Ga direct naar de content

Jrg. 46, editie 2273

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 15 1961

Alle assurantien

R. MEES & ZOONEN

Rotterdam

BANKIER8 EN ASSURANTIE

MAKEIAAR8

Beleggingen en vermogensbeheer

WAMBERSIE 000N C

CARGADOORS
SEDERT

1820

ROTTERDAM. AMSTERDAM

DORDRECHT

U reageert op annonces. in ,,E.SB.”?

Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!


I
m

ÖRp4J
1

Handeisinforinatie

en Ineas8obureau

SCHIEDAMSEVEST 42
F

TELEFOON 120176 (mi).

ROTTERDAM

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN
AMSTERDAM

roepen gegadigden op voor het vervullen van de navolgende
betrekkingen bij het Gemeentelijk Bureau
voor Organisatie
en Efficiency:

ÉÉN JONG INGENIEUR

(bij voorkeur een civiel-ingenieur) met enige ervaring en
opleiding op organisatiegebied;

TWEE ECONOMEN

eveneens met enige ervaring en opleiding op organisatiegebied.

Het salaris zal worden bepaald naar leeftijd en ervaring. Volledige sollicitaties onder no. 91907 te zenden aan de
Directeur der Gem. Pérsoneelsvoorziening, Sarphatistraat 92,
Amsterdam-C.

E C 0 NO MIS Cij-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.

Baniders:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de. Côm-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar (België en Luxemburg
B.fr.
400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer f 2.—.

Aangetekende
stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam-6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
•,.::H. ,A. M. Roèldnt,• Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken. ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f
0,72 per
,
mm (dubbele kolom). De ad,ninistratie behoudt
zich het recht voor om adve,tenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

134

15-2-1961

1

.

Toegangspoort van

Zuid-Limburg

SITTARD
(NEDERLAND)

30.000 inwoners

Industrie- en handelsstad.
Centrumgemeente van de Westelijke lIjnsfreek.

Knooppuni van weg- en spoorwegverkeer.

Autobusljnen in alle richtingen.

Uitstekend gelegen t.o.v. België en Duitsland.

Haven Born en Stein in directe nabijheid.

Ruim spoorwegemplacement met laad- en losplaatsen.

Veilinggebouwen.

Bestaande industrie:

Stikstofbindingsbédrijf Staatsmijnen.
Radiobuizenfabrieken.

Metaalwaren-, steen- en tricotagefabrieken.

Verscheidene bankgebouwen.

Uitstekende onderwijsinrichtingen.

Stadsschouwburg; Ziekenhuis.

Inlichtingen: Stadhuis Sittard, tel. (04490) 51 51.

TIELENS

.:.

P

Specialiste in

fijn papier

en karton

*•

MEERSSEN

HOLLAND

PSYCHOLOGISCH INSTITUUT

Dr. Jos Heroid

M A A S-T
R
ICHT

*

.H-

….

………….
Iid

tië1e.. psycho16.i’.:

……………

i
1
q.1104
i

(Advertentie)

.

SHEL

4 ICAI

wi/m/w/o u

r”‘

B

Øv
?
rp,prør4

Onder de. wetènschappelijke werkers die de

mensheid vooruitgang brachten, nemen chemici

een belangrijke plaats in.

Zonder chemie is het even thans welhaast on-

denkbaar. En steeds blijft deze tâk van

wetenschap speuren naar nieuvie, thans nog

onbekende mogélijkheden.

Ook in SHELL laboratoria werken chemici aan
de toekomst. Alles wat hier werd verkregen en

nog gévonden zal worden, kbmt ten goede aan

industrie en bedrijf. Ooku kuntte allen tijde een

beroep dôen op de ervaring en kennis van deze

deskundigen.

Grondstôffen voor chemische synthesen, hulp-
stoffen voor de fabricage van vele produkten en
ontwikkelings-chemicaliën…. te uwer oriëntatie
volgt hier een greep uit de vele SHELL-mogelijk-
heden:


l:::::::
.:::’
GRONDSTOFFEN
1
Allylehioride
.
t

VOOR CHEI1lSCHE
Allylalcohol
• .

SYNTHESE
Epichloorhydrine
Tertiaire Butyl Alcohol
lDi

isobtyleer

i
Para Tertiaire Butyl Ben-
zoezuur

GLYCOLEN
Glycerine min 995
0
1
(chemisch zuiver)
Ethyleenglycol

Di-ethyleenglycol
F
Polyethyleenglycolen
200, 300, 400, 555 M,
..

600, 800, 1000, 1500,
4000..
.
Propyleenglycol Stan-.
daard en U.S.P.
D i-propyl eeng lycol
Hexyleenglycol

OXO-ALCOHOLEN
Alphanol 79
.

0

Nonanol
ONTWIKKELINGS
Op de laboratoria en in
CHEMICALIËN

proeffabrieken

worden
GLYCOL ETHERS
Methyl Oxitol een

aantal

chemicaliën
Oxitol
geproduceerd, die de uit-
Isopropyl Oxitol
gangsprodukten

kunnen
Butyl Oxitol
.

vormen voor nieuwe syn-
thesen:

OVERIGE
,,IONOL”(BHT), anti-oxi-
CHEMISCHE
dant, technische en voe-
Allyl Amines, Allyl Glyci-

PRODUKTEN
dingsmiddelenkwaliteit
dyl Ether, Fenyl Glycidyl ,,DUTREX”SS, aromaaf-
Ether, Di-Allyl Ether, Bi-
rijk
olie-extract
cycloheptadieen, Dureen,
en nog vele andere pro-
ducten.
InlIchtingen worden gaarne verstrekt
door:

Shell Nederland Verkoopmaatschappij N.V., afd. industrie
chemIcaliën, Postbus 69. ‘s-Grayenhage. Tel. 18.34.00

BETER MET
____
ÔÔK VOOR
136


.

(Advertentie)

15-2-1961

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN
DE STIÇHTING HETNEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

46e JAARGANG

No. 2273

15 FEBRUARI 1961

LIMBURG

Dit specia1e nummer is het vierde in de. reeks, gewijd aan de regionaal-economische en ruimtelijke vraagstukken

van Nederland

*

INHOUD

Blz.

Problematiek van Lirnburgs groei,
door Dr. F. J. M. A. H. Houben ……………………………….
139

Bevolkingsgroei,industriële ontwikkeling, ontwikkelingskernen,
door Dr. H. C. W. Roemen ……………
143

De ontwikkeling van Limburg in de Europese ruimte en daarmede verband houdende yerkeersvoorzieningen,

door Ir. J. G. van Poppel en Ir. C. F. Egelie……………………………………………….
149

Grensgangers,
door Drs. J. W. F. van Meegeren ………………………………………………
163

De mijnbouw in Limburg in verhouding tot die in het buitenland,
door Ir. C. E. P. M. Raedts…………..
169

De oppervlaktedelfstoffen grind en zand in de provincie Limburg,
door Dr. Ir. S. J. H. Spronck………….
173

Limburgs platteland in beweging,
door Ir. J. P. Planje…………………………………………
179

Sociale begeleiding van de agrarische en industriële ontwikkeling in Limburg,
door Drs. H. P. A. van Roos-

malen
……………………………………………………………………………….
183

Limburg als recreatiegebied,
door Drs. P. W. Heggen…………………………………………..
187
S

COMMISSIE
VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck;
H. W.
Lambers; J. Tinbergen; J.
R.
Zuiderna.

Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.

COMMTSSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË:
F. Coflin;
J. E.
Mertens de Wilmars;

J. van Tichelen;
R.
Vandeputte; A. J. Vlerick.

*

15-2-1961

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

137

~AMXA
NIE
M:

o

o O©©JOJ

o PLAMEL

o

• MUURTEGELS

• KUNSTGLAZUUITEGELS

• d bbelhardgebakken

VL®ERTEGELS

• VENSTERBANKTEGELS

C.

138

(Adverlentie)

15-2-196 1

, .

.-•

‘:•

-,.__

Problematiek

van Limburgs groei

Snelle bevolkingsaanwas, krachtige expansie der in-

dustrie, uitbreiding, van de oppervlakten industrieter-

rein, vergroting van de capaciteit der vaarwegen,meer

en betere wegen, verruiming der onderwijsm.pgelijk-

heden, dit alles zijn onderwerpen, welke regelmatig in

Limburg de aandacht vragen van Overheid en bevol-
king. Het zijn onderwerpen, welke karakteristiek zijn

voor een snel groeiende provincie. De problematiek van

Limburg zou men dan ook kunnen kenmerken door te

stellen, dat dit in het algemeen de vraagstukken van

groei zijn.

De bevolking van Limburg gaat met sprongen om-
hoog. Op 1 januari
1950
telde Limburg 722.137 inwo-

ners. Tien jaar later 882.386. Dit is een groei van 22

pCt., terwijl de bevolking van het Rijk met 14 pCt. toe-

nam. Limburg heeft zowel t.o.v. de andere Nederlandse

provincies als t.o.v. het buitenland een vestigingsover-

schot. in de periode 1950-1958 vestigden zich hier 9.162

personen meer dan er vertrokken. Onder deze omstan-

digheden blijft als enigp mogelijkheid, zich een bestaan

te verzekeren in een streek waar de landbouw reeds

vrijwel alle woeste gronden ontgonnen heeft: industria-

liseren. Op een zeer voorspoedige wijze heeft de in-

dustrie zich vooral na de oorlog kunnen ontplooien.
Wellicht is dit niet zo vreemd voor een streek, waar

reeds in prehistorische tijd een mijnbouw bestond, wel-

ke de vuursteen produceerde voor de vervardigirig van

stenen wapens en gebruiksvoorwerpen en waar reeds

in de Be eeuw steenkool werd gedolven. Voor wie

vreest, dat deze feiten te ver terugliggen in de geschie-

denis om de continuïteit dezer nijverheden aannemelijk

te maken, moge de aandacht gevestigd worden op het

feit, dat Maastricht en Haarlem toch zeer zeker de

oudste industriesteden van Nederland genoemd mogen

worden. De industriële arbeid in deze provincie is on-

tegenzeggelijk van oude datum.

Het welvaartsbeleid, hetwelk in Limburg gevoerd

wordt, is erop gericht aan de bevolking, die gehecht is

aan haar geboortegrond, werk te bieden in de eigen

streek. Dit beleid is in de laatste decennia en vooral na

de oorlog met succes bekroond. Voor de bevolkings-

aanwas bleek voldoende werkgelegenheid in de pro-

vincie aanwezig te zijn. Hierdoor kon een afvloeiing

van bevolking naar elders worden voorkomen; waar-

schijnlijk zou dit vertrek gericht zijn geweest op het

westen des lands. Door een beleid in te stellen op het

scheppen van werkgelegenheid binnen de provincie,

draagt Limburg derhalve bij tot de verlichting van de

bevolkingsdruk in het westen.

Men zou de vraag kunnen stellen, of de ontwikke-

ling in de naaste toekomst even gunstig zal verlopen

als in het j6ngste verleden. In dit verband moeten twee

aspecten met bijzondere waakzaamheid worden ge-

volgd. In de eerste plaats zullen de steenkoolmijnen het-

zelfde kwantum kolen in de toekomst met aanmerkelijk

minder arbeidskrachten voortbrengen. In de tweede

plaats is een aanzienlijk aantal personen in Duitsland

gaan werken, waar de lonen veel hoger liggen dan in ons

land. De terugloop der personeelsbezetting der mijnen en

de trek naar Duitsland compenseren elkaar grotendeels,

zodat nog geen werkloosheid is ontstaan. In deze ontwik-

keling ligt echter een gevaarlijk element, omdat bij omslag

der conjunctuur de grensgangers ontslagen kunnen wor-

den, waardoor vrij plotseling in Limburg een omvangrijk

aanbod van arbeidskrachten en waarschijnlijk werkloos-

heid zou ontstaap.

Een industrialisatiebeleid wordt gevoerd op lange

termijn. De aanleg van goed geoutilleerde industrie-

terreinen, de bouw van scholen en de verbetering van

de infrastructuur kan men niet telkens aanpassen
I
aan

de van jaar tot jaar optredende veranderingen, maar

deze maatregelen worden genomen met het oog op de

toestand zoals deze zich over een groter aantal jaren

zal voordoen. Waarschijnlijk zal eenmaal door de

terugloop der personeelsbezetting van de mijnen en

door het bevolkingsaccres de vraag naar arbeidsplaat-
sen in de industrie in Limburg groter worden, al wordt

zulks thans door een trek naar Duitsland uitgesteld. In

elk geval is het nodig, dat een voorzichtig en op allis

voorbereid beleid rekening houdt met de mogelijkheid

van een in de toekomst versterkte vraag naar industriële

arbeidsplaatsen.

Een gunstig industrieel klimaat en een goede infra-
structuur zijn noodzakelijk om de industriële ontwik-

keling in de vereiste omvang mogelijk te maken. Op
dit terrein ligt een belangrijke taak der Overheid. De

provincie Limburg is na de laatste wereldoorlog ertoe

overgegaan om eer’ eigen elektriciteitscentrale te bou-

wen in Midden-Limburg gelegen – teneinde aan de

stijgende vraag naar elektriciteit te ‘kunnen blijven vol-

doen. Voordien werd door het provinciale transport-

en distributiebedrijf, de N.V. P.L.E.M., de stroom ge-

kocht, voornamelijk van de Limburgse mijnen. In
1955

werd de Maas-centrale t i
e Buggenum met een capac

teit van 115.000 kW in gebruik gesteld. De behoefte aan
stroom steeg in het groeiende en industrialiserende Lim-

burg zodanig, dat in het jaar na de opening reeds

besloten werd tot uitbreiding der centrale met 205.000

kW. Ook is de provincie Limburg aandeelhoudster in

de N.V. Limagas, welke de distributie verzorgt van gas,

hetwelk geproduceerd wordt door de Staatsmijnen, en

neemt zij deel in de waterleidingmaatschappijen, welke

buiten de steden bijna de gehele provincie van water

voorzien.

De economische ontwikkeling van het gewest vraagt

mede een bijzondere zorg voor het verkeer. De wegen

provinciale en tertiaire wegen, ongeveer 1.000 km –

worden regelmatig verbeterd en aangepast aan het

steeds meer omvangrijk en sneller wordend verkeer.

in het wegenstramien zijn de noord-zuid richtingen

beter vertegenwoordigd dan de oost-west richtingen.

Deze laatste vragen actieve aandacht, vooral nu de een-

wording van Europa voor de deur staat en mede hier

door de behoefte aan rechtstreekse verbindingen tus-
sen België (Antwerpen, Brussel) en Duitsland (Ruhr

gebied, Aken, Keulen, Düsseldorf), welke noodzakelijk

15-2-1961

139

-..-.-‘
0

Op’

over Limburg moeten lopen, groter wordt. Ook de

spoorwegverbindingen van België naar Limburg en ver-

der naar Duitsland zijn ver onder de maat.

Bij de toenemende bevolkingsdichtheid wordt het

gebruik van de ruimte steeds intensiever en dit vraagt

regelingen, welke hun vorm krijgen in de streekplannen.
Voor een belangrijk deel der provincie (westelijke Mijn-

streek en Midden Limburg ten oosten van de Maas)
zijn reeds goedgekeurde streekpiannen tot stand ge-

komen, terwijl voor het gehele overige gebied der pro-

vincie streekplannen in bewerking zijn. Bij de dyna-

mische ontwikkeling van Limburg eist het afwegen van

diverse andere belangen, zoals die van de groeiende

agglomeraties, van de verkeersverbindingen, de ruimte

welke de industrie en de landbouw nodig hebben, van

de recreatie, het landschapsschoon, de drinkwaterwin-

ning en de exploitatie van delfstoffen voortdurende

bedachtzaamheid. De agrarische sector, welke op vele

plaatsen offers in de vorm van cultuurgrond brengt,

verdient in zijn kwetsbare positie belangstelling, niet

alleen omdat nog altijd veel personen in deze sector een

bestaan vinden, maar ook omdat de agrarische produk-

tie een belangrijk deel van het volksinkomen blijft le-

veren. Het provinciaal bestuur heeft een Commissie

voor de Agrarische Belangen in Limburg in het leven

geroepen en heeft aan de Provinciale Waterstaat een

agrarische afdeling verbonden, welke bezig is met het

opstellen van een agrarische welvaartsstudie, betrekking

hebbend op de gehele provincie.

In vergelijking met andere delen des lands is Lim-

burg rijk aan delfstoffen. Niet alleen steenkool wordt

hier gewonnen, maar Limburg heeft ook bijzonder

waardevolle oppervlaktedelfstoffen als mergel, kalk-

steen, zilverzand, bruinkool, klei, waaronder hoogwaar

dige klei en grote hoeveelhedeji grind en zand.

Limburg is dè grote leverancier in Nederland van

grind geworden en zal in de toekomst een belangrijke

hoeveelheid metsel- en betonzand kunnen leveren. Bij

de winning van deze delfstoffen veranderen grote op-

pervlakten Maasuiterwaarden en andere terreinen in

waterplassen. De bezwaren van landbouwkundige, wa-

terstaatkundige en landschappelijke aard, welke het gra-

ven van deze waterplassen met zich brengt, hebben het
probleem gesteld, hoe deze wederom in land veranderd

zullen kunnen wôrden. De provincie heeft kunnen be-

reiken, dat door het doen betalen van een bedrag per’

ton gedolven materiaal een fonds gevormd wordt, waar-

uit de kosten betaald worden van het vullen der plas-

sen met afvalmaterialen van de mijnen, welke materi-

alen in grote omvang in Limburg ter beschikking staan.

Limburg heeft reeds lang een recreatieve functie niet

alleen voor de bewoners van het gewest zelf, maar ook

voor velen van buiten de provincie. Het totale aantal

toeristen wordt geschat op
l/2
miljoen per jaar. Het

zuidelijk deel van het gewest vormt een geheel, met de
recreatiegebieden van Eifel en Ardennen. Deze streken

zullen in de toekomst, mede ‘als gevolg van de verkor-

ting der arbeidsweek, een nog sterkere stroom van

bezoekers trekken en dit zal nog meer voorzieningen

vragen in de vorm van hotels, restaurants, pensions,

jeugdherbergen, kampeerterreinen en andere accommo-

daties. In hotels en pensions in Limburg zijn thans ca.

26.000 bedden beschikbaar, waarvan alleen in Valken-

burg-Houthem ca. 8.400. –

In ,,The landmarks of tomorrow” zegt P. F. Drucker:

,,An abundant and increasing supply of highly educa-
ted people has become the absolute prerequisite of so-

cial and economic development in our world”… ,,The

essential new fact is that a developed society and eco-

nomy are less than fully effective if anyone is educa-

ted to less than the limit of his potential”. Deze ge-
dachte is in Limburg goed begrepen en in het wel-

vaartsbeleid neemt de zorg voor het onderwijs dan ook

een zeer ruime plaats in. Een rijke schakering van on-
derwijsmogelijkheden is reeds aanwezig zowel op het

gebied van middelbaar en voorbereidend hoger onder

wijs als op het gebied van het technisch onderwijs,

waarbij nog vermeld kan worden een Sociale Academie.

Op het gebied der kunst biedt de provincie eveneens

opleidingsmogelijkheden van allure, o.a. in een Janvan

Eyck-academie en een toneelacademie, en voorts in

verschillende instituten voor onderricht in de in Lim-

burg veel beoefende muziek, waaronder een Conser-

vatorium in de hoofdstad. /

Bij een voortdurend toenemend aantal jongeren, ‘dat

onderwijs wenst te volgen (in de vijf jaren van
1953

tot 1958 steeg het aantal leerlingen van de U.L.O.-,

V.H.M.O.- en lagere nijverheidsscholen van 24.000 tot

35.000),
wordt ook het aantal en de omvang der scho-

len regelmatig uitgebreid. Dat Limburg voor een sluit-
stuk van hoger onderwijs vecht, is niet irreëel; wil deze

provincie toch haar ontwikkelingskansen in potentieel

en uitzonderlijke ligging mede voor Nederland tot ge!-
ding brengen, dan zal het de geestelijke kracht van een

instelling van wetenschappelijk onderwijs moeilijk kun-

nen missen.

Gedurende de periode na de laatste wereldoorlog

heeft de economie steeds ruimere middelen ter beschik-

king gesteld, is de inkomensspreiding toegenomen, heeft

de vooruitgang der techniek vele nieuwe en begerens-

waardige goederen opgeleverd, zijn de nog min of meer

gesloten gemeenschappen open geworden en lef4 de
mens in een wereld, welke van jaar tot jaar i4iéleop-

zichten verandert. Dit stelt aan de leidinggevende groe-

pen nieuwe eisen en maakt het nodig op het maat-

schappelijke, culturele, medische, hygiënische en chari-

tatieve vlak nieuwe initiatieven te nemen en aan reeds

bestaande instellingen een ruimere armslag te geven.
De Overheid heeft hierbij een ondersteunende en sti-

mulerende taak ‘en daar de omvang van deze taak in

de laatste jaren zoveel groter is geworden, heeft de pro-

vincie Limburg een Commissie voor de sociale begelei-

ding ingesteld, welke onder andere zal adviseren inzake

het sociale beleid, opdat dit harmonisch kan worden

afgestemd op de economische ontwikkeling.

De Europese eenwording is – zij het nog niet in

een tempo, dat men zou mogen wensen – op gang ge-

komen. Dit leidt tot nauwere contacten tussen de lan-

den en het is voor de hand liggend, dat dit zich in de

grensgebieden der landen op bijzondere wijze manifes-

teert. De provincie Limburg heeft driekwart van haar

grenzen gemeen met België en Duitsland. Bovendien is

de p’rovincie lang en smal van vorm. Onder deze om-

standigheden is het vanzelfsprekend, dat vele verschijn-

selen én vraagstukken, welke in Limburg op de voor-

grond treden, zich eveneens in de aangrenzende bui-

tenlandse streken openbaren. In het voorafgaande bleek

dit bijv. reeds voor de verbindingswegen oost-west, het

vreemdelingenverkeer, het werken in het buitenland en

de prijsverschillen. Hieraan kan worden toegevoegd, dat

140

15-2- 1961

buy. de leidingen der openbare nutsvoorzieningen over
de grenzen heen reiken en dat veelvuldig culturele ma-

nifestaties over en weer plaatsvinden.

Wanneer hier gemakkelijk gesproken wordt van ,,land

zonder grenzen” dan is dat een weergave van de feitelijke

toestand. Rekening kan bijv. worden gehouden met de

mogelijkheid, dat Limburg betrokken wordt bij de ontlas-

ting van het R’uhrgebied, waar de opeenhoping van

woongebieden, bedrijven en verkeersapparatuur zeer

groot geworden is. Uit dit alles ontstaan ook in de over

heidssfeer contacten tussen de aangrenzende gebieden;

contacten van informatieve aard en met het karakter

van overleg, waarvan Minister De Pous in de zevende

Industrialisatienota zegt, dat hij deze contacten gaarne

ziet en het zijne ertoe zal bijdragen om het regionale

beleid in onze grensgebieden af te stemmen op dat van

onze nabuurlanden.

In het bovenstaande is gepoogd een overzicht te ge-

vèn van de – hoofdlijnen der problematiek van Limburg

nu en in de naaste toekomst. In de hierna volgende bij
2

dragen zullen verschillende onderwerpen nader worden

uitgewerkt. Ongetwijfeld zullen de hoofdlijnen, zoals zij
thans worden gezien, in een wereld, waar bijna dagelijks

nieuwe ontwikkelingen zich voordoen en van invloed

worden, reeds.spoedig kunnen veranderen. Klimaatsver-

anderingen negeren of zich gedragen alsof deze niet

plaatsvonden, zou noodlottig kunnen zijn. Studie van de

te verwachten groei en van de daarin aanwezige dynamiek

en grote oplettendheid van de zijde der Overheid om haar
beleid effectief te kunnen aanpassen, zullen voor vandaag

en morgen het kompas zijn, waarop zij vaart.

Maastricht.

Dr. F. J. M. A. H. HOUBEN.
Commissaris der Koningin

Maatschappij met Internationale vertakkingen vraagt voor
het Hoofdkantoor te Amsterdam

HOOFD

van de administratie

Gegadigden moeten in staat zijn aan een gecompliceerde,

grotendeels met ponskaarten gevoerde administratie leiding
te geven en ervaring in een dergelijke functie hebben opge-

daan. De positie biedt, gezien de sterke expansie van het

bedrijf, interessante ontwikkelingsmogelijkheden.

Het aanvangssalaris ligt in de orde van grootte van
f.
18.000,—; uitstekende pensioenvoorzieningen zijn van.
kracht.

Brieven met uitvoerige gegevens omtrent levensloop, op-

leiding en ervaring worden gaarne ingewacht onder No.

E.S.B. 14-1, postbus 42, Schiedam.

/

Dank

een gunstige ligging

op een kruispunt

van wegen is

Maastricht

sinds vele eeuwen een

centrum van verkeer,

handel en industrie

15-2-196 1

(A
civerlentie)

141

•-.

.

.

Fabrikanten gespecialiseerd in

Sanitaire installatie artikelen van Kristalporsele
.
,n en Vuurklei

Huishoudelijk aardewerk

” Hotelporselein

Huishoudelijk porselein

v
Vuurvast aardewerk ,,Parafeu”

1

Kunstkéramiek
S

S S

S

m Muurtegels en Bouwkeramiek

S

S

142

(Advertentie)

15 2 1961

S

S

A 1.000 “LES

24

20

12

ift

0

Bevolkingsgroei, industriële ontwikkeling,

ontwikkelingskernen

Snelle aanwas der Limburgse bevolking.

Van alle Westeuropese landen heeft Nederland het

grootste geboorte-overschot per 1.000 inwpners. Welis-

waar worden de geboortecijfers van Nederland over

trôffen door die van Spanje en Portugal, maar daar-

tegenover zijn de sterftecijfers in Nederland de laagste

van West-Europa. Met een geboorte-overschot van 13,7

per mille ligt de natuurlijke aanwas der bevolking in

ons land ruim 1 per mille hoger dan in Portugal, dat

de tweede plaats in West-Europa inneemt
1).

Wanneer men in Nederland de bevolkingsgroei der

verschillende provincies met elkaar vergelijkt, dan blijkt

Limburg de4 snelst groeiende provincie te zijn. Dit is

niet alleen het geval, wanneer -men de natuurlijke aan-

ivas vergelijkt, maar ook, wanneer men bij de vergelijking
rekening houdt met de migratie
2).

Met een bevolking (op 31 december
1959)
van

882.386 zielen neemt Limburg de vijfde plaats in onder

de provincies. Omstreeks 1970 zal de provincie een mil-

joen inwoners tellen en volgens een prognose van de
P.P.D. kan het aantal inwoners in 1980 op 1.181.500

worden geschat. De bevolkingsdichtheid’ bedroeg op

1 december 1959 reeds. 397,5 personen per km
2
en deze

lag aanmerkelijk hoger dan de gemiddelde dichtheid

des lands
(351,6)
3).

De bevolkingsdichtheid in de verschillende dèlen van

Statïstical Abstract of the United States
1959,.
Washing-
ton
D C 1959.
Population no.
4, 1956.
Loop der bevolking, C.B.S. Population no.
4, 1957.
Statistisch Zakboek
1960.

Limburg wijkt onderling sterk van elkaar af. In de

oostelijke Mijnstreek is de bevolkingsdichtheid zeer

hoog en nadert 1.200 inwonèrs per km
2
. Dit is een dicht-
heid, waarbij in deze streek reeds moeilijkheden ontstaan

bij het zoeken naar geschikte industrieterreinen. Een

dichtbevolkt gebied is vanzelfsprekend doorsneden door

tal van verkeerswegen, het heeft behoefte aan recreatie-

ruimten er aan terreineti voor drinkwaterwinning, ter-

wijl ook niet alle oppervlakten aan een agrarische be-

stemming kunnen worden onttrokken. Hierbij komt,

dat in Zuid-Limburg de sterke hellingen een groot

aantal terreinen ongeschikt doen zijn voor fabrieks-

bouw. Verder doen zich in de Mijnstreek bodemver

zakkingen voor als gevolg van de kolenexploitatie en

dit maakt – zij het tijdelijk – bepaalde terreinen min-

der geschikt voor bedrijfsgebouwen.

Een gelukkige omstandighèid is, dat in het noor-

delijk deel van Zuid-Limburg en in Midden en Noord-

Limburg, waar de bevolkingsdichtheid veel lager ligt,

ruimte voor industrieterrein in overvloed aanwezig is.

De snelle groei der bevolking heeft in Lii+iburg het

vraagstuk van de bestaansmiddelen naar voren gescho-

ven. Aan het einde der vorige eeuw en in het begin

der 20ste eeuw kon de agrarische sector nog arbeids- –

krachten opnemen. De ontginning van woeste grond

en de intensivering (o.a: de ontwikkeling van ‘de tuin-

bouw om Venlo) gaven meer handen werk De eerste

mogelijkheid is thans niet meer aanwezig. De ontwik-

keling in de agrarische sector als bestaansbron wordt

duidelijk geïllustreerd in 1abel L.

VCRLOOP’ DLQ 8EROgPS5TRt1crvu.Q IN DE PROVINCIE LlArSURG

1899

/509

/920

1930


/90

/9′ 7

/999
/889

15-2-1961

143


,a
v

1

TABEL 1.

.

.

.

.

.

.

.

.

..

.

. .

.

..

:

•, .
. .

,

.

.

. .

.

werkgelegenheid in de industrie zeer guntig ge-

• •

-:

• Personenwerkzaarnin de agrarischeproduktie

. .
weest. De bezetting der industrie steegin deze periode

.

