Ga direct naar de content

Jrg. 46, editie 2275

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 1 1961

Executele

en

bewindvoering

R. MEES &ZOONEN

Rotterdam

BANKIERS EN ASSURANTIE

MAKELAARS

Beheer en administratie van vermogens

U reageert op annonces in ,,E.S.B.”?

*

Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!

HOLLANDSCHE SOCIETEIT

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V

meer dan anderhalve
Hoofdkantoor Nederland.:

i
Herengracht 475, Amsterdarn-C. teL 221322

eeuw
ieVeflSVerZe1ierlflg
Head Office Canada:

0

U30 Bay
Street, Toronto 5

S
0

E C 0 N Ô MI SC H-

0

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de

0

Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie:
0(010
of
01800) 5 2939. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Konink!jjk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rolterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco
per post, voor. Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zëepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultirno van een kalenderjaar.
0

Losse exemplaren van dit
nummer 75 ct.

Aangetekende
stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.

Advertenties:
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V.
Koninklijke
Neder!. BoÉkdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestell
of
3).’

Advertentie-tarief
.

f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures”
en
,,Beschikbare krachten”

f
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

schadeverzekeing

van

kantoormachines

Uitgebreide verzekering van alle

soorten kantoormachines (schrijf.

machines- rekenmachines

boek.

houdmachines- Hotlerith-installaties).

LPROVIDENTIJ

N.V. ALGEMEENE

VERZEJCERINO.MAATSCHAPPIJ
PRO VIDENTIA

AMSTEROAM.0

0
HERENGRACHÎ 376 TELEFOON 222120
fiihg.:in.na_d

222

1-3-1961

Tabaksmonopolies en de E.E.G.

Toen in het verdrag van de E.E.G. de geleidelijke op-

heffing van contingenten en invoerrechten tussen de lid-

staten werd geregeld, bleken bijzondere bepalingen nodig

te zijn voor de nationale monopolies van comme. ciële

of fiscale aard. In de artikelen 37 en 90 wordt dan ook

voorgeschreven, dat in beginsel bij dergelijke monopolies

geen maatregelen mogen worden genomen of gehandhaafd,

die met het verdrag in strijd zijn en dat aan het einde van
de overgangsperiode geen enkele discriminatie tussen de

onderdanen der zes landen meer mag bestaan.

Deze monopolies zijn vooral van belang in Frankrijk

en Italië. In beide landen neemt de genationaliseerde

tabaksindustrie een belangrijke plaats in. De toegevoegde

waarde, in 1955 bij de Franse ,,Service d’exploiLation

industrielle des tabacs et allumettes” behaald, was, slechts

weinig lager dan die van de ,,Electricités de France” en
hoger dan die van’ de P.T.T. Italië spant, wat het aantal

staatsmonopolies betreft, evenwel de kroon. Zij bestaan

er niet slechts voor tabakswaren en lucifers, maar, o.a.

ook voor zout, koffie en kinine.

Terwijl. in Frankrijk op dit gebied de uitvoering van

de bepalingen .van het verdrag een ‘vlot veiloop lijkt te

hebben, levert de invoer in Italië moeilijkheden op, vooral

wat de tabakswaren betreft. In de laatste tijd is er een

groot aantal niet-inheemse sigarettenrnerken op de markt

gekomen en vooral de’ invoer uit de Benelux is sterk

gestegen. Dit heeft de’italiaanse autoriteiten aanleiding

gegeven tot het nemen van bijzondere maatregelen, die

waarschijnlijk niet met de letter van het verdrag in strijd

zijn, maar die toch wel tegen de geest ervan lijken te

zondigen
1).

De eerste van deze maatregelen bestond uit een belas-
tingverhoging op alle sigaretten, zowel van buitenlandse
als van Italiaanse herkomst. Op deze wijze werd voor de

sigaretten, afkomstig van de andere landen van de Ge-

meenschap, de voorgeschreven verlaging der invoerrechten

meer dan gecompenseerd, zodat zij duurder werden dan

voorheen. De Italiaanse sigaretten zouden eveneens in
prijs gestegen zijn, ware het niet dat een tweede maat-

regel een tegengestelde prjsbeweging heeft. veroorzaakt.

De aan de producent betaalde prijs werd namelijk aan-

1)
Zie de ,,Agence Euroçe” van 13 januari 1961

Blz.

Tabaksmonopolies en de E.E.G.,
door Drs. K.
Zijlstra

……………………………..
223

Herwaardering van de roebel,
door Drs. J. H.

Lubbers ……………………………..
224

Een nieuwe invaliditeitsverzekering,
door Mr. A.

C. van Epenhuysen …………………….
226

Technische vooruitgang en gemeenschappelijke

markt, door Drs. P. 1! M. Cremers………..
230

Europa-bladwijzer No. 11 b……………….233

zienljk verlaagd, zodat per saldo de Italiaanse sigarette’n

zelfs iets goedkpper wérden.

Het spreekt vanzelf, dat producent en monopolie eeh

en dezelfde Organisatie zijn. Bovendien is het monopolie

administratief een onderdeel van het staatsapparaat en

het nadeel van een lagere opbrengst bij de produktie wordt

dus door de Staat opgevangen. Aan de andere zijde incas-
seert de Staat op dezelfde, goederen een hogere belasting,

die de vermindering der inkomsten compenseert. Zo is

de’ vestzak-broekzak-operatie compleet.

Het resultaat is een verandering in de prijsverhouding

ten nadele van de ingevoerde sigaretten, ondanks een vet-

laging der tarieven. De exporteurs in derde landen zijn

tenslotte het kind van de rekening. Zij profiteren niet van

de verlaging der invoerrechten en worden bovendien tegen-

over een hogere verbruiksbelasting geplaatst.

Het is. duidelijk, dat dit soort manipulaties slechts ver-

meden kan worden door op korte termijn een ,,stand-

still”-overeenkomst te sluiten en op langere termijn een

gelijk regime in de tabaksindustrie der verschillende landen

in te voeren. Op deze wijze zou worden voorkomen, dat

voor de inwoners van een bepaald land de keuze tussen

inheemse en ingevoerde produkten’ willekeurig wordt be-

invloed. .

Opgemerkt moet worden, dat daarmee geenszins is ge-

garandeerd, dat de voortbrenging geconcentreerd wordt

in de gebieden, die uit het gezichtspunt van de interna-

tionale arbeidsverdelingdaarvoor het meest geschikt zijn.

Daartoe is allereerst eei harmonisatie der stelsels van

indirecte belasting nodig en zelfs dat zal, gezien de be-

staande verscheidenheid alleen al op het gebied der omzet-

belastingen – in de meeste landen van de Gemeenschap

bestaat een cascadestelsel, in Fraikrjk daarentegen een
heffing op de toegevoegde waarde – nog wel enige tijd

op zich laten wachten. Bovendien zijn zelfs dan concur-

rentieverstoringen niet onmogelijk. Wij raken hier evenwel

aan vraagstukken, die niet alleen staatsmonopolies gelden

en het bestek van dit artikel te buiten gaan. Vooralsnog

vormt de opmerkelijke handelwijze bij het Italiaanse

tabaksmonopolie een van de meest voor de hand liggende

problemen.

Koerich.

.

K. ZIJLSTRA.

Blz.

In’gezonden stuk:

Zijn de huren te laag?,
door C. Zoutendijk niet

een naschrift van C. P. A. Bakker…………
236

Boekbespreki’ng

Dr. J. V. Servotte: Viertalig woordenboek voor

handel en financiën, bespr. door Drs. J. H. Zoon
239

N o t i t i e :

Raad van Adviseurs,
door Dr. F. W. C. Blom
239

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
239

Statistieken

……………………………
243

1

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. 7.ambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Harternink.
COMMISSIE VAN ADVIES ‘VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Ticheien; R. Van deputte; A. J. Vlerick.

1-3-1961

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

223

/

13

Op 1
januari 1961 heeft de’roebel twee operaties.
ondergaan, M. een verzwaring (1 op 10 ,,oude’ roe-

bels) en een verhoging van het goudgehalte. Deze her-

waardering impliceeert een devaluatie met ca. 56 pCt.

De R’ussische propaganda stelt het verhoogde goud-

gehalte echter voor als een bewijs van economische

superioriteit: een nieuwe roebel doet nu $ 1,11. Schrijver

plaatst de introductie van de nieuwe roebel in het kader

.- van het Russische economische offensief tegen het

Westen. Als
binnenlands-economische
beweegredenen

komen in aanmerking: de infiatoire ontwikkeling,

boekhoudkundige vereenvoudiging en registratie van

‘oppottingen. De comptabele complicaties in de Rus-

sische staatshandelsadministratie kunnen voor een

groot deel vervallen wegens het dichter benaderen van

de koopkrachtpariteit. De devaluatie behoeft voor de

in buitenlandse valuta vastgestelde exportprijzen geen

gevolgen te hebben. Het is mogelijk dat de nieuwe

roebel mede voortvloeit uit een toenemend bewustzijn

dat internationale arbeidsdeling kostprijsvergelijking

veronderstelt. Van roebelconvertibiliteit, in de zin van
vrije inwisselbaarheid in goud, is nog geen sprake.

De Sowjet-Unie heeft zijn nationale valuta een tweetal
bewerkingen doen ondergaan, die het, overdenken waard

– .zijn. Per 1 januari jl. heeft de ,,zware” roebel zijn intrede

gedaan, binnenlands 10 maal zoveel waard als de oude

roebel; bankbiljetten en muntstukken worden, op basis

van 1 zware roebel tegen 10 oude, door nieuwe vervangen

– een operatie, die per 1 april a.s. voltooid moet zijn;
prijzen en lonen, door 10 gedeeld, zullen voortaan in

nieuwe, zware roebels worden uitgedrukt.

De tweede bewerking bestaat in een wijziging van het

goudgehalte van de roebel, eveneens per 1 januari ji.

In. de.oude roebel bedroeg dit gehalte 0,222168 gram;

de, zware, roebel telt 0,987412 gram. Parallel hieraan is
tevens de, dollarkoers gewijzigd: tegenover de vroegere


koers vanS 0,25 doet de nieuwe roebel $ 1,11, in overeen-

.temmirg met het goudgehalte van de dollar, ni. 0,888671

gram…..

Mn moet wel even door het rookgordijn van deze

koerswijziging heenzien om te beseffen, dat het gecombi-

neerde effect der twee bewerkingen’ een devaluatie van de

roebel is met bijna
56
pCt.; bij gelijkblijvende koers immers

zou hetgoudgehalte van de nieuwe roebel 10 maal het

oude, dus 2,22168 gram, hebben moeten zijn.

Van Russische zijde worden inmiddels de twee operaties

zoveel mogelijk los ‘van elkaar gepresenteerd. De komst

van de zware roebel werd reeds in mei 1960 officieel aan-

gekondigd, terwijl het bericht omtrent het nieuwe goud-

ehalte pas in november 1960 afkwam. Binnenlands ziet

de Sowjet-regering de operatie van 1 op 10 als een ver-

sterkiri van’ de koopkracht van de roebel. Naar buiten

wordt het nieuwe goudgehalte voorgesteld als bewijs van de

superio’riteit van het economisch ‘stelsel van de Sowjei-

Unie.

In feite legt dit gescheiden houden der twee operaties

een hoofdn’iotief bloot, dat zonder twijfel aan de intro-

ductie van”dehieuwe roebel ten grondslag ligt, nl: propa-

ganda en prestigewinst. In het kader van de politiek der

zgn. ,,vreedzame co-existentie” heeft het Sowjet-blok een

economisch offensief ontketend. Op verschillende terreinen:

224

Herwa ardèring

‘van. dè

‘ roebel”

‘t

snelle economische groei, hulp aan minder ontwikkelde

landen, concurrentie op wereldmarkten enz., is een eco-

nomischevedloop met het Westen aangegaan. Van Sowjet-

zijde bestaat, de stellige .overtûiging dat deze wedloop

voor het Westen zal eindigen in een nederlaag. Zwakheden

in het Westers economisch stelsel, die in onze ogen niets

dramatisch behoeven te bezitten en dank zij tijdig en doel-
treffend ingrijpen kunnen worden geëlimineerd, worden in

Moskou geïnterpreteerd ‘als’ tekenen aan de wand; als

bewijs dat de instorting van het kapitalistisch systeemmet

iasse schreden nadert. En zo’staat, tegenover een dollar

die
moeilijkheden
ondervindt, naar. Moskouse opvatting

thans een nieuwe en sterkere roebel, als duidelijk symptoom

van de steeds groeiende kracht van de Sowjet-economie.

Interne beweegredenen.

.

De introductie van de zware roebel, berust stellig ook

op binnenlands-economische overwegingen. Er zijn geen

systematische gegevens beschikbaar, die een betrouwbaar
beeld geven van dê loon- en prijs6ntwikkeling âlsook van

de, kosten van het levensonderhoud in de Sowjet-Unie.

De veronderstelling lijkt echter gewettigd, dat een infiatoire

ontwikkeling aan de geboorte van de zwarte roebel niet

niet vreemd is. De welhaast ,,natuurljke” infiatoire ten-

dentie in ‘de cônsumptieve’ se&r, die potentieel in het

communistisch economisch systeem, met zijn dispropor-

tionele nadruk op investeringen in’ de zware industrie, nu

eenmaal aanwezig is, heeft in de Sowjet-Unie wellicht

actuele inhoud gekregen nadat het loonpeil diverse her-

zieningen in opwaartse richting had ondergaan. Het voor-

beeld van de Franse ,,nieuwe,frank” heeft op de Russische

monetaire autoriteiten misschien stimulerend gewerkt (zij

het dan ook niet in de ijerhouding 1 op 100, doch slechts

1 op 10). Hoe het ook zij, de zi»are roebel zal arithmetisch,

boekhoudkundig, ‘chrjf- en ,,druktechnisch de Sowjet-

economie zeker vereenvoudigen. Interessant is dat Radio

Moskou bekend heeft gemaakt dat nieuwe geldstukken

van 50 kopeken de invoering van verkoopautomaten op

ruimer schaal mogelijk zullen.maken. – –

131-96l

Uw bankrekening is
nU
overal binnen uw bereik met de

dispos

ihepas

vande

ROTTERDAMSCHE’BANK

meer dan

vestigingen in Nederland

(advertentie)

Een andere overweging van interne aard lijkt gelegen

te zijn in de mogelijheid voor de Russische monetaire

autoriteiten om dank zij de inwisseling van oude bank-

biljetten tegen nieuwe te beschikken over gegevens om-

trent de aanwezigheid en de verdeling van oppottingen

in de Sowjet-volkshuishouding. Het schijnt niet in de be-

doeling te liggen om van dit wapen gebruik te maken ter

confiscatie van opgepotte bedragen. Ook hier ligt een

parallel met het Franse precedent, al gaat deze weer mank,

doordat in vergelijking met een vrijwel ongelimiteerde

periode van omwisseling van oude in nieuwe franken, de

roebel reeds per 1 april a.s. geheel vernieuwd zal moeten zijn.

In deze korte omwisselingsperiode beschikken de Sowjet-

autoriteiten duidelijk over een registratiemiddel ten aanzien

van liquide saldi van particulieren. Bekend is, dat de intro-

ductie van de zware roebel in elk geval zal dienen tot

liquidatie van illegaal buiten de Sowjet-Unie aangehouden

roebelsaldi. Een schrijver in deze kolommen mag zich bij

uitondering een slag in de lucht veroörloven: is er wellicht

verband tussen de geschetste monetaire maatregelen en

de recente nasleep van de Pasternak-affaire?

Comptabele overwegingen.

Een volgend motief, dat aan de invoering van de nieuwe

roebel ten grondslag ligt, is van comptabele aard en staat

in verband met het Russische stelsel van de internationale

handel, die in handen van saatsmonopolies is geconcen-

treerd. Bij zijn aankondiging van de nieuwe roebelkoers

in november ji. verklaarde de Minister van Financiën,

Garboezow, dat aldus de wereldmarktprijzen vergelijk-

baar zouden worden met de groothandeisprijzen in de

Sowjet-Unie, aangezien dank zij de nieuwe koers de

wereldmarktprijzen ,,grotendeels op het peil der gemid-

delde Russische groothandelsprijzen zouden worden ge-

bracht”; aldus zou de relatieve rentabiliteit van de ex- en

importen van afzonderlijke goederen, alsook die van de

buitenlandse handel der Sowjet-Unie als geheel, meer

correct kunnen worden gemeten. –

Afgezien. van de pre-Copernicaanse visie van de heer
Garboezow op de Russische grothandelsprjzen als mid-

delpunt der wereldmarkten, ligt hier een belangrijke ver

klaringsgrorid voor de niei.iwe toebel. Inhet economisch
stelsel van de Sowjet-Unie, niet op hetmarktmechanisme

gebaseerd en dus varend zonder het kompas der prijs-

vorming, ontbreekt ook het verband tussen binnen- en

buitenlandse prijzen.

Westerse afnemers en leveranciers kan dit koud laten,

aanjezien handel met de Sowjet-Unie zich normaliter af-

speelt in dollars, pônden sterling of aidere convertibele

valuta. Intern echter, en stellig op de oude roebellcoers

van $
0,25,
dienden de met
d

e internationale handel be-

laste staatsorganen te werken met een ingewikkeld systeem

van toeslagen op de uitvoer en heffingen op de invoer,

teneinde de roebelverliezen der exportindustrieën te com-

penseren uit dito winsten op de invoer; dit alles gegeven
01
het feit, dat de Russische binnenlandse
prijzen,
omgerekend’

via de oude roebelkoers, aanzienlijk hoger lagen dan de

wereldmarktprijzen. Dank zij een nieuwe roebelkoers die,

naar op zijn minst mag worden aangenomen, dichter bij

de koopkrachtpariteit ligt, kunnen deze comptabele com-

plicaties in de Russische staatshandelsadministratie althans.
voor een groot deel vervallen.

Incidenteel zij in dit verband aangetekend, dat de

Russische goudproduktie welhaast de enige sector der

Sowjet-volkshuishouding lijkt te zijn, die er met de nieuwe

roebel.reëel op vooruit gaat: tegenover elke eenheid goud-

gewicht staan thans minder roebels dan vroeger (in de

verhouding 0,222168 : 0,987412), doch alle roebelprijzeri

zijn tevens door 10 gedeeld! Deze positieverbetering van

de Russische goudproduktie, vroeger van staatswege finan-

cieel gesteund, zal zich in de praktijk overigens uitsluitend

manifesteren in een daling van de post subsidies op de

staatsbegroting.

Internationale aspecten.

De externe betekenis, van de nieuwe roebel ligt gedeel-
telijk in het feitelijke, gedeeltelijk in het speculatieve vlak.

