:
ME_&
ZOON C.V.o.A,
–
‘
CARGADOORS
SEDERT
1820
ROTTERDAM
•
AMSTERDAM
•
DORDRECHT
Adviezen
bij de keuze
van
beleggingen
en het sluiten
van alle
verzekeringen
R. MEES & ZOONEN
ROflERDAM
weftelijke
aansprakelijkheids-
verzekering
condities gebaseerd op meer
dan 60 jaar ervaring.
DENTiAJ
N.V. ALGEMEENE
VERZEKERING-MAATSCHAppIJ
h
PROVIDENTIA
AMSTERDAM.C.
II
HERENGRACHT 376
1.
TELEFOON 222120
414
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 529 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer
f.
2.
Aangetekende stukken
in Nederland aan liet Postkantoor
We.zeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toesteli
of
3).
Advertentie-tarief
f0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
26-4-196 1
– ••-
‘
‘.;t’çf-
‘-‘.
-.
ECON’OMIS CH-STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
46e JAARGANG
No. 22’83
26 APRIL 1961
Noordbrabant
Dit speciale nummer is het vijfde’ in de reeks, gewijd aan de re’gionaal-economische en ruimtelijke vraagstukken
van Nederland
*
INHOUD
Blz
De hoofdlijnen van het gewestelijk welvaartsbeleid, door Dr. C. N. M. Kortniann
……………………
417
De plaats van Noordbrabant in Nëderland,
door Drs. H. A. G. Moonen
………………………….
420
Regionaal -economische verschillen in Noordbrabant,
door Drs. B. P. Speetjens
…………………….
423
De achterstand van het westen van Noordbrabant,
door Ir. J. G. Gooden
…………………………
426
Het pendelverschijnsel in West
–
Noordbrabant,
door Drs. R. de Moor
……………………………
429
Centraal-Brabant, een gebied met een stagnerende werkgelegenheid,
door Drs. J. W. Kurstjens
…………
431
Oost-Brabant; het vraagstuk van een expanderende regionale economie,
‘door Drs. F. J. W. Gijzels en Drs.
J
.
M.
C.
Teppema
…………………………………………………………………
435
De positie van de landbouw in Noordbrabant,
door Ir. A. L. G. M. Bauwens
……………………..
438
De hoofdlijnen van het sociale beleid,
door Drs. A. Verdijk en Mr. P. Kuijpers
…………………….
441
De planologische ontwikkelingen en problemen; beschouwingen inzake de ontwikkeling van het verkeer, de
wegen, de waterwegen en de spoorwegen,
door Ir. L. A. L. Han’,ers en W. A. S. van Meel
…………..
445
Het Brabantse land en de nationale recreatie,
door Drs. N. P. J. de Vries en H. J. Verwiel
……………..
452
Het Brabantse perspectief; van Nederlands grensgebied naar Westeuropese middenzone,
doorIr.
J. P.
J. Margry ………………………………………………………………..
455
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris:
de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris:
M.
Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIi:
F.
Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen;
R.
Vandeputte; A. J. Ylerick.
*
26-4-1961
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
415
VOOR INDUSTRIE-VESTIGING
NIET OFFICIEEL AANGEWEZEN
MAAR TOCH
ST.
S
e
.
I
.
aangewezen
w
AV
• MARKANT BRANDPUNT
DER PLANMATIGE LIJNEN
VAN EEN RECHTVAARDIG
EN VERANTWOORD WEL-
VAARTSBELEID.
DAARO1VE
BOUWT HET GEMEENTEBESTUUR OP HET
AANWEZIG EN EVENWICHTIG STRAMIEN
VAN KRACHTIGE POTENTIELE ONTWIKKE-
LINGSMOGELIJKHEDEN AAN EEN VER-
STERKTE ONTPLOOIING VAN DE INDUSTRI-
ALISATIE IN EEN-NATUURLIJK EN ECONO-
MISCH EXCELLENT VESTIGINGSKLIMAAT.
WILT U ZICH HIERVAN OVER-
TUIGEN? HET VEGHELS GE-
MEENTEBESTUUR IS BEREID U
DAARTOE ÂLLE GELEGENHEID
TE BIEDEN. TEL. (04130) 3335
416
‘S
.
26-4-1961
De hoofdlijnen van
het gewestelijk welvaarisbeleid
Het huidige Noordbrabant kenmerkt zich door een snelle
bevolkingsaanwas, een sterke verstedelijking en een snel
en krachtig groeiende industrie. De Brabantse bevolking
is van 550.000 in 1900 tot 1.500.000 in 1960 gestegen;
naar verwachting zal in 1980 de 2.000.000 worden bereikt.
Deze bevolkingsgroei steekt ver uit boven die van het gehele
land. Op basis 1900 = 100 bedraagt het indexcijfer van de
bevolkingsgroei thans 269, terwijl dit cijfer voor Nederland
224 bedraagt.
De vrstedeljking van Noordbrabant voltrekt zich in
een snel tempo. In 1900 woonde 82 pCt. der bevolking in
gemeenten beneden 15.000 inwoners, in 1930 was dat nog
61 pCt., in 1960 45 pCt. Thans woont
55
pCt. der Bra-
banders in plaatsen boven 15.000 inwoners met een meestal
stedelijk karakter. Slechts 13 pCt. woont nog in plaatsen
beneden 5.000 inwoners, tegen
54′
pCt. in 1900.
Met betrekking tot de werkgelegenheid voor deze snel
groeiende bevolking
kan worden geconstateerd, dat deze
tot nu toe een bevredigend verloop heeft vertoond, al moet
hieraan worden toegevoegd, dat de gunstige conjuncturele
ontwikkeling van de voorbije jaren vele onevenwichtig-
heden heeft gecamoufleerd. De recessies, welke wij hebben
meegemaakt, waren even zovele ernstige waarschuwingen.
Dan liepen de cijfers van werkloosheid op tot waarden, die
vaak uitgingen boven het landsgemiddelde.
Bezien wij deze werkgelegenheid naar de onderscheidene
sectoren, dan, constateren wij in de landbouw een aan-
merkelijke daling: Dit verschijnsel doet zich vrijwel overal
voor, en is op zich niet ongunstig. In veel gebieden, met
name op de zandgronden en de rivierkleigebieden, bestond
geen evenwicht tussen de arbeidsbehoefte en de arbeids-
bezetting van de boerenbedrijven. Hier was veelal sprake
van een verborgen werkloösheid, nI. een groot aantal
gezinsleden, dat in het bedrijf meewerkte, zonder dat er
voldoende emplooi voôr deze arbeidskrachten was. Een
gezonde afvloeiing van dit teveel aan arbeidskrachten naar
andere beroepen zal noodzakelijk zijn. Dit proces zal echter
nog verder voortgang moeten vinden om te bereiken, dat
de produktie en het inkomen per werker in de landbouw
op een aanvaardbaar niveau blijft. Naar een voorzichtige
schatting viden thans nog 55.000 mannen werk in de
Brabantse landbouw.
Een verbetering van de externe produktieomstandigheden
door groots opgezette ruilverkavelingen in enkele delen van
Noordbrabant – in liet Land van Heusden en Altena en in
de oostelijke Langstraat en het Bovenland van Heusden –
is thans in uitvoering genomen.
De groei van het aantal arbeidsplaatsen in de industrie
is bevredigend te noemen. Niet alleen hebben de reeds
vôôr 1945 gevestigde bedrijfstakken een opmerkelijke
vlucht te zien gegeven, ook tal van nieuwe bedrijven hebben
zich gevestigd, welke een grote bijdrage hebben geleverd
aan de industriële werkgelegenheid.
In 1950 bedroeg de personeelsbezetting in de industrie
(gerekend naar de industriële bedrijven met meer dan 10
werknemers en exclusief de bouwnijverheid) rond 158.000,
in 1959 was dit aantal gestegen tot rond 193.500, een stijging
derhalve in tien jaar met 35.500. Plaatsen wij dit cijfer
tegenover het overeenkomstige landelijke cijfer – ca.
117.000 arbeidsplaatsen méér in deze tien jaar — dan
blijkt Noordbrabant ruim 30 pCt. van de groei van de
industriële werkgelegenheid in Nederland te hebben opge-
bracht.
Deze vermeerdering van de industriële werkgelegenheid
was niet regelmatig over de provincie gespreid. Zo blijkt
Z.O.-Brabant ruim 50 pCt. van de groei voor zijn rekening
– te hebben genomen, N.O.-Brabant 29 pCt. en West-Brabant
ca. 15 pCt. Relatief sterk achtergebleven is Midden-Bra-
bant, waar de vermeerdering van het aantal arbeidsplaatsen
slechts ca. 3 pCt. van het genoemde totaal heeft bedragen.
De groei in de metaalnijverheid is in de periode, welke
wij op het oog hebben, het meest spectaculair geweest.
Niet alleen was de toename van het aantal bedrijven in
deze sector het grootst, nI. 16 op een totale toename van
27 bedrijven, ook de personeelsbezetting steeg hier zeer
opmerkelijk, nl. van 48.000 tot 72.000, een stijging derl’alve
van 24.000.
De ontwikkeling in de andere bedrijfstakken mag even-
eens tot bevrediging stemmen. Naar een voorzichtige schat-
ting van de mannelijke werkende beroepsbevolking is de
werkgelegenhëid voor mannen in het ambacht van 29.000
tot 36.000, d.i. met 7,000 gestegen in de periode van 1950
tot 1960; in de bouwvakken bedroeg de stijging 5.000, nl.
van 30.000 tot
35.000,
en in de dienstensector met 41.300
van 84.000 tot 125.300.
Door de Provinciale Planologische Dienst en het Eco-
nomisch-Technologisch Instituut voor Noordbrabant is
een studie gemaakt van de toekomstige ontwikkeling van
dc bevolking en de werkgelegenheid. Aan de hand van
ervaringscijfers omtrent de totale bevolking, de bevolkings-
opbouw en de beroepsbevolking kan deze laatste in 1980
– bij een totale bevolking van 2.000.000 – oj ca. 750.000
personen worden gesteld. Het scheppen van voldoende
werkgelegenheid hiervoor zal een grote opgave zijn, welke
slechts met inspanning van alle krachten kan worden be-
reikt. De totale mannelijke beroepsbevolking per 1januari
1960 kan op 410.000 worden gesteld. Houden wij rekening
met een vrouwelijke beroepsbevolking, welke 150.000
personen omvat, dan bedraagt de totale beroepsbevolking
560.000 personen. In 1980 zal dus voor ca. 200.000 personen
méér werk beschikbaar moeten zijn.
‘Deze vergroting van de werkgelegenheid zal niet in de
laatste plaats afhangen van het particulier initiatief, dat de
vestiging van nieuwe bedrijven en de uitbouw van bestaande
bedrijven tot stand zal moeten, brengen. Hiervoor zullen
grote bedragen moeten worden geïnvesteerd en zal een
uitgebreide staf van deskundigen beschikbaar moeten zijn.
Noordbrabant mag zich daarom gelukkig prijzen naast een
onderwijsinstituut op economisch en sociaal terrein nu ook
de beschikking te hebben gekregen over een belangrijk
technisch onderwijsinstituut in de Technische Hogeschool
in Eindhoven.
De Overheid, en met name de provincialè Overheid, kan
slechts die maatregelen nemen, welke als een noodzake-
lijke voorwaarde voor het verkrijgen van de gewenste
externe vestigingsfactoren moeten worden beschouwd. Als
26-4-196 1
417
één der grote plannen, welke de provincie heeft opgezet,
moet het West-Brabantplan worden genoemd. Dit plah,
in januari 1959 aan de Staten der provincie voorgelegd in
de brochure ,,Noord-Brabant in het Nieuwe Westen”, is
een welvaartsplan om te komen tot ontwikkeling van liet
westelijk deel der provincie. Onder andere wordt hierin
naar voren gebracht de aanleg van een haven aan de Wes-
terschelde in het gebied tussen Bath en Woensdrecht, en
van industrieterreinen aldaar, het zgn. ,,Kreekrakplan”.
De uitvoering van dit plan zal in fasen moeten geschieden,
waarbij als eerste fase is gedacht aan de bouw van een sluis
bij Bath voor coasters en kleine zeeschepen en de aanleg
van een industrieterrein van 100 ha.
In het plan is ook opgenomen het zgn. Beneluxkanaal
tussen Antwerpen en de Oosterschelde, met een oost-west,
lopend kanaal naar de sluis bij Bath. Zowel langs laatst-
bedoeld kanaal als langs het Beneluxkanaal zijn industrie-
terreinen geprojecteerd. In een verdere toekomst wordt in
de brochure de mogelijkheid naar voren gebracht van een
zeehavengebied onder Ossendrecht, dat toegankelijk zal
zijn via de Frederiklqis bij Zandvliet.
In verband met de Nederlands-Belgische onderhande-
lingen over een Schelde-Rijnverbinding, welke naar alle
waarschijnlijkheid door dit gebied zal lopen, wordt omtrent
een begin van uitvoering van deze plannen nauw overleg
gepleegd-met het Rijk.
Vanzelfsprekend zijn aan dit plan ook consequenties
verbonden ten aanzien van het scheppen van een goed
woon- en leefklimaat in de betrokken gemeenten. De
omvang van het woongebied zal worden bepaald door het
aantal arbeidskrachten, dat werk zal vinden’in de bedrijven,
welke op de aan te leggen haventerreinen zullen worden
gesticht. Gebaseerd op de ervaringen, welke in dit opzicht
in binnen- en buitenland zijn verkregen, mag nâ volledige
bezetting der terreinen op een primaire werkgelegenheid
voor 77.000 arbeiders worden gerekend, welke naar schat-
ting een- even grote secundaire werkgelegenheid zal mee-
brengen, dus in totaal ca. 150.000 arbeidsplaatsen.
Behalve op dit project is in de brochure de aandacht even-
eens gericht op het tot ontwikkeling brengen van de noord-
west-hoek. Verbetering van de waterwegen, de aanleg van
grote (rijks)wegen én de aanleg van industrieterreinen zul-
len ook daar de mogelijkheden tot opgang scheppen.
Doch niet alleen zal
,
West-Brabant door een oordeel-
kundige planning en de uitvoering van belangrijke Open-
bare werken geroepen worden om een belangrijke functie
te gaan vervullen in het ,,Nieuwe Westen”, d.i. de Rand-
stad Holland met zijn grote economische activiteiten, uit-
gebreid met de gebieden in Zeeland en Noordbrabant,
welke hier economisch-geografisch 6p aansluiten. Ook
in de overige delen van de provincie zal de in gang zijnde
ontwikkeling zich krachtig moeten voortzetten. De situatie
in het noord-oostelijk deel van de provincie is thans be-
vredigend. De grote structurele werkloosheid, welke hier
reeds lang bestond; was aanleiding voor de Regering dit
gebied tot officieel ontwikkelingsgebied, later tot zgn.
probleemgebied te verklaren, waar met krachtig stimule-
rende middelen de industriële ontwikkeling wordt gesteund.
Deze politiek is hier niet .zonder succes gebleven. In het
kader van de premieregeling ,,Bevordering Industrialisatie
Ontwikkelingskernen” waren in Noordbrabant per 8
februari 1961 17 nieuwe bedrijven gevestigd, en hadden
24 bedrijven een belangrijke uitbreiding ondergaan (Memo-
rie van Antwoord van de Minister van Economische Zaken
aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal). De vermeer-
418
dering van het aantal arbeidsplaatsen als gevolg van deze
vestigingen en uitbreidingen zal binnen 2 â 3 jaar ca.
4.570 bedragen, dit is ruim een vierde gedeelte van het
totaal aantal nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen in het totale
Nederlandse probleémgebied., Hiervan zullen naar schat-
ting in het noord-oostelijk deel der provincie ca. 3.000
arbeidsplaatsen tot stand komen. In dit aantal is niet begre-
pen de toename van de secundaire werkgelegenheid; deze
is moeilijk te meten, doch zal naar verwachting niet onaan-
zienlijk zijn geweest.
Het is echter bij de huidige hoogconjunctuur, nu aller:
wegen een abnormale vraag naar arbeidskrachten bestaat,
moeilijk na te gaan, in hoeverre deze industriële expansie
heeft bijgedragen tot dë oplossing van het van ouds bestaan-
de probleem van de structurele werkloosheid in dit gebied.
In het zuid-oostelijk deel van de provincie mag de situatie
gunstig worden genoemd. De expansie van de aldaar
gevestigde bedrijven geeft goede hoop, dat ook in tijden
van een recessie hier voldoende werkgelegenheid zal blijven.
Het verloop van de werkgelegenheid in Midden-Brabant
daarentegen geeft wel zorgen. De geringe groei van het
industriële apparaat geeft reden tot de vrees, dat hier
ernstige werkloosheid zal optredën, als de huidige hoog
conjunctuur een einde nëemt. De vraag naar arbeidskrach-
ten in het omringende gebied versluiert thans het geringe
groeitempo van de werkgelegenheid. Gelukkig zijn hier
reeds verstrekkende plannen ontwikkeld, welke erop gericht
zijn de economische groei krachtige impulsen te geven.
Er zijn thans in Noordbrabant gebieden aan te wijzen
welke een grote concentratie van bevolking en werkgelegen-
heid te zien geven (,,stadsgewest Eindhoven”) en waar-
schijnlijk zullen in de naaste toekomst nieuwe concentraties
aan de bestaande worden toegevoegd, als de uitvoering
van het West-Brabant-plan zal zijn voltooid. Toch is over
het algemeen- een redelijke spreiding van de industriële
werkgelegenheid in de provincie bereikt. Toen de provincie
na de oorlog voor de taak stond de wederopbouw aan te
pakken, zweefde het provinciaal bestuur als ideaal voor
ogen het scheppen van werkgelegenheid op een redelijk
bereikbare afstand van de woonplaatsen voor dat gedeelte
der bevolking, dat buiten de landbouw een bestaan moet
vinden. De bijna onoverkomelijk lijkende moeilijkheden
in de woningvoorziening, de gebrekkige vervoersmoge-
lijkheden e.d. gaven geen reden tot de verwachting, dat
de bestaande cèntra in dit opzicht een grote taak zouden
kunnen vervullen. Sindsdien is echter veel gewijzigd. De
bestaande centra zijn, tegen de druk der omstandigheden
in, verder uitgegroeid, en nieuwe centra van industriële
activiteit zijn ontstaan. Het is voor het provinciaal bestuur
van nu de vraag, in welke richting dit proces zich verder
als de meest gewenste zal moeten voortzetten. Voorshands
lijkt het meest .aanvaardbare een gematigde centralisatie,
waardoor de typische voordelen van een combinatie van
belangrijke industriële bedrijfstakken
en het gehele daarbij
behorende dienstenvrlenende apparaat behouden blijven,
zonder dat van congestie kan worden gesproken. Deze
ontwikkeling zal- haar invloed op andere plaatsen doen
gelden. Enerzijds zullen vele gemeenten hun taak als vesti-
gingsplaats voor industriële bedrijven e.d. moeten vervullen
waarbij de noodzakelijke voorzieningen voor een goed
leef- en woonklimaat aanwezig zullen moeten zijn, ander-
zijds zal voor sommige gemeenten van een functieverlies
kunnen worden gesproken, dat wellicht een pijnlijke en
moeizame aanpassing zal vergen. Een verdergaande schei-
ding van woon- en werkgemeente lijkt in de rede te liggen.
26-4-196 1
r~
I
De vele verkeersontsluitingen, de moderne vervoermiddelen,
die steeds meer binnen het bereik van een groot deel van de
bevolking komen, brengen een zekere schaalvergroting met
zich, welke in onze maatschappij niet meer valt weg te
denken.
Een met bovengeschetste ontwikkeling nauw samen-
hangend sociaal en cultureel beleid wordt door de provincie
met kracht gevoerd. Ter advisering van het provinciaal
bestuur is een Commissie Sociaal Plan Noord-Brabant
ingesteld, welke tot taak heeft een sociaal plan c.q. een
deelplan samen te stellen. In deze commissie zijn de ver-
schillende sociale groeperingen van onze provinci
1
e vertegen-
woordigd. Een der werkgroepen uit deze commissie houdt
zich bezig met het vraagstuk van de openluchtrecreatie,
welk vraagstuk steeds meer de aandacht gaat opeisen. Als
voornaamste oorzaken hiervan kunnen worden genoemd
de bevolkingsaanwas, de snelle verstedelijking van Noord-
brabant, de gewijzigde standenindeling (o.a. daling van de
arbeidersgroep, aanmerkelijke vergroting van de diensten-
verlenende groep) en de veranderde tijdsbesteding. De
mogelijkheden voor openluchtrecreatie zijn thans in Noord-
brabant nog voldoende aanwezig. De provincie beschikt
thans nog per inwoner over 475 m
2
woeste grond en bos
geschikt voor recreatie. In vergelijking met bijv. Noord- en
Zuidholland – resp. 120 en 40 m
2
–
is dit cijfer hoog; in
vergelijking met piovincies als Gelderland – 800 m
2
–
en Drenthe – 1.000 m
2
–
zijn de mogelijkheden gering.
Om het behoud van belangrijke gebieden te verzekeren is
een facet-streekplan Natuurschoon- en Recreatiegebieden
in voorbereiding. Dit behoud zal niet alleen van belang zijn
voor de eigen Brabantse bevolking, doch zal mede van nut
zijn voor de velen uit andere delen van Nederland, die hier
rust en ontspanning komen zoeken. De aanleg van zwem-
baden, toeristische rijwielpaden en goede kampeergelegen-‘
heden zal nodig zijn om zoveel mogelijk in de behoefte
aan openluchtrecreatie in al haar schakeringen te voor-
zien.
Op het stuk van de woningvoorziening bestaan nog vele
wensen. De krachtig groeiende bevolking, de hier en daar
stormachtig verlopende industriële ontwikkeling, het in-
halen van de nog steeds bestaande achterstand en de sane-
ring van de woningvoorraad vergen de uiterste inspanning
op het gebied van de woningbouw. De jaarlijkse produktie
van woningen heeft zich in de afgelopen jaren rond de
12.000 bewogen. Bij een jaarlijkse toename van de behoefte
van 7.700 woningen, voortvloeiend uit de bevolkingsgroei,
resteert een aantal van 4.300 voor het inhalen van het
woningtekort (thans nog ruim 13.000) en de sanering van
de woningvoorraad (waaronder 17.000 krotwoningen vol-
gens officiële telling!).
Met betrekking tot de verbetering van de infrastructuur
bestaan eveneens veel verlangens. Verdere verbetering van
de verbindingen met het centrum van het land, de Randstad
Holland, en met het oostelijk deel van Nederland, de ver-
betering van de verbindingen met het achterland, met name
België, en de verbetering van kanalen en rivieren staan
sinds lang op het programma.
‘s-Hertogenbosch.
Dr. C. N. M. KORTMANN.
(advertentie)
centrum
van
t’s-HERTOGENBOSCH
handel
industrie
cultuur
26-4-1961
419
t
De plaats van Noordbrabant in Nederland
Inleiding.
Wie voor de taak gesteld wordt in weinig woorden de
sociaal-economische kwaliteiten van de provincie Noord-
brabant uiteen te zetten, doet bij de vele voortreffelijke
eigenschappen die dit gewest heeft, goed zich tot enkele
bijzonder opvallende te beperken.
Wat nu deze provincie in het Nederlands geheel bijzonder
kenmerkt is haar belangrijk en nog regelmatig toenemend
aandeel in ‘dë Nederlandse bevolkingsgroei. Hieronder
züllen wij zij het in het kort – nader op deze positie
ingaan.
Een ander in het oog vallend kenmerk van Noord-
brabant is zijn industriële betekenis en de ontwikkeling
daarvan. De betekenis van zijn industrie als bestaansbron
voor zijn bevolking gaat ver uit boven het aandeel van
zijn provinciale bevolking in het nationale geheel. Is on-
geveer 12 pCt. van de Nederlandse bevolking in Noord-
brabant woonachtig, van de Nederlandse industrie is in
arbeidsplaatsen gemeten 16 â 17 pCt. in dit gewest geves-
tigd. –
Een derde kenmerk van Noordbrabant vormt zijn ruimte
en de, ondanks zijn in Nederlands en Europees kader
grote bevolkingsgroei, geringe bevolkingsdichtheid. Ge-
lukkig is hier nog geen sprake van de verscheidene moei-
lijkheden, die elders met het wonen en werken van zeer
velén samenhangen. Moge een gelukkige en verstandige
leiding en een aanvaarding daarvan dit voor het welzijn
van de bevolking zo grote goed doen behouden.
Als laatste kenmerk van Noordbrabant is in het kader
van dit inleidend artikel toch zeker ook zijn ligging te
noemen. Lag aanvankelijk deze provincie als grenspro-
vincie wat ongelukkig en misschien wat in een uithoek,
in het kader van een Benelux en van een integrerend West-
Europa
is deze ligging meer. centraal geworden en zullen
belangrijke internationale verkeersroutes over het grond-
gebied van deze provincie gaan. Dat zulks een belang-
rijke vestigingsfactor betekent, behoeft geen betoog.
De bevolkingsgroei
In 1900 bedrQegen de geboorten in Noordbrabant
18.000 personen, tegenover die van Nederland in totaal
163.000. Het Brabantse aandeel in het Nederlands totaal
was toen 11,4 pCt. Voor
1959
zijn de geboorten in Brabant
verdubbeld tot 36.000, terwijl Nederland in totaal met
ongeveer de’hefft toenam tot ca. 242.000, waardoor het
Noordbrabantse aandeel in het Nederlands totaal in 1959
was gestegen tot bijna 15 pCt.
Door een relatieve en zelfs absolute daling van de Noord-
brabantse sterftecijfers – in 1900 stierven er jaarlijks
in Noordbrabant ca. 12.000 personen, terwijl dit in 1959
ca. 9.600 bedroeg – werd het Noordbrabantse geboorte-
overschot in de afgelopen 60 jaren ongeveer verviervoudigd
en steeg van 6.600 in 1900 tot ruim. 26.000 in 1959. Hier-
door steeg.het aandeel in de natuurlijke groei van Neder-
land van 9,3 in 1900 tot 16,8 in
1959.
Bedroeg in 1900 de
natuurlijke aanwas dus ongeveer / deel van de Neder-
landse natuurlijke aanwas, in
1959
was dit aandeel ge-
stegen tot
1/7
van het nationale totaal.
420
TABEL 1.
Geboorten,
slerJ’ten,
geboorte-overschotten per 31 december
Noordbrabant
Nederland
Jaar
Geboor-
Sterften
Geboorte- Geboor-
I
Sterften
Geboorte- –
ten
overschot
ten
overschot
1900 ..
18.506
11.918
6.588
162.490
91.846
70.644
1920 ..
23.972
10.741
13.231
192.987
81.525
111.462
1940 ..
26.920
10.159
16.761
184.846
87.722
97.124
1950 ..
33.557
8.805
24.752
229.369
75.580
153.789
1959
.
35.976
9.656
26.320
242.198
85.752
156.446
Noordbrabant in pCt.
van Nederland
Jaar
.
—
Geboor-
Sterften Geboorte-
ten
overschot
1900
……….
…………………
11,4
13,0
9,3
………………..
1920
….. … ..
.
12,4
13,2
11,9
1940
………………………….
14,6
.11,6
17,3
1950
………………………….
14,6
11,6
16,1
1959
………………………….
14,9
11,3
16,8
Wat de totale bevolking van het gewest aangaat zij
gemeld dat’ deze toenam van ca. 560.000 personen in
1900 tot ca. 14 miljoen personen in 1959.
TABEL 2.
Bevolking per 31 december
Jaar
–
Noordbrabant
I
.
Nederland
Mannen
Vrouwen
I
Totaal
Mannen
Vrouwen
I
Totaal
1900
.,
279.910
279.391
559.301
2.560.360
2.618.873
5.179.233
1920
..
368.163
365.773
733.936 3.410.262 3.455.052
6.865.314
1940
..
530.903
521.031
1.051.934
4.453.725
4.469.320
8.923.245
1950
,.
639.222 628.022 1.267.244
5.083.759
5.116.521
10.200.280
1959
..
749.611
735.06e
1.484.671
5.686.152 5.731.102 11.417.254
Noordbrabant in. pCt.
Jaar
.
,
van Nederland
Mannen
1
Vrouwen
1
Totaal
10,9
10,7
10,8
1920
………………………….
10,8
10,6
10,7
1940
………………………….
11,9
11,7
–
11,8
1950
…………………………
12,6
12,3
12,4
1959
…………………………
13,2
12,8
13,0
Was in 1900, wit de totale bevolkingsgrootte betreft,
Noordbrabant nog gelijk aan Groningen en
3/4
van Fries-
land, in
1959
was de totale bevolking van Noordbrabant
gelijk aan die van Groningen, Friesland, Drenthe en
ongeveer
1/3
deel van Overijssel. Geconcludeerd kan
derhalve worden dat Noordbrabant een in bevolkings-
aantal belangrijk groeiende provincie is met een steeds
toenemend aandeel in. het Nederlandse geheel.
Industriële betekenis.
Om de industriële betekenis van het gewest te schetsen, niet
alleen in zijn belangrijke ontwikkeling van de laatste tien
jaren, maar ook in zijn relatieve positie ten opzichte van
Nederland als geheel, is het wellicht dienstig te vermelden
dat de personeelssterkte van de Noordbrabantse industriële
bedrijven met meer dan 10 arbeidsplaatsen exclusief de
26-4-1961
bouwnijverheid in september 1950 ca. 158.000 bedroeg op
een Nederlands totaal van 943.000; de Nederlandse indus-
trie was in dat jaar dus voor 16 â 17 pCt. in Noordbrabant
gehuisvest.
Van 1950 tot 1959 nam de personeelssterkte, door
nieuwe vestigingen en. uitbreiding, toe met ca.
35.500
personen, terwijl de personeelssterkte van de Nederlandse
industrie met 117.000 personen toenam, m.a.w. ongeveer
30 pCt. van de Nederlandse industrialisatie vond in de
betreffende periode plaats in Noordbrabant, hetgeen een
uitbreiding betekende, die even groot was als die van de
gezamenlijke provincies Noordholland, Zuidholland,
Utrecht, Groningen, Friesland en Drenthe.
In de totale personeelssterkte van de Noordbrabantse
industriële bedrijven, die in september ruim 194.000 per
–
sonen bedroeg, neemt de metaalnijverheid met 72.000 pel-
sonen de voornaamste plaatsin, gevolgd door de textiel-
nijverheid met 35.000 personen en de voedings- en genot-
middelenindustrie met 31.000 personen, de schoen- en
ledernijverheid met 21.000 en de confectie-industrie met
10.000 personen.
Wat de groei in de afgelopen tien jaren betreft is het
vooral de metaalnijverheid geweest, die voor een zeer be-
langrijk gedeelte de Noordbrabantse industriële kar heeft
getrokken. Van de toeneming met 35.500 industriële ar
–
beidsplaatsen heeft dan ook bijna 50 pCt. betrekking op
Zuid-Oost-Brabant. Mede als gevolg hiervan en van het
praktisch constant blijven van de werkgelegenheid in de
textielindustrie is de spreiding van de industriële werk-
gelegenheid van Noordbrabant over het gebied van de
provincie in de loop dèr laatste tienjaren enigszins gewijzigd,
in die zin, dat het westen van Noordbrabant zijn relatieve
positie in de industriële werkgelegenheid in het gewest kon
handhaven, Centraal-Brabant een veer moest laten, welke
veer overigens niet geheel op de hoçd van Zuid-Oost-
Brabant terecht kwam maar deze moest delen met Noord-
Oost-Brabant. Centraal-Brabant staat daardoor stellig
voor een probleem en men zou het dan ook in zekere zin
– zij het dat deze mening niet algemeen gedeeld wordt
– een probleemgebied kunnen noemen.
2
1
/
4
maal zo groot werd. Voor de periode 1950 – 1959
werd hèt accres nog groter. Het jaar 1900 op 100 stellende
is het indexcijfer voor Noordbrabant voor 1959: 267,
tegenover dat van Nederland 220.
S,
Evenredig aan de relatief grootste bevolkingsgroei van
de Europese landen is Nederland in’het Europees kader
tot een land geworden met de grootste bevolkingsdichtheid.
TABEL 4.
–
Bevolkingsdichtheid per km
2
van ‘Europese landen (1957)
Nederland
…………………………
340
België
…………………………….
295
Groot-Brittannië
…………………….
212
Duitsland (B.R.) a)
………………….
208
Italië
…………………………….
