vermogen: f. 1.248.000 per 16 juli 1960.

Aanbod.

Aanbod: 300 pCt. Koers op basis van het zichtbaar
vermogen: 178 pCt.

Ojgegeve,z oorzaak.

De export van ons fabrikaat neemt toe. De buitenlandse
concurrentie ,,met haar grotere kredietfadiiteiten” ont- –

moeten wij op de wereldmarkten. De toenemende concen-
tratie maakt het aanbod volgens het bestuur acceptabel.
De koers wordt redelijk gevonden.

Conclusie.

S

Het bod wordt begrijpelijk geacht in verband met de
stille reserves die, gelet op de ruime afschrijvingen, in het

vastgelegde actief moeten schuilen. De adspirant-koopster
beeft blijkbaar in dit contact een wenselijke uitbreiding
van haar produktieprogramma gevônden. Het bestuur der
over te nemen vennootschap heeft er kennelijk tegen op
gezien de lange weg der uitbreiding op eigen kracht te
bewandelen. in dit geval zal de koopster in de kas der
vennootschap een niet te verwaarlozen bedrag aan liquide
middelen hebben aangetroffen (per 16 juli 1960: f. 544.000,
d.i. bijna 80 pCt. van het uitstaande kapitaal).

februari 1961
1. N.V.
Brouwerij d’Oranjeboom


H. N.V.
Zuid-Ilollandsche Bierbrouwerj

Vermogen.

Zichtbaar vermogen T: f. 13,024 mln. –
Zichtbaar vermogen II: f. 3,343 mln.

Ruilvoet.

f. 1.000 Brouwerij d’Oranjeboom: f. 1.000 Z.H.B. (1: 1).

Opgegeven oorzaak.

– –

De noodzaak van grotere ondernemingseenheid.in ver-
band met de problemen der Euromarkt.

Conclusie.

Het reeds aanwezige streven naar concentratie leidde
tot het terugbrengen van de ,,big five” tot ,,big four” op
brouwerijgebied.

februari 1961

1. Koninklijke Textielfabrieken Nijverdal – ten Cate N.V.
’11. Spanjaard N.V.

Vermogen.

‘Vermogen T: f. 95,069 mln. (nominaal f. 39,807 mln.)

Vermogen IT: f. 10,450 mln. (nominaal f.

8 mln.)

Ruilvoet.

f. 5.000 Spanjaard tegen f. 2.000 Nijverdal-ten Cate.

Opgegeven oorzaak.

Door de samenwerking zullen betere bedrjfsverhou-

dingen (benutte capaciteit, afzet e.d.) kunnen worden
bereikt.

Conclusie.

Bij Spanjaard bestond steeds een overcapaciteit aan
garens voor de weverij, welke Nijverdal-ten Cate goed kan
benutten. Overigens kreeg men door de jaren heen de in-druk, dat Spanjaard zich, ondanks alle inspanningen, niet
naar wens kon ontplooien. Dit uitte zich in onbevredigende

rendementsverhoudingen. Nijverdal-ten Cate N.V. is een

fusie anno 1957 van H. ten Cate & Co. N.V. te Almelo
en de Koninklijke Stoomweverij te- Nijverdal N.V., beide
zeer oude en financieel sterke ondernemingen. Aan deze
fusie was een periode van vijf jaar commerciële samen-
werking voorafgegaan.

In het volgende artikel zal aandacht worden geschonken

aan de concentraties op het gebied van de. (overzeese)

handel en cultures en aan die in de banksector.

Amsterdam.

H. H. M. FOPPE.

I
I,ELD -EN K4PITAALMARKT

Recordverbetering, rust, ontspanning – deze voor de
hedendaagse samenleving gedurende de zomer veelal
karakteristieke verschijnselen deden zich vorige week ook
op de geldmarkt voor. Voor het (hoogte)record zorgde
– onder invloed van de vakantie en van het afsluiten van

de weekstaat van De Nederlandsche Bank precies op .de
maandultimo – de bankbiljettencirculatie, die met f. 46
mln. steeg en op f. 5.187 mln, kwam, een peil dat na de
geldzuivering van 1945 niet meer werd bereikt. Wie mocht
hebben verwacht, dat, gezien deze uitbreiding en de stor-ting op schatkistpromessen ad f. 154,5 mln., de tegoeden van de banken bij de Centrale Bank zouden zijn gedaald,
is bedrogen uitgekomen. Deze saldi zijn, integendeel, met
f. 140 mln, gestegen, o.a., dank zij de gebruikelijke kwar

taalsuitkering van het Rijk aan de gemeenten ad ca.
f. 340 mln. Op een bedrag van f. 794 mln, bevonden deze
saldi zich ca. f. 50 mln. boven de verplichte gemiddelde
kasreserve, die voor de lopende periode onve’randerd 10
pCt. bedraagt. –
Naast overeenkomsten met de vakantie vallen ook
tegenstellingen te bespeuren. Zo blijkt bijv. bij de korte
liquide uitzettingen het buitenland thans minder aantrek-
kingskracht te oefenen op de banken, ondanks de ruime

kassen waarover zij beschikken en ondanks de hoge rente
die in sommige landen voor 3-maandspapier te maken
is (bijv. in Engeland ruim 6+ pCt., in de Verenigde Staten