..

:…

jfl
Limburg

. .
S

S

J

S

S

S

; : •

:

S_•

1fl
ie.uer1and met 94.000personen. InNoordbrabant be-

In
_

Jarej

Aantal personen a)

pCt van de

droeg de stijging 29 000 in Limburg 22.0.00. Van de

.

.

S

beroepsbevolking

S
ota1e toeneming kwam dus
54
pCt. ten goede aan deze

1889

42.454

47 1

beide provincies Voor Limburg betekende dit dat op

;:•

1899

50358 • .

44:4

elke 1.000 inwoners 27 nieuwe arbeidsplaatsen in de in-
.S

1909

……………………..
.

55
150

41

: .’ •

.
….

:i

dustrie w
e
rden i
• ngenomen. in rangorde volgt dan
1920

………………..

58.465
b)

319

, •

:1930 • : : : : : : : : :: :: : : : : : : : :

Noordbrabant met 21 nieuwe arbeidsplaatsen pèr 1.000
1947
.5


1959
………………….
58.950 c)

153
S

,
inwoners en daarna Drenthe met 14. Hieruit blijkt wel,

S.
,S

a) Uitkomsten der beroepstellingen van het C.B.S.

dat het proces der industriële ontwikkeling in Limburg
. .5
S

b) Inclusief een gedeelte der provincie. Nôordbrabant

S

S

S

c) Volgens het Ditrictsbureau voor de Arbeidsvoorziening in de provincie

zeer. gunstig . verliep.

S

:

Limburg. Arbeidsmarktbeschrijving van Limburg

Verschillende factoren hebben ‘bijgedragen tot . déze,

_i•S_ .55 S
•.

Sterker nog dan de ontwikkeling der absolute cijfers

voorspoedige ontwikkeling. In de eerste plaats de gun-

.L.

tonen de percentages in deze tabel aan hoezeer

l-

stige conjunctuur van na de oorlog en het daarmee

:

iw noopte tot è’ zoeken van nieuwe be- •• samenhangende tekort aan arbeidskrachten. Hierdoor

Sv• S S
staansbronnen. Nieuwe bestaansmogelijkheden werdén

werd de industrie gemakkelijk ertoe bewogen om die

S.

vooral in de industrie gevonden. In 1889 werkte 28 pCt.

• streken als vestigingsplaats voor nieuwe of docterbe-
• .

S

,: •S
der beroepsbevolking- vân Limburg in dè nijverheid en

drijven te kiezen, waar een ruim aanbod van arbeids-

.

. . in 1959 was dit aaritaÏ gestegèn tot 52 pCt.

.

krachten aanwezig was of verwacht kon worden. Van

•,

.S
1:

Eeti versterkte industriële ontwikkeling zal ook in de

deze factor hebben alle provincies buiten het Westen in

.

toekomst nodig blijven om de te verwachten âanwas der

mime of minder. ruime mate voordeelgenoten.

S

Ss
S

bevçlking een bestaan.te kunnen bieden. Dit zal

als ge

de t.weede.plaats is de ondernemer zich ervan be-

– S

volg- hebben een verdere verandering der beroeps-

wust geworden, datLimburg – en dit geldt ook. voor

. .
S


structuur.

.

S :.

:

. S

Noordbrabant – in het éénwordende Europa . zeer cen-

S :.

. •

. .

.
.

. ‘

S

S

:

traal gelegen is. Limburg ligt op krte afstand van

.:: . ..
Industriele ontwikkeling.

:

.

.

en heeft. of krijgt goede verbindingen met het • Ruhr- •

ll

In de periode 1950 1958 is de ontwikkeling van de

gebied de grote zeehavens het Luikse rndustriebekken,

. ..,,, S

.

.
S
• S

Aanleg van industrieterrein aan Water te

S

Masbracht .

.

. . .

.

S

,

(folo
.
K.L.M. Aerocarlo N. V.)

-:

— — — — – – —

__

1:. ,

.

.,

.

.

.

S

.

.

ç-ft

.

t___

j

– —

_=

l

-S

Px

Iv

AF-

RX


55

S

S
ü

-,

:
-•

.

14.5

.5

_.S

l
,r
lS

i4 1Y

.

-.
WE
55

S

.

144

1521961
55 .•

.

S

.

S

S

.

S

S

.,

..,

-.

•.

•.

S


-•

.

.5

.

S

.

.

.

.

.

.-

:

.

IN

1


grote .steden als Brussel, Keulen en Düsseldorf., binnen

een kring oni Limburg met een straal van 200 km wonen

meer dan 41 i’iln. mensen en binnen 600 km meer .dan

150 mln. De ligging van Limburg is hierdoor gunstig voor

de afzet vaii consuntiegoederen; bovendien is dligging

door de nabijheid van, het Ruhrgebied en het Luiker-

bekken voordelig voor de aankoop en aanvoer van grond-

stoffen voor metaalverwerkende industrieën. Ook voor

toeleveringsbedrijven ten behoeve van de grote industrie-S

centra in de omgevirig van Limburg is de ligging ge’schikî.

In de derde plaats heeft tot de gunstige ontwikkeling in

Limburg bijgedragen het regionale industrialisatie-

beleid van de Minister van Economische Zaken, door

– .verbetering van de infrastructuur in de probleerngebie-

denr en de, premies voor fabrieksgebouwen en prijs-

reducties voor’ industrieterreinen in de pntwikkelïngs-

kernen. Ook de stimulerende werking van het provin-

ciaal bestuur en van de gèmëenten heeft gunstige

resultaten afgeworpen’.

In de Limburgse industrie werken ongeveer ‘111.000

personen. Bijna de helft hiervan yin”dt enlboi in de

mijtien. Deze hebben ook ‘rond de helft van de aanwa

dér personeelsleden yan ‘de”gehele indtstrie in’ de pe-

• node tussen 1950 en 1958 opgenomen. De andere helft

vond werk in vele nieuwe vestigingen en in’uitbreidingen
van bestaande industrieën. Ondr deze nieuwe vestigingen

en uitbreidingen neemt’Philips een belangrijke ‘piaats in

‘met bedrijven in Venlo, Panningen, Weert, Roermond,

,

•,

:

Industrieterrein

Sittrd, Heerlen, Bunde, Margraten en Eysden.. Na de

mijnen is de elektçotechnische industrie, de grootste in

dustriële werkgever in,’Lim’burg géworden. ‘

• ‘ Was de industriële ontwikkeling gedurende de pet-

• node
1950-1958
zeer vogrpoedig, de jaren–1959-1’960

• gaven een ‘afwijkende ontwikkeling te, zien. Onder

invloed ‘van de concurréntie, welke de, steenkool op de

energiemarkt. ondervond, z2agen
,
de .Limburgse mijnen

– zich eind
,
‘1’958 genôodzaakt een’, ,,aannemingsstop”

vôor “het ‘pèrsbneel in te voeren. Zônder dat personeël

‘op ènigszins ruime ,schaal werd ontslagen,’: is de be-

zetting der’ mijnen, sedertdien met enkele duizenden

persOnen”teruggelopen. De niijne,n ‘gaan ervan uit,

dat deze teruglQop nog een aantal jen zal aanhoij-

den en, dat de uiteindelijke bezetting iO â 12.000 per-

sonen lager. zal liggen dan het aantal personeelsléden

in 1958.

De overige industrie heeft in het laatstepaar jaren

haar personeelsbezetting ‘ verder ,’ uitgebreid, en komt

momenteel nog vele arbeidskrachten tekort. Dit vindt

mede zijn oorzaak hierin,’dat als gevolg van de hoog-

“conjunctuur eii een daarmee• samenhangend tekort aan

ârbeidskrachten in Duitsland ,velen, uit Limburg,’ aan- –

getrokken door de aanmerkelijk hogere lonen, Welké

aan de. “andere zijde ‘van de grens worden betaald; in ‘

• Duitsland werk hebben aan”aard.

Nu heeft’ de welvaart in Limburg van deze ,ontwik

k.çlitig niet ‘te lijden gehad: )Vanneer ehter het wer- •, –

Groot Boiler Venlo

,

— –

.

” ”

‘ “•’
(fo(o K.L.M. Aerocarto N. V.)

15-2-1961

1’45, -‘

ken in Duitsland, waarvan de omvang gesteld kan

worden op 5.000 â 6.000 pérsonen, blijft toenemen, dan

ontstaat een gevaarlijke situatie. Ïndien de conjunctuur

terugloopt, valt te verwachten, dat de Nederlandse ar-

beidskrachten in Duitsland het eerst ontslag zullen krijgen.

Het gevolg hiervan zou dan zijn, dat in Limburg een

groot aantal werklozen komen. Daarbij komt, dat de

Limburgse industrie momenteel in haar expansie wordt

geremd door gebrek aan arbeidskrachten, welk gebrek
in niet onbelangrijke mate wordt vergroot door de trek

naar Duitsland.

Ontwikkelingskernen.

Onder het nieuwe regionale industrialisatiebeleid van

de Minister van Economische Zaken zijn in Limburg

als probleemgebied aangewezen: Noord- en Midden

Limburg ten westen van de Maas en de streek Mook-.

Bergen ten oosten van de Maas. Deze streken vormen met

het oostelijk deel van Noordbrabant één probleemgebied.

In Limburg zijn de plaatsen: Venray, Panningen (in de

gemeente Helden) en Weert aangewezen als ontwikke-

lingskernen (Venray en Panningen genoten ook onder
het eerste regionale industrialisatiebeleid de faciliteiten –

aan kernen toegekend).

Volgens mededelingen van het Districtsbureau voor de

Arbeidsvoorziening in de provincie Limburg had zich in

de gemeenten Weert, Venray en Helden in het verleden

een omvangrijke uitgaande pendel ontwikkeld. Deze
was het gevolg van het achterblijven van de werkge-

legenheid bij de groei der beroepsbevolking. De pendel

van Weert richtte zich vooral op Oost-Brabant (Eind-

hoven, Budel, Helmond). De pendel van Venray en Helden

koos de richting Venlo, Tegelen, Reuver. Ook de Lim-

burgse mijnen trokken uit de drie gemeenten enkele

honderden mannen tot zich.

De mogelijkheid om in de drie kernen bijzondere finan-

ciële faciliteiten te krijgen bij de vestiging of uitbreiding

van een industrie heeft stimulerend gewerkt op de ont-

wikkeling der industrie dezer plaatsen. In tabel 2 wordt

hiervan een overzicht gegeven.

TABEL 2.

Industriële expansie in de ontwikkelingskernen in Limburg

Aantal
Door industrie
gekocht, in erf-
Aantal nieuwe
nieuwe ves-
pacht of in op-
arbeidsplaatsen
Ontwikkelingskeriten
tigingen of
tie verkregen in-
voor mannen bij
uitbreidin- dustrieterrein
vo lledige be-
gen
(in ha)
zetting

1januari
t/m 31 decem-
1959
ber 1960

24
42. 78. 35
1.376
Helden-Panningen
4
9.

19. 63
520
Weert

………………

venray

……………..
4
2. 85. 70
300

32
54. 83. 68
2.196
Totaal

……………….

Uit deze ontwikkeling kan men concluderen, dat de

noodzaak van industrialisatie ook in de tot voor kort

4.41/DEEL
DER 9ER7EP596VO4 /(/’VG WERK2IQ’M

IN DE N/JVERHC/û.

&Q04’NÉ7Y
/889 /ni 1$” 7,
O/T1t0/’tS TEN
DEg
9(ROEPS -.

TELL!NGEN

v.
h.
C..9.S, f9S4
9
CIV /95,R4

ias

,qkr9ESCt1Q1JV1NG is.s

s

‘.

01,’ec-

71E VOOR

DE

QRBCIDSVOORZ1Êf111VG
“”—
L/MIJRG
/
NIS rCR/c
socio c
ZQA

EN
CN
.0/s q
/
C
rs

/
59

BL’R&RO

VOOR gQE/Sk
L/f%û(JRC.

50%—

/
/
Or

Ile

20

10—


0

1

1

1

1

1

t

iô’vo

,’.goo

/0

20

30

40

50

/560

146

15-2-1961

Lageie Technische
)
School te Venlo

— –

1

“1

– 1

(opyrigh! Fotodiensi
N. V. P.L.E.M.,
Prins Bisschopsingel
2;
Maas;richt)

overwegend agrarische gebieden van Noord- e’n Mia-

Noord- en- Midden Limburg stëeg in de periode .1954k

den Limburg thans algemeen wor,dt’aânv’aard. Dit komt

1959 met 87 pCt.’In Zuid-Liniburg,bedroeg de. stijging

• ook tot uifdrukking in .de deélneming ‘aan ‘het technisch

37 pCt.; in Nederland 32 pCt.

onderwijs. Het -aantal dagleerlingen der L.T.S.-en
in

De propgering van de noodzaak van industrialisatie

,

vergezeld vah concrete . rnaatrege1e’i der Overheid heb-

ben de mentaliteit der bevolking van Noord- en Midden

Moderne j’abrieksbouiv in ‘de oude” industriestad

Limburg gunstig beïnvloed. Tot deze concrete maatregelen
-•

.

‘kunnen gerekend worden de opening van nieuwe techni-
iviaastricrit – •,
sche scholeil, oa. een
,H.T.S.:
te ‘en1o, een ‘U.T.S. te

Roermond, L.T.S.-en in Gennep, Venray en Panningen

(welke’ nog gevblgd ‘zullen worden door L.T.S.-en in’

Â

Heythuizen; Tegelenen Horst) en de openstelling van een

• LT.S.. voor externen te .Wellerlooi. Ook behoren hiertoe”

de aanleg’ van goed geoutilleerde, industrieterreinen’ döor

verschillende gemeenten in Noord- en Midden Limburg

en ‘de, verbetering’ der infrastru’ctuur, o.a..door de aanleg

Y,
/A

van de Midden Peelweg welke de kernen Venray en Pan

• :

/,• ///

riingen een, goede ‘verbinding zal geven’ met hetwesten

/

des lands en in zuidelijke richting

Deze. rhaatregele’n hebben zowel dé bevolking als de

‘ondernemers ervah overtuigd, dat het de Overheid ernst

/

is met de bevordering der industriele ontwikkeling en
t

/;

•’,
//
/

‘ zij hebben vertrouwen gewekt ‘in de toekomst van deze

gebiëde’n.

.••

.
‘1

,”

•/

//

•.’

“‘

.

‘.,.

.


In grote lijnen, geziengeeft de provinèie, Limburg het

beeld van een geb’ied met •een ‘zeer snel toenemende be-

/

volking waar als stuwende bestaansbron de industrie

/

steeds meer op de voorgrond treedt Als gevolg van de

industriele ontwikkeling stijgt de welvaart gestadig en dit

(

/

schept weer de mogelijkheid tot uitbreiding van de ver

zorgende sectoren van het economisch leven

V6r 1940, kon worden ‘aangenomen, dat :rond ’60

pCt. der Limburgse beroepsbeyolking werkzaam was

‘in stüwende en 40 pCt. in vérzorgende beroepen. Thans
‘is deze verhouding ongeveer 50 : 50.
,
De’ beroepsstnîc-

tuur der Limburgse bevolking
is
in een. kort tijdsbestek
‘Ir

,

aanzienlijk gewijzigd en het laat zich aanzien dat dit

•proces zich in de. komende jaren zal voortzetten.

(foto en copyrigi,::
W.
Moois)- ,

‘ Maastricit,

‘,,

,

Dr. H. C. W. ROEMEN..

15-21961

.

‘•


0

.

,

147

.

1′

:.”.

S.

•.’H’ :.

•;5

00km
‘t brOnsgroen

1

7
.

eikenhout…

.

5

S

S

S
(J,
S

laat’de N.H.M. haar stem horen
tp

•’

/

dinste van het bedrijfsleven: Als

S


S

financieel adviseur kan de N.H.M.

tot de

De N.H.M. beschikt over een staf

55

van financiële en ecônomische ex-

perts en heeft 13 kantoren in Lim-

••

.

»

en

er
een Maastricht (2)

Ç

1

S

Roermond, Sittard, .Stein, Vaals,


S

Venlo (2) en Weert, waar men u

S

S

S

S

gaarne van advies zal dienen.

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ

55S5

.•

S

Hoofdkantoor:

S


Vijzeistraat 32 – Amsterdam

ALLE BANKZAKEN •

D1i

S


S
••

•. •
ôver het hele land
– over de hele wereld.

1.48

S

(
Advertentie)

S

S

15-2-1961

De ontwikkeling van Limburg in de Europese

ruimte en daarmede verband• houdende

verkeersvoorzieningen-

Inleiding.

De integratie van de zes E.E.G.-landen, waarvan de

consequenties zich in de eerstkomende jaren steëds meer

zullen doen gelden, geeft
ohs
alle aanleiding,
ja

dwingt ons,
om na te gaan welke krachten in West-

Europa nu en in de toekomst van invloed (zullen) zijn

op de ontwikkeling van de provincie Limburg in het

algemeen en van haar ruimtelijke structuur in het bij-

zonder.

De bereidheid bij de landen van West-Europa om

door intensieve onderlinge samenwerking tot grotere

en derhalve sterkere sociaal-economische eenheden te

groeien, is gemeengoed geworden en het verlangen

naar gedachtenwisseling over de grenzen heen is

thans algemeen, zowel in Duitsland als in België,

Luxemburg en Frankrijk, om ons tot de ons direct om-

ringende landen te beperken. Er is tussen de collega’s

van de verschillende instituten zowel op zuiver weten-

schappelijk als op meer praktisch terrein een vergaande

mate van openhartigheid en mededeelzaamheid aanwe-

zig omtrent in bewerking zijnde studies en projec-

ten.

r

cUf-
FIGUUR 1.

— –

UMOND

EO

1

E36′

J

Ee

EUQO-PQO

p’

Een begin van coördinatie van die projecten, welke

aan de grenzen aanrakingspunten hebben, is ge-

maakt. Zo is er sinds
1952
door de Regeringen van de
Benelux een Belgisch-Nederlands-Luxemburgse com-

missie voor de ruimtelijke ordening ingesteld en werd de

,,Conférence des Régions de 1’Europe du Nord-ouest”
opgericht, zetelende te Luik. In zulke organen kunnen

de vakmensen van de verschillende instituten op het ter-

rein van de ruimtelijke en de economische planning in

Benelux, West-Duitsland en Nôord-Frankrijk de onder-

linge contacten leggen, welke onmisbaar zijn voor het

leren denken in supra-nationaal verband.

Wanneer wij ons thans gesteld zien voor de vraag,

hoe de toekomstige ontwikkeling zal zijn van ons

land en zijn gewesten afzonderlijk en welke problemen

van ruimtelijke aard zich daarbij zullen voordoen, lan

is er een duidelijk onderscheid waar te nemen bij de

aanpak van dit vraagstuk nu en in de periode voor

en direct na de tweede wereldoorlog. V66r de oôrlog

beperkten de studies en beschouwingswijzen zich als

regel tot de ontwikkeling binnen de grenzen, waar-

bij voor de gewesten de nationale ontwikkeling van-

u4 :

r

SCHELDE7

3PA)

t,
E/

.
EIEL

H
IV

—;’–‘

PLANOLO&15CHE DIENST

/

T

40

DENNEN

PROVINCIE LIMUG

15-2-1961

149

zelfsprekend eveneéns werd betrokken. Na de oorlog

kregen de internationale betrekkingen meer de aan-

dacht, in het bijzonder in die gewesten, waar door hun

ligging een dergelijke instelling voor de hand lag.

– Hierbij neemt Limburg wel een zeer uitzonderlijke

positie in, daar het voor een belangrijk deel als, een

wig indringt tussen België en West-Duitsland en

over de gehele lengte aan West-Duitsland g
4
renst.

In vele publikaties wordt welisaar gewezen op de

situering t.o.v. het buitenland en op de invloed die in

de toekomst van deze liggingbij ‘een voortschrijdende

Europese integratie mag worden verwacht, doch deze

problematiek wordt meestal beschouwd van bin’nen uit,

d.w.z. vanuit een standpunt dat de waarnemer plaatst

midden in het geest en van waaruit hij het hem om-

ringende gebied overziet. Wij willen in’
,
onze be-

schouwingen ditmaal afzien van deze gedachtengang


en trachten te analyseren welke krachtvelden in West-

Europa aanwezig zijn, waar hun expansiedrang op is

gericht en wat hiervan de invloed zal kunnen zijn op de

ontwikkeling en de ruimtelijke structuur van ons ge-

west.

Krachtvelden in West-Europa.

Het gedeelte van West-Europa dat wij in beschou-

FIGUUR 2.

wing zullen nemen omvat datgene wat op figuur 1
is aangegeven. Aan de westzijde begrensd door de

kustlijn van Ostende tot de IJmond, met Amsterdam als

noordelijke flank en Zeebrugge-Ostende als de zuide-

lijke begrenzing. Aan de noordzijde het Veluwemeer

en de Veluwe. Aan de oostzijde het Ruhrgebied en de

Rijn en aan de zuidzijde het Eifel-Ardennen-massief.

In grote trekken is dit het Deltagebied van Schelde,

Maas en Rijn.

Figuur 2, waarop de bevoikingsdichtheid van Euro-

pa is uitgebeeld, toont aan dat deze Delta tot het

dichtstbevolkte deel van Europa behoort. Het ligt ge-

heel in de lijn der verwachting dat deze situatie zich

in de toekomst niet slechts zal handhaven, doch zich

verder zal ontwikkelen, gezien de functie welke de

Delta als concentratiepunt van de belangrijkste zee-

havens ten opzichte van West-Europa nu eenmaal van

nature heeft.

De figuren 3 en 4 Ïaten zien dat verreweg het

grootste gedeelte van de steenkool- en de staalproduk-

tie van West-Euröpa om het Deltagebied zijn gecon-

centreerd. Hiervan gaat eveneens een sterke stimulans

voor de ontwikkeling van dit gebied uit.

In het Deltagebied zijn enkele grote krachtvelden

(ballingsgebieden en sterke industriële concentra-

•1

• BEVOLKINCSVERSPREIDING

• °

INEUHOPA

• :

:

-•

– :

,

‘I’oI:s’I;\ND 1935

•.


. •

.

– •
••

•••


1


.
5000
INWOMEPS

.

: —

• •

– •


. ITEOEII MET •4CCR DI1 100000 INWONERS

••
:



• :

-•

••

-••
:

10 I-ONERS
PRKI
2

0
llO (IS
PER 1142
00 IflIOI4CR PEl

r

f

»
r

S

,

-•-:

,-

•-•-

‘—

•••
,
4-•
,


d• -:-

•-‘ •

è-


!r• —- -•-:–•

• • –

1

)

– -•

i

.’

1′

•,

., 1

,

ftjf•
1\li

i’
A

4(

4

.-
•44

;
‘y4

.-

•.1-‘

‘i

,

,’

.


i4′

.,

4
t

d

•’

‘.

/ /
t

4′

t-

:-

t’

Ç;y:.

150

15-2-1961

FIGUUR 3.

FIGUUR 4.

SÎEENKOOLDISTICTEN E .6. K .5.

LIGGING VAN LIMBURG T.O.V STAALPPODUCTI—CNTRA

PQODUCTIE 1956 ( x 1000 TON )

£.G.K.S.-
PRODUCTIE IN MLLIOENEN TONNEN 1956

ties) gelegen, die de ontwikkeling in hoofdlijnen

zullen bepalen. Onderscheid kan daarbij worden ge-

maakt tussen de zeezijde en de landzijde (figuur
5
en

6). Aan de zeezijde wordt de ontwikkeling in eerste

aanleg bepaald door de havenfunctie, die momenteel

voornamelijk is geconcentreerd in de JJmond, het

Rotterdamse havengebied, Antwerpen en Gent. Een

sterkere expansie van de havenfunctie in de toekomst

is zeker te verwachten naast de toename van het vervoer

van en naar het achterland, als gevolg van de enorme

ontwikkeling van de petrochemische industrie, de uit-

breiding van de hoogovens met hun nevenbedrijven,

de eventuele stichting van nieuwe hoogovens en de

met dit alles samenhangende uitbouw en vernieuwing

van de zeegaande koopvaardijvloot. Steeds meer blijkt

dat voor deze en de daaraan verbondèn hulpbedrijven

de zeekust en het onmiddellijke achterland de vesti-

gingsplaats bij uitnemendheid is.

De plannen, zowel op Nederlands als op Belgisch

gebied, wijzen alle in de richting van een krachtige
FIGUUR 5

)

%i-

Çy

1 /,/-

_g___ y . e –.

PI-ANOLOGISCME DIErI5T PQOVINCI E LMBUQG

uitbreiding van de havenfunctie. Aan de noordzijde

moge worden gewezen op de uitbreiding van de

IJmond, zuidwaarts op het in uitvoering zijnde plan

voor de Europoort, het Kreekrakplan, de eventuele tot-

standkoming van het Sloeplan nabij de dubbelstad

– Middelburg-Vlissingen, de voorgenomen uitbreiding

van de haven van Antwerpen, de uitbouw van de haven-

functie van Gent door verbreding van het kanaal Gent-

Terneuzen en de daardoor geopende ontwikkelings-

mogelijkheden bij de uitmonding van de Westerschel-

de en de planren tot het geschikt maken van de haven

van Zeebrugge voor de ontvangst van supertankers.

Deze aanzïenlijke expansie van de zeehavens van de

Delta zal tot gevolg hebben dat de ontwikkeling van

het achterland sterk zal worden beïnvloed. Niet alleen

betekent dit een uitstraling van de Randstad Holland

in Westbrabant en Gelderland, doch evenzeer zal aan

de zuidelijke flank van de Delta een verder door-

dringen van het geurbaniseerde gebied van de Bel-

gische stedendriehoek Antwerpen-Gent-Brussel in oos- –

telijke richting plaatsvinden.

Landinwaarts is het belangrijkste concentratiege-

bied dat. van de Ruhr, dat steeds meer in noordelijke

en westelijke richting uitgroeit en waar de te grote con-

centratie van bevolking en industrie noopt tot maat-

regelen, analoog aan die, welke voor de Randstad

Holland in het voornemen liggen. Vervolgens zijn er

de gebieden met de mijnen en de zware industrie van

Luxemburg, Elzas-Lotharingen, Saargebied en de

Borinage, die na uitvoering van de plannen tot uit-

bouw van de boven-Maas en de Sambre en de bevaar-

baarmaking van de – Moezel bereikbaar zullen worden

voor schepen tot 1.350 ton (figuur 7).

Tenslotte is er Groot-Brussel dat als eventuele toe-

komstige hoofdstad van de Europese Gemeenschap een

belangrijke ontwikkeling te zien kan geven. Binnen deze

15-2-1961

151

FIGUUR6

BEVOLKING5SPREIDING 1956
5000 INWONEP5

1

/
V
.

j

ft

7
/

PLANOLOGISCHE

D I E N S T

PROVINCIE.

•LIML)G

.AN. 1960.

gordel van krachtvelden liggen diverse andere industriële

concentraties die – alhoewel grotendeels van een andere

schaal dan de eerstgenoemde – toch een zodanige
p0-

tentje hebben dat zij belangrijke polen vormen in de ont-

wikkeling van het hier beschouwde gebied. Zij zijn voor

de toekomst van Limburg evenzeer van grote betekenis

omdat zij op korte afstand daarvan zijn gelegen en zich op

vele plaatsen – zoals nader zal blijken – in hun ont-

wikkeling logisch voortzetten over het, grondgebied

van dit gewest.

Van noord naar zuid gaande zijn de volgende in-

dustriële concentratiegebieden in dit verband van belang.

Nijmegen-Arnhem.

Steden die vooral na de tweede wereldoorlog een

sterke industriële ontwikkeling doormaakten, waarvan

de invloed uitstraalt op het meest noordelijke deel van

Limburg.

Oost-B.rabant.

In dit gebied is het laatste decennium een sterke

ontplooiing van de industrie (voornamelijk lichte me-

taalmdustrie) waar te nemen. Het aantal industriële

kernen nam belangrijk toe en verschillende ervan
groeiden reeds uit tot belangrijke regionale werk-

centra, zoals Cuyck en Boxmeer.

152

Zuidoost-Brabant.

In Zuidoost-Brabant ontwikkelt zich Eindhoven mef

zijn randgemeenten plus Helmond tot een krachtige

industriëlë conurbatie, waarvan de uitstraling reeds

duidelijk merkbaar is in de zone Weert-Helden-Venray.

Belgisch-Limburg.

In Belgisch-Limburg wordt de werkgelegenheid

en de bevolkingsdichtheid voornamelijk bepaâld door

de mijnen. Intussen moët ook hier voor de toekomst

een verdere uitbreiding en differentiatie worden voor-

zien, zoals bijv. in verband met het onlangs door de

Belgische Regering genomen besluit tot vestiging

van een cokesfabriek in dit gebied.

Deze vestiging zal ongetwijfeld leiden tot aan-

trekking van carbochemische industrie. Verder kan in-

dustriële expansie worden verwacht van de aantrek-

kingskracht van de ontworpen en deels reeds ge-

realiseerde industrieterreinen langs het Albertkanaal

en zal ook de aanwezigheid van het atoomcentrum

te Mol tot verdere uitbouw leiden van de industriële

bedrijvigheid. –

Luik en het Luikerbekken.