Hierboven werd het gecombineerde effect der twee opera-

ties een devaluatie van bijna 56 pCt. genoemd; gezien

echter de omstandigheid dat de handel- met de Sowjet-.

Unie normaliter in dollars, ponden sterling of andere

convertibele valuta luidt, heeft dëze devaluatie geen reële

betekenis. De door de Sowjet-regering in deze buitenlandse

valuta vastgeselde exportprijzen behoeven als gevolg van

de nieuwe roebel geen verandering te ondergaan.

Een feit is, dat buitenlandse toeristen er in de Sowjet-.

Unie voortaan valutatechnisch slechter aan toe zijn: tegen-

over de oude toeristenkoers van 10 roebel = $ 1,00 staat

thans 1 zware roebel ad $ 1,11. In omgekeerde richting.

wordt ook voor de Sowjet-toerist het reizen in het buiten
7

land duurder, en wel belangrijk méér dan rond, 10 pCt. –

Immers, voor bijv. S 10 betaalde hij vroeger 40 roebel,

thans 9 zware, di. 90 oude roebel.

In het meer speculatieve vlak ligt de vraag, of de Sowjet-

Unie zich de economische betekenis vanhetwereldhandels-

verkeer wellicht meer en meer bewust wordt. Een feit is,

dat in het communistische denken de internationale handel

in hoofdzaak een politiek instrument is, te allen tijde

dienstbaar te maken aan de machtspolitïeke doelstellingen

van het Oostblok. Het economisch stelsel van de Sowjet-

1-3-1961

225

(

Schrijver plaatst in dit artikel een aantal kritische
kanttekeningen bij het in 1960 verschenen rapport van
de Sociale Verzekeringsraad omtrent het tot stand
brengen van een Arbeidsongeschiktheidsverzekering
en bij het in 1957 uitgebrachte rapport van de Sociaal-
Economische Raad betreffende herziening van de
Invaliditeitsverzekering. Hij wijst erop, dat de sociale
verzekering, uitgegroeid tot haar moderne vorm, een
vraagstuk vormt, waarin juridische, administratieve,
medische, economische, sociologische, organisatorische
en politieke factoren een rol spelen en dat; voor een
goede oplossing, deze factoren, naar• mate
van hun
belang, alle
tot hun recht moeten komen. Nodig is,
dat een veel breder overleg wordt geopend omtrent de
thans aanhangige plannen voor een nieuwe invalidi-
teitsverzekering. De uitgebrachte adviezen reiken name-
lijk niet verder dan een politiek compromis omtrent de
van oudsher bekende strijdpunten. De kans van deze
herziening iets te maken kan beter worden benut.
Een staatscommissie, waar in wetenschappelijk overleg
de zeer vele aspecten van het vraagstuk tot hun recht
!omen en in een evenwichtig verband worden gebracht, ‘zou hier aangewezen zijn.

Een

nieuwe

i rivaliditeitsverzekering

Het in de zomer van 1960 verschenen rapport van de

Sociale Verzekeringsraad omtrent het tot stand brengen

ener Arbeidsongeschiktheidsverzekering, aansluitend op

Ifét in 1957 uitgebracht rapport vn de Sociaal-Econo-

mische Raad betreffende herziening van de Invaliditeits-

verzekering
1),
roept vragen op, welke de gehele Neder-

landse samenleving raken. Een stuk sociale planning van

fundamentele betekenis is hier aan de orde; het vraagt

ernstigè overw ging. De hieronder volgende kanttekeningen

bij genoemde rapporten hebben het doel deze overweging

te bevoideren ‘

De wettelijke structuur der Invaliditeitsvrzekering is

oorspronkelijk ontleend aan de verzekering als burger-

rechtelijk instituut. Na de erkenning dat invaliditeit een

verzekerbaar belang is, waaruit ‘aanspraak op schade-

vergoeding ontstaat, is de sociale verzekering ontwikkeld

) In zijn advies van 9 december ii. heeft de S-ER. zich in
hoofdzaak verenigd met het plan van de S.V.R.

op hef juridisch voetspoor van de private verzekerin.

Een administratief apparaat ontstond, geschikt om de aldus

gevormde doelstelling na te komen. Op het financieel

element – de schadevergoeding – is daarbij de voor-

naamste klemtoon gevallen.

Aan .deze ontwikkeling is niet vreemd, dat de sociale

verzekering haar opkomst dankt aan politieke spanningen,

welke het nodig maakten revolutiegevaar af te wenden.

Bismarck,abchtte haareen geschikt middel om de gevolgen

van de woelingen na 1848
op
te vangen; tën onzent werd

1919 een zeer belangrijk jaar. Aldus kon een aan het

privaatrecht ontleend instituut worden gebruikt om,vrij

plotseling overgebracht naar het sociale terrein, een politiek

doel te dienen. De vermenging van wezenskenmerken had
daarmede een aanvang genomen.

Inmiddels is de sociale verzekering geworden tot de

kern van het systeem van sociale voorzieningen, welker

taak het is te voorzien in de lacune’s, welke het menselijk

bestaan toont na het verslappen, resp. wegvallen van de

(vervolg van blz. 225)

Uiie is in beginsel gericht op het’beriken van autarkie.

V6or zover de laatste jaren sprake is van een töenemend

optreden van de Sowjet-Unie op de wereidmarkten, ge-

schiedt dit grotendeels uit oogmerken van politieke oppor-
tuniteit, in het kader van de politiek tot penetratie en onder

mijning van het zgn. kapitalistische Weten; een politiek,

dié ‘door de jongste verklaring der 81 communistische

partijen, te Moskou bijeen in november 1960, nog eens

werd bevestigd en onderstreept.

Doch met dat al is de Sowjet-Unie thads, naar omvang

der internationale handelsomzetten, nummer zes op de

wereidranglijst. Dit brengt, zelfs als men in aanmerking

neèmt dat deze handel zich voor
3/4
afspeelt binnen het

Sino-Sowjetblok, bepaalde econmische realiteiten met

zich. Symptomatisch is, dat het aantal buitenlandse valu-

ta’s, waârvan de Russische Centralé Bank een koérs-

notering publiceert, in
,
1946
,
slechts 8 bedroeg; in 1958

reeds opgelopen tot 37, bedraagt het thans
55.

Wie een ‘economische wedloop met het Westen aangaat,

zich in het internationale handeisverkeer stort (met welke’

motieven dan ook) en tevens op zekere schaal hulp en

technische

bijstand wil verlenen aan ontwikkelingslanden,

kan zich steeds minder een irrationele koers van zijn natio-

nale val,uta veroorloven. Wellicht beginnen ook de Sowjet-

economisten te begrijpen dat een economisch verantwoorde

internationale arbeidsdeling, zoals buy, door de

COMECON nagestreefd, alléén te bereiken is wanneer

meer reële roebelkoersen de mogelijkheid openen tot

kostprijs- en dus efficiencyvergelijkingen tussen de be-

trokkn industriéën.
Het is mogelijk dat de nieuwe roebel een stap in deze

richting-inhoudt. Er zal echter nog wat water door de

Wolga moeten stromen voordat sprake zal kunnen zijn

van de reeds .in de Westerse pers aangekondigde . roebel-t

convertibiiteit, althans mde bètekenis die daaraan norma-

liter wordt ‘tbegekend. Het nieuÇve goudgehalte van de

226,

1-3-1961

bindingen, oorspronkelijk geleverd door kerk, gezin en

arbeid. Indien in de huidige tijd datgene, wat de mens

zich zelf verschaft om in deze behoeften te voorzien voor

hem waarde zal hebben, moet in elk geval worden voor-

komen, dat daarover mogelijk blijft die nooit eindigende

discussie, welke ten aanzien van politieke onderwerpen
wordt gevoerd. Het is dus nodig, dat aan de sociale ver-

zekering een zodanige s6iictu6r en een zodanige plaats

wordt gegeven, dat zij uit het vlak van deze discussie

wordt geheven.

Gemakkelijk valt in te zien,, dt de sociale verzekering,

tot haar moderne vorm iiitegroeid, ‘een vraagstuk vormt,

waarin juridische, administratieve, medische, economische,

sociologische, organisatorische en Jast not least politieke

factoren een rob spelerv Voor een goed n
oplossing van ee

aldus gesitueerd probleem zullen deze factoren, naar mate

van hun belang,
alle
tot hun recht moeten komen. Hieruit

vloeit voort, dat alleen dan bevredigende resultaten kunnen

worden verkregen, wanneer geen der zoëven genoemde

factoren een relatief overheersende rol speelt. Er mag geen

geweld worden gedaan aan de eventuele voorwaarden voor

het goed functioneren van de sociale verzekering als in-

stituut.

Het opsporen en afwegen van de in aanmerking ko-

mende gegevens is dan een werk va.,wetenschappelijke

aard, zodat het niet meer, nodig zal zijn genoegen te nemen

met .èen politiek coiptomis als hpogst bereikbare opios-

sing van dt .vraagstuk. Evenzeer
alsTeen
Deltaplan wordt

beheerst door dé eigen âard vanihetvraagstuk behoort

dit voor de socialeverzekring mogelijk te zijn. Op. deze

,jzé ontstaat op,de juiste, plaats ruimte voor verant-

woordelijkheid ook politieke opgevat uit de gezichtshoek

vin controle ,der werking van het op wetenschappelijke

gegevensi opgebo,uwd,systeem. De sociale verzekering zal,

lbs,komende van de m haar,gevoerde politieke strijd, een

eigen’ weg vind w
en, zot zij kan orden onderworpen aan

de kritiek, welke past voor een pijler van ons volksbestaan.

Het beh9eft niet.te. verwQnderen, dat politieke invloed

op een bepaald pun(afneernt. In de .eerste eeuwen yan het

bestaan van het katholicisme werden religieuze problemen

op het politieke terrein getrokken, en tot. een menselijke
beslissing gebracht. Het protesta,ntisrne. heeft in de
17e

eeuw dit voorbeeld troiw nagevoigd Wij zijn nog bezig

de gevolgen daarvan te ondervinden; men ziet thans echter
in, dat politieke machtsfactoren zich slecht laten verenigen

met geestelijke waarden.

Naast het politieke element heeft in de sociale verze-

kering tot dusver ook het juridische sterk op de voorgrond

gestaan. Dit heeft zoals wij zagen historische gronden,

maar er is ook samenhang tussen beide: wat politiek

omstreden is moet juridisch afdwingbaar zijn om blijvend

tot geldmg te komen. De’ ontwikkeling is echter een fase

verder gekomen. Er is een zeker vertrouwen te ontlenen

aan de ontstane gang van zaken, dat naar algemeen inzicht

gehonoreerd behoort te worden. Zelfs: voldoende geho-

noreerd moet worden; het verschil van inzicht betreft

vaak meer de vraag in hoeverre, dan de vraag of. Men

kan’ reeds zeggen, dat’ het behoren de plaats van het ver-
plicht zijn gaat innemen, al wordt in de praktijk nog vaak

gezondigd: de oude regel, dat het dichtbij een vuur war-

mer is, of de zegswijze omtrent appelvervoer pçr schip

gaat soms nog op. De nadruk op het recht begint echter

te wijken.

Het is van belang deze ontwikkeling te versterken. De

juridische klemtoon heeft reeds veel ellende gebraçht.

Wanneer men ziet, dat iemand nu de bevoegdheid heeft

om met zijn eigen lichamelijke of geestelijke toestand als

inzet een geding aan te binden, dan blijkt, dat de rechts-

zekerheid in dezen wordt gekocht tegen een te hoge prijs.

In de sociale verzekering is, dank zij haar juridische struc-

tuur, mogelijk hetgeen elders wordt vermeden, ni. het

toekennen van een overwegende rol aan de werking der

enkele bepaling, zonder dat gelet wordt op de begeleidende

verschijnselen. Men wil vertrouwen in de beslissing op

een aanvraag mogelijk maken door ‘ het risico te nemen,

dat de betrokkene aan het voeren van de strijd zichzelf

opoffert. Hier is een verwarring van het vermogensrechte-

lijk element (betaling van een geldsom) met het humane
element (respect voor elkaars persoon) aanwezig, welke

tot het fatale gevolg van het ontstaan van neurosen leidt,

zelfs moet leiden.

Deze verwarring moet tot een einde komen. Dit is prak-

tisch mogelijk door te onderscheiden tussen vragen welke

wel en niet voor het voeren van een juridisch geding in

aanmerking komen. Indien het gaat om vragen op vermo-

gensrechtelijk terrein, als bijv. premieheffing en verze-

roebel. blijft evenzeer een fictie als het oude, zolang .roebel-

biljetten niet
vrij
in ,goud inwisse.lbaar zijn. .Toepassing

van het begrip convertibiliteit op de roebel .lijkt weinig

zin te hebben,, zolang
1
.1ussen,,binnen- en buitenwaarde

van

deze, valuta de. kunstmatig – opgetrokken muur van

de staatshandel staat. Zelfs. indien de nieuwe koers de

kookrachtpariteit,meer-zqu
:
benaderen. dant de oude, is
ernoggeen enkele zekerheid, dat,fluçtuaties in de binnen-

waarde van de
:r9yia
de Rpssische.,betalingsbalans

(bestaat deze?) met de.buitenwaarcle zouden communiceren.

De SowjetUnie zelf heeft tot nu, toe een duidelijke

voorkeur gehad voor bilaterale evenwichten in het handels-

verkeer met andere landen.. Convertibiliteit van de roebel

zou onder handhaving van. deexpprt. naar de Sowjet-

Unie de geneigdheid van andere landen tot import uit de

Sowjet-Unie wellicht kunnen doen afnemen. Zo gezien,

past een dergelijke convertibiliteit in het, algemeen •niet

in h

,

et economisch offensief van, het Sowjetblok.

Men zou er evenwel verkeerd aan doen, de nieuwe roebel

daarom zonder meer naast zich neer te leggen. Zelfs indien

de betekenis der geschetste maatregelen in eerste instantie

in het binnenlandse en het cornptabele vlak ligt, terwijl

naar buiten primair,, een propagindistisch effect wordt

beoogd, is het een feit, dat de Sowjet-Unië beschikt over

een economische strategie. Een moderne oorlog is een

gevaarlijke zaak; met tal van niet-militaire middelen echter,

waaronder vooral ook economische, moet de kapitalis-

tische Wereld op de knieën worden gebracht.

De nieuwe roebel krijgt in dit offenief stellig een functie

te vervullen. Nadere ontwikkelingen (zoals bijv. een ge-

limiteerde convertibiliteit van de roebel op bepaalde valuta-

markten in met het Oostblok sympathiserende landen,

of de door Paul Einzig verwachte aanvrage door de Sowjet-

Unie van het lidmaatschap van het Internationaal Mone-

tair Fonds?) worden met belangstelling tegemoet gezien.

Parijs.

J. H. L.

1-3-1961

227

1

keringsplicht is er geen aanleiding iets te veranderen. Doch

daar, waar de persoon van de verzekerde in het geding is

zal een klachtprocedure veel meer op haar plaats zijn.

Het gaat dan immers om de vraag, of een orgaan van

verzekering kon en mocht beslissen zoals het deed,
alle

omstandigheden van het geval (ook die welke niet juridisch

relevant zijn!) in aanmerking genomen. Dan zal aan de

orde zijn een vraag, welke op één lijn valt te stellen met

het in het administratieve recht opkomende begrip van

,,daad van behoorlijk bestuur”. In een op deze basis te

gevefi uitspraak kan het zo sterk betrokken persoonlijk

element op een passende wijze worden gehanteerd. Mo-

gelijk zou dan moeten zijn, dat een gesprek met een boven

het geharrewar staande persoonlijkheid de oplossing brengt,

waarnaar in een geding tevergeefs wordt gezocht.

In dit verband verdient nog een ander punt de aandacht.

Het wordt langzamerhand duidelijk, dat de sociale ver-

zekering, in principe bestémd om de gehele bevolking

te omvatten, in de praktijk ten aanzien van een nog klein,
maar in belang toenenend, deel daarvan in alle opzichten

faalt. Het verschijnsel der onmaatschappelijkheid doet zich

in steeds wijder kring voor (men denke buy, aan de ver-

houding tussen ouders en kinderen).

In juridisch opzicht wordt de asociale thans beschouwd

als drager van rechten, zonder rekening te houden met

de wijze hoe hij deze hanteert. Aangezien deze lieden lij-

dende zijn aan zodanige stoornissen in hun-geestelijk even-

wicht, dat zij geen juist oordeel omtrent de betekenis

hunner rechten en plichten meer bezitten, is het duidelijk

dat de enkel juridische beschouwing van hun belang geen

doel kan treffen. Zij zijn in feite invaliden; wat voor hen

kan worden gedaan valt onder het begrip therapie.

Er ontstaat uit deze overwegingen een grens van de

kring van verzekerden, waar beneden toepassing der so-

ciale verzekeringswetgeving uitgesloten is te achten. Bier

‘dienen -maatregelen van een geheel andere categorie aan

de orde te komen. Door een verklaring van ,,blijvende

invaliditeit op grond van bewezen onmaatschappelijkheid”

zou voor deze personen een soort van rechtsonbekwaam-

heid mogelijk moeten worden, te vergelijken met curatele

en beperkt tot de sociale verzekeringswetten; in principe

zou deze maatregel herroepen kunnen worden na duidelijk

slagen van de therapie. De normale behandeling van ge-

schillen zou dan voor hen niet van toepassing zijn, terwijl

verder valt te overwegen in hoeverre voor hen het recht op

‘uitkeringen en verstrekkingen gehandhaafd zou moeten

worden.
Aldus zou eveneens mogelijk worden, dat de hoge lasten,
welke lieden uit deze categorie aan werkloosheidsuitkering,

iekengeld en fondsverstrekkingen meebrengen, worden

overgebracht uit de verzekeringsfondsen naar de alge-

mene middelen, waar zij ook behoren. – –

De voorgaande redenering veronderstelt een normaal

uitgangspunt voor de sociale verzekering. Dit ligt besloten

in de plaats, welke in het leven aan de factor
arbeid
wordt

toegekend. Een de’r meest primaire behoeften van de

mens is het zich verbonden weten met enkele of meer

medemensen. In deze behoefte wordt op verschillende

wijzen voorzien en daaronder is arbeid een der voornaamste.

Door te werken neemt de mens deel aan het maatschap-

pelijk bestel; door arbeid, dat wil, zeggen maatschappelijk

gewaardeerd nut, te presteren ziet de mens zijn aanspraak

op waardering van zijn persoon in maatschappelijk opzicht

stijgen.. Er ontstaat zo meer dan een aanspraak op alleen

een geldloon: de mens krijgt ,,raison d’être”. In de juri-

dische theorie’ is dit verschijnsel erkend door naast de

doorhet arbeidscontract geschapen banden ook die, voort-

vloeiende uit de arbeidsverhouding relevant te achten. In

sociologisch opzicht heeft het echter nog meer betekenis;

het bestuderen van de door arbeid in het leven geroepen

inteimenselijke betrekkingen levert in menig opzicht een

verklaring voor het ontstaan van maatschappelijke ver-

houdingen. Aldus kan arbeid ook worden ontdaan van

de schaduw van ,,een straf” de mens opgelegd.