161
Zwitserland
………………………..
124
Denemarken
……………………….
105
Portugal
………………………….
97
Oostenrijk
…………………………
83
Frankrijk
…………………………
80
Joegoslavië
……………………….
70
Griekenland
………………………
61
Spanje
…………………………..
58
Ierland
……………………………
41
Zweden
………………………….
16
Finland
………………………….
13
Noorwegen
………………………..
11
a) Exclusief west-Berlijn.
Bron:
verenigde Naties, Demographic Yearbook 1957.
Men. zou nu kunnen verwachten dat Noordbrabant,
dat qua bevolkingsgroei in zo belangrijke mate uitsteeg
boven het hoge groeipercentage van Nederland, ook in
bevolkingsdichtheid boven Nederland zou uitsteken. Niets
is minder het geval. Door de uitgestrektheid van het ge-
west is deze dichtheid, hoevel door de bevolkingsgroei
uiteraard stijgende, nog steeds niet aan het Nederlands
gemiddelde toe. Noordbrabant neemt onder de Neder-
landse provincies, ondanks zijn in bevolkingsaantal be-
langrijke positie daarin, eerst de vijfde plaats in.
TABEL
5.
–
Bevolkingsdichtheid van Noordbrabant en Nederland
Aantal inwoners per km
2
Jaar Noordbrabant
I
Nederland
Ruimte.
.
Als de bevolkingsgroei van Nederland als geheel in
105
122 139
vergelijking met die in andere Europese landen snel is
1909
125
•
180
te noemen, dan is zulks in nog meerdere mate in Noord-
::
: : :
:::
: : : : : :
::::::
‘
S
211
………………..
brabant het geval.
‘4g
1959
303
352
TABEL 3.
Bevolkingsgroei in Europese landen 1900 – 1950
(indexcijfer 1900 = 1)’
Landen
Groei-indices
2,00
Denemarken
……………………………
1,75
1,56
Nederland
……………………………..
..
.
Finland
……………………………. . …
1,52 1,50
….
Noorwegen
………………… . …………
1,46
Portugal
………………………………
..
..
1,42
..
..
1,41
Spanje
…………………………………
..
..
1,37
..
.
Zwitserland
……………………………..
..
.
Italië
………………………………
…
.
.
1,31
Zweden
………………………………..
..
Groot-Brittannië
…………………………
..
1,29
België
…………………………………
.
.
Frankrijk
………………………………
.
.
1,07
ierland
………………………………..
.
0,92
Bron:
Verenigde Naties, Demographic Yearbook 1955.
In de periode 1900 – 1950 verdubbelde immers de Neder-
landse bevolking, terwijl in diezelfde periode de Brabantse
26-4-196 1
TABEL 6,
Aantal inwoners in 1959 per km
2
Zuidholland
……………………….
958
Noordholland
……………………..
781
Utrecht
…………………………..
511
Limburg
…………………………..
398
Noordbrabant
………………………
303
–
Gelderland
………………………….
253
Overijssel
.- ………………………..
237
Groningen
………………………..
211
Zeeland
…………………………..
166
Friesland
………………………….
148
Drenthe
……………………………
lt9
Blijkens tabel 6 is de Brabantse bevolkingsdichtheid,
om enkele verhoudingen te noemen, slechts 32 pCt. van
die van Zuidholland en 40 pCt. van die van Noordholland,.
Ook binnen de provincie, dus in de afzonderlijke gemeenten,
bereikt de bevolkingsdichtheid nergens hoogten, die on-1
aanvaardbaar zijn of, tot bijzondere moeilijkheden aan-
leiding geven. Door een gelikkige spreiding ook van de
421
t,
grotere gemeenten over het gebied van de provincie en
grondgebied van deze provincie voltrekken. Voor de ver-
door een daarmede samenhangend uit de historie geboren
dere economische ontwikkeling van dit gewest is deze zich
spreiding van de verschillende bestaansbronnen over het
zo fundamenteel wijzigende ligging van bijzondere bete-
gewest, is tot nog toe nergens van bevolkingsdichtheden
kenis omdat het daardoor in nog meerdere mate dan
sprake, ‘die bijzondere moeilijkheden met zich brengen.
thans reeds het geval is, en gevoegd bij de vele gunstige
Geconcludeerd mag dan ook worden dat, ondanks zijn
reeds aanwezige factoren, een bijzonder aantrekkelijk ves-
in Nederlands en Europees kader grote bevolkingsgroei,
tigingsgebied zal worden.
de bevolkingsdichtheid, die daarmede in Nederland in de
Behalve dit zal de ligging van Noordbrabant ten op-
eerste plaats en ook zij het in mindere mate in België en
zichte van de Randstad en vooral met name het veste-
Duitsland samenhangt, in Noordbrabant niet aanwezig is,
lijk deel der provincie, de invloeden van de uitstraling
evenmin als zulks het geval is in zijn afzonderlijke delen.
van deze Randstad over haar gebied in toenemende mate
Ligging.
ondervinden. Dat ‘hiertoe een verbetering van de in-
Bij een verdergaande integratie van West-Europa krijgt
frastructuur nodig is om deze potentieel gunstige ligging
Brabant in het Nieuwe Westen
’50km
0
\
06
God
)
i
0
• •:•» .’._• •••
4
4l
eel
j,
BEL
SCHE
1′
MAAS
•
:::
::::::::.:.:,
•.-.——————-
Noordbrabant van een
randligging,
die het in de achter
ons gelegen tijd van min of meer zelfstandige volkshuis-
houdingen had, een
centrale ligging.
Centraal in die zin
dat het in het centrum ligt van een gebied dat gevormd
wordt door grote handels- en industriegebieden van West-
Europa. De handels- en verkeersrelaties die bij een verdere
integratie tussen deze gebieden in toenemende mate ont-
staan, voeren over Noordbrabant, waardoor het een lig-
ging verkrijgt op de knooppunten van de aslijnen die deze
gebieden verbinden. Dat dit een belangrijke vestigings-
factor is spreekt voor zich.
De te verwachten verbetering en uitbreiding van het
internationaal systeem van wegen te land en te water zal
zich zonder twijfel voor een belangrijk gedeelte op het
tot realiteit te maken is evident. Gedeeltelijk zijn deze
werken reeds in uitvoering.
Tenslotte is wat de ligging betreft nog de aandacht te
vestigen op de plaats die Noordbrabant, met name Zuid-
West-Brabant, kan vervullen bij het elders in den lande
tot ontwikkeling brengen van de nationale zeehaven-
functies. Met name de Westerschelde biedt in dit opzicht
grote mogelijkheden. De zee dringt hier over een breed
front diep het achterland in waardoor enerzijds een moge-
lijkheid ontstaat tot het diep landinwaarts maken van zee-
havens toegankelijk voor grote schepen, anderzijds de
verbindingen met het achterland op bijna ideale wijze
kunnen worden verwezenlijkt.
Al met al mag naar ik meen worden gesteld dat ook de
422
26-4-1961
Regionaal-economische verschillen in
Noordbrabant
Inleiding.
Het ontwikkelen van een betrouwbaar beeld inzake de
economische situatie en. ontwikkeling van een bepaalde
streek is bij de huidige stand van de statistiek in Neder
–
land een moeilijke zaak. Stellen de nationaal-economische
plannen en de jaarrekeningen in staat een redelijk ver-
antwoorde visie op te bouwen met betrekking tot de stand
en de gang van zaken van de Nederlandse volkshuis-
houding als geheel, zolang een ,,intra comptabele” regio-
nale differentiatie van de nationale jaarrekeningen niet
Voorshands
zijn
in Nederland met betrekking tot deregio-
naal-economische verhoudingen slechts fragmentarische
gegevens voorhanden. Ten aanzien van Groningen is men
erin geslaagd onder leiding van Prof. Rijken van Olst een
incidentele opname te maken van de regionale produktie-
en inkomensvorming en met betrekking tot Amsterdam
heeft Dr. Venekamp het onderzoek van de stedelijke
economie in een zodanig stadium van ontwikkeling ge-
bracht dat een werkelijke lokaal-economische diagnose
met redelijke betrouwbaarheid kan worden ondernomen.
bestaat is het niet mogelijk een wetenschappelijk verant-
woord oordeel te vellen met betrekking tot de streken
waaruit de volkshuishouding is opgebouwd.
(vervolg van blz: 422)
ligging van de provincie Noordbrabant vele aspecten biedt,
die het tot een gewest maken, dat een belangrijk aandeel
zal vervullen in hetgeen in het nationale kader in de ko-
mende decennia tegemoet kan worden gezien.
Geconcludeerd mag dan ook worden dat door bevol-
kingsaa’ntal en -groei, door industriële betekenis en ont-
wikkeling, door ruimtelijke situatie en de daarmede samen-
hangende bewoonbaarheid en door ligging, Noordbrabant
een gewest is, waarvan, zoals het reeds tal van jaren deed,
de vervulling van een belangrijke functie in het nationale
geheel is te verwachten.
Tilburg.
Drs: H. A. G. MOONEN.
In Noordbrabant, met zijn omvangrijke en veelsoortige
vormen van economische bedrijvigheid, staat het werk
met betrekking tot de samenstelling van een provinciale
jaarrekening nog nauwelijks in een beginstadium. Eerst
zodra het C.B.S. tot regionale uitsplitsingen van de natio-
nale jaarrekeningen kan overgaan kan hieraan – serieus
worden gedacht.
Wanneer wij dan ook thans enige aspecten willen be-
lichten van de regionaal-economische verschillen, welke
zich binnen Noordbrabant voordoen, zijn wij genoodzaakt
af te gaan op die verschijnselen welke enigermate sympto-
matisch kunnen worden geacht voor de rol welke een
bepaald gebied economisch gezien speelt. In aansluiting
op het voorgaande artikel waarin Noordbrabant werd
bezien in het nationale kader, projecteren wij het wes-
telijke, het centrale, het noordoostelijk en het zuidoos-
teljk deel van Noordbrabant volgens bovenstaand kaartje
26-4-1961
.
423
in de totale Brabantse ontwikkeling gedurende de jaren
vijftig.
Wij beperken ons hierbij tot het aspect der industriële
werkgelegenheid. Deels vanwege de ruimte welke ons ter
beschikking staat, deels omdat wij menen, dat in een
provincie als Noordbrabant bij het gevoerde nationale
loonbeheersingsbeleid de groei van de regionale economie
zich in hoge mate identificeert met de groeitendenties
van de industriële erkgelegenheid. Als de enige bestaans-
bron met autonome expansiemogelijkheden wordt in de
industriële bedrijvigheid in alle Brabantse streken dè stu-
wende bestaansbron gevonden waaromheen zich in stad
en platteland vrijwel alle andere bestaansbronnen groe-
peren.
De ontwikkeling van Noordbrabant heeft gedurende de
jaren na de tweede wereldoorlog sterk in het teken ge-
staan van de industrialisatie. De hoofdintentie van het
gewestelijk welvaartsbeleid in meerdere daartoe strekkende
plannen was de industrieel-economische groei zodanig te
bevorderen, dat minstens een zekere mate van evenwichtig-
heid werd bereikt tussen de groei Van de beroepsbevolking
en de werkgelegenheidspotenties van het gewestelijke be-
drijfsleven. Een dergelijk evenwicht was, rekening houdend
met de teruggang van de werkgelegenheid in de landbouw
en de begrensde werkgelegenheidsperspectieven in lokaal-
en regionaalverzorgende branches, slechts mogelijk via de
industriële sectoren. Onze beschouwing aanvangend, ligt
het dan ook voor de hand, dat het thema wordt gevormd
door, de vraag naar de rol, welke de onderscheiden Bra-
bantse gebieden hebben gespeeld, wat betreft de groei van
de industriële werkgelegenheid.
De werkgelegenheidsfunctie van de
industriële economie.
Gedurende de periode 1951 t/m
1959,
waarop deze be-
schouwing in hoofdzaak betrekking heeft, zijn ten aanzien
van de expansie van de industriële werkgelegenheid mar-
kante verschillen waarneembaar tussen de onderscheiden
gebieden. In deze jaren steeg de werkgelegenheid in de
totale Brabantse industrie met 35.500 arbeidsplaatsen.
Tabel 1 toont duidelijk aan, dat het centrale gedeelte
onzer provincie in deze ook uit nationaal oogpunt zeer
sterke opgang praktisch geen aandeel heeft gehad, dat
het westelijk deel slechts een beperkte expansie heeft ge-
kend, terwijl het overgrote deel van de uitbreiding van
de industriële werkgelegenheid in het oostelijk deel van
Noordbrabant is terecht gekomen.
TABEL 1.
Omvang en ontwikkeling van de industriële werk-
gelegenheid in Noordbrabant; 1951 t/m 1959
Uitbreiding
31-12
2
50
1
31-12
2
59
1
absoluut
I
in pCt.
west-Brabant
…………..
28.595
34.073
5.478
15,4
Centraal-Brabant
………..
41.503
42.466
963
2,7
Noord-Oost Brabant
……..
23.570
33.936
10.366
29,1
Zuid-Oost Brabant
……….
64.216
82.869
18.653
52,8
Provincie Noordbrabant
….
157.884
1
193.344
1
35.460
1
100,0
Bron: Algemene Industrie Statistiek.
Bovenstaande cijfers geven de resultaten weer van de
expansie van het bestaande bedrijfsleven, dat zich in deze
jaren handhaafde, van de terugval die ontstond doordat
bepaalde bedrijven hun activiteiten staakten en van de
groei, welke werd geïnfiltreerd door de. opneming van
nieuwe industriële bedrijven. Teneinde met betrekking tot
424
deze componenten nader inzicht te verschaffen bezien wij
thans eerst de werkgelegenheidsontplooiing van die be-
drijven nader welke in 1950 reedsbestonden en eind
1959
nog deel uitmaakten van dè Brabantse industriële struc-
tuur.
De rol van de
bestaande industrie.
Sprekend over de bestaande industrie aan het begin
van de jaren vijftig lijkt een beknopte regionale typologie
vooraf gewenst.
In West-Brabant blijkt de industriële structuur aan het
begin van dit tijdvak beheerst door de suiker- en con-
servenindustrie, met haar sterk seizoenmatige inslag, voorts
door de zware metaalindustrie van Bergen op Zoom,
enige grote metaalindustrieën il Breda, in welke stad ook
de rayonindustrie H.K.I. van oudsher een belangrijke
plaats inneemt, last but not least door de industrie van
Roosendaal waaronder het sinds 1950 volop in expansie.
zijnde spreidingsobject van de N.V. Philips, de sigaren-
industrie, de rubberindustrie en de borstelfabricage.
Centraal-Brabant stond dominant in het teken van de
wollenstoffen- en de schoen-lederindustrie, in Tilburg ge-
secondeerd door het Philipsbedrijf N.V. Volt en de Cen-
trale werkplaats van de Nederlandse Spoorwegen en enige
middelgrote metaalindustrieën.
Noord-Oost Brabant werd in zijn industriële structuur
rond 1950 voornamelijk bepaald door de voedings- en
genotmiddelenbranche met enige uitlopers in de chemische
sector. Rond deze sector trof men zowel in de grotere als
in de kleine gemeenten enige belangrijke bedrijven aan
in de textiel- en in de metaalbranche.
Zuid-Oost Brabant tenslotte steunde primair op de be-
drijven van de N.V. Philips, voorts op de textielindustrie,
‘in sterke mate geconcentreerd te Helmond, en de sigaren-
industrie.
Van de 1.595 industriële bedrijven, welke eind
1959
in
Noordbrabant volgens de Algemene Industrie Statistiek
werden geregistreerd, bestonden er 1.360 reeds in 1950.
Gedurende de jaren vijftig bracht deze bestaande industrie
haar werkgelegenheid van 147.000 op niet minder dan
ca. 176.400 arbeidsplaatsen. Voor niet minder dan bijna
29.500 personen werd aldus in deze tien jaren additioneel
een functie gecreëerd. Regionale uitsplitsing van deze
cijfers toont blijkens tabel 2 aan hoezeer de groeikracht
van de bestaande industrie in haar werkgelegenheids-
effect verschillen te zien heeft gegeven.
TABEL 2.
Omvang en ontwikkeling van de werkgelegenheid
in de bestaande industrieën in Noordbrabant;
per ultimo 1950 en per ultimo 1959
Aantal
plaat
Uitbreiding
bedrijven 31-12
2
50
1
31-12
2
59 absoluut
I
in pCt.
west-Brabant . …
297
25.827
27.865
2.038
7,9
Centraal-Brabant .
516
38.005
39.680
1.675
4,4
NO. Brabant
….
205
21.445
28.337
6.892
32,1
ZO. Brabant . . -.
342
61.757
80.477
‘18.720
30,3
0V.
Nobrdbrabant .
1.360
147.034
176.359
29.325
19,9
Bron: Algemene Industrie Statistiek.
Zeer duidelijk tekenen zich belangrijke regionale ver-
schillen af. Terwijl de bestaande industrie van West- en
Centraal-Brabant zich kenmerkt door de beperktheid van
de vergroting van hun werkgelegenheidspotenties, is de
26-4-1961
uitbouw van de bestaande industrie zowel in Noord-Oost
als in Zuid-Oost Brabant gepaard gegaan met een zeer
aanzienlijke vergroting van haar arbeidspotentieel. In tien
jaren tijds werd in beide gebieden het aantal industriële
arbeidsplaatsen met om’- en nabij een derde vergroot. In
Zuid-Oost Brabant heeft hiertoe ongetwijfeld de grote op-
gang van ‘de D.A.F. en de onophoudelijke expansiedrang
van het Philipsconcern in zeer sterke mate bijgedragen.
Beide groot-industrieën bewerkstelligden ca. 75 pCt. van
de weergegeven uitbreiding van de werkgelegenheid in de
bestaande .industrie. Ook zonder Philips en D.A.F. gaf
de bestaande industrie in Zuid-Oost Brabant evenwel een
werkgelegenheidsexpansie te zien die ruim 1
1
/
2
maal zo
groot was als die van de 813 bestaande industriële be-
drijven in West- en Centraal-Brabant tezamen.
Tonen zich Noord- en Zuid-Oost Brabant dè expansie-
gebieden voor. zover, het de bestaande industrie aangaat,
hoe liggen nu de verhoudingen wat de lokalisering van
de nieuwe industrie betreft?
Brabants regionen en de nieuwe industrie.
Gedurende de jaren 1951 t/m 1959 kwam het in Noord-
brabant tot de vestiging van 235 nieuwe industriële be-
drijven. Deze industrieën verschaften eind 1959 aan 16.061
mensen werkgelegenheid. De nieuwe industrievestiging is
dus voor dee provincie ‘een uiterst belangrijke zaak ge-
weest zeker indien men haar effect beziet tegenover de
groei van de werkgëlegenheid in de bestaande industrie, die
zoals wij zagen ca. 29500 arbeidsplaatsen omvatte.
Het wegvallen van industriële werkgelegenheid als ge-
volg van’ opheffing van bedrijven werd door de nieuwe
vestigingen verre gecompehs’eerd. De industriële bedrijven
die in de jaren vijftig ‘als gevolg van opheffing, verplaatsin
of faillisement verdwenen, verschaften in 1950 aan ruim
9.900 mensen éen bestaan. De komt van de nieuwe indus-
triè vulde dit verlies aan en droeg daarnaast nog in ruime
‘mate bij tôt de economische groei van het gewest.
West-Brabant en Noord-Oost Brabant blijken de ge-
bieden ,te zijn gewest waar, bezien vanuit hun werk-
gelegenheidieffect, de nieuwe industrie in hoofdzaak een
onderkomen’ heeft gevonden. Slechts van de centrale Bra-
.bantse gebieden kan worden gezegd dat de betaande in:
dustrie nâuwelijks een groeikracht uit ‘een oogpünt van
werkgeiegehheid vertoonde, terwijl de nieuwe industrie
zich slechts in zeer beperkte,mate tot deze gebieden aan-
getrokken voelde.
TAflEL 3.
De werkgelegenheid geschiipen door de vestiging van
• nieuwe industriële bedrijven in vergelijking inet de
• groei van de bestaande industrie en het ‘gevolg van hét
wegvallen ‘an industriële’ bedrijven; J951 t/m 1959
1′
2
1
3
1
4
1
5
West-Brabant
….,..,.,
75
5.844
2,038
2.404
5.478
Centraal-Brabant
….,…,
54
2.283
1.675
2.995
963
Noord-Oost Brabant-
……..
60
.
5.542
6.892 2.068
10.366
Zuid-Oost Brsbant
……….
46
.
2.392
18,720
2.459
18.653
Provincie-Noordbrabant
….
235
1
16.061
29.325 9.926-
35.460
aantal nieuwe industriële bedrijven. arbeidsplaatsen in de nieuwe industriële bedrijven ultimo 1959.
uitbreiding bestaande -bedrijven.
arbeidsplaatsen in de opgeheven industriële
bedrijven
ullimo 1950.
totale groei industriële werkgelegenheid.
Ongetwijfeld heeft het- regionaal-economisch ontwik-
kelingswerk van de Rijksoverheid er in,belangrijke mate
toe bijgedragen dat zowel in West- als in Noord-Oots
Brabant de nieuwe industrie in zo ruime mate en met zulk
een groot resultaat een bakermat heeft kunnen vinden.
Plaatsen als Etten en Leur, Uden, Cuyk, Oudenbosch en
Boxmeer, vlak na de tweede wereldoorlog nog oorden
van stilstand en weinig perspectief, zijn hierdoor gemo-
duleerd tot plattelandsgemeenten van allure met gunstige
uitgangspunten voor verdere deelneming aan de econo-
mische ontwikkeling van ons land. ‘Als de belangrijkste
vestigingsgemeenten kunnen verder worden genoemd het
vergaand, vernieuwde en volop in ontwikkeling gekomen
‘s-Hertogenbosch, Oosterhout en Oss dat thans ook tot
de rijksontwikkelingskernen behoort.
Besluit.
In een provincie als Noordbrabant waar een uit nationaal
oogpunt relatief sterke natuurlijke bevolkingsgroei een der
economisch relevante data vormt, behoort, naast het stre-
ven naar een zo hoog mogelijk inkomen van streek tot
streek, de zorg voor een voortdurend expanderende indus-
triële werkgelegenheid tot de primaire taken.
De praktijk leert dat men hierin in West-Brabant slechts
in beperkte mate is geslaagd. De sterke uitgaande pendel
naar Zuidhollands havenbekken, welke economisch alleen
verklaarbaar is uit regionale toleraties met betrekking tot
het nationale loonplafond, maar welker maatschappeijke
gevolgen alle aandacht vërdienen, leert dat men hier in
de overgangsfase verkeert. Een overgangsfase met be-
trekking waartoe men mag vertrouwen dat zij zal uit-
monden in de fase waarin de regionale industriële economie
haar werkgelegenheidsfuncties aanzienlijk nauwer zal kun-
nen aanpassen bij omvang en samenstelling van het ar-
beidspotentieel dan thans het geval is.
Centraal-Brabant heeft onder de Brabantse gebieden een
duidelijke achterstand. Beschikkende over een aanzien-
lijke ,industrieel-economische apparatuur neemt het nog
nauwelijks deel aan de alleszins imposante gewestelijke
ontwikkeling. -Het kenmerkt zich, over de jaren vijftig
bezien, door stagnatieverschijnselen als yertrekoverschotten,
een relatief laag woningbouwtempo, een toenemend uit-
gaand pendelverkeer e.d.
Noord-Oost Brabant is het Brabants ontwikkelings-
gebied bij uitstek. De bestaande industrie geeft er een
vrijwel bnafgebroken voortgaande expansie te zien. Het
merendeel der daarvoor in aanmerking komende gemeenten
heeft zich in dit gebied onmiddellijk na de tweede wereld-
oorlog opgemaakt om een actieve rol te spelen in het
kader van het nationale industrialisatiebeleid. De binnen-
komst van vele nieuwe bedrijven met aanzienlijke werk-
gelegenheidspotenties heeft dit streven als niet ijdel ge-
stémpeld.
Zuid-Oost Brabant tenslotte is het grote econotiiische
expansiegebied van Noordbrabant, wellicht zelfs van
Nederland. In de weergaloos snelle opgang van zijn cen-
trum Eindhoven tèkent zich de groeikracht van het groot-
industriële bedrijfsleven van dit gebied duidelijk af. Grijpt
het Rotterdamse havenbekken, met zijn op internationale
dieristenverlenende industrie gericht bediijfsleven met zijn
arbeidsvoorziening ver over de grenzen van wat men –
geografisch als zijn gebied zou beschouwen, hetzelfde geldt
voor Zuid-Oost Brabant. Ook -hier is met betrekking tot
de door ons getrokken lijnen het papier geduldig in deze
zin, dat in werkelijkheid de arbeidsvoorziening van het
economisch gebeuren in dit gebied ondenkbaar zou zijn
zonder aanzienlijke ‘contingenten uit andere delen van
Noordbrabant, uit Limburg en, uit België.
26-4-1961
‘
•
425
De achterstand van
het westen van
Het westen van Noordbrabant is in velerlei opzicht een
typisch gebied. De grens tussen alluviale en diluviale gron-
den loopt er dwars doorheen. De hoge gronden zijn sinds
tientallen eeuwen bewoond; de alluviale werden vroeg be-
dijkt, dikwijls verzwolgen en efficiënt herwonnen. Dit
laatste vooral omdat de heren van Breda en Bergen op
Zoom o.a. konden beschikken over een Andries Vierlingh,
die wist wat bedijken was.
Bergen op Zoom, Breda en Geertruidenberg; Willem-
stad, Zevenbergen, Klundert en Steenbergen waren van
oudsher vestingen van allure, waar weinig groei mogelijk
was omdat de vestingwet dat verbood, totdat rond 1870
de poorten van de meeste vestingen werden opengestoten.
De polders zijn sedert hun ontstaan voor agrarische
doeleinden gebruikt; de hoge gronden bestonden honderd
jaar geleden hoofdzakelijk uit heide en moeras met wat
verspreide woonkernen en daaromheen gelegen esgronden.
Door natuurlijke omstandighedén bleef het westen van
Noordbrabant praktisch volledig geïsoleerd. Weliswaar
verbraken de spoorlijnen Breda – Dordrecht, Tilburg –
Breda – Vlissingen en Moerdijk – Roosendaal – Antwerpen
dat isolement enigermate; waren de Mark en de Roosen-
daalse en Steenbergse Vliet bevaarbare waterwegen voor
kleine schepen; werden postverbindingen onderhouden
naar Gorinchem, Dordrecht en Zeeland en waren er enige
heirbanen voor landverkeer, doch al met al had het westen
van Noordbrabant
25
jaar geleden een uiterst slecht tot
ontwikkeling gek,men infrastructuur, vooral – en nu
nog – op het gebied van de waterwegen.
De aanleg van het Markkanaal betekende een wezen-
lijke vooruitgang van beperkte betekenis. De autosnelweg
via
de Moerdijkbrug bracht Holland en het westen van
Noordbrabant dichter bijeen. Ruim een maand geleden
is daar dan eindelijk de Merwedebrug bijgekomen, terwijl
;de streek van Roosendaal en Bergen op Zoom en een deel
van Zeeland verlangend uitzien naar het gereedkomen van
de nieuwe rijks1ieg Moerdijk – Roosendaal, die al vele
jaren op het rijkswegenplan stond.
De zeer gebrekkige waterverbindingen hebben de indus-
trialisatie van het westen van Noordbrabant sinds mensen-
leeftijden ernstig belemmerd. De juistheid van deze be-
wering is niet gemakkelijk te
bewijzen.
Waar echter overal
in West-Europa duideljk blijkt dat goede waterverbin-
dingen tot industrievestiging hebben geleid, mag wel
worden gesteld dat aan westelijk Noordbrabant tal van
onbekende kansen voorbij moeten zijn gegaan.
Noordbrabant
Hoe droevig de toestand in het westen van Noordbrabant
is, werd onlangs duidelijk. De meer dan 100 jaar oude
sluis in Dintelsas bleek met een shutlengte van 24 m
echt te klein voor een vlot zandtransport, dat voor de
aanleg van de weg Roosendaal – Moerdijk daarlangs moest
geschieden. Alleen voor dat zandtransport werd de sluis
toen verlengd tot
65
m, opdat normale zandbakken zouden
kunnen worden geschut. Dat was blijkbaar economisch
verantwoord. Grotere binnenschepen hebben er ook baat
bij gevonden, want die behoeven nu niet meer op gelijk
tij te wachten om door de sluis heen te schuiven.
Op het stuk van waterwegen was het westen van Noord-
brabant, voor degenen die een verbinding Antwerpen –
Rijn wensten, een papieren operatieterrein; zo goed als
voor degenen die het nut daarvan bestreden. De kaart
van westelijk Noordbrabant staat vol tracés. Over voor
en tegen van ieder plan is mondeling en schriftelijk ein-
deloos gediscussieerd, herhaaldelijk onderhandeld en nog
is geen overeenstemming bereikt. Hoewel de scheepvaart-
weg Antwerpen – Rijn voor een groot deel de grenzen van
westelijk Noordbrabant volgt, is er nergens in het westen
van Noordbrabant een haven waar grote binnenschepen
kunnen laden en lossen. Technisch zou havenaanleg aan
de Zeeuwse wateren en het HollandschDiep geen proble-
men van betekenis scheppen, doch wat zijn de rea1isatie-
kansen van een industriehaven als er geen bevolkings-
agglomeratie van betekenis in de buurt ligt?
Bergen op Zoom komt nu eindelijk zo ver dat het een
industriehaven krijgt voor grotere binnenschepen. Dat
heeft eindeloos veel voeten in de aarde gehad. Breda en
Roosendaal, de twee belangrijkste industriekernen van het
westen van Noordbrabant, zullen het voorlopig nog moeten
doen met Kempenaars, maar dan niet afgeladen.
Toen het •Maikkanaal in 1915 gegraven werd – de
eerste plannen dateren van rond 1890 – is de kans gemist,
Breda een behoorlijke scheepvartverbinding te geven,
omdat de daarin voorkomende sluis afmetingen kreeg, die
van weinig toekomstvisie getuigden. Er zijn thans plannen
in de maak die sluis te vervangen. Het is te hopen dat de
les uit het verleden niet zal worden vergeten.
Voor een goede waterwegontsluiting is een verbinding
tussen de Mark en’ de Roosendaalse – Steenbergse Vliet
noodzakelijk. Dat plan werd al in 1812 geopperd, slui-
merde 100 jaar enis sinds 50 jaar in studie.
Lgeve
er
De spoorwegverbindingen in westelijk Noordbrabant –
100 jaar geleden tot stand gekomen – zijn redelijk
(vervolg van blz. 425)
Samenvattend kan de conclusie van dit beknopte over-
zicht luiden dat Noordbrabant op het stuk van de indus-
triële werkgelegenheid aanzienlijk versterkt uit de jaren
vijftig te voorschijn is gekomen. Er zijn evenwel duidelijke
onevenwichtigheden. Centraal-Brabant en ook West-Bra-
bant zijn niet tot een zodanige ontplooiing gekomen, dat
het woord bevredigend gepast zou
zijn.
Wil Noordbrabant
in bepaalde zijner gebieden niet binnentreden in het mo-
derne stenen tijdperk, dat kenmerkend is voör zovele
Europese industriële aggiomeraties en haar bevolking ook
bij een vrije woningmarkt een optimaal gebruik waar-
borgen van zijn uitgestrekte natuurschoonrjke gebieden,
dan zullen met name in West- en Centraaï-Brabant ster-
kere economische impulsen teweeg moeten worden ge-
bracht dan in de jaren vijftig werkzaam waren.
Tilburg.
Drs.
B. P. SPEETJENS.
426
–
26-4-196 1
goed. Er zijn wel eens stemmen opgegaan voor een lijn
Breda – Utrecht en zo’n verbinding zou ook wel passen
in het Nederlandse spoorwegnet, maar per spoor zijn de
omwegen naar Utrecht niet zo dramatisch.
Wat wel overweging verdient is het tijdig weer openen
van stations op plaatsen die van betekenis worden. Dat
Gilze-Rijen, Boxtel, Heeze-Leende wel een station hebben
en Etten niet, is niet voor iedereen te begrijpen. Nu er
geen station is, zijn er geen passagiers en krijg zonder
passagiers maar eens een station terug. Het is als met
de grotere kanalen. Zonder grote kanalen geen grote
schepen en waarom grote kanalen als er toch geen grote
schepen komen?
