Alle assurantien
R. MEES & ZOONEN
Rotterdam
TÇ
BANKIER8 EN ASSURANTIE
–
MAKEIAAR8
Beleggingen en vermogensbeheer
WAMBERSIE 000N C
CARGADOORS
SEDERT
1820
ROTTERDAM. AMSTERDAM
•
DORDRECHT
U reageert op annonces. in ,,E.SB.”?
Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!
—
I
m
ÖRp4J
1
Handeisinforinatie
–
en Ineas8obureau
SCHIEDAMSEVEST 42
F
TELEFOON 120176 (mi).
ROTTERDAM
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN
AMSTERDAM
roepen gegadigden op voor het vervullen van de navolgende
betrekkingen bij het Gemeentelijk Bureau
voor Organisatie
en Efficiency:
ÉÉN JONG INGENIEUR
(bij voorkeur een civiel-ingenieur) met enige ervaring en
opleiding op organisatiegebied;
TWEE ECONOMEN
eveneens met enige ervaring en opleiding op organisatiegebied.
Het salaris zal worden bepaald naar leeftijd en ervaring. Volledige sollicitaties onder no. 91907 te zenden aan de
Directeur der Gem. Pérsoneelsvoorziening, Sarphatistraat 92,
Amsterdam-C.
E C 0 NO MIS Cij-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Baniders:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de. Côm-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg
B.fr.
400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer f 2.—.
Aangetekende
stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
•,.::H. ,A. M. Roèldnt,• Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken. ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0,72 per
,
mm (dubbele kolom). De ad,ninistratie behoudt
zich het recht voor om adve,tenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
134
15-2-1961
1
•
.
–
–
Toegangspoort van
Zuid-Limburg
SITTARD
(NEDERLAND)
30.000 inwoners
Industrie- en handelsstad.
Centrumgemeente van de Westelijke lIjnsfreek.
Knooppuni van weg- en spoorwegverkeer.
Autobusljnen in alle richtingen.
Uitstekend gelegen t.o.v. België en Duitsland.
Haven Born en Stein in directe nabijheid.
Ruim spoorwegemplacement met laad- en losplaatsen.
Veilinggebouwen.
Bestaande industrie:
Stikstofbindingsbédrijf Staatsmijnen.
Radiobuizenfabrieken.
Metaalwaren-, steen- en tricotagefabrieken.
Verscheidene bankgebouwen.
Uitstekende onderwijsinrichtingen.
Stadsschouwburg; Ziekenhuis.
Inlichtingen: Stadhuis Sittard, tel. (04490) 51 51.
TIELENS
‘
.:.
P
Specialiste in
fijn papier
en karton
*•
MEERSSEN
–
HOLLAND
PSYCHOLOGISCH INSTITUUT
Dr. Jos Heroid
M A A S-T
R
ICHT
*
.H-
–
….
………….
Iid
tië1e.. psycho16.i’.:
……………
i
1
q.1104
i
(Advertentie)
.
SHEL
4 ICAI
wi/m/w/o u
r”‘
B
Øv
?
rp,prør4
Onder de. wetènschappelijke werkers die de
mensheid vooruitgang brachten, nemen chemici
een belangrijke plaats in.
Zonder chemie is het even thans welhaast on-
denkbaar. En steeds blijft deze tâk van
wetenschap speuren naar nieuvie, thans nog
onbekende mogélijkheden.
Ook in SHELL laboratoria werken chemici aan
de toekomst. Alles wat hier werd verkregen en
nog gévonden zal worden, kbmt ten goede aan
industrie en bedrijf. Ooku kuntte allen tijde een
beroep dôen op de ervaring en kennis van deze
deskundigen.
Grondstôffen voor chemische synthesen, hulp-
stoffen voor de fabricage van vele produkten en
ontwikkelings-chemicaliën…. te uwer oriëntatie
volgt hier een greep uit de vele SHELL-mogelijk-
heden:
–
–
•
l:::::::
.:::’
GRONDSTOFFEN
1
Allylehioride
.
t
VOOR CHEI1lSCHE
Allylalcohol
• .
SYNTHESE
Epichloorhydrine
Tertiaire Butyl Alcohol
lDi
–
isobtyleer
–
i
Para Tertiaire Butyl Ben-
zoezuur
GLYCOLEN
Glycerine min 995
0
1
(chemisch zuiver)
Ethyleenglycol
”
Di-ethyleenglycol
F
Polyethyleenglycolen
200, 300, 400, 555 M,
..
600, 800, 1000, 1500,
4000..
.
Propyleenglycol Stan-.
daard en U.S.P.
D i-propyl eeng lycol
Hexyleenglycol
OXO-ALCOHOLEN
Alphanol 79
.
0
Nonanol
ONTWIKKELINGS
Op de laboratoria en in
CHEMICALIËN
proeffabrieken
worden
GLYCOL ETHERS
Methyl Oxitol een
aantal
chemicaliën
Oxitol
geproduceerd, die de uit-
Isopropyl Oxitol
gangsprodukten
kunnen
Butyl Oxitol
.
vormen voor nieuwe syn-
thesen:
OVERIGE
,,IONOL”(BHT), anti-oxi-
CHEMISCHE
dant, technische en voe-
Allyl Amines, Allyl Glyci-
PRODUKTEN
dingsmiddelenkwaliteit
dyl Ether, Fenyl Glycidyl ,,DUTREX”SS, aromaaf-
Ether, Di-Allyl Ether, Bi-
rijk
olie-extract
cycloheptadieen, Dureen,
en nog vele andere pro-
ducten.
InlIchtingen worden gaarne verstrekt
door:
Shell Nederland Verkoopmaatschappij N.V., afd. industrie
chemIcaliën, Postbus 69. ‘s-Grayenhage. Tel. 18.34.00
BETER MET
____
ÔÔK VOOR
136
–
.
(Advertentie)
15-2-1961
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN
DE STIÇHTING HETNEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
46e JAARGANG
No. 2273
15 FEBRUARI 1961
LIMBURG
Dit specia1e nummer is het vierde in de. reeks, gewijd aan de regionaal-economische en ruimtelijke vraagstukken
van Nederland
*
INHOUD
Blz.
Problematiek van Lirnburgs groei,
door Dr. F. J. M. A. H. Houben ……………………………….
139
Bevolkingsgroei,industriële ontwikkeling, ontwikkelingskernen,
door Dr. H. C. W. Roemen ……………
143
De ontwikkeling van Limburg in de Europese ruimte en daarmede verband houdende yerkeersvoorzieningen,
door Ir. J. G. van Poppel en Ir. C. F. Egelie……………………………………………….
149
Grensgangers,
door Drs. J. W. F. van Meegeren ………………………………………………
163
De mijnbouw in Limburg in verhouding tot die in het buitenland,
door Ir. C. E. P. M. Raedts…………..
169
De oppervlaktedelfstoffen grind en zand in de provincie Limburg,
door Dr. Ir. S. J. H. Spronck………….
173
Limburgs platteland in beweging,
door Ir. J. P. Planje…………………………………………
179
Sociale begeleiding van de agrarische en industriële ontwikkeling in Limburg,
door Drs. H. P. A. van Roos-
malen
……………………………………………………………………………….
183
Limburg als recreatiegebied,
door Drs. P. W. Heggen…………………………………………..
187
S
‘
COMMISSIE
VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck;
H. W.
Lambers; J. Tinbergen; J.
R.
Zuiderna.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.
COMMTSSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË:
F. Coflin;
J. E.
Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen;
R.
Vandeputte; A. J. Vlerick.
*
15-2-1961
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
137
~AMXA
NIE
M:
o
o O©©JOJ
o PLAMEL
o
• MUURTEGELS
• KUNSTGLAZUUITEGELS
• d bbelhardgebakken
VL®ERTEGELS
• VENSTERBANKTEGELS
C.
138
(Adverlentie)
15-2-196 1
, .
.-•
‘:•
-,.__
Problematiek
van Limburgs groei
Snelle bevolkingsaanwas, krachtige expansie der in-
dustrie, uitbreiding, van de oppervlakten industrieter-
rein, vergroting van de capaciteit der vaarwegen,meer
en betere wegen, verruiming der onderwijsm.pgelijk-
heden, dit alles zijn onderwerpen, welke regelmatig in
Limburg de aandacht vragen van Overheid en bevol-
king. Het zijn onderwerpen, welke karakteristiek zijn
voor een snel groeiende provincie. De problematiek van
Limburg zou men dan ook kunnen kenmerken door te
stellen, dat dit in het algemeen de vraagstukken van
groei zijn.
De bevolking van Limburg gaat met sprongen om-
hoog. Op 1 januari
1950
telde Limburg 722.137 inwo-
ners. Tien jaar later 882.386. Dit is een groei van 22
pCt., terwijl de bevolking van het Rijk met 14 pCt. toe-
nam. Limburg heeft zowel t.o.v. de andere Nederlandse
provincies als t.o.v. het buitenland een vestigingsover-
schot. in de periode 1950-1958 vestigden zich hier 9.162
personen meer dan er vertrokken. Onder deze omstan-
digheden blijft als enigp mogelijkheid, zich een bestaan
te verzekeren in een streek waar de landbouw reeds
vrijwel alle woeste gronden ontgonnen heeft: industria-
liseren. Op een zeer voorspoedige wijze heeft de in-
dustrie zich vooral na de oorlog kunnen ontplooien.
Wellicht is dit niet zo vreemd voor een streek, waar
reeds in prehistorische tijd een mijnbouw bestond, wel-
ke de vuursteen produceerde voor de vervardigirig van
stenen wapens en gebruiksvoorwerpen en waar reeds
in de Be eeuw steenkool werd gedolven. Voor wie
vreest, dat deze feiten te ver terugliggen in de geschie-
denis om de continuïteit dezer nijverheden aannemelijk
te maken, moge de aandacht gevestigd worden op het
feit, dat Maastricht en Haarlem toch zeer zeker de
oudste industriesteden van Nederland genoemd mogen
worden. De industriële arbeid in deze provincie is on-
tegenzeggelijk van oude datum.
Het welvaartsbeleid, hetwelk in Limburg gevoerd
wordt, is erop gericht aan de bevolking, die gehecht is
aan haar geboortegrond, werk te bieden in de eigen
streek. Dit beleid is in de laatste decennia en vooral na
de oorlog met succes bekroond. Voor de bevolkings-
aanwas bleek voldoende werkgelegenheid in de pro-
vincie aanwezig te zijn. Hierdoor kon een afvloeiing
van bevolking naar elders worden voorkomen; waar-
schijnlijk zou dit vertrek gericht zijn geweest op het
westen des lands. Door een beleid in te stellen op het
scheppen van werkgelegenheid binnen de provincie,
draagt Limburg derhalve bij tot de verlichting van de
bevolkingsdruk in het westen.
Men zou de vraag kunnen stellen, of de ontwikke-
ling in de naaste toekomst even gunstig zal verlopen
als in het j6ngste verleden. In dit verband moeten twee
aspecten met bijzondere waakzaamheid worden ge-
volgd. In de eerste plaats zullen de steenkoolmijnen het-
zelfde kwantum kolen in de toekomst met aanmerkelijk
minder arbeidskrachten voortbrengen. In de tweede
plaats is een aanzienlijk aantal personen in Duitsland
gaan werken, waar de lonen veel hoger liggen dan in ons
land. De terugloop der personeelsbezetting der mijnen en
de trek naar Duitsland compenseren elkaar grotendeels,
zodat nog geen werkloosheid is ontstaan. In deze ontwik-
keling ligt echter een gevaarlijk element, omdat bij omslag
der conjunctuur de grensgangers ontslagen kunnen wor-
den, waardoor vrij plotseling in Limburg een omvangrijk
aanbod van arbeidskrachten en waarschijnlijk werkloos-
heid zou ontstaap.
Een industrialisatiebeleid wordt gevoerd op lange
termijn. De aanleg van goed geoutilleerde industrie-
terreinen, de bouw van scholen en de verbetering van
de infrastructuur kan men niet telkens aanpassen
I
aan
de van jaar tot jaar optredende veranderingen, maar
deze maatregelen worden genomen met het oog op de
toestand zoals deze zich over een groter aantal jaren
zal voordoen. Waarschijnlijk zal eenmaal door de
terugloop der personeelsbezetting van de mijnen en
door het bevolkingsaccres de vraag naar arbeidsplaat-
sen in de industrie in Limburg groter worden, al wordt
zulks thans door een trek naar Duitsland uitgesteld. In
elk geval is het nodig, dat een voorzichtig en op allis
voorbereid beleid rekening houdt met de mogelijkheid
van een in de toekomst versterkte vraag naar industriële
arbeidsplaatsen.
Een gunstig industrieel klimaat en een goede infra-
structuur zijn noodzakelijk om de industriële ontwik-
keling in de vereiste omvang mogelijk te maken. Op
dit terrein ligt een belangrijke taak der Overheid. De
provincie Limburg is na de laatste wereldoorlog ertoe
overgegaan om eer’ eigen elektriciteitscentrale te bou-
wen in Midden-Limburg gelegen – teneinde aan de
stijgende vraag naar elektriciteit te ‘kunnen blijven vol-
doen. Voordien werd door het provinciale transport-
en distributiebedrijf, de N.V. P.L.E.M., de stroom ge-
kocht, voornamelijk van de Limburgse mijnen. In
1955
werd de Maas-centrale t i
e Buggenum met een capac
teit van 115.000 kW in gebruik gesteld. De behoefte aan
stroom steeg in het groeiende en industrialiserende Lim-
burg zodanig, dat in het jaar na de opening reeds
besloten werd tot uitbreiding der centrale met 205.000
kW. Ook is de provincie Limburg aandeelhoudster in
de N.V. Limagas, welke de distributie verzorgt van gas,
hetwelk geproduceerd wordt door de Staatsmijnen, en
neemt zij deel in de waterleidingmaatschappijen, welke
buiten de steden bijna de gehele provincie van water
voorzien.
De economische ontwikkeling van het gewest vraagt
mede een bijzondere zorg voor het verkeer. De wegen
provinciale en tertiaire wegen, ongeveer 1.000 km –
worden regelmatig verbeterd en aangepast aan het
steeds meer omvangrijk en sneller wordend verkeer.
in het wegenstramien zijn de noord-zuid richtingen
beter vertegenwoordigd dan de oost-west richtingen.
Deze laatste vragen actieve aandacht, vooral nu de een-
wording van Europa voor de deur staat en mede hier
–
door de behoefte aan rechtstreekse verbindingen tus-
sen België (Antwerpen, Brussel) en Duitsland (Ruhr
–
gebied, Aken, Keulen, Düsseldorf), welke noodzakelijk
15-2-1961
139
–
-..-.-‘
0
Op’
over Limburg moeten lopen, groter wordt. Ook de
spoorwegverbindingen van België naar Limburg en ver-
der naar Duitsland zijn ver onder de maat.
Bij de toenemende bevolkingsdichtheid wordt het
gebruik van de ruimte steeds intensiever en dit vraagt
regelingen, welke hun vorm krijgen in de streekplannen.
Voor een belangrijk deel der provincie (westelijke Mijn-
streek en Midden Limburg ten oosten van de Maas)
zijn reeds goedgekeurde streekpiannen tot stand ge-
komen, terwijl voor het gehele overige gebied der pro-
vincie streekplannen in bewerking zijn. Bij de dyna-
mische ontwikkeling van Limburg eist het afwegen van
diverse andere belangen, zoals die van de groeiende
agglomeraties, van de verkeersverbindingen, de ruimte
welke de industrie en de landbouw nodig hebben, van
de recreatie, het landschapsschoon, de drinkwaterwin-
ning en de exploitatie van delfstoffen voortdurende
bedachtzaamheid. De agrarische sector, welke op vele
plaatsen offers in de vorm van cultuurgrond brengt,
verdient in zijn kwetsbare positie belangstelling, niet
alleen omdat nog altijd veel personen in deze sector een
bestaan vinden, maar ook omdat de agrarische produk-
tie een belangrijk deel van het volksinkomen blijft le-
veren. Het provinciaal bestuur heeft een Commissie
voor de Agrarische Belangen in Limburg in het leven
geroepen en heeft aan de Provinciale Waterstaat een
agrarische afdeling verbonden, welke bezig is met het
opstellen van een agrarische welvaartsstudie, betrekking
hebbend op de gehele provincie.
In vergelijking met andere delen des lands is Lim-
burg rijk aan delfstoffen. Niet alleen steenkool wordt
hier gewonnen, maar Limburg heeft ook bijzonder
waardevolle oppervlaktedelfstoffen als mergel, kalk-
steen, zilverzand, bruinkool, klei, waaronder hoogwaar
–
dige klei en grote hoeveelhedeji grind en zand.
Limburg is dè grote leverancier in Nederland van
grind geworden en zal in de toekomst een belangrijke
hoeveelheid metsel- en betonzand kunnen leveren. Bij
de winning van deze delfstoffen veranderen grote op-
pervlakten Maasuiterwaarden en andere terreinen in
waterplassen. De bezwaren van landbouwkundige, wa-
terstaatkundige en landschappelijke aard, welke het gra-
ven van deze waterplassen met zich brengt, hebben het
probleem gesteld, hoe deze wederom in land veranderd
zullen kunnen wôrden. De provincie heeft kunnen be-
reiken, dat door het doen betalen van een bedrag per’
ton gedolven materiaal een fonds gevormd wordt, waar-
uit de kosten betaald worden van het vullen der plas-
sen met afvalmaterialen van de mijnen, welke materi-
alen in grote omvang in Limburg ter beschikking staan.
Limburg heeft reeds lang een recreatieve functie niet
alleen voor de bewoners van het gewest zelf, maar ook
voor velen van buiten de provincie. Het totale aantal
toeristen wordt geschat op
l/2
miljoen per jaar. Het
zuidelijk deel van het gewest vormt een geheel, met de
recreatiegebieden van Eifel en Ardennen. Deze streken
zullen in de toekomst, mede ‘als gevolg van de verkor-
ting der arbeidsweek, een nog sterkere stroom van
bezoekers trekken en dit zal nog meer voorzieningen
vragen in de vorm van hotels, restaurants, pensions,
jeugdherbergen, kampeerterreinen en andere accommo-
daties. In hotels en pensions in Limburg zijn thans ca.
26.000 bedden beschikbaar, waarvan alleen in Valken-
burg-Houthem ca. 8.400. –
In ,,The landmarks of tomorrow” zegt P. F. Drucker:
,,An abundant and increasing supply of highly educa-
ted people has become the absolute prerequisite of so-
cial and economic development in our world”… ,,The
essential new fact is that a developed society and eco-
nomy are less than fully effective if anyone is educa-
ted to less than the limit of his potential”. Deze ge-
dachte is in Limburg goed begrepen en in het wel-
vaartsbeleid neemt de zorg voor het onderwijs dan ook
een zeer ruime plaats in. Een rijke schakering van on-
derwijsmogelijkheden is reeds aanwezig zowel op het
gebied van middelbaar en voorbereidend hoger onder
–
wijs als op het gebied van het technisch onderwijs,
waarbij nog vermeld kan worden een Sociale Academie.
Op het gebied der kunst biedt de provincie eveneens
opleidingsmogelijkheden van allure, o.a. in een Janvan
Eyck-academie en een toneelacademie, en voorts in
verschillende instituten voor onderricht in de in Lim-
burg veel beoefende muziek, waaronder een Conser-
vatorium in de hoofdstad. /
Bij een voortdurend toenemend aantal jongeren, ‘dat
onderwijs wenst te volgen (in de vijf jaren van
1953
tot 1958 steeg het aantal leerlingen van de U.L.O.-,
V.H.M.O.- en lagere nijverheidsscholen van 24.000 tot
35.000),
wordt ook het aantal en de omvang der scho-
len regelmatig uitgebreid. Dat Limburg voor een sluit-
stuk van hoger onderwijs vecht, is niet irreëel; wil deze
provincie toch haar ontwikkelingskansen in potentieel
en uitzonderlijke ligging mede voor Nederland tot ge!-
ding brengen, dan zal het de geestelijke kracht van een
instelling van wetenschappelijk onderwijs moeilijk kun-
nen missen.
Gedurende de periode na de laatste wereldoorlog
heeft de economie steeds ruimere middelen ter beschik-
king gesteld, is de inkomensspreiding toegenomen, heeft
de vooruitgang der techniek vele nieuwe en begerens-
waardige goederen opgeleverd, zijn de nog min of meer
gesloten gemeenschappen open geworden en lef4 de
mens in een wereld, welke van jaar tot jaar i4iéleop-
zichten verandert. Dit stelt aan de leidinggevende groe-
pen nieuwe eisen en maakt het nodig op het maat-
schappelijke, culturele, medische, hygiënische en chari-
tatieve vlak nieuwe initiatieven te nemen en aan reeds
bestaande instellingen een ruimere armslag te geven.
De Overheid heeft hierbij een ondersteunende en sti-
mulerende taak ‘en daar de omvang van deze taak in
de laatste jaren zoveel groter is geworden, heeft de pro-
vincie Limburg een Commissie voor de sociale begelei-
ding ingesteld, welke onder andere zal adviseren inzake
het sociale beleid, opdat dit harmonisch kan worden
afgestemd op de economische ontwikkeling.
De Europese eenwording is – zij het nog niet in
een tempo, dat men zou mogen wensen – op gang ge-
komen. Dit leidt tot nauwere contacten tussen de lan-
den en het is voor de hand liggend, dat dit zich in de
grensgebieden der landen op bijzondere wijze manifes-
teert. De provincie Limburg heeft driekwart van haar
grenzen gemeen met België en Duitsland. Bovendien is
de p’rovincie lang en smal van vorm. Onder deze om-
standigheden is het vanzelfsprekend, dat vele verschijn-
selen én vraagstukken, welke in Limburg op de voor-
grond treden, zich eveneens in de aangrenzende bui-
tenlandse streken openbaren. In het voorafgaande bleek
dit bijv. reeds voor de verbindingswegen oost-west, het
vreemdelingenverkeer, het werken in het buitenland en
de prijsverschillen. Hieraan kan worden toegevoegd, dat
140
15-2- 1961
buy. de leidingen der openbare nutsvoorzieningen over
de grenzen heen reiken en dat veelvuldig culturele ma-
nifestaties over en weer plaatsvinden.