9-8-1961

773

T

ca. 2-1 pCt., in Nederland ca:
/8
pCt.). Door de teer hoge

kosten van valutadekking (swapkoste.n) levert een derge-

lijke uitzetting in Engeland of de V.S. namelijk nog minder

op dan in ons land. De stijging van de swapkosten schijnt
op het eerste gezicht wellicht in tegenspraak met het her-

stel van het £ op de valutamarkten na de in Engeland

aangekondigde economisch-politieke saneringsrnaatrege-

len. Maar men vergete niet, dat een door de Britse dis

contoverhoging wat toegenomen buitenlandse sterling-

vraag tot een verhoogd aanbod van termijnponden leidt

en het disagio dus vergroot.

Het tegoed van ‘s Rijks Schatkist bij De Nederlandsche

Bank bedroeg op 31juli f. 151 mln. (tegen een hoogste

stand dit jaar van f. 1.050 mln., in januari), terwijl boven-

dien op 1 augustus nog voor f. 50 â 100 mln, schatkist-

papier is vervallen. Voor de Minister van Financiën is dit

blijkbaar geen bron van onrust: op 21 augustus vindt-de

storting op de staatslening ad bijna f. 300 mln. plaats;

bovendien beginnen thans, zoals gebruikelijk, de belasting-

inkomsten weer toe te nemen.

De Gemeenten zijn, wat hun activiteit op de geidmarkt
betreft, nog steeds met vakantie: behoudens verlengingen
worden nauwelijks nieuwe kasgeldieningen afgeslôtên.

Kapitaalmarkt.

Ook op de kapitaalmarkt blijven de Gemeenten hun

grote vakantie verlengen., hoewel zij ongetwijfeld hun met

langlopende investeringsprojecten samenhangende finan-

cieringsbehoeften nog lang niet hebben bevredigd en hoe-
wel het rentegamma reeds lang geen beletsel meer vormt

voor zelfstandige leenoperaties op de publieke of onder-
handse markt. De bereidheid van vele institutionele be-leggers tot voorbelegging heeft hier waarschijnlijk haar

invloed doen gelden.
De kapitaalmarkt is, ook na de recente obligatie-

emissies ruim gebleven. Nadat de lening van de (Noorse)

Reders Scheepscrediet
f
Vereniging sterk werd overtekend

wèrd op 4 augustus op de 4 pCt. staatslening (de enige
ter beurze genoteerde lening – van dit rentetype, waarbij
de Staat of De Bank voor Nederlandsche Gemeenten

debiteur is) voor
bijna
40 maal het beschikbare bedrag,

d.w.z. voor ca. f. 11,2 mrd. ingeschreven, -een cijfer dat
overigeng door de sterke majorering weinig betekenis
heeft. Een lening tot een

eerst bij detoewijzing vast te
stellen bedrag zou wellicht een betere indruk vande ruimte
op de markt hebben gegeven. –
Kredietbeperkingen, thans -ook in de sfeer der af beta-

lingsverkopen, mogen noodzakelijk zijn- om de bestedingen
in toom te houden, het

publiek spaart nog steeds: bij
Rijkspostspaarbank,- spaarbanken, boerenleenbanken en
op spaarrekeningen bij handelsbanken werd in de eerste
helft van 1961 ca. f. 750 mln. meer ingelegd dan terug-
betaald. – –
Terwijl de New Yorkse beurs, wat het koerspeil betreft,

vorige week enige malén het (hoogte)record verbeterde, zochten de atleten onder -de Amsterdamse beursfondsen
nog naar hun vorm. Gemeten aan de koersen bewogen
de prestaties in de verschillende rubrieken zich weliswaar
in stijgende lijn, maar zonder het aan topverrichtingen
inherente ,,feu sacré”. Volgens gegevens van het Financieele
Dagblad werden ook in juli, evenals in de 3 voorgaande
maanden, bij de – dividendaankondigingen de dividend-
verh’ogingen overtrdffen door het aantal onveranderde
dividenden, waarvan er overigens vele (voornamelijk van

cultuurmaatschappijen) onveranderd nihil luidden. Dat
dividendvoorstellen niet steeds onveranderd worden aan-vaard, maar ook nog wel eens kunnen worden gewijzigd,
bewees de Riva, die de nieuwe aandeelhouders wel slechts

voor
1
1/4
in het contante dividend liet delen, doch – terecht
– het stôckdividend (dat immers geen dividend is, maar
een stukje kapitaalsverwatering) voor nieuwe aandeel-
houders gelijk maakte aan dat wat de oude kregen.

Nijverdal-ten Cate, eeh def •grote Twentse fusiekam-

pioenen, kofidigde opnieuw :een samenwerking -aan, dit-

maal met Meyerink. –

lndexcijfers aandelen.
29 dce.
H. en L.
28 juli
4 aug.