Deze constateringen leveren mede de inhoud voor de

wezenskenmerken der sociale verzekering. Aan de rechts-

grond,der sociale verzekering is reeds veel aandacht gewijd;

de geleerden zijn het er echter nooit over eens geworden.

Door een sociologische probleemstelling schijnt dit vraag-

stuk evenwel verder te kunnen komen. In elk geval wordt
op deze wijze een aanvaardbare achtergrond van de bete-

kenis der sociale verzekering verkregen. Indien immers

aan de mogelijkheid zich door arbeid één te weten met

zijn medemensen iets gaat ontbreken is er een omstandig-

heid aanwezig, welke de betrokkene niet uit eigen kracht

kan overwinnen en waarvoor hem een beroep op bijstand

past
2)
.

Dit principe werkt niet altijd even sterk. Indien het buy.

gaat om een korte ziekte is er geen sprake van gemis aan

binding door arbeid. De ontstane band is sterk genoeg

om in stand te blijven, ook wanneer niet door arbeid een

dagelijkse bijdrage daartoe kan worden geleverd. De mate

waarin zich dit vdordoet verschilt van geval tot geval.

Daarmede is gezegd, dat sociale verzekering in wezen een

aangelegenheid van
individuele
aard is. Men heeft zich

tot dusver om financiële en organisatorisch-administra-

tieve redenen laten leiden door de gedachte, dat de sociale

verzekering in wezen van collectieve aard zou zijn. Niets

is echter minder waar: hoe sterker zich het gemis aan

binding door arbeid voordoet, hoe meer behoefte aan een

voorziening door de verzekering ontstaat. Dat kan in het

ene geval onmiddellijk na het’ vooival, dat de binding

onmogelijk maakt, bijv. een ernstig- ongeval, optreden.

In het andere geval is dit een langzaam werkelijkheid

wordende conclusie uit de omstandigheden (bijv. de maag-

aandoening wordt een maagkwaal, die werken tenslotte

geheel verhindert).

De hier aangeduide sociologische betekenis van arbeid

als grondslag voor de sociale verzekering is van ingrijpende

betekenis voor de administratief-organisatorische zijde

van het vraagstuk. Zij maakt immers, dat slechts onbelang-
rijke, relatief kort durende gevallen (die overigens in aantal

verre overheersend zijn) volgens de tot dusver gebruikelijke

massale werkwijze kunnen worden afgedaan. Door echter de

massale methode, met de daarbij behorende termijnen, toe

te passen op de sociale verzekering in haar geheel zou men

het wezen daarvan miskennen. Er is reeds langere tijd

spiake van verschil tussen lang- en kortdurende verze-

keringen op dit terrein; het is nodig deze benamingen

te verfijnen door met het in werkelijkheid aanwezige prin-

cipe rekening te houden.

Het is juist, de gevallen welke zich voor massale behan-

deling lenen ter behandeling te geven aan organen, welke

zich geheel binnen de sfeer van het bedrijfsleven bevinden.

Doch die gevallen, waar het individueel karakter op de

2)
Tevens wordt de grens tussen verzekering en verzorging
dodr dit principe aangegeven. Daar waar geen binding door
arbeid mogelijk is (bijv. aangeboren gebreken) past verzorging.

228

1-3-1961

Ir

voorgrond treedt, dienen onttrokken te worden aan deze

op continuïteit in de arbeidsbinding gegronde werkwijze.
Zij dienen te worden onderworpen aan een voor elk indi-

vidueel geval juist te achten wijze van behandelen. Dit

geldt zowel voor de werkloze, die na een korte tijd van

zoeken niet aan de slag komt en die bijstand dient te ont-

vangen bij- het opsporen van hèm passende arbeid, als

voor de ernstig invalide, die wegens gemis van ledematen
moet worden omgéschoold, en, voor de geestelijk minder

volwaardige, die wegens moeilijkheden in werk (of gezin)

moet worden omgeleid naar een voor hem beter arbeids-
veld, dat hem wèl de binding geeft, die hij behoeft.

Al deze gevallen hebben gemeen, dat zij tijdig goed

moeten worden opgevangen, opdat door tijdelijk, via bin-

ding aan een behandeling, te voorzien in het gemis ener

directe, dagelijkse arbeidsbinding wordt voorkomen, dat

zij tot een maatschappelijk niet meer te handhaven positie

vervallen. De door- gemis aan binding ontstane lacune

wordt immers altijd gevuld door een andere, meestil door

toetreden tot de groep van kankeraars. De weg naar de

asocialiteit is dan niet lang meer. Wij dienen de stijging

van het getal der onmaatschappelijken niet in de hand te

.verken!

Het voert in het bestek van dit artikel te ver uiteen te

zetten, op welke wijze in deze behoeften zou kunnen worden

yoorzien
3).
Slechts zij opgemerkt, dat door werkelijke

coördinatie rond één centraal doel in de bestaande Orga-

nisatie van op het sociaal terrein werkzame instellingen

en diensten reeds zeer veel is te bereiken. Wat tevens be-

tekent, dat voor dezelfde kosten oneindig meer nut valt te

verkrijgen.

Uit het voorgaande moet volgen, dat de omschrijving

van het begrip invaliditeit, zoals dat voorkomt in de rap-
pôrten van de S.-E.R. en de S.V.R. niet meer ioldoet aan

moderne inzichten. Zij werd ontleend aan de huidige

invaliditeitswet, welke, daterend van 1913, een uit de Duitse

wet van 1889 overgenomen definitie bevat. Deze is gericht

op ,,Erwerbsunfâhigkeit”, dus op het gevolg van het ont-

breken van voldoende binding. Uiteraard blijft dit een

belangrijk element in de te treffen regeling, doch het is

niet het voornaamste. De oude trouwe Ongevallenwetten

danken hun succes aan de omstandigheid, dat zij, naast een

uitkering, de waarborg leveren, dat een uitstekende me-
dische en zonodig verdere behandeling wordt verschaft.

Zij leveren dus een basis voor het vertrouwen, dat weer

een arbeidsbinding valt op te bouwen, waartoe het nodige

mogelijk wordt gemaakt.

Dit doel dient de Invaliditeitsverzekering te beheersen

en dan is zo vroeg mogelijk onderkennen van datgene,

wat tot invaliditeit kan leiden van groot belang. De voor-

heen schoorvoetend gegeven en aan het belang van het

verzekeringsfonds gekoppelde mogelijkheden tot preven-

tief en curatief ingrijpen, welke de artt. 99 t/m
105
der

huidige Invaliditeitswet kennen, zouden op de voorgrond

moeten komen te staan. Zoals reeds is opgemerkt dient

deze mogelijkheid niet gebonden te zijn aan het verloop
van termijnen. indien het gevaar voor invaliditeit van de

aanvang van de arbeidsongeschiktheid bestaat mist het

elke zin daarop eerst de Ziektewet toe te passen. 1-let

geval behoort dan naar zijn individuele aard te w’orden

onderkend en behandeld, met uiteindelijk, als in deze fase

geen succes valt te bereiken, de toekenning van een tijdelijk

3)
Zie ,,Gids voor personeelsbeleid, arbeidsvraagstukken en
sociale verzekering”, jrg. 1960, waarin ik in een serie artikelen
o.a. -deze gedachte uitwerkte. –

LAAT U
DELEN IN

DE WERELDWELVAART

Vraag Uzr bank of

commissionair nadere

gegevens over
H

,
I
INTERUNIE”‘
(advertentie)

of blijvend invaliditeitspensioen. Bij de pensioentoekenning

zou een termijn, gedurende welke een uitkering als voor-

lopig wordt’ beschouwd, van enige waarde zijn. Op deze

wijze zou ruimte ontstaan voor toepassing van de moderne

methoden van behandeling, terwijl de Invaliditeitsverze-

kering daarmede tevens haar centrale -plaats in het gehele

stelsel zou gaan vervullen.

w
i
l

De medische kant van het vraagstuk sluit hierbij aan.

Dit onderwerp vraagt eigenlijk een afzonderlijke behan-

deling. Slechts korte aanduidingen zijn nu mogelijk.

In het rapport van de S.V.R. wordt aanbevolen de

inrichting van de medische dienst der Arbeidsongeschikt-

heidsverzekering te doen aansluiten aan het zgn. principe

van ,,zelfdoen”. Dit betekent niets meer of minder dan

het opofferen van de kwaliteit van het medisch werk aan

het politiek-organisatorisch streven, dat achter genoemd

principe schuilt. Indien men nagaat hoe groot de schat

van ervaring is, welke op de basis der Ongevallenwetten

werd opgebouwd door het medisch apparaat van de So-.

ciale Verzekeringsbank en de medische dienst op agrarisch

terrein, ten aanzien van de
behandeling’
van invaliditeit,

dan doet het vreemd aan, dat deze in feite in het rapport

slechts wordt gen6emd in verband met de
beoordeling

daarvan. Behandeling van invaliditeit is niet alleen het’

helen van arm- en beenbreuken enz. Het omvat ook het

weer geschikt maken voor dan passende arbeid, dus reva-

lidatie in ruim verband, en juist daarop is bedoelde erva-

ring gericht. Hier wordt dus in het rapport een jammerlijk

voorbeeld van schotjesgeest gegeven, dat hopelijk afschrilc-

wekkend zal worden. Indien de nieuwe Invaliditeitsverze-

kering bevorderend zal inwerken op de medische weten-

schap
en op het medisch beroep,
dan is nodig, dat ook het

hierdoor bestreken terrein wordt betrokken in boven-

bedoelde coördinatie rond dat ene doel, het weer inpassen
van de mens in het maatschappelijk geheel
4)•
Slechts dan

kan het werk der medici de steun in de strijd om het be-

staan leveren, die zij beogen.

Dan zal ook moeten worden gebroken met het stelsel

van controlerende artsen, zoals wij dat nu kennen. Indien

invaliditeitsverzekering niet anders omvat dan het toe-

kennen van renten lijkt de tegenstelling tussen behandelend

4)
Ter vereenvoudiging van het betoog wordt hier gez’egen
over het probleem, dat de ziekenfondsen nog steeds bieden.
Het laat zich aanzien, dat ook dit vraagstuk veel verder kan
komen, wanneer het in de beschouwingen omtrent de Invalidi-
teitsverzekering wordt betrokken.

1-3-1961

/

229

en controlerend arts – in werkelijkheid dikwijls een kwestie

van touwtrekken – een praktisch. middel om de kosten

te beperken. Gaat men echter een stapje verder, dan blijkt

met verstandige revalidatie een verrassend grote besparing

mogelijk op de uitkeringslasten, terwijl daarbij geen sprake

meer is van enige medische controle. De noodzaak van

controle is dus het sterkst aanwezig bij de eenvoudige

ziekten en ongevallen, waar het gaat om het weren van

excessen. Het blijft de vraag, of de daarmee verkregen

besparing opweegt tegen de ondermijning van het respect

voor de arts, welke van de tegenstelling tussen behandelend

geneesheer en controlerend geneesheer uitgaat èn tegen de

gevolgen van het daardoor in principe discutabel stellen

van een in wezén onbetekenend gevalletje.

Uitgaande van deze gedachten volgt de conclusie, dat

de uitvoeringsorganen der sociale verzekering• behoefte

zullen hebben aan een medischeadviesdienst, die tevens

door en bevoegdheid tot inspectie zich van de kwaliteit

van de medische behandeling van een bepaald geval op

de hoogte kan stellen. Het medisch advies zal voornamelijk

de vragen betreffen of in een geval sprake is van invaliditeit

en of uit medisch oogpunt bezwaren bestaan tegen, resp.
aanleiding is tot het hervatten van de arbeid. Het behoeft

geen betoog, dat deze adviesdienst een volkomen
zelf-

standige
positie zal moeten hebben; alleen reeds,zijn vaak

scheidsrechterlijke taak maakt dit dringend gewenst. Ove-

rigens zal dan moeten worden gezorgd voor een goede

inassing van het medisch oordeel in het hiervoor bedoeld
sociologisch georiënteerd oordeel omtrent het al dan niet

b:staan van invaliditeit.

Ml

alleen reeds uit het oogpunt van kosten der nieuwe verze-

kering. De nu verkregen ervaring met behoorlijk opgezette

revalidatie doet zien, dat een aanmerkelijke besparing van

lasten binnen het bereikbare ligt. Deze besparing is het

rechtstreeks gevolg van het feit, dat de revalidatiemethoden

en detoewijding van het daarbij werkzaam personeel de

patiënt ervan overtuigen, dat voor hem nieuwe kansen

worden geschapen. Hij wordt geholpen de voet weer in

de stijgbeugel te krijgen.

Men steile hier tegenover het oude beeld van de ,,rente-

trekker”, die alles doet om ervan te halen wat te halen

valt, omdat het stelsel nu eenmaal doortrokken is van dé

geest van de juridische strijd, waar de argumenten het

winnen. Het reëel belang van de betrokkene wordt daaraan

ondergeschikt gemaakt.

Het lijkt mogelijk, door weloverwogen doortastend in-

grijpen te bereiken, dat het rendement van de aan de sociale

verzekering bestede middelen stijgt. Dan zal echter nodig

zijn dat een veel breder overleg wordt geopend omtrent

de thans aanhangige plannen voor een invaliditeitsverze-

kering. De vèrantwoordelijkheid jegens het Néderlandse

volk, welke met deze beslissing gepaard gaat is enorm groôt.

Deze kan niet worden geschraagd door de adviezen van

colleges, welke blijkens de uitgebrachte rapporten, niet

verder reiken dan een politiek compromis omtrent de

van oudsher bekende strijdpunten. De kans van deze her-

ziening iets te maken kan beter wôrden benut. Een staats-

commisie, waar in wetenschappelijk overleg de zeervele

aspecten vanhet onderhavig vraagstuk tot hun recht komen

en in een evenwichtig verband worden gebracht zou hier

aangewezen zijn. Het gaat om een der grondslagen van

de toekomst van ons volk.

Het voorgaande is ook relevant in economisch opzicht,

Rotterdam.

Mr. A. C. van £PENHUYSEN.

Technische vooruitgang en

gemeenschappelijke markt

Van
5
– 10 de&mber 1960 vond te Brussel in het Con-

grespaleis een conferentie plaats die handelde over de

technische vooruitgang in het algemeen en in de gemeen-

schappelijke markt in het bijzonder. De organiserende

instanties waren de E.G.K.S., de E.E.G. en Euratom. Het

is duidelijk dat deze brede doelstelling een splitsing in

verschillende onderwerpen noodzakelijk maakte. Om een

indruk te krijgen van hetgeen op deze
wijze
aan de orde

kwam geven wij in willekeurige volgorde, de onderwerpen
aan: werkgelegenheid, concurrentie, administratie, vervoer

met een onderverdeling in autowegen, zeevaart, water-

wegen en luchtvervoer; betrekkingen tussen werkgevers

en werknemers, chemische industrie, textielindustrie,

bouwindustrie, mijnindustrie, elektrotechnische industrie,

ijzer- en staalindustrie, metaalverwerkende industrie,

industrie, lonen, investeringen en vakopleiding.

Zoals men ziet, was de industrie het sterkst vertegen-

woordigd; daarnaast kwam het sociale aspect in verschil-

lende onderwerpen aan de orde. De dienstverlening was

alleen in de vervoersector vertegenwoordigd en tenslotte

zijn er enkele onderwerpen behandeld die van meer alge-

mene aard zijn of door de verschillende genoemde industrie-

takken heen lopen.

De conferentie had reeds daarom betekenis omdat hier

de veelsoortigheid van de economische problematiek, in

hoofdzaak in samenhang met, de ontwikkeling van de

230

techniek, naar voren kwam. Natuurlijk zijn ook op deze

conferentie bepaalde zaken herhaald maar toch ook vaak

anders belicht, aangevuld of gemterpreteerd. Door dëze

conferentie werd de samenhang der dingen op bevredigende

wijze naar voren gebracht en kon men kennis nemen van

de in de verschillende landen van de Gemeenschap ge-

hanteerde technieken van onderzoek en vastlegging. Ten-
slotte heeft deze conferentie het denken in groter verband

bij velen versterkt en bij anderen ingevoerd.

Dit is de algemene indruk die men van de betekenis van

deze conferentie krijgt. Het is niet mogelijk in dit artikel

over al de hierboven vermelde onderwerpen iets te zeggen;

wij zullen ons daarom beperken tot het geven van enkele

indrukken, die in hoofdzaak de indutrie betreffen.

Aspecten van de technische vooruitgang.

De werkgroep ,,industrie” (voor elk ondefwerp was een

werkgroep ingesteld) heeft haar meningen ineen aantal

rapporten vastgelegd. In rapport 1: ,,Beschouwingen over

de aspecten van de technische vooruitgang” wordt er o.a.

op gewezen dat men, hoe men het probleem van de tech-

nische vooruitgang ook benadert, steeds vooraf behoort

te weten hoe de technische vooruiigang zich voordoet ei

welke de kenmerken ervan zijn. Techniek is per definitie

het geheel der bewerkingen en verrichtingen die bij de uit-

oefening van een beroep worden toegepast. Technische

1-3-1961

vooruitgang is derhalve slechts mogelijk door verbetering

van deze bewerkingen en verrichtingen. Dit impliceert

arbeidsration’alisatie enerzijds en nieuwe arbeidsmethoden

anderzijds, twee factoren waardoor de doeltreffendheid,

d.w.z. de produktiviteit, kan worden verbeterd.
Bij de min of meer chronologische behandeling van de

geschiedenis der techniek wordt verder gezegd dat het

kenmerk van de technische vooruitgang in feite is dat

niet alleen de arbeidsmethoden zodanig worden gewijzigd,

dat zij door andere worden verdrongen, maar ook dat

talrijke nieuwe arbeidsmethoden ontstaan op gebieden

die zelf ook geheel nieuw zijn. Gewezen werd op de zich

zo vaak in de loôp van de geschiedenis van de techniek

voordoende vicieuze cirkel: de vorser kon zich namelijk

niet ontplooien wegens de ontoereikende ontwikkeling

van de techniek en de techniek kon moeilijk verbeterd

worden doordat de vorsers niet behoorlijk konden werken.