Wanneer hier gemakkelijk gesproken wordt van ,,land
zonder grenzen” dan is dat een weergave van de feitelijke
toestand. Rekening kan bijv. worden gehouden met de
mogelijkheid, dat Limburg betrokken wordt bij de ontlas-
ting van het R’uhrgebied, waar de opeenhoping van
woongebieden, bedrijven en verkeersapparatuur zeer
groot geworden is. Uit dit alles ontstaan ook in de over
–
heidssfeer contacten tussen de aangrenzende gebieden;
contacten van informatieve aard en met het karakter
van overleg, waarvan Minister De Pous in de zevende
Industrialisatienota zegt, dat hij deze contacten gaarne
ziet en het zijne ertoe zal bijdragen om het regionale
beleid in onze grensgebieden af te stemmen op dat van
onze nabuurlanden.
In het bovenstaande is gepoogd een overzicht te ge-
vèn van de – hoofdlijnen der problematiek van Limburg
nu en in de naaste toekomst. In de hierna volgende bij
2
dragen zullen verschillende onderwerpen nader worden
uitgewerkt. Ongetwijfeld zullen de hoofdlijnen, zoals zij
thans worden gezien, in een wereld, waar bijna dagelijks
nieuwe ontwikkelingen zich voordoen en van invloed
worden, reeds.spoedig kunnen veranderen. Klimaatsver-
anderingen negeren of zich gedragen alsof deze niet
plaatsvonden, zou noodlottig kunnen zijn. Studie van de
te verwachten groei en van de daarin aanwezige dynamiek
en grote oplettendheid van de zijde der Overheid om haar
beleid effectief te kunnen aanpassen, zullen voor vandaag
en morgen het kompas zijn, waarop zij vaart.
Maastricht.
Dr. F. J. M. A. H. HOUBEN.
Commissaris der Koningin
Maatschappij met Internationale vertakkingen vraagt voor
het Hoofdkantoor te Amsterdam
HOOFD
van de administratie
Gegadigden moeten in staat zijn aan een gecompliceerde,
grotendeels met ponskaarten gevoerde administratie leiding
te geven en ervaring in een dergelijke functie hebben opge-
daan. De positie biedt, gezien de sterke expansie van het
bedrijf, interessante ontwikkelingsmogelijkheden.
Het aanvangssalaris ligt in de orde van grootte van
f.
18.000,—; uitstekende pensioenvoorzieningen zijn van.
kracht.
Brieven met uitvoerige gegevens omtrent levensloop, op-
leiding en ervaring worden gaarne ingewacht onder No.
E.S.B. 14-1, postbus 42, Schiedam.
/
Dank
een gunstige ligging
op een kruispunt
van wegen is
Maastricht
–
sinds vele eeuwen een
centrum van verkeer,
handel en industrie
15-2-196 1
(A
civerlentie)
141
•
•-.
.
.
Fabrikanten gespecialiseerd in
Sanitaire installatie artikelen van Kristalporsele
.
,n en Vuurklei
Huishoudelijk aardewerk
” Hotelporselein
Huishoudelijk porselein
v
Vuurvast aardewerk ,,Parafeu”
1
–
Kunstkéramiek
S
S S
S
m Muurtegels en Bouwkeramiek
S
S
142
(Advertentie)
15 2 1961
S
S
•
A 1.000 “LES
24
20
12
ift
0
Bevolkingsgroei, industriële ontwikkeling,
ontwikkelingskernen
Snelle aanwas der Limburgse bevolking.
Van alle Westeuropese landen heeft Nederland het
grootste geboorte-overschot per 1.000 inwpners. Welis-
waar worden de geboortecijfers van Nederland over
–
trôffen door die van Spanje en Portugal, maar daar-
tegenover zijn de sterftecijfers in Nederland de laagste
van West-Europa. Met een geboorte-overschot van 13,7
per mille ligt de natuurlijke aanwas der bevolking in
ons land ruim 1 per mille hoger dan in Portugal, dat
de tweede plaats in West-Europa inneemt
1).
Wanneer men in Nederland de bevolkingsgroei der
verschillende provincies met elkaar vergelijkt, dan blijkt
Limburg de4 snelst groeiende provincie te zijn. Dit is
niet alleen het geval, wanneer -men de natuurlijke aan-
ivas vergelijkt, maar ook, wanneer men bij de vergelijking
rekening houdt met de migratie
2).
Met een bevolking (op 31 december
1959)
van
882.386 zielen neemt Limburg de vijfde plaats in onder
de provincies. Omstreeks 1970 zal de provincie een mil-
joen inwoners tellen en volgens een prognose van de
P.P.D. kan het aantal inwoners in 1980 op 1.181.500
worden geschat. De bevolkingsdichtheid’ bedroeg op
1 december 1959 reeds. 397,5 personen per km
2
en deze
lag aanmerkelijk hoger dan de gemiddelde dichtheid
des lands
(351,6)
3).
De bevolkingsdichtheid in de verschillende dèlen van
Statïstical Abstract of the United States
1959,.
Washing-
ton
D C 1959.
Population no.
4, 1956.
Loop der bevolking, C.B.S. Population no.
4, 1957.
Statistisch Zakboek
1960.
Limburg wijkt onderling sterk van elkaar af. In de
oostelijke Mijnstreek is de bevolkingsdichtheid zeer
hoog en nadert 1.200 inwonèrs per km
2
. Dit is een dicht-
heid, waarbij in deze streek reeds moeilijkheden ontstaan
bij het zoeken naar geschikte industrieterreinen. Een
dichtbevolkt gebied is vanzelfsprekend doorsneden door
tal van verkeerswegen, het heeft behoefte aan recreatie-
ruimten er aan terreineti voor drinkwaterwinning, ter-
wijl ook niet alle oppervlakten aan een agrarische be-
stemming kunnen worden onttrokken. Hierbij komt,
dat in Zuid-Limburg de sterke hellingen een groot
aantal terreinen ongeschikt doen zijn voor fabrieks-
bouw. Verder doen zich in de Mijnstreek bodemver
–
zakkingen voor als gevolg van de kolenexploitatie en
dit maakt – zij het tijdelijk – bepaalde terreinen min-
der geschikt voor bedrijfsgebouwen.
Een gelukkige omstandighèid is, dat in het noor-
delijk deel van Zuid-Limburg en in Midden en Noord-
Limburg, waar de bevolkingsdichtheid veel lager ligt,
ruimte voor industrieterrein in overvloed aanwezig is.
De snelle groei der bevolking heeft in Lii+iburg het
vraagstuk van de bestaansmiddelen naar voren gescho-
ven. Aan het einde der vorige eeuw en in het begin
der 20ste eeuw kon de agrarische sector nog arbeids- –
krachten opnemen. De ontginning van woeste grond
en de intensivering (o.a: de ontwikkeling van ‘de tuin-
bouw om Venlo) gaven meer handen werk De eerste
mogelijkheid is thans niet meer aanwezig. De ontwik-
keling in de agrarische sector als bestaansbron wordt
duidelijk geïllustreerd in 1abel L.
VCRLOOP’ DLQ 8EROgPS5TRt1crvu.Q IN DE PROVINCIE LlArSURG
1899
/509
–
/920
1930
–
–
/90
/9′ 7
/999
/889
15-2-1961
143
7ç
–
,a
v
1
TABEL 1.
.
.
.
.
.
.
.
.
..
.
. .
.
..
:
•, .
. .
,
.
.
. .
.
werkgelegenheid in de industrie zeer guntig ge-
• •
-:
• Personenwerkzaarnin de agrarischeproduktie
. .
weest. De bezetting der industrie steegin deze periode
.
..
:…
jfl
Limburg
. .
S
S
J
S
S
S
; : •
‘
:
S_•
1fl
ie.uer1and met 94.000personen. InNoordbrabant be-
In
_
Jarej
Aantal personen a)
pCt van de
droeg de stijging 29 000 in Limburg 22.0.00. Van de
.
.
S
beroepsbevolking
S
ota1e toeneming kwam dus
54
pCt. ten goede aan deze
1889
42.454
47 1
beide provincies Voor Limburg betekende dit dat op
;:•
1899
50358 • .
44:4
elke 1.000 inwoners 27 nieuwe arbeidsplaatsen in de in-
.S
1909
……………………..
.
55
150
41
•
: .’ •
.
….
:i
dustrie w
e
rden i
• ngenomen. in rangorde volgt dan
1920
………………..
58.465
b)
319
‘
, •
:1930 • : : : : : : : : :: :: : : : : : : : :
Noordbrabant met 21 nieuwe arbeidsplaatsen pèr 1.000
1947
.5
–
1959
………………….
58.950 c)
•
153
S
,
inwoners en daarna Drenthe met 14. Hieruit blijkt wel,
S.
,S
a) Uitkomsten der beroepstellingen van het C.B.S.
•
dat het proces der industriële ontwikkeling in Limburg
. .5
S
•
b) Inclusief een gedeelte der provincie. Nôordbrabant
S
S
•
S
c) Volgens het Ditrictsbureau voor de Arbeidsvoorziening in de provincie
zeer. gunstig . verliep.
•
S
:
Limburg. Arbeidsmarktbeschrijving van Limburg
Verschillende factoren hebben ‘bijgedragen tot . déze,
_i•S_ .55 S
•.
Sterker nog dan de ontwikkeling der absolute cijfers
voorspoedige ontwikkeling. In de eerste plaats de gun-
.L.
–
tonen de percentages in deze tabel aan hoezeer
l-
stige conjunctuur van na de oorlog en het daarmee
:
iw noopte tot è’ zoeken van nieuwe be- •• samenhangende tekort aan arbeidskrachten. Hierdoor
Sv• S S
staansbronnen. Nieuwe bestaansmogelijkheden werdén
werd de industrie gemakkelijk ertoe bewogen om die
S.
vooral in de industrie gevonden. In 1889 werkte 28 pCt.
• streken als vestigingsplaats voor nieuwe of docterbe-
• .
S
,: •S
der beroepsbevolking- vân Limburg in dè nijverheid en
drijven te kiezen, waar een ruim aanbod van arbeids-
.
. . in 1959 was dit aaritaÏ gestegèn tot 52 pCt.
•
.
krachten aanwezig was of verwacht kon worden. Van
•,
.S
1:
Eeti versterkte industriële ontwikkeling zal ook in de
deze factor hebben alle provincies buiten het Westen in
.
toekomst nodig blijven om de te verwachten âanwas der
mime of minder. ruime mate voordeelgenoten.
S
Ss
S
bevçlking een bestaan.te kunnen bieden. Dit zal
–
als ge
de t.weede.plaats is de ondernemer zich ervan be-
– S
volg- hebben een verdere verandering der beroeps-
wust geworden, datLimburg – en dit geldt ook. voor
. .
S
•
structuur.
.
S :.
:
•
. S
Noordbrabant – in het éénwordende Europa . zeer cen-
S :.
. •
. .
.
.
. ‘
S
•
S
:
traal gelegen is. Limburg ligt op krte afstand van
.:: . ..
Industriele ontwikkeling.
‘
:
•
.
.
en heeft. of krijgt goede verbindingen met het • Ruhr- •
ll
In de periode 1950 1958 is de ontwikkeling van de
gebied de grote zeehavens het Luikse rndustriebekken,
. ..,,, S
•
.
.
S
• S
Aanleg van industrieterrein aan Water te
S
Masbracht .
.
. . .
.
S
,
(folo
.
K.L.M. Aerocarlo N. V.)
-:
—
— — — — – – —
–
__
1:. ,
.
.,
.
.
.
S
.
•
.
ç-ft
.
t___
j
– —
_=
l
-S
Px
Iv
AF-
RX
•
55
S
S
ü
-,
:
-•
.
—
14.5
.5
_.S
l
,r
lS
i4 1Y
•
.
-.
WE
55
S
.
•
–
144
1521961
55 .•
.
–
S
•
.
S
S
.
•
S
S
.,
–
•
..,
-.
•.
•.
S
•
•
-•
.
.5
.
S
•
•
.
.
.
.
.
.-
:
…
.
IN
1
–
‘
grote .steden als Brussel, Keulen en Düsseldorf., binnen
een kring oni Limburg met een straal van 200 km wonen
meer dan 41 i’iln. mensen en binnen 600 km meer .dan
150 mln. De ligging van Limburg is hierdoor gunstig voor
de afzet vaii consuntiegoederen; bovendien is dligging
door de nabijheid van, het Ruhrgebied en het Luiker-
bekken voordelig voor de aankoop en aanvoer van grond-
stoffen voor metaalverwerkende industrieën. Ook voor
toeleveringsbedrijven ten behoeve van de grote industrie-S
centra in de omgevirig van Limburg is de ligging ge’schikî.
In de derde plaats heeft tot de gunstige ontwikkeling in
Limburg bijgedragen het regionale industrialisatie-
beleid van de Minister van Economische Zaken, door
– .verbetering van de infrastructuur in de probleerngebie-
denr en de, premies voor fabrieksgebouwen en prijs-
reducties voor’ industrieterreinen in de pntwikkelïngs-
kernen. Ook de stimulerende werking van het provin-
ciaal bestuur en van de gèmëenten heeft gunstige
resultaten afgeworpen’.
In de Limburgse industrie werken ongeveer ‘111.000
personen. Bijna de helft hiervan yin”dt enlboi in de
mijtien. Deze hebben ook ‘rond de helft van de aanwa
dér personeelsleden yan ‘de”gehele indtstrie in’ de pe-
• node tussen 1950 en 1958 opgenomen. De andere helft
vond werk in vele nieuwe vestigingen en in’uitbreidingen
van bestaande industrieën. Ondr deze nieuwe vestigingen
en uitbreidingen neemt’Philips een belangrijke ‘piaats in
‘met bedrijven in Venlo, Panningen, Weert, Roermond,
–
,
•,
:
Industrieterrein
—
Sittrd, Heerlen, Bunde, Margraten en Eysden.. Na de
mijnen is de elektçotechnische industrie, de grootste in
dustriële werkgever in,’Lim’burg géworden. ‘
• ‘ Was de industriële ontwikkeling gedurende de pet-
• node
1950-1958
zeer vogrpoedig, de jaren–1959-1’960
• gaven een ‘afwijkende ontwikkeling te, zien. Onder
invloed ‘van de concurréntie, welke de, steenkool op de
energiemarkt. ondervond, z2agen
,
de .Limburgse mijnen
– zich eind
,
‘1’958 genôodzaakt een’, ,,aannemingsstop”
vôor “het ‘pèrsbneel in te voeren. Zônder dat personeël
‘op ènigszins ruime ,schaal werd ontslagen,’: is de be-
zetting der’ mijnen, sedertdien met enkele duizenden
persOnen”teruggelopen. De niijne,n ‘gaan ervan uit,
dat deze teruglQop nog een aantal jen zal aanhoij-
den en, dat de uiteindelijke bezetting iO â 12.000 per-
sonen lager. zal liggen dan het aantal personeelsléden
in 1958.
De overige industrie heeft in het laatstepaar jaren
haar personeelsbezetting ‘ verder ,’ uitgebreid, en komt
momenteel nog vele arbeidskrachten tekort. Dit vindt
mede zijn oorzaak hierin,’dat als gevolg van de hoog-
“conjunctuur eii een daarmee• samenhangend tekort aan
ârbeidskrachten in Duitsland ,velen, uit Limburg,’ aan- –
getrokken door de aanmerkelijk hogere lonen, Welké
aan de. “andere zijde ‘van de grens worden betaald; in ‘
• Duitsland werk hebben aan”aard.
Nu heeft’ de welvaart in Limburg van deze ,ontwik
k.çlitig niet ‘te lijden gehad: )Vanneer ehter het wer- •, –
Groot Boiler Venlo
,
— –
–
.
”
” ”
‘ “•’
(fo(o K.L.M. Aerocarto N. V.)
15-2-1961
1’45, -‘
ken in Duitsland, waarvan de omvang gesteld kan
worden op 5.000 â 6.000 pérsonen, blijft toenemen, dan
ontstaat een gevaarlijke situatie. Ïndien de conjunctuur
terugloopt, valt te verwachten, dat de Nederlandse ar-
beidskrachten in Duitsland het eerst ontslag zullen krijgen.
Het gevolg hiervan zou dan zijn, dat in Limburg een
groot aantal werklozen komen. Daarbij komt, dat de
Limburgse industrie momenteel in haar expansie wordt
geremd door gebrek aan arbeidskrachten, welk gebrek
in niet onbelangrijke mate wordt vergroot door de trek
naar Duitsland.
Ontwikkelingskernen.
Onder het nieuwe regionale industrialisatiebeleid van
de Minister van Economische Zaken zijn in Limburg
als probleemgebied aangewezen: Noord- en Midden
Limburg ten westen van de Maas en de streek Mook-.
Bergen ten oosten van de Maas. Deze streken vormen met
het oostelijk deel van Noordbrabant één probleemgebied.
In Limburg zijn de plaatsen: Venray, Panningen (in de
gemeente Helden) en Weert aangewezen als ontwikke-
lingskernen (Venray en Panningen genoten ook onder
het eerste regionale industrialisatiebeleid de faciliteiten –
aan kernen toegekend).
Volgens mededelingen van het Districtsbureau voor de
Arbeidsvoorziening in de provincie Limburg had zich in
de gemeenten Weert, Venray en Helden in het verleden
een omvangrijke uitgaande pendel ontwikkeld. Deze
was het gevolg van het achterblijven van de werkge-
legenheid bij de groei der beroepsbevolking. De pendel
van Weert richtte zich vooral op Oost-Brabant (Eind-
hoven, Budel, Helmond). De pendel van Venray en Helden
koos de richting Venlo, Tegelen, Reuver. Ook de Lim-
burgse mijnen trokken uit de drie gemeenten enkele
honderden mannen tot zich.
De mogelijkheid om in de drie kernen bijzondere finan-
ciële faciliteiten te krijgen bij de vestiging of uitbreiding
van een industrie heeft stimulerend gewerkt op de ont-
wikkeling der industrie dezer plaatsen. In tabel 2 wordt
hiervan een overzicht gegeven.
TABEL 2.
Industriële expansie in de ontwikkelingskernen in Limburg
Aantal
Door industrie
gekocht, in erf-
Aantal nieuwe
nieuwe ves-
pacht of in op-
arbeidsplaatsen
Ontwikkelingskeriten
tigingen of
tie verkregen in-
voor mannen bij
uitbreidin- dustrieterrein
vo lledige be-
gen
(in ha)
zetting
1januari
t/m 31 decem-
1959
ber 1960
24
42. 78. 35
1.376
Helden-Panningen
4
9.
19. 63
520
Weert
………………
venray
……………..
4
2. 85. 70
300
32
54. 83. 68
2.196
Totaal
……………….
Uit deze ontwikkeling kan men concluderen, dat de
noodzaak van industrialisatie ook in de tot voor kort
4.41/DEEL
DER 9ER7EP596VO4 /(/’VG WERK2IQ’M
IN DE N/JVERHC/û.
&Q04’NÉ7Y
/889 /ni 1$” 7,
O/T1t0/’tS TEN
DEg
9(ROEPS -.
TELL!NGEN
v.
h.
C..9.S, f9S4
9
CIV /95,R4
–
ias
,qkr9ESCt1Q1JV1NG is.s
–
s
‘.
01,’ec-
71E VOOR
DE
QRBCIDSVOORZ1Êf111VG
“”—
L/MIJRG
/
NIS rCR/c
socio c
ZQA
–
EN
CN
.0/s q
/
C
rs
–
/
59
BL’R&RO
VOOR gQE/Sk
L/f%û(JRC.
50%—
/
/
Or
Ile
20
10—
–
—
0
1
1
1
1
1
t
iô’vo
,’.goo
/0
20
30
40
50
/560
146
15-2-1961
Lageie Technische
)
School te Venlo
— –
—
•
1
“1
– 1
(opyrigh! Fotodiensi
N. V. P.L.E.M.,
Prins Bisschopsingel
2;
Maas;richt)
•
overwegend agrarische gebieden van Noord- e’n Mia-
Noord- en- Midden Limburg stëeg in de periode .1954k
den Limburg thans algemeen wor,dt’aânv’aard. Dit komt
1959 met 87 pCt.’In Zuid-Liniburg,bedroeg de. stijging
• ook tot uifdrukking in .de deélneming ‘aan ‘het technisch
37 pCt.; in Nederland 32 pCt.
–
onderwijs. Het -aantal dagleerlingen der L.T.S.-en
in
De propgering van de noodzaak van industrialisatie
•
,
vergezeld vah concrete . rnaatrege1e’i der Overheid heb-
ben de mentaliteit der bevolking van Noord- en Midden
Moderne j’abrieksbouiv in ‘de oude” industriestad
Limburg gunstig beïnvloed. Tot deze concrete maatregelen
-•
.
‘kunnen gerekend worden de opening van nieuwe techni-
iviaastricrit – •,
sche scholeil, oa. een
,H.T.S.:
te ‘en1o, een ‘U.T.S. te
Roermond, L.T.S.-en in Gennep, Venray en Panningen
(welke’ nog gevblgd ‘zullen worden door L.T.S.-en in’
Â
Heythuizen; Tegelenen Horst) en de openstelling van een
• LT.S.. voor externen te .Wellerlooi. Ook behoren hiertoe”
de aanleg’ van goed geoutilleerde, industrieterreinen’ döor
verschillende gemeenten in Noord- en Midden Limburg
en ‘de, verbetering’ der infrastru’ctuur, o.a..door de aanleg
Y,
/A
van de Midden Peelweg welke de kernen Venray en Pan
• :
/,• ///
riingen een, goede ‘verbinding zal geven’ met hetwesten
/
des lands en in zuidelijke richting
Deze. rhaatregele’n hebben zowel dé bevolking als de
‘
‘ondernemers ervah overtuigd, dat het de Overheid ernst
/
is met de bevordering der industriele ontwikkeling en
t
/;
•’,
//
/
‘ zij hebben vertrouwen gewekt ‘in de toekomst van deze
gebiëde’n.