Dit gebied, dat zowel industrieel als qua bevolking een

15-2-1961

formidabele concentratie te zien geeft, geperst in het

betrekkelijk nauwe dal van de Maas, is zeer eenzijdig

gericht op de mijnbouw en de zware metaalnijver-

heid. In een rapport dat onlangs is uitgekomen en

dat is getiteld: ,,Dynamique économique de la région

Liègoise”, met als ondertitel ,,Problèmes de crois-

sance”, wordt gepleit voor een aanzienlijke verbreding

van de industriële basis door het aantrekken van che-

mische nijverheid en lichte metaalindustrie.

Het Luikse bekken vindt in het Ardennen-massief

een natuurlijke barrière voor een expansie in zuide-

lijke en oostelijke richting, evenals het
Akense indus-

triegebied,
dat door de Eifel wordt begrensd, een

recreatiegebied dat, samën met de Ardennen, voor de

bevolking van de reeds genoemde ballingsgebie-

den van onschatbare waarde is en dat voor deze func-

tie verder dienstbaar gemaakt zal worden door de

uitvoering van een groots opgezet landschaps- en

recreatieplan. /

Het Ruhrgebied.

Het Ruhrgebied tenslotte zoekt zijn uitbreiding

vooral in noordelijke en westelijke richting en is

reeds in belangrijke mate over de linkeroever van de

FIGUUR 7.

Rijn uitgestulpt, hetgeen geleid heeft tot een ster-

ke industriële ontplooiing en bevolkingsconcentratie
in Krefeld, Viersen, München-Gladbach, Reyds e.o.

Ter ontlasting van het Ruhrgebied en de Akense

conurbatie zijn er bovendien diverse nieuwe ontwikke-

lingskernen geprojecteerd tussen de Rijn en de Neder-

landse grens.

De ruimtelijke consequenties.

Wat zijn nu in eerste instantie de ruimtelijke conse-

quenties van de geschetste ontwikkeling? Op korte ter-

mijn gezien is in de eerste plaats van belang de ont-

wikkeling van de Akense conurbatie, de oostelijke

Mijnstreek, de westelijke Mijnstreek en de iets verderaf

gelegen Belgische Kempen. Deze vier, grotendeels

gelegen op rijke kolenlagen, vormen een gebied dat

tezamen één verstedelijkt gebied zal gaan worden,

waarbij de samengroei van het Akense bekken en dat

van de oostelijke Mijnstreek zich reeds nü duidelijk af-

tekent.

Figuur 8 laat de huidige totale industriebezetting

zien van de Kempen, Zuid-Limburg, het Akense en het

Luikse bekken en geeft een beeld van de industriële

concentratie en de onderlinge orde van grootte.

1-lET NIEUWE \/ATERWEGENNET

,V

DELTA

[_

•• ••

ft

LUNK

ULL

1

Im

PLA N 0 LOG
I
S C
1.4 L

DIENST

P MOVINCIS

LIMBUQQ

I AN. 190

15-2-1961.

153

F1 GUUR S.

PEQ50NE ELSBEZETTING


,WrfT-T

EPKE

)(…
G€LEnxflO.r1
€LEEr1

WIEEQUEN

HT

DUQN

•……..

KEM

1

-‘

.
1Li

ÎAWLOT

PLAFIOL OQI

CH

DI EN5T

PQOV 1 MCIE

1.1 M5UQ

AN

49 öO

HAELT

TOTALE

1

1

1
ri
D U 5T Q
IE

20 PE501EN

!4

Het onIngs bekend gemaakte plan voor Groot-Luik
wijst duidelijk in noordelijke richting, waarbij de uit-

breiding zowel van de woongebieden als van de indus-

trieterreinen het Maasdal tussen het huidige Luik en

de Nederlandse grens geheel zal opvullen. Het ligt in

de lijn der verwachtingen dat hier op den duur een

bandstad Maastricht-Luik zal ontstaan.

Een tweede bandstad ontwikkelt zich tussen Roer-

mond en Venlo, waar de in deze betrekkelijk smalle

strook gelegen kernen een sterke industriële uitbouw

te zien geven. Deze bandstad komt steeds meer te

liggen in het sterke krachtveld van het Ruhrgebied,

welke invloed zich nog des te meer zal doen gelden

indien een kanaal Venlo-Ruhrort tot stand zou komen.

Immers, een dergelijk kanaal zal ongetwijfeld aanlei-

ding geven tot nieuwe industriële ontwikkelingen

(figuur 7). Bovendien zal de van Duitse zijde nage-

streefde stichting van nieuwe industriekernen – zulks

ter ontlasting van de congestie in het Ruhrgebied –

beide gebieden tot elkaar brengen.

De demografische :;ituatie.

Teneinde een indruk te krijgen van de vooruitzich-

ten in de verschillende gebieden van het in de beschou-

wingen betrokken deel van West-Europa is het primair
van belang zich een inzicht te verschaffen in de demo-

FiGUUR 9.

LEEFT’JDSOPBOU’w’

0-1′. aGAP 105.165 JAAP EM OUDEP

I947/1950

PLANOLOGISCHE

DIENST

PROVINCIE

LIMBURG

34N. 19GQ

154

15-2-1961

grafische situatie. Daarbij stuit men op vele open

vragen, want hoewel de Europese samenwerking ook

op het gebied van de statistiek groeiende is, zijn er

toch ook in dit opzicht nog zeer veel hiaten. Zo zijn de

gegevens vaak moeilijk onderling vergelijkbaar, is de

indeling in categorieën verschillend en liggen de

tijdstippen van opname uiteen. De moeizaam vergaarde

gegevens stellen ons niettemin in staat, een beeld te

construeren, dat weliswaar om die redenen globaal

moet blijven, doch toch wel een inzicht geeft in de pro-
blenatiek.

Wat het eerst opvalt bij de uitwerking is, dat de

verschillende deelgebieden van de Delta opmerkelijke

yerschillen in leeftijdsopbouw vertonen. Drie hoofdty-

pen overwegen, ni. het in figuur 9 in horizon
ç
ale

arcering aangegeven gedeelte van België met een

relatief sterk verouderende bevolking – dus met een

geringe groeifactor
-,
het niet-gearceerde gebied

omvattende West- en Noord-België en Nederland met

een regelmatige bevolkingspyramide met brede basis

en dus een sterk groeiende bevolking en het in verti-

cale arcering aangegeven deel van West-Duitsland

waar het wegvallen van grote aantallen mannen in de

tweede wereldoorlog en de migratie uit Oost-Duits-

land een regelmatige ontwikkeling geheel hebben

FIGUUR 10.

verstoord. Hier zal de bevolkingsgroei het beeld gaan
vertonen van een conjunctuurlijn met golven en dalen

van sterke en minder sterke, groei.

Het behoeft geen betoog, dat de natuurlijke bevol-
kingsgroei van de verschillende deelgebieden afzon-

derlijk een der belangrijkste potentiële factoren uit-

maakt voor de ontwikkeling. Doch ook de totale

groei, die uiteindelijk het resultaat is van de compo-

nenten geboorte-overschot en migratiesaldo, is in de-

zen van uitermate grote betekenis. Vandaar dat deze

gegevens in hun onderlinge samenhang – in figuur

10 – zijn verwerkt. In deze figuur is in verschillende

tonen grijs de totale bevolkingsgroei in de periode

1947-1957 aangegeven. Er kan uit worden afgeleid

dat de sterkste groei wordt gevonden in de geurba-

niseerde gebieden van West-Duitsland, in de Randstad

Holland en in het Middengebied (Limburg, Centraal- en

Oost-Brabant, Noordoost-België). –

De oorzaken zijn evenwel sterk verschillend, zoals

blijkt uit de gegevens omtrent de geboorte-overschotten

(met een arcering aangegeven) en de migratie (in

staven uitgebeeld). Zijn het in West-Duitsland de ves-

tigingsoverschotten die hier de oorzaak van de sterke

groei vormen (Ost Flüchtlinge) – de geboorte-over-

schotten zijn er immers uitermate laag -, in de Rand-

BEVOLKINGSGPQE
1 1947/1949 – 1957

PLAN 0 LO G t 5 C H E

D I E N ST

P Q 0V t N C I E

L 1 M B L! R G

JAN.
19&d

15-2-1961

1155

FIGUUR 1:!.

1
1

/

/

/

f

..,

.

)

4-
,


0

1

GÉBOOQTEN PÉP
1000
INWONÉQ 1953

Bron:
Sociaal Kompas.

stad Holland is het een combinatie van betrekkelijk

hoge geboorte-overschotten en hoge vestigingsover-

schotten die de groei hebben veroorzaakt. In het Mid-

dengebied evenwel- zijn het uitsluitend de geboorte-

overschotten die de groei bepalen. De zuidelijke rand
geeft een combinatie te zien van ongunstige factoren,

nI. lage geboorte-overschotten en lage m igratiecijfers.

Het zou ons te ver voeren indien wij op dit interes-

sante materiaal dieper zouden ingaan. Voor ons doel is

de belangrijkste conclusie dat in Limburg met Cen-

traal-Noordbrabant en de Belgische arrondissementen

Maaseyck en Hasselt en in iets mindere mate het zuide-

lijk deel van Gelderland, West-Brabant en het arron-

156

dissernent Turnhout de natuurlijke bevolkingsgroei

die van het overige deel van het Delta-gebied duidelijk –

overtreft en dat deze gewesten dus een groot arbeids-

reservoir vormen, ja zelfs in geheel West-Europa een

uitzonderingspositie innemen (figuur 11).

Uiteraard mag niet worden voorbijgegaan aan ,de

vraag, in hoeverre de migratie invloed zal
blijven
heb- –

ben op het spreidingspatroon van de bevolking. Vele

van de gebieden met hoge geboorte-overschotten

hebben door de eeuwen heen de mensen gelëverd voor

de concentratiegebieden, waar de natuurlijke groei

achterbleef bij de expansiedrang, m.a.w. de ontvolking

van het platteland en opeenhoping van mensenmassa’s

15-2-1961

in stedelijke conurbaties: In de laatste decennia is men

zowel in Nederland (het vraagstuk van de Randstad

Holland) als in Duitsland (Ruhrgebied) als in Frank-

rijk (Parijs) tot de conclusie gekomen, dat dit concen-

tratieproces niet ongestraft kan blijven doorgaan en

worden maatregelen genomen of zijn in vergevorderd

stadium van voorbereiding tot afremming van deze
stuwing naar de grote bevolkingscentra. Maatrege-

len derhalve die zullen leiden tot het tot ontwikkeling

brengen van die gebieden, welke daarvoor in aanmer-

king komen door hun geografische ligging, be-

volkingsgroei en last but not least door het nog aan-

wezig zijn van voldoende ruimte.

Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de

demografische situatie in en om de provincie van dien

aard is, dat een van dé belangrijkste voorwaarden om

niet alleen in de pas te blijven met de expansie van de

Delta, maar zelfs om een meer dan evenredig deel van

deze expansie zelf te verwerken, in potentie aanwezig
is. Met 52 pCt. van de beroepsbevolking werkzaam in
de industrie, neemt onze provincie relatief thans reeds

een vooraanstaande plaats in tussen de industriegewes-

ten, doch wij mogen niet vergeten dat dit hoge aan-

tal in grote mate een gevolg is van de mijnbouw. Er

is dus van een zekere eenzijdigheid sprake.

De verkeersgeografische situatie.

Wij hebben zoëven geconstateerd, dat gunstige

voorwaarden in grote mate aanwezig zijn, maar het
ware een grote fout, indien wij ons niet terdege be-

wust zouden zijn van de ontbrekende of onvoldoende

tot ontwikkeling gebrachte factoren, en van het

feit dat in vele streken thans een actieve ontwikkelings-

politiek gaande is.

Een belangrijke, zo niet de allerbelangrijkste voor-

waarde voor een snelle en soepele aanpassing aan de

zich wijzigende situatie is een radicale verbetering, ja

omschakeling van de verkeersgeografische situatie.

Immers, het oude wegenstelsel is in hoofdzaak noord-

zuid georiënteerd, terwijl de oost-west verbindingen sterk

zijn achtergebleven.

Tot dusver is het tempo van realisering van deze voor

de ontplooiing van dit gewest onmisbare verbindingen

onbevredigend. De krachtlijnen tussen de concentratie-

gebieden aan de kust en die landinwaarts lopen immers

voor een belangrijk deel door Limburg. Deze kracht-

lijnen geven evenzovele behoeften aan goede verbin-

dingen weer, verbindingen die – aangezien de factor

tijd een steeds grotere rol gaat spelen – niet alleen een

zoveel mogelijk gestrekt tracé moeten krijgen, doch

evenzeer door hun technische inrichting een vlotte ver-

keersafwikkeling moeten waarborgen.

Landwe gen.

In het systeem van de Europawegen kunnen deze

krachtlijnen als volgt worden vertaald:
De E 3 verbindt het Scheldebekken via Eindhoven en

Venlo met het Ruhrgebied en verder met Noord-Oost-

Duitsland.

Langs de zuidrand van deze provincie loopt de E
5,

welke de havens van Ostende-Zeebrugge en Gent via

Brussel en Luik verbindt met Keulen en Dortmund. De
E 39 vormt de verbinding tussen het Scheldebekken en

Aken via Zuid-Limburg. Dit zijn dan de hoofddwars-

verbindingen.

FIGUUR 12.

HOOFD -VEPKESVERBINDINGEN

12 OVI F1
Cl AL E

W A TESTA AT

In de noord-zuidrichting vinden wij de E 9, welke

Amsterdam via ‘s-Hertogenbosch, Eindhoven, Maas-

tricht en Luik verbindt met het Lotharingse industrie-

bekken en verder.

Ten noorden van de provincie passeert dan nog de
E 36, welke van de randstad Holland naar het Ruhr-

gebied voert.

‘Het E-wegennet, dat als project in 1949 onder auspi-

ciën van de Verenigde Naties te Genève tot stand

15-2-1961

157

kwam, is intussen uitgebreid en aangevuld, terwijl ver-

dere uitbreidingen nog in studie zijn. Zo is in België

een schakel toegevoegd waardoor de E 39 tevens aan-

sluiting zal geven op Brussel en wordt in Duitsland de

behoefte gevoeld om tussen de E 3 en de E
5
als derde

verbinding naar het westen vanuit Düsseldorf aanslui-

ting te zoeken op de E 39 in Zuid-Limburg.

Het gedeelte van de Napoleonsbaan (rijkswe Venlo-

Ittervoort-Belgische grens) tussen Heel en Venlo wordt

steeds meer gezien als een schakel tussen de E 9 en de

E 3, mede ten dienste van het verkeer van de Ruhr in

de richting Luik, zodat ook voor dit weggedeelte in-

grijpende verbeteringsplannen tot uitvoering zullen

komen.

Het verbeteringsplan van de weg ,Venlo-München-

Gladbach-Keulen, hetwelk thans in uitvoering is, is in-

tussen uitgegroeid tot een vrijwel nieuw tracé van

autosnelweg-karakter. De ontwikkeling van het links-

Rheinische industriegebied leidt tot een nieuwe hoofd-

verbinding langs de Rijn, di& bij Mook ons land zal

binnenkomen en daar met een nieuwe Maasoverbrug-

ging aansluiting zal geven op de nieuwe weg in Nuord-

brabant door de Langstraat naar Moerdijk en verder.

De hiervoren geschetste wegenstructuur, welke voort-

vloeit uit de behoefte tot integratie, vormt een van de
facetten van het verkeersprobleem in deze provincie.

Naast het E-wegennet dient ook het bestaande wegennet

te worden aangepast aan de internationale behoefte en
dienstbaar te worden gemaakt aan het transitoverkeer.

Anderzijds moet dit wegennet ook worden gericht op

en worden uitgebreid en verbeterd ten behoeve van de

in snel tempo voortgaande industriële ontwikkeling.

Wanneer wij dit punt nader bezien, dan blijkt dat de

industriële ontwikkeling zich in hoofdzaak concentreert

in de oostelijke en de westelijke Mijnstreek, te Maas-

tricht, in de Roerstreek (Mijn Beatrix), rond Venlo en

Tegelen, welk gebied in zuidelijke richting uitgroeit tot

Roermond, en rond de als ontwikkelingskernen aan-

gewezen plaatsen Weert, Venray en Helden-Panningen.

Voorts moet nog aandacht worden geschonken aan de

tuinbouwgebieden in Midden Limburg met als centrum

Horst, welk gebied potentieel als verkeerspool moet

worden gezien.

Van oudsher zijn’ deze gebieden door verkeerswegen
verbonden, zodat er ogenschijnlijk geen al te grote pro-
blemen op verkeersgebied bestaan. De groeiende inten-

siteit vanhet verkeer als gevolg van de ontwikkeling van

de genoemde gebieden doet evenwel verkeersstromen

ontstaan, welke op sommige van de bestaande wegen

nauwëlïjks meer kunnen worden verwerkt. Zo is ht

verkeer op de rijksweg Maastricht-Roermond gestegen

tot een weekdag-gemiddelde van bijna 10.000 voert-

tuigen. Op de spitsuren rijdt het verkeer over deze weg

vrijwel in gesloten files, zodat mag worden aangeno-

men dat de maximale capaciteit is bereikt.

Op de provinciale weg Heerlen-Sittard is de intensi-

teit thans meer dan 7.200 voertuigen per dag. Uit de

verkeerswaarnemingen blijkt, dat het verkeer op deze

weg sedert
1955
jaarlijks met ongeveer 20 pQ. is toege-

nomen, zodat te verwachten valt, dat deze weg ook

spoedig tot de maxirjiale capaciteit zal zijn belast. Paral-

lel gerichte wegen zullen dan ook een gedeelte van de

verkeersstroom moeten gaan overnemen.

Ter ontlasting van de rijksweg Maastricht-Roer-

mond zal gaan dienen de autosnelweg Maastricht-

Eindhoven, welke in noordelijke richting gaande tot

Maasbracht vrijwel parallel loopt met de evengenoemde

rijksweg en aldaar de Maas kruist om verder te gaan

in de richting Weert en Eindhoven. Deze weg is thans

in aanleg en zal tot Kelpen even v66r Weert in
1965

gereed moeten zijn.

Ter ontlasting van de weg Heerlen-Sittard is een

noord-zuid gerichte weg ontworpen, welke door het

Drostambt Tudderen leidt. Onder het Drostambt is deze

weg door.
het Rijk reeds aangelegd. Thans worden

voorzieningen getroffen om de’ weg kruisingvrij te

maken, zodat na de terugkeer van dit gebied naar

Duitsland, in het kader van het tractaat inzake de grens-

correcties, de weg als internationale weg gehandhaafd

kan blijven.

In zuidelijke richting zal de weg door verbetering

van bestaande wegen en aanleg van nieuwe wegen

worden voortgezet via Brunssum en Nieuwenhagen tot

Kerkrade,, alwaar aansluiting zal worden verkregen

op het Duitse wegennet met doorverbinding naar Aken

en de autosnelweg naar Keulen en Luik.

In noordelijke richting zal de weg worden voortge-

zet tot Roermond met aftakking in westelijke richting

naar de autosnelweg Maastricht-Eindhoven onder Maas-

bracht en in oostelijke richting naar de mijn Beatrix.

Deze weg zal dus in de toekomst de oostelijke Mijn-

streek en de Roerstreek met elkaar verbinden, alsmede

het doorgaande verkeer zowel nationaal als interna-

tionaal kunnen dienen.

De ontwikkeling van de Roerstreek en de verdere

uitgroei van het industriegebied tussen Roermond en

Venlo maken het treffen van voorzieningen voor het ver-

keer in dit gebied noodzakelijk. De huidige rijksweg

wordt steeds verder in de stedelijke uitbreiding opge-

nomen. Door het maken van omleggingen’ kan aan

deze inkapseling nog enige tijd worden ontkomen,

doch verwacht moet worden dat ook deze verbinding

gelejdelijk door de toeneming van het verkeer, dat dan zo-

wel van lokale als van doorgaande aard zal zijn, te

zwaar zal gaan worden belast. Ook hier is derhalve een

parallel lopende verbinding in de toekomst onont-

beerlijk.

Het ligt voor de hand, de zoëven genoemde noord-

zuid verbinding met deze in noordelijke richting verder

lopende weg te verbinden door de aanleg van een

rondweg oostelijk om Roermond, welke weg dan te-

vens het verkeer zal kunnen opvangen, dat vanuit Duits-

land komende in westelijke richting aansluiting zoekt

op het doorgaande wegennet.

De ontwikkeling van de Peelstreek met als belang-

rijkste kernen Horst en Venray maakt een doorsnijding

van dit gebied met een nieuwe verkeersweg nood-

zakelijk. Deze, als Midden-Peelweg betitelde ontslui-

tingsweg, is thans in uitvoering. Hij loopt vanaf de

provinciale weg Roermond-Meyel (Eindhoven) te Rog-

gel via Helden en IJsselsteijn (gemeente Venray) naar

de Noordbrabantse grens bij Rips en geeft in noord-

westelijke richting verdergaande aansluiting op het

Brabantse wegennet, richting Zaltbommel. Onder

Helden en eveneens onder Neer.zal deze weg verbinding

krijgen met de rijksweg Venlo (Blerick) – Ittervoort

(Belgische grens), zodat hij mede betekenis zal gaan

krijgen voor het

doorgaande verkeer vanuit Midden

Limburg in noordwestelijke richting.

158

15-2-1961

Het behoeft geen betoog, dat het bestaande wegen-

net gedurende lange tijd, ni. totdat de vorengenoemde

geprojecteerde wegen zullen zijn aangelegd, het ver-

keer zal moeten opvangen. Het is dus zaak het be-

staandé rijks- en provinciale wegennet door verbetering

van het profiel, door de aanleg van omleggingen om

de bebouwde kommen en andere voorzieningen zo goed

mogelijk aan te passen aan de taak, welke deze wegen

thans en in de toekomst moeten vervullen.

Hierbij dient nog de recreatieve functie van het
wegennet in deze provincie naar voren te worden

gebracht. Naast industriegebied is Zuid-Limburg im-

mers een ‘zeer druk bezocht toeristengebied. In de

zomermaanden wordt het wegennet dan ook extra be-

last met een grote stroom van toerist&nverkeer, waar

onder ook dat, hetwelk op de aangrenzende Belgische

en Duitse vakantiestreken is gericht. Hetis dan ook

noodzakelijk gebleken langs de wegen in toenemende

mate op de daarvoor aantrekkelijke plaatsen zgn.

picnic-plaatsen in te richten. Overhoeken langs de wégen

worden hiervoor bestemd en bij verbetering van de

wegen worden deze voor het toerisme van groot be-

lang zijnde rustplaatsen in het plan opgenomen. De
ervaring heeft geleerd dat hiervan een druk gebruik

wordt gemaakt en dat hierin een middel gevonden kan

worden de ongewenste ,,bermrecreatie” op te vangen.

Spoorwegen.

Wat het spoorwegvervoer betreft zijn, wanneer wij

het oog gericht houden op de groeiende Europese

integratie, nog vele wensen te vervullen. Er is een aan

redelijke eisen voldoende spoorverbinding van Maas-

tricht via Roermond met het westen van het land. Vanuit

Roermond bestaat echter alleen een iurverbinding met

Nijmegen, welke verbinding als stoptrein niet aan de

te stellen eisen voldoet
j
en welke bovendien geen aan-

sluiting geeft op de sneltreinen van en naar Maastricht.

Voor het noorden en het Oosten van het land is men dan

ook aangewezen op de verbindingen over Utrecht.

Internationale treinen lopen via Maastricht naar Luik

en verder in zuidelijke richting Over Venlo wordt het

jnternationale vervoer geleid naar Duitsland en verder.

Vanuit Maastricht bestaat een treinverbinding met Aken,

zij het slechts enkele malen per dag.

In westelijke richting bestaat geen treinverbinding

voor personenvervoer. Reizigers voor de richting Brus-

sel en Antwerpen moeten via de verbinding Maastricht-

Visé-Luik aansluiting zoeken op het Belgische spoor-

wegennet. Elektrificatie van deze verbinding Maas-

trich-Luik blijft een reeds lang naar voren gebrachte

wens.

De spoorlijn Vlodrop (Duitse grens)-Roermond-Weert-

Belgische grens is niet voor openbaar vervoer in ge-

bruik. Hierlangs worden alleen de militaire verlôfgan-

gerstreinen geleid. Een oost-west spoorwegverbinding

via Maastricht blijft een sterk ‘gevoelde behoefte.

Waterwegen.

Van nature is de Maas de enige waterweg in het

zuidoostelijke gedeelte van ons land. Nu moge de

Maas uit een oogpunt van landschapsschoon al een grote

bekoring geven aan de streek waardoor zij stroomt,

als scheepvaartweg heeft zij in haar natuurlijke staat

nooit veel te betekenen gehad. Daartoe waren de

waterhoeveelheden te wisselvallig en was in regenarme

tijden de vaardiepte te gering. Deze ongunstige om-

standigheden hebben intussen niet kunnen beletten, dat

zolang met zeer kleine – scheepjes genoegen kon wor-

den genomen en aan de regelmaat van de vaart geen

hoge’ eisen werdén gesteld, van de Maas steeds als

scheepvaartweg. gebruik is gemaakt.

Toen in het begin van de 19e eeuw het Maasdal in

België de zetelplaats werd van groot-industrie, kon met

de Maas als scheepvaartweg niet langer worden vol-

staan. In die tijd, was de techniek nog niet ver genoeg

gevorderd om van een rivier als de Maas een voor het

doel geschikte cheepvaartweg te maken. Men zocht

de oplossing dan ook in de aanleg van kanalen. In de

eerste helft van de vorige eeuw kwam zodoende tot

stand het stelsel van scheepvaartwegen gevormd door

de Zuid-Willemsvaart, die de Maas bij Maastricht ver-

bindt met de Maas bij ‘s-Hertogenbosch, doorgetrokken
tot Luik door het kanaal Luik-Maastricht, en verbonden

met Antwerpen door het Kempenkanaal. Dit stelsel

vormde een gemeenschappelijke Nederlands-Belgische
scheepvaartweg, die het industriegebied van Luik ener-

zijds verbond met de Noord-Nederlandse zeehavens en

met Antwerpen anderzijds.

In het begin van deze eeuw begon men de capaciteit
van deze kanalen als onvoldoende te gevoelen. Men is

toen naar anderé mogelijkheden gaan uitzien en men

heeft daarbij aanvankelijk vastgehouden aan de gedachte
van een gemeenschappelijke vaarweg, welke men hoopte

te verkrijgen door bevaarbaarmaking van de gemeen-

schappelijke Maas. De onderhandelingen, welke daarover
tussen de beide Regeringen werden gevoerd, op de grond-

slag Van een door een Nederlands-Belgische commissie

opgesteld plan, werden door de eerste wereldoorlog onder-

broken. Na die oorlog zijn er tussen Nederland en België,

zoveel moeilijkheden gerezen en is er tussen beide landen

een zodanige verwijdering ontstaan, dat er ook van samen-

werking op het gebied van de scheepvaartwegen niets is

gekomen. Beide landen zijn dus hun eigen weg gegaan

en dit heeft ertoe geleid dat er twee afzonderlijke

scheepvaartwegen zijn ontstaan.

Voor België is dat het Albertkanaal, vormende een

rechtstreekse verbinding van ‘de Maas bij Luik met

Antwerpen. Voor Nederland de gekanaliseerde Maas

van Maasbracht tot Grave, door het Maas-Waalkanaal

verbonden met de Waal bij Nijmegen en door het ka-

naal ,Wessem-Nederweert met de Zuid-Willemsvaart en

aldus via het Wilhelminakanaal met het industriege-

bied van Noordbrabant. In zuidelijke richting is deze

scheepvaartweg tot Maastricht voortgezet door het

Julianakanaal en door de kanalisatie van het Maasvak

te Maastricht verder verlengd tot in de onmiddellijke

nabijheid van de Nederlands-Belgische grens. –

Als verbinding tussen deze beide scheepvaartwegen,

die beide geschikt zijn voor de vaart met 2.000-tons-

schepen en die elkander ten zuiden van Maastricht tot

op slechts enkele kilometers afstand naderen, dient een

gedeelte van het oude kanaal Luik-Maastricht met

daarin op Belgisch gebied nabij Ternaaien een dubbele

schutsluis van geringe capaciteit. Voor deze onvolwaar-

dige verbinding heeft men de naam bedacht van ,,stop

van Ternaaien”. Op de opvatting, die aan het ontstaan

en gedurende meer dan 20 jaar voortbestaan van de

stop ten grondslag ligt, behoeft niet nader te worden

ingegaan, nu de beide Regeringen ter zake van de

opheffing ervan tot overeenstemming zijn gekomen.

15-2-1961

159

/

De werken daartoe zijn thans in volle uitvoering.

Als oplossing is gekomen het bijbouwen van een

grote sluis naast de bestaande dubbele kleine sluis te

Ternaaien en het graven van een toeleidingskanaal

naar die sluis vanuit de Maas. Dit is een oplossing’, die

voor Luik voordelig is, omdat zij de belemmering weg-

• neemt in de rechtstreekse verbinding van Luik met de –

Rijn. Voor het kolen- en industriegebied in de Belgische

Kempen zou een andere verbinding voordeliger zijn,

nI. het graven yan een verbindingskanaal tussen het

• Albertkanaal, ter plaatse waar dit bij de Nederlandse

grens naar het zuiden ombuigt, en de Maas ten noor-

den van Maastricht nabij de mond van het Julianakanaal.

– Het graven van dit kanaal, dat men naar een plaatselijke

benaming aanduidt met de naam van Cabergkanaal,

blijft een wens, ook na de opheffing van de stop van

Ternaaien.