Bij landverkeerswegen ligt de kaart heel anders. De
eenheden die van landverkeerswegen gebruik maken zijn
betrekkelijk klein en worden in hun bewegingsvrijheid
nauwelijks belemmerd. Het meten van de verkeersbehoefte
is een eenvoudige zaak. Het stellen van prognoses is moei-
lijker, zoals uit discussies in dit blad wel blijkt. De aanleg
van nieuwe wegen holt door allerlei oorzaken wel eens
achter de feiten aan, maar de verkeersbehoeften op dat
gebied zijn zo evident, dat vooral het beschikbaar zijn
van geld en personeel bepalend zijn voor de achterstand.
Te dien aanzien zijn de Deltawerken, hoewel primair
van belang voor de veiligheid, van enorme betekenis.
Via de Volkerakdam zal het westen van Noordbrabant
met de weg Rotterdam – Antwerpen een nieuwe noord-
zuidverbinding krijgen. Die dam zal ook aansluitingspunt
zijn voor een nieuwe oost-westverbinding waaraan het
provinciaal bestuur de naam Maasroute gaf. Breda, maar
ook Tilburg en Eindhoven, zullen attent moeten zijn op
het verkrijgen van goede aansluitingen aan de Volkerak-‘
dam, vanwege de relatie met het Botlek- en Europoort.
gebied.
De doortrekking van de autoweg Moerdijk – Breda
naar Antwerpen en Brussel is voor westelijk Noordbrabant
van groot belang. Evenzeer de spoedige totstandkoming
van een autoweg ter vervanging van de route Zeeland –
Bergen op Zoom – Roosendaal – Breda – Tilburg. En zou
het leggen van een verbinding Breda – Hasselt niet voor-‘
treffelijk passen in het Europese wegennet?
De openbare nutsvoorzieningen, voor zover die een
monopolistisch karakter hebben en bovendien rendabel
zijn, hebben nooit moeilijkheden van betekenis opgeleverd.
Water en elektriciteit worden overal gebracht, waar die
artikelen verkocht kunnen worden, zelfs in onrendabele
gebieden, want daar betalen de anderen wel voor. Dat
met de politiek der onrendabele aansluitingen landschaps-
aantasting en bodemvervuiling in de hand gewerkt worden,
wordt op de koop toe genomen, vooral ook door de ver-
kopers van kleine bosjes en waardeloze akkers aan zoekers
van bungalowterrein.
Eén
openbare nutsvoorziening loopt altijd achteraan.
Dat is de vuilwaterafvoer. Sommige kleinere. gemeenten
hebben hun problemen terzake reeds kunnen oplossen,
andere zijn daarmee doende. Een grote afvoerleiding voor
het afvalwater van Breda en omstreken naar het Hollandsch
Diep komt in uitvoering. Roosendaal, Bergen op Zoom
en nabijgelegen gemeenten pogen een gezamenlijke afvoer-
leiding naar de. Westerschelde’ tot stand te brengen. De
kosten van dit soort werken zijn bijzonder hoog. Menig
gemeentebestuur weet niet, hoe de lasten van rente, af
–
lossing en exploitatie te dekken, zodat financiële problemen
de uitvoering dikwijls ingrijpend vertragen. Vestiging van
nieuwe industriële bedrijven met sterk verontreinigd afval-
water is zonder uitvoering van de afvalwaterprojecten
praktisch ontoelaatbaar.
De aanwezigheid van geschikte industrieterreinen in
voldoende omvang is bij iedere industrialisatiepolitiek een
noodzakelijke voorwaarde. Zoals elders in dit nummer te
lezen valt heeft het westen van Noordbrabant aan de
industriële expansie van de gehele provincie, in arbeids-
plaatsen gemeten, slechts in beperkte matebijgedragen.
De oorzaak daarvan moet hoofdzakelijk worden gézocht
in het achterblijven van Breda en vooral ook van Bergen
op Zoom, omdat in Breda tot enige jaren geleden en in
Bergen op Zoom tot nu toe onvoldoende volledig geëqui-
peerde industrieterreinen ‘aanwezig waren, respectievelijk
zijn. Breda heeft jaren lang de moeilijkheid ondervonden
dat er aan de noordzijde van de stad een. rjkswegtracé
voor een noordelijke rondweg te dicht bij de stad lag (het
tracé was dan ook afkomstig van het rjkswegenplan uit
de jaren dertig) en Bergen op Zoom had binnen haar
gemeentegrenzen geen reële mogelijkheden van betekenis.
Voorts is de door het provinciaal bestuur gestimuleerde
na-oorlogse industrialisatiepolitiek aanvankelijk van de
veronderstelling uitgegaan, dat de grotere centra zelf wel
voor hun aandeel zouden zorgen. De stimulerende zorg
concentreerde zich daardoor op de nieuwe kleinere con-
centratiepunten, waarbij vooral in Etten (dank zij kuhst-
matige maatregelen en een efficiënt beleid) en in Oosterhout
(dank zij gunstige natuurlijke omstandigheden en een even
efficiënt beleid) spectaculaire resultaten werden bereikt.
Langzamerhand dringt het inzicht door dat het toch
VOO’
al
de grotere centra moeten zijn, welke de uitbreiding van
de werkgelegenheid zullen moeten dragen, zonder dat zulks
zal behoeven te leiden tot het ongebruikt laten van de
potenties der kleinere centra of incidentele projecten.
De industrie in westelijk Noordbrabant is van origine
vooral gebaseerd geweest op de verwerking van agrarische
1. produkten. Suikerfabrieken, conservenbedrijven, bierbrou-
werjen, suikerwerkfabrieken, leerbedrijven etc. bestaan er
al lang. Daarnaast is er een vanouds bestaande metaal-
industrie met gieterjen, machine- en apparatenfabrieken
te Breda en te Bergen op, Zoom.
Het militair karakter van steden als Breda is er bijv.
oorzaak van dat daar textielbedrijven, gespecialiseerd op
uniformkleding, zijn ontstaan en zijn blijven bestaan.
De H.K.I.-vestigingen te Breda en Steenbergen (thans
opgenomen in het A.K.U.-concern) en andere door ter
plaatse gevestigde ondernemers genomen initiatieven, leid-
den reeds voor de oorlog tot een meer gevarieerd werk-
gelegenheidspatroon.
Van de totale industriële werkgelegenheid is die in de
metaalsector veruit de belangrijkste, waarna – vooral in
de campagnetijd van de suikerfabrieken te Breda, Roosen-
daal, Steenbergen, Dinteloord en Zevenbergen – de voe-
‘dings- en genotmiddelen volgen. In beide bedrjfsklassen
tezamen wordt 62,5 â 65 pCt. van de industriële werkge-
legenheid geboden (maart 1960).
De tabel op blz. 428 geeft een beeld van de spreiding
der industriële werkgelegenheid in het westen van Noord-
brabant en de grootste vijf werkgelegenheidscentra.
In Noordbrabant, exclusief het westen van Noord-
brabant, is bijna 15 pCt. van de bevolking in industriële
beroepen werkzaam. Zou westelijk Noordbrabant ‘eenzelfde
cijfer halen dan zouden er ongeveer 58.000 industriële
arbeidsplaatsen moeten zijn in plaats van de aanwezige
33.452, welk cijfer in de campagnetijd van de suiker
–
fabrieken oploopt tot bijna 36.000. Daaruit blijkt duidelijk
dat er een belangrijke achterstand aanwezig is t.o.v. Noord-
26-4-1961
427
TILBURG
ETTEP’l-LEUR
\/
ANTWERPEN
E RUS5EL
BERGEN1
op
z
00,11
ANTWIRPEN
t-
–
Inwonertal en industriële arbeidsplaatsen in de drie
deelgebieden van het westen van Noordbrabant en in
de grootste vijf werkgelegenheidscentra
Industriële arbeidsplaatsen
Gebieden Inwonertal december 1959
maart 1960
(mannen
+
vrouwen)
absoluut
PCI.
absoluut
pCt.
3aronie a)
231.626
.
59,68
19.643
59,62
Breda
107.127
27,60
11.060 33,06
Oosterhout
24.831
6,40
3.837
11,47
Etten
14.024
3,61
1.533
4,58
lv6arkiezaat b)
122.918
31,67
–
12.041
35,09
Roosendaal
38.186
9,84
5.886
17,60
Bergen op
•
Zoom
–
34.984
9,01
3.834
11,46
Westhoek c)
33.582
8,65
1?168
5,29
lietwesten
van Noord-
1388.126
33.452
liet westen
.inpCt.van
geheel N.-
brabant
(
26,11
(195.516)
17,11
Baronie: Breda, Oosterhout, Made, Geertruidenberg, Raamsdonk, Ter-
heijden, Teteringen, Chaam, Prinsenbeek, Nieuw-Ginneken, Etsen, Ouden-
bosch, Hoeven, Rucphen, Rijsbergen, Zundert.
Markiezaat: Bergen op Zoom, Roosendaal, Putte, Ossendrecht, Woens-
drecht; Wouw, Halsteren, Steenbergen, Oud- en Nieuw Gastel, Nieuw
Vossemeer.
De Westhoek: Zevenbergen, Hooge- en Lage Zwaluwe, Klundert, Stan-daardbuiten, Fijnaart, Willemstad, Dinteloord.
–
–
brabant als, geheel. De beroepsbevolking werkt dus
in
andere dan industriële beroepen – waarvan de land- en
tuinbouw en debouwnijverheid niet te verwaarlozen zijn –
en vooral ook elders, dus buiten het westen van Noord-
brabant. Beschouwingen daarover vallen buiten het bestek
van dit artikel.
Het niet in voldoende mate aanwezig zijn van vestigings-
mogelijkheden in het recënte verleden is zonder twijfel
mede oorzaak geweest van deze ontwikkeling. Met een
te verwachten jaarlijkse aanwas van de industriële beroeps-
bevolking Inet 1.200 tot 1.400 personen biedt westelijk
Noordbrabant ook voot omvangrijke industriële vesti-
gingen goede mogelijkheden, mits de knelpunten op het
gebied van waterwegen, landwegen, afvalwaterafvoer. en
voldoende voorraad industrieterrein, zoals’ hierboven ge-
signaleerd, op korte termijn worden opgeheven.
In velerlei opzichten is westelijk Noordbrabant bezig
deel van de randstad te worden. De op korte termijn te
verwachten verbeteringen in de verkeersmogeljkheden
zullen dit zonder
twijfel
nog sterk in de hand wrken. –
Voor de consequenties van die ontwikkeling is in het
algemeen te weinig begrip aanwezig. Het is
bijv.
onvoor-
stelbaar dat het westen van Noordbrabant t.a.v. het loon-
niveau een goedkoop gebied kan blijven tussen Rotterdam
en Antwerpen. –
Resumerend kan worden gesteld dat de knelpunten
voor het westen van Noordbrabant gelegen zijn in:
het nog niet voldoende onderkennen van de ontwik-
keling van westelijk Noordbrabant tot deel van het Noord-
zeehavengebied;
de bijzonder gebrekkige waterverbindingen;
de om aanpassing vragende landverkeersverbindingen;
de oplossing van de vuilwaterafvoer;
de beschikbaarheid van voldoende volledig geëqui-
peerde industrieterreinen, vooral in de grotere centra.
Breda.
Ir. J. G. 000DEN..
(advertentie)
de gemeente
Etten en Leur
AANGEWEZENALS KERNGEMEENTE
biedt u de voordelen van:
de rands!ad Holland
de Benelux en
de Euronuarkt
Vandaar:
prachtig industriepark’ met spoorwegraccordement en riante
woonwijken met stedelijke voorzieningen als
* gevarieerd onderwijs ook op middelbaar niveau
* uitstekende accommodatie voor alle vormen van
sportbeoefening ook in overdekte sporthal
*. moderne schouwburg met ruimten voor congressen
en dergelijke
* veemarkthal, de grootste veemarkt van West-Brabant
* overdekt zwembad
*
leeszalen enz. enz.
“4
w
0
•
ROTTEROAK
–
SPOORWEGEN
–
VERKEERSWEGEN
¶baarorn iô het in Qtten en eur çjoed u,onen, cjoed werken en cjoed bouwen
‘IIIlIIIIIlIIlIIIIIIIII
428
264-1961.
Het pencielverschijnsel in
West-Noordbrabant
Het verschijnsel waarin de problematiek van West-
Nöordbrabant het duidelijkst tot uitdrukking komt, is
de grote omvang van de uitgaande pendel uit de gemeenten
van dit .gebied. In dit artikel analyseren wij het pendel-
verschijnsel in zijn kwantitatieve aspecten. De gegevens
hiervoor werden ontleend aan: ,,Het pendelverschijnsel
in West-Noordbrabant en Noord-Noordholland”, een
interimrapport van het Nederlandsch Economisch Insti-
tuut (1960) en ,,Arbeidsproblemen in het ontwikke1ins-
gebied Z.W. Brabant”, een rapport in april 1960 uitge-
bracht door het Instituut voor Arbeidsvraagstukken te
Tilburg (rapporteur: Drs. J. M. van den Broek). Tot
West-Noordbrabant rekenen wij de R.A.B.-rayons: Breda,
Etten, Roosendaal, Zevenbergen, Steenbergen en Bergen
op Zoom.
De omvang van de pendel in West-Noordbrabant.
De berekeningen in het N.E.I.-rapport zijn gebaseerd op
schattingen, door de
Rijksarbeidsbureaus
in
1959
gemaakt
dmtrent de omvang van de pendel naar en uit hun respec-
tievelijke rayons. Deze schattingen zijn uitgedrukt in een
percentage van de totale mannelijke beroepsbevolking
in het expulsiegebied.
Vergelijkt men nu het pendelpercentage
1)
voor West-
Noordbrabant als totaal
(10,35
pCt.) met het landelijke
percentage (9,24 pCt.), dan kan hieraan geen grond voor
ongerustheid worden ontleend. Wel blijkt het percentage
pendelaais over lange afstand (meer dan 50 km), nl.
2,89 pCt., aanmerkelijk boven het landelijke gemiddelde
(0,70 pCt.) te liggen. Op zich genomen is evenwel ook dit
percentage niet onrustbarend hoog.
Meer tekening komt er evenwel -in de problematiek,
indien wij de pendelpercentages voor de afzonderlijke
rayons bezien.
TABEL 1
De procentuele omvang van de uitgaande pendel in West-
Noordbrabant, onderscheiden naar de R.A.B.-rayons en
de afstand
Pendelafstand
Dan De omvang van Totale omvang
beneden 50 km boven 50 km van de pendel
R.A.B.-rayon
Bergen op Zoom
3,92
3,61
7,53
Steenbergen
6,02
5,75
11,77
Breda
…………….
5,60
1,08
6,68
Etten
…………….
17,84
8,66
26,50
Roosendaal
4,72
2,97
7,69
Zevenbergen
16,86
1,41
18,27
west-Noordbrabant
7,46
2,89
10,35
Hele land
8,5
0,70
9,2
Uit deze tabel kunnen wij de volgende conclusies trekken:
Het pendelverschijnsel in zijn totale omvang is vooral
het probleem van de niet-stedelijke West-Noordbrabantse
gebieden en met name van de rayons Etten en Zevenbergen.
De percentages voor de lange-afstandspendel liggen
‘)
N.E.L-rapport, bijlage no. 1.
2)
N.E.I.-rapport, bijlage no. 3.
in heel West-Noordbrabant boven het landeÎijke gemiddel-
de, maar vooral in de rayons Etten en Steenbergen. Indien
men evenwel het probleem van de lange-afstandspendel
gelegen ziet in de zuigkracht van het Waterweggebied,
dan valt ook het rayon Zevenbergen onder de proble-
matiek van deze zuigkracht. Omdat dit rayon minder dan
50 km van het Waterweggebied verwijderd ligt, behoren
de pendelaars op Rotterdam eo. in dit rayon namelijk
tot de korte-afstandspendelaars.
De percentages vodr de pendl op korte afstand liggen
alleen in de rayons Etten en Zevenbergen boven het lande-
lijke gemiddelde, maar hier ook aanzinlijk.
De slotconclusie, welke uit tabel 1 kan worden getrok-
ken, is dat de pendelproblematiek van West-Noordbrabant
vooral de problematiek van de rayons Etten en Zeven-
bergen is. De grote omvang van de pendel uit deze rayons
wijst er evenwel op, dat naar alle waarschijnlijkheid de
zuigkracht van het Waterweggebied slechts één aspect
van de zaak is. Het andere aspect is de noodzaak van de
uitgaande pendel wegens een aanzienlijk tçkort aan werk-
gelegenheid in het eigen rayon. Wij zullen deze conclusie
toelichten door een meer gedetailleerde analyse van het
rayon Etten, waar de problematiek het grootst is.
De ‘omvang van de uitgaande pendel in het rayon Etten.
In het N.E.I.-rapport zijn de pendelpercentages berekend
met de totale mannelijke beroepsbevolking als uitgangs-
punt. Tot deze beroepsbevolking behoren evenwel ook
mannen, die uit hoofde van hun beroep niet buiten hun
rayon werkzaam kunnen zijn, met name: de meeste van
hen, die zelfstandig werkzaam zijn en de werknemers in de
landbouw. In tabel 2 zijn deze personen uit de totale be
roepsbevolking geëlimineerd. Verder is de beroepsbevol-
king beperkt tot de mannelijke hoofden van huishoudingen.
TABEL 2
3),
De mannelj/ke hoofden van huishoudingen in loondienst bij
niet-agrarische bedrijven in juni 1956, ondericheiden naar
woongemeente en het al of niet pendelen (cijfers ontleend aan
de Woningtelling 1956)
–
Mannelijke hoofden van huis-
houdingen
bij
niet-agrarische
Gemeente
bedrijven
Totaal
Pendelenci
Niet-pendelend
Etten-Leur
.
………….
Hoeven
…………….
Rucphenc.a.
……
753
57 pCt.
371
79 pCt.
.1.235
77 pCI.
578
43 pCt.
97
21 pCt.
366
23 pCI.
1.331 (100 pCt.)
468 (100 pCt.)
1.601 (100 pCt.)
Totaal
…………..
J
2.359
69 pCt.
1.041
31 pCt.
3.400 (100 pCt.)
Aan deze tabel kan worden, toegevoegd, dat ce helft
van deze pendelaars werkte in gemeenten buiten de pr&
vin’cie Noordbrabant, hetgeen in feite betekent in Zuid-
holland.
Men kan zich nu afvragen, of deze cijfers uit 1956 door
de industrialisatie in genoemd rayon sedertdien niet
3)
I.V.A.-rapport, blz. 3.
26-4-1961
1
, .
429
geringer zijn geworden. De laatst beschikbare cijfers,
welke in het I.V.A.-rapport worden genoemd, dateren van
15 september 1959. Volgens een opgave van het Geweste-
lijk Arbeidsbureau te Etten bedroeg het aantal pendelaars
toen 2.522 mannen, terwijl er 614 mannen werkloos waren.
De cijfers van
1956
en 1959 zijn echter niet vergelijkbaar,
omdat de laatste cijfers alle mannen, dus niet alleen de
hoofden van huihoudingen, betreffen, maar aan de andere
kant alleen betrekking hebben op personen, die bij het
G.A.B. bekend zijn. Waarschijnlijk is het percentage
pendelaars verminderd.
In ieder geval wijzen de laatste cijfers nog op een abnor-
maal groot aantal pendelaars. Bovendien wijst deze
omvangrijke pendel tdamen met het aantal werklozen op
een aanzienlijk tekort aan werkgelegenheid in de streek,
ook al bestond er tezeifdertijd een officieel geregistreerde
vraag naar 150 mannen in de industrie binnen het rayon.
Deze conclusie wordt ondersteund door de cijfers uit
tabel 3
4).
TABEL 3.
–
Het aantal mannelijke werkzoekenden, geregistreerd bjj het
G.A.B. te Etten, op verschillende tijdstippen
Tijdstip
Aantal mannelijke werkzoekenden voor zover
bekend bij G.A.B. Ellen
1951: juni
638.
december
….
1.626
1952: juni
1.096
december
….
1.692
1953: juni
159
december
….
1.745
1954: juni
427
december
….
745
1955:
juni
……….
196
december
….
1.031
1956: juni
169
december
….
703
1957: juni
289
december
….
1.258
1958: 31juli
847
1959:
1januari
….
1.468
31juli
614
zomergemiddelde….
439
wintergemiddelde
…
1.284
Ter interpretatie van deze cijfers diene, dat de totale
mannelijke beroepsbevolking in het rayon Etten in juni
1955 uit 8.121 personen bestond
5).
Dit betekent, dat in
de periode 1951-1959 het aantal werkzoekenden ‘s zomers
gemiddeld ruim
5
pCt. van de totale beroepsbevolking
bedroeg en ‘s winters bijna 16 pCt. Deze cijfers samen
met de hoge pendelpercentages wijzen duidelijk op een
groot tekort aan werkgelegenheid in eigen rayon.
De oorzaken van de pendel.
In het N.B.I.-rapport worden belangwekkende conclusies
gegeven omtrent de oorzaken van de pendelomvang. Met
behulp van regressie-analyse is berekend in hoeverre de
pendelafstand, de werkgelegenheid ter plaatse en elders
en het verschil in geldinkomen bij al of niet pendelen, de
omvang van de pendel verklaren.
De belangrijkste conclusies
6),
welke uit de analyse
voor West-Noordbrabant voortvloeiden, zijn, dat de
omvang ,van de pendel over een afstand beneden de 50 1cm
mede woi.1t bepaald door het tekort aan werkgelegenheid
in dit gebied, doch dat de pendel over een langere afstand
voor een belangrijk deel wordt verklaard door het hogere
I.V.A.-rapport, blz.
5.
I.V.A.-rapport, blz. 1. N.E.I.-rapport, blz. 38
e.v.
inkomen, dat met pendelen is te verdienen. Dit laatste
betekent, dat industrialisatie alleen niet voldoende is om
de lange-afstandspendelaars in eigen streek te houden;
er zal tevens iets gedaan moeten worden om het verschil
in geldinkomen te verminderen.
Ook uit het I.V.A.-rapport
7)
blijkt, dat de arbeid buiten
eigen streek voor het merendeel der pendelaars niet alleen
noodzaak, doch ook eigen voorkeur is. Als grootste aan-
trekkelijkheid van het pendelen noemden de geïnter-
viewde pendelaars zelf het hogere inkomen. Zou het
inkomensverschil evenwel minder worden, dan zou aan
werk in eigen streek de voorkeur worden gegeven. Overigens
blijkt het loonverschil niet het enige motief te zijn, dat de
keuze van het werk bepaalt. Veel pendelaars zeggen een
afkeer van fabrieksarbeid te hebben. Van de 58 pendelaars
uit het betreffende onderzoek waren er slechts 15 fabrieks-
arbeider.
Beide rapporten leiden tot de conclusie, dat om de
omvang van de lange-afstandspendel te verminderen – en
dit is vooral het in West-Noordbrabant gevoelde probleem
– industrialisatie alleen niet voldoende is, maar dat er
tevens pogingen moeten worden gedaan om het inkomens-
verschil te verminderen.
Begeleidingsverschijnselen van het werken buiten de woon-
gemeente.
Uit het onderzoek van het Instituut voor Arbeidsvraag-
stukken bleek
6),
dat er een vrij hoog verband is tussen
I.V.A.-rapport, blz. 36. I.V.A.-rapport, blz. 23
e.v.
(advertentie)
VESTIGT UW INDUSTRIE IN
BERGEN OP 1OOK
INDUSTRIETERREINEN
•1
gelegen aan
spoor- en waterwegen
beschikbaar.
Goede verbindingen
Gunstige vestigingsmogelijkheden
Hét gemeentebestuur verstrekt gaarne de
gewenste inlichtingen. Telef. (01640) 39 20
430
26-4-1961
Centraal- Brabant,
een gebied met een
stagnerende werkgelegenheid
Economische karakteristiek.
Wanneer wij Centraal-Brabant ruwweg omgrenzen als
de streek rond Tilburg en de Langstraat, dan valt het zelfs
voor een niet-ingewijde niet moeilijk om de economische
signatuur van dit gebied te bepalen. De Langstraat is
immers bekend om haar schoenen- en ledernijverheid, ter-
wijl Tilburg zeker niet ten onrechte de Wolstad van Neder-
land wordt genoemd. Ruwweg kan men stellen, dat de
helft van de Nederlandse schoenen- en lederproduktie en
dat ongeveer 60 pCt. van de nationale produktie van wollen
stoffen in Centraal-Brabant wordt voortgebracht.
Deze twee bedrijfstakken hebben van oudsher de indus-
triële structuur van dit gebied beheerst. Zij hebben Tilburg
gemaakt tot de achtste stad des lands wat betreft het aantal
inwoners en met een aantal industriële arbeidsplaatsen
(22.300) dat overeenkomt met een stad als Utrecht die
tweemaal zoveel inwoners telt. Verhoudingsgewijs kan
hetzelfde worden gezegd van het andere centrum van deze
streek: Waalwijk dat met zijn 4.600 arbeidsplaatsen in de
industrie van gelijke industriële betekenis is als bijv.
Amersfoort en Zwolle, steden die beide meer dan driemaal
zoveel inwoners tellen.
Het is overigens niet geheel juist om in Centraal-Brabant
alleen Tilburg ën Waalwijk te noemen als industriële cen-
tra. Het typeert juist dit gebied, dat ‘vrijwel elke plaats
in industrieel opzicht van belang is. Hier kan worden vol-
staan met het noemen van Kaatsheuvel, Loon op Zand,
Moergestel en Hilvarenbeek met flinke schoenfabrieken,
Oisterwijk met de grootste leerfabriek’van het land, Gilze-
(vervolg van blz. 430)
het percentage var de tijd, dat iemand .werkioos is ge-
weest in de periode
1950-1957
en het percentage van de
tijd, dat hij in die periode heeft gependeld (y = 0,55).
Welke verklaring voor dit verband moet worden gegeven,
is niet zonder meer te zeggen. Worden pendelaars het
eerst door de bedrijven afgestoten? Ligt het aan het feit
dat veel pendelaars voor beperkte tijd in dienst worden
genomen? Of is er sprake van een zeker persoonlijkheids-
type, dat zich zowel tot pendelen voelt aangetrokken als
tot periodieke vrijwillige werkloosheid?
Ook werd een verband gevonden tussen het percentage
van de
tijd,
dat werd gependeld en het aantal maanden dat
men gemiddeld
bij
één werkgever in dienst bleef (stabili-
teit). Hoe langer men ,,in de lange pendel” had gewerkt,
des te geringer was het aantal maanden, dat men gemiddeld
bij één werkgever in dienst was. Tussen de tijd dat men in
de korte pendel werkte en de stabiliteit werd evenwel geen
verband gevonden. Ook uit dit gegeven blijkt, dat de
pendel over lange afstand van een ander karakter, meer
problematisch is dan de pendel over korte afstand.
Conclusie.
Het bovenstaande kan in de volgende eindconclusie
worden samengevat. Het pendelprobleem voor West-
Noordbrabant als geheel bestaat in een duidelijk boven
Rijen een ander centrum van leerfabrieken en met een
Ievenskrachtige elektrotechnische industrie, het tweede
textielcentrum Goirle, en tenslotte Drunen dat naast de
bkende Lips Scheepsschroevenfabriek ook bekende
sch oenfabrieken herbergt.
Stagnatie van de werkgelegenheid in
de wolindustrie en in
de schoenen- en
lederindustrie. –
Niet ten onrechte schreven wij in het voorgaande, dat
de gang van zaken in de te*tielindustrie en in’de schoenen-
en lederindustrie de economische ontwikkeling van Cen-
traal-Brabant beheerst. Deze twee bedrijfstakken hebben
de streek het huidige aanzien gegeven maar zijn eveneens
de voornaamste aanleiding tot de stilstand welke om-
streeks 1950 een aanvang nam.
Over de vraagstukken waarmede deze twee bedrijfs-
takken te kampen hebben kunnen wij kort zijn. Nadat
de inhaalvraag naar kleding en schoeisel, die vlak na de
oorlog de activiteit in deze sectoreh tot ongekende hoogte
opstuwde, was weggeëbd, kwam de structurele zwakte in
deze industrieën aan de oppervlakte. De ontplooiings-
mogelijkheden van beide worden geremd èn door de con-
currentie in en met het buitenland èn doordat het binnen-
lands verbruik geen belangrijke stijging ondergaat. Dit
alles heeft aanleiding gegeven tot een geringe expansie van
de produktie. Aangezien deze ontwikkeling gepaard gaat
met een rationalisering van de voortbrenging en een ver-
hoging van de arbeidsproduktiviteit werd de werkgelegen-
heid in deze branches sedert 1950 vrijwel niet uitgebreid.
het landelijk gemiddelde liggend percentage pendelaars
over lange afstand., Het demonstreert de zuigkracht van
het Waterweggebied. Dit percentage betreft evenwel slechts
een relatief klein deel van de mannelijke beroepsbevolking
Het blijkt dat de pendelproblematiek vooral de
problematiek van de ‘rayons Etten en Zevenbergen is. Een
excessief hoog percentage van de beroepsbevolking wêrkt
hier buiten de woongemeente en wel voor een aanzienlijk
gedeelte in het Waterweggebied. Al prefereren de lange-
afstandspendelaars het werken in dit gebied vanwege de
financiële voordelen, anderzijds is dit pendelen nood-‘
zkeUjk vanwege het grote tekort aan werkgelegenheid in
eigen streek.
Het problematische karakter van het pendelen komt naar
voren ‘door een vrij hoge associatie met werkloosheid en
frequent wisselen van werkgever. Hoe deze verbanden
ook geïnterpreteerd kuniien worden, de pendelarbeid
maakt een aanzienlijk deel van de mannelijke beroeps-
bevolking uit de betreffende rayons tot arbeidsnomaden,
wier werkgelegenheid naar alle waarschijnlijkheid zeer
kwetsbaar is bij een neergaande conjunctuur. Dit betekent,
dat deze rayons welke momenteel als arbeidersreservoirs
voor het Waterweggebied fungeren, bij, een recessie tot
aanzienlijke werklozènreservoirs zullen worden.
Tilburg. ‘
Drs. R. A.DE MOOR.
26-4-1961
‘
431
De volgende tabel geeft zowel een beeld van de samen-
stelling van de industriële werkgelegenheid in Centraal-
Brabant als van de ontwikkeling van de personeelsbezetting
in de hier gevestigde industriële bedrijven. De gegevens
zijn ontleend aan de Algemene Industrie Statistiek en
hebben dus betrekking op industriële
bedrijven
met meer
dan 10 werknemers exclusief de bouwnijverheid.
TABEL 1.
Aantal arbeidsplaatsen in de industrie van Centraal
–
Brabant per december 1950 en december 1959 alsmede
de groei van 1950 tot 1959
December
1950
1 December
1
1959
I
Groei
1
1950/1959
14.737
14.778
+
41
5.480
7.043
+
1.563
Schoen- en lederindustrie
………….
Textielindustrie
…………………
13.812
–
654
Metaalnijverheid
…………………..
Overige
………………………..
14
..466
6.820
6.833
+
13
Totaal
…………………………
41.503
1
42.466
1
+
963
De totale industriële werkgelegenheid in Midden-Brabant
werd dus de afgelopen 9 jaren met ongeveer 2 pCt. uitge-
breid. Wanneer men zich realiseert, dat de industrie in
Nederland als geheel een groei met 12 pCt. te zien geeft
en Noordbrabant een groei met bijna 23 pCt., dan kan
men zich voorstellen dat Centraal-Brabant het ernstigste
,,probleemgebied” van de provincie wordt genoemd.
Andere indicaties
voor de
economische stagnatie.
In een bepaald opzicht verkeert de bevolking van Cen-
traal-Brabant in een wezenlijk andere en betere positie
dan de inwoners van de ,,officiële” probleemgebieden die
in het kader van het regionale industrialisatiebeleid door
de Rijksoverheid werden aangewezen. Terwijl de officiële
probleemgebieden namelijk alle nogal geïsoleerd gelegen
zijn op vaak aanzienlijke afstanden van industriële centra,
ligt Centraal-Brabant in de onmiddellijke
nabijheid
van
Oost-Brabant waar een industriële expansie plaatsvindt
die haar weerga niet vindt in ons land.
Hieruit is het te verklaren dat de stilstand in de ontwik-
keling van het aantal arbeidsplaatsen in Centraal-Biabant
geen hoge werkloosheidscijfers tot gevolg heeft gehad.