‘
.••
‘
.
‘1
‘
‘
,”
•/
//
‘
•
•.’
“‘
‘
.
‘.,.
.
‘
In grote lijnen, geziengeeft de provinèie, Limburg het
beeld van een geb’ied met •een ‘zeer snel toenemende be-
/
volking waar als stuwende bestaansbron de industrie
—
/
steeds meer op de voorgrond treedt Als gevolg van de
industriele ontwikkeling stijgt de welvaart gestadig en dit
(
/
schept weer de mogelijkheid tot uitbreiding van de ver
zorgende sectoren van het economisch leven
V6r 1940, kon worden ‘aangenomen, dat :rond ’60
pCt. der Limburgse beroepsbeyolking werkzaam was
‘in stüwende en 40 pCt. in vérzorgende beroepen. Thans
‘is deze verhouding ongeveer 50 : 50.
,
De’ beroepsstnîc-
tuur der Limburgse bevolking
is
in een. kort tijdsbestek
‘Ir
,
aanzienlijk gewijzigd en het laat zich aanzien dat dit
•proces zich in de. komende jaren zal voortzetten.
–
(foto en copyrigi,::
W.
Moois)- ,
‘ Maastricit,
‘
‘,,
,
•
Dr. H. C. W. ROEMEN..
•
15-21961
.
–
‘•
•
0
‘
.
‘
–
–
,
‘
‘
147
•
‘
‘
‘
‘
•
.
–
‘
‘
‘
1′
:.”.
S.
•.’H’ :.
•;5
00km
‘t brOnsgroen
1
7
.
–
eikenhout…
–
–
.
5
–
S
S
S
(J,
S
•
laat’de N.H.M. haar stem horen
tp
•’
•
–
/
dinste van het bedrijfsleven: Als
S
•
S
financieel adviseur kan de N.H.M.
tot de
•
De N.H.M. beschikt over een staf
55
van financiële en ecônomische ex-
–
perts en heeft 13 kantoren in Lim-
••
.
»
en
er
een Maastricht (2)
Ç
1
•
S
–
Roermond, Sittard, .Stein, Vaals,
•
S
Venlo (2) en Weert, waar men u
S
•
S
•
S
S
–
gaarne van advies zal dienen.
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ
55S5
–
–
.•
S
Hoofdkantoor:
–
–
S
•
•
Vijzeistraat 32 – Amsterdam
•
•
ALLE BANKZAKEN •
D1i
S
–
S
••
–
•. •
ôver het hele land
– over de hele wereld.
1.48
S
•
(
Advertentie)
S
S
–
15-2-1961
De ontwikkeling van Limburg in de Europese
ruimte en daarmede verband• houdende
verkeersvoorzieningen-
Inleiding.
De integratie van de zes E.E.G.-landen, waarvan de
consequenties zich in de eerstkomende jaren steëds meer
zullen doen gelden, geeft
ohs
alle aanleiding,
ja
dwingt ons,
om na te gaan welke krachten in West-
Europa nu en in de toekomst van invloed (zullen) zijn
op de ontwikkeling van de provincie Limburg in het
algemeen en van haar ruimtelijke structuur in het bij-
zonder.
De bereidheid bij de landen van West-Europa om
door intensieve onderlinge samenwerking tot grotere
en derhalve sterkere sociaal-economische eenheden te
groeien, is gemeengoed geworden en het verlangen
naar gedachtenwisseling over de grenzen heen is
thans algemeen, zowel in Duitsland als in België,
Luxemburg en Frankrijk, om ons tot de ons direct om-
ringende landen te beperken. Er is tussen de collega’s
van de verschillende instituten zowel op zuiver weten-
schappelijk als op meer praktisch terrein een vergaande
mate van openhartigheid en mededeelzaamheid aanwe-
zig omtrent in bewerking zijnde studies en projec-
ten.
r
cUf-
FIGUUR 1.
— –
UMOND
EO
1
E36′
J
Ee
EUQO-PQO
p’
Een begin van coördinatie van die projecten, welke
aan de grenzen aanrakingspunten hebben, is ge-
maakt. Zo is er sinds
1952
door de Regeringen van de
Benelux een Belgisch-Nederlands-Luxemburgse com-
missie voor de ruimtelijke ordening ingesteld en werd de
,,Conférence des Régions de 1’Europe du Nord-ouest”
opgericht, zetelende te Luik. In zulke organen kunnen
de vakmensen van de verschillende instituten op het ter-
rein van de ruimtelijke en de economische planning in
Benelux, West-Duitsland en Nôord-Frankrijk de onder-
linge contacten leggen, welke onmisbaar zijn voor het
leren denken in supra-nationaal verband.
Wanneer wij ons thans gesteld zien voor de vraag,
hoe de toekomstige ontwikkeling zal zijn van ons
land en zijn gewesten afzonderlijk en welke problemen
van ruimtelijke aard zich daarbij zullen voordoen, lan
is er een duidelijk onderscheid waar te nemen bij de
aanpak van dit vraagstuk nu en in de periode voor
en direct na de tweede wereldoorlog. V66r de oôrlog
beperkten de studies en beschouwingswijzen zich als
regel tot de ontwikkeling binnen de grenzen, waar-
bij voor de gewesten de nationale ontwikkeling van-
u4 :
r
–
SCHELDE7
3PA)
t,
E/
”
.
EIEL
H
IV
—;’–‘
PLANOLO&15CHE DIENST
/
T
40
DENNEN
‘
PROVINCIE LIMUG
15-2-1961
149
zelfsprekend eveneéns werd betrokken. Na de oorlog
kregen de internationale betrekkingen meer de aan-
dacht, in het bijzonder in die gewesten, waar door hun
ligging een dergelijke instelling voor de hand lag.
– Hierbij neemt Limburg wel een zeer uitzonderlijke
positie in, daar het voor een belangrijk deel als, een
•
wig indringt tussen België en West-Duitsland en
‘
over de gehele lengte aan West-Duitsland g
4
renst.
In vele publikaties wordt welisaar gewezen op de
situering t.o.v. het buitenland en op de invloed die in
de toekomst van deze liggingbij ‘een voortschrijdende
Europese integratie mag worden verwacht, doch deze
problematiek wordt meestal beschouwd van bin’nen uit,
d.w.z. vanuit een standpunt dat de waarnemer plaatst
midden in het geest en van waaruit hij het hem om-
ringende gebied overziet. Wij willen in’
,
onze be-
schouwingen ditmaal afzien van deze gedachtengang
–
en trachten te analyseren welke krachtvelden in West-
Europa aanwezig zijn, waar hun expansiedrang op is
gericht en wat hiervan de invloed zal kunnen zijn op de
ontwikkeling en de ruimtelijke structuur van ons ge-
west.
Krachtvelden in West-Europa.
•
Het gedeelte van West-Europa dat wij in beschou-
FIGUUR 2.
wing zullen nemen omvat datgene wat op figuur 1
is aangegeven. Aan de westzijde begrensd door de
kustlijn van Ostende tot de IJmond, met Amsterdam als
noordelijke flank en Zeebrugge-Ostende als de zuide-
lijke begrenzing. Aan de noordzijde het Veluwemeer
en de Veluwe. Aan de oostzijde het Ruhrgebied en de
Rijn en aan de zuidzijde het Eifel-Ardennen-massief.
In grote trekken is dit het Deltagebied van Schelde,
Maas en Rijn.
Figuur 2, waarop de bevoikingsdichtheid van Euro-
pa is uitgebeeld, toont aan dat deze Delta tot het
dichtstbevolkte deel van Europa behoort. Het ligt ge-
heel in de lijn der verwachting dat deze situatie zich
in de toekomst niet slechts zal handhaven, doch zich
verder zal ontwikkelen, gezien de functie welke de
Delta als concentratiepunt van de belangrijkste zee-
havens ten opzichte van West-Europa nu eenmaal van
nature heeft.
De figuren 3 en 4 Ïaten zien dat verreweg het
grootste gedeelte van de steenkool- en de staalproduk-
tie van West-Euröpa om het Deltagebied zijn gecon-
centreerd. Hiervan gaat eveneens een sterke stimulans
voor de ontwikkeling van dit gebied uit.
In het Deltagebied zijn enkele grote krachtvelden
(ballingsgebieden en sterke industriële concentra-
•1
–
• BEVOLKINCSVERSPREIDING
• °
INEUHOPA
• :
•
•
‘
:
-•
•
– :
,
‘I’oI:s’I;\ND 1935
•
•.
•
. •
—
–
•
.
‘
– •
••
•
•••
‘
1
–
•
.
5000
INWOMEPS
–
.
•
: —
•
•
• •
– •
•
•
•
–
•
•
. ITEOEII MET •4CCR DI1 100000 INWONERS
••
:
•
•
• :
•
•
•
–
-•
•
••
–
-••
:
•
10 I-ONERS
PRKI
2
0
llO (IS
PER 1142
00 IflIOI4CR PEl
r
f
»
r
•
S
•
,
–
•
-•-:
•
,-
—
•-•-
‘—
•••
,
4-•
,
•
–
d• -:-
•-‘ •
è-
•
!r• —- -•-:–•
• • –
1
)
– -•
i
–
.’
1′
•,
., 1
,
ftjf•
1\li
i’
A
4(
4
.-
•44
;
‘y4
.-
•.1-‘
‘i
,
,’
.
“
i4′
.,
4
t
d
•’
‘.
‘
/ /
t
4′
t-
•
:-
•
–
–
t’
Ç;y:.
–
150
15-2-1961
FIGUUR 3.
FIGUUR 4.
SÎEENKOOLDISTICTEN E .6. K .5.
LIGGING VAN LIMBURG T.O.V STAALPPODUCTI—CNTRA
PQODUCTIE 1956 ( x 1000 TON )
£.G.K.S.-
PRODUCTIE IN MLLIOENEN TONNEN 1956
ties) gelegen, die de ontwikkeling in hoofdlijnen
zullen bepalen. Onderscheid kan daarbij worden ge-
maakt tussen de zeezijde en de landzijde (figuur
5
en
6). Aan de zeezijde wordt de ontwikkeling in eerste
aanleg bepaald door de havenfunctie, die momenteel
voornamelijk is geconcentreerd in de JJmond, het
Rotterdamse havengebied, Antwerpen en Gent. Een
sterkere expansie van de havenfunctie in de toekomst
is zeker te verwachten naast de toename van het vervoer
van en naar het achterland, als gevolg van de enorme
ontwikkeling van de petrochemische industrie, de uit-
breiding van de hoogovens met hun nevenbedrijven,
de eventuele stichting van nieuwe hoogovens en de
met dit alles samenhangende uitbouw en vernieuwing
van de zeegaande koopvaardijvloot. Steeds meer blijkt
dat voor deze en de daaraan verbondèn hulpbedrijven
de zeekust en het onmiddellijke achterland de vesti-
gingsplaats bij uitnemendheid is.
De plannen, zowel op Nederlands als op Belgisch
gebied, wijzen alle in de richting van een krachtige
FIGUUR 5
)
%i-
‘
Çy
1 /,/-
_g___ y . e –.
PI-ANOLOGISCME DIErI5T PQOVINCI E LMBUQG
uitbreiding van de havenfunctie. Aan de noordzijde
moge worden gewezen op de uitbreiding van de
IJmond, zuidwaarts op het in uitvoering zijnde plan
voor de Europoort, het Kreekrakplan, de eventuele tot-
standkoming van het Sloeplan nabij de dubbelstad
– Middelburg-Vlissingen, de voorgenomen uitbreiding
van de haven van Antwerpen, de uitbouw van de haven-
functie van Gent door verbreding van het kanaal Gent-
Terneuzen en de daardoor geopende ontwikkelings-
mogelijkheden bij de uitmonding van de Westerschel-
de en de planren tot het geschikt maken van de haven
van Zeebrugge voor de ontvangst van supertankers.
Deze aanzïenlijke expansie van de zeehavens van de
Delta zal tot gevolg hebben dat de ontwikkeling van
het achterland sterk zal worden beïnvloed. Niet alleen
betekent dit een uitstraling van de Randstad Holland
in Westbrabant en Gelderland, doch evenzeer zal aan
de zuidelijke flank van de Delta een verder door-
dringen van het geurbaniseerde gebied van de Bel-
gische stedendriehoek Antwerpen-Gent-Brussel in oos- –
telijke richting plaatsvinden.
Landinwaarts is het belangrijkste concentratiege-
bied dat. van de Ruhr, dat steeds meer in noordelijke
en westelijke richting uitgroeit en waar de te grote con-
centratie van bevolking en industrie noopt tot maat-
regelen, analoog aan die, welke voor de Randstad
Holland in het voornemen liggen. Vervolgens zijn er
de gebieden met de mijnen en de zware industrie van
Luxemburg, Elzas-Lotharingen, Saargebied en de
Borinage, die na uitvoering van de plannen tot uit-
bouw van de boven-Maas en de Sambre en de bevaar-
baarmaking van de – Moezel bereikbaar zullen worden
voor schepen tot 1.350 ton (figuur 7).
Tenslotte is er Groot-Brussel dat als eventuele toe-
komstige hoofdstad van de Europese Gemeenschap een
belangrijke ontwikkeling te zien kan geven. Binnen deze
15-2-1961
151
FIGUUR6
BEVOLKING5SPREIDING 1956
5000 INWONEP5
1
/
V
.
j
ft
7
/
PLANOLOGISCHE
D I E N S T
PROVINCIE.
•LIML)G
.AN. 1960.
gordel van krachtvelden liggen diverse andere industriële
concentraties die – alhoewel grotendeels van een andere
schaal dan de eerstgenoemde – toch een zodanige
p0-
tentje hebben dat zij belangrijke polen vormen in de ont-
wikkeling van het hier beschouwde gebied. Zij zijn voor
de toekomst van Limburg evenzeer van grote betekenis
omdat zij op korte afstand daarvan zijn gelegen en zich op
vele plaatsen – zoals nader zal blijken – in hun ont-
wikkeling logisch voortzetten over het, grondgebied
van dit gewest.
Van noord naar zuid gaande zijn de volgende in-
dustriële concentratiegebieden in dit verband van belang.
Nijmegen-Arnhem.
Steden die vooral na de tweede wereldoorlog een
sterke industriële ontwikkeling doormaakten, waarvan
de invloed uitstraalt op het meest noordelijke deel van
Limburg.
Oost-B.rabant.
In dit gebied is het laatste decennium een sterke
ontplooiing van de industrie (voornamelijk lichte me-
taalmdustrie) waar te nemen. Het aantal industriële
kernen nam belangrijk toe en verschillende ervan
groeiden reeds uit tot belangrijke regionale werk-
centra, zoals Cuyck en Boxmeer.
152
Zuidoost-Brabant.
In Zuidoost-Brabant ontwikkelt zich Eindhoven mef
zijn randgemeenten plus Helmond tot een krachtige
industriëlë conurbatie, waarvan de uitstraling reeds
duidelijk merkbaar is in de zone Weert-Helden-Venray.
Belgisch-Limburg.
In Belgisch-Limburg wordt de werkgelegenheid
en de bevolkingsdichtheid voornamelijk bepaâld door
de mijnen. Intussen moët ook hier voor de toekomst
een verdere uitbreiding en differentiatie worden voor-
zien, zoals bijv. in verband met het onlangs door de
Belgische Regering genomen besluit tot vestiging
van een cokesfabriek in dit gebied.
Deze vestiging zal ongetwijfeld leiden tot aan-
trekking van carbochemische industrie. Verder kan in-
dustriële expansie worden verwacht van de aantrek-
kingskracht van de ontworpen en deels reeds ge-
realiseerde industrieterreinen langs het Albertkanaal
en zal ook de aanwezigheid van het atoomcentrum
te Mol tot verdere uitbouw leiden van de industriële
bedrijvigheid. –
Luik en het Luikerbekken.
Dit gebied, dat zowel industrieel als qua bevolking een
15-2-1961
formidabele concentratie te zien geeft, geperst in het
betrekkelijk nauwe dal van de Maas, is zeer eenzijdig
gericht op de mijnbouw en de zware metaalnijver-
heid. In een rapport dat onlangs is uitgekomen en
dat is getiteld: ,,Dynamique économique de la région
Liègoise”, met als ondertitel ,,Problèmes de crois-
sance”, wordt gepleit voor een aanzienlijke verbreding
van de industriële basis door het aantrekken van che-
mische nijverheid en lichte metaalindustrie.
Het Luikse bekken vindt in het Ardennen-massief
een natuurlijke barrière voor een expansie in zuide-
lijke en oostelijke richting, evenals het
Akense indus-
triegebied,
dat door de Eifel wordt begrensd, een
recreatiegebied dat, samën met de Ardennen, voor de
bevolking van de reeds genoemde ballingsgebie-
den van onschatbare waarde is en dat voor deze func-
tie verder dienstbaar gemaakt zal worden door de
uitvoering van een groots opgezet landschaps- en
recreatieplan. /
Het Ruhrgebied.
Het Ruhrgebied tenslotte zoekt zijn uitbreiding
vooral in noordelijke en westelijke richting en is
reeds in belangrijke mate over de linkeroever van de
FIGUUR 7.
Rijn uitgestulpt, hetgeen geleid heeft tot een ster-
ke industriële ontplooiing en bevolkingsconcentratie
in Krefeld, Viersen, München-Gladbach, Reyds e.o.
Ter ontlasting van het Ruhrgebied en de Akense
conurbatie zijn er bovendien diverse nieuwe ontwikke-
lingskernen geprojecteerd tussen de Rijn en de Neder-
landse grens.
De ruimtelijke consequenties.
Wat zijn nu in eerste instantie de ruimtelijke conse-
quenties van de geschetste ontwikkeling? Op korte ter-
mijn gezien is in de eerste plaats van belang de ont-
wikkeling van de Akense conurbatie, de oostelijke
Mijnstreek, de westelijke Mijnstreek en de iets verderaf
gelegen Belgische Kempen. Deze vier, grotendeels
gelegen op rijke kolenlagen, vormen een gebied dat
tezamen één verstedelijkt gebied zal gaan worden,
waarbij de samengroei van het Akense bekken en dat
van de oostelijke Mijnstreek zich reeds nü duidelijk af-
tekent.
Figuur 8 laat de huidige totale industriebezetting
zien van de Kempen, Zuid-Limburg, het Akense en het
Luikse bekken en geeft een beeld van de industriële
concentratie en de onderlinge orde van grootte.
1-lET NIEUWE \/ATERWEGENNET
,V
DELTA
[_
•• ••
ft
LUNK
ULL
1
Im
PLA N 0 LOG
I
S C
1.4 L
DIENST
P MOVINCIS
LIMBUQQ
I AN. 190
15-2-1961.
153
F1 GUUR S.
PEQ50NE ELSBEZETTING
•
,WrfT-T
‘
EPKE
)(…
G€LEnxflO.r1
€LEEr1
WIEEQUEN
HT
•
DUQN
•……..
•
KEM
1
-‘
•
.
1Li
ÎAWLOT
–
PLAFIOL OQI
CH
DI EN5T
PQOV 1 MCIE
1.1 M5UQ
AN
49 öO
HAELT
TOTALE
1
1
1
ri
D U 5T Q
IE
•
20 PE501EN
!4
Het onIngs bekend gemaakte plan voor Groot-Luik
wijst duidelijk in noordelijke richting, waarbij de uit-
breiding zowel van de woongebieden als van de indus-
trieterreinen het Maasdal tussen het huidige Luik en
de Nederlandse grens geheel zal opvullen. Het ligt in
de lijn der verwachtingen dat hier op den duur een
bandstad Maastricht-Luik zal ontstaan.
Een tweede bandstad ontwikkelt zich tussen Roer-
mond en Venlo, waar de in deze betrekkelijk smalle
strook gelegen kernen een sterke industriële uitbouw
te zien geven. Deze bandstad komt steeds meer te
liggen in het sterke krachtveld van het Ruhrgebied,
welke invloed zich nog des te meer zal doen gelden
indien een kanaal Venlo-Ruhrort tot stand zou komen.
Immers, een dergelijk kanaal zal ongetwijfeld aanlei-
ding geven tot nieuwe industriële ontwikkelingen
(figuur 7). Bovendien zal de van Duitse zijde nage-
streefde stichting van nieuwe industriekernen – zulks
ter ontlasting van de congestie in het Ruhrgebied –
beide gebieden tot elkaar brengen.
De demografische :;ituatie.
Teneinde een indruk te krijgen van de vooruitzich-
ten in de verschillende gebieden van het in de beschou-
wingen betrokken deel van West-Europa is het primair
van belang zich een inzicht te verschaffen in de demo-
FiGUUR 9.
LEEFT’JDSOPBOU’w’
0-1′. aGAP 105.165 JAAP EM OUDEP
I947/1950
PLANOLOGISCHE
DIENST
PROVINCIE
LIMBURG
34N. 19GQ
154
15-2-1961
grafische situatie. Daarbij stuit men op vele open
vragen, want hoewel de Europese samenwerking ook
op het gebied van de statistiek groeiende is, zijn er
toch ook in dit opzicht nog zeer veel hiaten. Zo zijn de
gegevens vaak moeilijk onderling vergelijkbaar, is de
indeling in categorieën verschillend en liggen de
tijdstippen van opname uiteen. De moeizaam vergaarde
gegevens stellen ons niettemin in staat, een beeld te
construeren, dat weliswaar om die redenen globaal
moet blijven, doch toch wel een inzicht geeft in de pro-
blenatiek.