Tot de nog bestaande problemen behoort vooral ook de

aanleg van een rechtstreeks verbindingskanaal tussen

de Maas en de Rijn. In oktober 1953 kreeg de ge-

dachte van het graven van een dergelijk verbindings-

kanaal een officieel cachet. De permanente Conferentie

van Europese Verkeersministers besloot toen – met een

aantal andere projecten — ook de verbinding Maas-

Rijn door technische, economische en fiianciële deskun-

digen van de direct daarbij betrokketi landen te laten

bestuderen.

Op grond van de reeds gemaakte studies kan men

zeggen, dat het bij de uitwerking praktisch gespro-

ken gaat om een keuze tussen een kanaal van het

Julianakanaal bij Born over Geilenkirchen naar de Rijn

bij Neuss en een kanaal van de Maas bij Venlo naar de

Rijn bij Ruhrort. Aanvankelijk is van Belgische zijde nog

een andere verbinding naar voren gebracht, ni. door

middel van een kanaal dat bij Visé uit de Maas zou aftak-

ken en buiten Nederlands gebied om naar de Rijn zou
lopen. Volgens het laatste ontwerp zou dit kanaal een

tracé krijgen van Visé langs Aken en Geilenkirchen naar

de Rijn bij Neuss. Voor de aanleg van een dergelijk

kanaal is vooral propaganda gevoerd door een Luiks

comité, onder voorzitterschap van de Gouverneur van de

provincie Luik, dat de naam draagt van: ,,Europees

Comité voor de bevaarbaarmakingvan de Maas en van

de Maas-Rijnverbindingen”. Men schijnt echter van die

zijde tot de overtuiging te zijn gekomen, dat een

kanaal als het hier bedoelde niet voor verwezenlijking
vatbaar is. In een in januari 1960 verschenen brochure
van genoemd comité staat althans vermeld: ,,Het tracé

Visé-Aken-Geilenkirchen-Neuss heeft op financiële gron-

den moeten wijken voor het project van een Rijn-Maas-

kanaal volgens de tracering Born-Geilenkirchen-Neuss”.
De meest in het oog’vallende betekenis van een kanaal

tussen Maas en Rijn is, dat het voor de industriege-

bieden langs de Maas de afstand tot de Rijn aanmer-

°. 1788.

(Adveriontje)

N°. 109

AMSTERDAMSCI-IE

EXTRACOURANT.

11 £ N
D R. T K J T NS
E

Dil
8
SEPTE?.tBER.

X

S
TERDMden
Scple;vber,
,, In onze twee vo(tg
.afl- ,
z&ts
eenigvrrnalc t’e: gebalder
vata
‘t
rdnod
kb.
, den vn Je.,
a en
4
ceer, gaven
WY
den LtCir
Ce
,,
h.ia: reeda eduteuae d.n aufch,n Ia •aen
wqenwgenon
Keric Sck’rs van het een oU nder, waar n’e ie
de,
£
t4dJchnp
Ageueen;
‘t JPrnpeIae..,-r.d Y
piunSte
mei keur
Srns Re het vtbtyf v*nJLuuie 0)LLCC ITWE a. Vlcget’; in top gehaaiJ, ei zatik, zac men ook
van
min-
,, EN 10NINGLYKE 1100 ,HIDEN , hinnen

Vi i

,, dec Vearulgcn. In de Stad, vooral der
Zeeuwçcht
Sciuken,
getracht
t,
et , op aIlrIeie

re veranngenatn:n. liet

tn de
hinfe C;agt
Iig4endn. – Na er eerfie bewo.,
Vou , de Jutotes jjja.’gr)roa.yan

ec_Sjdt, !’.!_.._

,n sI’otjcs ereugJ. hoerscbre voor dlen
Av..nd

ni
aIlctlei ran,i en ihrnl .h

DE ECONOOM EN DE BERICHTGEVII
W’1Tît’

QEKi1

De berichtgeving anno 1788 bood weinig

financieel-economisch terrein versch
lyk eta
WY
ZYt) ‘

economisch nieuws. Plaatselijke gebeur-

dagelijks.

»

tenissen waren toen nog aanleiding tot

Ook DeTwntsche Bank heeft haar

ge4l zyn n vetr&d

een ,,extra-courant”.

actuele berichtgeving op zakehjl
,. Zo rn men onder

Onze eeuw geeft daarentegen een geheel

financieel terrein.Onze kantoren vers
da de ERFSTM*I0I
berwaard, tiond

ander beeld te zien en berichten op

fenUhierovergaarnenadereinlichtir

dat
zulk, c,ne svar

;::

DE TWENTSCHE BANK
tU,ct,, dat de e
an
(ObSt)tttST CO Vtt

160 kantoren in Nederland
recij .
vn
.
ae.e
idee , 1 IÇ
LYK IRJIS
gan&:j,

e–

.

‘–r

— ———————

•.,
ibt’.e,fle a,ig o2k 0ndr anden dar4aot., da
Zonuag .tlargce

,, gemaklyk te maccu, vrcltn’ den dankbarn lot
der Ingezetenen,
den
i
Auruatus een tnrriayt

,, 13y het ohflappen
tot
deICaejen,
weujhat
t4o.GezèM.’bp • h.,r
,I,,,,,p.,..

.

llt.ien .kn
,’elfde

.. dnor de boveasienoernda .w, 1 hen .,,.

/
WORD UITGIiCJiVEN II?

MAANDAG

IG

ijnen

eigen

e en

chaf-

gen.

‘9

460

15-2-1961

kelijk zal verkorten. Wat het kanaal Venlo-Rihrort be-

.treft, mag hierbij ook in aanmerking worden genomen,

dat bij de Rijkswaterstaat het plan bestaat de sluis van

het Julianakanaal te Roosteren te doen vervallen en de

Maassluizen te Linne en te Roermond door de aanleg

van een lateraal kanaal van Wessem naar Buggenum

door één sluis te vervangen, zodat in de route waarvan

het kanaal Venlo-Ruhrort deel zal uitmaken, het aantal

sluizen met twee zal worden verminderd. Bovendien zal
de schutcapaciteif van de te handhaven sluizen door het

bijbouwen van parallelsluizen, aanmerkelijk worden uit-

gebreid. Te Born is de bouw van de nieuwe sluizen

reeds in v6116 uitvoering. Men mag aannemen, dat de

lange wachttijden, welke thans op deze route wel voor-

komen, daarmede tot het verleden gaan behoren.

Uit het westen komende, naar de Rijn varende, schepen

met een diepgang van niet meer dan 1,90 m (lading

450 ton) zullen bij aanwezigheid van een kanaal Venlo-

Ruhrort niet via Maastricht behoeven te varen, maar de

kortere route naar de Maas kunnen volgen via het

Kempenkanaal, de Zuid-Willemsvaart en het kanaal

Wessem-Nederweert. Het zal, financieel gezien, geen

bijzonder zware taak zijn om deie route dan tevens -te

verbeteren tot een toelaatbare vaardiepte van
2,50
m en

haar zo geschikt te maken vooi schepen van 600 ton

laadvermogen. Hierdoor zou bovendien een einde wor-

den gemaakt aan de moeilijkheden, welke de scheep-

vaart door gebrek aan vaardiepte bij de sluizen te

– Loozen pleegt te ondervinden en’ in verband waaimede

wel van de ,,stop van Loozen” wordt gesproken. Op

eenvoudige wijze kan voor deze schepen een nog kor

tere route worden – geschapen en wel door de Noor

dervaart door te trekken naar de Maas bij Venlo.

Voor de Nederlandse Rijnvaart kan een kanaal Venlo-

Ruhrort betekenis hebben, doordathet bij aanwezig-

heid van dat kanaal voor de scheepvaart mogelijk wordt

bij ongunstige waterstanden op de Rijn de vaart

over het bezwaren opleverende riviergedeelte te vermij-

den, door hetzij door de schutsluis te St. Andries, hetzij

doof het Maas-Waalkanaal de Maas op te varen en

verder de route te kiezen over deze rivier en het Maas-

Rijnkanaal. Voor een verdere industriële ontwikkeling

in het gebied van Noord- en Midden Limburg zal een

kanaal Venlo-Ruhrort van grote betekenis zijn, terwijl

ook dient te worden gewezen op het belang, dat dit

kanaal kan krijgen voor Noordbrabant in samenhang

met een doortrekking van het Wilhelminakanaal naar

de Maas.

Het kanaal Born-Geilenkirchen-Neuss heeft het bij-

zondere voordeel, dat het industriegebied van Aken

verbinding geeft met de Maas en de Rijn. Zou de

keuze vallen op het kanaal Venlo-Ruhrort, dan zal voor

Aken een oplossing kunnen worden gevonden in deze

zin, dat een overlaadhaven wordt aangelegd bij Geilen-

kirchen welke door een kanaal wordt verbonden met

het Julianakanaal bij Bom. Aken krijgt dan een goede

verbinding met de Maas en via het kanaal Venlo-Ruhr-

ort ook een redelijke verbinding met de Rijn.

Het is intussen zo, dat de keuze van een tracé de

vrucht zal moeten zijn van overleg tussen de Rege-

ringen van de betrokken landen, een overleg, dat thans

wordt ingeleid door de werkzaamheden van de inter-

nationale commissie van deskundigen. In de op 10

januari jl. verschenen Memorie van Antwoord bij

hoofdstuk IX B van de Rijksbegroting voor het

dienstjaar 1961 deelt de Minister van Verkeer en Water-

staat dienaangaande mede, dat het technische rapport

betreffende de Maas-Rijnverbinding naar verwacht

wordt zeer binnenkort zal kunnen worden uitgebracht,

doch dat het economische rapport nog in bewerking

is en eerst in de loop van 1961 kan worden tegemoet

gezien. Er kan derhalve thans, zo zegt de Minister, nog

geen standpunt worden bepaald ‘omtrent het meest ge-

schikte tracé.

Verbindingen door de lucht.

Niet verzuimd mag worden te wijzen op de functie

welke het vliegveld Zuid-Limburg zal kunnen gaan in-

nemen in het zich ontwikkelende verkeersbeeld. De ont-

wikkeling van deze luchthaven, vooral voor het vracht-

vervoer, is zeer hoopvol.

De aanwezigheid van een voor internationaal verkeer

opengestelde luchthaven in Limburg moet mede als

een belangrijk middel worden gezien om aan Lim-

burg die positie en dat aanzien te geven, welke ver-

band houden met de ligging van deze provincie in

het nieuwe Europa. Deze luchthaven moet dan ook

worden beschouwd als een belangrijk verkeersknoop-

punt voor een sterk geïndustrialiseerd gebied, hetwelk

binnen een straal van 30 krn naast de eigen industrieën

in Zuid-Limburg, de industriegebieden van Aken, Luik

en Belgisch-Limburg omvat.

Ook als centrum van een uitgebreid toeristengebied

(Zuid-Limburg, Eifel, Ardennen) zijn aantrekkelijke

vooruitzichten aanwezig. De toenemende betekenis van

dit vliegveld moge blijken uit de groiende frequentie

van het gebruik ervan. Sedert 1959 worden toeristen-
vluchten vanuit Engeland naar Italië en Spanje uitge-

voerd via de luchthaven Zuid-Limburg. In dat jaar is

ook een aanvang gemaakt met vrachtvervoer door de

lucht van Duitsland naar Engeland. Voorts bestaan er

plannen tot het instellen van een vaste lijndienst van

Londen via Zuid-Limburg met Duitsland (Neuren-

berg).

De omstandigheid, dat het vliegveld is opengesteld

voor het internationaal verkeer en dat door het charter-

verkeer een toenemend gebruik van dit veld wordt ge-

maakt, maken het noodzakelijk aan de accommodatie

van de luchthaven belangrijke uitbreiding te geven.

Zo zal het platform aanzienlijk worden vergroot, aan-

vlieg- en baanverlichting worden aangebracht, het brand-

weermaterieel worden gemoderniseerd en de kantoor-

gebouwen alsmede de ruimten voor de douane-afwikke-

ling worden vergroot. Naast deze voor het luchtverkeer

noodzakelijke voorzieningen zal ook de accommoda-

tie voor’ de bezoekers van het vliegveld worden verbe-

terd. De ligging van dit veld aan de autosnelweg

Maastricht-Eindhoven (E 9) doet een toenemend be-

zoek van passanten verwachten, temeer daar de lucht-

haven door de aanleg van een verkeerstunnel onder de

autoweg door voor het verkeer van beide richtingen

bereikbaar zal blijven.

In het kader van de verbindingen door de lucht

moge nog worden genoemd de luchtverbinding tus-

sen Brussel, Keulen en Luik. – Deze verbinding wordt

over Maastricht geleid en met helicopters uitgevoerd.

Van deze luchtlijn wordt een toenemend gebruik ge-

maakt.

Maastdcht.

Ir.J. G. VAN POPPEL.
Ir. C. F. EGEUE.

15-2-1961

1

161

Het hiernaast gereproduceerde glas-in-lood-

raam bevindt zich in het Gemeentehuis van

Herten; dat in november 1959 officieel in ge-

bruik werd gesteld.

Het raam werd vervaardigd door de Hertense

kunstenaar Piet Schoenmcikers en werd aan

de Gemeente Herten aangeboden door de N.V.

Nederlandsche Patent- en Kristalsodafabriek.

De maker van het raam heeft tot uitdrukking wil-

len brengen de overgang van een agrarische
bevolking naar de industrie.

De grondhonger van bouwvakken en daar-

mee verwante bedrijven, die de baggermoleris

dep in de uiterwaarden van de Maas doet

vreten. Voorts de vlucht van de werkloos ge-

worden landbouwers naar de industrie. Het-

machtige gebouwencomplex van de N.V. Ne-

derlandsche Patent-en Kristalsodafabriek, waar-

van het silhouet verbonden en verweven raakt

met de Gemeente Herten, vormde een uitgangs-

punt voor de symbolisatie van de industrie.
Dit silhouet is in blauw nog eens benadrukt

door de Mercurius-figuur, de godvon de handel

en industrie. De schaduw van deze figuur ligt

reeds over de zich in het benedenraam bevin-

dende naar Mercurius toebewegende figuren.

Tenslotte is door een paar zeilbootes beel-

dend weergegeven, dat dewatersportliefhebbers

kunnen genieten van de heerlijke woterpartijen, –

die na het wegbaggeren der uiterwaarden

achterblijven.

Hieronder ziet u in vogel-

vlucht het moderne gebou-

wencomplex – met o. a. op

devoorgrond links het ruime

personeelsgebouw en recht

daartegenover het kantoor-

gebouw – van de

N.V.

NEDERLANDSCHE

PATENT- EN KRIS-

TALSO DAFABRI EK

waar de volgende produk-

ten gefabriceerd worden:


Natronloog


Vloeibaar Chloor


Trichlooraethyleen


Perchlooraethyleen

• Chloorbleekloog


Zoutzuur


Hexachlooraethaan


Waterstofgas

(Adv.)

Opname KLM AEROCARTO N.V.

162

15-2-1961

Grensgangers

Inleiding.

Op de arbeidsmarkt doen zich regelmatig problemen

voor, die stof leveren voor uitvoerige discussies in de

pers en in de vakliteratuur. Nu eens wordt de aandacht

gevraagd voor gebieden waar overschotten worden ge-

constateerd, dan weer wordt de schijnwerper gericht op

gebieden waar schreeuwende tekorten worden opge-

merkt. Een situatie waarin een uitgebalanceerd evenwicht

op de arbeidsmarkt aanwezig is, behoort evenwel tot de

onmogelijkheden. Wel kan geconstateerd worden, dat

de Overheid een bewuste politiek voert, teneinde een op-

timale situatie op de arbeidsmarkt te verkrijgen.

Een van de belangrijke verschijnselen, die zich op de

arbeidsmarkt voordoen, is de pendel. Wanneer hier het
begrip pendel wordt ingevoerd, is het niet de bedoeling

het spraakgebruik te volgen, dat onder pendel verstaat

een meer dan nbrmale afstand tussen woon- en werk-

gemeente. In dit artikel wordt onder pendel verstaan, het

verschijnsel, dat personen gebruik maken van de werk-

gelegenheid in een ander gebied dan dat, tot welks be-

roepsbevolking zij worden gerekend. Beziet men de pro-

vincie Limburg als een gebied als bedoeld in de gegeven

definitie, dan heeft de pendel alleen betrekking op per-

sonen, die van buiten Limburg worden aangetrokken,

resp. buiten Limburg gaan werken en waarvan wordt

aangenomen, dat zij dagelijks of wekelijks heen en weer

reizen tussen woon- en werkgemeente.

De uitgaande en inkomende pendel van Limburg is

gericht op resp. afkomstig uit het gebied van Oost-Bra-

bant, het gebied van Nijmegen, Duitsland en België. Ter

vergroting van het inzicht volgen hieronder enkele glo-

bale gemiddelde cijfers over de pendel van Limburg in

1960
1
).

TABEL 1.

Gemiddelde pendel in 1960 van mannen en vrouwen

Inkomend

I

Uitgaand

I

Saldo

m
I

v

m
I

v 1

m

Oost-Brabant

1.030

190

1.800

265

– 770

– 75
Nijmegen

380

40

440

65

– 60 – 25
Overig Ned
…….
330

160

+ 170

Duitsland

500

190

4.400

560

—3.900

– 370
België
……….
2.860

780

2.300

210

+ 560

+ 570

Totaal
………1
5.100
1
1.200
1
9.100
1
1.100
1
—4.000
1
+ 100

Op een totale afhankelijke beroepsbevoling van rond

200.000 mannen drukt een uitgaan.d pendelsaldo van

4.000 man, zijnde 2pCt.

Historische ontwikkeling.

In de inleiding werd het probleem van de grensgan-

gers geprojecteerd tegén de achtergrond van het ver-

schijnsel van de pendel. Wij zullen ons nu meer in het
bijzonder bezighouden met ons onderwerp. Allereerst

dan iets over de historische ontwikkeling. Aan een

kwantitatieve analyse van de situatie in het verleden

zullen, wij ons, bij gebrek aan betrouwbare gegevens,

niet wagen. Wel achten wij het van belang een situatie-

schets te,geven, waardoor de huidige stand van zaken

beter begrepen kan worden.

I)
Het gebruikte cijfermateriaal is ontleend aan diverse
rapporten van het Districtsbureau voor de Arbeidsvoorziening
in de provincie Limburg.

Laten wij hierbij uitgaan van de geografische ligging

van Limburg. Gegeven is dat tweederde van de provin-

ciale grens samenvalt met die van Duitsland en België.

Van belang is ook vast te stellen dat ca. 90 pCt. van de

afhankelijke beroepsbevolking ten oosten van de Maas

woonachtig is; hetgeen betekent, dat de afstand van

woonplaats tot Duitse grens minimaal 1 km en maxi-

maal 30 km bedraagt. T.o.v. België is ca. 80 pCt. van de

afhankelijke beroepsbevolking binnen 30 km van de

grens woonachtig.

t

t
l
a_ee
%

RA

t

t

$
t

t

t

)
•S

.’
S
,

0S

‘ii

S

•t #%

De situering zou niet compleet zijn, indien geen aan-

dacht werd besteed aan de economische structuur van

de omliggende landen. Wat Duitsland betreft, dient

allereerst gewezen te worden oj, het Ruhrgebied met

zijn kolen-, staal- en textielindustrie: De invloedssfeer

van dit gebied reikt steeds verder. Het platteland rond-

om dit hoog geïndustrialiseerde gebied werd reeds leeg-

gezogen. Verschillende bedrijven vestigden zich, met het

oog op het aantrekken van arbeidskrachten, buiten het

eigenlijke Ruhrgebied. Zowel de bestaande als de nieuw

gevestigde bedrijven in het randgebied oefenen druk uit

op de Limburgse arbeidsmarkt. Naast het Ruhrgebiëd

verdient ook het gebied van Aken belangstelling. Van-

ouds zijn hier steenkolenmijnen, metaalbedrijven en tex-

tielindustrieën gevestigd.

In België trekt vooral het gebied van Luik. en Ver-

viers met mijn- en metaalindustrie en weverijen de aan-

dacht. Ook hier is de industriële ontwikkeling al van
oude datum. Nieuw daarentegen is het mijngebied in

de Belgische Kempen. De ontwikkeling is hier nog in

een beginfase.

Verwekt het verwondering, dat vanuit Limburg reeds

van oudsher een trek valt waar te nemen zowel naar

15-2-1961

163

Duitsland as naar België? Veel voorkomende beroepen

waarin werk over de grenzen werd aanvaard, wren:

brikkenbakkers, boerenknechten, grondwerkers, mijn-

werkers en bouwvakarbeiders. De pendel bewoog zich
niet alleen in uitgaande richting. Grenzen worden door

mensen gemaakt, maar de bevolking van Limburg en

de bevolkingen in het grensgebied van Duitsland en

België zien in een grens alleen maar een obstakel. Zij

denken meer in de richting van ,,Land ohne Grenze”.

Zo is het dan ook begrijpelijk, dat Limburg reeds lang

een inkomende pendel kent afkomstig uit genoemde lan-

den. Meer in het bijzonder was deze inkomende pendel

afkomstig uit Belgisch Limburg, een gebied arm aan

werkgelegenheid. Het gros van de inkomende pende-

laars vond werk in de aardewerk- en papierindustrie in
Maastricht, waar in latere jaren bijkwamen de rubber-,

metaal- en cementindustrie, eveneens te Maastricht en

de mijnindustrie annex de chemische bedrijven in de

nieuwe mijnstreek.

Uit het bovenstaande kunnen enkele conclusies wor-

den getrokken:

de grenspendel, zowel inkomend als uitgaand, be-
zit van origine een traditioneel karakter

in zoverre de huidige grenspendel op oude tradi-

ties is terug te voeren, is er van een nieuw probleem

geen sprake.

Bij de bespreking van de huidige situatie zullen wij

trachten aan te tonen, dat het karakter van de pendel

in de afgelopen drie jaren weliswaar is veranderd, doch

dat niet zonder meer gesproken mag worden van een

desastreuze ontwikkeling, waardoor de industrie in Lim-
burg dreigt te worden lam gelegd.

De huidige situatie.

Gezien het kenmerkend verschil in karakter tussen de
pendel naar Duitsland en die naar België zal een afzon-

derlijke behandeling vereist zijn. Voor de uitgaande

pendel naar Duitsland kan worden gesteld, dat als ge-

volg van de hoogconjunctuur in dat land, gepaard gaan-

de met een loonniveau dat aanzienlijk boven het Neder-

landse uitgaat, een sterke zuigkracht op de Lirnburgse

– arbeidsmarkt is ontstaan. Daar komt bij, dat de vrije zater-

dag in Duitsland inmiddels reeds gemeengoed is gewor-

den. De in de laatste drie jaren toegenomen uitgaande

pendel naar Duitsland kan niet langer als traditioneel

worden aangemerkt, doch dient meer als additioneel te

worden gezien. Tabel 2 geeft een nadere verduidelijking.

TABEL 2.

Gemiddelde pendel van mannen naar Duitsland

Aantal

in pCI. van de
afhankelijke
beroepsbevolking

600
0,3 800
..
0.4
1956

…………………
.

1958

………………..
1.700
0,9
1957

…………………

2.000
..
1,8
1959

…………………
.
1960

…………………
4.400
2,2

Van belang is ook te weten in welke bedrijfstakken
de uitgaande pendelaars zijn tewerk gesteld. Hierover

geeft tabel 3 informatie. –

Een antwoord op de vraag, in hoeverre jiier sprake

is van een catastrofale ontwikkeling, is niet zonder meer

te geven. Immers, de uitgaande pendel dient ook gepro-
jecteerd te worden tegen de achtergrond van de ontwik-

keling van de werkgelegenheid in Limburg. Het mag

TABEL 3.

Pendel van mannen naar Duitsland per bedrj/fsklasse

Aardewerk

………………………….
300
Bouwnijverheid

………………………
1.700
Hout, kurk, Stro

……………………..
100
Mijnbouw

…………………………..
740
Metaalnijverheid

………………………
340
Textielnijverheid

……………………..
430
Handel

…………………………….
110
Overige

…………………………….
620

Totaal . ……………………………..4.400

bekend worden verondersteld, dat als gevolg van een
afzetcrisis voor ‘steenkool, de werkgelegenheid in de

mijnindustrie sedert 1958 afnemend is. Voor Zuid-Lim-

burg betekende dit dat grote groepen werknemers, die

niet langer in de mijnen terecht konden, gezien de reeds

lang bestaande traditionele pendel, hun heil zochten in

Duitsland.

In Midden Limburg trad als gevolg van de moeilijk-

heden in de mijnindustrie een vertraging op bij de in aan-

bouw zijnde Beatrixmijn. Ook in dit gebied steeg de

pendel naar Duitsland, doch bij gebrek aan goede ver-

bindingen nam deze trek geen grote vormen aan. In

Noord-Limburg ligt de situatie geheel anders. Hoewel

de werkgelegenheid, speciaal in de aardewerk-, bouw-
en metaalindustrie, zich zeer gunstig ontwikkelde, was

toch een sterke drang merkbaar om werk te aanvaarden

in Duitsland. De moeilijkheden concentreerden zich

hoofdzakelijk in het gebied van Venlo-Tegelen-Reuver.

Zij werden bovendien vergroot door de zuigkracht van

de industrieën in het vroegere overschotgebied Bergen en

in de huidige ontwikkelingskern Venray. De daar ont-

stane nieuwe industrieën deden vanzelfsprekend een be-

roep op de arbeidskrachten, die dagelijks naar de indus-

trie van Venlo en omgeving pendelden.

Voor geheel Limburg geldt bovendien dat de uitgaan-

de pendel van bouwvakarbeiders naar Duitsland een

hoge vlucht heeft aangenomen. Hieruit zou kunnen wor-

den opgemaakt, dat de bouwactiviteit belangrijk te lij-

den zou hebben gehad. Regelmatige bouwtellingen door
de dienst arbeidsvoorziening hebben echter uitgewezen,

dat bij de bouw van woningen en andere grotere objec-

ten de personeelsbezetting in 1960 gemiddeld zelfs hoger

lag dan in 1959. Aangezien de toename van de pendel

groter was dan de groei van de beroepsbevolking in de

bouwnijverheid, moet éen groot deel van de uitgaande

pendel onttrokken zijn aan de bouw van kleine objecten

en aan de onderhoudswerken.

Rekening houdend met de in het voorgaande gemaak-

te opmerkingen, volgt hieronder een nadere analyse van

de uitgaande pendel van mannen naar Duitsland.

TABEL 4.

Gemiddelde pendel van mannen naar Duitsland in 1960

In pCt. van de
Gebied
Absoluut
afhankelijke

beroepsbevolking

zuid-Limburg
3.000
2
3
2
Midden Limburg
400
1,6
Noord-Limburg
1.000
3,1

Gerekend naar de afhankelijke beroepsbevolking,

drukt de pendel naar Duitsland het zwaarst in Noord-

Limburg. Een scherper beeld van de situatie ii Noord-

Limburg wordt verkregen door de opstelling van het

aantal pendelaars per bedrijfsklasse. Tevens biedt deze

opstelling de mogelijkheid, het percentage na te gaan

van het aantal pendelaars op het totaal van het aantal

arbeidsplaatsen in de betreffende bedrij fsklassen.

164

15-2-1961

TABEL 5.

1

In pCt. van het
Bedrijfsklasse

Aantal pendelars

totaal aantal arb.

i

p1. in de béir.
bedrijfsk lassen

Aardewerk
……………..
.
260

9,0
Bouw

………………..
.
470

11,5
Metaal
………………..
.
100

1,3
Overige

……………….

170

2,7

Totaal

…………………
1.000

5,0

Voor zover er in Limburg sprake is van moeilijk-

heden als gevolg van een te sterke pendel naar Duits-
land, kan dit alleen maar op gaan voor de kleiwaren-

industrie in het gebied van Venlo-Tegelen-Reuver. Het

hoge aantal bouwvakarbeiders heeft, zoals reeds werd

opgemerkt, in het algemeen weinig invloed gehad, ge-
zien het beschikbare bouwvolume. Wel dreigt hier een

gevaar, ni. indiet het bouwvolume steeds aangepast

wordt aan de beschikbare arbeidsreserve. Door de grote

vraag kan iedere vrijkomende bouwvakarbeider zonder

moeite een goed betaalde werkkring vinden in Duits-

land.

Tenslotte een enkel woord over de inkomende pendel

uit Duitsland. Deze is niet alleen gering in omvang, doch

is ook traditioneel bepaald. Het betreft in de regel werk-

nemers, die hetzij van oudsher in Limburg hebben ge-

werkt en vasthouden aan een eenmaal verkregen positie,

hetzij een beroep uitoefenen, waarmede zij in eigen om-

geving niet aan bod kunnen komen. Ondanks een veelal

lagere beloning, prefereren zij tewerkstelling in Limburg.

Geheel anders isde ontwikkeling van de pendel naar
en van België. Deze pendel is traditioneel bepaald. De

inkomende pendel overtreft de uitgaande. –

TABEL 6.

Gemiddelde pèndel van en naar België

Inkomend

Uitgaand
Jaar

I
v

m

1956
…………..

1.755

535

2.645

250
1957
…………..

2.195

680

2.755

280
1958
…………..

2.710

780

2.550

170
1959
…………..

2.850

710

2.470

140
1960
…………..

2.860

760

2.300

210

De inkomende pendel geeft een voortdurende stijging

te zien, terwijl de uitgaande aan een daling onderhevig

is. De uitgaande pendel heeft voor
50
pCt. betrekking

op mijnwerkers uit geheel Zuid-Limburg. Gezien de

gunstige ligging van Maastricht en Vaals t.o.v. het Bel-

gische achterland, verwekt het geen verwondering, dat

ruim 60 pCt. uit beide gebieden afkomstig is. De uitgaan-

de pendel naar België is anders gestructureerd dan die

naar Duitsland.