Wel zijn er twee ‘verschijnselen te noemen welke eèn
duidelijke indicatie geven van het func’tieverlies dat ‘dit
gebied de laatste jaren heeft ondergaan.
In de eerste plaats moet dan worden gewezen op dë
vet trekoverschotten die Centraal-Brabant in de laatste
jaren geboekt heeft in het binnenlandse migratieverkeer.
Wij kunnen namelijk stellen dat Noordbrabant als geheel
sedert 1950 vrij belangrijke aantallen personen van buiten
de provincie heeft aangetrokken. Alle streken van Noord-
brabant zijn hierbij betrokken met uitzondering van Midden-
Brabant dat gedurende deze jaren bevolking heeft afge-
stoten naar andere streken van het gewest en van het land.
Over de jaren 1951 t/m
1959
boekte Centraal-Brabant in
het binnenlandse migratieverkeer een vertrekoverschot van
4.680 personen. Dit komt overeen met het afstoten van een
kleine 2.000 beroepsbeoefenaren.
Daarnaast zijn de verschuivingen in het pendelverkeer
eèn duidelijk symptoom van het tekortschieten van de
uitbreiding der werkgelegenheid. In 1947 kwamen in Cen-
traal-Brabant ca. 2.500 personen meer werken dan er
%MSTERDAMSCHE BANK
239 kantoren in Nederland
waarvan 31 in Noord-Brabant
Bédrijfskredieten,
huurkoopfinanciering
en persoonlijke leningen
Binnen- en buitenlandse
overboekingen, incassi
en accreditieven
Rekening-courant;
deposito’s en
AB renteboekjes
I
• WAALWIJK
• UDEN
.1
JNDEL
ZEVENBERGEN
OSTERHOUT
KAATSHEUVEL
VEGHEL
BOXMEER
GEMERT
(2kntO,’,
‘ROOSENDAAL
ETVEN.LEUR •
RIJEN
• ‘
GOIRLE
2LBEE
HELMOND
BERGEN OP ZOOM
•
EINDHOVEN
•GELDROP
ASTEN
•
i/iidA
VALKENSWAARD
• KANTOR
o
ZITOAGE
Handelsvoorlichting
en -bemiddeling
Vreemd geld en
reischeques
Effectenzaken:
bewaarneming,
aan- en verkoop,
coupons en lossingen
Beleggingsvoorliçhting
en vermogensbeheer
Kluizen en safeloketten.
Assurantiezaken
432
–
26-4-1961.
elders hun brood verdienden. Volgens de opgaven van
het Gewestelijk Arbeidsbureau Tilburg en Waalwijk is er
thans ook nog sprake van een inkomend pendelsaldo,
maar dat was in 1959 teruggelopen tot in orde van grootte
van 900 â 1.000 personen.
in Centraal-Brabant heeft zich, blijkens deze indicatie,
dus niet het proces voorgedaan dat wel in andere centra
is te onderkennen. In de grote steden in het westen des
lands vindt men eveneens een constant blijvende c.q. terug-
lopende personeelsbezetting van de industriële bedrijven.
Daar is dit toe te schrijven aan een,verschuiving in de
ecohomische structuur ten nadele van de industrie en ten
voordele van de dienstensector. In Midden-Brabant is
hiervan geen sprake. Het is weliswaar waarschijnlijk dat
de bezetting van de dienstenverlenende bedrijven en in-
stellingen in dit gebied is toegenomen, maar zeker niet
zodanig dat het achterblijven van de industriële sector kon
worden gecompenseerd.
Herstelprogramma.
Het zal overbodig zijn om op deze plaats omstandig
uiteen te zetten waarom men zich in deze streek bezonnen
heeft op maatregelen om deze structurele stagnatie in haar
tegendeel te doen verkeren. Voor elk gebied dat zichzelf
respecteert, is een proces van economische afbraak als men
sedert 1950 hir meemaakt een doorn in het oog. Een
zorgvuldige analyse van de sociaal-economische structuur
maakte het duidelijk dat de streek zich niet langer meer
kan verlaten op de uitbreiding van de traditionele bestaans-
bronnen.
in Tilburg – het centrum van dit gebied – werd dan
ook resoluut het besluit genomen om zich open te stellen
voor industriële initiatieven van buiten de stad. De aanleg
van industrieterreinen werd energiek aangepakt en met
medewerking van de Kamer van Koophandel voor Tilburg
e.o. werd de N.V. ,,Maatschappij ter bevordering van
Industrievestiging Tilburg” opgericht die in verschillende
vorm financiële faciliteiten kan verlenen bij de industrie-
vestiging, in de vrij korte tijd dat deze maatschappij werk-
zaam is heeft zij – op overigens commercieel volkomen
verantwoorde wijze – belangrijke steun verleend aan ver-
schillende industriële ondernemingen diezich op het nieuwe
industrieterrein hebben gevestigd.
Van minstens even grote betekenis is echter het ‘meer-
arenprogramma dat het actieve gemeentebestuur heeft
opgezet om de secundaire vest igi ngsvoorwaarden die -Til-
burg kan bieden op een hoger plan te brengen. Het stede-
bouwkundige saneringsplan dat momenteel in uitvoering
is, is erop afgestemd aan Tilburg alle accommodatie te
geven waarop de achtste stad des lands recht heeft. De
nieuwe schouwburg die onlangs werd geopend is slechts
een onderdeel – zij het een belangrijk onderdeel – van
dit programma. Inmiddels vorderen de hoogspoorwerken
gestadig. Daardoor zullen de twee stadsdelen, ieder van
meer dan 50.000 inwoners die thans nog. van elkaar ge-
scheiden zijn door de spoorweg, binnen afzienbare tijd
nauwer met elkaar worden verbonden.
Het tekent de verhoudingen in dit gebied, dat Tilburg
niet alleen staat bij •haar ijveren voor een nieuwe bloei
van Centraal-Brabant. Sedert enkele jaren hebben de om-
liggende gemeenten samen met de centrale stad zich aan-
eengesloten in een streekraad waarin gezamenlijk initia-
tieven worden ontwikkeld en uitgevoerd ter veraangena-
ming van het wonen en werken in deze streek.
De concretisering van voorzieningen die op deze wijze
tot stand komen kan natuu,lijk vaak.slechts in één van
de gemeenten plaatsvinden. Zij krijgen echter een meer
dan lokale betekenis omdat de gehele streek zich erachter
heeft gesteld. Zo wordt de Tilburgse schouwburg geëx-
ploiteerd door een stichting waarin naast Tilburg ook de
randgemeenten vertegenwoordigd zijn. Zo zal ook het
nieuwe stedelijke recreatiegebied, tot de opzet waarvan
de gemeenteraden van Tilburg en Hilvarenbeek onlangs be-
sloten, worden uitgevoerd in nauwe samenwerking tussen
beide gemeenten.
Tilburg is overigens niet. de enige gemeente in dit gebied
die in een snel tempo een vérjongingskuur ondergaat.
Ook Waalwijk heeft al geruime tijd ingezien dat het een
levensbelang is om de eenzijdige oriëntering op de schoenen-
industrie te doorbreken. Uit het complex van voorzie-
ningen dat daartoe werd getroffen lichten wij hier de ver-
betering en de vergroting van de haven. ‘Thans is dit nog
een getijhaven die slechts moeilijk bereikbaar is en dan.
nog slechts voor schepen tot 300 ton. Er zijn echter werken
in uitvoering waardoor de Waalwijkse haven rechtstreeks’
verbonden zal worden met de Bergsche Maas en dan toe-
gankelijk zal zijn voor schepen tot 1.000 ton.
Vanuit de streek wordt dus alles gedaan om de,indus-
triële infrastructuur te verbeteren en het geheel van secun-
daire vestigingsvoorwaarden ,,up to date” te maken. Van
de steun van het provinciale bestuur weet men zich ver-
zekerd hetgeen onder andere blijkt uit de aanleg c.q. her-
constructie’van de Langstraatweg, die het oost-west ver-
band van Waalwijk en van de Langstraat aanzienlijk zal.
verbeteren. Het noord-zuid verband van Centraal-Brabant
op het terrein van de verkeersverbindingen is echter vol-
komen afwezig. Men hoopt dan ook op een spoedige
aanleg van de Rijksweg Tilburg – Waalwijk op de nieuwe
brug bij Gorinchem, welke weg als weg no. 62 op het rijks-
wegenplan voorkomt. Het doortrekken van deze weg in
zuidelijke richting (Turnhout – Brussel – Parijs) naar de
voornaamste centra in West-Europa kan yan zeer groot
belang worden geacht.
Een tweedè verkeérsvoorziening die dringend verbe-
tering behoeft’is het Wilhelminakanaal, dat de aansluiting
vormt van Tilburg op. het Nederlandse net van water-
wegen. Dit kanaal laat thans slechts schepen toe met een
laadvermogen van 400 tot 600 ton. Wil Tilburg inderdaad
huisvesting kunnen gaan verlenen aan zwaardere industrie,
dan zal vergroting van de capaciteit van deze vaarweg
niet achterwege mogen blijven. Wanneer men zou kunnen
bereiken, dat de doorlaatmogelijkheden van de sluizen
zou kunnen worden vergroot dan zou al veel gewonnen
zijn. Van grote betekenis zou ook zijn wanneer een verbin-
ding zou tot stand komen tussen het Wilhelminakanaal
en het Belgische systeem van waterwegen. Een provinciale
‘commissié is momenteel doende met de bestudering van
deze verbinding die nu al de naam ,,Postelkanaal” hëeft
vèrkregen. Het behoeft geen betoog dathet karakter van
het Wilhelminakanaal en de ligging van Tilburg een
essentiële wijziging zal ondergaan wanneer deze vaarweg.
‘een schakel zou worden in het Benelux binnenvaartverkeer.
Het is juist deze verbetering in de verkeersligging, zowel
te land als te water, die Centraal-Brabant en. Tilburg”
zozeer behoeven voor de reconstructie van de economische
structuur. Wanneer men erin kan slagen deze voorzieningen
binnen afzienbare tijd tot stand te brengen, dan kan men
erop rekenen, dat deze streek wederom de haar toeko-
mende rol zal spelen in het nationale industrialisatieproces.’
Tilburg.
Drs. J. W. KURSTJENS.
26-4-1961
‘
.
433
IN EEN WISSELENDE WERELD’
T
oen George Washington nog een jon-
gen was van vijf, en Catharina de Grôte
–
van Rusland. een meisje van acht; toen
Lodewijk de Vijftiende nog de scepter
,
– . .
zwaaide in Frankrijk, en Holland zich in –
‘
het Tweede Stadhouderloze Tijdperk be-
/
vond; toen de oude Herman Boerhaave’
nog de meest beroemde medicus ter we-
reld. was •en Johann Sebastian Bach een bescheiden musicus te Leipzig.
in 1737… werd in ‘s-Hertogenbosch de grondslag gelegd voor het Bankiers-
huis F. van Lanschot, een particuliere,
bank die een belangrijke rol speelt in
bankzaken op nationaal en internatio-
naal niveau.
‘s-HERTOGENBOSCH, H. STEENWEG 27-31, TEL. (04100) 22321
EINDHOVEN, KEIZERSGRACHT 17, TEL. (04900) 27442
TILBURG, STATIONSTRAAT 17, TEL: (04250) 30300
AFFILIATJE IN AMSTERDAM: VERMEER & CO., BANKIERS,
HERENGRACHT 199-201, TELEFOON (020) 24.84.86
434
.
26-4-1961
Oost-Brabant
Het vraagstuk van een ,expandçrende regionale economi.e
Algemene oriëntatie.
Wanneer ergens in Nederland gesproken kan worden
van een expanderende economie dan is dit in Oost-Brabant.
In een gebied dat ongeveer 700.000 inwoners telt, dat wil
zeggen ongeveer 6 pCt. van de Nederlandse bevolking, werd
de laatste tien jaar niet minder dan een kwart van het
nationale industrialisatieprogramma gerealiseerd. Een op-
gave van de Algemene Industrie Statistiek van het C.B.S.
registreert imrnes voor Nederland als geheel een groei
van het aantal werknemers in de industrie met 117.000.
Hiervan werden er ruim 29.000 in Oost-Brabant tewerk
gesteld.
Met deze cijfers is èn de kracht èn de problematiek van
dit gebied getekend. Aan de ene kant illustreren zij de
economische dynamiek die Oost-Brabant in haar greep
heeft en die geleid heeft tot een ontwikkeling
–
zeker
niet alleen op industrieel terrein
–
die na de oorlog in
Nederland niet haar weerga kent. Aan de andere kant
doen zij iets vermoeden omtrent de vraagstukken die deze
gang van zaken met zich brengt. Vraagstukken voor het
bedrijfsleven om de nieuwe investeringen te bezetten met
de benodigde mankracht. Vraagstukken vati de lokale
overheden om te zorgen voor de huisvesting van het per-
soneel en om de capaciteit van het verkeerswegenstelsel
aan te passen aan de vergrote behoefte. Zoals elke medaille
zo heeft ook deze haar keerzijde: de opgave om een kwart
van de Nederlandse uitbreiding van de industriële werk-
gelegenheid te persen in een gebied dat 6 pCt. van de
Nederlandse bevolking bevat.
In deze bijdrage stellen wij ons voor een beeld te geven
van de economische expansie, die na de oorlog in gang
werd gezet en van de maatregelen die werden getroffen
om deze explosieve ontwikkeling op te vangen en in goede
banen te houden.
De wind in de zeilen; verandering van koers.
Wanneer men de industriële• ontwikkeling van Oost-
Brabant analyseert, dan tekent zich vrij duidelijk een
tweetal gebieden af, die onderling nogal grote verschillen
vertonen zowel wat betreft hun economische structuur als
ten aanzien van de gangmakers bij de expansie.
Het noordelijk deel van Oost-Brabant, met als belang-
rijkste centra ‘s-Hertogenbosch, Oss, Boxtel, Veghel, Uden,
Cuyk, Boxmeer, St. Oedenrode en Schijndel, had vlak na
de oorlog nog een lage industrialisatiegraad. Het was een
overwegend agrarisch gebied waarin het commerciële en
administratieve centrum Den Bosch, alwaar natuurlijk wel
enkele en zelfs belangrijke industriële bedrijven waren ge-
vestigd, volkomen overheerste. Alhoewel Oss ook toen af
een flinke industrieplaats was met bekende industriële
grootbedrjven als Philips, Zwanenberg, Unox, Organon
en Bergos had het toch de allure van een wat uit de kluiten
gewassen dorp.
Daartegenover was het zuidelijk deel van Oost-Brabant
toen al een industrieel hoog ontwikkeld gebied. Niet alleen
Eindhoven en Hehnond, de belangrijkste centra, waren
in dit opzicht van belang. In Valkenswaard en de daaraan
26-4-196 1
grenzende Kempen was een groot gedeelte van de Neder
–
landse sigarenindustrie gevestigd. Best was toen al de ves-
tigingsplaats van een schoenfabriek, die behoorde tot de
grootste des lands. Beek en Donk was ee
~
n centrum van
metaalindustrie, Geldrop telde verschillende textielfabrie-
ken en diverse andere plattelandsgemeenten waren geens-
zins verstoken vn industriële vestigingen.
De twee onderdelen van Oost-Brabant hadden dus ge-
heel verschillende uitgangspunten voor de economische ont-
plooiing, die na de oorlog op gang kwam. Zuid-Oost
Brabant kon steunen op een gevestigde industriële appa-
ratuur, die ondanks de tegenwind van de depressie der
jaren dertig gestaag was gegroeid in personeelsbezetting
en produktie
1).
Na de windstilte gedurende de oorlogs-
jaren kreeg men rond 1950 de wind weer goed in ae zeilen.
De sedert 1950 aanhoudende hoogconjunctuur, gevoegd
bij de aanwezigheid van industriële bedrijven in expansieve
bedrijfstakken, ontketende een bij na onvoorstelbare groei
van de industriële werkgelegenheid.
In het noordelijk deel van Oost-Brabant was de uit-
gangspositie een geheel andere. Hier was niet zozeer sprake
van een heropleving van bestaande bedrijven maar veeleer
van een radicale koersverandering in het regionaal econo-
misch beleid. Natuurlijk hebben de van oudsher in dit
gebied gevestigde industrieën een zeer belangrijke bijdrage
geleverd tot de groei van de werkgelegenheid. Zo steunde
de industriële ontwikkeling van Oss, Boxtel, St. Oedenrode
en Schijndel tot op heden vrijwel alleen op onderne-
mingen die daar reeds v66r de oorlog waren geestigd.
Zelfs in ‘s-Hertogenbosch, dat na de oorlog vele en b’e-
langrijke nieuwe vestigingen wist aan te trekken, hebben
de ,,oude” bedrijven een groot aandeel in de industriële
expansie.
Toch liggen hier de accenten anders. Verschillende ge-
meentebesturen uit deze streek hebben bijtijds het inzicht
opgebracht dat hun verstarde economische structuur (hetzij
landbouw, hetzij dienstenverlening) noodzakelijk nieuwe
injecties behoefde wilden zij de groei van hun beroeps-
bevolking een bestaan verschaffen. In ‘s-Hertogenbosch
en Uden werden al in een
I
vroeg stadium maatregelen
genomen gericht op het aantrekken van nieuwe indus-
trieën. Zij behoren zeker tot de gemeenten in Nederland
waar het eerst vanwege de (lokale) overheid industrie-
gebouwen op huurbasis ter beschikking van het bedrijfs-
leven werden gesteld. In een later stadium werden deze
initiatieven ondersteund door dë regionale industrialisatie-
politiek van het Ministerie van Economische Zaken, waar-
van, naast Uden, ook Cuyk en Boxmeer konden pro-
fiteren. Begin 1959 kon ook in Oss worden gebruik ge-
maakt van de nieuwe premie- en prijsreductieregeling.
In dit verband moge ook worden gewezen op de grote
vooruitgang, welke in de gemeente Veghel (zonder facili-
teiten vanwege de Rijksoverheid) op het terrein van de
industriële bedrijvigheid werd bereikt.
1)
,,Ondanks tegenwind vooruit”, is de titel van
een
publikatie
van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor oostelijk
Noordbrabant te Eindhoven (1942).
435
Het verschil in de economische structuur in de beide
delen van Oost-Brabant en het daaruit voortvloeiende
onderscheid in het gevoerde regionaal economisch beleid
heeft met zich gebracht dat de industriële expansie in
Noord-Oost Brabant ‘veel meer .steunde op nieuwe ves-
tigingen (bedrijven, die na 1950 in het betreffende gebied
werden gevestigd) dan in Zuid-Oost Brabant.
TABEL 1.
Uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen in de
industrie van Oost-Brabant, verdeld over bestaande
bedrijven en nieuwe vestigingen
Bedrijven die bestonden in 1950
Bedrijven
Gebieden
opgeheven
gevestigd
Totale
in
1959
nog 1
tussen
saldo
tussen
groei
bestaand
1950/1959
1950/1959
NO. Brabant…
L
6.892
2.068
+
4.8241
5.542
10.366
ZO. Brabant
•..
18.720 2.459
+16.424j
2.392
18.653
Oost-Brabant
…
25.612
4.527′
21.058
1
7.934 28.992
Dit vet schil in uitgangspositie heeft vanzelfsprekend ook
zijn invloed uitgeoefend op de bedrijfstakken die de Stu-
wende elementen waren in deze ontwikkeling. Wij zien
dan ook Vrij ingrijpende verschillen op dit punt in de twee
gebieden. In Noord-Oost Brabant hebben diverse bedrijfs-
takken tot de ontwikkeling bijgedragen. De personeels-
uitbreiding van de voedings- en genotmiddelenindustrie –
de grootste bedrijfstak – is weinig minder dan die van de
metaalindustrie, die toch elders in de provincie en het
land praktisch bepalend is voor de indtistriële expansie.
Hoe verheugend het ook. moge zijn dat de bestaande
bedrijven in de voedingsmiddelenbranche een belangrijke
expansie aan de dag hebben gelegd, de vergroting van de
betekenis van de metaalsector in de industriële structuur
van dit gebied – die grotendeels door nieuwe vestiging tot
stand kwam – is toch zeker een winstpunt. Ook de che-
mische sector gaf hier een grote groei te zien.
Zuid-Oost . Brabant had minder behoefte aan nieuwe
vestigingen omdat bestaande bedrijven krachtig groeiden,
terwijl daarom hier ook vrijwel geen buitenlandse ves-
tigingen werden gerealiseerd. De gegevens over dit gebied
laten zien, dat het niet alleen Philips en D.A.F. zijn, die
het economisch leven beheersen. De metaalindustrie, die
ook belangrijke representanten in Helmond en Beek en
Donk heeft, maakt toch nog niet nieer dan ongeveer de
helft van de werkgelegenheid in de industrie uit. De textiel-
industrie van Eindhoven, Helmond, Geidrop en diverse
kleinere gemeenten en de sigarenindustrie in Eindhoven,
Valkenswaard en de Kempen zijn zeker niet te verwaar-
lozen. In de groei van de industriële werkgelegenheid
domineert echter de metaalindustrie zeer sterk. Hierbij
moet overigens niet uit het oog worden verloren, dat de
andere bedrijfstakken nog altijd ruim 3.000 arbeidsplaatsen
aan de bestaande hebben toegevoegd en dat is toch nog
bijna evenveel als de industriële groei van de gehele pro-
vincie Overijssel of Utrecht.
Tenslotte zij erop gewezen dat de expansieve ontwik-
keling van de Helmondse katoenindustrie in deze opstel-
ling niet volledig tot haar recht komt, omdat het totaal
van de bedrijfstak werd gedrukt door het teruglopen van’
de personeelsbezetting van andere textielverwerkende be-
drijven in ‘dit gebied.
436
TABEL 2.
Aantal arbeidsplaatsen in de industrie van Oost-Brabant
per december 1950 en 1959, alsmede de groei van –
1950 tot 1959, verdeeld naar de voornaamste bedrijfstakken
Noord-Oost Brabant
1
Zuid-Oost Brabant
Bedrijfstâ
groei
kkeu
groei
195.0
1959
1959
1950
1
1959
1950/’59j
‘Chemie
…………..
1.217
1.961 +
744
616
587 –
29
Houtbewerking
-t-
1.420
1.198 – 222 2.266
2.600
334
Kleding/Reinigen ,,
1.732
2.532 + 800 1.607
2.443 + 836
Schoenen/Leder
1.591
2.119 + 528 2.443
2.425 –
18
Metaalindustrie
……
4.010
8.406 + 4.396 31.327
46.863 + 15.536
Textielindustrie
3.941
3.708 – 233 13.927
14.405 + 478
Voed.- en genotmid-
–
• delenindustrie
…..
.7.530
11.152 + 3.622
7.431
7.89I +
460
0v. bedrijfstakken .
2.129
2.860 + 731
4.599
5.655 + 1.056 –
Totaal
j 23.570
33.936 1+10.366 64.216
1
82.869 +18.653
Ontwikkeling op ander terrein.
Wanneer men uit het voorgaande de indruk heeft ge-
kregen, dat Oost-Brabant – zoals overigens de gehele
provincie – wel eig sterk wordt overheerst door de indus-
trie en dat er een achterstand bestaat op het terrein van de
verzorging met economische en sociale diensten, dan is
dit slechts ten dele juist.
Het is juist voor zover het betrekking heeft op de dag
van vandaag en voor het gebied Zuid-Oost Brabant. In
noordelijk Oost-Brabant is ‘s-Hertogenbosch reeds vanaf
de middeleeuwen een waarlijk stedelijk centrum. De indus-
triële ontwikkeling welke daar na de oorlog in gang werd
gezet was juist gericht op het opheffen van de structureel
eenzijdige oriëntering van de stad op de dienstensector.
Bewust werd de industrie toegevoegd aan de stedelijke
bestaansbronnen om daaraan een nieuwe dynamiek te ge-
ven. Oss, dat met zijn 30.000 inwoners een uitgesproken –
centrale betekenis krijgt in het Maaskantgebied, zag.zijn
zeer belangrijke gevestigde industrie sterk uitbreiden.
in Zuid-Oost Brabant daarentegen ziet men duidelijk
– maar hier als gevolg van het particuliere initiatief –
dat de betekenis van de dieistensector snel toeneemt. Het
is vooral Eindhoven dat zich in een snel tempo ontwikkelt
tot een werkelijke metropolis van het zuiden. In dit proces
is ongetwijfeld de industrie als gangmaker opgetreden
maar thans ziet men hoe het winkelapparaat, het onderwijs,
het verkeers- en bankwezen en het particuliere admini-
stratieve ‘apparaat slagvaardig de kansen waarneemt die
deze explosieve ontwikkeling hen biedt .In vergelijking
hiermede is de ontwikkeling van de dienstensector in Hel-
mond natuurlijk minder spectaculair maar ook hier zien
wij ‘duidelijk een uitbouw van de centrumfunctie.
Begeleiding van de ontwikkeling is zeer urgent.
Aan het begin van deze bijdrage vestigden wij er ai de
aandacht op dat de stormachtige economische expansie
van Oost-Brabant haar eigen vraagstukken met zich brengt.
De opgave’ namelijk om een kwart van de industriële
groei van Nederland onder te brengen in een streek die
6 pCt. van de Nederlandse bevolking herbergt. Dat dit
met grote spanningen gepaard gaat behoeft geen betoog.
Spanningen op de arbeidsmarkt, resulterende in omvang-
rijke vestigingsoverschotten en een intensief pendelverkeer.
Spanningen op het gebied van de volkshuisvesting: in
OostBrabant concentreerde zich ongeveer 11 pCt. van de
Nederlandse bevolkingsaanwas, terwijl de uitbreiding van
26-4- 196 1
–
–
1
de woningvoorraad nauwelijks 7 pCt. van het nationale
cijfer omvatte.
Overheid en bedrijfsleven moeten ziçh dus de grootste
inspanningen getroosten om de industriële groei te be-
geleiden met alle infrastructurele voorzieningen die daar-
voor’nodig zijn. Veel is er al bereikt. Wij denken in dit
verband aan het technisch onderwijs, dat in alle regionen
sterk in de belangstelling staat. De steun van overheids-
wege die het particulier initiatief mocht verkrijgen heeft
ertoe bijgedragen dat de uitbreiding van scholen en
vakrichtingen hand in hand kon gaan met de groei
van het leerlingental. De vestiging van de Tech-
nische Hogeschool te Eindhoven zette de kroon op het
werk. Dat de vestigingsplaatskeuze. van dit instituut
van technisch hoger onderwijs een juiste is geweest moge
blijken uit het feit dat thans reeds ruim duizend studenten
zijn ingeschreven waardoor meer dan het dubbele is be-
reikt van de aanvankelijk opgestelde prognoses. Het aantal
hoogleraren beliep einde vorig – jaar
53.
Continu wordt
dan ook met voortvarendheid gewerkt aan de verdere
uitbouw.
Knelpunten blijven nog de lacunes in de verkeersverbin-
dingen. Uiteraard hebben wij begrip voor de grote inves-
teringen die in het noorden des lands worden gedaan om
de infrastructuur aldaar op peil te brengen. Dit neemt
echter niet weg, dat daar belangrijke bedragen worden
besteed aan verkeersvoorzieningen in de hoop – desnoods
in de verwachting – dat daardoor een halt wordt toe-
geroepen aan het proces van economische afbrokkeling
dat daar gaande is. Met hoeveel meer recht kan dan Oost-
Brabant, waar een zeer belangrijk gedeelte van het nationale
industrialisatievraagstuk wordt opgelost, aanspraak maken
op een snelle en doeltreffende verbetering van de verkeers-
verbindingen.
Met voldoening en dankbaarheid maken wij gewag van
datgene dat tot stand kwam of in uitvoering werd genomen.
Wij vermelden hier de gedeeltelijke verdubbeling van de
rijksweg Den Bosch-Eindhoven – dringend noodzakelijk
is dat ook het resterende gedeelte op zeer korte termijn
zal worden verdubbeld – en Den Bosch-Tilburg. Voorts
de rechtstreekse verbinding Eindhoven-Tilburg, die dit
jaar nog voor het verkeer zal worden opengesteld. Verder
de Peelweg die het meest oostlijke deel van dit gebied een
doorgaande verbinding moet verschaffen en die gedeeltelijk
gereed is. Ook het provinciale wegennet, dat soms de
allure van rijkswegen heeft, werd uitgebreid en verbeterd.
Daarmede zijn de vra’agstukken van de verkeersontslui-
ting echter niet opgelost. Zowel in Eindhoven als in
‘s-Hertogenbosch ondervindt ht doorgaande verkeer em-
stige stagnatie. Een systeem van-wegen dat rondom deze
steden voert is broodnodig. Weliswaar is een gedeelte
van de .E3-weg inmiddels in uitvoering maar het laat zich
aanzien, dat de gereedkoming van deze verbinding van
Eindhoven met West-Düitsland en Antwerpen e.o. nog
te lang op zich zal laten wachten. Ook het oostverband
van ‘s-Hertogenbosch, dat thans wordt verzorgd door de
eenbaansweg naar Grave en Nijmegen is nu al overbelast.
Hoezeer wij ons erover veiheugen dat thans voorberei-
dende werkzaamheden worden getroffen voor een ver-
dubbeling van het tracé, eigenlijk is het nu al te laat.
Hierbij spreken wij nog niet van de weg Eindhoven-Hel-
mond en de rijksweg Eindhoven-Ravenstein-Gelderland,
waarvan de realisering nog niet eens in het verschiet ligt.
Ook op het punt van de. verbetering der waterwegen
bestaan er concrete wensen. De medewerking van het
26-4-196 1
Ministerie van Economische Zaken bij de aanleg van de
haven te Oss juichen wij toe. Even hard is het echter nodig
dat de capaciteit van de Zuid-Willemsvaart wordt vergroot
en dat dit kanaal rond Helmond wordt omgeleid. Noemen
wij tenslotte de wens van een aansluiting op het geheel van
luchtvaartverbindingen. Reeds in 1934 werd in Einhoven
begonnen met de exploitatiè van het vliegveld Welschap.
Er werden van daaruit geregelde, diensten onderhouden
op Rotterdam en Amsterdam, met aanluiting op de inter
–
nationale luchtlijnen. :De heliport te Eindhoven, die be-
diend wordt door de Belgische Sabena, is alles wat daarvan
over is. Het eigenlijke vliegveld is volledig gereserveerd
‘oor militaire doeleinden en bezorgt de stad meer last
dan voordeel. Het wordt nu toch waarlijk tijd om althans
voor Zuid-Nederland minstens de situatie van een kwart
eeuw geleden te herstellen. –
Er is een tweetal vraagstukken waaraan nog, zij het in
het kort, aandacht moet worden gewijd. Allereerst geldt
dit de woningsituatie. Reeds werd vermeld dat, hoewel
1 l,pCt. van de Nederlandse bevolking zich in dit gedeelte
van Oost-Brabant concentreert, de woningvoorraad slechts
met 7 pCt. van het nationale totaal werd uitgebreid. Deze
discrepantie wordt nog markanter als men bedenkt, dat de
industriële ôntwikkeling in dit gebied een structurele is in
die zin, dat zij goeddeels gedragen wordt door dât deel van
de Brabantse bevolking dat tot nu toe verankerd was in de
agrarische sector. Deze factor heeft consequenties. ten
aanzien van,het woningbouwvraagstuk, met name in die
plaatsen, die als jong industriegebied zich spectaculair
ontwikkelen. Een aanzienlijk gedeelte van de woningvoor
–
raad (boerderijen en plattelandswoningen) kan niet voor
–
zien in de behoeften van de moderne industriearbeider.
Daardoor is het kwalitatieve woningtekort in deze gemeen-
ten bijzonder groot.
Voor verschillende gemeenten in dit gedeelte van Noord-
brabant is daarom versnelde oplossing van het vraagstuk
van de woningnood een kwestie van ,,to be om not to be”.