Wat het eerst opvalt bij de uitwerking is, dat de
verschillende deelgebieden van de Delta opmerkelijke
yerschillen in leeftijdsopbouw vertonen. Drie hoofdty-
pen overwegen, ni. het in figuur 9 in horizon
ç
ale
arcering aangegeven gedeelte van België met een
relatief sterk verouderende bevolking – dus met een
geringe groeifactor
-,
het niet-gearceerde gebied
omvattende West- en Noord-België en Nederland met
een regelmatige bevolkingspyramide met brede basis
en dus een sterk groeiende bevolking en het in verti-
cale arcering aangegeven deel van West-Duitsland
waar het wegvallen van grote aantallen mannen in de
tweede wereldoorlog en de migratie uit Oost-Duits-
land een regelmatige ontwikkeling geheel hebben
FIGUUR 10.
verstoord. Hier zal de bevolkingsgroei het beeld gaan
vertonen van een conjunctuurlijn met golven en dalen
van sterke en minder sterke, groei.
Het behoeft geen betoog, dat de natuurlijke bevol-
kingsgroei van de verschillende deelgebieden afzon-
derlijk een der belangrijkste potentiële factoren uit-
maakt voor de ontwikkeling. Doch ook de totale
groei, die uiteindelijk het resultaat is van de compo-
nenten geboorte-overschot en migratiesaldo, is in de-
zen van uitermate grote betekenis. Vandaar dat deze
gegevens in hun onderlinge samenhang – in figuur
10 – zijn verwerkt. In deze figuur is in verschillende
tonen grijs de totale bevolkingsgroei in de periode
1947-1957 aangegeven. Er kan uit worden afgeleid
dat de sterkste groei wordt gevonden in de geurba-
niseerde gebieden van West-Duitsland, in de Randstad
Holland en in het Middengebied (Limburg, Centraal- en
Oost-Brabant, Noordoost-België). –
De oorzaken zijn evenwel sterk verschillend, zoals
blijkt uit de gegevens omtrent de geboorte-overschotten
(met een arcering aangegeven) en de migratie (in
staven uitgebeeld). Zijn het in West-Duitsland de ves-
tigingsoverschotten die hier de oorzaak van de sterke
groei vormen (Ost Flüchtlinge) – de geboorte-over-
schotten zijn er immers uitermate laag -, in de Rand-
BEVOLKINGSGPQE
1 1947/1949 – 1957
PLAN 0 LO G t 5 C H E
D I E N ST
P Q 0V t N C I E
L 1 M B L! R G
JAN.
19&d
15-2-1961
–
1155
FIGUUR 1:!.
1
1
/
/
/
f
..,
.
)
4-
,
•
0
–
1
GÉBOOQTEN PÉP
1000
INWONÉQ 1953
–
–
Bron:
Sociaal Kompas.
stad Holland is het een combinatie van betrekkelijk
hoge geboorte-overschotten en hoge vestigingsover-
schotten die de groei hebben veroorzaakt. In het Mid-
dengebied evenwel- zijn het uitsluitend de geboorte-
overschotten die de groei bepalen. De zuidelijke rand
geeft een combinatie te zien van ongunstige factoren,
nI. lage geboorte-overschotten en lage m igratiecijfers.
Het zou ons te ver voeren indien wij op dit interes-
sante materiaal dieper zouden ingaan. Voor ons doel is
de belangrijkste conclusie dat in Limburg met Cen-
traal-Noordbrabant en de Belgische arrondissementen
Maaseyck en Hasselt en in iets mindere mate het zuide-
lijk deel van Gelderland, West-Brabant en het arron-
156
dissernent Turnhout de natuurlijke bevolkingsgroei
die van het overige deel van het Delta-gebied duidelijk –
overtreft en dat deze gewesten dus een groot arbeids-
reservoir vormen, ja zelfs in geheel West-Europa een
uitzonderingspositie innemen (figuur 11).
Uiteraard mag niet worden voorbijgegaan aan ,de
vraag, in hoeverre de migratie invloed zal
blijven
heb- –
ben op het spreidingspatroon van de bevolking. Vele
van de gebieden met hoge geboorte-overschotten
hebben door de eeuwen heen de mensen gelëverd voor
de concentratiegebieden, waar de natuurlijke groei
achterbleef bij de expansiedrang, m.a.w. de ontvolking
van het platteland en opeenhoping van mensenmassa’s
15-2-1961
in stedelijke conurbaties: In de laatste decennia is men
zowel in Nederland (het vraagstuk van de Randstad
Holland) als in Duitsland (Ruhrgebied) als in Frank-
rijk (Parijs) tot de conclusie gekomen, dat dit concen-
tratieproces niet ongestraft kan blijven doorgaan en
worden maatregelen genomen of zijn in vergevorderd
stadium van voorbereiding tot afremming van deze
stuwing naar de grote bevolkingscentra. Maatrege-
len derhalve die zullen leiden tot het tot ontwikkeling
brengen van die gebieden, welke daarvoor in aanmer-
king komen door hun geografische ligging, be-
volkingsgroei en last but not least door het nog aan-
wezig zijn van voldoende ruimte.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de
demografische situatie in en om de provincie van dien
aard is, dat een van dé belangrijkste voorwaarden om
niet alleen in de pas te blijven met de expansie van de
Delta, maar zelfs om een meer dan evenredig deel van
deze expansie zelf te verwerken, in potentie aanwezig
is. Met 52 pCt. van de beroepsbevolking werkzaam in
de industrie, neemt onze provincie relatief thans reeds
een vooraanstaande plaats in tussen de industriegewes-
ten, doch wij mogen niet vergeten dat dit hoge aan-
tal in grote mate een gevolg is van de mijnbouw. Er
is dus van een zekere eenzijdigheid sprake.
De verkeersgeografische situatie.
Wij hebben zoëven geconstateerd, dat gunstige
voorwaarden in grote mate aanwezig zijn, maar het
ware een grote fout, indien wij ons niet terdege be-
wust zouden zijn van de ontbrekende of onvoldoende
tot ontwikkeling gebrachte factoren, en van het
feit dat in vele streken thans een actieve ontwikkelings-
politiek gaande is.
Een belangrijke, zo niet de allerbelangrijkste voor-
waarde voor een snelle en soepele aanpassing aan de
zich wijzigende situatie is een radicale verbetering, ja
omschakeling van de verkeersgeografische situatie.
Immers, het oude wegenstelsel is in hoofdzaak noord-
zuid georiënteerd, terwijl de oost-west verbindingen sterk
zijn achtergebleven.
Tot dusver is het tempo van realisering van deze voor
de ontplooiing van dit gewest onmisbare verbindingen
onbevredigend. De krachtlijnen tussen de concentratie-
gebieden aan de kust en die landinwaarts lopen immers
voor een belangrijk deel door Limburg. Deze kracht-
lijnen geven evenzovele behoeften aan goede verbin-
dingen weer, verbindingen die – aangezien de factor
tijd een steeds grotere rol gaat spelen – niet alleen een
zoveel mogelijk gestrekt tracé moeten krijgen, doch
evenzeer door hun technische inrichting een vlotte ver-
keersafwikkeling moeten waarborgen.
Landwe gen.
In het systeem van de Europawegen kunnen deze
krachtlijnen als volgt worden vertaald:
De E 3 verbindt het Scheldebekken via Eindhoven en
Venlo met het Ruhrgebied en verder met Noord-Oost-
Duitsland.
Langs de zuidrand van deze provincie loopt de E
5,
welke de havens van Ostende-Zeebrugge en Gent via
Brussel en Luik verbindt met Keulen en Dortmund. De
E 39 vormt de verbinding tussen het Scheldebekken en
Aken via Zuid-Limburg. Dit zijn dan de hoofddwars-
verbindingen.
FIGUUR 12.
HOOFD -VEPKESVERBINDINGEN
12 OVI F1
Cl AL E
W A TESTA AT
In de noord-zuidrichting vinden wij de E 9, welke
Amsterdam via ‘s-Hertogenbosch, Eindhoven, Maas-
tricht en Luik verbindt met het Lotharingse industrie-
bekken en verder.
Ten noorden van de provincie passeert dan nog de
E 36, welke van de randstad Holland naar het Ruhr-
gebied voert.
‘Het E-wegennet, dat als project in 1949 onder auspi-
ciën van de Verenigde Naties te Genève tot stand
15-2-1961
157
kwam, is intussen uitgebreid en aangevuld, terwijl ver-
dere uitbreidingen nog in studie zijn. Zo is in België
een schakel toegevoegd waardoor de E 39 tevens aan-
sluiting zal geven op Brussel en wordt in Duitsland de
behoefte gevoeld om tussen de E 3 en de E
5
als derde
verbinding naar het westen vanuit Düsseldorf aanslui-
ting te zoeken op de E 39 in Zuid-Limburg.
Het gedeelte van de Napoleonsbaan (rijkswe Venlo-
Ittervoort-Belgische grens) tussen Heel en Venlo wordt
steeds meer gezien als een schakel tussen de E 9 en de
E 3, mede ten dienste van het verkeer van de Ruhr in
de richting Luik, zodat ook voor dit weggedeelte in-
grijpende verbeteringsplannen tot uitvoering zullen
komen.
Het verbeteringsplan van de weg ,Venlo-München-
Gladbach-Keulen, hetwelk thans in uitvoering is, is in-
tussen uitgegroeid tot een vrijwel nieuw tracé van
autosnelweg-karakter. De ontwikkeling van het links-
Rheinische industriegebied leidt tot een nieuwe hoofd-
verbinding langs de Rijn, di& bij Mook ons land zal
binnenkomen en daar met een nieuwe Maasoverbrug-
ging aansluiting zal geven op de nieuwe weg in Nuord-
brabant door de Langstraat naar Moerdijk en verder.
De hiervoren geschetste wegenstructuur, welke voort-
vloeit uit de behoefte tot integratie, vormt een van de
facetten van het verkeersprobleem in deze provincie.
Naast het E-wegennet dient ook het bestaande wegennet
te worden aangepast aan de internationale behoefte en
dienstbaar te worden gemaakt aan het transitoverkeer.
Anderzijds moet dit wegennet ook worden gericht op
en worden uitgebreid en verbeterd ten behoeve van de
in snel tempo voortgaande industriële ontwikkeling.
Wanneer wij dit punt nader bezien, dan blijkt dat de
industriële ontwikkeling zich in hoofdzaak concentreert
in de oostelijke en de westelijke Mijnstreek, te Maas-
tricht, in de Roerstreek (Mijn Beatrix), rond Venlo en
Tegelen, welk gebied in zuidelijke richting uitgroeit tot
Roermond, en rond de als ontwikkelingskernen aan-
gewezen plaatsen Weert, Venray en Helden-Panningen.
Voorts moet nog aandacht worden geschonken aan de
tuinbouwgebieden in Midden Limburg met als centrum
Horst, welk gebied potentieel als verkeerspool moet
worden gezien.
Van oudsher zijn’ deze gebieden door verkeerswegen
verbonden, zodat er ogenschijnlijk geen al te grote pro-
blemen op verkeersgebied bestaan. De groeiende inten-
siteit vanhet verkeer als gevolg van de ontwikkeling van
de genoemde gebieden doet evenwel verkeersstromen
ontstaan, welke op sommige van de bestaande wegen
nauwëlïjks meer kunnen worden verwerkt. Zo is ht
verkeer op de rijksweg Maastricht-Roermond gestegen
tot een weekdag-gemiddelde van bijna 10.000 voert-
tuigen. Op de spitsuren rijdt het verkeer over deze weg
vrijwel in gesloten files, zodat mag worden aangeno-
men dat de maximale capaciteit is bereikt.
Op de provinciale weg Heerlen-Sittard is de intensi-
teit thans meer dan 7.200 voertuigen per dag. Uit de
verkeerswaarnemingen blijkt, dat het verkeer op deze
weg sedert
1955
jaarlijks met ongeveer 20 pQ. is toege-
nomen, zodat te verwachten valt, dat deze weg ook
spoedig tot de maxirjiale capaciteit zal zijn belast. Paral-
lel gerichte wegen zullen dan ook een gedeelte van de
verkeersstroom moeten gaan overnemen.
Ter ontlasting van de rijksweg Maastricht-Roer-
mond zal gaan dienen de autosnelweg Maastricht-
Eindhoven, welke in noordelijke richting gaande tot
Maasbracht vrijwel parallel loopt met de evengenoemde
rijksweg en aldaar de Maas kruist om verder te gaan
in de richting Weert en Eindhoven. Deze weg is thans
in aanleg en zal tot Kelpen even v66r Weert in
1965
gereed moeten zijn.
Ter ontlasting van de weg Heerlen-Sittard is een
noord-zuid gerichte weg ontworpen, welke door het
Drostambt Tudderen leidt. Onder het Drostambt is deze
weg door.
het Rijk reeds aangelegd. Thans worden
voorzieningen getroffen om de’ weg kruisingvrij te
maken, zodat na de terugkeer van dit gebied naar
Duitsland, in het kader van het tractaat inzake de grens-
correcties, de weg als internationale weg gehandhaafd
kan blijven.
In zuidelijke richting zal de weg door verbetering
van bestaande wegen en aanleg van nieuwe wegen
worden voortgezet via Brunssum en Nieuwenhagen tot
Kerkrade,, alwaar aansluiting zal worden verkregen
op het Duitse wegennet met doorverbinding naar Aken
en de autosnelweg naar Keulen en Luik.
In noordelijke richting zal de weg worden voortge-
zet tot Roermond met aftakking in westelijke richting
naar de autosnelweg Maastricht-Eindhoven onder Maas-
bracht en in oostelijke richting naar de mijn Beatrix.
Deze weg zal dus in de toekomst de oostelijke Mijn-
streek en de Roerstreek met elkaar verbinden, alsmede
het doorgaande verkeer zowel nationaal als interna-
tionaal kunnen dienen.
De ontwikkeling van de Roerstreek en de verdere
uitgroei van het industriegebied tussen Roermond en
Venlo maken het treffen van voorzieningen voor het ver-
keer in dit gebied noodzakelijk. De huidige rijksweg
wordt steeds verder in de stedelijke uitbreiding opge-
nomen. Door het maken van omleggingen’ kan aan
deze inkapseling nog enige tijd worden ontkomen,
doch verwacht moet worden dat ook deze verbinding
gelejdelijk door de toeneming van het verkeer, dat dan zo-
wel van lokale als van doorgaande aard zal zijn, te
zwaar zal gaan worden belast. Ook hier is derhalve een
parallel lopende verbinding in de toekomst onont-
beerlijk.
Het ligt voor de hand, de zoëven genoemde noord-
zuid verbinding met deze in noordelijke richting verder
lopende weg te verbinden door de aanleg van een
rondweg oostelijk om Roermond, welke weg dan te-
vens het verkeer zal kunnen opvangen, dat vanuit Duits-
land komende in westelijke richting aansluiting zoekt
op het doorgaande wegennet.
De ontwikkeling van de Peelstreek met als belang-
rijkste kernen Horst en Venray maakt een doorsnijding
van dit gebied met een nieuwe verkeersweg nood-
zakelijk. Deze, als Midden-Peelweg betitelde ontslui-
tingsweg, is thans in uitvoering. Hij loopt vanaf de
provinciale weg Roermond-Meyel (Eindhoven) te Rog-
gel via Helden en IJsselsteijn (gemeente Venray) naar
de Noordbrabantse grens bij Rips en geeft in noord-
westelijke richting verdergaande aansluiting op het
Brabantse wegennet, richting Zaltbommel. Onder
Helden en eveneens onder Neer.zal deze weg verbinding
krijgen met de rijksweg Venlo (Blerick) – Ittervoort
(Belgische grens), zodat hij mede betekenis zal gaan
krijgen voor het
•
doorgaande verkeer vanuit Midden
Limburg in noordwestelijke richting.
158
15-2-1961
Het behoeft geen betoog, dat het bestaande wegen-
net gedurende lange tijd, ni. totdat de vorengenoemde
geprojecteerde wegen zullen zijn aangelegd, het ver-
keer zal moeten opvangen. Het is dus zaak het be-
staandé rijks- en provinciale wegennet door verbetering
van het profiel, door de aanleg van omleggingen om
de bebouwde kommen en andere voorzieningen zo goed
mogelijk aan te passen aan de taak, welke deze wegen
thans en in de toekomst moeten vervullen.
Hierbij dient nog de recreatieve functie van het
wegennet in deze provincie naar voren te worden
gebracht. Naast industriegebied is Zuid-Limburg im-
mers een ‘zeer druk bezocht toeristengebied. In de
zomermaanden wordt het wegennet dan ook extra be-
last met een grote stroom van toerist&nverkeer, waar
–
onder ook dat, hetwelk op de aangrenzende Belgische
en Duitse vakantiestreken is gericht. Hetis dan ook
noodzakelijk gebleken langs de wegen in toenemende
mate op de daarvoor aantrekkelijke plaatsen zgn.
picnic-plaatsen in te richten. Overhoeken langs de wégen
worden hiervoor bestemd en bij verbetering van de
wegen worden deze voor het toerisme van groot be-
lang zijnde rustplaatsen in het plan opgenomen. De
ervaring heeft geleerd dat hiervan een druk gebruik
wordt gemaakt en dat hierin een middel gevonden kan
worden de ongewenste ,,bermrecreatie” op te vangen.
Spoorwegen.
Wat het spoorwegvervoer betreft zijn, wanneer wij
het oog gericht houden op de groeiende Europese
integratie, nog vele wensen te vervullen. Er is een aan
redelijke eisen voldoende spoorverbinding van Maas-
tricht via Roermond met het westen van het land. Vanuit
Roermond bestaat echter alleen een iurverbinding met
Nijmegen, welke verbinding als stoptrein niet aan de
te stellen eisen voldoet
j
en welke bovendien geen aan-
sluiting geeft op de sneltreinen van en naar Maastricht.
Voor het noorden en het Oosten van het land is men dan
ook aangewezen op de verbindingen over Utrecht.
Internationale treinen lopen via Maastricht naar Luik
en verder in zuidelijke richting Over Venlo wordt het
jnternationale vervoer geleid naar Duitsland en verder.
Vanuit Maastricht bestaat een treinverbinding met Aken,
zij het slechts enkele malen per dag.
In westelijke richting bestaat geen treinverbinding
voor personenvervoer. Reizigers voor de richting Brus-
sel en Antwerpen moeten via de verbinding Maastricht-
Visé-Luik aansluiting zoeken op het Belgische spoor-
wegennet. Elektrificatie van deze verbinding Maas-
trich-Luik blijft een reeds lang naar voren gebrachte
wens.
De spoorlijn Vlodrop (Duitse grens)-Roermond-Weert-
Belgische grens is niet voor openbaar vervoer in ge-
bruik. Hierlangs worden alleen de militaire verlôfgan-
gerstreinen geleid. Een oost-west spoorwegverbinding
via Maastricht blijft een sterk ‘gevoelde behoefte.
Waterwegen.
Van nature is de Maas de enige waterweg in het
zuidoostelijke gedeelte van ons land. Nu moge de
Maas uit een oogpunt van landschapsschoon al een grote
bekoring geven aan de streek waardoor zij stroomt,
als scheepvaartweg heeft zij in haar natuurlijke staat
nooit veel te betekenen gehad. Daartoe waren de
waterhoeveelheden te wisselvallig en was in regenarme
tijden de vaardiepte te gering. Deze ongunstige om-
standigheden hebben intussen niet kunnen beletten, dat
zolang met zeer kleine – scheepjes genoegen kon wor-
den genomen en aan de regelmaat van de vaart geen
hoge’ eisen werdén gesteld, van de Maas steeds als
scheepvaartweg. gebruik is gemaakt.
Toen in het begin van de 19e eeuw het Maasdal in
België de zetelplaats werd van groot-industrie, kon met
de Maas als scheepvaartweg niet langer worden vol-
staan. In die tijd, was de techniek nog niet ver genoeg
gevorderd om van een rivier als de Maas een voor het
doel geschikte cheepvaartweg te maken. Men zocht
de oplossing dan ook in de aanleg van kanalen. In de
eerste helft van de vorige eeuw kwam zodoende tot
stand het stelsel van scheepvaartwegen gevormd door
de Zuid-Willemsvaart, die de Maas bij Maastricht ver-
bindt met de Maas bij ‘s-Hertogenbosch, doorgetrokken
tot Luik door het kanaal Luik-Maastricht, en verbonden
met Antwerpen door het Kempenkanaal. Dit stelsel
vormde een gemeenschappelijke Nederlands-Belgische
scheepvaartweg, die het industriegebied van Luik ener-
zijds verbond met de Noord-Nederlandse zeehavens en
met Antwerpen anderzijds.
In het begin van deze eeuw begon men de capaciteit
van deze kanalen als onvoldoende te gevoelen. Men is
toen naar anderé mogelijkheden gaan uitzien en men
heeft daarbij aanvankelijk vastgehouden aan de gedachte
van een gemeenschappelijke vaarweg, welke men hoopte
te verkrijgen door bevaarbaarmaking van de gemeen-
schappelijke Maas. De onderhandelingen, welke daarover
tussen de beide Regeringen werden gevoerd, op de grond-
slag Van een door een Nederlands-Belgische commissie
opgesteld plan, werden door de eerste wereldoorlog onder-
broken. Na die oorlog zijn er tussen Nederland en België,
zoveel moeilijkheden gerezen en is er tussen beide landen
een zodanige verwijdering ontstaan, dat er ook van samen-
werking op het gebied van de scheepvaartwegen niets is
gekomen. Beide landen zijn dus hun eigen weg gegaan
en dit heeft ertoe geleid dat er twee afzonderlijke
scheepvaartwegen zijn ontstaan.