TABEL 7.

Pendel van mannen naar België per bedrijfsklasse

Bouwnijverheid
………………………
420
Mijnbouw
…………………………..
1.140
Metaalnijverheid
……………………..
260
Overige
…………………………….
480

Totaal
……………………………..
2.300

De inkomende pendel richt zich in hoofdzaak op de

Maastrichtse industrie en op de chemische industrie van

de staatsmijnen in Beek.

Samenvatting en verwachtingen.

De uiteenzettingen, die in het voorgaande werden ge-
geven, kunnen als volgt in het kort worden samengevat:

15-2-1961

‘— Het totale gemiddelde pendelsaldo voor Limburg

bedraagt voor mannen – 4.000 en voor vrouwen

+100. . .

— Het gemiddelde pendelsaldo naar het buitenland

bedraagt – 3.340 mannen en + 200 vrouwen.

— Zowel de inkomende pendel van als de uitgaande

naar België is traditioneel van aard. De inkomende

pendel van Liuitsland heeft eveneens een traditio-

neel karakter, terwijl de uitgaande pendel als ad-

ditioneel kan worden aangemerkt.

– De toenane van de uitgaande pendel naar Duits-

land viel samen met een inzinking van de werkge-

legenheid in de Limburgse mijnindustrie.

— Van een verlammend arbeiderstekort in de Lim-

burgse industrie, als gevolg van de trek naar Duits-
land, is in het algemeen geen sprake.

– Een uitzondering wordt gevormd door de aarde-

werkindustrie in Noord-Limburg. Hoewel in abso-

lute zin het aantal van 260 pendelaars uit deze

industrie niet groot genoemd kan worden, is dit

aantal in relatieve zin, nI. 9 pCt. van het aantal

arbeidsplaatsen, aan de hoge kant.

Tot besluit van dit artikel willen wij proberen een blik

in de toekomst te slaan. Uiteraard onder het nodige voor-

behoud, daar absolute zekerheid nooit kan worden ge-

geven. Wat Duitsland betreft, mag aangenomen worden,

dat de inkomende pendel uit dit land nagenoeg onver-

anderd blijft, gezien het karakter van deze pendel. De

uitgaande pendel zal, indien de hoogconjunctuur in

Duitsland aanhoudt, blijven toenemen, gezien ook de

hogere beloningen die aldaar kunnen worden behaald.

De zuigkracht vanuit Duitsland wordt niet alléén gevoed

door de gunstige conjunctuur. Er is nog een andere fac-

tor in het geding: Duitsland verkeert in de eerstkomende
jaren in een uiterst ongunstige positie met betrekking tot

de bevolkingsgroei. In de laatste jaren van de tweede

wereldoorlog en in de eerste jaren daarna waren de ge-

boortecijfers uitzonderlijk laag. Dit houdt in dat het

aantal jeugdigen, dat de gelederen in het arbeidsproces

komt versterken, in de jaren 1960-1965 minimaal zal zijn.

Het opwerpen van een kunstmatige dam tegen een

uittocht naar Duitsland door het nemen van overheids-

maatregelen, zou misschien enig effect kunnen afwer-

pen, doch past niet in de huidige nationale en inter-

nationale politieke ontwikkeling. De, prijs voor de,een-

wording van Europa dient te worden betaald. Als rem

zou eventueel wel kunnen werken een versnelde invoe-

ring van de vijfdaagse werkweek. Gedacht kan verder

worden aan de bevordering van de binding van de werk-
nemers aan het bedrijf, door het scheppen van mogelijk-

heden tot gepremieerd sparen en het delen in de ge-

maakte winsten. Verlichting zou bovendien kunnen

worden verkregen door bevordering van verdere ratio-

nalisatie en mechanisatie.

De ontwikkeling van de pendel naar èn vanuit België

zal vermoedelijk in de toekomst een ander beeld te zien

geven. Verwacht mag worden, d,at de inkomende pen-

del zal toenemen. Deze verwachting is ten dele hierop

gebaseerd, dat bij de uitvoering van.de fel omstreden

,,Eenheidswet” het ten onrechte aanleunen op de werk-

loosheidsuitkeringen bemoeilijkt vordt. Anderzijds zal de
uitgaande pendel een vermindering te zien geven, niet al-

leen als gevolg van de steeds w’eerkerende stakingen, doch

ook als gevolg van de doorwerking van het in uitvoering
zijnde saneringsplan in de Belgische mijnindustrie. –

Maastricht.

Dra. J. W. F. VAN MEEGEREN.

165

$
.

”’

,…
. 1
.,,

-$

..

•’.
‘:
‘:

NOV. WATERLEDING
MIJO VOOR

ZWD’LUiBURG’:

Tot het
voorziningsgebied

ehoren de volgende gemeenten

Amby


‘St.

Geertruid’
‘-

Margratn
Simpeleld

Arnstenradé


,Geleen

Merkelbeek


Slenaken

:

Beek


Geulle

.
Mheer.
Spaueék

Bemelën


Grvenbicht
Munstergeleen

Stem

Berg en Trblijt
,Gronsveld
,
Nieuwstadt
Susteren –

Bingelrade
.
Gulpn

Nooreek’
Ulestratr

Bocholtz

,


Heer
,

Nuth
•U’rrnond

Borgharen
Hoensbr6ek•
‘Obbicht en Pdpenhoven
Valkenburg:

Bom

;

.
Hulsberg
Oirsbeek
.

Houthem (gedeelte)

Bunde

.
,

ltteren,
Roosteren
Vorendaal

Cadier en Keér
Jabèek
Scimmert


.

Wittem

-:

Elsloo


‘Klimmen
Schinnen


Wylré

Eysden

Limbricht
Schinveld
Wynandsrade

1


.

Lengte

1
van het hoofdbuizennet 810 km

Aantal

$$

$

aangesloten percelen

45.500

$
$
$
$$$

$

$$

$$

$

$$

$

$

VOOR INLICHTINGEN
OMTRENT KOSTEN VAN

-‘.
$
$

$

•L.’
AANSLUlTIG

EN TARIEVEN

VOOR WÂTERLEyERING’ZICH

TE WENDEN:

$

»

$


PRINSBISSCHOPSINGEL 5,’

1
MAASTRICHT

r

H

Watertoren te
Schimmert



»

$

166

$ $


»
1 -‘°””)

$

1

$

»’

15-2-1961

N.V.
WATERLEIDING
M!J,
VOOR

MIDDEN-
ÉN
NOORD-LIMBURG

Tot het voorzieningsgebied behoren de volgende gemeenten:

Arcen
Grubbenvorst
Maasbree
Ottersum

Baexem
Huelen
Meerlo
Posterholt

Beegden
Heel en Panheel
Melick en Herkenbosch
Roggel

Beesel
Helden
Meyel
Sevenum

Belfel d
Heyth uysen
Montfort
Stevenswee rt Bergen
Horn


Mook en Middelaar Stramproy

Broekhuizen
Horst
Nederweert

Echt
Hunsel
Neer
Thorn

Gennep
Kessel
St. Odiliënberg
Venray.

Grathem
Maasbracht
Ohé en Look
Vlodrop

Lengte van het hoofdbuizennet ………………………790 km

Aantal aangesloten percelen

………………………..25.500

VOOR INLICHTINGEN OMTRENT KOSTEN VAN AANSLUITING EN TARIEVEN VOOR WATER-

LEVERING ZICH TE WENDEN: WILHELMINASTRAAT 16 TE VENLO,

Een van de pompstations: Het pompstation ,,Breehei”
te
Venray.
15-2-1961

(J’auergen”eJ

167

een rijke schakering

In het industriële patroon van de provincie
Limburg neemt de mijnindustrie een voor-

aanstaande plaats in. Zij omvat een rijke

schakering van bedrijven:

twaalf mijnen

1-
(acht particuliere en vier staats-

mijnen), die tot de modernste

van West-Europa behoren

1
r

.

elektrische centrales

briketfabrieken

cokesfabrieken

chemische fabrieken

Samen vormen ze een industrie,

I
,.
.

.
1

die in totaal aan ca. 60.000 man

&.
of
1/4
van de beroepsbevolking

_______

van Limburg arbeid verschaft.

..i’ j’3


t1

.7

stofmeststoffen, kunststoffen en andere che-

micaliën vindt zijn weg naar vele landen

in en buiten Europa.

DE GEZAMENLIJKE STEENKOLENMIJNEN IN LIMBURG

(ach,.)

168

15-2-1961

De mijnbouw in Limburg

in verhouding tot die in het buitenland

Indien men de steenkoolmijnbouw in Zuid-Limburg
beschouwt, kan men vaststellen dat zijn plaats in ver-

houding tot buitenlandse mijnb6uwgebieden, naast een

aantal minder belangrijke factoren, in hoofzaak wordt

bepaald door zijn geologische gesteldheid, de aard van

zijn steenkoollagen, zijn geografische ligging en Neder-

land als afzetmarkt voor cnergiegrondstoffen.

Recente onderzoekingen en exploraties door middel
van vele diepboringen hebben de reeds lang bestaande

wetenschap bevestigd, dat de Noordeuropese steen-

kool vrijwel tot één bekken behoort, m.a.w. dat de
steenkoolafzettingen in West-Duitsland, België en

Frankrijk zich onder ons land voortzetten en één geheel

vormen met -de Engelse steenkoolafzettingen. Het hart
van België heeft in de carboontijd als een eiland boven
de carboonzee uitgestôken. Rond dit devooneiland zijn

de steenkoolafzettingen tot ontwikkeling gekomen,

– waarvan ook de Nederlandse een deel uitmaken.

– De kolenlagen in ons land bevinden zich op een zo

grote diepte dat ontginning praktisch niet mogelijk is.

Als voorbeeld strekke, dat bij olieboringen benoorden

Amsterdam het produktieve carboon werd teruggevon-

den p een diepte van 1.400 tot 2.200 meter, hetgeen

praktische ontginning met de momenteel ter beschik-

king staande middelen uitsluit. Slechts in een klein ge-

deelte van ons land, waar langs storingen en breukran-

den het produktieve carboon naar boven werd gestuwd,

liggen de kolenlagen op bereikbare diepte. Alleen in
Zuid-Limburg heeft tot dusver ontginning plaats ge-

vonden. Sinds kort echter is in de uiterste punt van de

Peelvelden een begin met de ontsluiting gemaakt door

de Beatrix-schachten; de concessie Gelria in de Achter-

hoek daarentegen ligt nog steeds op ontsluiting te

wachten.

Teneinde enigermate een beeld te geven van de

voorraden ontginbare steenkool in Nederland laten wij

hieronder de cijfers volgen, die Prof. Faber in zijn

recente publikatie ,,Geologie van Nederland”, deel IV

geeft:

Zuid.Limburg
………………………..
550 mln, ton
Peelgebied tot 1.200 m
………………….
600
Peelgebied van 1.200.- 1.500 m
…………..
50
Vlodrop
……………………………..
50
Achterhoek
………………………….
150

Totaal

1.400 mln, ton

Wat het Vlodrop-veld betreft, werden de mogelijk-

heden tot ontginning van deze -relatief geringe hoeveel-

heid kolen binnen de eigen grenzen sterk vergroot door

het, met de Sophia-Jacoba-concessies, verwerven van

ontginningsvelden aan de overzijde van de Duitse grens.

Deze ontginning werd mogelijk gemaakt door de over-

eenkomst die Nederland en West-Duitsland op 28. janu-

ari
1958
hebben gesloten. Met betrekking tot de Zuid-

limburgse steenkool kan worden opgemerkt, dat hier in

verhouding tot de produktiecapaciteit nog slechts een

vrij beperkte hoeveelheid steenkool ter beschikking

staat; dit treft temeer bij vergelijking met sommige van

de ons omringende kolenbekkens. Vast staat wel, dat

v66r de eeuwwisseling enkele van onze oudere mijnen

de produktie wegens uitputting zullen moeten staken.

Eenerzijds zijn de kolen door de storingen en breu-

ken op bereikbare diepte gebracht, anderzijds hebben

de steenkoolvelden hiervan voor de exploitatie ook na-

delige gevolgen ondergaan. De in Limburg te ontgïnnen

kolenlageri liggen namelijk in een kraakzone, die de

omvang en de regelmatige ligging van de Nederlandse

kolenvelden sterk heeft beïnvloed. Dit feit is van be-

lang voor de ontwikkeling die de kolenmijnbouw ogen-

blikkelijk gaat en gaan moet. De meer of minder regel-

matige ligging van de kolenlagen bepaalt in hoge mate

de mogelijkheden tot mechanische winning. -Bij ver

gelijking bijv. met de Noordamerikaanse, Zuidafrikaan-

se en Australische steenkoolafzettingen spreekt dit zeer

duidelijk, maar ook vergeleken met sommige afzettin-

gen aan de Ruhr – vooral aan de Niederrhein en aan

de oostzijde van het Ruhrbekken -, aan de Saar, in

Lotharingen en in de Midlands in Engeland is het Zuid-

limburgse steenkoolbekken kwalitatief en kwantitatief

vrij sterk in het nadeel.

Dit feit is van bijzondere betekenis nu de West-

europese ‘ steenkoolmijnbouw zonder enige twijfel

wederom op een belangrijk keerpunt staat. In de naaste

toekomst zal alleen die steenkool ontginbaar blijven,

die geheel mechanisch kan worden gewonnen. Dit niet

alleen en misschien zelfs niet in de eerste plaats om

economische redenen, maar omdat ook de sociale in-

dicaties tot deze ontwikkeling dwingen, een ontwikke-

ling waarin de Verenigde Staten ons reeds lang zijn

voorgegaan. De Verenigde Staten, met hun in zeer

regelmatige ligging afgezette kolenlagen in geologisch

zeer gunstige omstandigheden, hebben resultaten kun-

nen bereiken die, behoudens enkele zeer hoge uitzon-

deringen, in de Westeuropese mijnbouw niet moge-

lijk zijn. De Westeuropese steenkool maakt een eigen

ontwikkeling van de mechanisatie van de koolwinning

hoodzakelijk; deze ontwikkeling is op gang doch nog

lang niet afgesloten. Met name ten aanzien van de me-

chanisatie van steenkoolontginning in onregelmatige en

gestoorde velden is praktisch nog slechts zeer weinig be-

reikt.

Een tweede geologisch feit van betekenis is, dat het

Limburgse steenkoolbekken over het algemeen arm is

aan kolenlagen en vooral aan goede kolenlagen. De

hoeveelheid kolen per honderd meter steriel gesteente

behoort met die in België en Noord-Frankrijk tot de

laagste ter wereld. Daarnaast staat het feit, dat vele

steenkolenlagen vrij onzuiver van samenstelling zijn. De

verhouding netto : bruto ligt in Limburg dan ook on-

15-2-1961

.

169

gunstig; de laatste jaren was deze gemiddeld 62 â
65

pCt. Dit betekent in de eerste plaats, dat van het onder-

gronds gewonnen produkt een vrij groot deel als afval

moet worden opgeslagen (steenbergen) en in de tweede

Plaats, dat aanzienlijke investeringen in verwerkin gsin-

stallaties nodig zijn om het brutoprodukt te verwerken

tot een goed handeiswaardig produkt. Dit houdt in, dat

het ondergronds gewonnen produkt nog met een Vrij

hoog bedrag moet worden belast om het tot handels-

waardig produkt te transformeren. Viorts is de laag-

opening over het algemeen Vrij gering – in het aan-

grenzende Ruhrbekken is dit grotendeels niet zo –

hetgeen een rationele, mechanische winning eveneens in

de weg staat. Dit betekent tevens een extra belasting,

omdat per meter aangelegde ondergrondse galerij een
veel geringere hoeveelheid kolen wordt ontsloten. De
ontsluitingskosten per ton gewonnen steenkool liggen

daardoor dus hoger.

Het derde feit van groot belang is de geografische

ligging van het steenkoolbekken. In tweeërlei opzicht

heeft deze ligging steeds een bezwaar gevormd. In de

eerste plaats met het oog op de voorziening met arbeids-

krachten. Het steenkoolbekken ligt slechts voor een

klein gedeelte in eigen land; het overgrote gedeelte ligt

in België en Duitslard. De Limburgse mijriindustrie

heeft dan ook al zolang zij bestaat een beroep moeten

doen op vreemde arbeidskrachten, hetzij van vlak over

de grens hetzij van verder af, al naar gelang de con-

juncturele situatie en de verhoudingen op loongebied.

Mogelijk wordt dit in de toekomst anders, nu er – vol-

gens berekeningen van het E.T.I.L. – een overschot
aan arbeidskrachten in de oostelijke Mijnstreek zal

ontstaan en het kolenbedrijf door de verdere mechani-

satie van de steenkoolwinning wat minder arbeids-

intensief zal worden dan nu het geval is. De situatie is

echter momenteel nog zo, dat Limburg niet in voldoen-

de mate zelf in de behoefte aan arbeidskrachten van

de mijnen kan voorzien; een feit overigens dat bijna in
alle contineritale Westeuropese mijnbekkens – behalve

in het Saarbekken – kan worden geconstateerd.

In de tweede plaats heeft deze geografische ligging

van het begin af aan in sterke mate het afzetgebied

van de Limburgse kolen bepaald. Deze uitmiddelpun-

tige ligging heeft, gecombineerd met de Nederlandse

inzichten in de energievoorziening, meegebracht dat het

zwaartepunt van de afzet der Limburgse steenkolen als

regel vrij sterk beïnvloed is door de mogelijkheden tot

afzet buiten ons eigen land. Een echte vrije markt, zo-

als in feite bedoeld is bij de oprichting van de E.G.K.S.,

is voor Limburg dan ook van bijzondere betekenis.

Maar het opvolgen van zijn leer blijkt ook voor de

prediker wel eens moeilijk te zijn. Nationale regelingen

ter bescherming van de eigen industrie: limitering van

de invoer in België, regeling van de invoer door middel
van A.T.I.C. in Frankrijk en steunmaatregelen in Frank-

rijk, België en Duitsland, doorkruisen de grondprinci-

pes van de E.G.K.S. Limburg ondervindt de terugsiag

hiervan in niet geringe mate. In ons land bedraagt de

steun slechts een fractie in vergelijking met de andere

landen van de E.G.K.S. –

Als vierde feit zou ik willen noemen: Nederland als

afzetmarkt voor energiegrondstoffen. De noordelijke

Nederlanden zijn van oudsher een energiegrondstoffen-

importerend gebied geweest. Dit waren zij reeds in de

vroege middeleeuwen, zoals blijkt uit de studies van

Prof. Dr. Th. L. M. Thurlings over de Maashandel;

dit zijn zij, volgens ,,De geschiedenis van de steenkolen-

handel van Rotterdam” van. Prof. Dr. Z. W. Sneller,

tot in de nieuwste tijd gebleven. Reeds in de vroege

middeleeuwen leverde het Luikse bekken via de Maas
steenkolen aan de Hollanden om te voorzien in de be-

hoeften aan brandstoffen. Het gebruik van steenkool
in plaats van brandhout was een zo opmerkelijk feit,

dat dit in een reisverhaal van en tweetal Duitse missio-

narissen, die via de Nederlanden naar Azië reisden,

werd vermeld. Later kwamen hierbij de steenkolen uit

het Ruhr- en het Rijngebied. De export van kolen uit

,,Roeroort” naar Nederland is de opkomst geweest van

enkele bekende Duitse industriële families, die nu nog

een rol spelen in het Ruhrgebied.

Ook de Engelse steenkooluitvoer naar ons land is

reeds vroeg van betekenis geweest. De onderlinge con-
currentie tussen de kolenexporterende landen heeft een

voor Nederland gunstige prijsontwikkeling tot gevolg

gehad. Op de Nederlandse markt was de prijs vaak veel

lager dan in het exportland. De historicus Nef schrijft

in ,,The rise of the British coal industry”, dat dit reeds

in de achttiende eeuw het geval wast Hij vermeldt in

dit boek een rekest, waarin wordt gezegd: ,,Therefore if

the Dutch can buy them so much cheaper then our own

people they can easily underseli us in foreign markets

in all such commodities as are manufactured with

coals”. Hierna wordt dan een aantal voorbeelden ge-

noemd van gevallen, waarin de Hollanders door goed- –

kopere kolen een voorsprong hadden. De Hollanders

hebben, zoals hieruit blijkt, reeds vroeg geleefd met het

idee van goedkope steenkool, als gevolg van éen gun-

stige ligging temidden van de grote kolenproducerende

landen, waarbij het overschot op de Nederlandse markt.

afzet vond tegen lage prijzen. Dit is zo gebleven tot in de

negentiende en de twintigste eeuw.

Deze geschiedenis heeft zich telkens herhaald tot in

onze tijd. Deelde bijv. Mr. Bowman, de aftredende

voorzitter van de National Coal Board, deze zomer op
een bijeenkomst te Llandudno niet mede dat Engeland

5
mln, ton kolen wilde uitvoeren tegen een extra ver-

lies van £
7
mln teneinde ,,to keep a foot in the door”?

Het gevolg hiervan is, dat landen zowel in als buiten

de E.G.K.S. op deze prijs aligneren, waardoor de Lim-

burgse mijnen hun produkten in eigen land tegen deze

dumpingprijzen moeten zien te plaatsen. Soortgelijke

parallellen zijn ook met andere energiegrondstoffen te

trekken. Wanneer• de Verenigde Staten hun olie-invoer

beperken om de eigen markt te beschermen, komen

deze produkten op de overgebleven markten, met alle

gevolgen van dien. Landen met een belangrijke ener-

gieproduktie – Duitsland, Frankrijk, België en Enge-
land – nemen voor het eigen land maatregelen, zodat

in die landen alleen voor resthoeveelheden kolen voor
afzet gezorgd behoeft te worden. Deze resthoeveelhe-

den vinden dan tegen marginale prijzen hun weg naar

o.a. de Nederlandse markt en naar die landen, die geen

of onvoldoende energiebronnen ter, beschikking

hebben.

De bovengeschetste bijzondere situatie heeft – zo

blijkt bij bestudering van de geschiedenis van de Lim-

burgse mijnbouw – steeds invloed gehad op de gang

van zaken en de ontwikkeling in deze mijnbouw. Toen

in
1845
de ,,Aken-Maastrichtse Spoorweg Maat-

schappij” de Domaniale Mijn voor 99 jaren in pacht

170 –

15-2-1961

77

overnam van de Nederlandse Staat, nam zij tevens de

verplichting op zich om de nieuw aan te leggen lijn

Aken-Maastricht met een zijtak aansluiting te geven aan

de Domaniale Mijn te Kerkrade. Zij heeft vrij lang

getaimd met deze aansluiting omdat men er klaarblij-
kelijk geen vermeerdering van de kolenafzet van ver-
wachtte en er dus geen behoefte aan bestond. Eerst in

1871, tijdens een korte periode van grote opleving in

de kolenmijnbouw ten gevolge van de oorlog tussen

Frankrijk en Duitsland, kwam deze verbinding tot

stand.

De mijn Neuprick, die van 1852 tot 1904 in Kerkrade

in ontginning was, had wel een raccordement-aan-

sluiting naar de Duitse kant maar geen op Nederlands

gebied. Vergeleken met tegenwoordig ging het slechts

om een bescheiden produktie. Bovendien was het kolen-

verbruik in ons land buiten de zeeprovincies nog van

weinig betekenis; in de noordelijke provincies was

nauwelijks van enig steenkoolverbruik sprake. Maar

ook veel’ later, in de jaren v66r de eerste wereldoorlog,

1

industrie ter plaatse in elektrische stroom te transfor

meren en deze over grote afstanden te distribueren.

De oprichting van de Stroom Verkoop Maatschappij –

de voorloopster van de P.L.E.M. – was hiervan het

gevolg. Lag Nederland op dat ogenblik in dit opzicht

ver voor – het initiatief werd genomen lang voor deze

mogelijkheid elders werd onderkend -, in de latere ont-
wikkeling is het hierin Vrij ver achter gebleven bij lan-

den als Duitsland, Frankrijk en België, waarde mijn-.
centrkles in de nationale energievoorziening een veel

grotere plaats is toebedeeld.

Onderstaand overzicht van de elektriciteitsproduktie
in enkele landen geeft een beeld van de toestand in het

jaar
1959.
De hierboven geschetste situatie wordt hierin

duidelijk weerspieg1d. In het in oktober 1960 gepubli-

ceerde rapport over de valorisatie van de Kmpense

kolen wordt voor de betreffende mijnen een aandeel

geclaimd van
0,5 â
1 x 10 kWh of 57 â 114 kWh per

ton netto delving.

Elektriciteitsproduktie in 1959

a

b
c
d
e
f
g


h

Lnd

Tot, na-
tionale
produktie
Produktie
openbare
centrales

Produktie
mijncen-
.
trales

c

x 100
a

Levering
mijncentra-
les aan openbare
net

e

x 100
b
Netto del-
ving

e) in kwh
is. ton net- to delving
(e:g)

109 kwh
109 kWh 109 kWh pCI. 109 kWh
pCt.
10′ t

96,8
58,8
16,2 16,7
6
1
7a)
11,4
125,6 53,3
Frankrijk

………………………………
64,5
46,5 9,5
14,7
4,6
9,9
59
77,9
Duitsland, excl. Saar

………………………

13,2
.
7,4 2,6
19,7
0,93
12,6
22,7
41,0
België

…………………………………..
Nederland

………………………………
14,2
10,9
1,6
11,3
‘0,36
3,3
\12,0.
30,0

a) ,,STEAG-Mitteilingen”, no. 171 van januari 1960.

lag het zwaartepunt van de afzet der Limburgse pro-

duktie in het buitenland. In 1909 bedroeg het kolen-

verbruik in Nederland 7.373.000 ton. Limburg produ-

ceerde in dat jaar 1.120.625 ton. Hiervan werd slechts

30 pCt. in het binnenland afgezet. In 1913 was de afzet

van Limburgse kolen op de Nederlandse markt gelei-

delijk aan gestegen tot 36 pCt. Dit resultaat werd be-

reikt na een felle strijd met de importeurs van Duitse

kolen, die de Limburgse kolen van de Nederlandse

markt wilden houden. Eerst in de oorlog 1914-1918

kwam de grote betekenis van de beschikking over eigen

energiebronnen tot gelding. De Limburgse kolen heb-

ben Nederland in hoge mate geholpen toen het buiten-

land niet meer kon leveren.

Na de eerste wereldoorlog keerde het vroegere beeld

grotendeels terug. Nederland werd weer een typische

importmarkt- voor kolenoverschotten uit Duitsland, En-

geland en België, waarbij zich bij tijd en wijle ook nog

Polen voegde. Dit veroorzaakte een geregelde opeen-

volging van crises en moeilijkheden in de Limburgse

mijnbouw, die zich enkele malen oplosten door inter-

nationale verwikkelingen met grote verstoringen op de –
Europese energiemarkt: Ruhrbezetting met de passieve

weerstand, langdurige staking in de Engelse steenkolen-

industrie, enz. Als geheel een zeer onstabiel beeld Te-

recht trachtten mannen als Van Iterson, Ross van Len-

nep e.a. door middel van transformatie-industrieën voor

de daarvoor geschikte kolensoorten en kwaliteiten een

grotere stabiliteit in afzet en verbruik te bewerkstelligen.

Vermeld dient ook te worden het initiatief, van Bel-

laar Spruit om bepaalde produkten van de steenkool-

Telkens weer blijkt dat het bezit van eigen energie-

bronnen, juist in tijden van internationale verwikke-

lingen, van grote betekenis is. Wij denken hierbij aan
de ‘beide wereldoorlogen, aan het Korea-conflict, het

wegvallen van de olieproduktie in Perzië tijdens de

,Mossadecq”-môeilij kheden en aan de Suezcrisïs, pe-

rioden waarin de aanvoer van energiegrondstoffen

van verderaf sterk verminderde of geheel stilstond. Lan-

den, arm aan deze grondstoffen, zoals Zwitserland en

Zweden, hebben dit probleem duidelijker onderkend

dan Nederland, getuige de bouw van waterkrachtcen-

trales in eigen land, die, gezien hun zeer hoge investerings-

kosten, wat produktiekosten betreft niet beneden de

thermische centrales liggen.

De Limburgse steenkoolindustrie moet zich onzes

inziens onder gelijke voorwaarden als de steénkoolin-

dustrie in andere landen kunnen ontwikkelen. Dit be-

tekent, dat zij geen hogere lasten heeft op te brengen

dan de mijnbouw in andere landen, dat zij niet door

onjuiste concurrentieverhoudingen op de eigen markt

wordt verdrongen en de haar toekomende plaats in de

Nederlandse energievoorziening krijgt toebedeeld.

Dit laatste houdt ‘in, dat zij haar deel moet hebben in

de toelevering van grondstoffen voor transformatie

in secundaire energie (elektrisché stroom) in de vorm

van leveranties aan de Nederlandse centrales en de mo-

gelijkheid van verstroming van afvalprodukten ter

plaatse ten behoeve van de Nederlandse energievoor-

ziening. .

Heerlen.

Ir. C.’E. P. M. RAEDTS.

15-2-1961

.

171

N

V7

0

Nooit heb ik drie harde guldens

A
.

.

ç

g

da

:

eze!.

S

S

Het zijn namelijk de drie guldens die ik verdien op elke ton Nederlands hoogovencement die ik gebruik

i
n
pl
aa
t
s
van portlandcement. Er is ook – in negen van de tien gevallen – geen enkele reden waarom ik

deze drie guldens
niet
zou verdienen. Want Nederlands hoogovencement is van superieure kwaliteiten heeft

bepaalde eigenschappen die in veel gevallen het gebruik van hoogovencement verkieslijk maken. Bijvoorbeeld

de grote wéerstand, .welke hoogovencement biedt aan agressief water, aan ongunstige weersinvioeden.