Tenslotte moet worden gewezen op een probleem dat in
dit gebied van Noordbrabant, met name wat de mogelijke
financiële consequenties betreft, zeer ernstig moet worden
genoemd. Dit is namelijk de verontreiniging van de open-
bare wateren, te weten de Dommel (Eindhoven), de Aa
(Helmond) en de Hertogswetering (Oss). Voor de water-
schappen die het stroomgebied van de Dommel en van de
Aa omvatten zijn weliswaar noodzakelijke doch zeer
kostbare zuivéringsinstallaties ontworpen, welke een totale
investering vergen van meer dan f. 60 mlii. Vermeden zal
moeten worden dat de hieruit voortvloeiende financiële
consequenties voor het bedrijfsleven leiden tot zodanige
lasten dat ten gevolge daarvan onredelijke concurrentiever-
houdingen ontstaan t.o.v. elders gevestigde bedrijven,
Herhalen wij het nogmaals: het gaat hier niet om een
programma van wenseil waarmede een wissel wordt ge-
trokken op de toekomst. Hier is sprake van voorziehingen
waaraan thans de grootste behoefte bestaat. Oostbrabant
heeft bewezen te behoren tot de belangrijkste economische
krachtpunten vanhet land; laat men de inspanningen, die
door het bedrijsleven en de regionale overheden zijn
geleverd’honoreren met de noodzakelijke complementaire
werken. Dan kan men ervan verzekerd zijn dat deze streek
haar enorme bijdrage tot de economische expansie van ons
land zal blijven leveren.
Eindhoven.
.
Drs. F. J. W. GIJZELS.
‘s-Hertogenbosch.
Drs. J. M. C. TEPPEMA.
437
De positie van de landbouw
in Noordbrabant
De confrontatie van de landbouw met ingrijpende struc-
turele veranderingen is allerminst een specifiek Brabants
verschijnsel. Als gevolg van de snelle bevolkingsgroei, de
regionale industrialisatie en de verstedelijking van het
platteland is deze confrontatie in Noordbrabant echter
sterker dan in de meeste andere provincies. Bijna de helft
van de Brabantse plattelandsbevolking woont in geïndus-
trialiseerde plattelandsgemeenten
1).
In deze gemeenten is
de bevolking van 1947 tot
1956
met 22 pCt. toegenomen;
in dezelfde periode is het aantal in de landbouw werk-
zame mannen met 30 pCt. gedaald. In de overwegend
plattelandsgemeenten zijn deze cijfers resp. 14 pCt. en
25 pCt.
In de afgelopen 10 â 15 jaar zijn er dan ook grote ver
–
anderingen opgetreden in de omvang, de samenstelling
en de sociale positie van de agrarische bevolking, in de
verhoudingen in het gezin en in het bedrijf en, met de
sterk toegenomen communicatiemogelijkheden met het
niet-agrarische milieu, in de mentaliteit en levensstijl van
de boerenbevolking. Dit proces is nog niet afgesloten; het
zal ook in de komende jaren de positie en de proble-
matiek in de Brabantse landbouw bepalen. In deze bij-
drage worden derhalve, heel globaal, enkele ontwikkelings-
lijnen aangegeven, die bij dit proces kunnen worden waar-
genomen.
Bijna 80 pCt. van de cultuurgrond in Noordbrabant
bestaat uit zandgronden met een, in het kader van het
gemengde bedrijf, gevarieerd bedrijfstype. Het volgende
overzicht heeft derhalve vooral betrekking op de situatie
in de zandgebieden en in de rivierkleigebieden, waar
eveneens het gemengde bedrijf en het gezinsbedrijf over-
wegen. Aan het einde van dit artikel worden nog enkele
opmerkingen gemaakt over de landbouw. in het zeeklei-
gebied en over de tuinbouw.
De ontwikkeling sinds 1945.
Tot 1947 ziet men een toeneming van de agrarische
beroepsbevolking; deze groei was als gevolg van de crisis-
en oorlogsjaren, van de traditionele gebondenheid aan de
landbouw en van een tekort aan niet-agrarische werk-
gelegenheid sterker dan met het oog op de werkgelegen-
heid in de landbouw verantwoord was. De hieruit voort-
vloeiende te dichte arbeidsbezetting ging gepaard met een
lage arbeidsproduktiviteit. Een ander gevolg was een ern-
stig opvolgingsvraagstuk; veel in de landbouw werkzame
boerenzoons hadden geen uitzicht op een• eigen bedrijf.
Na 1947 is de omvang van de agrarische beroepsbevol-
king aanzienlijk teruggelopen, zoals blijkt uit tabel 1.
De vermindering heeft aanvankelijk vrijwel alleen be-
trekking op de landarbeiders en de zoons van kleine boeren.
Bij het overgrote deel van de boerenbevolking bleven de
veerstanden tegen een niet-agrarisch beroep nog sterk.
Het uitzichtloze van hun positie dwong echter een aantal
boerenzoons tot het kiezen van een ander beroep. Deze
1)
,,Typologie van de Nederlandse gemeenten naar urbani-
satiegraad mei
1947
en juni
1956″.
Centraal Bureau voor de
Statistiek.
438
TABEL 1.
Het aantal in de landbouw werkzame mannen in
Noordbrabant in 1930, 1947 en 1959
1
1930
1
1947
1
1959
Bedrijfshoofden
………………………….
31.132
33.957
31.697
Medewerkende zoons
……………………
41
848
23.088
14.950
Landarbeiders
……………………………….
21.133
8.700
Totaal
……………………………..
72.980
78.178
55.347
In procenten van de totale mannelijke beroeps.
bevolking
………………………….
27,6
1
23,8
1
13,5
Bron: 1930 en 1947: Volks- en Beroepstellingen, C.B.S. 1959: C.B.S. – L.-E.I1
overgang was van grote betekenis voor het verdere beloop
van de afvloeiing uit de landbouw. Een toenemend aantal
boerenzoons raakte vertrouwd met het werkmilieu buiten
de landbouw. Door de- ervaringen van deze personen,
zowel gunstige als ongunstige, gingen de boeren anders
denken over de beroepskeuze van hun zoons. De grotere
afvloeiing leidde ook tot een sterkere confrontatie en
communicatie met de buitenwereld en daarniee ook
tot veranderingen in de mentaliteit en de levensstijl van
de agrarische bevolking. Dit alles resulteerde de laatste
jaren in een vermindering van de weerstanden tegen het
werken buiten de landbouw, in een meer verantwoorde
beroepskeuze en in een grotere belangstelling voor het
niet-agrarisch voortgezet onderwijs.
De daling van het aantal bedrijven heeft nog vrijwel
alleen plaats bij de kleinere, marginale bedrijven. Deze
daling heeft uiteraard cnsequenties voor de bedrijfs-
groottestructuur.
TABEL 2.
-Het aantal landbouwbedrjven (hoofdberoep landbouwer)
per groorteklasse in Noordbrabant in 1947, 1955 en 1959
1947
1955
1959
1- 5 ha
– ………………………….9.341
6.229
4.436
5-10 ha
…………………………
12.270
13.466
12.277
10-20 ha
………………………….
8.528
8.396
9.313
20 ha
………………………….
2.320
2.136
2.121
Totaal
…………………………
•
32.459
30.227
28.147
Bron:
C
.
B
.
S.
Tegenover de’ kleiner geworden agrarische beroeps-
bevolking staat een niet onaanzienlijke vergroting van de
agrarische produktie. In de periode 1950 tot
1959
kon een
sterke uitbreiding van de rundveestapel en van het aantal
varkens en kippen worden geconstateerd. Het aantal melk-
koeien nam toe van 180.000 tot 190.000 en het aantal
stuks mestvee van 7.000 tot 49.000. Het aantal mest-
varkens steeg van 143.000 tot 244.000 en het totale aantal
kippen van 3.647.000 tot 9.087.000
,2)
Voor de Neder-
landse zandgronden is berekend, dat van 1949 tot 1958
de arbeidsproduktiviteit met
5
pCt. per jaar is toe-
genomen
3).
-Aangenomen mag worden, dat dit in Noord-
brabant niet of nauwelijks minder is geweest.
Gegevens ontleend aan het C.B.S.
,,Het kleine-boerenvraagstuk op de zandgronden
1949-
1959″.
Landbouw-Economisch Instituut.
1960.
26-4-196 1
.,;-
De hogere produktie per man kon worden gerealiseerd
door een toegenomen gebruik van machines en werk-
tuigen, door een meer efficiënte benutting van de arbeid
en door een betere bedrjfsorgamsatie. Ook de verbetering
van de bedrijfsvoering, tot uiting komend onder andere
in een verhoging van de produktiviteit van het grasland,
een’ meer efficiënte voederwinning en een doelmatiger
veevoeding, heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld. Dit
alles was mede mogelijk, doordat een aantal boeren door
de grotere welvaart buiten de landbouw werd gestimuleerd
tot een verbetering van de bedrijfsvoering en tot een ver-
hoging van de produktie.
Uit een en ander moge blijken, dat in de afgelopen
10 â 15 jaar grote veranderingen hebben plaatsgevonden.
Het inkomen van de agrariërs in deze provincie i§ des-
ondanks achtergebleven bij dat van de niet-agrarische
bevolldngsgroepen. Dit is voornamelijk een gevolg van
de verscherping van de afzetmoeiljkheden voor de pro-
dukten van het Brabantse landbouwbedrijf en van de stij-
‘ging van het welvaartsniveau buiten de landbouw.
De toekomst.
De uitbreiding van de industriële werkgelegenheid en de
verstedelijking van het platteland zullen zich, naar het zich
laat aanzien, in een snel .tempo voortzetten. De hieruit
te verwachten stijging van de arbeidskosten maakt een
verdere opvoering van de arbeidsproduktiviteit in de Bra-
bantse landbouw noodzakelijk. Dit temeer, daar een achter
–
blijven van de welvaart in de naaste toekomst door de
boeren veel.moeilijker te accëpteren zal zijn dan in het
verleden.
De agrarische produktietechniek en de mechanisatie
bieden ruimschoots gelegenheid’tot een verdere opvoering
van de arbeidsproduktiviteit. Het is dan ook een gunstig
verschijnsel, dat de Brabantse boeren over het algemeen
veel belangstelling tonen voor de nieuwe ontwikkelingen
in de bedrijfsvoering, zoals onder andere de kunstmatige
beregening, de open loopstal, de maaikneuzer en de toren-
silo en voor de nieuwe inzichten bij de varkens- en kippen-
houderj. Het streven naar een efficiënter benutting van
de arbeid komt ook tot uiting in de grote belangstelling
van de boeren voor de ruilverkaveling.
De verhoging van de arbeidsproduktiviteit wordt in
Noordbrabant echter in veel gebieden in ernstige mate
bemoeilijkt door een aantal structurele knelpunten, zoals
de onvoldoende waterbeheersing, de ongunstige verkave-
lingstoestand, de slechte bereikbaarheid van de kavels,
de vele te kleine bedrijven, de verouderde en ondoelmatige
bedrijfsgebouwen en bedrjfsinrichting en – ondanks een
toenemend tekort aan arbeidskrachten – een in veel ge-
vallen nog te dichte arbeidsbezetting.
Een belangrijk onderdeel van het agrarisch structuur-
beleid bestaat uit het vergroten van de bereidheid van
de boerenzoons om de landbouw te verlaten. Deze
bereidheid is de laatste jaren sterk toegenomen. De belang-
stelling voor een niet-agrarisch beroep zal de komende
jaren naar alle waarschijnlijkheid nog groter worden, voor-
namelijk als gevolg van het relatief lage inkomensniveau en
de ongunstige werkomstandigheden in de landbouw, de
lagere maatschappelijke waardering van het boer zijn –
oök bij de boerenbevolking -, de onzekere toekomst en
de zware financiële lasten bij bedrijfsovername. Het is dan
ook niet uitgesloten, dat het opvolgingsvraagstuk in de
Brabantse landbouw binnen niet al te lange tijd tot het
verleden zal behoren.
26-4-196 1
Een verdergaande vermindering van de agrarische be-
roepsbevolking is echter eveneens mogelijk. De regionale
industrialisatie, geëntameerd mede vanwege de stagnatie
in de agrarische werkgelegenheid, gaat na verloop van
tijd, via de veranderingen in de mentaliteit en levensstijl
van de agrarische bevolking, een sterke zuigkracht uit-
oefeneii op de boerenbevolking. Dit geldt ook voor
Noordbrabant met zijn verspreide industriële ontwikke-
ling en zijn snelle bevolkingsgroei. Een. dergelijke situatie
biedt gunstige uitgangspunten voor een verbetering van de
andere elementen van. de agrarische structuur.’
De sterkere afvloeiing zal leiden tot een verdere ver-
betering van de bedrjfsgroottestructuur. Het is echter ver-
geleken met het opvolgingsvraagstuk niet zo zeker, dat
het vraagstuk van de relatief lage arbeidsproduktiviteit
op de kleinere bedrijven ,,vanzelf” zal verdwijnen. De
kleinere bedrijven kunnen waarschijnlijk in mindere mate
dan de grotere bedrijven profiteren van de mechanisatie
en rationalisatie. Bij de meeste andere onderdelen van de
agrarische structuur is geen.. ,,spontane” verbetering te
verwachten. De uitvoering van cultuur-technische werken,
met name van ruilverkavelingen, zal dan ook een belang-
rijke bijdrage moeten leveren tot de verbetering van de
agrarische structuur in deze provincie.
De ter verhoging van de arbeidsproduktiviteit nood-
zakelijke vervanging van arbeid door kapitaal vereist grote
investeringen. Hierbij vormt niet alleen de verkrijging van
de benodigde financiële middelen een probleem, maar ook
de, niet geheel onbegrjpeljke, reserve van veel boeren
tegen het opnemen van krediet. Een belangrijke voorwaarde
voor de verhoging van de arbeidsproduktiviteit is vervol-
gens de verbetering van het bedrjfs-economisch en -orga-
nisatorisch inzicht van de boeren. Deze voorwaarde vloeit
onder andere voort uit de grotere investeringen, de toe-
nemende mechanisatie en uit de noodzaak tot samen-
werking bij het gebruik van machines en werktuigen. De
meeste boeren zijn nog opgeleid in een tijd, dat genoemde
capaciteiten nog niet zo belangrijk waren.
Het akkerbouwbedrijf
op de zeeklei.
In het zeekleigebied met zijn met landarbeiders werkende
grote akkerbouwbedrijven wordt de situatie gekenmerkt
door een vermindering van het aantal landarbeiders en
een sterke toeneming van de mechanisatiegraad. Er is
onder de jongere generatie, mede als gevolg van de lage
maatschappelijke waardering, weinig animo voor het be-
roep van landarbeider. De tijd, dat naar believen lossé
arbeiders konden worden aangetrokken en ontslagen is
mede onder invloed van de pendel naar Zuidholland,
voorbij.
Een verdere daling van het aantal landarbeiders ligt
in de lijn der verwachting. Bij een realisering van de ont-
wikkelingsplannen in dit gebied is zelfs een zeer sterke
vermindering mogelijk. Een verbetering van het loon-
niveau, van de werkomstandigheden en van de sociale
positie van de landarbeider is dan ook noodzakelijk om
de arbeidsvoorziening op deze
bedrijven
veilig te stellen.
De mechanisatie biedt wellicht perspectieven voor ‘een
sterkere binding van de landarbeider aan de landbouw.
Met de toenemende mechanisatie zullen de produktiviteit
en de verantwoordelijkheid van de landarbeider groter
worden. Hij zal in staat moeten zijn de steeds ingewikkelder
wordende machines te bedienen en te onderhouden en om
– onder de huidige omstandigheden – kostbare stag-
naties in de werkzaamheden te voorkomen. Het is aldus
439
I,.
t
1′
niet uitgesloten, dat de mechanisatie en motorisatie het
werken in de landbouw aantrekkelijker zullen maken,
waardoor het landarbeidersberoep de concurrentie met het
beroep van industrie-arbeider wellicht met meer succes
kan weerstaan.
De tuinbouw in Noordbrabant.
Een groot deel van de Brabantse tuinbouw komt nog
voor in combinatie met het landbouwbedrijf en op exten-
,sieve klein-fruitbedrijven. De voornaamste teelten zijn hier
aardbeien, frambozen, bessen en enkele grovere groenten:
Gevarieerder is het teeltplan op de intensieve opengronds-
groentebedrijven, waarvan er reeds veel met een rolkas
zijn ‘uitgerust. De tuinbouwbedrjven met, al dan niet
verwarmd, staand glas vormen nog een minderheid.
.In de periode 1950-1960 is de omzet van de Brabantse
tuinbouwveilingen gestegen van f. 20 mln, tot bijna f. 43
mln. De laatste jaren valt echter, als gevolg van de achter-
uitgang van de extensieve tuinbouw op de landbouw-
bedrijven en op de klein-fruitbedrijven, een vertraging
van de groei te constateren. Deze achteruitgang werd ver-
oorzaakt door ziekten en andere tegenslagen, in het bij-
zonder bij de aardbeien. Van betekenis lijkt voorts ook
de geringere belangstelling van de jongere generatie voor
d.itbedrijfstype. in de toekomst is een verdere af brokkeling
van de extensieve tuinbouw dan ook niet onwaarschijnlijk.
Bij de meer intensieve teelten van het opengrondsbedrijf
en van het bedrijf onder glas ziet men daarentegen een
uitbreiding van de aanvoer welke zich naar alle waar-
schijnlijkheid in
de’ naaste toekomst zal voortzetten. Er
zijn in de tuinbouw in Noordbrabant dan ook nog moge-
lijkheden tot uitbreiding van de werkgelegenheid. Dit te-
meer daar er reeds enkele niet onbelangrijke concentratie-
gebieden aanwezig
zijn.
Maar ook hier moet rekening
worden gehouden met de toenemende invloed van de
industriële ontwikkeling. Een uitbreiding van de tuinbouw
op wat langere termijn is alleen te verwachten, wanneer
het inkomensniveau en de werkomstandigheden in de
tuinbouw niet achterblijven bij die an de andere be-
staansmogelij kheden.
Uit het voorgaande moge duidelijk zijn, dat nog ingtij-
pende veranderingen in de Brabantse landbouw te ver-
wachten
zijn.
Een daling van de agrarische beroepsbevol-
king met 15 â 20 pCt. in de komende tien jaar isniet on-
mogelijk. Desondanks blijft de landbouw nog een belang-
rijke stuwende bestaansbron in deze provincie. Om de
positie van deze. bedrijfstak te verstevigen is een verbe-
tering van de agrarische structuur onmisbar. Het regio-
nale werkgelegenheidsbeleid is niet volledig zonder een
actief agrarisch structuurbeleid. Met het oog op de nood-
zakelijke investeringen in het landbouwbedrijf kan èen
markt- en prijsbeleid vooralsnog niet worden gemist. Men
mag erop vertrouwen, dat de 13rabantse boer bereid en in
staat is de hem geboden mogelijkheden om zich aan de
veranderende omstandigheden aan te passen zal benutten.
Tilburg.’
Ir. A. L. G. M.
BAUwENs.
(Advertentie)
Â0.
1788.
AMSTERDAMS CIIE
WORD OIT011t11VEN BY
M A A N 1) A •G
N°.
109
EXTRA- COURANT.
II E N D R T I( L’
irs
E
N.
DEN
8
SEPT3XiR.
A
l\i STERD’vMden Seplêul’er. ,, Inonze twee oerg
aU.’
., zeU eenigarmaic het gehslder v
c
fcut wrdnofd hb.
J
,, den vn den en 4 dcez’r, gneen
wy
Le-n Lzeer
CC.0
– –
, hen teedt e.edurende den ian1hen (b w.uten refl,cg(n en
,. Kerte Scicrs van het een
efl
ander,
Wn*’
tt’e-e tera
Idjcheip algemeen;
It
IVsrnpe/rocren \’ pronitte toet iteur ,.
Srens lQtune, het vrblyr nHenetUOttLcC llft.E
»
t Vtuege
iu top gehaald, en .ulks zag tnet ook van min.
J
» EN KONINGLY1E fiOOiIEDi , lnneo c.nue Vett
t
» de Vaarutgen in de Sta& vooral der Zeeuwf’che Sc:,uken,
» getrechi hefr • op aitnrleie wv’z:, :e vCra39enatiafl. lIet
,, in de hinre Cr.egt ligndr.
S-
Na hat eerfle betoon ”
Vut
de 1uaoees
…. .’.Y!’J_ S’Qt.s reuin)e. horcbtevoordj
Au,jid
J
» aUetlel rang en ftn1 . hI
.
DE ECONOOM EN DE BERICHTGEVING
WETTIGE OiCJl
De berichtgeving anno 1788 bood weinig
finanieel-economisch.terrein verschijnen
lyk en wy zyti
economisch fiieuws. Plaatselijke gebeur-
dagelijks. Ook Van Mierlo en Zoon N.V.
»
gegeven
c/eh ii
tenissen waren toen nog aanleiding •tot
heeft haar eigen actuele berichtgeving
– » eta eau iç vul:eu. Wet
.
»
–
zyta en verzed
een extra-courant .
op zakelijk en financieel terrein. Onze
“2o’ras men oidr I
Onze eeuw geeft daarentegen een geheel
kantoren verschaffen U hiercver gaarne
dat de ERFSI’A
0
.
80
1
berwuards ilond
te
do
ander beeld te zien en berichten op
nadere inlichtingen.
VAN
1illE1tL0 IN ZOON L.
4 –
tuigcn
»
dat de w.etee
V4n
Gobswensrev Vey
1
de Bank voor Brabant
,, rt’c/tvimrd;,-ho1irn , ÎI
»
LYÎ( klUiS
fla”
*f
dorof
,
fcr.eiffe
alg
ook
Onrkr vnder’ni dgar dnor, dE
Zenaag
lIfaétCB
,,
gemaklyk
te tr.aeen, vrdttnden dankbaren lof dat Irgezetenu.
den 3
t
Angusiu, een incthlyk neer
vhtv
ewoon
getal
Schuben
13y
het
uhflappen tin di.tK
aetfen,
wdtd h-ai Fioo, CzeUhtp
.Jkeren
.440
.
.
:26-4-196:1
De hôofclljnen van
het sociale beleid
Dat een artikel over het sociale beleid in dit Noord-
brabant-nummer een bescheiden plaats inneemt temidden
van een aantal hoofdzakelijk anders georiënteerde be-
schouwingen, behoeft geen verwondering te wekken. Het
sociale beleid vertoont immers in vergelijking met buy.
het economisch en ruimtelijk beleid nog een duidelijke
achterstand. Hiervoor zijn o.i. twee redenen aan te voeren.
In de eerste plaats het feit, dat het sociale beleid pas
relatief kort geleden in een systematische en op. weten-
schappelijke uitgangspunten gegronde benaderingswijze is
opgenomen. In de tweede plaats het feit, dat het sociale
beleid en de daaraan ten grondslag liggende feiten zich
minder gemakkelijk dan economische en technische data
in cijfers laten vastleggen. Hiermee wil overigens niet
gezegd zijn dat er alleen maar een sociaal beleid gevoerd
zou kunnen worden op basis van wetenschappelijke kennis.
Zoals elke vorm van beleid wordt ook het sociale beleid
in belangrijkê mate bepaald door voorwetenschappelijke
feiten en uitgangspunten.
Tussen het economisch en ruimtelijk beleid enerzijds en
het sociale beleid anderzijds bestaat in dit laatste opzicht
dan ook weinig verschil. Verschil is er alleen in zover
men de bepaling van het beleid in de beide eerstgenoemde
sectoren bewust op basis van een systematische planning
poogt te doen geschieden, waarvoor men gebruik maakt
van wetenschappelijk verzanilde gegevens. Bij het sociale
beleid ontbreekt deze planmatige aanpak nog in vele
gevallen, hetgeen niet in het minst moet worden toegè-
schreven aan het feit, dat men over onvoldoende weten-
schappelijke gegevens beschikt om een dergelijke aanpak
te motiveren. –
Dit cbnstaterend voor het sociale beleid in zijn algemeen-
heid moet overigens onmiddellijk worden vastgesteld dat
er verschillende sectoren van dit beleid zijn, waarvoor
deze algemene stelling zeker niet (meer) op gaat. Op het
gebied van bijv. onderwijs, maatschappelijk werk, Vrije-
tijdsbesteding en recreatie, wordt zowel op landelijk als
op provinciaal niveau, een bewuste planning nagestreefd,
terwijl ook op andere hier niet genoemde terreinen een
dergelijke ontwikkeling duidelijk valt waar te nemen.
De plaats van het sociale beleid in de na-oorlogse – ontwik-
keling van Noordbrabant.
–
In de brede zin van het woord, zoals wij hierboven
hebben aangegeven, heeft het sociale beleid in de na-
oorlogse ontwikkeling van Noordbrabant een belangrijke
rol gespeeld. Wanneer men namelijk het provinciale wel-
vaartsplan van 1947 nog eens naleest, blijkt dat het terrein
van het sociale beleid in dit welvaartsplan en in de daarop
betrekking hebbende preadviezen een zeer behoorlijke
plaats heeft ingenomen. Rond het thema van de indus-
trialisatie van Noordbrabant zijn in dit welvaartsplan
verschillende bijdragen opgenomen, waarin de sociale as-
pecten vah dit vraagstuk aan de orde worden gesteld.
Meestal is dat nog tastenderwijs en meer vanuit een
intuïtieve kennis van de provincie en haar bevolking dan
vanuit exaète cijfers en gegevens.
Er- zit
•
echter in al deze beschouwingen een leidende
26-4-196f
gedachte – welke in de latere jaren verder is uitgewerkt
– ni. dat de in Noordbrabant plaatsvindende economische
structuurveranderingen een begeleidend antwoord vragen
vanuit het sociale beleid. Het welvaartsplan geeft dit ant-
woord nog maar vaag en summier en werkt het slechts
voor bepaalde sectoren wat nader uit, maar duidt wel de
lijnen aan, waarlangs zich de toekomstige studie en plan-
ning zal bewegen. In het algemeen komen hierbij twee
aspecten naar voren. In de eerste plaats het sociale beleid
als onderdeel van een breder welvaartsbeleid en in de
tweede plaats de functie van het sociale beleid als auto-
nome activiteit op het vlak van het sociale welzijn. Ten
aanzien van deie beide aspecten maken wij hier enkele
opmerkingen.
Wat het eerste punt betreft mogen wij beginnen met
te stellen dat onze moderne welvaartsplanning uit ver-
schillende componenten is opgebouwd. De vraagstukken,
waarop deze planning zich richt, vertonen een veelheid
van aspecten, welke slechts vanuit een meer-dimensionale
visie kunnen worden benaderd. In aanleg ligt hier meestal
wel ergens een hoofdaccent dat ook in het beleid dominant
is maar dat complementair andere aspecten bevat, welke
een benadering vanuit verschillende beleidssectoren vragen.
In dit verband kan men bijv. wijzen op vraagstukken als
stadsontwikkeling en stadssanering, ruimtelijke planning
(uitbreidingsplannen en streekpianrien), industrialisatie,
cultuurtechnische werken. Bij al deze vraagstukken ligt
er in het beleid ergens een beginpunt; dit kan zijn in de
ruimtelijke ordening, in de economische planning, in het
huisvestingsbeleid of in de agrarisch-technische sfeer, maar
hiermede is het vraagstuk niet uitgeput.
Er blijken namelijk nog andere facetten te zijn welke
een benadering op een breder front noodzakelijk maken.
Om deze stelling voor de sector van het sociale beleid te
verduidelijken wijzen wij bijv. op het probleem van de
kleine plattelandskern. In eerste instantie wordt dit vraag-
stuk meestal benaderd in de sfeer van de ruimtelijke orde-
ning, maar er is duidelijk een sociale of sociologische
dimensie aan dit probleem,. welke in breder verband ook
wel wordt aangeduid met de term ,,de leefbaarheid van
het platteland”. Hier komen vragen van gemeenschaps-
opbouw en sociale verhoudingen aan de orde, welke alleen
vanuit het sociale beleid in samenhang met de ruimtelijke
planning kunnen worden benaderd.
Ditzelfde kan men zeggen van de andere hier genoemde
vraagstukken op het terrein van de planologie en mutatis
mutandis ook van de overige sectoren van economisch
of technisch beleid. In de ontwikkeling zoals deze zich
nu in Noordbrabant voltrekt, is het verheugende dat het
hier bedoelde soort verbindingen tussen de verschillende
beleidssectoren steeds duidelijker naar voren komt, waar-
bij met name het sociale beleid naast de economische en
ruimtelijke planning als een – zij het nog bescheiden –
partner wordt geaccepteerd. De samenwerking tussen de
provinciale instituten – het Economisch Technologisch
Instituut, de Provinciale Planologische Dienst en het Pro-
vinciaal Opbouworgaan – vormt hiervoor een duidelijk
bewijs. –
441
• /
S
‘-4
1-4
Cd
Eli
L
ell
J’7
–
r-2
•
Ço
1
0
!
0
0
4
t
tot
/
4
t
l
ot
t
00
t
00
CL
(
1
.
4
0
C
0
t
14
.5
t
t,
t
t
–
•
EE
to
0
‘
0
t
•
t
CL
•
.
x
1.D
i
.5
o
•
=:
•
‘
o
t
.
oo.t-
t
0
‘
0
–
t°•-
C
0
•’4
0
.
.
1
4
I•iI!i
i
ll
–
(
o
iiij
trI
to3
—
.
be
Ix
44
26-4-1961
1
••,
1cTN
-ri
‘4
o
o
z.
1-4
1-4
FA
0.
Cd
E
“
S
1-4
9
•-
‘
S
‘4
(.1
r.
Cd
4-4
i
—–S
t
442
Behâlve als een onderdeel van een breder welvaarts-
beleid heeft het sociale beleid, zoals wij hebben opgemerkt,
ook een eigen autonome functie. Men mag deze zoals nog
wel eens pleegt te gebeuren niet versmallen tot alleen maar
gemeenschapshuizen bouwen of maatschappelijk werk-
sters ,,laten ôpereren”. Hoe gewichtig en aantrekkelijk
deze functies soms ook zijn, zij vormen beslist niet het
sociale beleid in de hier bedoelde betekenis. Dit bestaat
namelijk niet in het treffen van een aantal min of meer
op zichzelf staande voorzieningen, maar veeleer in het
ontwerpen van maatregelen voor• de verschillende sociale
sectoren in hun interne en externe samenhangen.
Aan de ene kant richt het sociale beleid zich dus op de
verschillende sectoren afzonderlijk (onderwijs, maatschap-
pelijk werk, volksgezondheid), aan de andere kant heeft
het een integraal karakter en tracht het de onderscheidene
sectoren binnen een gecoördineerd beleid te betrekken
(sociale planning in ontwikkelings- en probleemgebieden).
In beide gevallen is het doel van het sociale beleid: te
komen tot een systematische beïnvloeding van de maat-
schappelijke processen en de maatschappelijke structuur,
meestal in aansluiting op ontwikkelingen in de econo-
mische of technische infrastructuur. Dikwijls zijn deze
laatste zeer concreet gegeven met verschijnselen zoals
migratie, industrievestiging of agrarische sanering; maar
vaak zijn zij ook terug te voeren tot een meer algemene
beweging, welke men kan aanduiden met het begrip ver-
stedelijking. Vooral voor Noordbrabant is dit laatste ver-
schijnsel, mede als gevolg van de zeer snelle’ industriali-
satie, een centraal gegeven, dat yoor het sociale beleid
als een primair uitgangspunt moet gelden.
Enkele hoofdlijnen van het sociale beleid.
De lijn volgend, welke in het provinciale welvaarts-
plan van 1947 is getrokken, kunnen wij een aantal hoofd-
punten onderscheiden, welke de ontwikkeling van het
sociale beleid in Noordbrabant markeren. Wij wijzen dan
met name op de volgende sectoren:
onderwijs;
maatschappelijk werk en de sociale begeleiding van
de iridustrialisatie;
–
vrije-tijdsbesteding.
Chronologisch gezien moet punt b. eigenlijk eerst wor-
den gesteld. In de beginfase van de industriële ontwikkeling
van Noordbrabant bestond vooral belangstelling voor het
maatschappelijk werk en de sociale begeleiding van de
industrialisatie. Wanneer men er de betreffende pre-
adviezen op naleest richtte de aandacht zich destijds vooral
op het opvangen van de nogal negatief geachte conse-
quenties van de industrialisatie. Hiervoor werd een samen-
hangend geheel van maatregelen voorgesteld, dat zich op
alle terreinen van het individuele en sociale welzijn zou
richten. In dit kader is eén hele scala van activiteiten tot
ontwikkeling gekomen, waarvan wij in dit verband noemen:
de beroepskeuze en beroepenvoorlichting; het werk van de
vormingsinstituten voor de bedrjfsjeugd in de vorm van
mater amabiis- en levensscholen en het voorlichtings-
en vormingswerk van de .standsorganisaties.
Een ander terrein dat eveneens een snelle ontwikkeling
heeft gekend is het maatschappelijk werk met als neven-
instituut de gezinszorg. Gespreid over de provincie bevindt
zich momenteel een net van instellingen voor maatschap-
pelijk werk en gezinszorg, dat vanuit verschillende levens-
beschouwèlijke toporganen in Breda, Eindhoven en
‘s-Hertogenbosch is opgebouwd (zie bijgaand overzicht).