Voor België is dat het Albertkanaal, vormende een
rechtstreekse verbinding van ‘de Maas bij Luik met
Antwerpen. Voor Nederland de gekanaliseerde Maas
van Maasbracht tot Grave, door het Maas-Waalkanaal
verbonden met de Waal bij Nijmegen en door het ka-
naal ,Wessem-Nederweert met de Zuid-Willemsvaart en
aldus via het Wilhelminakanaal met het industriege-
bied van Noordbrabant. In zuidelijke richting is deze
scheepvaartweg tot Maastricht voortgezet door het
Julianakanaal en door de kanalisatie van het Maasvak
te Maastricht verder verlengd tot in de onmiddellijke
nabijheid van de Nederlands-Belgische grens. –
Als verbinding tussen deze beide scheepvaartwegen,
die beide geschikt zijn voor de vaart met 2.000-tons-
schepen en die elkander ten zuiden van Maastricht tot
op slechts enkele kilometers afstand naderen, dient een
gedeelte van het oude kanaal Luik-Maastricht met
daarin op Belgisch gebied nabij Ternaaien een dubbele
schutsluis van geringe capaciteit. Voor deze onvolwaar-
dige verbinding heeft men de naam bedacht van ,,stop
van Ternaaien”. Op de opvatting, die aan het ontstaan
en gedurende meer dan 20 jaar voortbestaan van de
stop ten grondslag ligt, behoeft niet nader te worden
ingegaan, nu de beide Regeringen ter zake van de
opheffing ervan tot overeenstemming zijn gekomen.
15-2-1961
159
/
De werken daartoe zijn thans in volle uitvoering.
Als oplossing is gekomen het bijbouwen van een
grote sluis naast de bestaande dubbele kleine sluis te
Ternaaien en het graven van een toeleidingskanaal
naar die sluis vanuit de Maas. Dit is een oplossing’, die
voor Luik voordelig is, omdat zij de belemmering weg-
• neemt in de rechtstreekse verbinding van Luik met de –
Rijn. Voor het kolen- en industriegebied in de Belgische
Kempen zou een andere verbinding voordeliger zijn,
nI. het graven yan een verbindingskanaal tussen het
• Albertkanaal, ter plaatse waar dit bij de Nederlandse
grens naar het zuiden ombuigt, en de Maas ten noor-
den van Maastricht nabij de mond van het Julianakanaal.
– Het graven van dit kanaal, dat men naar een plaatselijke
benaming aanduidt met de naam van Cabergkanaal,
blijft een wens, ook na de opheffing van de stop van
Ternaaien.
Tot de nog bestaande problemen behoort vooral ook de
aanleg van een rechtstreeks verbindingskanaal tussen
de Maas en de Rijn. In oktober 1953 kreeg de ge-
dachte van het graven van een dergelijk verbindings-
kanaal een officieel cachet. De permanente Conferentie
van Europese Verkeersministers besloot toen – met een
aantal andere projecten — ook de verbinding Maas-
Rijn door technische, economische en fiianciële deskun-
digen van de direct daarbij betrokketi landen te laten
bestuderen.
Op grond van de reeds gemaakte studies kan men
zeggen, dat het bij de uitwerking praktisch gespro-
ken gaat om een keuze tussen een kanaal van het
Julianakanaal bij Born over Geilenkirchen naar de Rijn
bij Neuss en een kanaal van de Maas bij Venlo naar de
Rijn bij Ruhrort. Aanvankelijk is van Belgische zijde nog
een andere verbinding naar voren gebracht, ni. door
middel van een kanaal dat bij Visé uit de Maas zou aftak-
ken en buiten Nederlands gebied om naar de Rijn zou
lopen. Volgens het laatste ontwerp zou dit kanaal een
tracé krijgen van Visé langs Aken en Geilenkirchen naar
de Rijn bij Neuss. Voor de aanleg van een dergelijk
kanaal is vooral propaganda gevoerd door een Luiks
comité, onder voorzitterschap van de Gouverneur van de
provincie Luik, dat de naam draagt van: ,,Europees
Comité voor de bevaarbaarmakingvan de Maas en van
de Maas-Rijnverbindingen”. Men schijnt echter van die
zijde tot de overtuiging te zijn gekomen, dat een
kanaal als het hier bedoelde niet voor verwezenlijking
vatbaar is. In een in januari 1960 verschenen brochure
van genoemd comité staat althans vermeld: ,,Het tracé
Visé-Aken-Geilenkirchen-Neuss heeft op financiële gron-
den moeten wijken voor het project van een Rijn-Maas-
kanaal volgens de tracering Born-Geilenkirchen-Neuss”.
De meest in het oog’vallende betekenis van een kanaal
tussen Maas en Rijn is, dat het voor de industriege-
bieden langs de Maas de afstand tot de Rijn aanmer-
°. 1788.
(Adveriontje)
N°. 109
AMSTERDAMSCI-IE
EXTRACOURANT.
–
11 £ N
D R. T K J T NS
E
–
–
Dil
8
SEPTE?.tBER.
X
S
TERDMden
Scple;vber,
,, In onze twee vo(tg
.afl- ,
z&ts
eenigvrrnalc t’e: gebalder
vata
‘t
rdnod
kb.
, den vn Je.,
a en
4
ceer, gaven
WY
den LtCir
Ce
,,
h.ia: reeda eduteuae d.n aufch,n Ia •aen
wqenwgenon
Keric Sck’rs van het een oU nder, waar n’e ie
de,
£
t4dJchnp
Ageueen;
‘t JPrnpeIae..,-r.d Y
piunSte
mei keur
Srns Re het vtbtyf v*nJLuuie 0)LLCC ITWE a. Vlcget’; in top gehaaiJ, ei zatik, zac men ook
van
min-
,, EN 10NINGLYKE 1100 ,HIDEN , hinnen
Vi i
,, dec Vearulgcn. In de Stad, vooral der
Zeeuwçcht
Sciuken,
getracht
t,
et , op aIlrIeie
re veranngenatn:n. liet
tn de
hinfe C;agt
Iig4endn. – Na er eerfie bewo.,
Vou , de Jutotes jjja.’gr)roa.yan
ec_Sjdt, !’.!_.._
,n sI’otjcs ereugJ. hoerscbre voor dlen
Av..nd
ni
aIlctlei ran,i en ihrnl .h
DE ECONOOM EN DE BERICHTGEVII
W’1Tît’
QEKi1
De berichtgeving anno 1788 bood weinig
financieel-economisch terrein versch
lyk eta
WY
ZYt) ‘
economisch nieuws. Plaatselijke gebeur-
dagelijks.
»
tenissen waren toen nog aanleiding tot
Ook DeTwntsche Bank heeft haar
ge4l zyn n vetr&d
een ,,extra-courant”.
actuele berichtgeving op zakehjl
,. Zo rn men onder
Onze eeuw geeft daarentegen een geheel
financieel terrein.Onze kantoren vers
da de ERFSTM*I0I
berwaard, tiond
ander beeld te zien en berichten op
fenUhierovergaarnenadereinlichtir
dat
zulk, c,ne svar
;::
DE TWENTSCHE BANK
tU,ct,, dat de e
an
(ObSt)tttST CO Vtt
160 kantoren in Nederland
recij .
vn
.
ae.e
idee , 1 IÇ
LYK IRJIS
gan&:j,
e–
–
.
—
‘–r
–
— ———————
•.,
ibt’.e,fle a,ig o2k 0ndr anden dar4aot., da
Zonuag .tlargce
,, gemaklyk te maccu, vrcltn’ den dankbarn lot
der Ingezetenen,
den
i
Auruatus een tnrriayt
,, 13y het ohflappen
tot
deICaejen,
weujhat
t4o.GezèM.’bp • h.,r
,I,,,,,p.,..
.
llt.ien .kn
,’elfde
.. dnor de boveasienoernda .w, 1 hen .,,.
/
WORD UITGIiCJiVEN II?
MAANDAG
IG
ijnen
eigen
e en
chaf-
gen.
‘9
460
•
15-2-1961
kelijk zal verkorten. Wat het kanaal Venlo-Rihrort be-
.treft, mag hierbij ook in aanmerking worden genomen,
dat bij de Rijkswaterstaat het plan bestaat de sluis van
het Julianakanaal te Roosteren te doen vervallen en de
Maassluizen te Linne en te Roermond door de aanleg
van een lateraal kanaal van Wessem naar Buggenum
door één sluis te vervangen, zodat in de route waarvan
het kanaal Venlo-Ruhrort deel zal uitmaken, het aantal
sluizen met twee zal worden verminderd. Bovendien zal
de schutcapaciteif van de te handhaven sluizen door het
bijbouwen van parallelsluizen, aanmerkelijk worden uit-
gebreid. Te Born is de bouw van de nieuwe sluizen
reeds in v6116 uitvoering. Men mag aannemen, dat de
lange wachttijden, welke thans op deze route wel voor-
komen, daarmede tot het verleden gaan behoren.
Uit het westen komende, naar de Rijn varende, schepen
met een diepgang van niet meer dan 1,90 m (lading
450 ton) zullen bij aanwezigheid van een kanaal Venlo-
Ruhrort niet via Maastricht behoeven te varen, maar de
kortere route naar de Maas kunnen volgen via het
Kempenkanaal, de Zuid-Willemsvaart en het kanaal
Wessem-Nederweert. Het zal, financieel gezien, geen
bijzonder zware taak zijn om deie route dan tevens -te
verbeteren tot een toelaatbare vaardiepte van
2,50
m en
haar zo geschikt te maken vooi schepen van 600 ton
laadvermogen. Hierdoor zou bovendien een einde wor-
den gemaakt aan de moeilijkheden, welke de scheep-
vaart door gebrek aan vaardiepte bij de sluizen te
– Loozen pleegt te ondervinden en’ in verband waaimede
wel van de ,,stop van Loozen” wordt gesproken. Op
eenvoudige wijze kan voor deze schepen een nog kor
–
tere route worden – geschapen en wel door de Noor
–
dervaart door te trekken naar de Maas bij Venlo.
Voor de Nederlandse Rijnvaart kan een kanaal Venlo-
Ruhrort betekenis hebben, doordathet bij aanwezig-
heid van dat kanaal voor de scheepvaart mogelijk wordt
bij ongunstige waterstanden op de Rijn de vaart
over het bezwaren opleverende riviergedeelte te vermij-
den, door hetzij door de schutsluis te St. Andries, hetzij
doof het Maas-Waalkanaal de Maas op te varen en
verder de route te kiezen over deze rivier en het Maas-
Rijnkanaal. Voor een verdere industriële ontwikkeling
in het gebied van Noord- en Midden Limburg zal een
kanaal Venlo-Ruhrort van grote betekenis zijn, terwijl
ook dient te worden gewezen op het belang, dat dit
kanaal kan krijgen voor Noordbrabant in samenhang
met een doortrekking van het Wilhelminakanaal naar
de Maas.
Het kanaal Born-Geilenkirchen-Neuss heeft het bij-
zondere voordeel, dat het industriegebied van Aken
verbinding geeft met de Maas en de Rijn. Zou de
keuze vallen op het kanaal Venlo-Ruhrort, dan zal voor
Aken een oplossing kunnen worden gevonden in deze
zin, dat een overlaadhaven wordt aangelegd bij Geilen-
kirchen welke door een kanaal wordt verbonden met
het Julianakanaal bij Bom. Aken krijgt dan een goede
verbinding met de Maas en via het kanaal Venlo-Ruhr-
ort ook een redelijke verbinding met de Rijn.
Het is intussen zo, dat de keuze van een tracé de
vrucht zal moeten zijn van overleg tussen de Rege-
ringen van de betrokken landen, een overleg, dat thans
wordt ingeleid door de werkzaamheden van de inter-
nationale commissie van deskundigen. In de op 10
januari jl. verschenen Memorie van Antwoord bij
hoofdstuk IX B van de Rijksbegroting voor het
dienstjaar 1961 deelt de Minister van Verkeer en Water-
staat dienaangaande mede, dat het technische rapport
betreffende de Maas-Rijnverbinding naar verwacht
wordt zeer binnenkort zal kunnen worden uitgebracht,
doch dat het economische rapport nog in bewerking
is en eerst in de loop van 1961 kan worden tegemoet
gezien. Er kan derhalve thans, zo zegt de Minister, nog
geen standpunt worden bepaald ‘omtrent het meest ge-
schikte tracé.
Verbindingen door de lucht.
Niet verzuimd mag worden te wijzen op de functie
welke het vliegveld Zuid-Limburg zal kunnen gaan in-
nemen in het zich ontwikkelende verkeersbeeld. De ont-
wikkeling van deze luchthaven, vooral voor het vracht-
vervoer, is zeer hoopvol.
De aanwezigheid van een voor internationaal verkeer
opengestelde luchthaven in Limburg moet mede als
een belangrijk middel worden gezien om aan Lim-
burg die positie en dat aanzien te geven, welke ver-
band houden met de ligging van deze provincie in
het nieuwe Europa. Deze luchthaven moet dan ook
worden beschouwd als een belangrijk verkeersknoop-
punt voor een sterk geïndustrialiseerd gebied, hetwelk
binnen een straal van 30 krn naast de eigen industrieën
in Zuid-Limburg, de industriegebieden van Aken, Luik
en Belgisch-Limburg omvat.
Ook als centrum van een uitgebreid toeristengebied
(Zuid-Limburg, Eifel, Ardennen) zijn aantrekkelijke
vooruitzichten aanwezig. De toenemende betekenis van
dit vliegveld moge blijken uit de groiende frequentie
van het gebruik ervan. Sedert 1959 worden toeristen-
vluchten vanuit Engeland naar Italië en Spanje uitge-
voerd via de luchthaven Zuid-Limburg. In dat jaar is
ook een aanvang gemaakt met vrachtvervoer door de
lucht van Duitsland naar Engeland. Voorts bestaan er
plannen tot het instellen van een vaste lijndienst van
Londen via Zuid-Limburg met Duitsland (Neuren-
berg).
De omstandigheid, dat het vliegveld is opengesteld
voor het internationaal verkeer en dat door het charter-
verkeer een toenemend gebruik van dit veld wordt ge-
maakt, maken het noodzakelijk aan de accommodatie
van de luchthaven belangrijke uitbreiding te geven.
Zo zal het platform aanzienlijk worden vergroot, aan-
vlieg- en baanverlichting worden aangebracht, het brand-
weermaterieel worden gemoderniseerd en de kantoor-
gebouwen alsmede de ruimten voor de douane-afwikke-
ling worden vergroot. Naast deze voor het luchtverkeer
noodzakelijke voorzieningen zal ook de accommoda-
tie voor’ de bezoekers van het vliegveld worden verbe-
terd. De ligging van dit veld aan de autosnelweg
Maastricht-Eindhoven (E 9) doet een toenemend be-
zoek van passanten verwachten, temeer daar de lucht-
haven door de aanleg van een verkeerstunnel onder de
autoweg door voor het verkeer van beide richtingen
bereikbaar zal blijven.
In het kader van de verbindingen door de lucht
moge nog worden genoemd de luchtverbinding tus-
sen Brussel, Keulen en Luik. – Deze verbinding wordt
over Maastricht geleid en met helicopters uitgevoerd.
Van deze luchtlijn wordt een toenemend gebruik ge-
maakt.
Maastdcht.
Ir.J. G. VAN POPPEL.
Ir. C. F. EGEUE.
15-2-1961
1
161
Het hiernaast gereproduceerde glas-in-lood-
raam bevindt zich in het Gemeentehuis van
Herten; dat in november 1959 officieel in ge-
bruik werd gesteld.
Het raam werd vervaardigd door de Hertense
kunstenaar Piet Schoenmcikers en werd aan
de Gemeente Herten aangeboden door de N.V.
Nederlandsche Patent- en Kristalsodafabriek.
De maker van het raam heeft tot uitdrukking wil-
len brengen de overgang van een agrarische
bevolking naar de industrie.
De grondhonger van bouwvakken en daar-
mee verwante bedrijven, die de baggermoleris
dep in de uiterwaarden van de Maas doet
vreten. Voorts de vlucht van de werkloos ge-
worden landbouwers naar de industrie. Het-
machtige gebouwencomplex van de N.V. Ne-
derlandsche Patent-en Kristalsodafabriek, waar-
van het silhouet verbonden en verweven raakt
met de Gemeente Herten, vormde een uitgangs-
punt voor de symbolisatie van de industrie.
Dit silhouet is in blauw nog eens benadrukt
door de Mercurius-figuur, de godvon de handel
en industrie. De schaduw van deze figuur ligt
reeds over de zich in het benedenraam bevin-
dende naar Mercurius toebewegende figuren.
Tenslotte is door een paar zeilbootes beel-
dend weergegeven, dat dewatersportliefhebbers
kunnen genieten van de heerlijke woterpartijen, –
die na het wegbaggeren der uiterwaarden
achterblijven.
Hieronder ziet u in vogel-
vlucht het moderne gebou-
wencomplex – met o. a. op
devoorgrond links het ruime
personeelsgebouw en recht
daartegenover het kantoor-
gebouw – van de
N.V.
NEDERLANDSCHE
PATENT- EN KRIS-
TALSO DAFABRI EK
waar de volgende produk-
ten gefabriceerd worden:
•
Natronloog
•
Vloeibaar Chloor
•
Trichlooraethyleen
•
Perchlooraethyleen
• Chloorbleekloog
•
Zoutzuur
•
Hexachlooraethaan
•
Waterstofgas
(Adv.)
Opname KLM AEROCARTO N.V.
162
15-2-1961
Grensgangers
Inleiding.
Op de arbeidsmarkt doen zich regelmatig problemen
voor, die stof leveren voor uitvoerige discussies in de
pers en in de vakliteratuur. Nu eens wordt de aandacht
gevraagd voor gebieden waar overschotten worden ge-
constateerd, dan weer wordt de schijnwerper gericht op
gebieden waar schreeuwende tekorten worden opge-
merkt. Een situatie waarin een uitgebalanceerd evenwicht
op de arbeidsmarkt aanwezig is, behoort evenwel tot de
onmogelijkheden. Wel kan geconstateerd worden, dat
de Overheid een bewuste politiek voert, teneinde een op-
timale situatie op de arbeidsmarkt te verkrijgen.
Een van de belangrijke verschijnselen, die zich op de
arbeidsmarkt voordoen, is de pendel. Wanneer hier het
begrip pendel wordt ingevoerd, is het niet de bedoeling
het spraakgebruik te volgen, dat onder pendel verstaat
een meer dan nbrmale afstand tussen woon- en werk-
gemeente. In dit artikel wordt onder pendel verstaan, het
verschijnsel, dat personen gebruik maken van de werk-
gelegenheid in een ander gebied dan dat, tot welks be-
roepsbevolking zij worden gerekend. Beziet men de pro-
vincie Limburg als een gebied als bedoeld in de gegeven
definitie, dan heeft de pendel alleen betrekking op per-
sonen, die van buiten Limburg worden aangetrokken,
resp. buiten Limburg gaan werken en waarvan wordt
aangenomen, dat zij dagelijks of wekelijks heen en weer
reizen tussen woon- en werkgemeente.
De uitgaande en inkomende pendel van Limburg is
gericht op resp. afkomstig uit het gebied van Oost-Bra-
bant, het gebied van Nijmegen, Duitsland en België. Ter
vergroting van het inzicht volgen hieronder enkele glo-
bale gemiddelde cijfers over de pendel van Limburg in
1960
1
).
TABEL 1.
Gemiddelde pendel in 1960 van mannen en vrouwen
Inkomend
I
Uitgaand
I
–
Saldo
m
I
v
m
I
v 1
m
Oost-Brabant
1.030
190
1.800
265
– 770
– 75
Nijmegen
380
40
440
65
– 60 – 25
Overig Ned
…….
330
–
160
–
+ 170
Duitsland
500
190
4.400
560
—3.900
– 370
België
……….
2.860
780
2.300
210
+ 560
+ 570
Totaal
………1
5.100
1
1.200
1
9.100
1
1.100
1
—4.000
1
+ 100
Op een totale afhankelijke beroepsbevoling van rond
200.000 mannen drukt een uitgaan.d pendelsaldo van
4.000 man, zijnde 2pCt.
Historische ontwikkeling.
In de inleiding werd het probleem van de grensgan-
gers geprojecteerd tegén de achtergrond van het ver-
schijnsel van de pendel. Wij zullen ons nu meer in het
bijzonder bezighouden met ons onderwerp. Allereerst
dan iets over de historische ontwikkeling. Aan een
kwantitatieve analyse van de situatie in het verleden
zullen, wij ons, bij gebrek aan betrouwbare gegevens,
niet wagen. Wel achten wij het van belang een situatie-
schets te,geven, waardoor de huidige stand van zaken
beter begrepen kan worden.
I)
Het gebruikte cijfermateriaal is ontleend aan diverse
rapporten van het Districtsbureau voor de Arbeidsvoorziening
in de provincie Limburg.
Laten wij hierbij uitgaan van de geografische ligging
van Limburg. Gegeven is dat tweederde van de provin-
ciale grens samenvalt met die van Duitsland en België.
Van belang is ook vast te stellen dat ca. 90 pCt. van de
afhankelijke beroepsbevolking ten oosten van de Maas
woonachtig is; hetgeen betekent, dat de afstand van
woonplaats tot Duitse grens minimaal 1 km en maxi-
maal 30 km bedraagt. T.o.v. België is ca. 80 pCt. van de
afhankelijke beroepsbevolking binnen 30 km van de
grens woonachtig.
t
t
l
a_ee
%
RA
t
t
$
t
t
t
•
)
•S
.’
S
,
0S
‘ii
S
•
•t #%
De situering zou niet compleet zijn, indien geen aan-
dacht werd besteed aan de economische structuur van
de omliggende landen. Wat Duitsland betreft, dient
allereerst gewezen te worden oj, het Ruhrgebied met
zijn kolen-, staal- en textielindustrie: De invloedssfeer
van dit gebied reikt steeds verder. Het platteland rond-
om dit hoog geïndustrialiseerde gebied werd reeds leeg-
gezogen. Verschillende bedrijven vestigden zich, met het
oog op het aantrekken van arbeidskrachten, buiten het
eigenlijke Ruhrgebied. Zowel de bestaande als de nieuw
gevestigde bedrijven in het randgebied oefenen druk uit
op de Limburgse arbeidsmarkt. Naast het Ruhrgebiëd
verdient ook het gebied van Aken belangstelling. Van-
ouds zijn hier steenkolenmijnen, metaalbedrijven en tex-
tielindustrieën gevestigd.