(1953
=
100)
1960
1961
1961
1961

Algemeen

……………….
395
,
484-383
401
411
Intern, concerns

………….
564 677

528 549 565
Industrie

………………..
329
437-331
370
378
Scheepvaart

…………….
176
223— 174
182
182
Banken

………………..
220
251-218
230 235
Handel enz.

……… . ……
149
185-150
163
165

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.

29 dec.
1960
f. 123,10
f.143,80-

112


f.119,40 f.119,90
1.183
3
/
1.200

945
949 1.012 785
910

713
736 764
789
1.187

777
9574
956
4864
529

3604
392
409
1.035
1.429
-1.000
1.089 1.150 870
1.170

823 1.070
1.074
467
625

492
535 553
f. 237 f. 256,50-

230,70f. 242
f. 245,50
392
406

3551/
365
3744

New York.

Dow Jones Industrials
…….
616 –

721

– 610

705

721

Rentestand.

Langl. staatsobl. a)
………..
4,20

3,99

4,03
Aand.: interrsationaten a)

2,80

3,21
lokalen a)

……….
3,38

3,82 –
Disconto driemaand4 schatkist-

papier

………………..
– 1,50

,,

a)
Bron:
Veertiendaags beursoverzicht Amstcrdamsche Bank.

R. L. BO1SSEVAIN.

RECENTE PUBLIKATIES

Dr. H. Daalder. Organisatie en reorganisatie van de-Britse

Regering 1914-1958.
Van Gorcum & Comp. N.V.,

Assen 1960, 430 blz., f. 18,50. geb.

Hei boek is in drie delen verdeeld, waarvan het

eerste na twee inleidende hoofdstukken de his-

torische ontwikkeling behandelt van de kabinets-.

structuur van 1914 (Asquith) tot 1957 (MacMillan).

De vele wijzigingen vonden vooral hun. oorsprong

tijdens de twee wereldoorlogen. Er wordt dan ook

– relatief veel aandacht geschonken aan de kabinetten

van Lloyd George (1916-1918) en Churchill (1940-

1945). Ook de meer actueel ingetelde lezer kan echter

terecht met de analyse van de evolutie na 1945. In

deel 11 wordt de Organisatie van resp. de defensie-

politiek en
de economische politiek
aan meer gedetail-

leerde beschouwingen onderworpen. Belangwekkend

is o.a. de ontwikkeling van de ,,Tresury”, vooral

nu ten onzent een reorganisatie van de Rijksfinan-

ciën aan de orde. is gesteld (verg. Rapport – Commissie

Prof. Simons). In het laatste deel wqrdt o.a. een drie-

tal voorstellen tot verbetering van de interne reorga-

nisatie weergegeven en beoordeeld. De auteur wijdt

veel aandacht aan de informele aspecten, w.o. vooral
de persoonlijke factoren interessante lectuur vormen.

Behalve een ,,summary” is in de bijlagen een over-

zicht opgenomen van de Britse ministers tussen 1914
en 1958.

Aandelenkoersen.

Kon. Petroleum
………….
Philips G.B
………………
Unilever Hoogovens, n.r.c .

………..
A.K.0 .

…………………
Kon. Ned. Zoutind., n.r.c
…..
Zwanenberg-Organon
……..
Rotterd. Droogdok
……….
Robeco
…………………
Amsterd. Bank
…………..

714

9-8-1961

. I
= =
M-.1

h
0
a

tIVNSVI QZEKERING

ANK
SCVAIIA
VV
~~

Het nog al maar snel toene-

men van het aantal abon-

nees van het weekblad

ILFJ

wijst er wel op hoezeer dit Vraagt toezending van gratis

beleggingsadvies-orgaan, dat proefnummer.

specifiek de belangen van

de particuliere belegger be-

*

hartigt, in een behoefte

voorziet.
Abonnementen (per jaar

Te verwonderen behoeft dit f. 19,—; p. kwartaal f.
5,50)

eigenlijk niet, want Bel-Bel kunnen elk kwartaal ingaan

tracht volledig objectief te en dienen te worden opge-

zijn; het is in
begrijpelijke
geven bij de Administratie

taal geschreven en zeer van ,,Bel-Bel”, Postbus 42,

overzichtelijk van indeling. Schiedam.

D.
HUDIG & CO

Ao. 1825

MAKELAARS IN ASSURANTIN

ROTTERDAM

Telefoon 139360
Wijnhaven 23
Telex 21103
Postbus 518

VAN OER
HOOP, OFFERS & ZOON

Ao. 1807

BANKIERS

ROTTERDAM

Telefoon 114620
Westersingel 88
Telex 22199
Postbus 502

Maak gebruik
van
de rubriek

,,VACATU RES”

voor het oproepen
van
sollicitanten voor leidende

functies. Het aantal reacties, dat deze annonces

ten gevolge
hebben, is doorgaans uitermrn?

bevredigend, begrijpelijk: omdat er bijna geen

grote instelling is, die dit blad niet regelmatig

ontvangt en waar het niet circuleert!

Efficiency

/

bespoedigt uw contacten met gegadigden.

Indien uw telefoonnummer in uw annonce moet

worden opgenomen, vermeld dan tevens het

NETNUMMER

9

8

1961

775

Auteur