Dit is o.a. gebleken uit het streven van James Watt die

tien jaar nodig had, om de eerste economische stoom-

machine te bouwen; deze ingenieur beschikte namelijk

niet over een werktuig waarmee hij de cylinder met vol-
doende nauwkeurigheid kon boren om te beletten dat de

stoom eruit ontsnapte.

De techniek is dus niets anders dan toegepaste weten-

schap en een verlengstuk van de zuivere wetenschap.

Technische vooruitgang kan niet empirisch worden be-

reikt want dan loopt men vast. ,,Dit mag wel eens in het

openbaar gézegd worden want er zijn industriëlen die liet

soms vergeten”, zo zegt het rapport letterlijk. Anderzijds

kan men stellen dat de vorsers misschien te weinig belang-

stelling getoond hebben voor de techniek, die hen noch-

tans de geperfectioneerde moderne instrumenten ter -be-
schikking heeft gesteld. Wij kunnen constateren dat zich

in de hier geschilderde situatie gelukkig een grote verande-

ring aan het voltrekken is. De fantatische ontwikkeling

van de elektronica (met een belangrijk onderdeel: de auto-

matiserîng) en de kernenergie is daaraan niet vreemd.

Het doel van de technische vooruitgang, zo wordt in

het rapport gesteld, is het produceren van een groter aantal

gedifferentieerde goederen (het onderscheid hierbij tussen

kapitaal- en consumptiegoederen is zeer iiuttig en moet

worden gehandhaafd, al wordt dat door sommigen be-

twist) van-steeds betere kwaliteit tegen steeds lagere prijzen.

Daartoe moet het speurwerk onafgebroken worden voort-

gezet ten einde omvang en gewicht van de aparatuur te

verminderen en tevens het op gang brengen, de bediening

en het onderhoud ervan te vergemakkelijken. Voorts om

een zo groot mogelijke doelmatigheid en veiligheid te be-

reiken. Dit geldt zowel voor de fabrieken en bouwplaatsen

als voor de laboratoria en particuliere huishoudingen,

doch het is voor de eerste twee sectoren in het bijzonder

belangrijk wegens de grote verliezen welke iedere onder-

breking van het werk veroorzaakt.

Als antwoord op de vraag, hoe wij de doelstellingen van
de technische vooruitgang iets concreter kunnen ornschrij-

van, wordt gezegd:
1. door het streven naar een betere kennis van de eigen-

schappen ‘van de materie ten einde deze beter te beheersen
(fysische en chemische kenmerken, zoals weerstand, trek-

vastheid, temperatuurinvloeden, de invloed van het milieu

en het gedrag ten opzichte van andere lichamen). Dit zijn

wat men zou kunnen noemen statische eigenschappen,

d.w.z. dat in dit verband vooral het eindresultaat van be-

lang is. Vroeger werden alleen deze eigenschappen in aan-

merking genomen. Thans stelt men hoe langer hoe meer

belang in de zgn. dynamische eigenschappen, nI. die welke

na verloop van tijd aan het licht treden en die in de prak-

tijk belangrijker zijn. Zo is, zegt het rapport, tijdens de

afgelopen jaren op het gebied van de weerstand van ma-

terialen een niet.we wetenschap ontstaan: de rheologie,

die vooral praktische resultaten beoogt. Wanneer men de

vervormingen, die bijv. vliegtuigen en bruggen tijdens het

gebruik ondergaan, wil volgen met behulp van apparaten

en de vermoeingsvastheid wil meten, wordt men ernstig

gehinderd door het gebrek aan kennis van de dynamische

verschijnselen in de dwarsdoorsnede van metalen. Het-

zelfde geldt ook ten aanzien van de chemische reacties.

In beide gevallen belet dit gebrek aan kennis dat de auto-
matisch bestuurde machines zodanig worden gebouwd dat

zij zich ogenblikkelijk aanpassen aan de door de meet-

apparaten aangegeven wijzigingen.

door het vervaardigen van stoffen met steeds hogere

raffineringsgraad
‘(door het streven naar een steeds

nauwkeuriger dosering van de bestanddelen bij mengsels,

verbindingen of legeringen). Ter conferentie werd in dit

verband naar voren gebracht dat aan de deskundigen,
die na de oorlog ter bestudering van de produktiviteit

naar de Verenigde Staten werden uitgezonden, vaak werd

medegedeeld dat het in Amerika geen nut had de geleverde

basisprodukten te beproeven, aangezien hun samenstelling

constant is; vooral de metalen werden hierbij bedoeld.
Daardoor wordt k’ostbare tijd uitgespaard, hetgeen het

rendement ten goede komt. Een tweede, nog groter, voor-

deel hierbij is dat bij de machinebouw onderbrekingen of
afkeuringen wegens afwijkingen in het verwerkte metaal
eveneens minder talrijk zijn (voorbeelden van hoge raffi-

neringsgraad zijn: de produktie van elektrolytisch koper

met een gehalte – van 99,9 pCt. voor de elektrotechniek en

de produktie van germanium dat ten hoogste een onzuiver-

heidsgraad heeft van een miljardste en dat gebruikt wordt

voor de fabricage van transistors).

door het industrieel gebruik van, een ‘steeds groter

aantal gedifferentieerde grondstoffen.
De opkomst van de

olie en de rubber heeft in de loop van de 19e eeuw de

economie ingrijpend gewijzigd. Zonder deze produkten

was bijv. de ontwikkeling van het land- en luchtvervoer

onmogelijk geweest. Van de nieuwe grondstoffen die men

in de loop van de laatste vijftig jaar (in soms zeer kleine

hoeveelheden)’ in verschillende, reèds lang ontgonnen, ert

sen heeft aangetroffen noemen wij tantalium, vanadium,

molybdeen, cosium, beryllium, gallium, germanium, nio-

biurn en zircônium.

door het, steeds meer produceren van synihetische

produkten.
De door de natuur geleverde grondstoffen zijn

tenslotte niet voldoende om in de toenemende behoeften
van de mens te voorzien. Als belangrijkste voorbeelden,
die ,eigenljk weer een gehele reeks afzonderlijke stoffen
omvatten, kunnen wij noemen: synthetische rubber, sili-

conen, kunstzijde, plastic, radio-actieve elementen.

De Euromarkt en de industriële ontwikkeling.

In het tweede rapport, getiteld: ,,De Euromarkt en de

industriële ontwikkeling” ‘wordt, na een aantal, onver-

mijdelij ke, cultuur-filosofische opmerkingen over de inhoud

van de ,,technische vooruitgang”, o.a. gezegd dat het

streven naar een Euromarkt wordt gekenmerkt door het

geloof dat deze vergroting van de werkruimte yoor ons

industriële leven ons kan helpen het ,,hogere”
1
welzijn

van onze bevolkingen na te streven maar ook dat het’zeker

niet bewezen is dat deze gang naar een verhoogd welzijn

1-3-1961

231

alleen afhangt van een ,,technische /ooruitgang” die slechts

een meer doelmatige voortbrenging van stoffelijke goe-

deren betekent. –

Deze onjuiste gelijkstelling van de vooruitgang van het

welzijn met de technische vooruitgang komt vooral voor
bij technische specialisten. De specialist wordt gedreven

door zijn overtuiging dat het in hèt belang van de gemeen-

schap is zijn opdraôhten goed te vervullen en is weinig

geneigd de betrekkelijkheid van het belang van zijn spe-

cialistische arbeid te zien. De onjuiste indentificatie doet
zich ook voor bij de economist, die zich bezig houdt met

de wetmatigheden van de menselijke behoeftenbevrediging

en daarbij, uitgaat van de wetten der grote getallen. Hij

is er weinig op ingesteld zich rekenschap te geven van de

verscheidenheid van vervaardigingsprocessen en van de

terugwerking van die verscheidenheid op de economische
en sociale omgeving. Het geloof in de technische vooruit-
gang als blijvende en autonoom beslissende factor van de

ontwikkeling van de mensheid is een erfelijkheidsbelasting

uit het tijdperk van de versnelde groei van de techniek in

de 19e eeuw.

Dit tweede rapport, dat een groot aantal punten aan de

orde stelt (o.a. de verschillen in de technische ontwikkeling

in Europa en de Verenigde Staten, de continuiteit ‘in de

voortbrenging als produktiviteitsfactor, de automatisering,

de factoren die de industriële ‘ontwikkeling beïnvloeden

enz.) wordt besloten met’de volgende conclusies:

het tot stand brengen van een Europese markt moet

gericht zijn op een nieuwe structurering van de industriële

produktie met het oog op een verhoogd welzijn der be-

volkingen. Deze nieuwe structurering wordt, beïnvloed door

.de ontwikkeling der produktietechnleken, maar zij wordt

niet bepaald door de technische vooruitgang. Het begrip

technische vooruitgang als autonoom verschijnsel dat het

sociale leven zou bepalen is een erfenis uit het eind van

de 19e eeuw, waarvan wij ons moeten’ vrijmaken.

de gevolgen van de ontwikkeling der produktie-

technieken lopen’ duidelijk uiteen voor de verschillende

typen van industrie. Te onderscheiden zijn: geautoma-

tiseerde industrieën met anonieme produkt- en vloei (con-

tinu-)vervaardiging, industrieën op regionale basis, die

zich aan de levenswijze van een groep cliënten aanpassen

en ambachtelijke industrieën. Het is niet mogelijk om

richtlijnen voor de herstructurering te formuleren, die ge-

lijkelijk gelden voor de gehele industrie. Men zal in deze

richtlijnen moeten differentiëren.

een soortelijke verscheidenheid bestaat er in de men-
selijke verhoudingen in verschillende typen van industrie.

Dit stelt het vraagstuk van een gedifferentieerde sociale

politiek volgens de typen van industrie. Daarbij zal men

echter de moeilijkheden moeten oplossen die voortvloeien

uit het contact tusen mensen die soortgelijke beroepen

uitoefenen in verschillende typen van industrie. De onder-

zoekingen over dit vraagstuk worden op het ogenblik

in nationaal kader vefricht en zullen moeten worden ge-

coördineerd.

Managers en
economische groei.

Een interessant gegeven biedt ook hetgeen naar voren

wordt gebracht in het derde rapport dat getiteld is: ,,Be-

schikbaar aantal managers en economische groei in de
landen van de gemeenschâppeljke markt”. In het begin

van dit rapport wordt o.a. ‘gesteld dat de invloed van de
factor ,,investeringen” op de economische ontwikkeling

in: voldoende mate door de economisten is bestudeerd.
Men heeft hierbij veelal als hypothese aangenomen dat

er een constante betrekking bestaat tussen kapitaal en

produktie, dat, exacter uitgedrukt, het tempo waarin het

nationaal inkomen toeneemt, afhankelijk is van het tempo

waarin de investeringen toenemen (zie o.a. Cassel, Keynes,

Domar, Harrod etc.).

Deze gedachte is voor degenen die het economisch be-

leid bepalen en daarbij naar expansie streven, aanleiding

geweest om maatregelen te treffen die in hoofdzaak be-

doeld zijn om de investeringen te doen toenemen, het spa-

ren te organiseren, de nodige liquide middelen met het

oog op de financiering der investeringen te verschaffen
enz. Opgemerkt wordt dat de economische theorie zich

echter niet langer beperkt tot deze eenzijdige beschouwing

en zich op andere factorén richt, die even belangrijk zijn

voor de economische groei als de investeringen. Met name

wordt aandacht besteed aan de invloed die de toeneming

van de werkgelegenheid enerzijds en de organisatie, de

directie en de kwalitatieve factoren anderzijds, uitoefenen.

De invloed van deze factoren is door een aantal studies

reeds bevestigd en hier mag men dan aan vastknopen dat

voor handhaving en verhoging van het tempo der econo-

mische expansie in de eerste plaats vereist is dat de factor

,,organisatie” met alle mogelijke middelen ontwikkeld en

bevorderd wordt.

Ten aanzien van hetgeen hierover in dit rapport wordt

behandeld, moeten wij volstaan met op Je volgende punten

te wijzen: –

Uit de beschikbare statistische gegevens blijkt dat
de ondernemers zich bewust zijn van de behoeften aan

technisch kaderpersoneel in verband met de voortgezette

technische overschakeling van de produktiestructuur.

Daarentegen schijnen de ondernemers – volgens de aan-

gegeven behoeften – niet ten volle het belang in te zien

van een uitbreiding van het administratieve en commer-

ciële kader- en van het directiepersneel; deze laatste

categorieën winnen steeds meer aan belang wegens de

wijzigingen van het distributie-apparaat, de marktvormen

en de directiemethoden.

Het expansietempo van onze economieën zal de

komende jaren voor een belangrijk deel worden bepaald

door de capaciteit van onze landen om hoog gekwalificeerd

personeel en, meer in het bijzonder, leidinggevend personeel

op te brengen.

Gezien het snelle tempo waarin de economische en
technische veranderingen in Europa zich naar alle waar-

schijnlijkheid zullen voltrekken, kan de uitbreiding van

het onderwijs dat buiten de ondernemingen wordt gegeven

niet voldoende worden geacht om het hier behandelde

probleem op te lossen. In de Verenigde Staten zijn de

meeste grote ondernemingen, die een snelle groei kennen,

overgegaan tot het opstellen en ten uitvoer leggen van

programma’s voor opleiding en verdere scholing van het

leidinggevend personeel. Deze programma’s hebben tot
doel ‘bij het leidinggevend personeel – op alle trappen –

de wil te ontwikkelen tot opleiding van hun personeel en

hen hiertoe de meest ruime middelen ter beschikking te

stellen

Men kan zeggen dat het wel zekér is dat de meeste

Europese ondernemingen, die een sterke expansie onder-
gaan, zullen worden gedwongen dit voorbeeld te volgen.

In dit perspectief is het belangrijk dat er zo nauw mogelijke

betrekkingen worden onderhouden tussen de industrie

en de universiteiten en hogescholen, zowel op het gebied

van het’ onderwijs als op het gebied van wetenschappelijk

‘232

1-3-1961

onderzoek. Deze vraagstukken verdienen grondiger te

worden bestudeerd.

De sociale aanpassing
van de
werknemers aan het produktie-

proces.

Van groot belang is ook het onderwerp van de inwerking

van de technische vooruitgang en veranderingen op de

werknemers. In het vierde rapport: ,,De sociale aanpassing

van de werknemers aan de wijzigingen in het produktie-
proces” wordt hier de nodige aandacht aan besteed. O.a.

wordthet volgende gesteld:

,,De voortdurende verandering van de technische bedrijfs-
installaties is weliswaar een belangrijke vorm van de technische
ontwikkeling, maar niet de enige. Weliswaar zijn er in Europa
nog nauwelijks gevallen bekend geworden dat ondernemingen
hun fabrikatie iif de plaats waar zij voorheen gevestigd waren
stop zetten en deze na het oprichten van een nieuw bedrijf in
een andere plaats met andere arbeidskrachten voortzetten,
zoals herhaaldelijk in de Amerikaanse textielindustrie het geval
was, maar naast de veranderingen in een bedrijf komen structuur-
veranderingen voor, die door het gebruik van nieuwe materialen
of grondstoffen worden veroorzaakt en waarbij de produkten
van een bepaalde industrietak, althans gedeeltelijk, door de
produkten van een andere worden vervangen.
Beide vormen van de technische ontwikkeling hebben gedeel-telijk dezelfde sociale gevolgen en problemen, hoewel zij echter
ook enige belangrijke verschillen vertonen. Deze liggen hoofd-
zakelijk in het feit dat technische vernieuwingen binnende onder-
neming bijna altijd tot stand komen in vooruitstrevende en
zich uitbreidende bedrijven welke, doordat zij economisch sterk
zijn, de mogelijkheid bezitten ongewenste sociale gevolgen van
deze veranderingen tegen te gaan, terwijl de structuurveranderin-
gen er toe leiden dat er enerzijds expanderende industrietakken
of ‘ondernemingen bestaan waar tegenover anderzijds inkrim-
pende of op zijn minst stagnerende economische eenheden
staan, zonder dat altijd een evenredige compensatie plaatsvindt.
Hieruit volgt, dat het in liet eerste geval in veel grotere mate

mogelijk zal zijn ongewenste sociale gevolgen geheel te vermijden
of binnen het bedrijf zelf op te vangen, terwijl dit bij de structuur-
veranderingen slechts in geringe mate zal gelukken. Hoewelhet
theoretisch noodzakelijk is een onderscheid te maken tussen deze
beide vormen van technische veranderingen, dient men wel te
bedenken dat beide vormen in de praktijk niet altijd zuiver
van elkaar te scheiden zijn”.

Industriële en economische ontwikkeling.

Tot slot nog een enkele ,opmerking over het vijfde rap-

port dat door de Werkgroep Industrie is uitgebracht op

de in het begin van dit artikel genoemde conferentie. Dit

rapport, dat getiteld is: ,,Algemeen onderzoek van de

factoren der industriële ontwikkeling in de Gemeenschap

en hun invloed op de te verwachten groei der economische

ontwikkeling”, handelt achtereenvolgens over factoren van

algemene, menselijke en sociale aard. Voorts over de

directe uitwerking die de toepassing van nieuwe technieken

zal hebben op de variabelen die gewoonlijk in de modellen

voor een economische prognose worden gebruikt, over

modellen voor de prognose op lange termijn en over het

belang voor de gemeenschappelijke markt om te beschikken

over betrouwbare prognoses. Wat de modellen voor de

prognoses op lange termijn aangaat wordt het belangrijke

werk genoemd van Ingvar Svennilson: ,,Prospects of

development in Western Europe
1955-1975″
en wordt met

enkele woorden gesproken over het onderzoek van de

Svimez waarbij het rapport aantekent: ,,Langs een andere

weg komt men eveneens (bij dit hiervôôr genoemde onder-

zoek) tot de conclusie van Fourastié, dat niets minder

technisch is dan de oorzaken van de technische ontwik-

keling”.

Breukelen.

Drs. P.
H. M.
CREMERS.

rA

Europa-bladwijzer

No. lib

E.F.T.A.-E.E.G.

De ,,Europâische Wirtschaft” heeft op 30 oktober 1960

een speciaal nummer aan de elektronische industrie in

E.E.G. ,en E.F.T.A. gewijd. De inhoud is ruimer dan de

titel doet vermoeden, want naast de behandeling der be-

drijfstakken van telefoon, radio en televisie, spoorwegen,

energievoorziening, wordt nog een aantal aspecten van alge-

mene integratie bij deze bedrijfstakken besproken.

In vorige Europa-bladwijzers vermeldden wij reeds enige

literatuur, die handelde over de Zwitserse houding ten aan-

zien van de economische integratie in Europa. Hierbij ging

het vooral om de vraag, of Zwitserland zich bij de E.E.G.

of bij de Vrijhandelszone moest aansluiten. In ,,Europâi-

sche Wirtschaft” (no. 17, 1960, blz. 469-471) is een voor-

stander van aansluiting van Zwitserland bij de E.E.G. aan

het woord,.nl.
Dr. R. Eckert.
In hetzelfde blad (1960, no.