In België trekt vooral het gebied van Luik. en Ver-
viers met mijn- en metaalindustrie en weverijen de aan-
dacht. Ook hier is de industriële ontwikkeling al van
oude datum. Nieuw daarentegen is het mijngebied in
de Belgische Kempen. De ontwikkeling is hier nog in
een beginfase.
Verwekt het verwondering, dat vanuit Limburg reeds
van oudsher een trek valt waar te nemen zowel naar
15-2-1961
163
Duitsland as naar België? Veel voorkomende beroepen
waarin werk over de grenzen werd aanvaard, wren:
brikkenbakkers, boerenknechten, grondwerkers, mijn-
werkers en bouwvakarbeiders. De pendel bewoog zich
niet alleen in uitgaande richting. Grenzen worden door
mensen gemaakt, maar de bevolking van Limburg en
de bevolkingen in het grensgebied van Duitsland en
België zien in een grens alleen maar een obstakel. Zij
denken meer in de richting van ,,Land ohne Grenze”.
Zo is het dan ook begrijpelijk, dat Limburg reeds lang
een inkomende pendel kent afkomstig uit genoemde lan-
den. Meer in het bijzonder was deze inkomende pendel
afkomstig uit Belgisch Limburg, een gebied arm aan
werkgelegenheid. Het gros van de inkomende pende-
laars vond werk in de aardewerk- en papierindustrie in
Maastricht, waar in latere jaren bijkwamen de rubber-,
metaal- en cementindustrie, eveneens te Maastricht en
de mijnindustrie annex de chemische bedrijven in de
nieuwe mijnstreek.
Uit het bovenstaande kunnen enkele conclusies wor-
den getrokken:
de grenspendel, zowel inkomend als uitgaand, be-
zit van origine een traditioneel karakter
in zoverre de huidige grenspendel op oude tradi-
ties is terug te voeren, is er van een nieuw probleem
geen sprake.
Bij de bespreking van de huidige situatie zullen wij
trachten aan te tonen, dat het karakter van de pendel
in de afgelopen drie jaren weliswaar is veranderd, doch
dat niet zonder meer gesproken mag worden van een
desastreuze ontwikkeling, waardoor de industrie in Lim-
burg dreigt te worden lam gelegd.
De huidige situatie.
Gezien het kenmerkend verschil in karakter tussen de
pendel naar Duitsland en die naar België zal een afzon-
derlijke behandeling vereist zijn. Voor de uitgaande
pendel naar Duitsland kan worden gesteld, dat als ge-
volg van de hoogconjunctuur in dat land, gepaard gaan-
de met een loonniveau dat aanzienlijk boven het Neder-
landse uitgaat, een sterke zuigkracht op de Lirnburgse
– arbeidsmarkt is ontstaan. Daar komt bij, dat de vrije zater-
dag in Duitsland inmiddels reeds gemeengoed is gewor-
den. De in de laatste drie jaren toegenomen uitgaande
pendel naar Duitsland kan niet langer als traditioneel
worden aangemerkt, doch dient meer als additioneel te
worden gezien. Tabel 2 geeft een nadere verduidelijking.
TABEL 2.
Gemiddelde pendel van mannen naar Duitsland
Aantal
in pCI. van de
afhankelijke
beroepsbevolking
600
0,3 800
..
0.4
1956
…………………
.
1958
………………..
1.700
0,9
1957
…………………
…
2.000
..
1,8
1959
…………………
.
1960
…………………
4.400
2,2
Van belang is ook te weten in welke bedrijfstakken
de uitgaande pendelaars zijn tewerk gesteld. Hierover
geeft tabel 3 informatie. –
Een antwoord op de vraag, in hoeverre jiier sprake
is van een catastrofale ontwikkeling, is niet zonder meer
te geven. Immers, de uitgaande pendel dient ook gepro-
jecteerd te worden tegen de achtergrond van de ontwik-
keling van de werkgelegenheid in Limburg. Het mag
TABEL 3.
–
Pendel van mannen naar Duitsland per bedrj/fsklasse
Aardewerk
………………………….
300
Bouwnijverheid
………………………
1.700
Hout, kurk, Stro
……………………..
100
Mijnbouw
…………………………..
740
Metaalnijverheid
………………………
340
Textielnijverheid
……………………..
430
Handel
…………………………….
110
Overige
…………………………….
620
Totaal . ……………………………..4.400
bekend worden verondersteld, dat als gevolg van een
afzetcrisis voor ‘steenkool, de werkgelegenheid in de
mijnindustrie sedert 1958 afnemend is. Voor Zuid-Lim-
burg betekende dit dat grote groepen werknemers, die
niet langer in de mijnen terecht konden, gezien de reeds
lang bestaande traditionele pendel, hun heil zochten in
Duitsland.
In Midden Limburg trad als gevolg van de moeilijk-
heden in de mijnindustrie een vertraging op bij de in aan-
bouw zijnde Beatrixmijn. Ook in dit gebied steeg de
pendel naar Duitsland, doch bij gebrek aan goede ver-
bindingen nam deze trek geen grote vormen aan. In
Noord-Limburg ligt de situatie geheel anders. Hoewel
de werkgelegenheid, speciaal in de aardewerk-, bouw-
en metaalindustrie, zich zeer gunstig ontwikkelde, was
toch een sterke drang merkbaar om werk te aanvaarden
in Duitsland. De moeilijkheden concentreerden zich
hoofdzakelijk in het gebied van Venlo-Tegelen-Reuver.
Zij werden bovendien vergroot door de zuigkracht van
de industrieën in het vroegere overschotgebied Bergen en
in de huidige ontwikkelingskern Venray. De daar ont-
stane nieuwe industrieën deden vanzelfsprekend een be-
roep op de arbeidskrachten, die dagelijks naar de indus-
trie van Venlo en omgeving pendelden.
Voor geheel Limburg geldt bovendien dat de uitgaan-
de pendel van bouwvakarbeiders naar Duitsland een
hoge vlucht heeft aangenomen. Hieruit zou kunnen wor-
den opgemaakt, dat de bouwactiviteit belangrijk te lij-
den zou hebben gehad. Regelmatige bouwtellingen door
de dienst arbeidsvoorziening hebben echter uitgewezen,
dat bij de bouw van woningen en andere grotere objec-
ten de personeelsbezetting in 1960 gemiddeld zelfs hoger
lag dan in 1959. Aangezien de toename van de pendel
groter was dan de groei van de beroepsbevolking in de
bouwnijverheid, moet éen groot deel van de uitgaande
pendel onttrokken zijn aan de bouw van kleine objecten
en aan de onderhoudswerken.
Rekening houdend met de in het voorgaande gemaak-
te opmerkingen, volgt hieronder een nadere analyse van
de uitgaande pendel van mannen naar Duitsland.
TABEL 4.
Gemiddelde pendel van mannen naar Duitsland in 1960
In pCt. van de
Gebied
Absoluut
afhankelijke
–
beroepsbevolking
zuid-Limburg
3.000
2
3
2
Midden Limburg
400
1,6
Noord-Limburg
1.000
3,1
Gerekend naar de afhankelijke beroepsbevolking,
drukt de pendel naar Duitsland het zwaarst in Noord-
Limburg. Een scherper beeld van de situatie ii Noord-
Limburg wordt verkregen door de opstelling van het
aantal pendelaars per bedrijfsklasse. Tevens biedt deze
opstelling de mogelijkheid, het percentage na te gaan
van het aantal pendelaars op het totaal van het aantal
arbeidsplaatsen in de betreffende bedrij fsklassen.
164
–
15-2-1961
TABEL 5.
1
In pCt. van het
Bedrijfsklasse
Aantal pendelars
totaal aantal arb.
i
p1. in de béir.
bedrijfsk lassen
Aardewerk
……………..
.
260
9,0
Bouw
………………..
.
470
11,5
Metaal
………………..
.
100
1,3
Overige
……………….
170
2,7
Totaal
…………………
1.000
5,0
Voor zover er in Limburg sprake is van moeilijk-
heden als gevolg van een te sterke pendel naar Duits-
land, kan dit alleen maar op gaan voor de kleiwaren-
industrie in het gebied van Venlo-Tegelen-Reuver. Het
hoge aantal bouwvakarbeiders heeft, zoals reeds werd
opgemerkt, in het algemeen weinig invloed gehad, ge-
zien het beschikbare bouwvolume. Wel dreigt hier een
gevaar, ni. indiet het bouwvolume steeds aangepast
wordt aan de beschikbare arbeidsreserve. Door de grote
vraag kan iedere vrijkomende bouwvakarbeider zonder
moeite een goed betaalde werkkring vinden in Duits-
land.
Tenslotte een enkel woord over de inkomende pendel
uit Duitsland. Deze is niet alleen gering in omvang, doch
is ook traditioneel bepaald. Het betreft in de regel werk-
nemers, die hetzij van oudsher in Limburg hebben ge-
werkt en vasthouden aan een eenmaal verkregen positie,
hetzij een beroep uitoefenen, waarmede zij in eigen om-
geving niet aan bod kunnen komen. Ondanks een veelal
lagere beloning, prefereren zij tewerkstelling in Limburg.
Geheel anders isde ontwikkeling van de pendel naar
en van België. Deze pendel is traditioneel bepaald. De
inkomende pendel overtreft de uitgaande. –
TABEL 6.
Gemiddelde pèndel van en naar België
Inkomend
Uitgaand
Jaar
I
v
m
1956
…………..
1.755
535
2.645
250
1957
…………..
2.195
680
2.755
280
1958
…………..
2.710
780
2.550
170
1959
…………..
2.850
710
2.470
140
1960
…………..
2.860
760
2.300
210
De inkomende pendel geeft een voortdurende stijging
te zien, terwijl de uitgaande aan een daling onderhevig
is. De uitgaande pendel heeft voor
50
pCt. betrekking
op mijnwerkers uit geheel Zuid-Limburg. Gezien de
gunstige ligging van Maastricht en Vaals t.o.v. het Bel-
gische achterland, verwekt het geen verwondering, dat
ruim 60 pCt. uit beide gebieden afkomstig is. De uitgaan-
de pendel naar België is anders gestructureerd dan die
naar Duitsland.
TABEL 7.
–
Pendel van mannen naar België per bedrijfsklasse
Bouwnijverheid
………………………
420
Mijnbouw
…………………………..
1.140
Metaalnijverheid
……………………..
260
Overige
…………………………….
480
Totaal
……………………………..
2.300
De inkomende pendel richt zich in hoofdzaak op de
Maastrichtse industrie en op de chemische industrie van
de staatsmijnen in Beek.
Samenvatting en verwachtingen.
De uiteenzettingen, die in het voorgaande werden ge-
geven, kunnen als volgt in het kort worden samengevat:
15-2-1961
‘— Het totale gemiddelde pendelsaldo voor Limburg
bedraagt voor mannen – 4.000 en voor vrouwen
+100. . .
— Het gemiddelde pendelsaldo naar het buitenland
bedraagt – 3.340 mannen en + 200 vrouwen.
— Zowel de inkomende pendel van als de uitgaande
naar België is traditioneel van aard. De inkomende
pendel van Liuitsland heeft eveneens een traditio-
neel karakter, terwijl de uitgaande pendel als ad-
ditioneel kan worden aangemerkt.
– De toenane van de uitgaande pendel naar Duits-
land viel samen met een inzinking van de werkge-
legenheid in de Limburgse mijnindustrie.
— Van een verlammend arbeiderstekort in de Lim-
burgse industrie, als gevolg van de trek naar Duits-
land, is in het algemeen geen sprake.
– Een uitzondering wordt gevormd door de aarde-
werkindustrie in Noord-Limburg. Hoewel in abso-
lute zin het aantal van 260 pendelaars uit deze
industrie niet groot genoemd kan worden, is dit
aantal in relatieve zin, nI. 9 pCt. van het aantal
arbeidsplaatsen, aan de hoge kant.
Tot besluit van dit artikel willen wij proberen een blik
in de toekomst te slaan. Uiteraard onder het nodige voor-
behoud, daar absolute zekerheid nooit kan worden ge-
geven. Wat Duitsland betreft, mag aangenomen worden,
dat de inkomende pendel uit dit land nagenoeg onver-
anderd blijft, gezien het karakter van deze pendel. De
uitgaande pendel zal, indien de hoogconjunctuur in
Duitsland aanhoudt, blijven toenemen, gezien ook de
hogere beloningen die aldaar kunnen worden behaald.
De zuigkracht vanuit Duitsland wordt niet alléén gevoed
door de gunstige conjunctuur. Er is nog een andere fac-
tor in het geding: Duitsland verkeert in de eerstkomende
jaren in een uiterst ongunstige positie met betrekking tot
de bevolkingsgroei. In de laatste jaren van de tweede
wereldoorlog en in de eerste jaren daarna waren de ge-
boortecijfers uitzonderlijk laag. Dit houdt in dat het
aantal jeugdigen, dat de gelederen in het arbeidsproces
komt versterken, in de jaren 1960-1965 minimaal zal zijn.
Het opwerpen van een kunstmatige dam tegen een
uittocht naar Duitsland door het nemen van overheids-
maatregelen, zou misschien enig effect kunnen afwer-
pen, doch past niet in de huidige nationale en inter-
nationale politieke ontwikkeling. De, prijs voor de,een-
wording van Europa dient te worden betaald. Als rem
zou eventueel wel kunnen werken een versnelde invoe-
ring van de vijfdaagse werkweek. Gedacht kan verder
worden aan de bevordering van de binding van de werk-
nemers aan het bedrijf, door het scheppen van mogelijk-
heden tot gepremieerd sparen en het delen in de ge-
maakte winsten. Verlichting zou bovendien kunnen
worden verkregen door bevordering van verdere ratio-
nalisatie en mechanisatie.
De ontwikkeling van de pendel naar èn vanuit België
zal vermoedelijk in de toekomst een ander beeld te zien
geven. Verwacht mag worden, d,at de inkomende pen-
del zal toenemen. Deze verwachting is ten dele hierop
gebaseerd, dat bij de uitvoering van.de fel omstreden
,,Eenheidswet” het ten onrechte aanleunen op de werk-
loosheidsuitkeringen bemoeilijkt vordt. Anderzijds zal de
uitgaande pendel een vermindering te zien geven, niet al-
leen als gevolg van de steeds w’eerkerende stakingen, doch
ook als gevolg van de doorwerking van het in uitvoering
zijnde saneringsplan in de Belgische mijnindustrie. –
Maastricht.
Dra. J. W. F. VAN MEEGEREN.
165
$
.
–
”’
,…
. 1
.,,
–
-$
..
•’.
‘:
‘:
NOV. WATERLEDING
MIJO VOOR
ZWD’LUiBURG’:
Tot het
voorziningsgebied
ehoren de volgende gemeenten
•
•
Amby
‘
–
‘St.
Geertruid’
‘-
Margratn
Simpeleld
Arnstenradé
‘
,Geleen
‘
–
Merkelbeek
•
‘
Slenaken
:
Beek
–
Geulle
.
Mheer.
Spaueék
Bemelën
–
–
Grvenbicht
Munstergeleen
Stem
Berg en Trblijt
,Gronsveld
,
Nieuwstadt
Susteren –
–
•
Bingelrade
.
Gulpn
”
Nooreek’
Ulestratr
•
Bocholtz
,
–
Heer
,
Nuth
•U’rrnond
•
Borgharen
Hoensbr6ek•
‘Obbicht en Pdpenhoven
Valkenburg:
Bom
;
.
Hulsberg
Oirsbeek
.
Houthem (gedeelte)
Bunde
.
,
ltteren,
Roosteren
Vorendaal
Cadier en Keér
Jabèek
Scimmert
‘
‘
.
Wittem
-:
Elsloo
•
–
‘Klimmen
Schinnen
–
–
Wylré
Eysden
–
Limbricht
Schinveld
Wynandsrade
1
•
‘
•
.
Lengte
1
van het hoofdbuizennet 810 km
–
Aantal
•
$$
•
$
aangesloten percelen
45.500
$
$
$
$$$
$
$$
$$
•
$
$$
$
$
VOOR INLICHTINGEN
OMTRENT KOSTEN VAN
•
-‘.
$
$
$
•L.’
AANSLUlTIG
EN TARIEVEN
VOOR WÂTERLEyERING’ZICH
TE WENDEN:
•
$
»
$
‘
•
PRINSBISSCHOPSINGEL 5,’
1
MAASTRICHT
r
H
Watertoren te
Schimmert
–
—
•
»
$
166
$ $
•
–
•
»
1 -‘°””)
•
$
1
•
$
»’
15-2-1961
N.V.
WATERLEIDING
M!J,
VOOR
MIDDEN-
ÉN
NOORD-LIMBURG
Tot het voorzieningsgebied behoren de volgende gemeenten:
Arcen
Grubbenvorst
Maasbree
Ottersum
Baexem
Huelen
Meerlo
Posterholt
Beegden
Heel en Panheel
Melick en Herkenbosch
Roggel
Beesel
Helden
Meyel
Sevenum
Belfel d
Heyth uysen
Montfort
Stevenswee rt Bergen
Horn
–
Mook en Middelaar Stramproy
Broekhuizen
Horst
Nederweert
Echt
Hunsel
Neer
Thorn
Gennep
Kessel
St. Odiliënberg
Venray.
Grathem
Maasbracht
Ohé en Look
Vlodrop
Lengte van het hoofdbuizennet ………………………790 km
Aantal aangesloten percelen
………………………..25.500
VOOR INLICHTINGEN OMTRENT KOSTEN VAN AANSLUITING EN TARIEVEN VOOR WATER-
LEVERING ZICH TE WENDEN: WILHELMINASTRAAT 16 TE VENLO,
Een van de pompstations: Het pompstation ,,Breehei”
te
Venray.
15-2-1961
(J’auergen”eJ
167
een rijke schakering
In het industriële patroon van de provincie
Limburg neemt de mijnindustrie een voor-
aanstaande plaats in. Zij omvat een rijke
schakering van bedrijven:
twaalf mijnen
1-
(acht particuliere en vier staats-
mijnen), die tot de modernste
van West-Europa behoren
–
1
r
.
elektrische centrales
briketfabrieken
cokesfabrieken
chemische fabrieken
Samen vormen ze een industrie,
I
,.
.
–
.
1
die in totaal aan ca. 60.000 man
–
—
–
–
&.
of
1/4
van de beroepsbevolking
_______
van Limburg arbeid verschaft.
..i’ j’3
–
t1
.7
stofmeststoffen, kunststoffen en andere che-
micaliën vindt zijn weg naar vele landen
in en buiten Europa.
DE GEZAMENLIJKE STEENKOLENMIJNEN IN LIMBURG
(ach,.)
168
15-2-1961
De mijnbouw in Limburg
in verhouding tot die in het buitenland
Indien men de steenkoolmijnbouw in Zuid-Limburg
beschouwt, kan men vaststellen dat zijn plaats in ver-
houding tot buitenlandse mijnb6uwgebieden, naast een
aantal minder belangrijke factoren, in hoofzaak wordt
bepaald door zijn geologische gesteldheid, de aard van
zijn steenkoollagen, zijn geografische ligging en Neder-
land als afzetmarkt voor cnergiegrondstoffen.
Recente onderzoekingen en exploraties door middel
van vele diepboringen hebben de reeds lang bestaande
wetenschap bevestigd, dat de Noordeuropese steen-
kool vrijwel tot één bekken behoort, m.a.w. dat de
steenkoolafzettingen in West-Duitsland, België en
Frankrijk zich onder ons land voortzetten en één geheel
vormen met -de Engelse steenkoolafzettingen. Het hart
van België heeft in de carboontijd als een eiland boven
de carboonzee uitgestôken. Rond dit devooneiland zijn
de steenkoolafzettingen tot ontwikkeling gekomen,
– waarvan ook de Nederlandse een deel uitmaken.
– De kolenlagen in ons land bevinden zich op een zo
grote diepte dat ontginning praktisch niet mogelijk is.
Als voorbeeld strekke, dat bij olieboringen benoorden
Amsterdam het produktieve carboon werd teruggevon-
den p een diepte van 1.400 tot 2.200 meter, hetgeen
praktische ontginning met de momenteel ter beschik-
king staande middelen uitsluit. Slechts in een klein ge-
deelte van ons land, waar langs storingen en breukran-
den het produktieve carboon naar boven werd gestuwd,
liggen de kolenlagen op bereikbare diepte. Alleen in
Zuid-Limburg heeft tot dusver ontginning plaats ge-
vonden. Sinds kort echter is in de uiterste punt van de
Peelvelden een begin met de ontsluiting gemaakt door
de Beatrix-schachten; de concessie Gelria in de Achter-
hoek daarentegen ligt nog steeds op ontsluiting te
wachten.
Teneinde enigermate een beeld te geven van de
voorraden ontginbare steenkool in Nederland laten wij
hieronder de cijfers volgen, die Prof. Faber in zijn
recente publikatie ,,Geologie van Nederland”, deel IV
geeft:
Zuid.Limburg
………………………..
550 mln, ton
Peelgebied tot 1.200 m
………………….
600
Peelgebied van 1.200.- 1.500 m
…………..
50
Vlodrop
……………………………..
50
Achterhoek
………………………….
150
Totaal
1.400 mln, ton
Wat het Vlodrop-veld betreft, werden de mogelijk-
heden tot ontginning van deze -relatief geringe hoeveel-
heid kolen binnen de eigen grenzen sterk vergroot door
het, met de Sophia-Jacoba-concessies, verwerven van
ontginningsvelden aan de overzijde van de Duitse grens.
Deze ontginning werd mogelijk gemaakt door de over-
eenkomst die Nederland en West-Duitsland op 28. janu-
ari
1958
hebben gesloten. Met betrekking tot de Zuid-
limburgse steenkool kan worden opgemerkt, dat hier in
verhouding tot de produktiecapaciteit nog slechts een
vrij beperkte hoeveelheid steenkool ter beschikking
staat; dit treft temeer bij vergelijking met sommige van
de ons omringende kolenbekkens. Vast staat wel, dat
v66r de eeuwwisseling enkele van onze oudere mijnen
de produktie wegens uitputting zullen moeten staken.