Bij de optredende structuurveranderingen vervult het maat-
schappelijk werk een begeleidende functie in die zin dat
het zich richt op de aanpassingsmoeilijkheden van personen
en groepen, terwijl het zich met name de laatste tijd ook
gaat bezig houden met de problemen van de samenleving
zelf. Deze verschuiving in de richting van wat men het
maatschappelijk opbouwwerk noemt, is vooral in de ont-
wikkelingsgebieden naar voren gekomen, waar een inte-
grale aanpak van de samenlevingsproblemen in het kader
van een snelle industrialisatie geboden was.
Het accent in het werk is door deze ontwikkeling enigs-
zins verschoven van de zuiver individuele hulpverlening
naar een breder veld van sociale actie. Hiermee heeft het
maatschappelijk werk ook een duidelijke functie gekregen
als onderdeel van het sociale beleid. Dit manifesteert zich
o.a. in de oprichting van regionale organen’ voor maat-
schappelijk werk en maatschappelijk opbouwwerk. In ver-
schillende delen van Noordbrabant zijn de laatste jaren
in dit opzicht enige initiatieven tot ontwikkeling gekomen.
Hierbij vallen twee vormen te onderscheiden’ organen
op particuliere basis(regionale centra of opbouwstichtin-
gen) met een opdracht welke zich beperkt tot het sociale
terrein en daarnaast de welvaartsstichtingen welke een
ruimere welvaatsplanning beogen.
Het onderwijs.
De aandaçht voor het onderwijs loopt als een rode
draad door het gehele na-oorlogse beleid van de provincie.
Tegen de achtergrond van het gevoerde welvaartsbeleid
behoeft dit geen verwondering te wekken. Een industriële
ontwikkeling zoals in Noordbrabant noodzakelijk werd
geacht, vraagt een hoog ontwikkeld en sterk gedifferentieerd
onderwijsapparaat. Met het oog op de ontwikkeling van
een dergelijk apparaat heeft de provincie Noordbrabant
een systematische onderwijsplanning nagestreefd, ten be-
hoeve waarvan zij een groot aantal onderzoekingen heeft
laten uitvoeren.
Reeds onmiddellijk na het verschijnen van het welvaarts-
plan is hiermee een aanvang gemaakt door aan een com-
missie op te dragen een rapport uit te brengen betreffende
de toestand en de gewenste ontwikkeling van het nijver-
heidsonderwijs. Dit rapport, dat in 1954 is verschenen, is
in 1955 gevolgd door een rapport over de stand van het
v.h.m.o. in Noordbrabant. Inmiddels was ook een aan-
vang gemaakt met een onderzoek naar de stand van het
gewoon lager onderwijs door een commissie onder leiding
‘van Drs. C. G. M. H. Souren. Dit rapport – in de wan-
deling genoemd ,,het rapport Souren” – werd in 1957
aan de Provinciale Staten aangeboden.
Voortbordurend op de rapporten over het nijverheids-
onderwijs én het v.h.m.o. was het Katholiek Sociaal
Kerkelijk Instituut intussen opgedragen een nadere studie
te maken over de stand van het gehele voortgezet onderwijs
in Noordbrabant. Deze studie verscheen in 1957 en werd
in het kader van een bredere provinciale onderzoekodracht
nog gevolgd door studies over de doorstroming naar en
het rendement van het v.h.m.o. en het u.l.o. (K.S.K.I.
1958) en de maatschappelijke functie van het u.l.o. (K.S.K.I.
1959). Ter afsluiting van deze opdracht loopt momenteel
nog een onderzoek naar de integratie in het v.h.m.o. dat
door het Katholiek Sociaal Kerkelijk Instituut tezamen
met het Gemeenschappelijk Instituut voor Toegepaste
Psychologie te
Nijmegen
wordt uitgevoerd.
Om de in deze rapporten neergelegde inzichten in prak-
tische beleidsmaatregelen te vertalen werd door het Pro-
26-4-1961
–
443
CE PR0YEA’TEEiW
CEPROJ(KTEEA’Zi
vinciaal Bestuur in het kader van de provinciale Commissie
Sociaal Plan – een commissie welke door het Provin-
ciaal Bestuur met de opstelling van een sociaal welvaarts-
plan is belast – een sectie onderwijs in het leven geroepen.
Deze sectie heeft haar visie op de gewenste ontwikkeling
van het onderwijs in Noordbrabant in een aantal plannen
en adviezen neergelegd welke als richtsnoer voor het pro-
vinciale beleid worden gehanteerd. Door de werkzaam-
heden van de ‘sectie is een vaste basis gegeven aan de
onderwijsplanning in Noordbrabant, welke’ nog voort-
durend verder wordt uitgebouwd en ten aanzien waarvan
de verwachting bestaat dat zij definitief in een provinciale
onderwijsraad gestalt zal krijgen.
Van de onderwerpen welke de sectie momenteel bezig
houden vermelden wij:
– een plan voor de spreiding van scholen over de pro-
vincie voor verschillende typen van onderwijs. Voor
het katholiek v.h.m.o. en het uitgebreid technisch
onderwijs is een dergelijk plan reeds gereed gekomen;
– een plan inzake het in het leven roepen van advies-
instanties voor het onderwijs; –
– het geven van systematische school- en beroepskeuze-
voorlichting met betrekking tot het voortgezet onder-
wijs;
– suggesties omtrent de verbetering van de integratie van
leerlingen in het voortgezet onderwijs;
– de ontwikkeling var plaatselijke en regionale onderwijs-
organen;
– het vraagstuk van de intellectuele en ludische vorming
met betrekking tot het voortgezet onderwijs.
Het laat zich aanzien dat de bestudering van deze en
andere onderwerpen een op verdere differentiatie en uit-
bouw van het ‘onderwijsstelsel gericht beleid mogelijk
zullen maken. Hiertoe zullen de voorwaarden mede worden
geschapen door de mogelijkheden, welke met de nieuwe
wet op het voortgezet onderwijs zijn gegeven.
Vrije-tijdsbesteding.
Een drde facet van het sociale beleid, waarop wij
tnslotte nog even het licht willen laten vallen, is de vrije-
tijdsbesteding: Vooral de laatste jaren is dit vraagstuk –
overigens niet alleen in Noordbrabant – in het middel-
punt van de belangstelling gekomen. In het kader van de
eerdergenoemde provinciale onderzoekopdracht is door
het Katholiek Sociaal Kerkelijk Instituut “een onderzoek
gedaan naar de besteding van de vrije tijd in Noord-
brabant. Dit onderzoek is voor de eerder genoemde
Commissie Sociaal Plan aanleiding geweest om een drietal
facetproblemen van het vraagstuk van de vrije-tijds-
besteding in studie te nemen, t.w. de lectuurvoorziening,
openlucht-recreatie en sport.
Over de beide eerste onderwerpen zijn door de com-
missie plannen uitgewerkt; de opstelling van een plan
inzake de sport wordt momenteel nog voorbereid. Het
plan betreffende de lectuurvoorziening (zie bijgaande
kaart), dat vooral betrekking heeft o de vernieuwing van
het, bibliotheekwerk ten plattelande, is inmiddels in uit
voering genomen. In het recreatieplan is vanuit de ge-
zichtshoek’van het sociale beleid een aantal desiderata ge-
formuleerd met betrekking tot de recreatieve ontwikkeling
van Noordbrabant. Tezamen met de-momenteel in voor-
bereiding zijnde ruimtelijke plannen zullen deze de basis
vormen voor het in de toekomst in de provincie te voeren
recreatiebeleid. –
Ten aanzien van de hier genoemde sectoren merken wij
op dat men terzake bedacht zal moeten zijn op een zekere
OVERZICHT 1JE5T4ANDE £4′ CEP/?0-
Jgx7
–
EgPl,ç N1B110TrCff
Vooz/EN/rn
EN
IN N0ÔR-&fA4#7
PROVINCIAAL OPBOUWORGAAN NOORD-BRABANT
1
444
‘
26-4-1961
De planologische ontwikkelingen en problemen
Beschouwingen inzake de ontwikkeling van het verkeer,
de wegen, de waterwegen en de spoorwegen
SOCIAAL-ECONOMISCHE ONTWIKKELING EN
RUIMTELIJKE
PLANNEN
Algemeen.
En de voorafgaande artikelen is uiteengezet dat de groei
van de bevolking in Noordbrabant zeer groot is, en dat in
het bijzonder de industriële ontwikkeling bepaald storm-
achtig verloopt.
Om deze ontwikkeling in goede banen te kunnen leiden
is een actief overheidsbeleid nodig. Dit overheidsbeleid
concretiseert zich op de verschillende staatsrechtelijke ni
veaus (gemeente, provincie en rijk) in bepaalde ruimtelijke
vormen: woonwijken, recreatieterreinen, industriegebieden,,
verkeerswegen, spoorwegen, scheepvaartwegen en. De
ruimtelijke plannen die deze verschillende activiteiten bun-
delen vereisen een vergaande coördinatie – èn vanwege
de grootte en de duurzaamheid van de investeringen in
de private en de publieke sfeer, èn vanwege de grote
sociale belangen die ermee gemoeid zijn, èn vanwege de
beperktheid van de ruimte waarop de vele en veelsoortige
belangen aanspraak maken. De ontwikkeling van de mo-
derne maatschappij brengt een steeds verdere toespitsing
mee van de strijd der verschillende ruimtebehoevende en
in de ruimte zich manifesterende belangen; zij brengt
daardoor ook mee dat het planologische beleid een steeds
groter aandeel zal gaan nemen in het geheel van bestuur-
lijke activiteiten van de Overheid.
De plaats van de provincie hierin is voornaam. Niet
alleen door de eigen directe deelnemingin de vorm van
wegenplannen e.d., maar vooral door de coördinerende
taak die zij wettelijk bezit. Volgens de Woningwet is de
provincie het orgaan dat de plannen van de gemeenten
(uitbreidingsplannen) goed- of afkeurt. Volgens de Wet
op het nationale plan en de streekplannen is zij belast
met het vaststellen.van ruimtelijke plannen voor de pro-
vincie of gedeelten, daarvan (streekplannen). Streekplannen
zijn nodig voor de gemeenten bij het samenstellen van hun
uitbreidingsplannen; zij zijn het provinciaal bestuur be-
hulpzaam bij het uitoefenen van het goedkeuringsreçht ten
aanzien van gemeentelijke plannen.
De ontwikkeling in Nederland heeft ertoe geleid dat
op rjksniveau wel planologische studies worden verricht
maar geen nationale plannen in de werkelijke zin tot stand
kwamen. De taak van de provincie is daardoor extra be-
langrijk omdat in de provinciale plannen in sommige ge-
vallen nationale belangen in meer of minder sterke mate
betrokken zijn. Met andere woorden: de planologische
coördinatie van de nationale, provinciale en gemeentelijke
belangen vindt in veel gevallen plaats op het niveau van
de provincie.
Het planologische beleid.
Het provinciale planologische beleid, is méér dan het
concipiëren van streekplannen. Het schept immers de
ruimtelijke voorwaarden voor het realiseren van het alge-
mene maatschappelijke beleiden vormt anderdeels van
dit algemene beleid het ruimtelijke beeld. Het is duidelijk
dat het planologische beleid op dezelfde sociale, bestuur-
lijke en andere opvattingen gebaseerd moet zijn als alle
andere vormen van het overheidsbeleid, en dat dit beleid
het algemene kader zal moeten geven waarbinnen de pro-
vinciale ruimtelijke plannen tot stand komen. Een typisch
voorbeeld daarvan is het zgn. ,, Welvaartsplan van de pro-
vincie Noord-Brabant” (1947).
Deze studie, in feite minder een plan danwel een plano-
logisch beleidsprogramma, een ,,beginselverklaring”, is als
zodanig zeer waardevol. Zij is direct gericht op slechts één
doel: de industrialisatie, en behandelt daarvan in feite
slechts één aspect: de gematigde concentratie. Dit wil
zeggen dat de nagestreefde industrialisatie – behalve in
de aanwezige
7
grote centra van werkgelegenheid – vooral
diende te worden gerealiseerd in een 38-tal in het weivaarts-
plan aangewezen kleine centra. Uit de overwegingen blijkt
hoezeer sociale beweegredenen in verbinding met econo-
mische motieven het planologische programma hebben
bepaald.
In
1959
is het welvaartsplan gedeeltelijk herzien, nI.
in het zgn..
,,Wesf-.Brabanrplan”.
Het beginsel van de ge-
matigde concentratie onderging hierin in zoverre een wij-
(vervolg van blz. 444)
wij verder een beeld gegeven van de hoofdlijnen, welke
continuïteit in het beleid; het opstellen ‘van een plan is
het sociale beleid in de na-oorlogse periode hebben be
slechts een eerste fase, welke gevolgd moet worden door
een regelmatige planning. Dit is alleen mogelijk, wanneer
hiervoor duidelijke organisatievormen worden gevonden,
waarin de betrokken belangensferen genoegzaam tot hun
recht komen.
Besluit.
.
in het voorgaande hebben wij getracht in grote lijnen
een beeld te geven van de functie die het sociale beleid
in het kader van de welvaartsontwikkeliig van Noord-
brabant inneemt. Wij hebben er hierbij op gewezen dat.
deze functie steeds duidelijker wordt gezien en ook meer
bewust vanuit een wetenschappelijke achtergrônd wordt
benaderd. In aansluiting op deze beschouwingen hebben
paald.
–
Wij zijn hierbij uiteraard zeer globaal te werk gegaan
waardoor dikwijls bepaalde – ook belangrijke – nuances
zijn weggevallen. Door de beperking tot enkele hoofd-
lijnen zijn andere elementen, zoals bijv. het culturele werk
en de volksgezondheid, niet in het tableau opgenomen.
Binnen dë beschikbare ruimte was dit alleen maar mogelijk
geweest, wanneer deze beschouwingen zich hadden be-
perkt tot een opsomming zonder meer van activiteiten en
voorzieningen. Dat dit het inzicht in deze materie niet
bevorderd zou hebben, mag wellicht een verontschuldiging
zijn ‘voor de beperkingen die wij hier noodzakelijkerwijze
moesten aanbrengen.
–
‘
Drs.
A. VERDIJK.
Tilburg.
Mr. P.
KUIJPERS.
26-4-1961
445
WELVAARTSPLAN 1967
WO
WE
Mi
I
t
AL
BESTAANDE GROTE CENTRA
• BE5TAANOE KLEINE INDUSTRIECENTRA
o
NIEUW TE ONWIKKELEN KLEINE INOUSTRIECENTRA
ziging dat thans meer belang werd gehecht aan de grote
centra, de steden
1).
Het ,,West-Brabantplan” is in ma-
teriële zin stellig een plan te noemen, aangezien er vele
projecten in zijn opgenomen betreffende verkeerswegen,
scheepvaartwegen, havens enz. Hiëarchisch gezien zou men
het een basisplan kunnen noemen aangezien het met zijn
globale traceringen grondslagen legt waarop provinciale
streekplan nen en/of gewestelijke structuurplarmen kunnen
worden uitgewerkt.
De
streek als planologisch object.
Beschouwd vanuit de gezichtshoek der wettelijke moge-
lijkheden is de streek als zodanig een probleem. Als
staatsrechtelijke figuur bestaat de streek namelijk niet.
Dit is waarschijnlijk een van de redenen waarom er in ons
land nog zo weinig streekplannen zijn vastgesteld. Wel
is de provincie het door de wet aangewezen orgaan voor
de vaststelling van streekpiannen, maar de realisatie van
die plannen ligt goeddeels in handen van de gemeenten.
Een streekplan kan in de gemeentelijke sfeer niet meer
doen dan een bepaalde ontwikkelingsljn aangeven. De
uitvoering is aan de gemeenten zelf voorbehouden. Dat
wil zeggen dat minstens voor dd uitvoering van streek-
plannen een samenwerking van gemeenten in veel gevallen
onmisbaar is, nl. daar waar gemeenschappelijke belangen
moeten worden behartigd.
De moeilijkheid bij de planning is echter dat een aantal
gemeenten tezamen niet de streek vertegenwoordigen. Wat
in het belang van de streek is, wordt niet altijd door alle
deelnemers als een direct gemeentelijk belang gezien –
en is het in sommige gevallen ook niet. En daar er ver-
schillende streekbelangen en verschillende gemeentelijke
belangen in het geding kunnen zijn, met tal van corn-
binatiemogelijkheden in deze belangensferen, is de samen-
werking in het algemeen vaak een tere ‘zaak. Het vergt
1)
,,Noord-Brabant in het Nieuwe Westen”, uitgave van het
provinciaal bestuur, 1959.
dan veel stuurmanskunst opdat het spel van geven en
nemen niet tot een koehandel wordt. Van groot belang
is het dan ook dat de streekplanning kan plaatsvinden
aan de hand van door de provinciale overheid en/of rijks-
overheid verstrekte richtlijnen. Concreet gesteld: een ge-
westelijk structuurplan dient te steunen op en moet een
nadere uitwerking geven van een provinciaal of regionaal
basisplan.
Het is verheugend dat de drang tot samenwerking op
het ogenblik in verschillende delen van de provincie Noord-
brabant tot uiting komt. Voor deze samenwerking wordt
niet overal dezelfde weg gevolgd, maar de positieve be-
doelingen verdienen alle steun en aandacht. Werkzaam
zijn op het ogenblik: de streekraad voor het’ land van.
Heusden en Altena, de Kempenlandstïchting, de W.E.B.
(West-Nooi dbrabant), de Streekraad Midden-Brabant
(Tilburg e.o.), Breda e.o., en Eindhoven met randgemeen-
ten.
De stadsgewesten.
In de ‘streekplanproblematiek nemen de stadsgewesten
een aparte plaats in. in de stadsgewesten raken de belangen
zo nauw met elkaar verweven dat de afzonderlijke ge-
meenten tezamen een zodanige sociaal-economische een-
heid gaan vormen dat de zelfstandige oplossing van stede-
bouwkundige en andere vraagstukken onvoorziene en
soms ongewenste gevolgen in de andere gemeenten te-
weeg brengen, tot schade van het geheel. Het sterkst komt
dit naar voren in conglomeraties di onder een grote
economische en demografische druk staan, en waar de
ruimtelijke distantie tussen de betreffende gemeenten ge-
ring is.
In sterke mate is zulks het geval rond de stad Eindhoven.
Van de toeneming van het aantal industriële arbeids-
plaatsen in geheel Nederland gedurende de laatste tien
jaar, werd ruim
1/7
deel gerealiseerd in het stadsgewest
Eindhoven. Het is niet onwaarschijnlijk dat de huidige
krachtige bevolkingsgroei in dit gewest – thans nog ge-
446
26-4-1961
temperd door pendel en woningschaarste – nog storm-
achtiger zal worden. Dit schept grote problemen ten aan-
zien van de woonvoorzieningen, industrieterreinen, onder-
wijs, de verkeerswegen en de onderlinge verbindingen enz.
Doch ook in andere ‘delen van de provincie werpen de
gebeurtenissen hun schaduw vooruit. Het ziet ernaar uit
dat het nuttig effect van de enorme potenties van Zuid-
Nederland in de volgende decennia nog zeer,
veel groter
zal zijn dan in het verleden het geval was, en het is dan ook
goed zich de gevolgen daarvan vrcegtijdig te realiseren.
Deze zullen zich in de naaste toekomst op grote of kleine
schaal ook gaan manifesteren bij de andere industriele
centra: ‘s-Hertogenbosch, Oss, Breda, Tilburg e.a. Het is
niet een typisch Brabants verschijnsel want het doet zich
in meer delen van Nederland voor, in het bijzonder in
het westen des lands. Het verschil met het westen is ener-
zijds dat de ruimte tussen de grote centra in Noordbrabant
toelaat om de problemen vooralsnog binnen de deel-
gebieden op te lossen, en anderzijds dat deze problemen
nog zo vroegtijdig onderkend kunnen worden dat de op-
lossing niet te laat behoeft te komen.
DE CENTRALE LIGGING VAN NOORDBRABANT
Y66r de tweede wereldoorlog speelde de ligging van
Noordbrabant tussen de economische concentratiegebieden
WESTJBRABAT
ONTWIKKELINGSPLAN
zul
0-HOL I.
van Nederland, België en Duitsland nauwelijks een rol.
Deze begint eerst thans – onder de invloed van ingrij-
pende internationale staatkundig-economische veranderin-
gen (Benelux, E.E.G., E.G.K.S.) -. effect te sorteren.
Het vervagen der staatkundige grenzen veroorzaakt een
toeneming van het economisch verkeer tussen deze ge-
bieden.
Dit brengt op zijn beurt de noodzaak mee van goede
verkeersverbindingen, die – gelukkig gevolg van de centrale
ligging – goeddeels door Noordbrabant moeten gaan.
Intussen staan wij in dat opzicht nog slechts aan het begin.
Noch wat betreft de waterwegen, noch ten aanzien van de
verkeerswegen en evenmin op het stuk van de spoor-
wegen zijn de verbindingen van Noordbrabant
.
met de
toch zo nabij gelegen Belgische en Duitse economische
centra vergelijkbaar met die naar de gebieden van Neder-
land ten noorden van de rivieren.
De eerste autosnelweg over de rijksgrens heen (rijksweg
nr. 67, E 3-weg) is thans nabij Eindhoven in uitvoering
genomen. Van de aanleg van autosnelwegen over de
Belgische grens schijnt op korte termijn helaas nog geen
sprake te zijn, waarbij toch reeds opvalt dat de in de plan-
nen opgenomen grote verkeersverbindingen in aantal vrij
beperkt zijn. Op het gebied van de waterwegen begint het
nog steeds achterwege blijven van een korte en moderne
/
OORPSBESOUW
ING
INDUSTRIETERREIN
PRIMAIRE VERKEERSWEGEN
PRIMAIRE
VERKEERSWEGEN
(NOG
IN
STUDIE)
SECUNDAIRE VERKEERSWEGEN
10km
TERTIARE VERKEERSWEGEN
TERTIARE VERKEERSWEGEN
(NOG IN STUDIE)
SPOORWEGEN
•+ PROVINCIEGRENS
W 619
4.61.. P.P.D.
N.S.R
26-4-1961
447
1
–
‘
Schelde-Rijn verbinding twijfels te wekken aan de Benelux.
De noodzaak – in internationaal verband – van een ver-
binding tussen Maas en Rijn komt eveneens steeds meer
naar voren. Deze verbinding, van belang voor het vervoer
van het Luikse bekken en het gehele Maas-Sambregebied
naar en van het Ruhrgebied, zal een grote stimulans geven
aan de verdere ontplooiing van Oost-Brabant indien Noord-
brabant daarop met zijn waterwegen aansluit. Op spoor-
weggebied bestaan eveneens nog leemten welke voorzie-
ning behoeven. Onder andere is dit het geval ten aanzien
van een korte spoorwegverbinding van Eindhoven met
Antwerpen-Brussel.
Uit deze summiere opsomming blijkt de invloed van de
veranderde internationale omstandigheden op de ontwik-
kelingskansen van Noordbrabant. En het kan niet anders
of de gewijzigde verkeersgeografische ligging – van rand-
gewest tot middengebied – moet in de planologische pro-
gramma’s tot uiting komen. Dit is inderdaad reeds het
geval in het zgn. ,,West-Brabantplan”. Het bevat projecties
voor een internatio.nale vaarweg (Beneluxkanaal), een
ititernationale spoorlijn (Beneluxlijn) en een internatio-
nale verkeersweg (Zoomweg). Het is liet eerste plano-
logische programma dat duidlijk en bewust gebaseerd is
op het staatkundig-economisch samengaan en samen-
werken van gebieden aan weerszijden van de rijksgrens –
vooral belichaamd in het grote zeehavenproject aan de
Westerschelde (het Kreekrakplan).
Naast dit internationale aspect vertoont het West-
Brabantplan ook nog een belangrijk nationaal âspect. Het
berust namelijk voor een deel op de voorgenomen ont-
wikkeling van de Westerschelde, een door de provincies
Ver 01 in e
Schéepswerf
Heusden n.v.
Postbus 3
–
Heusden
Nieuwbouw van vracht- en
passagiersschepen
Tankers met een draagvermogen
tot 20.000 ton
Zeeland en Noordbrabant gemeenschappelijk geëntameerd
initiatief. Naast het mondingsgebied van de Nieuwe Water-
weg (Rotterdam) en van het Noordzeekanaal (IJmuiden)
ligt hier de enige mogelijkheid voor een verdere ontplooiing
op grote schaal van de internationale zeehavenfunctie van
Nederland, welke thans nog geheël in het zgn. westen des
lands is geconcentreerd. Deze Westerschelde-ontwikkeling
is o.a. nodig om de door ruimtegebrek bedreigde potenties
in het oude westen zo doelmatig mogelijk en zolang mo-
gelijk te kunnen blijven realiseren – een probleem dat
hier kortweg kan worden omschreven als het randstad-
probleem.
ONTWIKKELING VAN HET VERKEER
Algemeen.
De
toename van het motorrijtuigenverkeer in Noord-
brabant ligt over het algemeen hoger dan het gemiddelde
in Nederland; bedroeg dit laatste op 18 telpunten van de
Rijkswaterstaat, verspreid over geheel Nederland, over
de jaren 1955-1960: 52 pCt., voor de rijkswegen in Noord-
brabant bedroeg dit:
Breda-Tilburg
………………………………..
61,5 pCt.
–
‘s-Hertogenbosch-Eindhoven
……………………
73,5 pCt.
Roosendaal-tten (Breda)
……………………..
57,9 pCt.
Grave.Heesch (Oss)
…………………………..
65,7 pCt.
,
Voorlopige berekeningen tonen aan, dat deze toename
op de provinciale wegen eveneens gemiddeld boven de
50 pCt. ligt, enyoor sommige wegen, voornamelijk in het
Oosten van de provincie, zelfs aanzienlijk hoger: –
veghel-Uden (onderdeel van de verbinding Eindhoven-
Nijmegen)
………………………………..
95 pCt.
Oeffelt.Gennep (opening van de nieuwe Maasbrug tussen
deze plaatsen in 1956)
……………………….
122 pCt.
Was in 1955 de intensiteit per gemiddeld etmaal voor
25,9 pCt. van de wegen van het rijkswegenplan in Neder-
land meer dan 4.000, in Noordbrabant was dit voor niet
minder dan 47 pCt. van die wegen het geval. ‘ –
Bij het bovenstaande dient bedacht te worden dat, of
–
schoon het aantal inwoners van Noordbrabant 13 pCt.
bedraagt van dat van Nederland, het automobielpark van
Noordbrabant slechts 10,4 pCt. is van dat van Nederland.
Er is dan ook een achterstand in autodichtheid aanwezig
ten opzichte van alle andere provincies. Wellicht bestaat
er een verband met het feit dat het aantal inwoners van
Noordbrabant in de leeftijd van 18 jaar en ouder minder
dan 13 pCt. van het Nederlandse totaal bedraagt, ni.
10,9 pCt.
Voor zover bekend vertoont het grensverkeer, als ge-
volg van de hierboven geschetste vervaging van de staat-
kundige grenzen, een stijging die eveneens sshommelt
tussen 50 en 100 pCt. De gegevens van de laatst gehouden
tellingen zijn helaas nog niet beschikbaar. De ontwikkeling
van het verkeer met België verdient, echter alle aandacht
omdat verwacht mag worden dat in de komende jaren in
zekere zin een achterstand.zal worden ingehaald. De aan-
tallen motorvoertuigen die de Belgische grens passeerden
resp, die welke de Noordbrabantse rivierengrens passeerden
verhielden zich in 1955 ongeveer als 1 : j.
Het grensoverschrijdende goederenvervoer van en naar
België en Luxemburg is sedert 1952 met 60,7 pCt. gestegen.
Naar verkeerswijze is die toename voor het scheepvaart-
verkeer 57,2 pCt., per spoor 22,3 pCt. en langs de weg
177,7 pCt.
Wat het binnenlands personenvervoer per trein betreft
steeg het aantal vertrokken reizigers in Noordbrabant van
9,67 pCt. van dat in Nederland in 1955 tot 10,2 pCt. in
448
1
26-4-1961-
1
\/RPURRPÇ
/RflFN
IMMIlU
•.
OVERIGE
4
—- IN UITVOERING
N’
8193 4.61 P. P.D. N.BR
BELANGRIJKE WEGE……..ONTWORPEN
1958. Wat het scheepvaartverkeer, aangaat .nemen wat
Moerdijk-Rotterdam
betreft het binnenlands vervoer’ de”lassin’gen in’ Nord
‘2. Antwerpen-Breda Geertruidenberg – Gormchem
brabant sneller toe dan het•rjksgemiddelde. Werd in 1948
Utrecht
in Nederland gelost 28.741.500 ton (100 pCt,) en in Noord-
brabant 2.350.100 ton (100 pCt.), in 1956 was dit onder-
een oost-west verbinding:
sclieidëïil’ijk ‘46418.200’töii (1615′ pCt) éi
–
i
–
4.Ö29′;166 “fJff'”
..’
– ”
‘s-Hertogenbosch –
(171,4 pCt.); alle cijfers exclusief campagne- en beurtvaart.
Zeeland-Bergen op Zoom-Tilburg Nijmegen
• Ten aanzien van het binnenlands goederenverkeei te
Emdhoven.
water neemt Noordbrabant ongeveer 10 pCt. van het ,
Aan dit bestaande net zijn
nationaal vervoerd gewicht voor zijn rekening. •Het Bra-
i. Roosendaal-Moerdijk bantse aandeel in de buitenlandse bevrachtingen bediaagt
2. Gorinchem-Tilburg ongeveer 4,5 pCt. (in 1958 ongeveer 800.000 ton).
3. Antwerpen-Eindhoven-Venlo
De Zuid-Willemsvaart (met een scheepvaartbeweging
van 3,8 mln, ton te ‘s-Hertogenbosch) is in de ,categorie
der secundaire vaarwegen een der drukst bevaren kanalen
van Nederland, ondanks het feit dat de outillage ver
–
ouderd raakt.
Verkeerswegen.
Gezien de bovengeschetste toename van het wegverkeer,
vraagt de verbetering en uitbreiding van het wegennet
alle aandacht. Dit net omvat naast de doorgaan,de hoofd-
verbindingen, waarvan ca. 300 km voorkomen op het
rijkswegenplan 1958, een net van ca. 600 km secundaire
wegen, voorkomende op het provinciale wegenplan 1960,
voorts 485 km tertiaire wegen, evenals de secundaire
wegen grotendeels in onderhoud bij de provincie en ten-
slotte kwartaire wegen,’ grotendeels in onderhoud bij ge-
meenten en waterschappen.
‘Het bestaande’rijkswegennét ziet er,’ schematisch voor-
gesteld, als volgt uit:
twee noord-ziid verbindingen:
–
Tilburg-Turnhout
1. ‘Utrecht-‘s-Hertogenbosch
.
Leende-Weert
Eindhoven Valkenswaard-
België
enkele wegen toegevoegd:
24 km in aanleg
35 km in ontwerp
42 km in ontwerp en
12 km in aanleg.
De bovengenoemde 300 km bestaande rijkswegen, vera
meerderd met laatstgenoemde 113 km in aanleg of in
ontwerp zijnde wegen en met 31 kin bij dé provincie in
onderhoud zijnde wegen, welke voorzien in op het rijks-
wegenplan voorkomende verbindingen, leveren de totale
lengte van 444 km welke op het rijkswegenplan 1958 voor
Noordbrabant voorkomt en 13,2 pCt. vormt van de totale
op dat plan voorkomende wegen.
Van de bestaande rijkswegen is ca. 42 km als autosnel-
weg met vrije kruisingen uitgevoerd; daarnaast heeft nog
ca. 41 km twee rijbanen (vier rijstroken) en ca. 26 km drie
rijstroken. Er wordt met voortvarendheid aan de verbe-
tering van dit wegennet gewerkt; gewezen moge niet alleen
worden naar de boven reeds genoemde 36 km in aanleg
zijnde autoweg en naar de bovengenoemde baanverdub-
belingen, maar tevens naar de nieuwë weg Tilburg-Eind-
hoven, die dit jaar gereed komt, naar de nieuwe toegangs-
weg naar de onlangs geopende brug in Gorinchem en naar
de omlegging Vught, welke laatste thans in uitvoering is
en na voltooiing waarvan een hinderlijke traverse met een
daarin gelegen meestal gesloten spoorwegovergang voor
het doorgaande verkeer vervalt.