20) zien wij het, antwoord hierop door
Dr. H. Frey
(Zwit-

serse Ambassade te Bonn), die een verdediger van de Zwit-

serse aansluiting bij de E.F.T.A. blijkt te zijn, alhoewel

hij een toekomstige aansluiting bij de E.E.G. niet zonder

meer buiten beschouwing wil laten.

In ,,Droit Social”, no. 6, juni 1960 maakt
Alfred
Sauvy

de balans op van ,,Dix ans d’Europe”, de tien jaar sinds

het lanceren van de gedachte der Gemeenschappen, ,,le

premier coup de canon contre les fortifications seculaires,

épaissiés par le temps et des habitudes”. Na er nog eens

aan herinnerd te hebben hoe moeilijk het vooral voor de

Fransen was om’ aân al die nieuwe ontwikkelingen te

wennen, wijst hij erop, dat het aanvankelijke wantrouwen,

dat vooral in economische kringen heerste, is omgeslagen

in het verwachten van wonderen, hetgeen even’ gevaârlijk

is. Hij vindt de oprichting van de E.V.A, een succes voor de

E.E.G. Al’s de E.E.G. er niet zou zijn gekomen verkeerden

wij nu nog in het stadium van ,,interminables palabres sur

les vertus de l’échange commercial”. Een verfrissend geluid

iia al het geweeklaag over de ,,breuk” in Europa, en een

lezenswaard artikel, dat ook nog een aantal interessante

opmerkingen over aard en betekenis van de Amerikaanse

investeringen in Europa bevat.

Fritz Berg
(,,Möglichkeiten und Grenzen der wirtschaft-

lichen Integration Europas”, Europa Archiv, no. 21,
5

november 1960) is meer pessimistisch gestemd. In tegen-

stelling tot Sauvy, die als voorbeeld van de autarkische

politiek van de Oosteuropse landen geeft, dat er in Tsjecho-

slowaakse industrieën een tekort aan arbeidskrachtèn is,

terwijl even over de grens in Polen grote aantallen land-

arbeiders werkloos zijn, stelt Berg, dat er in Oost-Europa

reeds verwezenlijkt is, wat men in West-Europa nog wil

bereiken. Dat is één van de argumenten van zijn pleidooi

voor een zo spoedig mogelijk samengaan van E.E.G. en

E.V.A. (ook Sauvy vindt de huidige situatie ,,une mostruo-

sité”) dat hij het meest nodig acht omdat anders ,,Fehl-

investitionen” dreigen, die Europa zich niet kan veroor-
loven. Wijzend op de goede invloed, die de O.E.E.C. op

1-3-1961

.

.

233

de toeneming van de wereidhandel heeft gehad, spreekt hij

zich ten stelligste uit voor de vorming van regionale eco-

nomische groeperingen, die geèn economische blokken

mogen en behoeven te zijn. Als vorm van het samengaan

van E.E.G. en E.V.A. stelt hij de douane-unie in de zin

van de G.A.T.T.-bepaling voor. –

Een al even kritisch geluid over de huidige vormen van

intègratie vinden wij bij
Dr. 1. Reuss (,,
Gibt es ein Zurück?”

,,Europische Wirtschaft” van ,15 december 1960, blz.

615-617). Op de vraag, of voor de Europese Commissies

het ,,point of no return” reeds is bereikt, geeft Reuss voor

de E.G.K.S. een bevestigend, doch voor de E.E.G. een
neutraal antwoord. Men is het er wel over eens, dat de

tijd van nationale autarkische huidhoudingen voorbij is,

doch over de wijze en de mate van integratie in de E.E.G.
staat nog niets vast.
• Zeer lezenswaard is een analyse van de gemeenschappe-

lijke markt in ,,Rechtskundig Weekblad”, 24e jrg, no. 6

van 9 oktober 1960, blz. 257-276. Daar vinden wij een be-

toog van de Belgische Secretaris-Generaal van Economi-

sche Zaken over de gemeenschappelijke markt in het groei-

proces van de economische integratie. Economische inte-

gratie wordt geïnterpreteerd als economische éénwordin g


binnen een geografisch gebied, waaarvoor primair gelijke

concurrentievoorwaarden aanwezig moeten zijn. Het

artikel geeft een uitvoerige en duidelijke beschouwing over

de werking van de gemeenschap, zowel naar binnen als naar

buiten, van’ de invloed van de versnellingsprocedure, van

de houding van derde landen ten aanzien van de gemëen-

schap en van de gemeenschap ten aanzien van de inter-

nationale organisatie. Een bijzonder boeiende verhande-

ling!

Stelde Dr. Berg (zie boven) een douane-unie gelijk de

G.A.T.T. voor als vorm voor samengaan van E.E.G. en

E.V.A.,
R. Ramoin
(,Journal du Droit International”, 1960,

no. 3, blz. 731-7,59, Frans/Engels, ,,The Geteral Agree-

ment on Tariffs and Trade”) bespreekt de mogelijkheden,

de E.E.G. binnen het kader van het G.A.T.T. te passen,

met name wat betreft de gelijkstelling van landen bij de

internationale handel. Het artikel geeft overigens een kern-

achtige uiteenzetting over de wordingsgeschiedenis van het

G.A.-T.T., alsmede over de argumenten, naar voren ge-

bracht bij het ontstaan daarvan. Daarop volgt de bespre-

king van de mogelijkheden om de E.E.G. binnen het

G.A.T.T. te voegen. Tenslotte wordt op een heldere manier

de huidige werkwijze van het G.A.T.T. behandeld aan de

hand van in de praktijk voorkomende problemen, met een

rubricering van de meest voorkomende vraagstukken.

De ,,Schriftenreihe zum Handbuch für Europaische
Wirtschaft leverde een zeer’ lezenswaardige studie in
•,,Europas Wiitschaftseinheit von Morgen” (268 biz.,

1960), die een résumé geeft van een seminarium, gehouden

in het Europees Cultuurcentrum te Genève, waarbij men

de positie van Europa in 1970 als uitgangspunt nam.

In dezelfde serie verscheen ,;Europas handelswirtschaft-

liche Einheit, Problematik und Wirklichkeiten” door

K. Kerrnann
(Baden-Baden 1960, no. 16, 137 biz.). In het

eerste deel toont de schrijver aan, dat de veel genoemde

handelspolitieke eenheid van Europa nog lang niet aan

haar verwerkelijking toe is en daar, als de situatie zo blijft

• als thans wat betreft verschillende econoniische blokken,

uitzonderingsbepalingen voor het landbouwbeleid, een

niet-dwingend voorgeschreven gemeenschappelijke handels-

politiek – ook niet aan toe zal komen. Ook Prof. Kermann
plaatst vervolgens de handelspolitieke mogelijkheden van

de E.E.G. in het kader van het G.A.T.T. en ziet een ge-

deeltelijke terugkeer op het pad door de O.E.E.C. bewan-

deld, nl. door wederinvoering van contingenten, zij het

onder beperkende bepalingen.

In het tweede deel wordt aan de hand van in- en uitvoer-

gegevens het handelspatroon bepaald, in hoofdzaak voor

het jaar 1957 van de E.E.G. en O.E.E.C.

Dr. W. Schlebiiz
bespreekt in de ,;Europ.ische Wirt-
schaft” 1960, no. 17, blz. 463-465 de ,,Abschöpfungen

an Steile von Zöllen als agrarpolitisches Instrument”.

De schrijver bedoelt hiermede de o.a. in Nederland gebrui-

kelijke variabele heffingen en toeslagen op de prijs van

ingevoerde’ agrarische produkten. Het door de schrijver

blijkens zijn opschrift aanwezig geachte verschil met in-
voerrechten is meer van praktische dan van theoretische

aard. Volgens het ‘erdrag zijn deze maatregelen toegestaan.

Schlebitz komt uiteindelijk tot de conclusie dat meneigen-

lijk even goed een ‘stelsel van kwantitatieve invoerbeper

kingen kan instellen, maar geheel overtuigend is zijn ver-

dediging niet.

Een algemeen theoretische beschouwing over de douane-

unie is verschenen van de hand van
R. G. Lipsey:
,,The

theory of custoins unions – a general survey in ,,The

Economic Journal”, september 1960, blz. 496-5 14. Dit arti-

kel wil de bestudering van de gevolgen, veroorzaakt door

het instellen van douane-unies stimuleren. Het geeft een

bespreking van de bestaande literatuur, met name van

Viner, Scitowsky en Meade. Lipsey komt tot de belangrijke

conclusie dat het voordeel van een ,,customs union” niet

in eerste instantie wordt bepaald door de omvang van de
internationale handel, maar afhankelijk is van de invoer-

contingenten uit derde landen. Als deze laag zijn, zullen

hoge invoercontingenten uit het partnerland voordelig
werken. Als het totale invoercontingent laag is, zal de

,,customs union” eveneens voordelig .’erken.

Lipsey past

deze gedachte toe op E.E.G. en E.F.T.A. en ziet meer

voordelen dan Verdoorn en Johnson hierin zagtn (zie

rapporten Verdoorn en Johnson).

E.B.U.-E.M.O.

Het nummer van november/december 1960 van de Franse

,,Revue d’Economie Politique” is geheel gewijd aan het

thema: ,,La Restauration des Monnaies Européennes”.

Behalve een uitvoerige bibliografie over dit onderwerp staan

er elf artikelen in van gezaghebbende auteurs. De Direc-

teur-Generaal van het I:M.F.,
Per Jacobsson,
wijdt een

beschouwing aan ,,Les monnaies européennes et l’économie

mondiale”; de voorzitter van de E.M.O.,
H. K. Mansoidt,

geeft een overzicht van E.B.U. tot E.M.O.; de Directeur

van de Bank voor Internationale Betalingen wijdt een

beschouwing aan dat lichaam,
B. Triffin
(gewezen E.C.A.-

functionaris en hoogleraar in Genève) bespreekt ,,Inté-

gration économique européenne et politique monétaire”,

terwijl de heren Frère, Holtrop,
Baffi,
Veit
enRueffrespec

,
tievelijk Belgische, ‘Nederlandse, Italiaanse, Duitse en

Franse (,,la restauration du franc”!) monetaire problemen

behandelen. De inleiding is van de hand van
P. Dieterle

de epiloog ,,Vers une politique monétaire moderne” van

R. Auboin.

Eufropese monetaire politiek komt eveneens ter- sprake

in de ,,Revue du Marché Commun”, 1960, no. 28 (blz.

283-290). Hier vinden wij een bespreking van ,,l’Harmoni-

sation des politiques monétaires au sein du marché corn-

mun” van
Prof.
M. Masoin.
In het Verdrag is geen gemeen-

schappelijke monetaire politiek voorgeschreven. Voordien

234

1

13-1961

werkte men reeds samen op grond van de E.B.U. en nadien

werd deze samenwerking door het instellen van conver-

tibiliteit versterkt. De noodzaak voor het voeren van een

gemeenschappelijke monetaire politiek vloeit voort uit

het hogere doel, nI. dat van een gemeenschappelijke markt

met een gelijk concurrentieregime. Daarbij komt dat men

van land tot land via de betalingsbalansen binnen de ge-

meenschap de gevolgen van in- en/of deflatoire effecten

zal kunnen vermijden.

Prof. Masoin meent, dat alle bekende vormen van

nationale monetaire politiek
ook
kunnen dienen voor de

gemeenschappelijke politiek op dit terrein. De gekozen

vorm zal dan echter door alle partners geheel gelijk ge-

bruikt moeten worden, omdat anders op nationaal niveau

ongeljkheden kunnen ontstaan. Een gemeenschappelijke

valuta wordt door hem nog te voorbarig geacht, zuiver op

,,overgangs”-overwegingen. Wel overweegt de schrijver de

Centrale Banken min of meer ondergeschikt te maken aan

de Commissie, die dan haar maatregelen dient af te stemmen

op de betalingsbalans van de gemeenschap.

Bij Stenfert Kroese is het proefschrift van
J. N. Sterren-

burg:
,,l’Intégration monétaire” (168 bl.), verschefien

waarin hij eerst de betekenis van de integratie in het alge-

meen bespreekt en daarin de monetaire integratie past.

Monetairejntegratie impliceert convertibiliteit, welk pro-

bleem eerst summier wordt geanalyseerd. Als systeem van

wisselkoersen wordt dat van vaste koersen verkozen,

waardoor de vaststelling van het geïntegreerde koersniveau

een nieuw probleem wordt. De bespreking wordt besloten

met de beschouwing van de plaats van demonetaire inte-

gratie binnen het doel van de gemeenschappelijke geld-

markt en de centrale plannen van de Commissie, alsmede

die van de Gemeenschappelijke Centrale Bank. Tot slot

worden enkele voorbeelden van (min of meer). monetaire

integratie besproken.

De. onderling ongelijke tred houdende maatregelen die

dienen om het E.E.G.-Verdrag sneller uit te voeren dan in

het Verdrag is voorzien, waren aanleiding voor
Maurice

Halff
(in ,,Politique Etrangère”, 1960, no. 3, blz. 265-275,

,,Deséquilibre dans les mesures d’accélération du traité
de Rome”) de oorzaken die tot deze versnelling hebben

geleid, nog eens onder de loep te nemen. Hij vergelijkt

van land tot land de te yerwachten gevolgen van de ver-

snelling.

Een overzicht van de verschillende mogelijkheden voor

het tariefniveau ten gevolge van de eerste versnellingsmaat-

regel, is te vinden in het kwartaalverslag van de Amster-

damse Bank, 1960, 3e kw., blz. 69-71.

Wie in het bijzonder in het verkeer in Europa belang

stelt, wijzen wij op het ,,Europa Archiv”, 1960, (gecombi-
neerde nummers 18-19, blz
561-592),
waarin
C. Woelk’er.

(,,Fortschritte, Aufgaben und Ziele dei europâischen

Zusammenarbeit im Verkehr”) de ontwikkeling bespreekt

van deverkeersintegratie binnen het raam van de E.C.E.,

van de Europese Ministers Conferentie en van de E.E.G.,

zowel uit algemeen standpunt als uit dat van het weg-

spoorweg- en binnenscheepvaartverkeer. Voor een goed
inzicht in de samenhang en in de werkingssfeer der vér-

schillende organisaties kunnen wij lezing van deze uiteen-

zetting aanbevelen.

Alain
Peyrefitte (auteur van doorgaans bdeiende artikelen

in -,,Le Monde”) beziet (,,Politique Entrangère”, 1960, no.

4, blz. 393-407) de ontwikkeling in de verhouding tot de
geasssocieerde gebieden vanaf 1957, waarbij hij 66k het
gebruik van het ontwikkelingsfonds (art. 1 van ,,Toepas-

singsovereenkomst betreffende de associatie van landen

en gebieden overzee met de Gemeenschap”) tot medio 190

betrekt. Hij bepaalt de pôsitie der overzeese gebiedsdelen
voor de datum van het versnellingsbesluit en de gevolgen

van dat besluit. Tenslotte geeft hij een prognose over de

positie van de E.E.G. bij het onafhankelijk worden der

geassocieerde gebieden. –

De schaduwzijde van de associatie wordt belicht in het

,,Europa A.rchiv” 1960, no. 23, blz. 695-706, (,,Eurfrika”)

door
Th. Offermann,
die vooral over het Afrikaans bewust-

zijn en de toekomstige conceptie van de betrekkingen met

Afrika spreekt. De Tübinger hoogleraar
Dr. Ernt Stem-

dorff
heeft in het ,,Archiv des Völkerrechts” (8. Band, 4.

Heft 1960, blz. 426-440) zijn tweede overzicht gegeven van

,,Die Europiischen Gemeinschaften in der Rechtsspre-

chung”, waarin ditmaal de nadruk valt op de jurisprudentie

van de nationale instanties. Dit is van bijzonder belang,

omdat ook de nationale rechter een rol kan spelen bij de

ontwikkeling van het Gemeenschapsrecht. De moeilijkheid

ligt hier in het feit, dat een dergelijke nationale rechtspraak

voor het buitenland nauwelijks toegankelijk is, wanneer

er niet, in het land zelf ruime publiciteit aan wordt gegeven.

Steindorif heeft de belangrijkste Duitse en Nederlandse ju-

risprudentie besproken,’ welke vooral handelt over de me-

dedingingsbepalingen in de E.G.K.S. en de E.E.G.

Als kleine aanvulling hierop zij voor de liefhebber nog

vermeld, dat ondernemersovereenkomsten aangaande aan-

en verkoop van zeekreeft volgens
Prof.
P. H. Teitgen

(,,Arrêt de la Cour d’Appèl de Rennes du 9 décembre
1959″,

note de P. H. Teitgen, ,,Droit Social” 1960, blz. 454-464)

niet onder het kartelverbod van art.
85,
E.E.G. vallen,

omdat zeekreeft als visserijprodukt, dat is geljkgesteld

(art. 38, lid 1, E.E.G.) met landbouwprodukten; wegens

art. 42, E.E.G. niet onder de werking .vad art. 85 valt.

Het ziet er,trouwens naar uit, dat de onzekerheid over de

betekenis van de beruchte artikelen 85 en 86, E.E.G. enigs-

zins zal worden opgeheven door de eerste nadere kartel-

verordening ex. art. 87, die door de Europese Commissie

is ontworpen en aan de Raad van Ministers is voorgelegd,

die weer op zijn beurt het Europese Parlement en het Eco-

nomisch en Sociaal Comité hierover raadpleegt. Zolang

het ontwerp niet officieel wordt gepubliceerd, zal men geen

commentaren aantreffen, al kan men een bescheiden begin

hiervan lezen in het november-nutimer van de ,,Revue du

Marché Commun” (blz. 369-371), waarin
Prof.
Robert

Plaisant
een samenvatting van het ontwerp geeft, en in

,,Europaische Wirtschaft” (no. 22, blz. 604-610), waarin

Dr. W. Obernolte
de voorstellen van de Europese Commissie

bespreekt. . . .

Veel van wat er in de huidige situatie over de kartel-

b’epalingen te zeggen valt’ kan men vinden in de twee

preadviezen voor de Vereniging ,,Handelsrecht” door

Prof. Mr. M. Bos
en
Mr. B. Baardrnan
(,,De kartelbepalin-

gen in het E.E.G.-Verdrag”, Zwolle 1960), waarin de schrij-

vers tot uiteenlopende conclusies komen ten .aanzien van

de fundamentele vragen van de onmiddellijke werking en
betekenis van de artt. 85 en 86. Preadviseur Bos geeft een

uitvoerige beschouwing over de interpretatie van verdragen

in het algemeen en van het E.E.G.-Verdrag in het bijzonder,

en is van oordeel dat de artt. 85 en 86 in enge zin moeten

worden uitgelegd, hetgeen ertoe leidt dat Prof. Bos stelt

dat het in. het Verdrag gegeven kartelverbod vanaf 1 janu-

ari 1958 werking heeft gehad. De slotsom van Mr. Baarçl-

man is geheel anders, want deze meent dat de bepalingen
vooralsnog de onderdanen der lid-staten niet binden.