Eenerzijds zijn de kolen door de storingen en breu-
ken op bereikbare diepte gebracht, anderzijds hebben
de steenkoolvelden hiervan voor de exploitatie ook na-
delige gevolgen ondergaan. De in Limburg te ontgïnnen
kolenlageri liggen namelijk in een kraakzone, die de
omvang en de regelmatige ligging van de Nederlandse
kolenvelden sterk heeft beïnvloed. Dit feit is van be-
lang voor de ontwikkeling die de kolenmijnbouw ogen-
blikkelijk gaat en gaan moet. De meer of minder regel-
matige ligging van de kolenlagen bepaalt in hoge mate
de mogelijkheden tot mechanische winning. -Bij ver
–
gelijking bijv. met de Noordamerikaanse, Zuidafrikaan-
se en Australische steenkoolafzettingen spreekt dit zeer
duidelijk, maar ook vergeleken met sommige afzettin-
gen aan de Ruhr – vooral aan de Niederrhein en aan
de oostzijde van het Ruhrbekken -, aan de Saar, in
Lotharingen en in de Midlands in Engeland is het Zuid-
limburgse steenkoolbekken kwalitatief en kwantitatief
vrij sterk in het nadeel.
Dit feit is van bijzondere betekenis nu de West-
europese ‘ steenkoolmijnbouw zonder enige twijfel
wederom op een belangrijk keerpunt staat. In de naaste
toekomst zal alleen die steenkool ontginbaar blijven,
die geheel mechanisch kan worden gewonnen. Dit niet
alleen en misschien zelfs niet in de eerste plaats om
economische redenen, maar omdat ook de sociale in-
dicaties tot deze ontwikkeling dwingen, een ontwikke-
ling waarin de Verenigde Staten ons reeds lang zijn
voorgegaan. De Verenigde Staten, met hun in zeer
regelmatige ligging afgezette kolenlagen in geologisch
zeer gunstige omstandigheden, hebben resultaten kun-
nen bereiken die, behoudens enkele zeer hoge uitzon-
deringen, in de Westeuropese mijnbouw niet moge-
lijk zijn. De Westeuropese steenkool maakt een eigen
ontwikkeling van de mechanisatie van de koolwinning
hoodzakelijk; deze ontwikkeling is op gang doch nog
lang niet afgesloten. Met name ten aanzien van de me-
chanisatie van steenkoolontginning in onregelmatige en
gestoorde velden is praktisch nog slechts zeer weinig be-
reikt.
Een tweede geologisch feit van betekenis is, dat het
Limburgse steenkoolbekken over het algemeen arm is
aan kolenlagen en vooral aan goede kolenlagen. De
hoeveelheid kolen per honderd meter steriel gesteente
behoort met die in België en Noord-Frankrijk tot de
laagste ter wereld. Daarnaast staat het feit, dat vele
steenkolenlagen vrij onzuiver van samenstelling zijn. De
verhouding netto : bruto ligt in Limburg dan ook on-
15-2-1961
.
169
gunstig; de laatste jaren was deze gemiddeld 62 â
65
pCt. Dit betekent in de eerste plaats, dat van het onder-
gronds gewonnen produkt een vrij groot deel als afval
moet worden opgeslagen (steenbergen) en in de tweede
Plaats, dat aanzienlijke investeringen in verwerkin gsin-
stallaties nodig zijn om het brutoprodukt te verwerken
tot een goed handeiswaardig produkt. Dit houdt in, dat
het ondergronds gewonnen produkt nog met een Vrij
hoog bedrag moet worden belast om het tot handels-
waardig produkt te transformeren. Viorts is de laag-
opening over het algemeen Vrij gering – in het aan-
grenzende Ruhrbekken is dit grotendeels niet zo –
hetgeen een rationele, mechanische winning eveneens in
de weg staat. Dit betekent tevens een extra belasting,
omdat per meter aangelegde ondergrondse galerij een
veel geringere hoeveelheid kolen wordt ontsloten. De
ontsluitingskosten per ton gewonnen steenkool liggen
daardoor dus hoger.
Het derde feit van groot belang is de geografische
ligging van het steenkoolbekken. In tweeërlei opzicht
heeft deze ligging steeds een bezwaar gevormd. In de
eerste plaats met het oog op de voorziening met arbeids-
krachten. Het steenkoolbekken ligt slechts voor een
klein gedeelte in eigen land; het overgrote gedeelte ligt
in België en Duitslard. De Limburgse mijriindustrie
heeft dan ook al zolang zij bestaat een beroep moeten
doen op vreemde arbeidskrachten, hetzij van vlak over
de grens hetzij van verder af, al naar gelang de con-
juncturele situatie en de verhoudingen op loongebied.
Mogelijk wordt dit in de toekomst anders, nu er – vol-
gens berekeningen van het E.T.I.L. – een overschot
aan arbeidskrachten in de oostelijke Mijnstreek zal
ontstaan en het kolenbedrijf door de verdere mechani-
satie van de steenkoolwinning wat minder arbeids-
intensief zal worden dan nu het geval is. De situatie is
echter momenteel nog zo, dat Limburg niet in voldoen-
de mate zelf in de behoefte aan arbeidskrachten van
de mijnen kan voorzien; een feit overigens dat bijna in
alle contineritale Westeuropese mijnbekkens – behalve
in het Saarbekken – kan worden geconstateerd.
In de tweede plaats heeft deze geografische ligging
van het begin af aan in sterke mate het afzetgebied
van de Limburgse kolen bepaald. Deze uitmiddelpun-
tige ligging heeft, gecombineerd met de Nederlandse
inzichten in de energievoorziening, meegebracht dat het
zwaartepunt van de afzet der Limburgse steenkolen als
regel vrij sterk beïnvloed is door de mogelijkheden tot
afzet buiten ons eigen land. Een echte vrije markt, zo-
als in feite bedoeld is bij de oprichting van de E.G.K.S.,
is voor Limburg dan ook van bijzondere betekenis.
Maar het opvolgen van zijn leer blijkt ook voor de
prediker wel eens moeilijk te zijn. Nationale regelingen
ter bescherming van de eigen industrie: limitering van
de invoer in België, regeling van de invoer door middel
van A.T.I.C. in Frankrijk en steunmaatregelen in Frank-
rijk, België en Duitsland, doorkruisen de grondprinci-
pes van de E.G.K.S. Limburg ondervindt de terugsiag
hiervan in niet geringe mate. In ons land bedraagt de
steun slechts een fractie in vergelijking met de andere
landen van de E.G.K.S. –
Als vierde feit zou ik willen noemen: Nederland als
afzetmarkt voor energiegrondstoffen. De noordelijke
Nederlanden zijn van oudsher een energiegrondstoffen-
importerend gebied geweest. Dit waren zij reeds in de
vroege middeleeuwen, zoals blijkt uit de studies van
Prof. Dr. Th. L. M. Thurlings over de Maashandel;
dit zijn zij, volgens ,,De geschiedenis van de steenkolen-
handel van Rotterdam” van. Prof. Dr. Z. W. Sneller,
tot in de nieuwste tijd gebleven. Reeds in de vroege
middeleeuwen leverde het Luikse bekken via de Maas
steenkolen aan de Hollanden om te voorzien in de be-
hoeften aan brandstoffen. Het gebruik van steenkool
in plaats van brandhout was een zo opmerkelijk feit,
dat dit in een reisverhaal van en tweetal Duitse missio-
narissen, die via de Nederlanden naar Azië reisden,
werd vermeld. Later kwamen hierbij de steenkolen uit
het Ruhr- en het Rijngebied. De export van kolen uit
,,Roeroort” naar Nederland is de opkomst geweest van
enkele bekende Duitse industriële families, die nu nog
een rol spelen in het Ruhrgebied.
Ook de Engelse steenkooluitvoer naar ons land is
reeds vroeg van betekenis geweest. De onderlinge con-
currentie tussen de kolenexporterende landen heeft een
voor Nederland gunstige prijsontwikkeling tot gevolg
gehad. Op de Nederlandse markt was de prijs vaak veel
lager dan in het exportland. De historicus Nef schrijft
in ,,The rise of the British coal industry”, dat dit reeds
in de achttiende eeuw het geval wast Hij vermeldt in
dit boek een rekest, waarin wordt gezegd: ,,Therefore if
the Dutch can buy them so much cheaper then our own
people they can easily underseli us in foreign markets
in all such commodities as are manufactured with
coals”. Hierna wordt dan een aantal voorbeelden ge-
noemd van gevallen, waarin de Hollanders door goed- –
kopere kolen een voorsprong hadden. De Hollanders
hebben, zoals hieruit blijkt, reeds vroeg geleefd met het
idee van goedkope steenkool, als gevolg van éen gun-
stige ligging temidden van de grote kolenproducerende
landen, waarbij het overschot op de Nederlandse markt.
afzet vond tegen lage prijzen. Dit is zo gebleven tot in de
negentiende en de twintigste eeuw.
Deze geschiedenis heeft zich telkens herhaald tot in
onze tijd. Deelde bijv. Mr. Bowman, de aftredende
voorzitter van de National Coal Board, deze zomer op
een bijeenkomst te Llandudno niet mede dat Engeland
5
mln, ton kolen wilde uitvoeren tegen een extra ver-
lies van £
7
mln teneinde ,,to keep a foot in the door”?
Het gevolg hiervan is, dat landen zowel in als buiten
de E.G.K.S. op deze prijs aligneren, waardoor de Lim-
burgse mijnen hun produkten in eigen land tegen deze
dumpingprijzen moeten zien te plaatsen. Soortgelijke
parallellen zijn ook met andere energiegrondstoffen te
trekken. Wanneer• de Verenigde Staten hun olie-invoer
beperken om de eigen markt te beschermen, komen
deze produkten op de overgebleven markten, met alle
gevolgen van dien. Landen met een belangrijke ener-
gieproduktie – Duitsland, Frankrijk, België en Enge-
land – nemen voor het eigen land maatregelen, zodat
in die landen alleen voor resthoeveelheden kolen voor
afzet gezorgd behoeft te worden. Deze resthoeveelhe-
den vinden dan tegen marginale prijzen hun weg naar
o.a. de Nederlandse markt en naar die landen, die geen
of onvoldoende energiebronnen ter, beschikking
hebben.
De bovengeschetste bijzondere situatie heeft – zo
blijkt bij bestudering van de geschiedenis van de Lim-
burgse mijnbouw – steeds invloed gehad op de gang
van zaken en de ontwikkeling in deze mijnbouw. Toen
in
1845
de ,,Aken-Maastrichtse Spoorweg Maat-
schappij” de Domaniale Mijn voor 99 jaren in pacht
170 –
15-2-1961
77
overnam van de Nederlandse Staat, nam zij tevens de
verplichting op zich om de nieuw aan te leggen lijn
Aken-Maastricht met een zijtak aansluiting te geven aan
de Domaniale Mijn te Kerkrade. Zij heeft vrij lang
getaimd met deze aansluiting omdat men er klaarblij-
kelijk geen vermeerdering van de kolenafzet van ver-
wachtte en er dus geen behoefte aan bestond. Eerst in
1871, tijdens een korte periode van grote opleving in
de kolenmijnbouw ten gevolge van de oorlog tussen
Frankrijk en Duitsland, kwam deze verbinding tot
stand.
De mijn Neuprick, die van 1852 tot 1904 in Kerkrade
in ontginning was, had wel een raccordement-aan-
sluiting naar de Duitse kant maar geen op Nederlands
gebied. Vergeleken met tegenwoordig ging het slechts
om een bescheiden produktie. Bovendien was het kolen-
verbruik in ons land buiten de zeeprovincies nog van
weinig betekenis; in de noordelijke provincies was
nauwelijks van enig steenkoolverbruik sprake. Maar
ook veel’ later, in de jaren v66r de eerste wereldoorlog,
1
industrie ter plaatse in elektrische stroom te transfor
–
meren en deze over grote afstanden te distribueren.
De oprichting van de Stroom Verkoop Maatschappij –
de voorloopster van de P.L.E.M. – was hiervan het
gevolg. Lag Nederland op dat ogenblik in dit opzicht
ver voor – het initiatief werd genomen lang voor deze
mogelijkheid elders werd onderkend -, in de latere ont-
wikkeling is het hierin Vrij ver achter gebleven bij lan-
den als Duitsland, Frankrijk en België, waarde mijn-.
centrkles in de nationale energievoorziening een veel
grotere plaats is toebedeeld.
Onderstaand overzicht van de elektriciteitsproduktie
in enkele landen geeft een beeld van de toestand in het
jaar
1959.
De hierboven geschetste situatie wordt hierin
duidelijk weerspieg1d. In het in oktober 1960 gepubli-
ceerde rapport over de valorisatie van de Kmpense
kolen wordt voor de betreffende mijnen een aandeel
geclaimd van
0,5 â
1 x 10 kWh of 57 â 114 kWh per
ton netto delving.
Elektriciteitsproduktie in 1959
a
–
b
c
d
e
f
g
–
h
–
–
Lnd
Tot, na-
tionale
produktie
Produktie
openbare
centrales
Produktie
mijncen-
.
trales
c
–
x 100
a
Levering
mijncentra-
les aan openbare
net
e
–
x 100
b
Netto del-
ving
e) in kwh
is. ton net- to delving
(e:g)
109 kwh
109 kWh 109 kWh pCI. 109 kWh
pCt.
10′ t
96,8
58,8
16,2 16,7
6
1
7a)
11,4
125,6 53,3
Frankrijk
………………………………
64,5
46,5 9,5
14,7
4,6
9,9
59
77,9
Duitsland, excl. Saar
………………………
13,2
.
7,4 2,6
19,7
0,93
12,6
22,7
41,0
België
…………………………………..
Nederland
………………………………
14,2
10,9
1,6
11,3
‘0,36
3,3
\12,0.
30,0
a) ,,STEAG-Mitteilingen”, no. 171 van januari 1960.
lag het zwaartepunt van de afzet der Limburgse pro-
duktie in het buitenland. In 1909 bedroeg het kolen-
verbruik in Nederland 7.373.000 ton. Limburg produ-
ceerde in dat jaar 1.120.625 ton. Hiervan werd slechts
30 pCt. in het binnenland afgezet. In 1913 was de afzet
van Limburgse kolen op de Nederlandse markt gelei-
delijk aan gestegen tot 36 pCt. Dit resultaat werd be-
reikt na een felle strijd met de importeurs van Duitse
kolen, die de Limburgse kolen van de Nederlandse
markt wilden houden. Eerst in de oorlog 1914-1918
kwam de grote betekenis van de beschikking over eigen
energiebronnen tot gelding. De Limburgse kolen heb-
ben Nederland in hoge mate geholpen toen het buiten-
land niet meer kon leveren.
Na de eerste wereldoorlog keerde het vroegere beeld
grotendeels terug. Nederland werd weer een typische
importmarkt- voor kolenoverschotten uit Duitsland, En-
geland en België, waarbij zich bij tijd en wijle ook nog
Polen voegde. Dit veroorzaakte een geregelde opeen-
volging van crises en moeilijkheden in de Limburgse
mijnbouw, die zich enkele malen oplosten door inter-
nationale verwikkelingen met grote verstoringen op de –
Europese energiemarkt: Ruhrbezetting met de passieve
weerstand, langdurige staking in de Engelse steenkolen-
industrie, enz. Als geheel een zeer onstabiel beeld Te-
recht trachtten mannen als Van Iterson, Ross van Len-
nep e.a. door middel van transformatie-industrieën voor
de daarvoor geschikte kolensoorten en kwaliteiten een
grotere stabiliteit in afzet en verbruik te bewerkstelligen.
Vermeld dient ook te worden het initiatief, van Bel-
laar Spruit om bepaalde produkten van de steenkool-
Telkens weer blijkt dat het bezit van eigen energie-
bronnen, juist in tijden van internationale verwikke-
lingen, van grote betekenis is. Wij denken hierbij aan
de ‘beide wereldoorlogen, aan het Korea-conflict, het
wegvallen van de olieproduktie in Perzië tijdens de
,Mossadecq”-môeilij kheden en aan de Suezcrisïs, pe-
rioden waarin de aanvoer van energiegrondstoffen
van verderaf sterk verminderde of geheel stilstond. Lan-
den, arm aan deze grondstoffen, zoals Zwitserland en
Zweden, hebben dit probleem duidelijker onderkend
dan Nederland, getuige de bouw van waterkrachtcen-
trales in eigen land, die, gezien hun zeer hoge investerings-
kosten, wat produktiekosten betreft niet beneden de
thermische centrales liggen.
De Limburgse steenkoolindustrie moet zich onzes
inziens onder gelijke voorwaarden als de steénkoolin-
dustrie in andere landen kunnen ontwikkelen. Dit be-
tekent, dat zij geen hogere lasten heeft op te brengen
dan de mijnbouw in andere landen, dat zij niet door
onjuiste concurrentieverhoudingen op de eigen markt
wordt verdrongen en de haar toekomende plaats in de
Nederlandse energievoorziening krijgt toebedeeld.
Dit laatste houdt ‘in, dat zij haar deel moet hebben in
de toelevering van grondstoffen voor transformatie
in secundaire energie (elektrisché stroom) in de vorm
van leveranties aan de Nederlandse centrales en de mo-
gelijkheid van verstroming van afvalprodukten ter
plaatse ten behoeve van de Nederlandse energievoor-
ziening. .
Heerlen.
Ir. C.’E. P. M. RAEDTS.
15-2-1961
.
171
N
V7
0
Nooit heb ik drie harde guldens
A
.
–
.
ç
g
da
:
eze!.
S
S
Het zijn namelijk de drie guldens die ik verdien op elke ton Nederlands hoogovencement die ik gebruik
i
n
pl
aa
t
s
van portlandcement. Er is ook – in negen van de tien gevallen – geen enkele reden waarom ik
deze drie guldens
niet
zou verdienen. Want Nederlands hoogovencement is van superieure kwaliteiten heeft
bepaalde eigenschappen die in veel gevallen het gebruik van hoogovencement verkieslijk maken. Bijvoorbeeld
–
de grote wéerstand, .welke hoogovencement biedt aan agressief water, aan ongunstige weersinvioeden.
De Nederlandse hoogovencementindustrie levert: ENCI Hofanorm (ook in winterkwaliteit) ENCI Hofalite
–
CEMIJ-cement A en B en CEMIJ-wintercement.
..
Bouwen is duur lik maak het niet duurder dan nodig is;
………….
OovNc
e,emjr
Ik bouw met Nederlands hoogovencement (en verdien f 3, per ton!)
VERKOOPASSOCIA T/EÉNCI-CEM/J N. V. – /
–
/ERENG/i’ACI
–
IT 507 – AMSTERDAM . TEL. 38531 (5 L/JNEN)
.
(adv.)
172
.
– .
15-2-1961
De oppérvlaktedeifstoffen .grind en zand
– in de provi
Inleiding.
Nederland is betrekkelijk arm aan delfstoffen. Beschou-
wen wij het voorkomen van delfstoffen in ons land per
provincie, dan blijkt dat de provincie Limburg een ge-
lukkige uitzondering vormt. De in de laatste jaren aange-
toonde exploiteerbare aardolielagen in andere provincie’s
betekenen daarnaast een niet onbelangrijke aanvulling van
Eet gamma der aanwezige delfstoffen in ons land.
De delfstoffen kuinen worden verdeeld in twee groepen,
A. de oppervlaktedelfstoffen en de dieptedeifstoffen. In
de provincie Limburg is de dieptedeifstof steenkool de
belangrijkste. Van de aldaar voorkomende oppervlakte-
delfstoffen noemen wij: bruinkool, klei voor de grof-
keramische industrie, krijt (meer bekend onder de, hoewel
onjuiste, benaming mergel), zand (w.o. zilverzand, dat
voornamelijk wordt gebruikt in de glasindustrie) en grind.
De uitzônderlijke belangrijkheid van het voorkomen
van de dieptedelfstof steenkool moge voldoende geschetst
zijn, met de vermelding dat ongeveer de helft van de in de
Limburgse industrie werkzame personen, in totaal ca.
120.000, hun brood verdienen in de gezamenlijke mijn-
ondernemingen inclusief de chemische bedrijven der staats-
mijnen.
In ht onderstaande wordt nader ingegaanop de ex-
ploitatie van de oppervlaktedeifstoffen grind en zand ten
behoeve van de bouwnijverheid waarbij tevens de pro-
n.cie Limburg
blemen, samenhangend met deze ontgravingen, aan een
bespreking zullen worden onderworpen.
Berggrind en -zand.
De exploitatie van grind en zand vindt plaats in open
groeven. Naar gelang de vindplaatsen in Limburg, wordt
in de praktijk onderscheid gemaakt tussen berg- en rivier-
grind resp. tussen berg-en rivierzand. Berggrinden -zand zijn
in economisch opzicht van veel minder belang dan rivier-
grind en -zand afkomstig uit de uiterwaarden van de
Maas. –
Het berggriod en -zand vindt zijn afzet voornamelijk
op kortere afstand van de vindplaats. Veredeling van het
produkt door middel van een intensieve wassing heeft
aan het afzetgebied enige uitbreiding gegeven. Dit geldt
in het bijzonder voor die streken alwaar de levering van
riviergrind en -zand te hoge kosten met zich brengt dan
wel doordat de afnemer niet de eis van riviermateriaal
stelt. Een niet onbelangrijke hoeveelheid wordt afgezet in
het Akense gebied.
Riviergrind.