26-4-1961
‘
449,
ROTTERDAMSCHE BANP
332
vestiginen
in Nederland
waarvan –
, –
41
vestigingen in
37 plaatsen in N-Brahant
Ook hier: waar U ook woont of werkt, de
ROTTERDAMSCHE BANK
is altijd binnen Uw
Het ligt in de bedoeling bij de he1ziening een tweetal
nieuwe verbindingen op het rijkswegenplan te brengen, ni.:
– jdh
oven
Nijmegen via een bij Ravenstein te bouwen
nieuwe
Maasbrug en
AntwerpenRotterdam via de omstreeks 1967 te vol-
tooien Volkerakdam.
Daarnaast zijn in studie nieuwe wegen:
– van de brug in Hedel bij ‘s-Hertogenbosch naar de te
bouwen brug in Wessem (zuidélijk van Roermond) ter
ontlasting van de bestaande weg ‘sHertogenbosCh-Eifld-
hoven, welke, ondanks de b
aa
nverdubbeliflg, het toene-
‘mende verkeer in de toekomst niet meer zal kunnen ver-
werken en ter vermijding van de .traversen door ‘s-Her-
togenbosch en door Eindhoven;
– Tilburg-Breda ten zuiden van de bestaande weg en ter
vervanging van deze driestrooksweg.
Het provinciale wegenplan 1960 omvat naast wegen,
welke tot doel hebben de kleinere agglomeratieS onderling
en met het net van hoofdwegen te verbinden, enkele be
1 angrjke wegen, welke een aanvulling beogen te zijn van
het bovengeSchetste net van hoofdverbindingen, terwijl er
tevens enige wegen op voorkomen, welke het lange-afstands-
verkeer bedienen, zolang de betreffende wegen van het
rijkswegenplafl nog niet zijn aangelegd.
Als zodanig kunnen worden genoemd:
in de eerste categorie:
– de als autosnelweg deels in aanleg en deels in voor
–
bereiding zijnde weg
bergenVo1kerakdam, de zgn. ,,Maasroute”, welke een be-
langrijke verbinding zal vormen van de provinciale hoofd-
‘450
stad n de Langstraat enerzijds met het westen van Noord-
brabant en Zeeland via rijksweg 17 (Zevenbergen-RooSen-
daal) en anderzijds met het gebied langs de Nieuwe Water-
weg via de Volkerakdam;
– de éveneens in aanleg zijnde verbinding van de ,,Maas-
route” bij Druneh via de brug over de Bergse Maas bij
Heusden met rijksweg Waalwijk-Gorinchem bij Giessen
en via deze met de bmgbij Gorinchém;
in de tweede categorie o.a.:
– de weg Belgische grens (bij Reusel)Eindhoven-Hel
mondDeurne-VéflraY;
– de weg Eindhoven-St.
– de weg Bergen op Zoom-Korteven (riçhting Zeeland).
Naast het provinciale wegenplan 1960 dat een lengte
heeft van 623 km, is er een tertiair wegenplan, dat, zoals
de MotorrjtuigenbelaStinet dit voorschrijft, 490 km
wegen omvat ,,welke naast de wegen van het rijks- en
provinciaal wegenplan, nodig zijn voor het verkeer met
rnotorrijtuigen”.
Voor bovengenoemde wegen, voor zover deze bij de
provincie in onderhoud zijn, is in 1956 een plan opgesteld,
dat beoogt in ongeveer 14 jaar ca. 465 km wegen, welke
nog niet aan de eisen van het tegenwoordige verkeer vol-
doen, met die eisen in
o
vereenstemming te brengen door
verbreding,, rectificatie, aanleg van vrijliggende rijwiel-
paden, verbetering van kruispunten en vervanging van
wegvakken, welke zich niet voor aanpassing aan’ boven-
genoemde eisen lenen. Tot en met 1960 is 152 km ver-
beterd; jaarlijks wordt aan deze werken ca. f. 12 mln. ten
koste gelegd.
26-4-1961
Waterwegen.
Van de grens met Limburg bij Maashees tot Heusden
wordt Noordbrabant aan de oost- en noordzijde begrensd
d9or de Maas, welke bovenstrooms van Grave geschikt
is voor de vaart met 2.000 tonsschepen; de daar gelegen
sluis, berekend voor schepen van ca.
450
tôn laadvermogen,
kan door het opzetten van het peil door middel van de
lager gelegen sluis bij Lith, schepen schutten tot een laad-
vermogen van ca. 1.350 ton.
Daar op de Maas, zowel boven- als benedenstrooms
deze sluis, 2.000 t,onsschepen kunnen varen, zal in Grave
te eniger tijd schutgelegenheid voor die schepen moeten
worden geschapen. Het grootscheep-vaarwater zet zich in
westelijke richting voort via de Bergse Maas, Amer en
Hollandsch Diep naar de Zuidhollandse en Zeeuwse stro-
men en in noord-westelijke richting via de afgedamde Maas
naar de Merwede. De vaart met coasters is op deze vaar-
wegen mogelijk voor zover de vaste bruggen de doorvaart
niet beperken. De vaste bruggen te Moerdijk, Keizersveer,
Heusden en Nederhemert vormen een hinderpaal voor de
ontwikkeling van de scheepswerven achter die brüggen.
De internationale vaarroute van Antwerpen naar Noord-
Nederland en de Duitse industriegebieden – tot welke
vaarroute onder andere behoren Westerschelde, Ooster-
schelde, Volkerak, Hollandsch Diep en de Dordtsche Kil,
– loopt gedeeltelijk langs en gedeeltelijk op korte afstand
van de west- en noord-westgrens van Noordbrabant.
De ligging van Noordbrabant ten opzichte van de boven-
omschreven grote vaarroutes, gelegen op en’nabij de pro-
vinciegrenzen, is gunstig. Het net van scheepvaartwegen
(advertentie)
ZOEKT U
INDUSTRIETERREIN
MET EEN
VASTE ONDERGROND
EN GELEGEN AAN:
*
GROTE SNELVERKEERSWEG
(Utrecht – Maastricht)
(Rotterdam – Eindhoven – Maastricht)
*
SPOORLIJN
(Amsterdam – Venlo)
(Rotterdam – Maastricht)
*
VAARWATER
(Wilhelmina- en Beatrixkanaal)
Wenst u
te
beschikken over bekwaam en goedwillend
personeel?
Zoekt u een voonplaats
“Buiten”
en toch in de
direçte omgeving van de dynamische grootstad?
Dient u dan een desbetreffend verzoek in bij het
GEMEENTEBESTUUR VAN BEST
over de mogelijkheden.
‘LINTERUNIk” OR
LAAT U DELEN IN
DE WERELDWELVAART
Vraag Uw bank of
commissionair nadere
gegevens over
It
0
vg;
R
-011
SI
INTERUNIE”
(advertentie)
N
binnen de provincie zelf is naar omvang en capaciteit
echter beperkt. Dit net wôrdt in hoofdzaak gevormd door
de Roosendaalse en Steenbergse Vliet, de Mark en Dintel
en de Roode vaart, het Wilhelminakanaal, dat door middel
van het Markkanaal met de Mark in verbinding staat en
door middel van het Beatrixkanaâl is verbonden met Eind-
hoven en tenslotte de Dieze met de Zuid-Willemsvaart en
het Eindhovens kanaal. Over het algemeen kunnen..opleze
waterwegen schepen van 450 tot 600 ton varen.
Er wordt naar gestreefd de mogelijkheden voor de
scheepvaart te vergroten door zowel de vaarwegen in de
provincie zelf en de havens als de aansluitingen op de
vaarwegen’ buiten de provincie te verbeteren c.q. nieuwe
vaarwegen, havens en aansluitingen tot stand te brengen.
De plannen voorzien o.a. in het geschiktmaken van een
gedeelte van de bestaande vaarwegen voor een frequente
vaart met schepen van 600 ton en een incidentele vaart
met schepen van 1.350 ton en in de aanleg van een ver-
binding ter hoogte van Stampersgat tussen de Dintel en
de Roosendaalse en Steenbergse Vliet. Gedacht wordt
voorts aan het doortrekken van het Wilhelminakanaal
van Aarle Rixtel naar de Maas en de aanleg van het
Postelkanaal, dat het kanalenstlse1 in Noord-België (Kem-
pische kanaal en het zijkanaal langs Turnhout) zal ver-
binden met het Wilhelminakanaal.
Spoorwegen.
Het spoorwegennet bestaat in hoofd zaak uit de west-
oost-verbinding (Vlissingen)-Bergen op Zoom-‘s-Hertogen-
bosch- Nijmegen en de noord-zuid-verbindingen Esschen-
Roosendaal-Lage. Zwaluwe (-Rotterdam), (Roermond/
Venlo)-Eindhoven-‘s-Hertogenbosch (-Utrecht) en langs de
uiterste oostgrens (Venlo-) Cuyk (-Nijmegen). Van het
bedoelde net maken voorts deel uit de alleen voor goe-
derenvervoer gebruikte lijnen: ‘s-Hertogenbosch-Lage
Zwaluwe, Tilburg-Baarle Nassau (-Turnhout), Boxtel-
Gennep en Eindhoven-Valkenswaard (-Neerpelt).
Bij een beschouwing van het bestaande net van spoor-
wegen in Zuid-Nederland valt het op, dat dit net tussen
Roosendaal en Eysden op geen enkele plaats met een lijn
voor personenvervoer is aangesloten op het Belgische net
van spoorwegen, terwijl voorts in het oog springt de weinig
gunstige verbinding van westelijk Noordbrabant en Zee-
land met Noord- eii Zuidholland.
Gestreefd wordt naar de verbetering Nyan de verbinding
Eindhoven-Brussel en naar de aanleg van de Benelux-
lijn.
Vught.
Ir. L. A. L. HAMERS.
‘s-Hertogenbosch.
W. A. S. VAN MEEL.
26-4-1961
.
451
/
.
S
Het Brabantse land
en de nationale’ recreatie
Men steile zich Noordbrabant niet voor als het iude
wellicht kenmerken die aanspreken. Zij zijn terug te vinden
–
gewest van verre heide, bosrand, beek en torenspits boven
in Al die versëhilleiide landsôhapstypen. De actuele ver-
de einder. Ook hetsuppleren van dit idyllische beeld met
schijningsvorm van onzevrje-tijdsbesteding, de openlucht-
wat rokende schoorstenen• als fiankering van de kerk-
recreatie, vaart daar wel bij. Dit land kan de geest ver-
toren geeft geen afspiegeling van de sealiteit. Noordbrabant kwikken, de dagelijkse sleur en het geregiementeerde leven
is anders, misschien minder romantisch, doch voor zijn doen vergeten en nieuwe kracht schenken. Het land èn”
eigen volk waardevolie
en voor ons land vân méér be-
de mensen van Brabant lenen zich daartoe. Weliswaar
tekenis. Beschouwingen eldeis in dit nummer bewijzen
bieden ‘niet alle streken van deze grote provinciè gelijke
zulks. Evenwél is de huidige en toekomstige waarde van
recreatieve mogelijkheden, wèl zijn er in Oost en west,
Noordbrabant voor de recreatie van zo grote betekenis,
langs de rivieren en in de grensstroken alom waardevolle
dat een beknopte verhandeling hierover in dit nummer
landschappen.
niet mag ontbreken.
Een provincie, van west naar Oost gemeten 120 km
.
Recreatiegebieden.
,
In Noofdbrabant is de laatste ëeuw veel veranderd.
breed, met eën oud rivierdal in het iioorden, een delta in
het westen en hoge zandruggen in het zuiden, biedt land-
Het ,,bruine” Brabant, het heideland van het midden van
schappelijk zeker geen homogeen beeld. De natuurlijke
de vorige eeuw is verdwenen en vervangen door een
gegevens zijn van streek tot streek anders: in het noord-
,,groen” cultuurland, volgeprikt met
nijvere
dorpen, ver-
westen lage polders, in het midden gesloten bos- en boom-
stedeljkte industriegementen en bruisende steden. In 1850
rijke landschappen, in het zuidoosten de Peel en téch
werden ndg 180.000 ha woeste gronden’ gemeten; in 1920
alom een land dat een eigen karakter hecft en als Brabants
was de helft al verdwenen; in 1940 resteerde nog 50.000 ha
is te onderkennen. Brabants zijn ook overal de bewoners,
en thans minder dan de héll’t daarvan. Dat betekent
5
pCt.
hoezeer hun streek, hun taaleigen of hun maatschappelijk
van het provinciaal oppervlak. En desondanks zijn dé
klimaat eveneens uiteenlopen. Wat is dan wel karakteristiek
recreatieve mpgelijkheden van deze provincie in nationaal
voor dit gewest?
.
verband bezien Van de grootste betekenis! Men is geneigd
Een
landschappelijke
ongedwongenheid,
een
vrijer
te denken aan het spreekwoord van éénoog in het land
lévensstramien, een zekere mate van blijrnoedigheid zijn
der blinden, doch dit is niet juist. Want woeste grond is ook
UTRECHT
4..
ARNHEM
ROTTERDAM
/
1
S
S
S S
S
DORDRECHT
S
‘
NIJMEGEN
1′
S’
,OS
t
/
–
S
S HERTOGE OSC
S
1
/
BP
R005ENDAAL
BE9Q
N
OP 0
INOH EN
.
/
t
RECREATIEGEBIEDEN
/
Ø
/ POTENTIELE RECREATIEGEBIEDEN
/
ANTWERPEN
BESTAANDE RECREATIEGEBIEDEN
0
S
ID
15
20K
II’ 8I07 4:61 P. P. D.N.BR.
452′
26-4-1961
en -opstanden tooien deze streek. De populier bezet met
vele duizenden gelederen deze streek waar zelden het ver-
gezicht en bijna altijd een besloten landschap verrukt.
Naar Eindhoven gaande wordt het land weer hoger en
droger, de beken stromen er dieper in hun beddingen en
er is daar weer meer’hei. Mensenhand heeft hier echter
ook bebost en grote landgoederen getuigen daar nog van.
Het oostelijk deel der provincie mist de spectaculaire
natuurschoonobjecten van het middendeel; evenwel zijn
er vele aantrekkelijke complexen bos en hei verspreid,
vooral in het oude Peelland. En ook hier is, zoals alom
in Noordbrabant, het cultuurland boeiend door zijn hout-
opstanden.
Recreatie en toerisme.
Het is nog slechts enkele decennia geleden dat een eerste
Brabantse stad de 50.000ste inwoner mocht begroeten.
De steden waren er niet groot, zeker niet grootsteeds met
etagebouw en wat dies meer zij. De burger en arbeider
(toen gescheiden standen) hadden of weinig behoefte of
weinig gelegenheid voor openluchtrecreatie. De grootste
steden Eindhoven en Tilburg kenden bovendien niet het
keurslijf van oude wallen en hun bouw had langegrenslijnen
met het omliggende landschap. De grond was niet kostbaar
en iedereen had zijn tuintje. De oude industrie zetelde
vooral in deze beide steden en verder verspreid ovôr véle
dorpen, vooral in de Langstraat, de buurgemeenten van
Eindhoven en in kernen als •Breda, Oss en Helmond.
Véér de jaren dertig zijn reeds enkele centra van toerisme
tot ontwikkeling gekomen. Oisterwijk trok belangstelling
vanwege zijn unieke bosvennen, vooral na de spectacu-
laire verwerving door Natuurmonumenten. Dit ,,aan ‘t
spoor” gelegen dorp was in de eerste en niet minder in
de tweede wereldoorlog bovendien een plaats waar men
als vakantieganger beter kon eten dan in de stad! Ook
Valkenswaard genoot deze faam van natuur en proviand
en vanuit Breda kon men dorpen als Ulvenhout bereiken.
De grote stoot tot de toeristische en recreatieve ontsluiting
en uitrusting is pas in het laatste decennium gekomen. De
industriële uitbouw van Noordbrabant was spectaculair,
de bevolking en de steden groeiden snel aan, vele dorpen
vertedeljkten. Eindhoven naderde 170.000 inworiers, Til-
burg 140.000, Breda 100.000 en de andere industriecentra
stegen evenredig. Met de expansie nam de welvaart toe
en de hiermede gepaard gaande recreatiebehoefte. De
Overheid, vooral de gemeentelijke, zag hier een nieuw
terrein van zorg én mogelijkheden en het particulier ini-
tiatief bleef niet achter.
Opvallende initiatieven kwamen alom tot ontwikkeling.
Breda en de Baronie werden een begrip in kringen van
toerisme. De Efteling in het toenmaals nog onbekende
Hart van Brabant groeide als de paddestoel die zijn handels-
• merk werd en trok in tien jaar tijds bijna 7 mln, bezoekers!
Alom werden zwembaden gebouwd of gemoderniseerd,
• de meeste primair voor de eigen bevolking doch verschil-
lende tevens met toeristische oogmerken: Bosbad Hoeven,
Waalwijk, St. Oederode en Westerhoven. Stromen dagjes-
mensen, op de been gebracht door welvaart, drang naar
buiten, mobiliteit en nieuwe leefgewoonten, trekkn zuid-
waarts vanuit de Randstad of noordwaarts vanuit een
agglomeratie als die van Antwerpen Het losgeslagen
,,Wirtschaftswunder” drijft Duitsers naar Hollandse kusten
en steden, dwars door Noordbrabant,dat zij tegelijk ont-
•
deklcen als plezierig gebied voor winkelen, eten en verblijf. Ald
us
ontstaat een steeds grotere behoefte aan verblijfs-
/-.
herschapen in bos, in vele gevaflen weliswaar produktie-
bos, maar ook dat heeft betekenis voor de recreatie zoe-
kende mens.
Bezuiden de verkeersader Bergen op Zoom – Roosen-
dial – Breda is het land hoog eb zanderig met vele bos-
en heideterreinen. Statige landgoederen, ten dele nog min
of meer gesloten bezit van (o.a. Belgische) adel en patri-
ciaat wisselen er af met speelse beekdalen, zorgeloze hei
en cultuurland’ dat nog iet
s van zijn oude luister behield.
Eikenhakhoutwallen op de erfscheidingen, beplantingen
van wegen, dreven en erven geven een stofferiig die het
landschap vermenselijkt, meer aftastbaar vobr ons visuele
vermogen maakt, een intimiteit oproept die het toeven
daarin tot een weldadige belevenis maakt.
Bosrijk
t
de Baronie van Breda, de Oranjestad met een
prinselijke bebossingshistorie. De namen zijn bekend:
Mastbos, Liesbos en Prinsebossen bij Chaam. Ook in de
richting Oosterhout, oude zetel van landadel, zijn veel bos-
complexen. In Midden Brabant is het al niet anders, hoewel
er toch verschillen zijn. De’Baronie heeft zijn markante
beekdalen: Mark en Galder; in de streek rond Tilburg
blinken de vennen, op hun mooist in Oisterwijk. Daar blin-
ken ook duintoppen, die der wijdse Loonse en Drunense
Duinen, daar blinken heideplassen, als meren zo groot
in de grote houtvesterj bezuiden Hilvarenbeek. Vergist
U niet met de IJzeren Man in’.Vught, die is gegraven door
de zégenaamde machine. Toch heeft deze plas plezierige
oevers, thans als recreatiestranden gewaardeerd!
De Bossche Meyerij is al evenzeer gevarieerd. Daar
waar de beken van zuid naar de lage noordkant stromen
is de zandgrond vaak sompig nat. Rijke loofhoutbossen
(advertentie)
26-4-1961
453
accommodatie endannogspeciaal in de moderne sectoren
van kamperen en bungalow. Noordbrabant is ook op dit
punt zijn voorzieningen gaan treffen en ook hier gaan
Overheid en particulier initiatief samen aan de slag. De
Gemeente Drunen bouwde zijn Klinkaertcomplex met
veelzijdige uitrusting en boekte alspoedig tienduizenden
overnachtingen per seizoen. Oisterwijk schakelt over op
deze nieuwe vakantievorm en investeert grote particuliere
bedragen. Verzekeringsmaatschappijen zien hier nieuwe
kansen en stichten zulke bedrijven, o.a. in Herperduin.
In Deurne en Oosterhout zijn ondernemende zakenmensen
actief en de welvarende Efteling tenslotte bouwt in Loon
op Zand, ‘s lands kostbaarste en meest luxe vakantie-
oord.
Nog zal er veel moeten gebeuren, wil Noordbrabant
voor zijn eigen groeiende en nijvere volk en voor zijn
stroom vanbuitengewesteljke recreanten, voldoende capa-
citeit blijven bieden. De moderne hang naar het water
vraagt nog vele voorzieningen, kostbaar in dit relatief
droge gewest. Tilburg gaat een greep doen met het project
Beekse Bergen dat een investering van f.8 mln, vergt en
plots een wijds meer met allerlei vakantie- en recreatie-
mogelijkheden zal brengen aan de grens van deze stad.
Daar zal zelfs de zeiler terecht kunnen, hoewel de echte
sportsman liever naar de moderne jachthaven van Drim-
melen gaat. Van daaruit opent zich het perspectief van
de Biesbos, straks een enorm watersportgebied met minder
zware eisen aan de bezoeker dan thans. Willemstad lonkt
naar de Deltameren; Waalwijk, Heusden, Woudrichem en
‘s-Hertogenbosch hebben reeds voor de rivierzeiler bete-
kenis en peinzen over nieuwe mogelijkheden.
Perspectief.
Indrukwekkende cijfers zijn de Brabantse instanties voor-
gelegd ret betrekking tot de functie van hun provincie in
het kader van de nationale recreatie. De Randstadbevol-
king met name zal zuidwaarts moeten uitwijken voor zover
de volle kust en gebieden als de Veluwe hun verzadigings-
grens naderen. Er. is becijferd dat Noordbrabant naast de
eerder genoemde resterende 25.000 ha ,,woeste grond”
nog over 57.000 ha bosgebied beschikt. Van dit totaal
van 82.000 ha is
bijna
70.000 ha geschikt als recreatie-
ruimte. Noordbrabant wordt in dezen slechts overtroffen
door Gelderland met 97.000 ha, die evenwel reeds groten-
deels een volledige functie in het huidige recreatiepatroon
vervullen. Het is duidelijk dat Noordbrabant in dezen een
grote taak èn kans heeft. Die kans houdt in een mogelijk-
heid van toeristisch-economische expansie met verruiming
van ‘werkgelegenheid, ook in deze soms veronachtzaamde
sector.
Noordbrabint wil echter ook denkei aan zijn centrale
ligging in Benelux en de banden met het zuiden, die zo
oud zijn ah het eermalige hertogdom, dat de huidige
staatsgrens niet kende, niet alleen
blijvend
behouden doch
krachtig versterken. Toerisme is een waardevol middel
hiertoe en reeds zijn er opvallende voorbeelden van noord-
zuid-bindingen in het economische vlak, gesproten uit
toeristische bewegingen en instellingen. Noordbrabant zal
derhalve nationaal en internationaal zijn recreatieve functie
dieren te bezien en uit te bouwen, zich bewust van zijn
mogelijkheden op dit en ander gebied in noord èn zuid!
Rosinalen.
Drs. N. P. J. DE VRIES.
Loon op Zand.
H. J. VERWIEL.
(advertentie)
een aantrekkelijke plaats voor
DEURNE(N8)vesffg1ng van INDUSTRIE
Voor (ndustrievestiging in dit ,,probleemgebied” biedt DEURNE U bijzondere voordelen.
• Gemeente
van bijna 20.000 inwoners
met groot bevolkingsoverschot.
• Aanwezigheid van .een grote, hardwerkende beroepsbevolking.
• Gunstig gelegen industrieterreinen.
•
lndustriehallen,
naar keuze
te koop of te
huur.
• Aangenaam woonklimaat in mooie omgeving.
• Deurne is verzorgingscentrum van 4e streek.
• Alle soorten
onderwijs (w.o.
technische school,
e
u.l.o.,
h.b.s.,
gymnasium).
ROTTERC
Deurne is gunstig gelegen in centrum van het
Beneluxgebied, op geringe afstand van het Ruhrgebled.
Er ziin goede weg- en roilve’rbindlngen.
Nadere
inlichtingen worden t)
gaarne verstrekt
door:
GEMEENTE DEURNE
en
STICHTING INDUSTRIEBEVORDER!NG DEURNE
Ak
V
GRONINGEN
GEN)
DEURNE
DUSSELDORF
ANTWERPEN
106
iZM
BRUSSEL
(J
F
BEVORDERING
NG
RIE-
Stotionsstraat
43,
TEL
04930 . 653
‘454
26-4-1961
Het Brabantse perspectief
Van Nederlands grensgebièd naar Westeuropese middeûzone
In de vöorgaande artikelen in dit speciale nummer is
Noordbrabant getoond zoals het was en zoals het is.
De artikelenreeks zal besloten worden met een toekomst-
visie; een perspectief van de toekomstige ontwikkeling.
Een bewonderaar van de heer Luning Prak moet dit
artikel maar overslaan, want het zal hem wel irriteren.
De lezer met enig vertrouwen in de planologen kan zich
wellicht met ons verheugen over het hieronder geschetste
toekomstbeeld van Noordbrabant.
Het Brabantse volk beleefde in de Middeleeuwen een
bloeiperiode als deel van het dominerende Hertogdom
Brabant dat zijn zwaartepunt had in Brussel met als neven-
centra op het huidige Noordbrabantse territorium de steden
‘s-Hertogenbosch en Breda. In de 17e eeuw krijgt echter
de scheiding der Nederlanden haar definitief beslag. ,,Bra-
bant” als centraal gewest der Nederlanden houdt op te
bestaan, ,,Noordbrabant” is geboren met echter een lange
periode yan ,,wingewest” der Noordelijke Nederlanden
in het verschiet.
In deze periode speelt Holland tegenover de randprovin-
cies economisch en cultureel een overheersende rol. Des
te scherper tekent zich die verhouding af als het gaat
tussen het Calvinistische Holland en het Katholieke Bra-
bant.
In
deze geïsoleerde positie ontbeert Noordbrabant
elke betekenisvolle evolutie en kan men stellen dat Middel-
eeuwse maatschappelijke structuur en levenspatroon in dit
gebied gecontinueerd werden tot in de 19e eeuw.
De emancipatiq van Brabant vindt dan haar eerste grond-
slag in de 19e eeuwse industrialisatie, die de provincie
maakt tot vestigingsgebied van bedrijven gericht op goed-
kope en overvloedige arbeidskrachten (textielindustrie,
schoen- en lederfabricage, sigarennijverheid). Door de ont-
wikkeling van deze overwegend nationaal-gerichte functie
wordt Brabant langzamerhand geïntegreerd in het Neder-
landse geheel. Voorwaarde daartoe was de opname in het
nationale verkeerswegennet, voor die tijd het spoorwegnet.
De ontwikkeling in de 20e eeuw toont het beeld waarbij
het huidige Noordbrabant overschakelt van de positie van
randprovincie van een nationaal geheel, naar die van
geïntegreerde middenzone ten aanzien van de grote be-
volkingsconcentraties van Noord-West Europa.
Aan deze ontwikkeling liggen drie factoren ten grond-
lag:
het gevolgd worden van de bovenaangeduide 19e
eeuwse economische emancipatie door een 20e eeuws pro-
ces van emancipatie in de sociaal-culturele sector, met
name door de opbouw van een volwaardig apparaat van
verzorgende instellingen;
de sterke expansie van de Brabantse industrie, waarbij
het accent van nationaal gericht zijn verlegd wordt naar
de internationale oriëntering;
naast de beide intern-Brabantse aspecten, het externe
aspect van de politiek-economische structuurwijziging van
nationale gehelen naar internationale verbanden als Bene
lux en Euromarkt.
Hiermede is het uitgangspunt gegeven voor de hierna
volgende globale schets van het perspectief voor de Bra-
.bantse ontwikkeling. Er kan naar aanleiding van het
bovenstaande op worden gewezen dat maatschappelijk
leven en mentaliteit van de Brabantse bevolking zich in
toenemende mate wijzigen. Waar in het verleden de Bra-
bantse ,,eigenheid” een duidelijke realiteit was, zal deze
specifieke signatuur van het gewet zich steeds minder
geprononceerd voordoen. Dit betekent echter geenszins
kleurloze nivellering. Bepaalde tradities die de grond-
slag vormen van de Brabantse bevolking kunnen werk-
zaam blijven ook bij de steeds groeiende openheid ten
aanzien van de ,,buitenwereld”. Een toekomstig Noord-
brabant met een veranderende bevolking behoeft aller-
minst inferieur aan datyan het verleden te zijn.
Aanknopende bij het hierboven gestelde externe aspect
van de Brabantse ontwikkeling kan erop worden gewezen
dat de operilegging naar het zuiden
•
(België) reeds volop
aan de grn is in de Benelux. Zij zal alzijdiger worden door
de Europe e samenwerking. Het perspectief van het Ver-
enigd Europa lijkt nog ver weg, maar wel zijn de inter-
nationale contacten, afspraken en overeenkomsten reeds.
werkelijkheid: E.E.G., E.G.K.S., Euratom. Denk aan de
uitwisseling op het gebied van de Spoorwegen; aan de
koppeling van onze elektrische centrales, waarbij een ge-
sloten 380 KV circuit alle Westeuropese landen onderling
zal verbinden; aan de overeenkomst op het gebied van
de posterijen en het internationale autdmatisch telefoneren;
aan het net van E(uropa)-wegen. Al deze tekenen wijzen
erop dat de grenzen tussen de landen nog wel bestaan,
mar in de geesten reeds zijn geslecht. In het Europa van
de toekomst zal de drang naar samenwerking ongetwijfeld
nog sterker worden en vanzelfsprekend tot een eenheid
uitgroeien, totdat als laatsteook eenpolitieke eenheid zal
ontstaan (of is dat een onbereikbaar ideaal?).
In dat toekomstig West-Europa zal het ruimtelijke
beeld worden bepaald door de
conurbaties langs de kust,
de
conurbaties langs de grote rivieren
en het daartussen
• gelegen
middengebied
(figuur 1). Het overgrote deel van
Noordbrabant behoort met delen van andere provincies
en delen van België en Duitsland tot de
middenzone,
ter-
wijl het westelijk deel van de provincie Noordbrabant deel
uitmaakt van de kustconurbatie.
Het kenmerk van de
Westeuropese middenzone
is dat
zij nauw betrokken is bij de ontwikkeling van de om-
liggende cohurbaties en daartussen een bemiddelende po-
sitie inneemt. De zelfstandige industrieën en de toeleve-
ringsbedrijven die hun produkten slijten aan de grote be-
volkingsgroepen Qf de basisindustrieën aan de kust en
langs de rivieren vinden hier uit een oogpunt van centrale
ligging een uitermate geschikt terrein. Voor de diensten-
verlenende functies is dit gebied al bij uitstek geschikt.
Bezien wij. nu
de provincie Noordbrabant vanuit dit
gezichtspunt dan blijkt zich een ontwikkeling voor te doen
waarbij Eindhoven een duidelijk centrum wordt. Gegroeid
uit een aantal dorpjes bedroeg het aantal inwoners na de
annexatie in 1920: 46.000. In 1960 bedroeg het aantal
inwoners van Eindhoven met zijn randgemeenten rond
275.000 inwoners; Eindhoven zelf telt thans 166.000 inwo-
ners. Aanmerkelijk v66r het einde van deze eeuw zullen
in dit stadsgewest rond een half miljoen mensen wonen
en werken. Deze snelle ontwikkeling tot een werkelijk
26-4-1961
•
455
grootstedelijk centrum is o.a. het gevolg van de uitermate
gunstige ligging, zoals uit tabel 1 volgt.
–
TABEL 1.
Ligging van Eindhoven to.v. omliggende agglo,neraties
Kustconurbati
Oostelijke conurbatie
agglomeratie Amsterdam .. 125km
agglomeratie Luik
……..
130km
agglomeratie Rotterdam…. 106km
agglomeratie N. Ruhrebied
(Düsseldorf) .. 124km
agglomeratie Antwerpen .. 85 km
agglomeratie Z. Ruhrgebied
(Keulen) . . . . 142 km
agglomeratie Arnhem-
Nijmegen
…..
82km
.NOORDBRABANT iN DE
F1G.1
WEST EUROPESE MIDDEN ZONE
RANDSTADS
1// 1/HOLLAND fUiecht
sCravenha e
.•..
Rotterdam
(
OôrLm011d
*
usseldort
Gent
Antwerper
CE8IL.f
(eeten
……………….