1-3-1961

.

,

235

Dr. Martha Weser
vervolgt haar gedegen studie (,,Les

conflits de juridiction dans le cadre du Marché Commun”

in ,,Revue Critique de Droit International Privé”, no. 2,
avril-juin 1960, blz. 151-173 en no. 3, juillet-septembre

1960, blz. 3 13-334; de twee voorafgaande afleveringen

verschenen in deze Revue 1959, blz. 613 e.v. en 1960, blz.

21 e.v.), waarin zij uitvoerig de wenselijkheid bespreekt
van een multilateraal verdrag tussen de lid-staten, dat de

competentie van de rechter èn de tenuitvoerlegging van

vonnissen in de zes landen zou regelen. De structuur van

dergelijke verdragen wordt aan de hand van diverse voor-

beelden besproken. In het derde deel van de studie wordt

de positie van elk der staten afzonderlijk onderzocht; de

vierde aflevering is geheel aan Frankrijk gewijd. Voorbeel-

den tonen ook hier de wenselijkheid van een dergélijk

tractaat aan.
Onder de titel ,,Le Fonds ‘Social Européen” vinden wij

een zeer lezenswaardig artikel van de hand van
J. Tessier,

Secretaris-Generaal van het Internationale Verbond van

Chr.Vakverenigingen, in de ,,Revue du Marché Commun”

1960, no. 29, blz. 325-338. Na een interpretatie van de

artt.’123 t/m 128, 200 en 203 van het Verdrag, wordt het

Reglement van het Fonds besproken; vervolgens de plaats

van het Fonds binnen de gemeenschappelijke werkgelegen-

heidspolitiek. Hieruit komen automatisch de lacunes in

het Verdrag naar voren, nI. het fonds is niet bedoeld voor
zelfstandigen, noch voor werknemers in de geassocieerde
gebieden en mag evenmin worden gebruikt voor huisves-

tingsdoeleinden als voor verplaatsingskosten. Deze laatste

elementen worden door de schrijver van groot belang geacht

voor het doen slagen van een werkgelegenheidspolitiek

en voor de bevordering van de mobiliteit van de arbeid.

Tenslotte wordt de taak van het Comité van het Sociale

Fonds onder de loep genomen, mede ten aanzien van de

problemen der beroj,svorming. –

Het Europese Sociale Fonds is eveneens het onderwerp

van een béschouwing van de Directeur yan dit Fonds,

Dr. Van Dierendonck
(,,Droit Social”, 23e jrg., no. 11,

november 1960; zie ook dezelfde schrijver in- ,,Sociaal

Maandblad Arbeid”, 1960, blz. 327-341), waarin hij een

overzicht geeft van de werkzaamheden van het Fonds in de

eersté 2+ jaar van zijn bestaan. Dr. Van Dierendonck

merkt op, dat bij het Fonds wensen en verlangens leven

om verder te gaan dan mogelijk is door de strikte beperking

van de werkzaamheden ex art. 125.

,,Europâische Wirtschaft” (no. 20, 1960, blz.
526-529)

geeft een verslag van een redevoering
vanDr. W. Dorr

INGEZONDEN STUK
over de invloed
van
de
sociale
verzekering op het concur-

rentievermogen.

E.G.K.S.

P. M. Juret
(,,Observations
sur la
motivation des déci-

sions
juridictionnelles internationales”, ,,Revue Générale

de droit international public”, 1960, blz.
5 16-595)
staat stil

bij de motivering in de rechtspraak van het Hof der E.G.K.S.

(thans Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen).

Hij vergelijkt deze met de motivering, zoals die is gegeven

in de arresten van het Permanente Hof en het Internationale

Hof van Justitie. De uitspraken van het Europese Hof

acht Juret bondiger en helderder dan die der beide laatst-°

genoemde instanties.

De H.A. heeft in een beschikking (H.A.,-7 september

1960, no. 22-60, Publikatieblad, blz. 1248), die werd

ingegeven door de jurisprudentie van het Hof van Justitie,

de vorm, de toezending en eventueel de publikatie van de

algemene en individuele beschikkingen, aanbevelingen en

adviezen van de H.A. vastgelegd en beoogt daarmee aan

belanghebbenden zekerheid- te geven wanneer men wel en

wanneer men niet met een voor beroep vatbare beslissing

heeft te maken.

Dr. Evening
wijdt
een artikel aan die beschikking (,,Der

Betriebsberater,” 10 december 1960, blz. 1303) en merkt
terecht op dat die zekerheid slechts in beperkte mate kan

worden gegeven, omdat de rechtspraak leert dat het bij het

beantwoorden van de vraag of een bepaalde handeling als

een beschikking is aan te merken, niet op de vorm maar

op de inhoud van die handeling aankomt. Dat kan de

H.A. door haar beschikking van 7 september niet verande-

ren.- Ook in de toekomst moeten belanghebbenden dus

nagaan ofde hen betreffende handeling naar haar inhoud

een beschikking is, waartegen men de beroepstermijn niet

mag laten verlopen. Zulk een beschikking is evenwel, zoals

Everling opmerkt, vernietigbaar op grond van schending

van wezenlijke vormvoorschriften. De betekenis van de

nieuwe regeling is dat zij die wezenlijke vormvoorschriften

bevat.

In ,,Europa Archiv”, 1960, no. 23, blz. 707-719, be-

spreekt B. Schloh
de financiële en investeringspolitiek der

Hoge Autoriteit. In dit artikel ontwikkelt de auteur de

vraagstelling of de H.A. door kan (economisch wenselijk)

en mag (juridisch mogelijk) gaan met een eigen politiek.

EUROPA-INSTITUUT

Leiden.

van de rjkuniversiteit te Leiden.

Zijn de, huren te laag?

De heer C. Zoutendijk te Amsterdam schrijft ons:

Met enkele opmerkingen zou ik op het in ,,E.-S.B.”

van 7 december 1960 gepubliceerde artikel ,,Woning-

nood, woonkosten en de behoefte aan middenstands-

woningen”, van de hand van de heer C. P. A. Bakker te

Utrecht, willen ingaan, meer in het bijzonder op de para-

graaf ,,Zijn de huren te hoog?”.

Daar is dan de zinsnede: , …….dat men’ er zonder

deugdelijke gronden steeds van uit gaat, dat een arbeider
niet meer dan een zesde deel van zijn bruto-inkomen aan
huur voor een woning mag besteden”. In de eerste plaats

het begrip ,,arbeider”. Wie wordt daarmede bedoeld?

De ongeschoolde arbeider, of ook de hooggekwalificeerde

236

vakman in’enige tak van industrie? Beidn zijn immers

arbeider in die zin, dat zij in hun levensonderhoud voor

zien door het tegen loon voor derden verrichten van arbeid.

Ook het begrip ,,bruto-inkomen” is te weinig gedefinieerd;

is dat het inkomen van het hoofd van het gezin of het

totale gezinsinkomen? –

Dus ……. zonder deugdelijke gronden…..niet meer
dan een zesde deèl…..

. Inderdaad zonder deugdelijke

gronden, daarin zijn wij het eens. Indien men te rade gaat

bij de vele publikaties, die in de loop van de jaren, sédert
het einde van de vorige eeuw zelfs, zijn verschenen over

het onderwerp ,,huur/inkomen”, dan valt het op, dat nog
niemand er in is geslaagd langs theoretisch-wetenschap-

1-3-1961

pelijke weg een juiste verhouding huur/inkomen te bere-

deneren. Wel heeft men op grond van statistische waar-

nemingen kunnen vaststellen, dat de verhouding huur/

inkomen op zekere tijdstippen
gemiddeld
1
/
6
â
1/
is ge-

weest, maar met een spreiding van groter dan
1/4
tot kleiner

dan
1/,
hetgeen o.a. wordt veroorzaakt door het heel

natuurlijke feit, dat de hooggekwalificeerde vakman een

relatief geringer deel van zijn inkomen aan huur besteedt

dan de ongeschoolde(Wet van Schwabe). Een algemeen

geldende norm is daardoor niet toe te passen.

Moet er nu uit het feit, dat in .het verleden een bepaalde
verhouding tussen inkomen en een bepaalde uitgavenpost,

bijv. huur, is geconstateerd zonder meer worden gecon-

cludeerd, dat diezelfde verhouding ook nu als de enig

juiste moet worden beschouwd? M.i. beslist niet. Dat zou

namelijk betekenen, dat bijv. schoenen op het ogenblik

te duur zijn. Immers, in 1938 kostte-een paar herenschoenen

van redelijke kwaliteit ca. f.
5
bij een inkomen van een

vakman van ca. f. 30 per week. Die schoenen kostten dus

1
/
6
van een weekloon. Betrekken vij die verhouding op

het huidige ogenblik, dan zou een paar schoenen
1
/
6
van

ca. f. 100, d.w.z. ca. f. 17 mogen kostef. In werkelijkheid

ligt de prijs van een paar vergelijkbare herenschoenen thans

tussen f. 25 en f. 30, zodat wij moeten concluderen, dat

men teveel voor schoeisel uitgeeft!

Deze redenering kan men voor velerlei artikelen opzetten

met wisselende uitkomst; het is allemaal even dwaas, want

1960 is toch niet te vergelijken met 1935 of 1924 of 1890.

Het enige, dat men met dergelijke vergelijkingen ontdekt,

is, dat de prjzenstructuur langzaam maar zeker, door

welke oorzaken dan ook, verandert.

Een andere redenering is: zou men iedere, op enig tijd-

stip geconstateerde, relatie tussen de afzonderlijke uitgaven-

posten en het inkomen als voor alle tijden geldend gaan

beschouwen en op enigerlei wijze constant gaan houden,

dan zouden alle dynamiek en vooruitgang uit het econo-

misch leven zijn uitgebannen en zou de statische maat-

schappij een, feit zijn geworden. –

Cch

De heer Bakker zegt: ,,Deze norm, welke onder voor-

oorlogse omstandigheden misschien juist was, is thans niet

meer bruikbaar en wel inde eerste plaats omdat de welvaart

thans groter is. ….. Men kan dit oplossen door
…..

de norm hoger te stellen, dus bijv. op een vijfde deel”.

Gestegen welvaart betekent, dat men voor bepaalde be-

staande bestedingen een relatief geringer deel van zijn

inkomen aanwendt dan v66r de welvaarsstijging. Dit is

gemakkelijk in te zien indien men zich realiseert, dat ge-

stegen welvaart zich uit in een ruimere voorziening met

goederen, hetzij grotere kwantiteit en/of kwaliteit van de

tot nog toe gekochte goederen, hetzij nieuwe kwantiteiten

van voorheen niet bereikbare of niet bestaande goederen.

Bestedingen voor de additionele goederen zijn dank zij de

wëlvaartsvergtoting (lees: reële inkomensstijging) mogelijk

geworden;

het traditionele goederenpakket en ook de af-

zonderlijke goederen van dat pakket vragen dus relatief

minder van het inkomen dan voorheen. M.a.w.: bij ge-

stegen welvaart zouden wij moeten constateren, dat de

uitgaven voor woninghuur relatief zijn gedaald, analoog

aan de Wet van Schwabe dynamisch gezien.

Constateren wij een relatief gelijk blijven of zelfs relatief

stijgen van de uitgaven voor woongen6t bij gelijkgebleven

hoeveelheid en kwaliteit van dat woongenot, dan hebben
er verschuivingen in de prijzenstructuur plaatsgevonden,

waarmede men lang niet altijd vrede behoëft te hebben.

In de huidige omstandigheden bijv. zijn’ de hoge huren

van de nieuwbouw een rechtstreeks gevolg van hoge bouw-

kosten. Die hoge bouwkosten vragen dus onze bijzondere

aandacht en er dienen maatregelen te worden genomen

die ten doel hebben de uit de bouwkosten resulterende

huren tot een meer aanvaardbaar peil terûg te brengen.

Maar de oplossing mag niet worden gevonden in het zonder

meer verhogen van een norm. Men mag relatief gelijk-
blijvende of gestegen uitgaven voor woongenot bij ge-

stegen welvaart alléén accepteren indien de hoeveelheid

en/of kwaliteit van dat woongenot gelijk met of meer dan

de welvaart blijkt te zijn gestegen. In dat gevalheeft de

Wet van Schwabe haar geldigheid behouden, want de

grotere hoeveelheid resp. kwaliteit van het woongenot zijn
te beschouwen als door de welvaartsvergFoting bereikbaar

geworden additionele goederen; de vroegere hoeveelheid

en kwaliteit woongenot, die in het huidige woongenot

zijn geïncorporeerd vragen dan thans een relatief geringer

deel van het inkomen.

Vervolgens nog enkéle opmerkingen over een aantal

andere punten uit de betreffende paragraaf van het aan-

gehaalde artikel. Bijv.: ,,Het bezwaar tegen hogere huren

spruit niet zozeer voort uit het feit, dat de arbeider

deze huren niet
kan
betalen, als wel uit het feit, dat men

‘deze niet
wil
betalen, omdat er zoveel gelijkwaardige woon-

ruimte is, waarvoor de huur op een aanzienlijk lager niveau

ligt (30 tot 40 pCt. lager, in het bijzonder bij vooroorlogse

woningen)”.

Aannemende, dat de huren van vooroorlogse woningen

inderdaad 30 tot 40 pCt. lager liggen dan van thans gereed-

komende, woningen, zou moeten worden aangetoond, dat

die vooroorlogse woningen, of- tenminste vele daarvan,

ge!j/kwaardig
zijn aan wat thans wordt gebouwd. Beschou-

wen wij bijv. Amsterdam dan blijkt, dat niet minder dan
49 pCt. d.i. vrijwel de helft, van de ca. 224.000 ten tijde

van de Algemene Woningtelling
1956
bewoonde gewone

wonngen zonder bedrijf van v66i 1918 dateren! Zesen-

zeventig procent, dus driekwart, dateren van v66r 1930,

86 pCt. van v66r 1935 en 90 pCt. van véér 1940. Er blijft

dus van ,,zoveel gelijkwaardige woonruimte” niet veel

over; ik zou tenm!nste de 49 pCt. – v66r 1918 en zelfs

de 76 pCt. véér 1930 gebouwde woningen niet graag

als gelijkwaardig aan wat thans tot stand komt beschouwen.

Daarvoor zijn de stedebouwkundige en woontechnische

aspecten te veel veranderd. Nu mag, zoals hiervoor uiteen-

gezet, voor groter woongenot ook eeri meerprijs (i.c. een

meerhuur) worden betaald, mits die meerprijs in redelijke

verhouding blijft staan tot het extra aan woongenot. M.i.

schort het bij. de nieuwbouw van dit ogenblik juist daar

aan en dientengevolge moet er worden gesproken van niet

kunnen
betalen.

Kortelings heeft men uitgerekend hoe hoog de weke-

lijkse uitgaven voor de allernoodzakelijkste levensbehoeften

en vaste lasten
exclusief
huur maar
inclusief
loonbelasting,

A.O.W.- en andere sociale verzekeringspremiei voor een

gezin van man, vrouw en twee kinderen zouden kunnen

zijn. Dat bleek f. 80,83 te zijn. De minder- en minstdraag-

krachtigen, die een bruto-weekloon van ca. f. 80 hebben,

blijken dus in het geheel geen huur te kunnen betalen,

tenzij zij beknibbelen op hun dagelijkse levensbehoeften
1)!

Dat het voor de oorlog veelvuldig voorkwam, ,,dat ge-

schoolde arbeiders en lagere ambtenaren de norm van een

1-3-1961

237

zesde deel van het inkomen met
f.
1 â f. 2 per week over-

schreden om in een ,,betere buurt” te kunnen wonen”

is niets bijzonders; men mag immers.niet van een ,norm”

spreken .en de genoemde afwijkingen van het geconsta-

teerde gemiddelde (wat de zogeheten norm eigenlijk is)
moeten op rekening van de spreiding in de relatie-huur/

inkomen worden geschreven.

,,Ook toen was dubbele bewoning van een eengezins-

huis op ,,betere stand” geen uitzondering” is geen, bewijs
voor het op ,,bçtere stand” willen wonen maar simpelweg
het gevolg van het feit, dat de huur van een halve woning
op betere stand lager was dan de gehele huur van een qua

woonruimte daarmede vergelijkbare ,,arbeiderswoning”.

Tenslotte de mening van de heer Bakker, dat door het

brengen van alle huren op het niveau van de huren van

de nieuwste woningen ,,bovendien een deel van de kunst-

matig opgeroepen vraag naar woonruimte, afkomstig van

jeugdigen, •die nog niet voldoende verdienen, zal ver-

dwijnen”. Dat men woonruimte zou vragen omdat de

huren laag zijn is onjuist. Neen, woonruimte wordt ge-

vraagd, omdat men die nodig héeft. En omdat de vraag

naar woonruimte meer afhankelijk is van de behoefte dan

van de huurprijs is die vraag zeer weinig elastisch! Een

hoog huurpeil stimuleert de vraag naar kleine, technisch

minder goed uitgeruste woningen, omdat die -, globaal

gezien – de laagste huren hebben.

) Adres dd. 29 september 1960 van de Federatie van.Rotter-
damse Woningbouwcorporaties aan het College van Burge-
meester en Wethoudrs van de gemnte Rotterdam. Zie het
maandblad van de Nationale Woningraad ,,De Woningbouw-
vereniging”, no. 9 van september 1960.

Maar het
aantal
gevraagde woningen zal vrijwel niet

lager liggen dan bij een lager huurniveau. Dit is wat zeer

velen hardnekkig.uit het oog verliezen wanneer zij stellen,

dat de woningnood (zij bedoelen het woningtekoit) in

zeer korte tijd kan worden opgeheven door de huren vrij

te laten. Bij een forse huurstijging zal door de geringe

elasticiteit van de vraag het
tekort
in economische zin

maar zeer weinig dalen; de woningnood.wordt echter voor

onbepaalde, tijd bestendigd, doordat het hoge huurpeil

dwingt tot het aanvaarden van een lage woonstandaard.