De Nederlandse hoogovencementindustrie levert: ENCI Hofanorm (ook in winterkwaliteit) ENCI Hofalite

CEMIJ-cement A en B en CEMIJ-wintercement.

..

Bouwen is duur lik maak het niet duurder dan nodig is;

………….

OovNc

e,emjr

Ik bouw met Nederlands hoogovencement (en verdien f 3, per ton!)

VERKOOPASSOCIA T/EÉNCI-CEM/J N. V. – /

/ERENG/i’ACI

IT 507 – AMSTERDAM . TEL. 38531 (5 L/JNEN)
.

(adv.)

172

.

– .

15-2-1961

De oppérvlaktedeifstoffen .grind en zand

– in de provi

Inleiding.

Nederland is betrekkelijk arm aan delfstoffen. Beschou-

wen wij het voorkomen van delfstoffen in ons land per

provincie, dan blijkt dat de provincie Limburg een ge-

lukkige uitzondering vormt. De in de laatste jaren aange-

toonde exploiteerbare aardolielagen in andere provincie’s

betekenen daarnaast een niet onbelangrijke aanvulling van

Eet gamma der aanwezige delfstoffen in ons land.

De delfstoffen kuinen worden verdeeld in twee groepen,

A. de oppervlaktedelfstoffen en de dieptedeifstoffen. In

de provincie Limburg is de dieptedeifstof steenkool de

belangrijkste. Van de aldaar voorkomende oppervlakte-

delfstoffen noemen wij: bruinkool, klei voor de grof-

keramische industrie, krijt (meer bekend onder de, hoewel

onjuiste, benaming mergel), zand (w.o. zilverzand, dat

voornamelijk wordt gebruikt in de glasindustrie) en grind.

De uitzônderlijke belangrijkheid van het voorkomen

van de dieptedelfstof steenkool moge voldoende geschetst
zijn, met de vermelding dat ongeveer de helft van de in de

Limburgse industrie werkzame personen, in totaal ca.

120.000, hun brood verdienen in de gezamenlijke mijn-

ondernemingen inclusief de chemische bedrijven der staats-

mijnen.

In ht onderstaande wordt nader ingegaanop de ex-

ploitatie van de oppervlaktedeifstoffen grind en zand ten

behoeve van de bouwnijverheid waarbij tevens de pro-

n.cie Limburg

blemen, samenhangend met deze ontgravingen, aan een

bespreking zullen worden onderworpen.

Berggrind en -zand.

De exploitatie van grind en zand vindt plaats in open

groeven. Naar gelang de vindplaatsen in Limburg, wordt

in de praktijk onderscheid gemaakt tussen berg- en rivier-

grind resp. tussen berg-en rivierzand. Berggrinden -zand zijn

in economisch opzicht van veel minder belang dan rivier-

grind en -zand afkomstig uit de uiterwaarden van de

Maas. –

Het berggriod en -zand vindt zijn afzet voornamelijk

op kortere afstand van de vindplaats. Veredeling van het

produkt door middel van een intensieve wassing heeft

aan het afzetgebied enige uitbreiding gegeven. Dit geldt
in het bijzonder voor die streken alwaar de levering van

riviergrind en -zand te hoge kosten met zich brengt dan

wel doordat de afnemer niet de eis van riviermateriaal

stelt. Een niet onbelangrijke hoeveelheid wordt afgezet in

het Akense gebied.

Riviergrind.

De exploitatie van riviergrind geschiedt – zoals gezegd

– in de uiterwaarden van de Maas en wel voornamelijk

in het gedeelte glegen tussen Roosteren en Belfeld (zie

kaart). Via een insteek vanuit de Maas worden grote

ESSEL

/

GRINDWINNING IN DE
UITERWAARDEN

/

LANGS DE
MAAS
S

/
BEESEI_,’

S

NEER

– –

-.
k

SWALMEN

k

/

ON

BEEGOE
/

POEPMONO
:-
Ar

HERTE

T 0
+

MAASBPACMT
—”
CE
/

ST ODILIENBERG

/
.:

55

ON

EC
HT

0,
(J
0

5KM
sR

Roos,/

15-2-1961

173

/

t

terreine’n ,,in den natte” afgegraven met behulp van daartoe
geschikte baggermolens.

Uit tabel 1 blijkt, welk een overwegende plaats Limburg

inneemt in de totale Nederlandse winning van riviergrind.

Ongeveer
95
pCt. vân het in Nederland gewonnen riier-

grind is afkomstig uit de Limburgse uiterwaarden. De

cijfers vermeld voor berggrind tonen daarnaast aan dat ook

deze deifstof, hoewel in veel mindere mate geëxploiteerd

dan riviergrind, nagenoeg uitsluitend uit de provincie Lim-

burg afkomstig is.

TABEL 1.
Winning van riviergrind en berggrind in Nederland

c.q. in de prvincie Limburg in de jaren 1955 t/in 1959

Riviergrind x 1.000 ton

Berggrind
x
1.000 ton
daarvan

in de

.

daarvan in de
Nederland

provincie

Nederland

provincie

Limburg

Limburg

1955

7.774

7.403

458

446

1956

7.980

7.551

490

473

1957

7.541

7.209

285

278

1958

7.289

7.065

‘325

311

1959

8.751

8.294

406

399

Van de in tabel 1 genoemde hoeveelheid gew’onnen

riviergrind wordt een deel verwerkt door de, in hoofdzaak

in de provincie Limburg gevestigde, steenbrekerijeli, die

het grove materiaal (keien) breken tot steenslag voor de

wegenbouw e.d.

TABEL 2.

Riviergrind bestemd voor steenbrekerjen (x 1.000 ton)

1955

……………..
1.217
1956

……………

1.267
1957

…………….
868
1958

…………….
1.187
1959

…………….
1.261

Aanvankelijk werd het grove materiaal als zijnde on-

bruikbaar teruggestort in de, ten gevolge van de ontgraving

ontstane, waterplas. De voor wegen benodigde steenslag,

bas’alt, porfier e.d., werd ingevoerd. Thans wordt het ver-
bruik van steenslag in Nederland voor een belangrijk deel

gedekt door de produktie van de zich op de wal bevin-

dende resp. ,,drjvende” steenbrekerijen. De waarde van

het daarbij verkregen produkt kan globaal worden ge

schat op f. 8 mln.
Van het in Nederland gewonnen riviergrind wordt een

gedeelte uitgevoerd (voornamelijk naar België). Aan de

andere kant vindt ook invoer plaats met Duitsland ,als

voornaamste land van hetkomst. In de jaren 1957-1959

bedroeg het uitvoersaldo resp. 202.000, 201.000 en 283.000

ton. Gelet op de totale riviergrindproduktie. per jaar is

het uitvoersaldo van geringe betekenis.

Problemen samenhangend met de exploitatie van riviergrind.

Uit het voorgaande is gebleken, dat de behoefte aan

grind in Nederland nagenoeg volledig door de plaats-

(adverienlie)

ROTTERDAMSCHE BAM

326
vestigingen

in Nederland

waarvan

4

24
vestigingen in
23 plaatsen in Limburg

Ook hier: waar U ook woont of werkt, de

ROTTERDAMSCHE BANK
is altijd binnen Uw bereik

15-2-1961

174

vindende exploitaties in de uiterwaarden van de Maas,

gelgen in de provincie Limburg, wordt gedekt. Dat de

grindproduktie in de na-oorlogse jaren belangrijk is ge-

stegen, tonen de volgende cijfers aan.tIn 1936 bedroeg

de produktie in Nederland ca. 1,5 mln. ton, in 1939 ca.

2,8 mln, ton, in 1950 bijna
5
mln, ton en thans meer dan

8 mln, ton.

Het gevolg van een en ander was een dienovereenkomstig

stijgend verlies aan zeer vruchtbare cultuurgrond in Lim-

burg. Goed verzorgde graslanden langs de Maas worden

namelijk tot de beste weiden van Nederland gerekend.

Dat deze nog jaarlijks toenemende verliezen de agrarische

structuur van de gehele streek aantasten, mag hierbij niet

uit het oog worden verloren. Daarnaast treden ten ge-

volge van de ontgravingen bezwaren van waterstaatkundige

en landschapjelijke aard op.

Hoewel er uit een oogpunt van grindwinning kwaliteits-

v”erschillen tussen de diverse voor afgraving in aanmerking

komende terreinen bestaan (hoeveelheid dekgrond, per-

centage aanwezig betongrind, dikte grindakket e.d.) kan,

afgaande op cijfers uit de praktijk, worden gesteld dat

voor het winnen van 1 mln, ton grind ruim 10 ha terrein

moet worden ontgraven. Dit betekent dt in de provincie

Limburg per jaar ca. 80 ha uiterwaarden worden ontgrind.

in vroegere jaren wérd bij de ontgraving de onbruik-

bare dekgrond en de destijds niet verkoopbare specie (w.o.

zand) in de gebaggerde plas terujestort. Teneiide het

verlies aan voor de landbouw kostbare uiterwaarden zo

veel mogelijk te beperken, werd in een later stadium, inge-

volge een intussen uitgevaardigde provinciale ,,Verorde-

ning tot wering van inbreuken op natuurschoon door

afgraving of vergra’ing van terreinen” (in werking ge-

treden op 1januari 1949), de vergunninghouder o.a. ver-

plicht gesteld de dekgrond op daartoe aangegeven plaatsen

tot boven water te storten en te bedekken met ten minste

50 cm bovengrond. Op deze wijze kon een gedeelte van

het ontgiaven terrein wederom als goede landbouwgrond

worden opgeleverd.

Onderstaande grafiek geeft een beeld zowel van de tot

en met 1960 afgegraven terreinen als van de intussen aan-

gevulde oppervlakte. Het verschil tusen beide gegevens

geeft de totale oppervlakte der ontstane waterplassen ten

gevolge van de ontgrindingen aan.

ONTWIKKELING VAN DE GRINDERJEN IN LIMBURG

800 ho

afgegraven niet aangevuld (water)

afgegraven en aangevuld

400

’49

52

‘5 3’54’55’56’57’50’ 59

Ofschoon de totale oppervlakte der aangevulde ter-
reinen niet onaanzienlijk is, ruim 300 ha, blijkt dat de

gezamenlijke oppervlakte van de verloren gegane land-

bouwgrond nog belangrijk groter is. Bovendien geeft de

grafiek aan dat het percentage van het aangevulde gedeelte

in de loop der jaren een dalende lijn vertoont. In 1953 was

van de totaal ontgraven oppervlakte ongeveer de helft

wederom aangevuld. In 1956 was dit percentage terugge-

lopen tot ruim 40 en in 1960 tot 37. De daling van het

aanvullingspercentage is o.a. een gevolg, van het feit dat

de laatste jaren ook het gebaggerde zand wordt afgevoerd

evenals het grove materiaal dat tot steenslag wordt ver-

werkt:

Op 1 januari 1955 trad een nieuwe provinciale verorde-

ning in werking waarbij de vorige vervallen werd ver-

klaard. Ingevolge deze nieuwe ,,Verordening op afgra-

vingen in Limburg” kan het college van Gedeputeerde

Stâten aan het verlenen van éen vergunning verder strek-
kende voorwaarden en bepalingen verbinden dan tot dus-

ver mogelijk was. Ingevolge art. 2 van de ver6rdening

– kan deze namelijk strekken ,,t
4
ot bescherming van de be-

langen van het natuur- en landschapsschoon, de land-, –
tuin- eh bosbouw, het verkeer, de wetenschap, de his-

torie of andere bijzondere waarden
.
…………

‘Op grond van art. 2 bestaat de mogelijkheid, aan het

verlenen van een vergunning voor het ontgraven van –

terreinen de voorwaarde te verbinden, dat het ontgrinde

terrein wederom wordt aangevuld. De provinciale Over-

heid onderzocht daartoe de mogelijkheid van het vullen

der grindgaten met behulp van afvalsteen van de mijnen.

Bij de steenkoolexploitatie moeten namelijk dagelijks zeer

grote hoeveelheden mijnsteen uit de mijn naar de opper-

vlakte worden getransporteerd. In de loop der jaren ont-

stonden op’ deze’ wijze de steen,,bergen”, die zelfs een

vluchtig bezoeker aan het natuurchoonrijke Zuid-Limburg

niet zullen zijn ontgaan.

Nadat op grond van uitgevoerde berekeningen bleek,

dat vervoer van mijnsteen per water met behulp van onder

lossers uitvoerbaar was, werden gedurende twee jaren

proefvaarten met mijnsteen, afkomstig van de Staatsmijn

Maurits, uitgevoerd. Aan de hand van de verkregen resul-

taten kon daarop in 1960 door de provincie een overeen-

komst worden aangegaan met de N.V. Mijntransportmaat-

schappij, M.T.M. i.o,, gevestigd te Stem. Teneinde een
regelmatig transport van rnijnsteen naar de gnindgaten
te verzekeren zal aan de haven te Stein een bunker met

laadinstallatie worden gebouwd. Na het gereedkomen van
deze snelle beladingsmogelijkheid der onderlossers wordt

gerekend op een vervoer van ca. 4.000 ton mijnsteen per

dag. Op deze wijze kunnen per jaar ca. 20 ha waterplas
worden aangevuld en met behulp van daaroverheen ge-
storte bovengrond en teelaarde wederom als landbouw-

grond worden opgeleverd.

Door Gedeputeerde Staten van Limburg werd met de

gni ndproducenten een overeenkomst aangegaan die hierop

neerkomt, dat de afgegraven terreinen niet behoeven te

worden aangevuld ‘door de ontgrinders. De gnindprodu-

centen hebben zich daartegenover verplicht per afgevoérde

ton grind f. 0,40 iï per afgevoerde ton zand f. 0,20 te

betalen aan de provincie. Voor het in een later stadium

verwerken van de bovengrond en teelaarde, hetgeen niet

door de producenten behoeft te worden uitgevoerd, is

daarnaast nog een bedrag van f. 0,05 per afgevoerde ton

grind c.q. zand verschuldigd. Voor het zand, gewonnen

ten noorden van Venlo, behoeft niets te worden betaald.

Naast de aanvulling der gnindgaten met mijnsteen, het-

15-2-1961

175


1

2


:—.

Siemens werkplaatsen en magazijnen in de Binckhorsipoidér ie den Haag.

ELECTROTECHNIEKI’

voor heden en toekomst

Verbeterde -productiemethoden’ en automatisering dr’aen bij tot verhoging van de productiviteit,

die ons aUen meer welvaart verschaft Het ingewikkelde maatschappelijk leven is niet denkbaar

zonder de hulp van de electrotechniek die helpt bij de communicatie bij de productie en

in het huishouden

Talloos zijn in binnen en buitenland de ondernemingen die zich van betrouwbaar en duur

.zaam Siemefls material bedienen. Zij weten dat de. electrotechniek bijdragt
.
tot de elvaart;

zij weten 66k dat Siemens dag én nacht voor hen klaar staat en zij zijn er van overtuigd dat

bij Siemens de electrotehniek voor heden en’ toekomst in ‘de beste handn- is gesteld.

/
0

.

.

.

.’

.

.

.

NEDERLANDS.CHE S.IÉMENS -MAATSCHA .’PI.JN.V.

-,

– HUYGENSPARK38-39

s-GRÂVENHA,E . POSTBUS1O68 . TEI.183850

– –

A 1 LE E N VE 9 T E G E N W GO R DI 0 I N 0′ VAN

,
0

S l.E M E N S & HA L S KE A G • S 1 E M
É
N S – S C H
U
C K E. R-T W ER K E A

BERLI.N.MONCHEN.ERLANGEN

-.


:76

1-5-2-1961

Ontginning in de uiterwaarden der Maas in Midden Limburg

ieen in de naaste toekomst een belangrijke
bijdrage
zal

leveren tot het reduceren van het
blijvend
verlies aan

vruchtbare uiterwaarden, werd door de Staatsmijnen in

1955
een persleiding aangelegd voor het vervoer van steen-

slik vanaf de Staatsmijn Maurits naar een grmdgat te

Stevensweert, een afstand van ongeveer 17 km. Op, deze

wijze wordt per jaar ca. 3 ha waterplas aangevuld.

Rivierzand.

In tegenstelling tot de delfstof riviergrind, die nagenoeg

uitsluitend uit de uiterwaarden van de Maas gelegen in

de provincie Limburg wordt gewonnen, ligt het percentage

rivierzand afkomstig uit deze provincie veel lager. Tabel 3

geeft hiervan een overzicht.

TABEL 3.

Winning van rivierzand in Nederland resp. in de

provincie Limburg
(X
1.000 kin)

Nederland
provincie Limburg

19.561
2.169 22.688 2.172
1955

………………….

23.238
2.208
1956

…………………
1957

…………………
23.817
1.805
1958

…………………
1959

…………………
23.469
2.194

Van de totale hoeveelheid gewonnen rivierzand, in 1960

ruim 23 mln, ton, is ongeveer 13 mln, ton beton- en metsel-

zand. Hiervan is ca. 2 mln, ton afkomstig uit de provincie

Limburg. Dit kwantum wordt gewonnen als bijprodukt

van de grindexploitaties en uit een grote ontzanding bij

Mook. Het merendeel van het benodigde metsel- en

betonzand is afkomstig uit de uiterwaarden van de grote

rivieren Maas, Waal, Rijn en Ijssel.

In het voorgaande werden reeds de nadelen vermeld,

verbonden aan ontgravingen in uiterwaarden. Het zijn

bezwaren van waterstaatkundige, landbouwkundige en

landschappelijke aard. Ook bij de ontgravingen langs de

,grote rivieren gaat het jaarlijks om tientallen ha vrucht-
bare grond, waarbij de bezvaren van waterstaatkundige

en landbouwkundige aard intussen dusdanige vormen heb-

ben aangenomen, dat verdere ontgravingen langs de grote

rivieren in de naaste toekomst niet meer mogelijk zullen

zijn. Ter voorziening in de Nederlandse behoefte aan be-

ton- en metselzand zullen dan andere terreinen ter be-

schikking moeten komen, terreinen waaraan de genoemde

bezwaren niet, of in veel mindere mate, kleven.

Onderzoekingen op dit gebied hebben intussen aange-

toond dat in de provincie Limburg grote terreinen aanwezig

zijn waaruit de Nederlandse behoefte aan beton- en

metselzand voor een lange reeks van jaren kan worden

gedekt. Wij doelen hier op de zandgronden ten oosten

van de Maas, ni. in de heuvelrug gelegen tussen Arcen

(ten noorden van Venlo) en Mook en in het bijzonder

op de terreinen gelegen in de gemeente Bergen. Hoewel

bij ontgravingen op grote schaal wel nauwelijks zal kunnen

worden voorkomen dat agrarische terreinen verloren gaan,

tellen deze bezwaren in dit deel van Limburg veel minder

dan langs de grote rivieren, nog afgezien van de water-

staatkundige bezwaren die aldaar zeer zwaar wegen. De

in het noordelijk deel van de provincie Limburg in aan-

merking komende terreinen bestaan namelijk voor het

grootste deel uit bos en heide en slechts voor een gering

gedeelte uit landbouwgrond.

De afvoer van het gewonnen zand zal ook hier over

water, via de Maas, moeten geschieden. In principe zijn

er twee mogelijkheden, t.w. in ,,open” verbinding met de

Maas of in ,,gesloten” verbinding. Hoewel een exploitatie
in ,,open” verbinding met het vaarwater het meest econo-

misch is, moet deze mogelijkheid, gezien de hydrologische
situatie van de terreinen, uitgesloten worden geacht. Welke

oplossing preferabel is: afvoer door kanalen met sluizen

bf via transportmiddelen die de ,,gesloten” verbinding

naar de Maas overbruggen, zal een onderwerp zijn voor

verdere studie.

Resumerend kan worden vastgesteld dat de provincie

Limburg ons land nagenoeg geheel van riviergrind voor-

ziet, terwijl deze provincie in de naaste toekomst eveneens

een zeer belangrijk deel van het benodigde metsel- en

betonzand kan dekken. Door de produktie uit Limburgse

bodem van deze, voor de bouwnijverheid in al haar gele-

dingen onontbeerlijke grondstoffen, wordt een zeer be-

langrijke bijdrage geleverd tot de vergroting van de wel-

vaart van ons land.

Maastricht

Dr. Ir. S. J. H. SPRONCK.

15-2-1961

177

LII liii

I

1 Pl
k
1l1I

Lirnburgs plattelând in beweging

De ontwikkeling van de land- en tuinbouw in Limburg

kan niet los gezien worden van die van de overige takken

van nijverheid in dit gewest. Tot de eerste industriële

revolutie kan – zo mogen wij uit de historische geschriften

wel aannemen – de landbouw in Limburg tot op zekere

hoogte worden beschouwd als een min of meer zeifgenoeg-

zame produktiehuishouding met een zeer beperkt geld-

verkeer. De landbouw had streeksgewijze een verzor-

gende taak wat betreft de leverantie van voedingsmiddelen

aan de bewoners van de enkele niet-agrarische aggiomeraties

in deze provincie of aan die van het aangrenzend buiten-

land.

Doordat de industriële ontwikkeling, mede door de

politieke eenwording van Duitsland onder Bismarck, een

snelle voortgang vertoonde kreeg vooral het agrarisch

gebied rond Venlo nieuwe impulsen. Aldaar ontwikkelde

de tuinbouw zich zeer sterk doordat de Duitse consument

een goede klant bleek te zijn. Voor het overige bleef de

provinciale industrialisatie voorlopig nog sluimeren. In

Zuid-Limburg was rond 1900 nog nauwelijks sprake van

een mijnexploitatie van enige omvang. De dofnaniale mijn

en de Neuprick waren de enige steenkoolmijnen met een

gezamenlijk personeel van nog geen 600 arbeiders. Sittard

en Kerkrade waren plaatsen met ieder rond 7.000 inwo-

ners, Heerlen met 5.000.

Hoofdbron van bestaan in het gebied, dat nu als de

oostelijke Mijnstreek bekend staat, was de landbouw.

Voor zover daaraan behoefte bestond ging men werken

in het aangrenzend Duitse industriegebied van Aken. Het

toenmalige dorp Brunssum met een blijkbaar geringere

werkgelegenheid in de landbouw gaf in het voorjaar een

uittocht te zien van het grootste deel van de beroepsbevol-

king naar de steenfabrieken in Duitsland. Hiervan keerde

men tegen de herfst weer terug.

In de jaren na de eeuwwisseling ontwikkelde de mijn-

industrie zich in een zeer snel tempo. In een tijdvak van

17 jaar kwamen 8 mijnen in bedrijf, later nog aangevuld

met een drietal, w.o. de Staatsmijn Maurits met het bij-

behorende st ikstof bin dingsbedrijf, en nog later met de

moderne chemische bedrijven. Op de arbeidsgelegenheid

had deze voor Zuid-Limburg stormachtige industrialisatie
een grote invloed. Rond .1900 bedroeg het aantal arbeids-

plaatsen in de mijniridustrie 1.150, in 1920 was dit ge-

stegen tot 23.000 en zo vervolgens tot 1930 tot ruim

30.000. De bevolking nam in het tijdvak van 1910 tot

1930 toe met 400 pCt.

Het behoeft geen betoog, dat de hier boven summier

omschreven verandering in de sociaal-economische ver-
houdingen in Zuid-Limburg haar invloed heeft gehad op

de landbouw. In de eerste plaats maakte het platteland

kennis met aanzienlijke grondonttrekkingen zowel voor

de industrie zelf als voor de noodzakelijk daarbij behorende

woningbouw. Toch schijnt in die tijd de mogelijkheid van

grondcompensatie nog wel te hebben bestaan. Misschien

is ook het grondverlies goed gemaakt door de opheffing

van te kleine landbouwbedrijven. De enorm gestegen

arbeidsgelegenheid heeft zich ook op het platteland ge-

manifesteerd. Talrijke kleine boeren hebben in die tijd

de ploeg verwisseld met de afbouwhamer.

In de oostelijke Mijnstreek heeft reeds vroegtijdig in

de moderne sociaal-economische geschiedenis een sanering

van het agrarisch bedrijf plaats gevonden. Daarnaast waren

de gêtroffen planologische maatregelen zo gebrekkig, dat

de overblijvende levenskrachtige landbouwbedrijven daar

van tot op de huidige dag de nadelen ondervinden. In de
westelijke Mijnsreek, rond het staatsmijncomplex Mau-

rits, heeft deze sanering zich veel later ingezet en is thans

bijna voltooid. Een ander gevolg voor de landbouw van’

de ontwikkeling der mijnindustrie is gelegen in de vrij

aanzienlijke mate van mijnschade aan de cultuurgrond.

In de loop der jaren zijn grote gebieden zodanig verzakt,

dat van een agrarische bodeinexploitatie geen sprake meer
kan zijn.

Merkwaardig is, dat de landbouw in overig Zuid-Lim..
burg uit een oogpunt van intensivering minder scherp op

het grote bevolkingsaccres heeft gereageerd. De aanleg

van hoogstamboomgaarden dateert ongeveer uit deze tijd,

maar daarbij is de intensivering ook blijven staan. De

groenteteelt noch de pluimveehouderij kreeg, dit in tegen-

stelling tot Noord-Limburg, een kans. Het is niet onwaar-

schijnlijk, dat de grotere werkgelegenheid in de industrie

een remmende invloed heeft gehad op de intensivering

van het agrarisch bedrijf, zodat de ondernemer met zijn

gezinsleden op het bedrijf – met zijn ietwat traditionele
structuur – voldoende werkgelegenheid vond.

Geheel anders reageerde het zandgebied in Noord- en

Midden Limburg. De bedrijfsleider van het gemengde

bedrijf had, als gevolg van de minder vruchtbare zand-

gronden, een veel grotere strijd om het bestaan te voeren,

zodat hij zijn kracht ging zoeken in het etagebedrjf.

Varkens- en kippenhouderij boden een welkome aanvulling

in de bedrijfsuitkomst&n en wel in een zodanige mate,

dat – naast de zuivel – de varkensvlees- en de eier

produktie de steunpunten werden van de landbouw-

bedrijven in het overige Limburg. Wegens het ontbreken

van een industriële ontplooiing, zoals in Zuid-Limburg,

zocht de plattelandsbevolking bijna uitsluitend in de land-

bouw een bestaansmogelijkheid. Door ontginning van

woeste grond, door bedrijfssplitsing en intensivering in

de richting van veehouderj, grove tuinbouw en teelt van

zacht fruit, wist de landbouwende bevolking zich binnen

eigen beroepskring te handhaven.

Om deze redenen bleef .in Limburg het van ouds tra-
ditionele gezinsbedrjf in tact. De kinderen uit de relatief

kroostrijke gezinnen konden een bestaansmogelijkheid ver-

werven. Ook al heeft de geldhuishouding in steeds grotere

mate haar intredë in de agrarische huishouding gedaan,

merkwaardig is het, dat het vroegere zeer nauwe contact

van produktie- en consumptiehuishouding in de arbeids-

voorziening op het eigen bedrijf is blijven voortbestaan.

Van loonuitkering aan medewerkende gezinsleden was

daarbij geen sprake, evenmin van een maatschap in eco-

nomische zin met de daaraan verbonden winstdeling. In

deze structurele situatie heeft agrarisch Limburg de depres-

sie, van de jaren dertig ondergaan. De daarop volgende

oorlogs- en bezettingstijd was een voortzetting
,
daarvan.

Na de tweede wereldoorlog werd Limburg geconfron-
teerd met voor dit gewest nagenoeg revolutionaire eco-

nomische en sociale tendenties. Doordat een groot deel

van Limburg strijdtoneel is geweest, gepaard gaande met

evacuatie van bevolking, veestapel enz., zijn talrijke

kapitaalgoederen in de vorm van boerderijen, werktuigen,

15-2-1961

.

179

machines en veestapel vernietigd, terwijl de grnd op tal-
rijke plaatsen door tankgrachten en mijnenvelden buiten

agrarisch gebruik bleef. Voegen wij hier nog aan toe de
krappe kunstmestsituatie tijdens de bezettingsjaren, dan

is het duidelijk, dat de agrarische ondernemer slechts door

grote investeringen weer op gang kon komen.

Bovendien bleek na het beëindigen van deze ,,statische

periode”, dat de jonge agrarische beroepsbevolking zich
niet meer op de traditionele wijze een eigen bestaan kon
verwerven. Grote gebieden, bestaande uit woeste grond,

waren in werkverschaffing ontgonnen en inmiddels be-

volkt. Een in 1946 verschenen rapport van de toenmalige

rijkslandbouwconsulent Jr. Dewez () toonde duidelijk

aan, dat er veel meer jonge boeren en tuinders op de

agrarische bedrijven vertoefden dan er grond beschikbaar

kon worden gesteld voor het verkrijgen van een eigen
bedrijf. Dit verschijnsel is voor de Limburgse boer en

tuinder het begin geworden van een sociale wijziging in

de structuur van het gezinsbedrjf. Het jonge-boeren-

vraagstuk als een probleem van potentiële werkeloosheid

deed zich na de bevrijding in alle hevigheid kennen.