Brus
r
sçI
B4ÇGI5cH/’
.
,,•An
SCHLDE B.2
.)Luk.:ji
to
K.m. –
V7 N 0E ..M A AS
P.P.D.N.BR
Het westelijk deel van Noordbrabant maakt deel uit
van de
kustconurbatie,
lopende van Amsterdam over Rot-
terdam naar Antwerpen en Brussel. Door de tot nu toe
geïsoleerde ligging van West-Noordbrabant en Zeeland is
dit gedeelte (nog) niet tot ontwikkeling gekomen. Het
ruimtegèbrek in het noordelijke deel der conurbatie zal
ertoe leiden dat de nog open plaatsen snel zullen worden
benut. In die gedachte is de ontwikkeling van de Wester-
schelde met het
Kreekrakplan
een schakel in deze grote
uitgroéi (fig. 2). .
Het ruimtelijke beeld van de provincie Noordbrabant
als zelfstandig geheel zal in de toekomst twee duidelijke
zwaartepunten vertonen, ni. Eindhoven en de Kteekrak-
haven met daaromheen een rijk geschakeerd patroon van
grote steden, kleinere streekcentra en dorpen, alle onder-
ling verbonden naar hun aard door autosnelwegen, pri-
maire en secundaire wegen, waterwegen en spoorwegen
(figuren 3 en 4).
Wanneer de aanleg van deze verkeerswegen gelijke tred
houdt met de ontwikkeling zullen de eerste decennia de
volgende autosnelwegen door Noordbrabant tot stand zijn
gebracht:
E 3 weg (Antwerpen-Eindhoven-Ruhrgebied)
456
E 9 weg (Amsterdam-Eindhoven-Maastricht)
E 10 weg (Rotterdam-Breda-Antwerpen)
E 36 weg (Amsterdam-Utrecht-Breda-Antwerpen)
E 39 weg (Vlissingen-Bergen op Zoom-Breda-Tilburg-
Eindhbven-Ruhrgebied) –
Zoomweg (Rotterdam-Bergen op Zoom-Antwerpen)
– weg Arnhem
–
Nijmegen-Eindhovn-Hassëlt-Luik
– weg Rotterdam-Tilburg-Eindhoven-Ruhrgebied
– weg Rotterdam-Breda-Luik. .
Bijzonder treffend is de opmerking die de heer W. A.
S. van Meel in het tijdschrift ,,Noord-Brabant’ heeft ge-
maakt over de bruggen over -de grote rivieren naar aan-
leiding van de opening van de brug bij Gorcutn, nl. dat
na de eerste periode van de bouw’vani bruggen over de
grote rivieren tussen 1927-1939 (Grave-Keizersveer-Moer
–
dijk-Hedel) die diendën voor
ontsluiting
van de streek,
thans een tweede periode van bouw van bruggen is aan-
gebroken die noodzakelijk is geworden om het grote ver-
keersaanbod té kunnen verwerken. In het bedoelde artikel
berekent de heer Van Meel dat er omstreeks 1975 alleen
reeds aan de Brabantse rivierengrens een 8 â 9 tal bruggen
nbdig zal zijn. –
Het isnu nodig-onze blik te richten naar de Belgische
provincies langs de grens. Daar is een soortgelijke ont-
wikkéling-als in Noordbrabant gaande. Er behoeft slechts –
te worden gewezen op de industriële ontwikkeling langs
hèt Albertkanaal en de Kempische kanalen; op het groei-
ende centrum Turnhout; op het atoomcentrum te Moli
‘
en op de steenkoolmijnen -in Genk. Weliswaar heeft de
industriële ontwikkeling in het Belgische middengebied
nog niet de omvang bereikt van die in de provincie Nord-
brabant, toch wijzen de cijfers ook hier op dezelfde ten-
dentiës. In Noordbrabant nam in de periode 1950-1959
het aantal arbeidsplaatsen met ca. 35.000 toe tegèn ca.
15.000 in het betreffende Belgische gebied. Relatief is dé
industriële werkgelegenheid in het Belgische middengebied
toegenomen met 14 pCt. (België: 4 pCt.) Voor Noord-
brabant en Nederland zijn deze cijfers voor dezelfde période
resp. 23 pCt. en 12 pCt.
Naast dit beeld van – de industriële ontwikkeling staat
de demografische ontwikkeling. In dezelfde pericde nam
de bevolking in het Belgische middengebied toè met 16 pCt.
Voor Noordbrabant was dit cijfer 17 pCt. Uit de beide
gegevens kan geconcludeerd worden dat de industriële
werkgelegenheid in dit deel – van België nog niet geheel
gelijke tred houdt met de bevolkingsgroei. De ontwik-
keling doncentreërde zich hier in de driëhoek Brussel-
Antwerpen-Gent, rond Luik en in de Borinage. klet grens-
gebied tegen Nederland was tot voor kort een randgebied
waarin weinig of geen activiteiten werden ontplooid. Dit
gebied is thans opgenomen in het Belgische industriali-
satieplan, hetgeen betekent dat ten behoeve van dit gebied
ontwikkelingsplannen worden opgesteld. Ook hier blijkt
de relatie met de rondom liggende industriële concen-
traties van groot belang. Gelet op de ontwikkeling welke
reeds is ingezet, mag worden verwacht dat de potentiële
mogelijkheden van dit middengebied steeds beter zillen
worden benut. – –
Ook in Duitsland is eenzelfde
verschijnsel
waar
tz
ne-
men. Het gebied tussen het Ruhrgebied en de Nederlandse
grens, in het algemeen de strook tussen Maas en Rijn,
blijkt zijn randpositie te verliezen en te worden opgenomen
in de internationale contacten (Venlo-München Gladbach-
Krefeld). –
26-4-196 1
.0 0
57 EA 5
C Ftf-
L
,
‘
6
E
r
WESTER
5
CHELDE$4
:T;
1
rn
roosendaal
groningen
*
arn
ams
roerdarn.
:
oosendaat
“–
‘t-
.
••
an werpen
ruhrjebued.
busseL
2.
1
rijsel
/ /
..
,
.1•
/
………….-…
••
.,•_.tuzmburg.
1′
reums
1
.PayJs
fr
.
.
•
kruispunt van spoorwegen
•
dynamische stad in zuid-west-
nederland
• uurdiensten per trein in alle
richtingen
•
rechtstreekse verbindingen
met belgië en frankrijk
• hart van de
beneluxianden
•
industrieterrein aan spoor-,
water- en wegverbindingen
•
uitstekende wegverbindingen
met de havensteden
rotterdam en antwerpen
-J_
1-
rIIJ
hTh1F
It
All
-•-
1
,•
458
.
26-4-1961
ROTTERDAM
UTRECHT
VLISSINGEN
EINDHOVEN
t
ANTWERPEN
PP.D—N.BR.
FIG. 3. ILIGGING KREEKRAKHAVENI
Keren wij terug tot onze beschouwing over de wegen en
bruggen over de grote rivieren, en betrekken wij daarbij
de ontwikkeling in het kader van de groeiende E.E.G., dan
kan het niet anders of hetzelfde verschijnsel dat de ver-
vanging van pontveren door vaste bruggen heeft teweeg-
gebracht zal ook de openstelling der grenzen veroor-
zaken. De.contacten tussen deze zich snel ontwikkelende
grensgebieden zal een (Westeuropese) middenzone doen
ontstaan die vele nieuwe ,,grensbruggen” noodzakelijk zal
maken. Vbor het contact met België en Duitsland zijn
thans de volgende grensovergangen in de rijkswegen ter
beschikking (figuur
5):
TABEL 2.
Grensovergangen in rijkswegen
Belgiö
1
Duitsland
Breda-Zundert-Antwerpen
Nijmegen-Kleef
Tiiburg-Goirle-Turnhout
Venlo-auhrgebied
Eindhoven-Valkenswaard-Hasselt
Roermond-München-Gladbach
Venlo-Ittervoort-Hechtel
Heerlen-Aken
Maastricht-Tongeren
Maastricht-Aken
Maastricht-Luik
Van deze grensovergangen is er geen enkele als autosnel-
weg uitgevoerd. Door de aanleg van primaire autosnelwegen
naar België en Duitsland zal het aantal grensovergangen
zeker met 8 h 9 worden uitgebreid. Tegen de geschetste
achtergrond is het moeilijk te begrijpen dat er van rijkswege
overgedacht wordt enkele rijkswegen die op de grens zijn
gericht van het rijkswegenplan af te voeren.
Met betrekking tot het spoorwegverkeer is de situatie
bekend. Van de ,,spoorbruggen” over de grenzen heeft
men er zes voor personenvervoer gesloten, ni. de lijnen
Tilburg-Turnhout; Eindhoven-Hasselt; Weert-Budel-Ha-
mond; Maastricht-Hasselt; Veghel-Gennep-Goch; Roer-
mond-Dalheim, zodat het thans alleen mogelijk is via
Maastricht en Roosendaal naar België, en via Nijmegen,
Venlo en Maastricht naar Duitsland te gaan. Gelukkig
zijn de zes overige lijnen nog aanwezig (figuur 6). Over enige
decennia zal blijken dat de betere openstelling der grenzen
de gebieden ter weerszijden daarvan zo nauw met elkaar
in contact heeft gebracht dat deze spoorwegverbindingen
in een dringende behoefte zullen voorzien.
Ook ten aanzien van de waterwegen geldt dezelfde
situatie. Een goed geoutilleerd scheepvaartnet bestaat aan
– AMSTERDAM
ROTTERDAM
RNHE M
VLISSINGEN ________
VENLO –
RUHRGEBIED
/MAASTRIHT-1
ANTWERPEN
KEULEN
LUIK
/
FI6.4. ILIGGING EINDHOVENI
PPD-N.BR.
beide zijden van de Belgische en Duitse grens. Nu de stop
van Ternaaien is opgeheven en de scheepvaartweg Gent-
Terneuzen verbeterd wordt, zullen er met de Zuid-Willems-
vaart en de Schelde twee contacten in het uiterste westen
en twee in het uiterste oosten des lands met België zijn,
alle buiten de provincie Noordbrabant om, terwijl in de
buurt van Tilburg de waterwegsystemen elkaar tot op
20 km raken! Het Postelkanaal zal hier uitkomst brengen
in de richting België evenals het Arcen-Ruhrortproject,
met de doortrekkmg naar het Wilhelminakanaal bij Beek
en Donk, een betere verbinding in de richting Duitsland
zal geven (figuur 7). Het spreekt vanzelf dat de Brabantse
kanalen dan zullen zijn aangepast aan het moderne scheep-
vaartverkeer, d.w.z. bereikbaar zullen zijn met schepen
van 1.350 ton.
De vraag kan tenslotte worden gesteld, of een centraal
Europees vliegveld, vergelijkbaar met Idlew.ild aan de
oostkust van Amerika, niet in deze centrale middenzone
een plaats zal moeten vinden.
In dit perspectief van de infrastructuur van de West-
europese middenzone zal Noordbrabant omstreeks 1980
ruim 2 miljoen inwoners tellen. Telt deze provincie thans
drie steden met een inwonertal van boven de 100.000, in
1980 zal naast Eindhoven (thans vijfde stad van het land>,
Tilburg eis Breda ook ‘s-Hertogenbosch deze mijlpaal
hebben overschreden. Terwijl er thans nog geen steden
tussen de 50 en 100.000 inwoners zijn zullen er dan vier
zijn, t.w. Bergen op Zoom, Roosendaal, Helmond en
Oss. Het aantal stéden boven de 25.000 inwoners zal met
zes toenemen.
In dit zo dicht bevoikte gewest zal het echter goed wonen
zijn omdat bij de planning de bijzonder gunstige geogra-
fische opbouw is uitgebuit. De ligging van de grote steden
op de zgn. stedenrug (op onderlinge afstanden van de
city’s van ongeveer 20 km) waarborgt zowel de gewenste
concentratie als voldoende openheid. Deze openheid wordt
gevormd door de gevat ieerde fraaie landschappen en de
daarop• naar het zuiden aansluitende grote recreatie-
gebieden. Aan de noordi and van de provincie sluit daarop
langs het grote vaarwater een band van secundaire indus-
triële kernen aan. Als bijzondere attractie bestaat hier
gelegenheid tot het beoefenen van de watersport (figuur 8).
26-4-1961
t
459
(advcrentie)
Typisch voor het Brabant van de toekomst zal ook zijn
het geurbaniseerd platteland. Van een ,,leeglopen” van
agrarische dorpen, waarvan op een ogenblik de eerste
symptomen zich voordeden, zal nauwelijks sprake zijn.
integendeel, reeds nu blijkt dat met uitzondering wellicht
van de Noord-West hoek van de provincie, de dorpen als
woonfunctie nabij de stedelijke werkgelegenheidscentra
buitengewoon in trek zijn. Recente onderzoekingen hier-
omtrent rond Eindhoven en ‘s-Hertogenbosch hebben dit
duidelijk doen uitkomen. Door het verbeterde lokale en
internationale wegennet liggen deze woonoorden alle bin-
nen een straal van nog geen 15 km van de grote werk-
gelegenheidscentra.
In het bovenstaande is reeds duidelijk gesteld dat de
ontwikkeling van de werkgelegenheid primair zal plaats-
vinden in de industriële sector en in de dienstensector.
Voor een belangrijk deel zullen deze sectoren geconcen-
treerd zijn in de grote en middelgrote stedelijke centra.
De oorspronkelijk nogal agrarisch getinte provincie zal
tot de industriële provincies gaan behoren. Was in 1900
nog 40 pCt. van de mannelijke beroepsbevolking werk-
ROTTERDAM
–
DORDREC
zaam in de landbouw, thans bedraagt dit percentage nog
slechts 14 en in 1980 zal het gedaald zijn tot 8 â 9.
Is er dan voor de landbouw geen perspectief? Naar
mijn mening zeer zeker. De structuur zal echter een geheel
andere zijn en vooral gekenmerkt zijn door meer op
industriële basis gevormde en gespecialiseerde bedrijven.
Naast de tuinbouw in verschillende vormen zullen de
varkens- en pluimveebedrijven het toekomstig agrarisch
land beheersen.
Voor de tuinbouw liggen grote mogelijkheden vooral
in het westen van Noordbrabant, terwijl de gespecialiseerde
fokkerjen en mesterijen zich meer uitsluitend op de zand-
gronden zullen ontplooien. Deze ontwïkk9ling zal bijzonder
in het oog moeten worden gehouden, niet in het minst
om de landschappelijke gevolgen.
Een volgend toekomstbeeld is dat van het gebruik van
Brabants mooie en terecht geprezen landschap. In de
stormachtige ontwikkeling die de provincie doormaakt
dreigen vele feitelijke en potentiële recreatieruimten en
bijzonder fraaie landschappen waarover Noordbrabant in
zo rijke mate beschikt ten offer te vallen aan stadsuitbrei-
NIJMEGEN
KLECF
ROOSENDAAL
TILBURG
BERGE
BREDA
x
ZOOM
4
NTWERPEN
0
(
HERTO0ENBOSCH
3
t
‘t
CELDERN
HELMOND
0
EINDHOVEN
– –
—
– P.N LO
)
RT
MÜNCHEN
t GLADbACH
+
\+-RORNOND
k
‘S
).
ir
r
t
k
x
.&+
HEERLEN.î
YAASTRICHT
–
KEN
.
•
P.PP-
NBR.
26-4-196 1
RIJKSWEGEN
BESTAANDE AUTOSNELWEGEN
AUTOSNELWEGEN IN AANLEG
ANDERE BESTAANDE RIJKSWEGEN
GEPROJECTEERDE RIJKSWEG
FIGUUR
5.
460
•
‘-..
t
t
–
t
–
1
–
•9
TILBURG
EINDHOVEN
MUNCHEM\.
ANTWERPEN
*flRNO
,GLAO8ACW
SPOORLIJNEN
MET PERSONENVERVOER
GOTEN 100 000 INWONERS
PERSONENVERVOER OPGEHEVEN
–
S
50.000 -.100.000 INWONERS
–
—
25000 -50.000
INWONERS
4.
RECREATIE
GEBIEDEN
—
r•CVUR 6
PPD -N.RR.
.Y,….,
AREN
TIAONR 3
/
–
PRO –
Hen.
dingen, wegenaanleg, ,,het buiten wonen” enz. Anderzijds
Bergen op
Zoom (1.500 ha),
aansluitend
op
de Bel-
heeft het gebrek aan recreatieve ruimten in de Randstad
gische Kalmthoutse heide (2.000 ha), alsmede de :Biesbos;
recreanten naar Noordbrabant gelokt. Verwacht wordt
–
in Midden-Brabant: de Loonse en Drunense duinen
dat de Kempen het derde nationale toeristengebied zal
e.o. (3.000 ha), de Campina e.o. (1.500 ha), de landgoe-
worden naast de Veluwe en Zuid-Limburg. deren Gorp en Rovert en de Utrecht (ten zuid-oosten van
Gelukkig heeft het Provinciaal Bestiur zojuist afge-
Tilburg) (4.000 ha) en de Chaamse bossen (2.000 ha);
kondigd dat een streekplan voor de recreatie en natuur-
–
in Oost-Brabant: de Oirschotse heide e.o. (1.000 ha),
bescherming in voorbereiding is zodat ongewenste ont-
/
de Strabrechtse heide
(2.500
ha) en de Malpie e.o. (3.000 ha).
wikkelingen kunnen worden tegengegaan. Het toekom-
Deze gebieden zijn voldoende groot om nog min of
stige Noordbrabant kan dan ook verzekerd zijn van een
meer ,,stïltereservaten” tekunnen blijven. Bezien wij deze
schat van gunstig verdeeld gelegen natuurgebieden. Als
gebieden in verband met de woöngebieden dan blijkt van
grote complexen zijn te noemen: welke onschatbare waarde deze gebieden voor de stede-
–
in het westen: het Grote Meer e.o. ten zuiden van
lingen zullen zijn (figuur 8).
WATERWEGEN
=ESTAAND
GEPROJECTEERD
FIGUUR 7.
26-4-196 1
H ECRLEP9
0
t’
RICHT
4
AKEN
0
PRO – N.BR.
461
t
•
–
t
t
•
t
–
Edoh, een provincie kan over nog zo’n gunstige
ligging beschikken, op zich zelf nog zo’n gunstige infra-
structuur bezitten en beschikken over vele natuurlijke
rijkdommen, dit alles zal nog niet tot verhoging van de
welvaart en, wat belangrijker is, tot het menselijk geluk
leiden als de culturele voorzieningen daarop niet zijn af-
gestemd. Ook hier is het programma in volle ontplooiing.
De Economische Hogeschool in Tilburg, de T.H. in Eind-‘
hoven; nieuwe schouwburgen in Tilburg (zojuist geopend)
en in Eindhoven (eerste paal zojuist geslagen) en de bouw
van tientallen kerken, wijkgebouwen enz. getuigen ervan.
Een hiërarchisch opgebouwd onderwijsstelsel waarin de
nog ontbrekende schakels zullen zijn aangebracht (H.T.S.
in het westen van Noordbrabant) zal naast de tot stand
gebrachte nbodzakelijke culturele en sociale voorzieningen
het toekomstige Noordbrabant maken tot een provincie
met kenmerken die typisçh eigen zijn aan die van haar
ligging, nI. een midden tussen de extremen:
een geïndustrialiseerd gebied zonder de nadelen van
de grote basisindustrie;
een gebied met grote steden zonder de nadelen van de
metropolen;
– een gebied dat voldoende open ruimte bezit zonder de
nadelen van isolement;
– een gebied met een gemengde bevolking zonder de
nadelen van eenzijdigheid.
Het spreekwoord ,,De deugd ligt in het midden” is op
haar volledig van toepassing.
Koninklijke Kousen- en
Sokkenfabriek
M. JANSEN DE WIT
N.Y.
SCHIJNDEL
OPGERICHT 1830
SCHIJNDEL
•
HOLLAND
‘s-Hertogenbosch.
Ir. J. P. J. MARGRY.
Maak gebruik van de rubriek
,,VACATU RES”
Hierdoor delen wij’onze donateurs, leden en abonnees
mede, dat dezer dagen gebruik zal worden gemaakt van
de verleende toestemming tot automatische giro-afschrij-
ving van aan ons verschuldigde bedragen. Voor zover
ons geen formulier voor automatische afschrijving werd
toegezondeii en de donatie, de contributie of het abonne-
mentsgeld voor het jaar 1961 nog niet werd overgemaakt,
verzoeken wijbeleefd dit thans zo spoedig mogelijk te
doen door storting np onze postirorekening no. 8408
of op onze rekening bij fa. R. Mees en Zoonen te Rotter-
dam.
,Stichting
Het Nederlandsch Edonomisch Instituut
voor het oproepen van sollicitantn voor leidende
functies. Het aantal
reacties,
dat
deze annonces
ten gevolge
hebben,
is doorgaans uitermate
bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
OP DE SOCIOGRAFISCHE AFDELING
DER GEMEENTE HEEMSKERK
is
een
vacature voor een
mannelijke medewerker
Salariëring zal liggen tussen
f1. 5300,-
en
f1.
6500,-
Gevraagd wordt een kracht met een middelbare
schoolopleiding, een diploma statistisch onalyst
van de Vereniging voor Statistiek, terwijl ervaring
in sociaal-economisch onderzoek noodzakelijk
is.
Sollicitaties te richten aan het College van Burge-
meester en Wethouders der gemeente Heemskerk
binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad.
462
26-4-196 1
f
–
Elf iciericy
bespoedigt uw contacten met, gegadigden.
Indien uw telefoonnummer in uw annonce moet
worden opgenomen, vermeld dan tevens het N
ET NU MME R
Het nog al maar snel toene-
men van het aantal abon-
nees van het weekblad
wijst er wel op hoezeer dit
beleggingsadvies-orgaan, dat
specifiek de belangen van
de particuliere belegger be-
hartigt, in een behoefte
voorziet.
Te verwonderen behoeft dit
eigenlijk niet, want ‘Bel-Bel
tracht volledig objectief te
zijn; het is in begrijpelijke
taal geschreven en zeer
overzichtelijk van indeling.
Vraagt toezending van gratis
proefnummer.
*
Abonnementen (per jaar
f. 19,—; p. kwartaal f.
5,50)
kunnén elk kwartaal ingaan
en dienen te worden opge-
geven bij de Administratie
van ,,Bel-Bel”, Postbus 42,
Schiedam.
26-4-196 1
.
Ø
.
L4JZ41.)
J. F. SC4OLTEN & ZONEN N.V.
te Enschede
De direktie wenst in kontakt te treden met gegadigden voor
de funktie van
HOOFD
van de
ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE
Deze funktionaris zal verantwoordelijk worden ge’steld voor het
gehele terrein van de administratieve organisatie. Hij zal recht-
streeks onder de direktie ressorteren.
De meest belangrijke a&pekten van zijn funktie zijn:
• Het coördineren van de administratieve handelingen van
diverse afdelingen.
• De verdere uitbouw van de ingevoerde mechanische admini-
stratie (Bullsysteem).
• Het richting geven en adviseren t.a.v. mogelijke nieuwe
administratieve ontwikkelingen.
• Het organiseren en bewaken van de interne kontrole.
• Het onderhouden van kontakten naar buiten op administratief-
organisatorisch gebied.
Van gegadigden wordt verlangd:
• Vorming als ekonoom of als accountant (NIVA of VAGA).
• Vertrouwdheid met moderne administratieve systemen.
• Ervaring in een analoge funktie.
Zij worden uitgenodigd
een sollicitatie (gaarne
in eigen handschrift en
onder
nr.
1022 )
te
richten aan de direktie, die bij de behandeling van deze vakature wordt bijgestaan door het
Twents
Instituut voor
Bedrijfs-
psychologie te Hen gelo (0v.).
J. F. SCHOLTEN
&
ZONEN N.V.,
Haaksbergerstraat 65, Enschede.
–
463
Een nieuwe
tijd –
. . een nieuwe vorm
(LIP.S)
Dordrecht
Stalen meubelen
11
464
1
1
26-4-1961
Pakistan, India, Thailand, Hongkong,
Op
Japan…. II n’y a qu’un
pas
Lufthansa brengt u r met de BOEING
JET INTERCONTINENTAL op de
+
het
snelste en meest comfortabele wijze.
De bijzondere Senator Service, inter
–
nationaal toonaangevend, zorgt ervoor
dat u als ‘n vorst reist.
verre
Voor inlichtingen en boekingen: de erkende
reis- en/of passagebureaus….
zij zijn uw
beste schakel met de Lufthansa.
Lufthansa’s
Boeing Jet
00sten
vliegen
2
x per week (maandag en woensdag)
vanuit Frankfurt op het verre oosten.
LUFT HANSA
Keizersgracht 727, Amsterdam. Tel. 020-249189/249180
ec. drs.
37 jaar
ERVARING IN INDUSTRIE, HANDEL, MARKTONDERZOEK,
WIL VAN BETREKKING VERANDEREN
Srieven
no. E.S.B. 27-1, postbus 42. Schiedam
Leeft met Uw tijd mee!
Leest de
,,E.-S.B.”
HOLLANDSCHE
VAN LEVENSVERZEKERINGEN
…
.meer dan anderhalve
j
1
Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, Amsterdam-C. tel
221322
eeuW levensverzekering
Is
Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto
5
7
PHILIS
1
1
-..
29
32
33
34
35
t .
–
– – –
– -.
–
-. .-.. –
/ –
—
Voor elke omgeving de juiste lichtkleur…
Voor elke omgeving de juiste kleur.
Philips’TL’fluorescentielampen zijn verkrijg-
baar in
5
lichtkleuren. Voor elke speciale toepassing’ i er steeds de geëigende
kleur en het gewenste type. Philips’TL’fluorescentielampen geven een zeer hoge
lichtstroom en hebben een lange, constante levensduur. Er zijn Philips’TL’ buizen
voor wissel- en gelijkstroom. Voor ruimten met grote vervuilingsfactoren lenen
zich vooral de typen’TL’F en’TL’M. Nadere inlichtingen worden gaarne ver-
strekt door Philips Nederland n.v. – Eindhoven.
PHILIPSVOOR
LICHT
GLOEJLAMPEN – ‘TL’ FL UORESCENTIELA MPEN – A
R MA TUREN – NEON
26-4-1961
‘
465
–
.
lnformatie’erwerkende systemen brengen de moeilijkste administratieve en Organisa-
torische opgaven en de meest gecompliceerde mathematische problemen in onvoor
–
SIE M E NS,
stelbaar kote tijd tot oplossing. Ze leveren resultaten, welke tot op heden voor de
mens onbereikbaar waren. De ontwikkeling van informatieverwerkende systemen is
van overweldigend belang voor wetenschap en techniek, voor administratie en
organisatie, zowel voor de overheid als voor het bedrijfsleven. Met het
SIEMENS INFORMATIEVERWERKEND SYSTEEM 2002
werd bij Siemens de eerste fase van deze ontwikkeling met succes afgesloten.
In de projekten-afdeling: Deze medewerkers bestuderen ter plaatse de bedrijfs-
omstandigheden van onze relaties om in nauwe samenwerking met de projekten-
aldeling van de fabriek de beste technisch-organisatorische oplossing voor het
gebruik van onze apparatuur te vinden. Het is tevens hun opgave de gevonden
oplossing tezamen met de toekomstige gebruiker te realiseren.
In de verkoop-afdeling: Deze medewerkers leggen nieuwe kontakten, bespreken met
directies en staffunctionarissen van daarvoor in aanmerking komende bedrijven en
instellingen de te volgen procedure, onderhouden een nauw kontakt met de fabriek
om zich van nieuwe ontwikkelingen en tendenzen op de hoogte te stelten en geven
bovendien leiding aan de projekten-afdeling.
e
Voor beidé functies zijn inventiviteit, exactheid, accuratesse, snel bevattingsvermogen
n kennis van administratie en bedrijfsvoering onontbeerlijk. De medewerkers voor
de. verkoop afdeling dienen bovendien’ te beschikken over een ruime algemene
2002
ontwikkeling en een goed commerciëel inzicht.
In eerste instantie gaan onze gedachten uit naar technisch georiënteerde economisten,
assistent-accöuntants en SPD-ers, doch ook anderen van gelijkwaardig niveau kunnen
in aanmerking komen. Met de hand geschreven sollicitatiès onder letters T/NV worden
gaarne ingewacht bij de directie.
NEDERLAN’DSCHE S I E M E N S MAATSCHAPPIJ N.V.
HUYGENSPARK38-39
‘s-GRAVEN HAGE . POSTBUS 1068 . TEL. 183850
ALLEENVERTEGENWOORDIGING VAN
SIEMENS&HALSKE A K T I E N G E S E L L S C H A F T
BERLINMUNCHEN
26-41961
VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
WET- RISICO
Bedrijfs-w.a. – verzekering.
Motorrjtuigverzekering: w.a. – dekking voor
alle motorrijtuigen f. 500.000.- per gebeurtenis.
Ongevailenverzekering voor inzittenden van
personenauto’s.
BRAND
–
RISICO
industriële en andere objecten. Belangrijke
Bran
j
d- en bedrfsschadeverzekering voor
besparingen op de premie. Verzekerd bedrag 2,5 miljard gulden.
MOLEST
–
RISICO
Molestverzekering:ingeschreven bedrag
8,4 miljard gulden. Stormverzekering: verzekerd bedrag
1,2 miljard gulden.
VERVOER
–
RISICO
Transportverzekering van goederenzendingen
in binnen- en buitenland.
PENSIOEN
–
RISICO
Ouderdoms-, weduwen-, wezen- en invalidi-
teitsverzekering van werknemers. Verzekerd
bedrag 1,5 miljard gulden.
Belegd vermogen 325 miljoen gulden.
–
BOS EN LOMMERPLANTSOEN 1
LEM
AMSTERDAM WEST
TEL. 13497*
–
POSTBUS 8400
26-4-1961
467
Shuit•
uw verzekering
bij de
Âigeneene
Friesche Levensverzèkering-Maatschappij
VREN]GING VAN
LËVËNSVËRZËKËRINÖ EN LÏIFkËNÏE
,,Oe Groot-Noordhoflandsèhe van 1845″
Algemeene Friesche Brandverzekering»Maatschappij N.V.
LËEU’VARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIIENENHUIS
ROTrERDAM – DEN HAAG UTRECHT – GRONiNGEN – HENGELO .- HAARLEM
GEMEENTI BREDA
Bij de sociografische dienst kunnen worden
geplaatst:
een middelbaar planologisch onderzoeker
en
een aankomend planologisch onderzoeker
Voor a) véreist be±it van het diploma
rn.p.o. en/of zeer ruime ervaring. Hij kan met de dagelijkse lèiding van het
onderzoek worden belast en moet de
sociograaf bij ontstentenis kunnen ver-
vangen.
Voor b) vereist het bezit van het diploma
algem. statistiek en/of ruime ervaring.
Aanstelling kan geschiedenvoor functie
a) in de rang van commies le klas
(salaris f 6.900,—tot f9.068,—) o( hoofd-
commies (salaris f7.913,—tot f10.408,—);
voor functie b) in de rang van schrijver
1
é
klas (sdlaris f4.333,— tot f5.214,—),
adjt-commis (salaris f 4.321,— tot
f6.367,—) of adjunct-cômmies 1 e klas (salaris f 5.214,— tot f 7.140—).
Sollicitaties onder opgave van verlangd salaris binnèn 14 dagen
na verschijning van dit blad aan de directeur van Openbare
werken, Wilhelminapark 27, Breda.
–
HANbËI-MAATSCHAPPIJ
.c416ert de’Bar9 &
9Z
3
•CL.
Alle Bank. en Effectonzakéfl
Beleggingsadviëzen
Herengracht
448.4549
Amsterdai
Telef.:
2211 55
DE VEREtIIGItG VAVI STEBIIFABRaKANTEN
AAN BENEDEN WAAL-MAAS EN UNGE,
WAALKADE 6 TE ZALTBOMMEL
vraagt voor haar laboratorium
te
Oosterbeek een jönge
Natuurkuridij of
Physisch/Chemisch
Ingenieur
niet belangstelling
voor physlsche problemen
Het betreft éen research-functië op het gebied
van de kleitechnoIogie droog- en stooktechniek
in het algemeen en de aérodynarnica in ovens in
het bijzonder.
Eignhdndig geschreven sollicitaties
met
uitvoerige vermelding van
personalia te zenden aan: Mr. G. A. van Hulstijn, secretaris der
Vereniging.
468
‘2-4-i96i