Resumerend kunnen wij dus vaststellen:
dat het stellen van een vaste norm t.a.v. de relatie huur/

inkomen nog.nièt mogelijk is gebleken. De op enig tijd-
stip geconstateerde gemiddelde verhouding van huur en

inkomen moet vanwege de grote spreiding in de verschijn-

selen en de grote afhankelijkheid van de. algemene wel-
vaartssituatie met de grootste omzichtigheid worden ge-

hanteerd;

dat niet a priori moet worden gedacht aan het verhogen

van een veronderstelde norm als woningen onbetaalbaar

zijn geworden, maar dat de factoren, die leiden tot stijging

van de huren moeten worden geanalyseerd en dat er ‘mid-

delen moeten worden beraamd om die stijging binnen

aanvaardbare grenzen te houden;

dat huurverhoging niet kan bijdragen tot vermindering

van het woningtekort, doch integendeel tendeert tot ver-

schuiving van de woningnood naar de laagste inkomens-

klassen en tot bestendiging van die nood. Huurverhoging

is evenmin het aangewezen instrument om hoge bouw-

kosten te bestrijden; de bouwkosten blijken juist de huur-

verhogingen te volgen door steeds hoger te worden.

NASCHRIFT

• De opmerkingen van de heer C. Zoutendijk geven

mij aanleiding tot de volgende kanttekeningen:

Mijn opvatting, dat wij thans de norm voor

de verhouding ,,huur/inkomen” wat hoger ‘kunnen

stellen dan v66r de oorlog, drukt geen wenselijkheid

doch een mogelijkheid uit. Daarmede keer ik mij

tegen degenen die maar blijven roepen dat niet meer

huur betaald
kan
worden, en wel in het bijzonder tegen

degenen -die op die grond slechts meergezinswo-

ningen willen bouwen en de bouw van- eengezinshui-

zen beperken of, erger. nog, tegenwerken.

De hoge bouwkosten zijn er de oorzaak van dat

een deel van de algemene welvaartsverhoging afvloeit

naar de aannemers en hun werknemers. Dit is voor

degenen die op een nieuwe woning aangewezen zijn

niet zo prettig. Onrechtvaardig is slechts dat de over-

– heidsmaatregelen ertoe leiden, dat deze welvaartsver-

mindering zo ongelijkmatig door de’ bevolking wordt

gedragen.

Het voorbeeld ontleend aan de toestand te Am-
sterdam acht ik niet gelukkig. De verhoudingen lig-

gen daar vanouds op. verschillende punten anders dan

vrijwel overal elders, in het land. Wie v66r de oorlog

een eengezinshuis wilde hebben kon, ondanks trein- of

tramkosten, voordeliger in Haarlem wonen.

Volgens het . hierbovèn genoemde normatieve

budget zou een gezin met twee kinderen in Rotter-

dam boven de huur nog f. 80,83 per week nodig hebben

voor de
allernoodzakel(jkste
levensbehoeften. Inclusief

huur betekent dit f. 90 â f. 100 per week. Dit was

mij niet bekend. Aangezien ik wel weet dat de helft

van de Rotterdamse werknemers met twee kinderen

dit bedrag niet haalt, lijkt mij een spoedige algemene
staking aldaar niet denkbeeldig. Ik vraag mij af waar

die Rotterdammers vân roken en snoepen. Of zijn die

uitgaven misschien tot het allernoodzakelijkste ge-

rekend?

Ik
acht het onjuist de -behoefte aan woningen

zonder meer als en datum te beschouwen. De vraag

naar woningen hangt onder normale omstandighe-

den stellig voor een deel af van het huurpeil, omdat het

huurpeil een van de factoren is welke bepalen of -een

jongeman yoldoende verdient om een gezin te kunnen

stichten.

Woningnood is meer een sociaal dan een econo

misch begrip. In de ogen van velen zal er altijd

woningnood zijn, omdat men- steeds hogere eisen aan

het wonen stelt, waardoor op de keper beschouwd

elke woning weer verouderd is zodra deze is’ gereed-

gekomen. Anderen denken daar anders over. .Er zijn

bewoners van eenvoudige, kleine woningen die er niet

uit willen omdat zij bijv. de voorkeur geven aan het

genot van een tweedehandsauto boven dat van een

grotere, van meer comfort voorziene woning. Maar er

zijn er nog meer die gaarne f. 2 of f. 3 per yveek

méér willen uitgeven om in de plaats van een etage-

woning een eengezinshuis te bewonen met een tuin-

tje, dat als object van vrijetijdsbesteding kan dienen, of

waarin kinderen veilig kunnen spelen, eventueel, met

een eigen. zandbak (afgesloten voor loslopende hon-

‘238

,,

,

1-34961
/

den en katten). Deze gronden en een open oog voor

de mogelijkheden van verdere welvaartsvergroting ga-

ven mij aanleiding tot een pleidooi voor de bouw van

meer eengezinshuizen in de plaats van meergezins-

woningen welke slechts worden geaccepteerd omdat

er geen of onvoldoende eengezinshuizen worden ge-

bouwd.

Utrecht.

C. P. A. BAKKER.

Dr. J.
v.’
Servoite J’jertalig woordenbdek vbor handel en

financiën. Uitgâve van Brepols en J. M. Meulenhoff,

BrusseltAmsterdam, 2e herziene ‘en vermeerderde druk,
955 blz.,
f
32,50.

Degenen die in vreemde talen zakenbrieven moeten
schrijven, welke boven het standaardtype uitgaan, dan

wel rapporten moeten samenstellen, zullen vaak behoefte

gevoelen aan een woordenboek, dat is toegespitst op

econoniische,juridische; financiële en handelstermen. In

deze behoefte -beoogt het in de titel genoemde werk te

voorzien.

De woorden en uitdrukkingen zijn, uitgaande van het

Franse woord, alfabetisch gerangschikt; achter de Franse

term staan de Nederlandse, Engelse en Duitse equivalenten.

Voor deze laatste drie talen is dan achter in het boek een

index opgenomen, zodat men toch in alle talen de alfabe-
tische weg kan bewandelen. Door’ deze opzet is het boek

voor Franstaligen het handigst: zij behoeven alleen maar

in het hoofdboek te kijken; de overige gebruikers moeten
eerst ,,hun” index en dan pas het eigenlijke woordenboek

raadplegen. Bovendien brengt de rangschikking volgens

het Frans met zich, dat met elkaar verwante woorden,

door hun andere wijze van constructie, in de andere talen

soms ver van elkaar komen te staan. Zo is buy, het woord

,,werkgelegenheid” – gerangschikt volgens ,,emploi” –

te vinden op blz. 258, maar ,,werkgelegenheidspolitiek” –

gerangschikt volgens ,,politique de plein emploi” – eerst

op blz. 530. Evenzo ,,code” op blz. 108, maar ,,codetele-

gram” op blz. 706. Hiervan zijn nog vele voorbeelden te

geven. –

‘ Feilloos zijn boek en index niet. Enkele voorbeeldei:

Raad van Adviseurs

Bladerende ineen oud nwnmer van ,,Harvard
van Adviseurs aan te stellen, van vier man. Eén

Business Review” (november 1959) kwam ik
van een efficiency-bureau;

één

gepensioneer’d

een artikel tegen van Louis E. Newman, getiteld
financieel-adniinistratief man, éx vice-president

,,Advice for
,
Small Company Presidents”. Deze
.-

van een grote maatschappij; één marketing man,

Newman was benoemd tot directeur van een
ex-president van een grote maatschappij;

één

familiezaak, en hij gevoelde zich op die post
fabrieksman,

president van een flink

bedrijf.

eenzaam. Over moeilijke beleidsbeslissingen kon
Dez&Raad komt om de maand een daj bijeen

hij de mening vragen van zijn naaste mede-
met de president en soms ook met één of meer

werkers, maar die
:
zijn nooit helemaal open-
van de chefs daarbij.

hartige adviseurs van hun chef. Zij zullen nooit
.

De besprekingen met deze Raad hebben de

aan hun chef vierkant
.
in zijn gezicht zeggen
directeur veel steun gegeven in moeilijke beslis-

wanneer zij einstige kritiek op hem hebben, dat,
‘singen. Voor ingrijpende beslissingen, zoals het
is in strijd met de gezagsverhoudingen. Hier be-
.1, veranderen van de marktpolitiek, beperking van

stâat de paradox dat de eigenschappen die
e
het assortissement en de opheffing van een ver-

iemandeen goede ondergeschikte chef maken

lieslatende afdeling welke het ontslag van 150

zijn waarde als adviseur voor zijn chef

ermin-
man meebracht, zou hij in zijn eentje langheb-

deren,, zo schrijft Néwman.
ben geaarzeld. Het overleg met deze adviseurs,

Newman overwoog toen zijn Raad van Corn-

die noch zijn superieuren noch zijn onderge-

missarissen nauwe

te betrekken in overleg over
schikten waren maar gewoon onafhankelijke.

allerlei

beleidsk’westies.

De

moeilijkheid

was
gelijken, verhelderde zijn inzicht en gaf, hem

echter dat die Raad niet zodanig was samenge-
besluitvaardigheid. Zij spaarden hun kritiek ook
steld dat men daarin de adviseurs vond waaraan
niet.

de directeur in zijnzorgen hèt meeste behoefte
.

Ook in andere moeilijke zaken, zoals het vin-

had. De Raad van Commissarissen was op ge-
den van’dejuiste beloningsregeling voor sleutel-

heel andere overwegingen samengesteld. De pre-

figuren, en het maken van afvloeiingsregelingen

sident (directeur) had geen invloed op de samen-
voor

personeelsleden,

bleek

deze

Raad

van

stelling van die Raad, maar zelfs als hij die wel
Adviseurs een grote steun voor de directie op

had gehad, hoe zou het hem dan zijn gelukt de
te leveren.

,.door hem gezochte lieden bereid te vinden zitting
De kosten hiervan vielen nogal mee, minder
te nemen in de Raad van Commissarissen van
dan
$
12.000 per jaar. Voor de adviseurs bleek

«een

voor

Amerikaanse

verhoudingen

kleine
,

de sport van het adviseren een groter rol te

maatschappij, een functie dië verantwoordelijk-
‘spelen
dan de beloning. Hui beloning werd op

heid naar buiten en grote zorgen kan mee-
een eenvou’dige wijze bepaald, nl. hetzelfde tarief

brengen?

dat een beroepsadviseur voor een dag adviseren

pleegt te berekenen.
De oplossing werd gevonden door een Raad
Overveen.

Dr. F. W. C. BLOM.

1-3-1961

239

in de Nederkndse index, staat, dat ,,atoomsplitsing” op

blz. 44 is te vinden, maar het staat op blz. 476; ,,alimen-

tatiegelden” worden genoemd, ,,al imentatie” en ,,alimen-

tatieplicht” niet; ,,bederven” treft men aan in de zin van

,,de markt bederven”, ,,bederflijke waar” konden wij niet

vinden, wèl ,,bedorven goederen”; het woord ,,hoogovens”

zbchten wij tevergeefs en het feit dat wij nu wel in drie

vreemde talen ,,borstelfabriek” kunnen zeggen, vermag

deze omissie niet te compenseren.

Over het geheel gnomen is het boek echter zeer bruik-

baar. De schrijver heeft met veel kennis van zaken zoveel

woorden en uitdrukkingen vermeld, dat men – mits

natuurlijk grammaticaal onderlegd – over zeer uiteen-

lopende zakelijke en economische onderwerpen kan schrij-

ven. Op subtiele wijze heeft, hij kans gezien voor enkele
voor de hand liggende fouten te waarschuwen. Zo zal de

gebruiker wat verbaasd zijn een woord als ,,boomsoorten”

in de index te vinden. Na raadpleging van het woordenboek

zal het echter dagen: het Franse woord ,,essence” is ben-

zine; ,,essences” echter geen ,,soorten benzine” maar

,,boomsoorten”. Nuttig is, dat de namen van landen en

steden, de jaarindelingen en de namen der feestdagen, als-

mede die der munteenheden en maten en gewichten in.

afzonderlijke lijsten zijn opgenomen. Hetzelfde geldt voor

de – jammer genoeg wel wat summiere – vermelding

van afkortingen en voor de overzichten van titulatuur,

adressering en slotformules, welke laatste het mogelijk

maken iedere brief ook tot een goed einde te brengen.

Het boek heeft ons in de praktijk al menige goede dienst

bewezen. –

Leeuwarden.

Z.

Geldmarkt.

De situatie op de geldmarkt is in de afgelopen week

niet wezenlijk veranderd. De grote ruimte is blijven be-

staan, eerder zelfs nog toegenomen, omdat De Neder-

wereld-concern

KWANTITEIT
op het gebied

r
KWALITEIT
?
I

.

van

telecommunikatie

Wanneer het U vooral om
en elektroni ka

de kwantiteit van de reacties
door •Uw

onderneming
op
met 80.000 werknemers in West-Europa, vestigt in Brussel een

geplaatste

persoeelsannönces
Direktie-Europa, teneinde het beleid bij de verschillende europese

gaat, dan menen wij er goed
maatschappijen te coördineren.

aan te doen U

tevoren

te
Voor aeze toporganisatie wordt gezocht een
moeten afraden deze annonces

in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-

d
i
r e k t e u r
derden

reacties

voorspellen

wij U beslist niet.

Wilt U echter een indruk heb-
die zich speciaal zal bezighouden met het beleid ten aanzien van

ben van
de kwaliteit van de
marktonderzoek, verkooppianning, verkoopbevordering
en

binnenkomende reacties,

dan

verkooporganisatie,
teneindeeen coördinatie op deze gebieden tot

zal het U interesseren dat tal-
stand te brengen bij de verschillende europese maatschappijen. Het

rijke grote ondernemingen re-
betreft hier duurzame consumptiegoedéren, zoals
radio, televisie,

gelmatig

inschakelen
,,E.-S.B.”
koelkasten
en dergelijke. Tevens zal hij het ontwikkelde beleid op let

als medium voor het oproepen
gebied van
marktonderzoek,
enz., met zijn staf doen verwezenlijken bij

van functionarissen op

hoog
de verschillende maatschappijen.

niveau. De ervaring leert deze
In aanmerking komen topfunktionarisseri, die zich op de
bedrijven namelijk

dat

een
bovenomschreven gebieden gespecialiseerd hebben en die gewend
oproep, in
,,E.-S.B.”
geplaatst,

zijn op dit terrein in concern-verband te werken. Leeftijd 35-50 jaar.
een prima selectie

van

het
Beheersing van de moderne talen in woord en geschrift.
,aantal reacties betekent, het-
Salaris in topkiasse op internationale basis.
geen een

niet

onbelangrijke

aanwijzing is wat.betreft het
Contacten zullen uiteraard op de meest vertrouwelijke en discr’ete

,,aanbod”.
wijze behandeld worden. Aan geïnteresseerden worden nadere

inlichtingen verstrekt door


Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-
Amstérdam

burea,u
soneelannonces,

dan

geven
Leidsestraat

j. van de kieft
n.v.
wij U ernstig in overweging
Tel. 020-65316, 62953
organisatie- en
om
,,E.-S.B.”
als medium in
.

beleidsconsulenten
te schakelen.

Advertentie-afdeling
of
personlijk door
Postbus 42

Schiedam

J. van de Kieft, Koning Willem-lll-laan 4 te Blaricum (Tel. 02953-4450)

240

1.3-1961

landsche Bank het in januari aan de banken verkochte

schatkistpapier via de Staat wederom in haar portefeuille

opnam. Tegen sommiger verwachting in heeft de Centrale

Bank het kasreservepercentage bij het ingaan van de

niduwe kasreserveperiode op 22 februari niet verhoogd.
Wellicht dat men op de Turfmarkt wil afwachten hoe de

kaarten liggen na de storting op de staatslening en verder

zullen de optimistische verwachtingen van het Centraal

Planbureau t.a.v. de gang van zaken in 1961 de Centrale

Bank mogelijk terughoudend hebben gemaakt. De storting

op de staatslening op 1 maart zal zonder enige moeilijk-
heid door het bankwezen kunnen worden geëffectueerd,

waarbij de markt niet verwacht, dat in betekenende mate

van de mogelijkheid tot inlevering van schatkistpapier

/ gebruik zal worden gemaakt.

De overvloed op demarkt in ons land heeft de prikkel

om tot uitzetting in het buitenland over te gaan uiteraard

bij de banken vergroot, in de laatste weken schijnen er

wel mogelijkheden te zijn geweest, niet zo zeer in de geld-

marktsfeer, zoals aankoop van schatkistpapier, als wel in

de kredietverlening, vooral in guldens, aan buitenlandse

banken en ondernemingen. De Nederlandsche Bank heeft
enkele malen dollars afgegeven tegen marktkoersen. Men

heeft hierin een politiek van drainering van de binnen-

landse geldmarkt gezien, doch het is de vraag of dit het

primaire motief is geweest. Het kan ook zijn; dat de over-

wegingen meer in het gebied van de valutamarkt hebben.

gelegen.

Kapitaalmarkt.

Het Centraal Economisch Plan 1961 onthult ons, dat

1960 ook wat vraag en aanbod op de kapitaalmarkt be-

treft, een topjaar is geweest. De besparingen hebben

f.
9,15
mrd. bedragen (1959 f. 7,92 mud.) en het netto

aanbod als gevolg van effectentransacties met het buiten-

land, d.w.z. de uitvoer van effecten onder aftrek van de

import van fondsen, heeft
f.
600 mln, bedragen (in 1959

f. 520 mln.). De investeringen eisten in 1960 f. 7,94 mrd.

tegen f. 6,10 mrd. in
1959,
doch de kapitaaluitvoer van

Overheid en bedrijfsleven (excl. banken) onttrok in het

afgelopen jaar slechts f. 160 mln, aan de markt, in 1959

f. 990 mln. De overheidspolitiek, gevoerd als bewust

Bij een middelgrote fabriek van kapitaalgoederen voor de petro-

chemische industrie, gelegen in het Oosten des lands, wordt de

‘positie aangeboden van

ASSiSTENT

van de

ADMINISTRATIEVE LEIDING

Zijn werkzaamheden zullen onder meer omvatten:

het assisteren bij de verdere rationalisatie van de administratieve

organisatie en het opstellen en invoeren van een budget-systeem.

Men zoekt een economisch doctorandus, een accountant of
iemand met gelijkwaardie opleiding, bij voorkeur met enk&e

jaren praktijkervaring in de behandeling van administratieve en

bedrijfseconomische problemen in een industrieel bedrijf.

Leeftijd minstens 30 jaar.

Salariëring in over;enstemming met de genoten opleiding en

ervaring.

Hulp bij huisvesting kan worden geboden.

Sollicitatiebrieven in eigen handschrift met persoonlijke
en
zakelijke

gegevens, nodig voor een eerste beoordeling, kunnen worden in ge-

zonden onder nr. 60147 a en met vérmelding van dit blad aan onder-

staand adres.