In vrij korte tijd ontworpen maatregelen om door emi-
gratie enig soelaas te brengen in deze voor de agrarische

jeugd tamelijk uitzichtloze toekomst, hebben tot relatief

bescheiden vestigingen in het buitenland geleid. Een tweede

maatregel op langer zicht werd door de Limburgse Land-

en Tuinbouw Bond genomen door de leden te adviseren

een grotere beroepsspreiding onder hun kinderen te be-

vorderen. Door de inschakeling van het psychologisch

instituut Limburg werd de beroepskeuzevoorlichting op
het platteland geïntroduceerd. Ook de ontwikkeling van
het niet-agrarisch gericht onderwijs ten plattelande, als-

mede de vèrbetering van het wegennet en de voortschrjding

van het gemotoriseerd wegvervoer, hebben ontegenzeg-

gelijk veel bijgedragen tot de beroepssprdding van de

kinderen uit de agrarische gezinnei.

Hutschemaekers geeft als resultaat van een door hem

ingestelde enquête enige interessante gegevens:
De onderwijssituatie van de manneljjke agrarische

jeugd in procenten op verschillende onderwijs-

instellingen

wijziging
1953-1954

1956-1957 in pCt. tav.
1953-1954

Lagere landbouwschool
30,28
22,66

25
Lagere tuinbouwschool
8,88
8,70

Lagere technische school
15,92
26,09
+
64
vakschool voor mijnwerkers
0,79
0,89
+
12
U.L.O.

………………….
15,67 15,28

H.B.S
…………………….
3,24
..
5,85
+
87
..
8,11
+
7
Gymnasium

……………….7,60
Geen verder dagonderwijs
17,62
12,42

30

Uit bovenstaand overzicht blijkt, dat in een tijdvak van

drie jaar het onderwijs op de lagere landbouwschool

25
pCt. minder leerlingen trok, terwijl het technisch

onderwijs met 64 pCt., resp. 12 pCt. voor de mijnindustrie,

is toegenomen. Verheugend is de toename van het voor-

bereidend hoger en middelbaar onderwijs en de drastische

teruggang van het aantal agrarische jongeren, dat na de

lagere school geen verder dagonderwijs volgt.

De beroepsspreiding is begeleid door een verbetering

van de infrastructuur voor de industrialisatie. Verbetering

van wegen en aanleg van industrieterreinen hebben de

mogelijkheden geopend om ook de bevolkingsdruk ten

plattelande mede te helpen verlichten. Het proces van de

beroepsspreiding heeft zich sedertdien voortgezet, hetgeen

blijkt uit het cijfermateriaal in het ontwikkelingsplan ten

behoeve van de agrarische bevolking van Noord-West-

Limurg. De jonge boeren- en tuindersorganisatie ver-

toont een overeenkomstige achteruitgang in het ledenaantal.

Hetgeen reeds eerder ter zake van de sanering van het

agrarisch bedrijf in Zuid-Limburg onder invloed van de

mijnindustrie werd opgemerkt, geldt in even duidelijke

mate voor Noord- en Midden Limburg, nu aldaar de

industrialisatie op gang gaat komen. Het aantal bedrijven
in de grootteklasse van 0-3 ha, waaronder ook tuinbouw-

bedrijven, liep van 1950 tot 1959 terug van rond 18.000

tot 10.000, een vermindering derhalve met bijna de helft.

De bedrijfsgrootteklasse van
3-5
ha geeft in hetzelfde tijd-

vak een afname te zien van rond 600
bedrijven
op een

totaal van ruim 3.000 in 1950, een teruggang derhalve van

20 pCt, De bedrijven van 5-10 ha wisten zich in aantal

nagenoeg te handhaven. De bedrijven van 10-15 ha gaven

een toename te zien van ongeveer 30 pCt. en die van

15-30 ha van ongeveer 12 pCt. De grotere bedrijven hand-

haafden zich in aantal. De verschuiving in het grond-
gebruik is een gevolg van de opheffing van te kleine,

irrationele bedrijven. Deze hebben vooral verzuimd tijdig

de bakens der intensivering te verzetten; zij bleken vaak

op traditionele wijze een getrouwe copie te zijn van de

grotere.

Behalve op de interne verschuiving in het grondgebruik,

moet gewezen worden op het feit, dat vooral na de tweede

wereldoorlog zeer veel grond aan zijn agrarische bestem-

ming is onttrokken. Zo berekende ondergetekende een

verlies aan cultuurgrond in het tijdvak van 1945 tot 1954

van ruim 300 ha per jaar, een cijfer dat in’ de daarna ver-

streken jaren zeker niet kleiner is geworden. Dit betekent,

dat ten minste 20 agrarische gezinnen per jaar hun boeren-

bestaan moeten prijsgeven. Dat het met de grondverliezen

voor de landbouw in Limburg in de toekomst zeker niet

is afgelopen, moge onder andere blijken uit het feit, dat

Limburg nog de enige ‘vindplaats is van betonkiezel, dat

bovendien in deze provincie op tal van plaatsen grote

hoeveelheden zand alsmede klei voor de keramische

industrie aanwezig zijn. Hoewel een provinciale ontgron-

dingverordening toezicht houdt op de aantasting van het

agrarisch areaal, moet toch jaarlijks met verlies van aan-
zienlijke oppervlakten cultuurgrond rekening worden ge-

houden.

Daarnaast is de leeftijdsopbouw van de Limburgse be-

volking van dien aard, dat voor uitbreiding van werk-

gelegenheid dient te worden zorggedragen. Het jaar
1955

op 100 stellend, berekende de Provinciale Planologische

Dienst dat in 1975 de leeftijdsgroep van 20-54 jaar het cijfer

140,5 zal bereiken, de groep van 55-64 jaar dat van 154,4

en de groep boven 65 jaar 182,8. –

Uit het bovenstaande moge worden geconcludeerd, dat

de na-oorlogse jaren het Limburgse platteland in sterke

mate hebben beroerd, zowel t.a.v. de bedrjfsgrootte en

-structuur als t.a.v. de functie van het gezin op boerderij

en tuinderij. Het jonge-boerenvraagstuk is aanzienlijk ge-

temperd. Zelfs doen zich symptomen ,voor van een na-

derend tekort. De generatiedruk is op verschillende plaatsen

het cijfer 1 genaderd. –

Ondanks een zeer sterke vermindering van het aantal
medewerkers op de agrarische bedrijven heeft de inten-

sivering zich verder voortgezet. Mertens deelde in zijn

rede op de jaarvergadering van de L.L.T.B. in 1960 mede,
dat in dat jaar het aantal mannelijke arbeidskrachten t.o.v.

1950 met 8.000 of 25 pCt. is afgenomen. Daarentegen

180

15-2-1961

bleek, dat ondanks de vermindering van het aantal be-

drijven van 16.000 tot 13.500 in hetzelfde tijdvak, het
aantal stuks rundvee was toegenomen van 121.000 tot

159.000, derhalve 2.500 bedrijven minder en 38.000 stuks

rundvee meer.

Ook het produktiepatroon in de akkerbouw wijzigde

zich in de richting van de intensivering van de arbeid!
De graanteelt liep in eerdergenoemd tijdvak terug met

2.500 ha, terwijl de teelt, van suikerbieten zich uitbreidde

met ruim 5.400 ha. Het aantal varkens nam toe van 167.000
.

tot 344.000. De kippen deden voor de varkens niet onder.

Hun aantal groeide van
2,5
mln. legdieren in 1950 tot

5,3
mln, stuks in 1960. De beide coöperatieve veilingen in

Limburg verhandelden in 1959 de Limburgse en Oost-

brabantse eierproduktie ten getale van 752 mln, stuks.

Een nieuwe loot aan de pluimveehouderij ontstond in dit
tijdvak in .de vorm van piepkuikenmesterij. In mei 1960

waren in Limburg aanwezig 1.233.000 stuks slachtpluim-

vee, een cijfer dat sedertdien nog verder is uitgegroeid,

zodat de industriële verwerkingscapaciteit op een gegeven
moment te klein bleek.

De tuinbouw werd in Limburg eveneens uitgebreid. De

vollegrondstuinbouw zag in tien jaar tijd het areaal toe-
nemen van 3.700 ha tot 6.000 ha, terwijl de groenteteelt

onder glas zich uitbreidde van 67 ha tot ruim 200 ha.

De omzet van de coöperatieve veilingen in Limburg ver

toonde een stijging van f. 12,7 mln, in 1950 tot f. 40,5 mln.
in 1959.

Uit bovenstaande gegevens blijkt; dat zich een para-

doxale ontwikkeling heeft voorgedaan. Immers, enerzijds

valt een aanzienlijke teruggang .in het aantal medewer-

kende arbeidskrachten en anderzijds een toename van de
arbeidsintensieve produktierichting te constateren. Zulks

is alleen mogelijk gebleken door middel van arbeids-

rationalisatie en door ondersteuning van de arbeid door

mechanisatie. Dat vooral het laatste plaatsvond moge

reeds
blijken
uit het aantal op de agrarische bedrijven in

gebruik zijnde trekkers, dat van 1.330 in 1950 toenam

tot bijna 7,200 in 1960, een toename derhalve met ruim

500 pCt.

Toch bestaat er thans in de land- en tuinbouw schaarste

aan arbeidskrachten. Zonder zich bezig te houden met

arbeidsanalysen of proefnemingen te doen me”methoden

van arbeidsrationalisatie, voelt de boer en tuinder dat bij

de huidige produktie-oiïivang’en bedrijfsstructuur het pro-

duktiemiddel arbeid om verdere ondersteuning vraagt.

De drang naar ruilverkaveling neemt dan ook hand ‘over

hand toe en waar de wettelijke ruilverkavelingen naar het

oordeel van de agrarische stand te lang uitblijven wordt

getracht over grote gebieden bij overeenkomst een ruil-

verkaveling tot stand te brengen.

Al mag de agrarische ontwikkeling van Limburg tot

tevredenheid stemmen, voldaan mag men terzake niet zijn.’

Binnen de agrarischè produktie is nog veel te wensen;

in verhouding tot de ontwikkeling van de bestaanskansen
van de niet-agrarische beroepsbevolking zal de landbouw

nog een achterstand moeten inhalen wil men kunnen

spreken van een goede harmonische samenhang •van

de welvaart van beide groepen.

Intern zal de landbouw, door middel van verbetering

van de produktie-omstandigheden, te verkrijgen door ruil-

verkaveling, in nog grotere mate moeten streven naar

kostprijsverlaging. en naar arbeidsrationalisatie: Het zal

geboden zijn in veel ruimere mate bedrijfseconomisch

onderzoek te verrichten. Bestudering van de arbeid in en

INTERUNIE”

ALS VERDEDIGING

TEGEN

GELDONTWAARDING

Vraag Uw bank of

commissionajr nadere

gegevens over

INTERUNIE
lJ
N
IRIVIJ
(adverenIie)

om de gebouwen zal noodzakelijk leiden tot besparing
daarvan. Tenslotte zal de door een ontmenging tot een

verantwoord niveau van de onderscheiden produktietakken

te verkrijgen specialisatie leiden tot betere bedrijfsuitkom-

sten. In dit opzicht is de industriële research de landbouw

ver vooruit. Daar door betere ontsluiting, door verbeterd
vervoer, alsmede door onderwijs, pers, radio en televisie

,,de stad” dichter bij ,,het land” is gekomen, zal gestreefd

moeten worden naar een vergelijkbaar inkomen van agra-

riër t.o.v. zijn industriële of commerciële collega.

De Overheid heeft op dit terrein in het subsidiaire vlak
tot taak ervoor te zorgen, dat geen verstoringen optreden

in de harmonie der inkomens der onderscheiden bevol-

ki ngsgroepen. Verstoringen in de agrarische bedrijfs-

voering door ruimtelijke maatregelen dienen zoveel mo-

gelijk te worden voorkomen. Men legt bijv. nog te ge-

makkelijk autowegen aan door tuindersgebieden om in-

dustrieterreinen te vermijden of het scheppen daarvan

mogelijk te maken. Nog te weinig is onze samenleving

zich ervan bewust, dat een verstoring van de onderlinge

welvaartsverhoudingen op den duur nadelig is voor het

geheel. Derhalve blijft in de agrarische kring waakzaam-
heid geboden bij de opstelling van planologische plannen

en ishet zaak, dat de beroepsbevolking meer dan in het

verleden het geval is geweest .kennis neemt van elkaars

– eisen voor een goede en doelmatige produktie,
Roermond.

Ir. J. P. PLANJE.

GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Provinciale Planologische Dienst in Limburg: Bijdragen tot
de ruimtelijke ontwikkeling van Limburg, no.
1, 1957.
Idem
no. 4: Woningvoorraad, woningbehoefte, woningproduktie.
Dr. H. C. W. Roemen e.a.: Nederlands Limburg; verkenning
omtrent het huidige en toekomstige personeelsvraagstuk van de mijnbouw. Luxemburg
1957.
Dr. N. H. H. Addens: Over de beroepskeuze van agrarische
jongeren op de zandgronden van Noordbrabant en Limburg.
‘s-Gravenhage
1959.
Ir. J. P. Planje en J. E. Schumacher: De agrarische samenleving
en de ruimtelijke ordening in Limburg. Roermond
1956.
C. G. A. Mertens: Jaarrede algemene vergadering L.L.T.B.
Mededelingenblad L.L.T.B., december
1960.
Ministerie van Economische Zaken: Zevende nota inzake de
industrialisatie van Nederland.
Drs. A. Hutschemaekers: Resultaten van de enquête naar de
schoolkeuze van agrarische jongeren. Mededelingen L.L.T.B.,
februari 1959.
Commissie Agrarische Belangen van de provincie Limburg:
Ontwikkelingsplan t.b.v. de agrarische bevolking in Venray,
Horst en Sevenum,
Staatsmijnen: Gedenkboek Staatsmijnen
1902-1952.
Ir. J. P. Planje:
50
jaar Limburgse land- en tuinbouw. Roer-
mond
1951.

15-2-1961

.

181

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE /

PAPIERFABRIEK N.V.

Maastricht

Het bedrijf dat de laatste jaren een grote bloei heeft

gekend en waar nog verdere uitbreidingsplannen

voor de toekomst klaar liggen.

Voor mensen met v erant”voordelj kheidsgevoel

is nog plaats.

WILMA N.V. – N.V. WINKELC. HOENSBROEK – N.V. SOLIDITAS – N.V. WINKELC.HEKSENBERG – N.V. BELEGGINGSMIJ WILLEMSEN-MAAS – N.V. BEMA

WILKA

‘WEERT

MAASTRICHT

BOUWDE MET HAAR DOCHTERONDERNEMINGEN IN

LIMBURG

VANAF 1955 VOOR 25 OPDRACHTGEVERS EN 23 ARCHITECTEN

5010 WONINGEN

102 WINKELS

5 SCHOLEN

2 KLOOSTERS

1 ZIEKENHUIS

2 VERPLEEGSTERSHUIZEN

6 KANTOOR- EN FABRIEKSGEBOUWEN

N.V. BEMA – N.V.WINKELC. HEKSENBERG – N.V. BELEGGINGSMIJ WILLEMSEN-MAAS – N.V. WINKELC. HOENSBROEK – N.V. SOLIDITAS – WILMA N.V.

182

(Advertenties)

15-24961

Sociale begeleiding van de agrarische
en industrii1e ontwikkeling in Limburg

Tndustrialisatie betekent niet alleen verandering van de

economische bestaansbron van een streek of provincie. –

Deze wijziging heeft repercussies opde relaties tussen de

mensen, op de opvattingen over het sociale leven, op de
eisen die men aan het leven stelt en op de behoeften die

men heeft. Een dergelijk proces blijkt niet steeds zonder
spanning te verlopen; het geeft soms aanleiding tot des-

integratieverschijnselen. Het proefschrift van Dr. Remigius

Dieteren: ,,De migratie mde mijnstreek van 1900-1935″

toont bijv. aan, dat verandering van woonmilieu sterk

desintegrerend kan werken. De aanpassirgsproblemen in

Zuid-Limburg blijken vooral de migranten beïnvloed te

hebben. Dit inzicht heeft geleid tot het ontstaan van werk-

vormen, die ofwel de negatieve gevolgen moeten verhelpen

ofwel het veranderingsproces van het begin af begeleiden.

Het maatschappelijk of sociaal werk heeft een drie-

ledige doelstelling:

het verlenen van hulp aan personen, die in hun eigen

sociale omgeving en op eigen kracht de spanning niet

weten op te lossen, die er door de confrontatie van per

soon en samenleving kan ontstaan;

het medehelpen aan de hervorming van de sociale

omgeving;

het inbrengen van de ervaringen in 1 en 2 opgedaan

in andere sectoren van welvaart en welzijn.

Deze werkvormen zijn ook in de provincie Limburg

ontstaan. Het provinciaal beleid is hierdoor niet onbe-

roerd gelaten. Een indicatie hiervan is bijv. de sterke groei
van de provinciale subsidies in de sector volksgezondheid,
maatschappelijk werk en volksontwikkeling. Onderstaande

tabel toont dit aan.

TABEL 1
Provinciale subsidies

Maatsch. Steun
volksontwikke-
volksgezondheid
en voorzorg in
ling, kunsten en
het algemeen
wetenschappen

1′.

28.800
f.2.900
f.

4.200
f.

33.040
f.

1.260
f.

4.764
1930

……………
1940

……………
f.

67.965
f.

31.228
f.

51.507
1950

……………
1960

……………
f. 408.475
f. 457.305

f. 413.185

De instellingen van maatschappelijk werk zijn in de

afgelopen tien jaar in aantal en in soort sterk toegenomen.

Terwijl in 19402 instellingen provinciale subsidie ontvingen,

bedroeg dit aantal in 1950 10 en in 1960 19. Ook de regio-

nale spreiding van het maatschappelijk werk wijst in deze
richting. In 1949 telde de provincie bijv. drie sociaal-cari-

tatieve centra met 4 maatschappelijk werksters, in 1958

bedroeg dit aantal 29 interparochiële en parochiële centra

met ca. 50 beroepskrachten. Het grootste gedeelte van

de provincie wordt door het werkingsgebied van een inter-

parochieel of parochieel centrum bestreken, terwijl daar-

naast gespecialiseerde instellingen, zoals
bijv.
de Stichting

Bijzondere Sociale Zorg t.b.v. het maatschappelijk werk

onder de probleemgezinnen, in bijna alle steden iii de

provincie aanwezig zijn.

Naast deze numerieke groei is echter van groot belang,

dat er instellingen zijn ontstaan, die zich bewust richten

op verbetering van de sociale omgeving. Terwijl in de

eerste periode het ,,curatieve aspect” – het helpen van

de persoon of de groep, die maatschappelijk gezien in

bijzondere omstandigheden verkeert – sterk op de voor-

grond stond; komen nu de beïnvloeding van de sociale

omgeving en de directe maatschappelijke hulpmiddelen

als een begeleidingsproces van de veranderingen meer tot

uiting.

Wij constateren dit niet alleen bij het provinciaal be-

stuur, dat via de Commissie Sociale Planning Noordelijk

Limburg voorwaarden heeft willen scheppen om de ver-

andering van de economische structuur zo soepel mogelijk

te doen verlopen – hetzelfde doel dat ten grondslag ligt

aan de Provinciale Commissie voor Sociale Begeleiding’

in Limburg -, eveneens zien wij dit optreden bij de

particuliere instellingen en organen. Als voorbeeld zijn

hier te noemen het Dekenaal Sociaal-Caritatief Centrum

Thorn en de streekcommissies, die de gezamenlijke stands-

organisaties voor o.a. Zuid-Limburg in het leven hebben

géroepen. Bij het begrip sociale begeleiding komt de nadruk

sterker op deze laatste werkvormen te liggen.

De sociale begéleiding van de industriële ontwikkeling

stelt zich ten doel te bevorderen, dat het sociale klimaat

en de sociale structuur geleidelijk aan een evenwicht be-

reiken met de economische en technische structuur. De

repercussies van een economische verandering moeten tot

een nieuwe geïntegreerde sociale structuur en cultuur kun-

nen leiden. De doelstelling en de metho’de worden sterk
bepaald door het historisch kader, waarbinnen deze ver

anderingen zich afspelen. Naast de algemene urbanisatie-

tendenties, die zich in vele delen van ons land voordoen,

zijn er in deze provincie enkele typische kenmerken te

noemen, die misschien ook elders wel voorkomen, maar

die een uitgesproken karakter dragen.

Hoewel Limburg de sterkst géïndustrialiseerde provincie

is, blijkt er geen sprake te zijn van een sterke bevolkings-

concentratie in enkele grote plaatsen. Uit ,,Typologie van

de Nederlandse gemeenten naar urbanisatiegraad 31 mei

1947 en 30 juni7 1956″ blijkt, dat het percentage inwoners

in gemeenten met een stedelijk karakter 40,6 bedroeg in

1947 en 40,5 in
1956.
Na Friesland, Zeeland en Drenthe
is dit het laagste percentage van de onderscheiden pro-

vincies. Het aantal inwoners in de plattelandsgemeenten

(categorie A) is in Limburg eveneens laag. Hieruit spreekt
reeds direct de structuur van de provincie, nI. de spreiding

van de bevolking over vele woonkernen. Dit zien wij ge-

realiseerd in het mijngebied van Zuid-Limburg, waar naast

steden als Heerlen en Kerkrade vele kleinere steden zijn
gegroeid, zoals Brunssum, Hoensbroek, Sittard, Geleen.

Dit spreidingsbeleid ligt ten grondslag aan de streek-

plânnen in de provincie Limburg. In het streekplan ,,Mid-

den Limburg ten Oosten van de Maas” wordt gesteld:

,,Het is een bekend feit, dat bijv. de Limburgse mijn-

werkers in het algemeen er de voorkeur aan geven in het

eigen milieu te blijven wonen. Van de 1.814 mijnwerkers,

die in de jaren 1945 tot en met 1953, voor zover bekend,

een eigen woning bouwden, richtten 1.237 of 68 pCt.

deze woning op in een niet-mijnzetel. Het streven naar

vestiging in eigen dorp of omgeving mag als een type-

15-2-1961

1

.

183

rende karaktertrek van de Limburgse samenleving gezien

worden”
1)

Uit onderzoekingen, die door het Provinciaal Opbouw-

orgaan Limburg zijn ingesteld, bleek eenzelfde voorkeur

te constateren. Vele pendelaars van nu prefereren – zo

enigszins mogelijk – in de plaats te blijven wonen. Psy-

chische en sociale factoren bepalen sterk de blijfmotieven,

terwijl voornamelijk materiële factoren als woningsituatie

en werkgelegenheid het vertrek veroorzaken
2)
Vooral de

gehechtheid aan het dorp heeft hier grote invloed. Deze

‘gehechtheid moet geïnterpreteerd worden als: ,,Men heeft

in het dorp of direct daarbij al zijn familieleden. Men is

vertrouwd met de betrekkelijke overzichtelijkheid van de

sociale relaties; in het dorp is ieders plaats gemakkelijk

aangegeven etc.
2).
Dit is dan ook de verklaring voor het
feit, dat het percentage inwoners in deze provincie, dat
woont in geïndustrialiseerde plattelandsgemeenten, het

hoogste is van geheel Nederland
3).

Ook de vestigingsoverschotten, welke de laatste tien

jaar in de onderscheiden gemeenten zijn opgetreden, vor-

men een indicatie hiervoor. Wij zien enkele zeer sterke

concentratiepunten naar voren komen, nI. Sittard en

Geleen. Verder blijkt, dat de vestigingsoverschotten zich

over een groot aantal gemeenten verspreiden (zie bijgaande

kaart). Het schenken van ruime aandacht aan de spreiding

van de bevolking was noodzakelijk, omdat de sociale ver

anderingen ten gevolge van de industrialisatie voor velen

nu optreden binnen het vertrouwd karakter van de platte-

landssamenleving. Voor maatregelen, die het veranderings-

proces begeleiden, is dit uitgangspunt van bijzonder groot

belang.

De overgang naar de in’dustrialisatie voltrekt zich bij

een groot gedeelte van de bevolking binnen betrekkelijk

overzichtelijke dorpsgemeenschappen. Dit geeft aan de
overgang een geleidelijk karakter. Deze geleidelijkheid

duidt niet zozeer op de tijd, als wel op de wijze, waarop

deze overgang in het gehele leefmilieu doorwerkt. Het

proces van de industrialisatie brengt een nieuw element
in een bestaand en zich handhavend levenspatroon. Ge-

leidelijk zal met het beroep en met de verandering van

werkomgeving ook het oordeel over en het zicht op het

sociale leven veranderen. Het gaat zich kenmerken door

een vermenging van sferen, die langzaamaan geconstateerd

wordt, een vermenging van het stedelijk rationele met het

vertrouwde dorp.

Het proces verloopt daardoor vaak ook verborgen,

waardoor de discrepantie tussen de bestaande sociale

structuur en de eigen opvattingen en behoeften zich lang-

zaam manifesteert. De verandering doet zich dan ook

vaak gelden via de jeugd. Zij verschijnt als een generatie-

spanning, terwijl het tevens een aanpassing aan een nieuwe

structuur is. De generatiespanning kan daardoor geïn-

tensiveerd worden. Zowel in het streekzelfonderzoek te

Thorn als in jeugdonderzoeken van het Provinciaal Opbouw-

orgaan Limburg kwam deze laatste problematiek sterk

tot uiting. ,,De kortsluiting tussen ouders en kinderen,

veroorzaakt door het leven in twee gescheiden werelden,

staat een noodzakelijke intimiteit tussen de ouders en de

jeugdigen in de weg. Het was wel opvallend, dat met name

Streekplan ,,Midden Limburg ten Oosten van de Maas”,
blz.
48.
Cfr. Drs. M. Angenent: ,,Sociale verkenningen in Zuid-
Limburg”.
Cfr. ,,Typologie van de Nederlandse gemeenten naar
urbanisatiegraad
31
mei
1947
en
30 juni 1956″, blz. 13.

liet vestigingsoverschot van 1 jan. 1950 tol 1 jan. 1960

Provincie Linburq

+++4
Rkqrns

Provccqren

– Ocr1qrns


Ornznn conor5ch-

Î

qcqrafisch qbdn

Ho,,

.

/

:

/
*

M

M
y
I

Bid

fJ

fiuil//l/
Ililh

Pqq 1

_____

UT


1

dt

“IIlljf1tll1ltt
!1I

b

Obb.,i,C
……

4

0

M

(?

d.

…f

J;
+,.

mInder dan 3 ptt. v. d. totale bevoIkin ep 1.1.1950

3,0 ptt. . 5,9 ptt.,,,,,

.

6,0 ptt. . 8,9 pCt.,,,,

9,0 pCI. . 11,9 ptt.,,,,,

12,0 ptt. en meer

vertrekoverschot

184

15-2-1961

Advertentie)

de moeder blijk gaf van een groot gevoel van onzekerheid

teil aanzien van de opvoeding der opgroeiende jeugd”
4).

De sociale begeleiding zal zich primair moeten richten

op de problemen, die door de ontmoeting van de ver-

schillende structuren ontstaan. De inschakeling immers

in het industriële arbeidsproces verloopt over het algemeen

goed. Blijkens het onderzoek uitgevoerd in opdracht van

de Kamer van Koophandel in Noord-Limburg en blijkens

de ,,Sociale verkenningen in Zuid-Limburg” is de andere

arbeid geaccepteerd en deze overgang geeft binnen het

4)
H. A. J. de Kok en Dr. W. A. C. Zwanikken: ,,Streek-
zelfonderzoek Thorn”, uitgave Katholieke Sociale Acâdemie
Sittard, blz. 70.

bedrijf weinig aanleiding tot bijzondere moeilijkheden.

Bij enkele bedrijven werd wel geconstateerd, dat de ver-

houdingen in het dorp, waar het bedrijf staat en het oor-
deel over het bedrijf scherp doorspeelt in de onderlinge

verhouding op het bedrijf. Ook de beroepskeuze op het

platteland in de provincie draagt dank zij de uitvoerige

en regelmatige voorlichting via de betrokken standsorga-

nisaties een realistisch karakter
5).
De keuze van de vormen

van onderwijs zijn daarvan en duidelijk voorbeeld.

Het object van de sociale begeleiding zal zich in het

huidige industrialisatietempo vooral richten op het bieden
van mogelijkheden om het ,,nieuwe” en het ,,traditionele”

tot een nieuw geïntegreerd geheel te maken. Bij deze

begeleiding ,is het van belang een aantal uitgangspunten

te noteren: –

– De sociale begeleiding zal enerzijds gericht zijn op

het creëren van materiële mogelijkheden, waarbinnen het

sociale leven zich kan afspelen, anderzijds zal dit een

bewustmaking zijn van de processen, die op de plaatsen

in werking zijn.

– De samenwerking van de onderscheiden dorpen in streek-

gehelen zal een noodzakelijke voorwaarde zijn om deze

beide aspecten te realiseren.

– Een gespreide verantwoordelijkheid, zowel naar de

dorpen toe als in de dorpen zelf, is een noodzaak voor

het slagen van de sociale begeleiding.

– Daarbij zullen de verenigingen, vooral op het gebied

van het jeugdwerk, nauw samen moeten werken. Het bie-

den van een variëteit van mogelijkheden, waarvan een

vrij gebruik gemaakt kan worden, gedeeltelijk per plaats,

gedeeltelijk per streek, al naargelang van de soort, kan een

belangrijke stimulans zijn.

Samenvattend kan het volgende woiden gesteld:

• 1. In de provincie begint zich, binnen het kader van

het maatschappelijk werk, geleidelijk aan een ruimere be-

langstelling voor het werk aan de sociale omgeving af te

tekenen.

Er groeit een behoefte aan samenwerking van de

kleinere geïndustrialiseerde plattelandsgemeenten. Deze

samenwerking richt zich ook bewust op de sociale sector.