TWENTS hlSTITUUT VOOR
BEDRIJFSPSYCIIOLOGIE

Grundellaan 18, Hen gala (0v.)

Iti:t

Efficiency

bespoedigt

Uw contacten

met gegadigden

*

Indien

Uw telefoonnummer
in Uw annonce

moet woden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

NETNUMMER

1-3-1961

,

241

29 dec. H. & L. 1961
1960

395.

439 – 391
564

627 – 555
329

371 – 33!
176

207 – 177
220

236 – 218
149

167 – 150

17 febr.

24 febr.

1961

1961

435

439

621

624

362

371

20!

207

235

232

162

167

anticyclisch beleid, is de belangrijkste factor, die de wip

ongeveer in evenwicht heeft gehouden. De vraag van met

name de Staat, heeft het buitenlandse netto aanbod ge-
absorbeerd en bovendien nog een deel van het binnen-

landse aanbod. Daartoe onttrok de Overheid in 1960

f. 1,03 mrd. aan de markt tegen f. 1,04 mrd. in
1959.

De door de Overheid op de kapitaalmarkt opgenomen

middelen gingen de financieringsbehoeften van de eigen
huishouding met niet minder dan f. 1 mrd. te boven. Dat

de rente op de kapitaalmarkt Vrij stabiel was met in het

tweede halfjaar een lichte neiging tot dalen, bevestigt het
evenwichthandhavend karakter van de overheidspolitiek.

Voor 1961 wordt, aannemende dat de Overheid blijft

voortgaan het buitenlandse aanbod op de kapitaalmarkt

te absorberen, een lichte verkrapping verwacht, waaruit

echter geen spanningen van betekenis zullen voortvloeien.

Van het bedrjfsnieuws vermelden wij slechts, dat Uni-
lever met een gestegen omzet, een lagere winst en hoger

dividend êen voor alle partijen (werknemers, consumenten

en kapitaalverschaffers) een wel ideale situatie heeft be-

reikt.

Lndexcijfers aandelen.
(1953 = 100)

Algemeen
……….
Intern. concerns
Industrie
……….
Scheepvaart Banken
Handel enz
……..

Bron:
A.
N
.
P. – CBS., Prijscourant

Aandelenkoersen.

.
29 dec. 17 febr. 24 febr.
1960
1961
1951

Kon. Petroleum

………….
f. 123,10
f. 144,50
r.
146,40
Philips G.B
……………….
.l.l83’/
1.210 1.2264
Unilever

……………….
785
890
8694
Hoogovens, ‘n.r.c.

………..
.789
900
899
A.K.IJ.

…………………
486′!,
5324
5484
Kon. Ned. Zoutind., n.r.c.

….
1.03.5
1.175 1.200
Zwanenberg-Organon

……..
870
954
9744
Rotterd. Droogdok

……….
467
523
523
Robeco

…………………
f. 237
f. 250,50
f. 253,50
Amsterd. Bank

…………..
392
3844
3774

29 dec.
17 febr.
24 febr.
1960
1961
1951
New York.
Dow Jones Industrials

616

652

656

Rentestand.

Lang!. staatsob!. a)
……….
4,20

4,13

4,10
Aand.: internationalen a) . .

2,80

.

2,50

lokalen a)
…………
3,38

.

3,22
Disconto driemaands schatkist-
_!
er

………………..
1,50

1’/,-1’/,

11
/15

a)
Bro,:
Veertiendaags beurioverzicht Amsterdanssche Bank.
C. D. JONGMAN.

Ii
thans weekblad

waarmee dit speciaal op de particuliere
belegger ingesteld tijdschrift zeer aan actu-
aliteit wint. Publiceert 1
x
per 14 dagen de
koersen van incourante fondsen,
ver-
strekt door. de Nederl. Credietbank N.V.
Abonnementen (per jaar f19,—; per kwar-
taal f 5,50) kunnen elk kwartaal ingaan en
dienen.te worden opgegeven bij de Admini-
stratie van Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

Bij vooraanstaande

BELEGGINGSORGANISATIE

vaceert defuncti’e van

MEDE-DIRECTEUR

Uitsluitend zij

die

beschikken over

grote

ervaring


met
financiële

en

economische .research

en met het beheer

van een groot effectervrmogen komen voor deze functie

in aanmerking. Ook degenen die reeds een verantwoor-

delijke positie op dit gebied

bekleden

worden

uitgeno-

digd

te

solliciteren.

Brieven onder nr.

E.-S.B.
15-1,

Pstbus 42, Schiedam.

Voor vacerende functies
en beschikbare krachten

op hoog niveau zijn de

advertentiekolommen van

• Economisch-Statistische

Berichten het aangewezen

medium:

le) Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belang rijke beslissingen

nemen, of daarbij’ van grote

invloed zijn.

242

,

.

.

1-3-1961

PRODLJKTIE.INDEXCIJFERS’)
(1953 = 100)
1
)

Omschrijving
gemiden
aus,
sept.
okt.

1958
11959

Aantal arbeidsdagen ‘)
234
234
234
25
24
231
24
234
Algemene indexcijfers van
de nijverheid

):
Algemene

produktie-
126
138
151 151
161
165
164
161
Idem, gecorrigeerd voor
seizoen en lengte van

index

……………

.
157
152
155 158
157 162
lndexcijfers per

bedrijfs-
klasse:
Bouwmaterialen en aar-
114 122
136
135
140
134
124 120
Chemische

nijverheid

de maand ‘)

…………….

(excl

aardoliepro-
136
145
149 143
‘156
155 150
Leder- en rubbernijver-
120
137
130 124 158
157
159
151

dewerk

…………….

110
113
123
123
126
133
137 129

dukten)

……………

Metaalnijverheid
138
164
201
.
199 129 144
134 133 180
163 169
177

heid

……………..

Texrielnijverheid
108
112 103
122
125
122
125

Mijnbouw

………….

Gas,

elektriciteit

en

Papierindustrie
……….

141
151
143
152
161
174
182
191
water

……………
Voedings-

en

genot-
middelenindustrio
118
120
1

126
128
134
149
146

‘) Bron:
C.B.S.
‘) De wegingscijfers hebben betrekking op 1949.
‘) (?nder arbeidsdagen wQrden verstaan alledagen, met uitzondering van de
zondagen, nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag en de beide
Kerstdagen. Zaterdagen zijn als halve dagen geteld.’
4)
Exclusief-bouwnijverheid.

‘),Zie voor de berekeningswijze Statistinche en econometrische onderzoekingen.
4de kwartaal 1958.

1.

De Directie Tuinbouw van het Ministerie van Landbouw

en

Visserij, le v. d. Boschstraat 4, Den haag, vraagt voor haar

afdeling
Tuinbouw-Economische en Vestigingsaangelegen-

heden een:

PLANOLOOG
Deze functionaris zal zich bezig dienen te houden met de

vraagstukken rond de tuinbouwvestiging. Academische op-

leiding vereist, drs. Economie of Landbouwkundig Ingenieur

met economische scholing of ervaring. Kennis en ervaring

met planologie en tuinbouw strekken tot aanbeveling.

Leeftijd 30-45 jaar. Salariëring in het rangenstelsel van

wetenschappelijk ambtenaar/ingenieur. Eigenhandig – ge-

schreven sollicitaties onder no. 5511/7188 (in linkerboven-

hoek env. en brief) aan het Bureau Personeelsvoorziening

van de Rijksoverheid, Prins Mauritslaan
1, Den Haag.

NEDERLANDSNIEÛW:GUINEA

Bij de Afdeling Algemene Economische Zaken van de
Dienst van- Economische Zaken te Hollandia wordt
gevraagd: . .

een ECONOOM of JURIST

die zal woiden belast met de leiding van het Bureau
Handel van deze 1afdeling. Zijn werkzaamheden zullen
vnl. betrekking hebben op marketing, in- en uitvoer-
zaken, prijsbeheersing, bedrijfsreglementering en han-
delsvoorlichting. –

Kandidaten, die beschikken over een behoorlijke kennis
op dit gebied, ondersteund door praktische ervaring,
genieten de voorkeur. Kennis van economische ont-
wikkelingsvs’aagstukken in onderoitwikkelde gebieden
strekt tot aanbeveling. ”

Sa1ariëring, afhankelijkvan opleiding en ervaring, tot
mak. f 1.315,— p.m., ermeerderd met een duurte-
toeslag- (gehûwdet174%, ongehtiw’den 5%)’ en een
kindertoelage ad. 10
0
/6-per kitld.per maand, tot
21:
jr.,
1 100,— per kind per maand.
Tèemoétkoming in de uitrustingskosten: gehuwden t 3.000,-, ongehuwden 1 2.000
1
-.-.
1


Dienstverband: kriverbando.vereenkomsi voor drie jaar
met na afloop,.daarvan bastingvrije uitkering van een
kortvérbitndto’elagê’ ad
25
0
/
0

der totale genoten bezol-
diging, vermeerderd met een bonus ad- drièmaal de latstgenQten hezoldigtng:- Uitzending in vaste pen-
sioengerchtigde diensmet, aanpraak op periodiek
buit6nIand&vcrlof
1
isveneens mogelijk.

Uiivoel’ig.sh1’ifte1ijkesollicitatie metdpgave referen-
ties .te richten,:Lot. de,AfcL,Prs. Zaken van de Directie
Finâifeiëlé en Economische – Zaken ,voor Nederlands-
Niev-Guii’iea, Pléih
nb’1Ç’Den
Ha’a.’

Bij het organisatiebureau van de
ecoüomische
directie der gemeenteziekenhiuizen
kan
wegens uitbreiding van de werkzaamheden een

organisatiemedewerker

worden geplaatst, die zal worden belast met
het zelfstandig verrichten van organisatie-
onderzoeken in de diverse sectoren der ge-
meenteziekenhuizen.

Voor de vervulling van deze functie, welke
een grote mate van tact vereist in de omgang
met velerlei funitionarissen, gaan de gedach-
ten uit naar een jong econ.drs. of een middel-
baar gevormde bed.rijfseconoom met ervaring
in organisatiewerkzaamheden.
Beiioeming zal plaatsvinden – afhankelijk van
opleiding en ervaring – in de rang van:

commies : salarisgr. f 5.797,- – f 7.917,- of
hoofdconimies: ‘salarisgr. f 7.947,- – f 10.317,-.
In genoemde bedragen is de huurcompensatie”
ad 24% met een minimum van f 17,40 niet
begrepen. . . –

Aanstelling boven het minimum is mogelijk.

De Verplatsingskostenregeling is van toe-,
passing.

Eigenhandig geschreven uitvoerige ‘sollicita-
tiebrieven te richten tot de chef van het
bureau Personeelvoôrziening, kamer 331, stad-
huis, Rotterdam, binnen 14 dagen onder no. 89.

1-31961

243

Internationale handelsorganisatie

met hoofdkantoor in Amsterdam,

vraagt ter assistentie van de Directie:

JONG ECOP1OO1

om. voor de zelfstandige behandeling van de statistiek en van de documentatie,
literatuur-onderzoek, de interpretatie en uitwisseling van marktanalytische en
andere gegevens tussen de diverse vestigingen, het schrijven en mondeling
toelichten van.rapporten en bulletins, e.d.

Nadat de aangestelde functionaris in deze materie is ingewerkt zuilen hem
nog andere taken worden toebedeeld, zodat hier sprake is van een functie
met goede perspectieven.

Gezien het internationale karakter van het werk is kennis van de moderne
talen (in ieder geval mondeling) onontbeerlijk.

Uitvoerige,

eigenhandig geschreven

sollicitaties, welke

met discretie zullen
worden behandeld, worden ingewacht onder no. 6800 bij het

Psychologisch Adviesbureau Dr
J. Slikboer,

Gedempte Oude Gracht 90, Haarlem.

Abouneer(‘U
0I

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie
van

Prof. P. Hennipnian,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H.
W.
Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart
Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs f. 22,50;
fr. p. post f. 23,60; voor stu-
denten f. 19,—; fr. per post
f. 20,10.

Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers

DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM

ADVERTEREN

kost geld

*

NIET adverteren

kost veel

meer geld

!

u.uuI..uu.
IlIlIllIllIllIlf

IIIIIIIIIIIIII

IlIllIllIulIllIl

IlIllIllIllIllIl

Naamloze
Vennootschap

MOTORENFABREK PLUVIER N.V.

– gevestigd te Rotterdam

U!TGIFTE
VAN

NOMINAAL
F
1.500.000.— . .:

aandelen aan toonder of op naam in stukken van nominaal f.1.000.- voor de helft

delende in de resultaten van het boekjaar 1960/61 en ten volle in die Ç’an volgende

boekjaren – –

TEGEN DE KOERS
.
VAN 100%

be inschrijving op bovengenoemde aandelen wordt uitsluitend opengesteld voor

houders van claims van de thans uitstaande aandelen op

WOENSDAG 8 MAART 1961

van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur ten kantore van

– de heren
R. MEES
&
ZOONEN

te ROTTERDAM en ‘s-GRAVENHAGE

de
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

=

te AMSTERDAM, ROTTERDAM en ‘s-GRAVENI-IAGE
de heren
BEELS & CO.

DE CLERCQ
&
BOON HARTSINCK

te AMSTERDAM

op de voorwaarden van het prospectus dd. 24 februri 1961.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, benevens, tot een beperkt aantal, exem-plaren van het laatste jaarverslag en de statuten, zijn bij de inschrijvingskantoren

verkrijgbaar. =

R. MEES & ZOONEN

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

Rotterdam,


24 februari 1961
Amsterdam,

“lliii iiiiiiiiiiiuit

IlIlIllIllIllIlf

Economist,

preferably with experience
in oil, for research and
advisory services in Euro-
pe. Salary open. Please
subrnit full résumé to

H. J. Frank, 9 rue Chanez,
Paris 16e,

244

1-3-1961

Groepsvervanging ook voor uw bedrijf…

Groepsvervanging heeft vele voordelen.
Met het verstrijken van de levensduur van

de ‘TL’ installatie wordt de uitval steeds omvangrijker. Het incidenteel vervangen

betekent niet alleen steeds terugkerende werkzaamheden (en kosten), maar ook

vaak het onderbreken van het arbeidsproces. Bij gelijktijdige vervanging van de
‘TL’ installatie is men verzekerd van een optimale lichtopbrengst over de gehele
linie, grote bedrijfszekerheid en lage stroomkosten. Nadere inlichtingen worden
gaarne verstrekt door Philips Nederland n.v. – Eindhoven.

PHILIPSVOOR
LICHT

GLOEILAMPEN – ‘TL’ FLUORESCENTIELAMPEN – ARMATUREN – NEON

1-3-1961

245

riesland kunt u bouwén

S
‘-

• ,,Dé reeds lang in Frieslând :
geves
ti
g
dè industrieën,

grotendeels gebaseerd op’ agrarische grondstoffen

of op de behoefte van de streek, hebben het bewijs

(

geleverd, dat ook in deze provincie het klimaat

r

gunstig is voor industrialisatie. Én de belangstelling

i er, zowel bij de bevolkingals bij de autorifeiten.”.

Ir. J. B. Ritzema van Ikema,

t
directeur Coöp. Condens-

fabriek ,,Fries/and”

1

Alis’ u denktr.over een nieuwe vestîging,

: denk dan’
:aan Friesland,
.
1

4

Dit zijn dell kernen:

Bergum
• Dokkum
• Drachten • 1-larlingen • 1-feeren-

3

veen . Kootstértille (gem. Achtkarspelen) .

T

Leeuwarden • Lemmer • Oosterwolde
• Sneek •

Wolvega.

=

J

.4

•:

-‘–;–

Ai
Jt

– –

-,

S


•-
z_

—-

pl.’ -•

ØØ

Inlichtingen worden u verstrekt door:

cle /ndustrial/sa//e-raad der Friese Kernen, $ophialaan 1, Leeuwarden, ‘tel.
(05103) 2144

28145.

246

• •

1-3-1961

(

3EK

It

ONDERLINGE

VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

WET

RISICO

Bedrijfs-w.a.-verzekering.
Motorrijtuigverzekering: w.a.-dekking voor
alle motorrijtuigen f. 500.000.- per gebeurtenis.
Ongevallenverzekering voor inzittenden van
personenauto’s.

BRAND

RISICO

Brand-

en

bedrijfsschadeverzekering

voor
,
industriële en andere objecten. Belangrijke
besparingen op de premie. Verzekerd bedrag
2,2 miljard gulden.

ivIOLÈST

RISICO

Molostverzekering: ingeschreven bedrag
8,3 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd bedrag
1,1 miljard gulden.

VERVOER

RISICO

Transportverzekering van goedorsnzcndingen in binnen- en buitenland.

PENSIOEN

RISICO

Ouderdoms-, weduwen-, wezen- en invalidi- teitsverzekering van werknemers. Verzekerd
bedrag 1,5 miljard gulden.
Belegd vermogen 315 miljoen gulden.

BOS EN LOMMERPLANTSOEN 1

L02M
. M~
tj
-TEL.
AMSTERDAM

WEST
134971

POSTBUS 8400

l3-1961

247-

EERSTE NEDERLANDSCHE


PENSIOEN REGELINGEN


RISICO. HERVERZEKERING

VAN PENSIOENFONDSEN

HOOFDKANTOOR
JOHAN DE WITTL.AAN 50
‘s-GRAVEN HAGE
TEL( 070) 51.43.51
POSTADRES: POSTBUS 5

LII

Sluit uw verzekering hij de

AIemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij

VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE

,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″

Algemeene Friesche Brandverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS

AMSTERDAM, VAN BRENENHUIS

ROUERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

TELEFOON (010) 11.19.80

MAURITSWEG 23

ROTFERDAM-2
TECHNISCHE HOGESCHOOL TE EINDHOVEN
Bij de afdeling der Algemene Wetenschappen (groep
Bediijfskunde) van dc Technische Hogeschool te Eind-hoven kan ter uitbreiding van de staf van de hoogleraar
in de oi’gadisatieleer worden geplaatst

een JONG) ACADEMICUS (V 595)

(Ingenieur of bedrijfseconoom) met enige ervaring in of belang-stelling voor hedrijfsorganisatie.
Zijn werkzaamheden zullen liggen op het terrein van onderwijs
in en onderzoek naar de interne organisatie van het industrille
bedrijf.
Aanstelling zal geschieden in een der rangen van het weten-
schappelijk ambtenarenstelsel; bruto inkomen van ± f. 9.000,-tot f. 16.000,—, afhankelijk van leeftijd en ervaring.

Schriftelijke sollicitaties, onder vermelding van het hij de
vacature vermelde V-nummer, te richten aan het hoofd van de
centrale personeelsdienst van de Technische Hogeschool,
Insulindelaan 2 te Eindhoven.

248

1-3-1961

Auteur