In verscheidene gemeentebesturen wordt de sociale

sector als een belangrijk afzonderlijk beleidsaspect erkend

en gewaardeerd.

De vormgeving hiervan is nog in een beginfase. Dit

houdt echter niet in, dat wij de ogen zouden sluiten voor
het vele goede werk, dat door de standsorganisaties, o.a.

via de voorlichting, is verricht.

Het is opvallend, dat de sociale begeleiding vanuit

het maatschappelijk werk zich vooral oriënteert op het

platteland, terwijl in de stad het ,,curatieve” werk nog

sterk overweegt. Een bezinning op de functie en de taak
van het maatschappelijk werk in stadswijken en de bet-

kenis van het territorium voor de
wijkbewoners
is van
groot belang.

Soms ziet men op het platteland een onbehagen

groeien over de situatie, waarbij het stedelijk referentie–

kader van de leiders enerzijds aanleiding kan zijn voor

kortsluiting, anderzijds echter een stimulans om nieuwe

werkvormen te bevorderen.

De sociale begeleiding van de industrie geeft in feite

een basis, waarop en waarbinnen de cultuur zich kan

ontplooien. •

Roermond.

Drs. H. P. A. VAN ROOSMALEN.

5)
Drs. M. Angenent: ,,Sociale verkenningen in Zuid-Lini-burg”. Uitgave van het Provinciaal Opbouworgaan Limburg.

15-2-1961

185

INDU5TQIESCHIAP. 005TELUK MUNOEBIED

ZUID-LIMBUQG

o

II
I

1EI?ÂYPWL
,.€..

S,

IOII
i
i
Lr-,
10
OA
~
A

_j

iii

—j

ANTWEPPEN
-.

i
p

IP
to

PPP

III!
4…

uJl

HEERLEN KERKPADE BQUN55UM HOENSBPOEK SCHAE5BEQG UACH OVEP WORMS

HORST.
(Limburg)

GUNSTIGE LIGGING
i.v.m. K.S.G., E
.
E
.
G. en Benelux.

(Het grote Duitse indusriegebied dichtbij.)
Ahrend- Globe

UITSTEKENDE VERBINDINGEN per trein en over de

weg naar binnen- en buitenland.

0

BOUWRIJPE GROND voor industriële vestigingen, wo-

ning- en villabou* (bungalows). Bosrjke omgeving.

0

NUTSBEDRIJVEN: elektriciteits-, gas-, water- en riole-

ringsnetten.

0

ONDERWIJSMOGELIJKHEDEN:

gewoon lager en mulo-onderwijs.

lager en middelbaar land- en tuinbouwonderwijs.

huishoudonderwijs.

laere technische school.

middelbare handelsavondschool.

middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs dichtbij.

per trein
4
uur naar Technische Hogeschool te Eindhoven.

exposeert

voor het Limbu rgse bedrijfsleven

hulpmiddelen voor

moderne administratieve organisatie.
28 februari t/m 3 maart 1961

Maastricht

‘Victoria Taverne’

Wijkerbrugstraat 24 b

-ii

186

(Advertenties)

15

2

1961

‘lakte bebduwde ‘grond met 300 pCt. is gesten. ,De

nateriële welvaart en’ de
,
sociale rèchten, ‘die ons volk

ent, zijn niet dan na’ langdurige strijd verkregen. De

tchturige arbeidsdag, het rëcht op vakantie met behoud,

‘an- loon en zelfs met ‘vakantietoeslag en nu het lange
veekend zijn verworvenheden, die, in geld uitgedrukt,

tonderden miljoenen hebben gekost en kosten.

De Overheid zal’ervoor dienen te zorgen’, dat de mens

:ijn recht op vakantie en vrije tijd in een verantwoor-

le ‘recreatie werkelijk, realiseren kan. Bij ‘de grotere

evolkingsagglomeiaties zullen gebieden gereserveerd –

tienen , te,. worden voor ‘de r’ecreatie van de

eigen

)evôlking, gebieden die niet of slechts in beperkte

nate ,voor het opnemen van toeristen’ in aanmer

:ing komen, 1n’erste instantie ligt hier een taak voor

le gemeenten; die, liefst’ in onderlinge samenwerking,

ijv. in de vorm van een recreatieschap, zoals dat

Panorama van Valkenburg


187′,

Liinimrg als
reëreatiegébied

Wanneer men stelt, dat recreatie beoogt het herstel ‘

van een bepaald evenwicht bij de mens, dan .houdt dat

al direct in, dat de problematiek van de recreatie wel

een veel omvattende is. ‘Er staan de mens immers zeer

veel mogelijkheden ter beschikking ,om ‘tè komen tot
een, al dan niet als noodzakelijk &varen, evenwichts-

%

herstel en er zijn zeer velé motieven aan te voeren op

grond waarvan medici en psychologen,- economen, werk-•

gevei?s, planologen, ‘bestuurderen , enz. ‘zich geroepen

kunnen voelen het streven naar evenwichtsherstel te

c

bèvorderen en te leiden.

, ‘

t

Wij willen ons ‘in ‘dit artikel beperken tot slechts’ één

c

sector van de recreatie en wel tot de openluchtrecreatie,

.
t

waar de natûur, een bron kan zijn van .scheppend her-

r

stel. Wil men nagaan welke functie de provinôie Lim-

burg. t.a.v. de openluchtrecreatie ‘vervullen kan, welk

c

,,aanbod” zij te presenteren heeft in nationaal en wel-

t

licht ook in internationaal verband, dan zal men zich

moeten realiseren, dat een analyse van het aanbod weinig

zin heeft en niët in scherpe contouren getekend kan worden,

wanneer men niet tevens iets. weet van de vraag, die naar

openluchtrecreatie bestaat.’

Wij zijn ervan oyertuigd,’ dat het uitgesloten is om –

in het bestek van een artikel – de problematiek van- de. re-

creatie weer’ te geven en ‘de vraag- en aanbodzijde van

dit zo actuele probleem voor onze provincie te schet-

– –

.sen.i Wij zullen ons beperken tot een, uiteraard onvol-

ledig-, aangeven van enige ‘feitelijkheden en wenselijk-

hedën. Wat de vraagzijde aangaat ,zal er een duidelijk –

ondrscheid dienen te worden gèmaakt tussen (a) de.

sterk’ toenemende behoefte – van de eigen bevolking van

dè rovincie Limburg aan openluchtrecreatie en (b) de –

functie die de provincie heeft te ‘vrvllen voor van elders

komende ‘mensen (toeristen).

– –

De, toenemende verstedelijking, de ruimere Vrije tijd

waarover de ‘mens beschikt en nôg zoveel
,
andere fac-

toren’ hebben de vraag naar rec’reatiemogelijkheden

in’ de open lucht en in de nabije omgeving van de eigen

woonplaats sterk ‘dôen toenemen. Geen .ënkel ‘beleid,

dat “die betitèling waard is, kah nog ontkomen aan de

zorg voör recreatiemogelijkheden voor de’ eigen bevolking. –

Dat’geldt zeker voor Limburg, de sterkst geïndustrialiseerde

pro’vi’ncie van Nederland, waar een groot ‘përcentage van,.

de erknemers één van de mëest zware arbeidstaken, die

in d mijnindListrie, te yervullen heeft, diè denkbaar is.

De bevolkingsdichtheid van Limburg ‘wordt alleen ,door

de provincies Noord- en Zuidholland en ‘Utrecht over-

troffen; zij bedraagt in Limburg 403 inwoners per, km
2
,

tegen een landelijk gemiddelde van 352 (de Mijnstreek 966,

overig Zuid-Limburg
577).

De voor een groot percentage in de zware industrie

werkende bevolking in ‘een prôvincie met een grote bevol-”

kingsdichtheid krijgt telkens meer ‘vrije
tijd,
hogere’ ‘in-

koinens en meer ‘.vervoermiddelen, maar steeds minder’

recreatiegebieden ter beschikking. Tekenend’ voor de

situtie is toch, wel, dat binnen het tijdsbestek vân de

laatste halve eeuw de woeste gronden in Limburg’ van

16,8 tot 4 pCt. van de totale oppervlakte en de bossen

van 17,1 tot 12,7 pCt. ‘zijn teuggelopen; terwijl de opper-,,

l5-21961

voor het gebied van de’ Brunssummerheide gepland

wordt, de recreatieve belangen van hun inwoners kun-

nen veilig stellen.

Limburg heeft tevens een zeer belangrijke functie

te vervullen als recreatiegebied voor toeristen. De pro-

vincie ligt op een afstand van 100 tot 150 km van het

centrum van miljoenenconcentraties van bevolking zo-

als het westen van Nederland, de Belgische steden en

industriegebieden en het Duitse Ruhrgebied, als een

wonder van de schepping tussen de wonderen van de

techniek. De stroom van bezoekers is al groot en zal

nog groter worden. Welke mogelijkheden biedt Lim-

burg aan die duizenden mensen, die recreatie zoeken

voor een dag, een weekind of een gehele vakantie?

De Rijksdienst voor het Nationale Plan heeft in
1956

de recreatieruimte in Limburg geïnventariseerd. Men kan

in Limburg drie gebieden onderscheiden, die elk een

eigen karakter hebben en die ten opzichte van de recreatie

ook een eigen functie hebben: Noord-Limburg, gelegen

tussen Nijmegen en Venlo, Midden Limburg, gelegen

tussen Venlo en Sittard en Zuid-Limburg, ten zuiden van

Sittard.

Noord-Limburg wordt door de Maas beheerst en door

deze rivier in twee delen gescheiden. Het oostelijk deel,

een lange smalle strook tussen de rijksweg en de grens

met Duitsland, is een voor recreatie zeer geschikt heu-

velachtig en bebost gebied, waar echter geen aaneen-

sluitende noord-zuid verbinding doorheen voert. Aan

de westelijke Maasoever is de provincie breder en beter

toegankelijk. Van de 10.105 ha grond in Noord-

Limburg is 8.825 ha als vrij toegankelijk en 1.060 ha
als beperkt toegankelijk recreatiegebied te beschou-

wen. Vooral het gebied aan weerszijden van de Maas

tussen Bergen en Venlo kent ongerepte recreatiege-

bieden. Het toerisme in Noord-Limburg is in sterke

opkomst; plaatsen zoals Arcen, Mook enz. beschikken

reeds over een voortreffelijke verblijsaccommodatie.

Midden Limburg heeft op 8.510 ha 7.330 ha .vrij en

1.090 ha beperkt toegankelijk recreatiegebied. Voor de

vakantierecreatie zijn vooral de uitgestrekte gebieden rond

Roermond en de ‘bossen rond Weert van belang. Even-

als Noord-Limburg is ook Midden Limburg bij uit-

stek geschikt voor de rustige, langer blijvende gasten,

die een vakantieverblijf wensen temidden van bos en

hei.

Zuid-Limburg is meer geschikt voor de liefhebbers

van een meer mobiele vakantiebesteding. Een dicht

wegennet maakt het mogelijk Zuid-Limburg te door-

kruisen. De gehele streek is rijk aan natuur- en land-
schapschoon en aan monumenten van cultuur-histo-

rische waarden, kerken, kastelen, vakwerkbouw ènz.

De hellingbossen zijn in het algemeen niet geschikt

voor recreatief oponthoud. Bekend mag worden – ver-

ondersteld, dat tal van voorzieningen op massaal be-

zoek van toeristen zijn ingesteld. Overigens heeft

Zuid-Limburg slechts 3.710 ha vrij toegankelijk re-

creatiegebied.

Wil Limburg als recreatiegebied kunnen fungeren

voor de steeds toenemende massa recreatiezoekenden,

dan zullen nog heel wat voorwaarden moeten worden

vervuld. Geleidelijk aan begint zich een verzadiging van

Zuid-Limburg

met recreatiezoekenden af te tekenen.

Zonder twijfel kan een doelmatige besteding van de

beschikbare recreatieruimte een nog grotere omvang

van het toerisme mogelijk maken; voor ons staat vast,

if&
RESTAURANT ,,DE DA

MERT”

J. L. H. GROTHAUSEN & ZN.

DE

fameuze
eetgelegenheid
aan 15km van VENLO richting NIJMEGEN

de Maas
(Advertentie)

dat een verdere toeristische ontsluiting van Noord- en

Midden Limburg dringend geboden is. De vakantie-

spreiding in de tijd kan een provincie op eigen kracht

nauwelijks beïnvloeden; een verantwoorde spreiding

van vakantiegangers in de ruimte daarentegen is wel

degelijk op tal van wijzen tot stand te brengen. De

huidige economische, sociale, morele en verkeerstech-

nische bezwaren, die voortvloeien uit het feit, dat 60

pCt. van de vakantieg
1
angers tussen half juli en half

augustus met vakantie gaat, zijn o.i. zo zwaar gaan

wegen, dat een positief beleid t.a.v, vakantiespreiding

in de ruimte geboden is.

Limburg zou in nog belangrijker mate dan thans

reeds het geval is zijn functie ta.v. de recreatie in de

openlucht kunnen vervullen, indien een aantal wenselijk-

heden zou kunnen worden gerealiseerd. Wij denken

dan in de eerste plaats aan de recreatie te water. Eén

van de meest aantrekkelijke aspecten van de recreatie te

water, althans planologisch gezien, is het feit, dat zij

de vorm van recreatiè is, die het minst ruimtebehoevend

is. In Limburg bpérken de mogelijkheden voor de

recreatie te water zich vrijwel tot Maas en Julianaka-

naal. De accommodatie voor de liefhebber is bij deze
waterwegen – zeer beperkt. Naast vergunningen voor

enkele badgelegenheden in de Maas is door Rijks-

waterstaat ook toestemming verleend voor beperkté

werken ten behoeve van de watersport te Maastricht
en te Venlo. Ook te Roermond zijn voorzieningen te’

verwachten.

Wij menen, dat het mogelijk is met betrekkelijk een-

voudige middelen tal van recreatiemogelijkheden op

de Limburgse waterwegen te openen. De steden

Venlo,. Roermond en Maastricht dienen de beschikking

te krijgen over zeèr goed geoutilleerde jachthavens,

die de basis kunnen vormen voor een levend water- –

toerisme. Daarnaast zijn tussen de centra aanvullende

voorzieningen gewenst, welke het toeristisch verkeer
dienen te vergemakkelijken en die ook vodr de door-

trekkendë toerist van betekenis zijn. De aanleg van

jachthavens vraagt grotere investeringen, waarin rijks-

bijdrâgen noodzakelijk zullen zijn. De kleinere voor-

zieningen tussen de centra kunnen meer geleidelijk tot
stand worden gebracht en zullen in het algemeen door

initiatieven van gemeentelijke overheden en particu-

lieren te realiseren zijn.

188

.

15-2-1961

NW

Voor de recreatie te water kunnen ook de waterpar-

tijen, die het gevolg zijn van ontgrindingen en zand-

winningsprojecten, van groot belang zijn. Het ligt

voor de hand, dat getracht wordt zoveel mogelijk

gronden weer voor de landbouw terug te winiien. Het

zou echter ook wenselijk zijn, na te gaan, waar
goede mogelijkheden liggen de grindgaten, die

toch niet alle voor de landbouw zijn terug te winnen,

een recreatieve bestemming te geven.

Een meer doelmatige spreiding van vakanties in de

ruimte zou ook verwezenlijkt kunnen worden door de

ontsluiting van toeristisch belangrijke gebieden, die

momenteel wel reeds in het algemeen voor publiek

toegankelijk zijn, maar waarvan nog ,geen uit recrea-

tie-oogpunt maximaal gebruik wordt gemaakt. Van

particulieren kan deze ontsluiting als regel niet wor

den verwacht. Wij zouden het zeer toejuichen indien

van overheidswege meer middelen ter beschikking
zouden worden gesteld om de eigendom te verkrij-

gen van voor de recreatie belangrijke gebieden, die

op gezette tijden ten verkoop worden aangeboden.

Volgens een globale schatting is in Limburg 50 pCt.

van de recreatiegebieden in handen van particulieren,

40 pCt. in handen van gemeenten en 10 pCt. in handen

van Staatsbosbeheer en natuurbeschermende instan-

ties. Deze laatste categorie heeft reeds veel kunnen

verrichten, de Stichting Het Limburgse Landschap

vooral t.a.v. het beschermen, Staatsbosbeheer vooral

t.a.v. het openleggen van recreatiegebieden. De ont-

sluiting van de bossen bij Bunde, Geulle en Gronsveld

en vooral de ontsluiting van de Vijlenerbossen en de

ten gevolge daarvan mogelijk geworden aanleg van

de prachtige toeristenweg van Epen naar Vaals zijnac-

tiviteiten, waardoor Staatsbosbeheer de recreatiezoe-

kenden zeer aan zich heeft verplicht.

Ook de verbetering van de vooral door toeristen ge-

bruikte wegen, de verdere aanleg van rijwiel. (brom-

fiets) paden, zwembaden, picnicplaatsen enz. zijn
wen-

sen die, als zij in vervulling gaan, Limburg in staat

stellen zijn functie t.a.v. de recreatie nog beter te —

vervullen.

De provincie Limburg vervult een belangrijke func-

tie t.a.v. de recreatie. Zowel ten dienste van de eigen
bevolking als op grond van de nationale recreatiebe-

langen is uitbreiding van de voor openluchtrecreatie

nodige voorzieningen mogelijk en gewenst. Het

scheppen en verbeteren van de voorwaarden waarbinnen

de particulieren hun activiteiten kunnen ontplooien zien –

wij als een belangrijke taak voor de Overheid. Waar

noch de provinciale, noch de gemeentelijke overheid in

staat zou zijn de nodïge voorzieningen te financie-

ren, ligt zeker een taak voor de rijksoverheid. Binnen

de provincie zelf zouden initiatieven, die leidën tot samen-

werking van verschillende gemeenten t.a.v. het waar-

borgen van recreatiemogelijkheden, gewenst zijn.

valkenbsrg.

Drs.
P. W. HEOQEN.

Vier punten

van belang!

• een verpakking, die Uw product beschermt tegen
verontreiniging en besmetting
• geen verlies wegens doorstuiven en geen verloren resten in de zakken

• tijdwinst en ruimtebesparing bij opslag en transport

• groter weerstand door verzwaarde en

waar
no4ig vochtwerende wanden

ZAKKE.N MIJ.
N
V

VERKOOPKANTOOR: HEERENGRACHT 179-197 AMSTERDAM
TEL. 020 246627-248885

.

15-2-1961

(Advertenties)
189

FABRIKAGEHAL VERWOEST 1945

De PAGE fabrieken te Gennep bezaten voor de oorlog vier popiermachines voor de fabrikage van pakpapier, en

sanitaire papierartikelen.

De verwoesting in 1944/45 legde de produktie lomtot 1948, toen de le papiermachine

weer in bedrijf kon worden gesteld.-

Het duurde tot 1958, toen de vier popiermachines alle weer volop in be-
rijf waren. • De fabriek draait thans op haar vooroorlogse capaciteit; maar niet viervoudige machinesnelheid,

dank zij intensieve modernisering, papieronderwijs en research. • Nieuwe projekten zijn in voorbereiding waardoor

le capciteit zal worden cangepast aan het na de oorlog sterk gestegen papierverbruik.

FABRIKAGEHAL HERBOUWD 1955

4,

e
FABRIEKEN

Waar Limburgse esprit en.

Amerikaanse. know how
elkaar -gevonden hebben!

Het Nederlands Economisch Verbond van de Confectie
Industrie te ‘Amsterdam vraagt voor zijn secretariaat en

voor het secretariaat van zijn nevenorganisaties een

econoom of jurist

Gdacht wordt aan iemand die enige jaren ervaring heeft –

in het bedrijfsleven en die zich tot werkzaamheden op het

niveau van een werkgeversverbond voelt aangetrokken.
Betrokkene ,zou op een breed terrein werkzaam moeten

zijn, goede &ontacteigenschappen moeten hebben, een goed

stilist moeten zijn en hij dient een behoorlijke kennis-der

moderne talen te hebben. Leeftijd ongeveer 30 jaar. Brieven

met uitvoerige bijzonderheden in eigen handschrift en met
pasfoto, onder vermelding van salariswensen, in te zenden

aan de Algemeen Secretaris van het N.E.V.E.C., Van Eeghen-

straat 101, Amsterdam-Z.

GEMEENTE BREDA

Bij de afdeling financiën en belastingen van de gemeente-
secretarie wordt gevraagd een

chef van-het bureau financiën

Salaris.in
de rang van

adjunct-referendaris: min. f 9.692,— en max.
f
12.521,-
of referendaris : min f10.836,— en max. fl3.616,-
(inclusief de gebruikelijke verhogingen).

Aanstelling boven het minimum-salaris is mogelijk.

Vereist: academische opleiding op (bedrijfs)economisch, dan
wel een middelbare opleiding op economisch en/of boek-houdkundig terrein. Ervaring in het financieel beheer van
de gemeente en/of haar bedrijven is gewenst.

.Sollicitaiies voor 10 maart as. in te zenden an burgemeester en wethouders onder verwijzing naar dit blad.

90

(Advertenhie5)

li

d

HOLLANDSCHE SOCIETEÏT

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V..

Hoofdkantoor Nederland:

meer dan anderhalve

Herengracht 475Ç Amsterdam-C. tel. 221322

eeuw levensverzekering
Head Office Canâda:

.

S
1130 Bay Street, Toronto 5

61i
V
e
t t 1
boekhoud machines

De snelle moderne boekhoudmachines

die in elke administratie vlugger en meer

gegevens verstrekken tegen lagere kosten

AMSTERDAM ROTTERLso
r,
DEN HAAG
HAARLEM

Tel. 62611-

Tel.

11711G
Tel.

184160′
Tel.

14113
UTRECHT

ARNHEM
EINDHOVEN
GRONINGEN
Tel. 29557

Tel. 30446′
Tel. 22542 Tel. 22512

(Adeer1enlir)

15-2-1961
.191

0 0 0
drie startpunten voor een carrire voor

oil

d
a
zich voorbereiden op de accountantsexamens

Als begin van een carrière bij Unilever staan voor bedrijfseconomen op het ogenblik

3 mogelijkheden open. Welke van deze mogelijkheden het beste begin vormt, zullen

wij gaarne in overleg met
de
kandidaat bepalen. Hierbij zullen uiteraard persoonlijke

voorkeur, aanleg en eventuele ervaring een rol spelen.

rVr

De drie
mogelijkheden
zijn:

Afdeling

Accountantscontrole

Tewerkstelling bij de accountantscontrole,

welke administratief- organisatorisch is

gericht, leidt tot 2en intensief en veelzijdig

contact met de administratieve praktijk.

Hierbij wordt de mdgelijkheid geopend

om een goed inzicht te verwerven in de
werkwijze en de oranisatie van de con-

cernmaaischappijen in Nederland.
Ø Organisatie Afdeling

Administratieve Sectie

De taak van deze sectie omvat om. het

analyseren en verbeteren van admini-

stratieve processen en het oplossen van

problemen op het gebied van de admi-

nistratieve organisaiie, eventueel met

gebruikmaking van mechanische en elek-

tronische technieken. Deze hangen uiter-

aard nauw samen met de commerciële-
en productievraagstukken.

Administratief

trai neesh i p

De trainees worden in de gelegenheid

gesteld om in de praktijk intensief ken-

nis te maken met verschillende accoun-

tantsafdelingen en belangrijke admini-

stratieve organisaties. Bovendien krijgen

zij een inzicht in de commerciëte zowel

als in de produktieproblematiek van

de concernmaatschappijen.

3 mogelijkheden.! Voor hen, die over voldoende capaciteiten beschikken: 3 startpunten

voor een loopbaan, die kan leiden zowel naar hogere leidinggevende functies (bijvoor-

beeld een controll’ersfunctie), alsnaar belangrijke staffiuncties in binnen- of buitenland.

Daar wij het zeer op prijs stellen, dat de accountantsstudie met succes wordt bekroond,

geven wij gelegenheid de desbetreffende colleges te volgen.

Wij zijn gaarne bereid hen die belangstelling hebbeh uitvoerig in te lichten alvorens zij

evenlueel tot een solhcitatie overgaan. Het verdient aanbeveling tevoren een afspraak

te maken.
Aanvragen om inlichtingen, zowel als schriftelijke sollicitaties te richten aan: Unilever N.V.

tav. Hoofd Afdeling Selectie, Postbus 760 Rotterdam (tel. (010)11 4400, toestel 329)

onder vermelding van nummer 435.

UNILEVER N.V.

192

(AdvortenUc)

15-2-196 1

r

LJLJI’
1rLiY

“Wat eon” and.!
Overkomt,

kan ‘Ook
.
mij ‘Overkomen.”

Dys
sluit hij een levensverzekering
af.
Een goede, die tevens
zijn werkkracht verzekert,

A01(men de VTA

p©s

biedt naast
de
normale garanties van

iedere
levensverzekering

in geval van arbeidsongeschiktheid
.

door ziekte of ongeval:


Inclien algeheel,
66k
kortdurend

,

(wachttijd 60 dagen)

EXTRA RENTE-UITKERING van 12
0
/operjapr

maand).


indien algeheel en
waarschijnlijk blijvend
..

.

(géén wachttijd)

BOVENDIEN

EXTRA

INVALIDITEITS-
.
UITKERING tot maximaal 100
0
/o van het
verzekerde kapitaal.

“VITA” Leensverzekering_:
.


premievrijstelling

naar graad en duur

ar-de arbeidsongeschikt-
Maatschappij te Zürich

heid,

dus

ook

in

geval

van

tijdelijke

en/of

•,

gedeeltelijke invaliditeit.

,
Kantoor voor
Nederland:

‘s-Gravenhage

.•

Bovendien:


WINSTAANDEEL


Alexanderstraat2l
WEDUWE-ERFRENTE
10
0
/6

DUBBELE UITKÊRING bij DOOD door ONGEVAL
• ,

tel. (010)184760*

1.5-2-196.1:

(Adverieni)
S

Xi
IN
AKTIE: VEELZIJDIGHEID!

Nederland
bouwde een computer. Binnen- en buitenland bouwen

dp deze computer. Voor vele, vele doeleinden. Want deze

Xi is veelzijdig. U ziet dat hieronder 5 maal geïliustreerd.

Xi bij ,,INTERATOM” voor be-

rekeningen op het gebied van

de atoomphysica – voorna-

melijk reactorphysica.

Xi bij het,,CENTRAALBIJREAIJ

VOOR DE STATIST I EK”voor

de gehele statistiek.van de in-,

uit endoorvoervanNederland
Xi bij ,,RUHRKOHLE” voor

verkoopafrekening en sta-

tistiek. .
Xi bij de EERSTE NEDER-

LAN DSC H EendeN IEU WE

EE R ST E N EDER LAN DSCH

voor de gehele administratie

en alle actuariële bereke –

ningen.

Xi bij ,,HOESCH”voor de gehele

bedrijfsadministratie, waarvan

de loonafrekening voor tien-

duizenden werknëmers een

voornaam gedeelte vormt.

Dit zijn slechts enkele voor-

heelden. Vele andere dan

bovengenoemde toepassin.

gen zijn al gerealiseerd
ôp wéér andere wijze zal

de veelzijdigheid van de Xi

tot zijn recht komen, als

alle installaties, die nu door

bedrijven, rekencentra en
universiteiten besteld, ook

geplaatst zijn. Vanzelfspre-

kend kunt u de meest uit –

voerige inlichtingen verkrijgen
over de Xi.

ELECTROLOGICA

4;.

II

Paleisstraat 9 DEN HAAG

Y.

1 ( ”

IBI -39 Imm3R

ONDERLINGE


VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

WET

RISICO

Bedrijfs-w.a.-verzekering.

Motorrijtuigverzekering: w.a.-dekking voor’,
alle motorrijtuigen f. 500.000.- per gebeurtenis.
Ongevallenverzekering voor inzittenden an
personenauto’s.

BRAND

RISICO

00
Brand- en bedrijfsschadeverzekering voor
industriële en’ andere objecten. Belangrijke

00
besparingen op de premie. Verzekerd bedrag,
2,2 miljard:gulden. •

00
‘ .
MOLEST

RISICO

Molestverzekering: ingeschreven bedrag
8,2 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd bedrag
.1,1 miljard gulden.

VERVOER

RISICO

Transportverzekering van goederenzendingen
In binnen- ‘en buitenland.

PENSIOEN

RISICO

Ouderdoms-, ‘weduwen-, wezen- en invalidi-
• teitsverzekerng van werknemers. Verzekerd

bedrag 1,5 miljard gulden.’


Belegd vermogen 315 miljoen gulden.

152-196I

195

Sluit uw verzekering bij de

Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij

VEREENIG1NG VAN LEVËNSVERZEKERÎNG EN LLJFRENTE

,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″

Algemeene .Friesclie
Ihaudverzekering-%iaatsçhappij
N.V.

LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS.

AMSTERDAM,
VAN
BRIENENHUIS

ROTrERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM

FRANKFURTER MESSE

VOORVERKOOP TOEGANGSkAARTEN

Bij
besteJling
vooruit ca 50% besparing

door reductie op. toegangskaart en coupon

voor gratis catalogus in Frankfurt a/M.

0ff idëIe vertegenwOordugIngin Nederlandi

TH. ERKELENS. Dir. ALMETAAL N;V
Amsterdam.C, .Kelzersgracht 796

Tel. 65938 65750

VAN DER HOOP, OFFERS & ZOON

Ao.18Ö7

BANKIERS

.ROUE:RDÂM

• Telefoon114620

..

Westersingel 88

Telex 22199
. .

S

Postbus 502

196

1521961

Auteur