–
De exploitatie van riviergrind geschiedt – zoals gezegd
– in de uiterwaarden van de Maas en wel voornamelijk
in het gedeelte glegen tussen Roosteren en Belfeld (zie
kaart). Via een insteek vanuit de Maas worden grote
ESSEL
/
GRINDWINNING IN DE
UITERWAARDEN
‘
/
LANGS DE
MAAS
S
/
BEESEI_,’
S
NEER
–
–
– –
–
-.
k
‘
SWALMEN
k
/
ON
BEEGOE
/
POEPMONO
:-
Ar
HERTE
T 0
+
MAASBPACMT
—”
CE
/
–
ST ODILIENBERG
/
.:
55
ON
EC
HT
0,
(J
0
5KM
sR
Roos,/
15-2-1961
173
/
t
–
terreine’n ,,in den natte” afgegraven met behulp van daartoe
geschikte baggermolens.
Uit tabel 1 blijkt, welk een overwegende plaats Limburg
inneemt in de totale Nederlandse winning van riviergrind.
Ongeveer
95
pCt. vân het in Nederland gewonnen riier-
grind is afkomstig uit de Limburgse uiterwaarden. De
cijfers vermeld voor berggrind tonen daarnaast aan dat ook
deze deifstof, hoewel in veel mindere mate geëxploiteerd
dan riviergrind, nagenoeg uitsluitend uit de provincie Lim-
burg afkomstig is.
TABEL 1.
Winning van riviergrind en berggrind in Nederland
c.q. in de prvincie Limburg in de jaren 1955 t/in 1959
Riviergrind x 1.000 ton
Berggrind
x
1.000 ton
daarvan
in de
.
daarvan in de
Nederland
provincie
Nederland
provincie
Limburg
Limburg
1955
7.774
7.403
458
446
1956
7.980
7.551
490
473
1957
7.541
7.209
285
278
1958
7.289
7.065
‘325
311
1959
8.751
8.294
406
399
Van de in tabel 1 genoemde hoeveelheid gew’onnen
riviergrind wordt een deel verwerkt door de, in hoofdzaak
in de provincie Limburg gevestigde, steenbrekerijeli, die
het grove materiaal (keien) breken tot steenslag voor de
wegenbouw e.d.
TABEL 2.
Riviergrind bestemd voor steenbrekerjen (x 1.000 ton)
1955
……………..
1.217
1956
……………
•
1.267
1957
…………….
868
1958
…………….
1.187
1959
…………….
1.261
Aanvankelijk werd het grove materiaal als zijnde on-
bruikbaar teruggestort in de, ten gevolge van de ontgraving
ontstane, waterplas. De voor wegen benodigde steenslag,
bas’alt, porfier e.d., werd ingevoerd. Thans wordt het ver-
bruik van steenslag in Nederland voor een belangrijk deel
gedekt door de produktie van de zich op de wal bevin-
dende resp. ,,drjvende” steenbrekerijen. De waarde van
het daarbij verkregen produkt kan globaal worden ge
schat op f. 8 mln.
Van het in Nederland gewonnen riviergrind wordt een
gedeelte uitgevoerd (voornamelijk naar België). Aan de
andere kant vindt ook invoer plaats met Duitsland ,als
voornaamste land van hetkomst. In de jaren 1957-1959
bedroeg het uitvoersaldo resp. 202.000, 201.000 en 283.000
ton. Gelet op de totale riviergrindproduktie. per jaar is
het uitvoersaldo van geringe betekenis.
Problemen samenhangend met de exploitatie van riviergrind.
Uit het voorgaande is gebleken, dat de behoefte aan
grind in Nederland nagenoeg volledig door de plaats-
(adverienlie)
ROTTERDAMSCHE BAM
326
vestigingen
in Nederland
waarvan
–
4
24
vestigingen in
23 plaatsen in Limburg
Ook hier: waar U ook woont of werkt, de
ROTTERDAMSCHE BANK
is altijd binnen Uw bereik
15-2-1961
174
vindende exploitaties in de uiterwaarden van de Maas,
gelgen in de provincie Limburg, wordt gedekt. Dat de
grindproduktie in de na-oorlogse jaren belangrijk is ge-
stegen, tonen de volgende cijfers aan.tIn 1936 bedroeg
de produktie in Nederland ca. 1,5 mln. ton, in 1939 ca.
2,8 mln, ton, in 1950 bijna
5
mln, ton en thans meer dan
8 mln, ton.
Het gevolg van een en ander was een dienovereenkomstig
stijgend verlies aan zeer vruchtbare cultuurgrond in Lim-
burg. Goed verzorgde graslanden langs de Maas worden
namelijk tot de beste weiden van Nederland gerekend.
Dat deze nog jaarlijks toenemende verliezen de agrarische
structuur van de gehele streek aantasten, mag hierbij niet
uit het oog worden verloren. Daarnaast treden ten ge-
volge van de ontgravingen bezwaren van waterstaatkundige
en landschapjelijke aard op.
Hoewel er uit een oogpunt van grindwinning kwaliteits-
v”erschillen tussen de diverse voor afgraving in aanmerking
komende terreinen bestaan (hoeveelheid dekgrond, per-
centage aanwezig betongrind, dikte grindakket e.d.) kan,
afgaande op cijfers uit de praktijk, worden gesteld dat
voor het winnen van 1 mln, ton grind ruim 10 ha terrein
moet worden ontgraven. Dit betekent dt in de provincie
Limburg per jaar ca. 80 ha uiterwaarden worden ontgrind.
in vroegere jaren wérd bij de ontgraving de onbruik-
bare dekgrond en de destijds niet verkoopbare specie (w.o.
zand) in de gebaggerde plas terujestort. Teneiide het
verlies aan voor de landbouw kostbare uiterwaarden zo
veel mogelijk te beperken, werd in een later stadium, inge-
volge een intussen uitgevaardigde provinciale ,,Verorde-
ning tot wering van inbreuken op natuurschoon door
afgraving of vergra’ing van terreinen” (in werking ge-
treden op 1januari 1949), de vergunninghouder o.a. ver-
plicht gesteld de dekgrond op daartoe aangegeven plaatsen
tot boven water te storten en te bedekken met ten minste
50 cm bovengrond. Op deze wijze kon een gedeelte van
het ontgiaven terrein wederom als goede landbouwgrond
worden opgeleverd.
Onderstaande grafiek geeft een beeld zowel van de tot
en met 1960 afgegraven terreinen als van de intussen aan-
gevulde oppervlakte. Het verschil tusen beide gegevens
geeft de totale oppervlakte der ontstane waterplassen ten
gevolge van de ontgrindingen aan.
ONTWIKKELING VAN DE GRINDERJEN IN LIMBURG
800 ho
afgegraven niet aangevuld (water)
afgegraven en aangevuld
400
’49
52
‘5 3’54’55’56’57’50’ 59
Ofschoon de totale oppervlakte der aangevulde ter-
reinen niet onaanzienlijk is, ruim 300 ha, blijkt dat de
gezamenlijke oppervlakte van de verloren gegane land-
bouwgrond nog belangrijk groter is. Bovendien geeft de
grafiek aan dat het percentage van het aangevulde gedeelte
in de loop der jaren een dalende lijn vertoont. In 1953 was
van de totaal ontgraven oppervlakte ongeveer de helft
wederom aangevuld. In 1956 was dit percentage terugge-
lopen tot ruim 40 en in 1960 tot 37. De daling van het
aanvullingspercentage is o.a. een gevolg, van het feit dat
de laatste jaren ook het gebaggerde zand wordt afgevoerd
evenals het grove materiaal dat tot steenslag wordt ver-
werkt:
Op 1 januari 1955 trad een nieuwe provinciale verorde-
ning in werking waarbij de vorige vervallen werd ver-
klaard. Ingevolge deze nieuwe ,,Verordening op afgra-
vingen in Limburg” kan het college van Gedeputeerde
Stâten aan het verlenen van éen vergunning verder strek-
kende voorwaarden en bepalingen verbinden dan tot dus-
ver mogelijk was. Ingevolge art. 2 van de ver6rdening
– kan deze namelijk strekken ,,t
4
ot bescherming van de be-
langen van het natuur- en landschapsschoon, de land-, –
tuin- eh bosbouw, het verkeer, de wetenschap, de his-
torie of andere bijzondere waarden
.
…………
‘Op grond van art. 2 bestaat de mogelijkheid, aan het
verlenen van een vergunning voor het ontgraven van –
terreinen de voorwaarde te verbinden, dat het ontgrinde
terrein wederom wordt aangevuld. De provinciale Over-
heid onderzocht daartoe de mogelijkheid van het vullen
der grindgaten met behulp van afvalsteen van de mijnen.
Bij de steenkoolexploitatie moeten namelijk dagelijks zeer
grote hoeveelheden mijnsteen uit de mijn naar de opper-
vlakte worden getransporteerd. In de loop der jaren ont-
stonden op’ deze’ wijze de steen,,bergen”, die zelfs een
vluchtig bezoeker aan het natuurchoonrijke Zuid-Limburg
niet zullen zijn ontgaan.
Nadat op grond van uitgevoerde berekeningen bleek,
dat vervoer van mijnsteen per water met behulp van onder
lossers uitvoerbaar was, werden gedurende twee jaren
proefvaarten met mijnsteen, afkomstig van de Staatsmijn
Maurits, uitgevoerd. Aan de hand van de verkregen resul-
taten kon daarop in 1960 door de provincie een overeen-
komst worden aangegaan met de N.V. Mijntransportmaat-
schappij, M.T.M. i.o,, gevestigd te Stem. Teneinde een
regelmatig transport van rnijnsteen naar de gnindgaten
te verzekeren zal aan de haven te Stein een bunker met
laadinstallatie worden gebouwd. Na het gereedkomen van
deze snelle beladingsmogelijkheid der onderlossers wordt
gerekend op een vervoer van ca. 4.000 ton mijnsteen per
dag. Op deze wijze kunnen per jaar ca. 20 ha waterplas
worden aangevuld en met behulp van daaroverheen ge-
storte bovengrond en teelaarde wederom als landbouw-
grond worden opgeleverd.
Door Gedeputeerde Staten van Limburg werd met de
gni ndproducenten een overeenkomst aangegaan die hierop
neerkomt, dat de afgegraven terreinen niet behoeven te
worden aangevuld ‘door de ontgrinders. De gnindprodu-
centen hebben zich daartegenover verplicht per afgevoérde
ton grind f. 0,40 iï per afgevoerde ton zand f. 0,20 te
betalen aan de provincie. Voor het in een later stadium
verwerken van de bovengrond en teelaarde, hetgeen niet
door de producenten behoeft te worden uitgevoerd, is
daarnaast nog een bedrag van f. 0,05 per afgevoerde ton
grind c.q. zand verschuldigd. Voor het zand, gewonnen
ten noorden van Venlo, behoeft niets te worden betaald.
Naast de aanvulling der gnindgaten met mijnsteen, het-
15-2-1961
175
‘
1
2
–
:—.
–
Siemens werkplaatsen en magazijnen in de Binckhorsipoidér ie den Haag.
ELECTROTECHNIEKI’
voor heden en toekomst
Verbeterde -productiemethoden’ en automatisering dr’aen bij tot verhoging van de productiviteit,
die ons aUen meer welvaart verschaft Het ingewikkelde maatschappelijk leven is niet denkbaar
zonder de hulp van de electrotechniek die helpt bij de communicatie bij de productie en
in het huishouden
Talloos zijn in binnen en buitenland de ondernemingen die zich van betrouwbaar en duur
.zaam Siemefls material bedienen. Zij weten dat de. electrotechniek bijdragt
.
tot de elvaart;
zij weten 66k dat Siemens dag én nacht voor hen klaar staat en zij zijn er van overtuigd dat
bij Siemens de electrotehniek voor heden en’ toekomst in ‘de beste handn- is gesteld.
/
0
•
–
.
.
.
.’
.
.
.
NEDERLANDS.CHE S.IÉMENS -MAATSCHA .’PI.JN.V.
-,
– HUYGENSPARK38-39
s-GRÂVENHA,E . POSTBUS1O68 . TEI.183850
–
– –
A 1 LE E N VE 9 T E G E N W GO R DI 0 I N 0′ VAN
–
,
0
•
S l.E M E N S & HA L S KE A G • S 1 E M
É
N S – S C H
U
C K E. R-T W ER K E A
–
BERLI.N.MONCHEN.ERLANGEN
-.
•
–
—
–
:76
1-5-2-1961
•
Ontginning in de uiterwaarden der Maas in Midden Limburg
ieen in de naaste toekomst een belangrijke
bijdrage
zal
leveren tot het reduceren van het
blijvend
verlies aan
vruchtbare uiterwaarden, werd door de Staatsmijnen in
1955
een persleiding aangelegd voor het vervoer van steen-
slik vanaf de Staatsmijn Maurits naar een grmdgat te
Stevensweert, een afstand van ongeveer 17 km. Op, deze
wijze wordt per jaar ca. 3 ha waterplas aangevuld.
Rivierzand.
–
In tegenstelling tot de delfstof riviergrind, die nagenoeg
uitsluitend uit de uiterwaarden van de Maas gelegen in
de provincie Limburg wordt gewonnen, ligt het percentage
rivierzand afkomstig uit deze provincie veel lager. Tabel 3
geeft hiervan een overzicht.
TABEL 3.
Winning van rivierzand in Nederland resp. in de
provincie Limburg
(X
1.000 kin)
Nederland
provincie Limburg
19.561
2.169 22.688 2.172
1955
………………….
23.238
2.208
1956
…………………
1957
…………………
23.817
1.805
1958
…………………
1959
…………………
23.469
2.194
Van de totale hoeveelheid gewonnen rivierzand, in 1960
ruim 23 mln, ton, is ongeveer 13 mln, ton beton- en metsel-
zand. Hiervan is ca. 2 mln, ton afkomstig uit de provincie
Limburg. Dit kwantum wordt gewonnen als bijprodukt
van de grindexploitaties en uit een grote ontzanding bij
Mook. Het merendeel van het benodigde metsel- en
betonzand is afkomstig uit de uiterwaarden van de grote
rivieren Maas, Waal, Rijn en Ijssel.
In het voorgaande werden reeds de nadelen vermeld,
verbonden aan ontgravingen in uiterwaarden. Het zijn
bezwaren van waterstaatkundige, landbouwkundige en
landschappelijke aard. Ook bij de ontgravingen langs de
,grote rivieren gaat het jaarlijks om tientallen ha vrucht-
bare grond, waarbij de bezvaren van waterstaatkundige
en landbouwkundige aard intussen dusdanige vormen heb-
ben aangenomen, dat verdere ontgravingen langs de grote
rivieren in de naaste toekomst niet meer mogelijk zullen
zijn. Ter voorziening in de Nederlandse behoefte aan be-
ton- en metselzand zullen dan andere terreinen ter be-
schikking moeten komen, terreinen waaraan de genoemde
bezwaren niet, of in veel mindere mate, kleven.
Onderzoekingen op dit gebied hebben intussen aange-
toond dat in de provincie Limburg grote terreinen aanwezig
zijn waaruit de Nederlandse behoefte aan beton- en
metselzand voor een lange reeks van jaren kan worden
gedekt. Wij doelen hier op de zandgronden ten oosten
van de Maas, ni. in de heuvelrug gelegen tussen Arcen
(ten noorden van Venlo) en Mook en in het bijzonder
op de terreinen gelegen in de gemeente Bergen. Hoewel
bij ontgravingen op grote schaal wel nauwelijks zal kunnen
worden voorkomen dat agrarische terreinen verloren gaan,
tellen deze bezwaren in dit deel van Limburg veel minder
dan langs de grote rivieren, nog afgezien van de water-
staatkundige bezwaren die aldaar zeer zwaar wegen. De
in het noordelijk deel van de provincie Limburg in aan-
merking komende terreinen bestaan namelijk voor het
grootste deel uit bos en heide en slechts voor een gering
gedeelte uit landbouwgrond.
De afvoer van het gewonnen zand zal ook hier over
water, via de Maas, moeten geschieden. In principe zijn
er twee mogelijkheden, t.w. in ,,open” verbinding met de
Maas of in ,,gesloten” verbinding. Hoewel een exploitatie
in ,,open” verbinding met het vaarwater het meest econo-
misch is, moet deze mogelijkheid, gezien de hydrologische
situatie van de terreinen, uitgesloten worden geacht. Welke
oplossing preferabel is: afvoer door kanalen met sluizen
bf via transportmiddelen die de ,,gesloten” verbinding
naar de Maas overbruggen, zal een onderwerp zijn voor
verdere studie.
Resumerend kan worden vastgesteld dat de provincie
Limburg ons land nagenoeg geheel van riviergrind voor-
ziet, terwijl deze provincie in de naaste toekomst eveneens
een zeer belangrijk deel van het benodigde metsel- en
betonzand kan dekken. Door de produktie uit Limburgse
bodem van deze, voor de bouwnijverheid in al haar gele-
dingen onontbeerlijke grondstoffen, wordt een zeer be-
langrijke bijdrage geleverd tot de vergroting van de wel-
vaart van ons land.
Maastricht
Dr. Ir. S. J. H. SPRONCK.
15-2-1961
177
LII liii
I
1 Pl
k
1l1I
Lirnburgs plattelând in beweging
De ontwikkeling van de land- en tuinbouw in Limburg
kan niet los gezien worden van die van de overige takken
van nijverheid in dit gewest. Tot de eerste industriële
revolutie kan – zo mogen wij uit de historische geschriften
wel aannemen – de landbouw in Limburg tot op zekere
hoogte worden beschouwd als een min of meer zeifgenoeg-
zame produktiehuishouding met een zeer beperkt geld-
verkeer. De landbouw had streeksgewijze een verzor-
gende taak wat betreft de leverantie van voedingsmiddelen
aan de bewoners van de enkele niet-agrarische aggiomeraties
in deze provincie of aan die van het aangrenzend buiten-
land.
Doordat de industriële ontwikkeling, mede door de
politieke eenwording van Duitsland onder Bismarck, een
snelle voortgang vertoonde kreeg vooral het agrarisch
gebied rond Venlo nieuwe impulsen. Aldaar ontwikkelde
de tuinbouw zich zeer sterk doordat de Duitse consument
een goede klant bleek te zijn. Voor het overige bleef de
provinciale industrialisatie voorlopig nog sluimeren. In
Zuid-Limburg was rond 1900 nog nauwelijks sprake van
een mijnexploitatie van enige omvang. De dofnaniale mijn
en de Neuprick waren de enige steenkoolmijnen met een
gezamenlijk personeel van nog geen 600 arbeiders. Sittard
en Kerkrade waren plaatsen met ieder rond 7.000 inwo-
ners, Heerlen met 5.000.
Hoofdbron van bestaan in het gebied, dat nu als de
oostelijke Mijnstreek bekend staat, was de landbouw.
Voor zover daaraan behoefte bestond ging men werken
in het aangrenzend Duitse industriegebied van Aken. Het
toenmalige dorp Brunssum met een blijkbaar geringere
werkgelegenheid in de landbouw gaf in het voorjaar een
uittocht te zien van het grootste deel van de beroepsbevol-
king naar de steenfabrieken in Duitsland. Hiervan keerde
men tegen de herfst weer terug.
In de jaren na de eeuwwisseling ontwikkelde de mijn-
industrie zich in een zeer snel tempo. In een tijdvak van
17 jaar kwamen 8 mijnen in bedrijf, later nog aangevuld
met een drietal, w.o. de Staatsmijn Maurits met het bij-
behorende st ikstof bin dingsbedrijf, en nog later met de
moderne chemische bedrijven. Op de arbeidsgelegenheid
had deze voor Zuid-Limburg stormachtige industrialisatie
een grote invloed. Rond .1900 bedroeg het aantal arbeids-
plaatsen in de mijniridustrie 1.150, in 1920 was dit ge-
stegen tot 23.000 en zo vervolgens tot 1930 tot ruim
30.000. De bevolking nam in het tijdvak van 1910 tot
1930 toe met 400 pCt.
Het behoeft geen betoog, dat de hier boven summier
omschreven verandering in de sociaal-economische ver-
houdingen in Zuid-Limburg haar invloed heeft gehad op
de landbouw. In de eerste plaats maakte het platteland
kennis met aanzienlijke grondonttrekkingen zowel voor
de industrie zelf als voor de noodzakelijk daarbij behorende
woningbouw. Toch schijnt in die tijd de mogelijkheid van
grondcompensatie nog wel te hebben bestaan. Misschien
is ook het grondverlies goed gemaakt door de opheffing
van te kleine landbouwbedrijven. De enorm gestegen
arbeidsgelegenheid heeft zich ook op het platteland ge-
manifesteerd. Talrijke kleine boeren hebben in die tijd
de ploeg verwisseld met de afbouwhamer.
In de oostelijke Mijnstreek heeft reeds vroegtijdig in
de moderne sociaal-economische geschiedenis een sanering
van het agrarisch bedrijf plaats gevonden. Daarnaast waren
de gêtroffen planologische maatregelen zo gebrekkig, dat
de overblijvende levenskrachtige landbouwbedrijven daar
–
van tot op de huidige dag de nadelen ondervinden. In de
westelijke Mijnsreek, rond het staatsmijncomplex Mau-
rits, heeft deze sanering zich veel later ingezet en is thans
bijna voltooid. Een ander gevolg voor de landbouw van’
de ontwikkeling der mijnindustrie is gelegen in de vrij
aanzienlijke mate van mijnschade aan de cultuurgrond.
In de loop der jaren zijn grote gebieden zodanig verzakt,
dat van een agrarische bodeinexploitatie geen sprake meer
kan zijn.
Merkwaardig is, dat de landbouw in overig Zuid-Lim..
burg uit een oogpunt van intensivering minder scherp op
het grote bevolkingsaccres heeft gereageerd. De aanleg
van hoogstamboomgaarden dateert ongeveer uit deze tijd,
maar daarbij is de intensivering ook blijven staan. De
groenteteelt noch de pluimveehouderij kreeg, dit in tegen-
stelling tot Noord-Limburg, een kans. Het is niet onwaar-
schijnlijk, dat de grotere werkgelegenheid in de industrie
een remmende invloed heeft gehad op de intensivering
van het agrarisch bedrijf, zodat de ondernemer met zijn
gezinsleden op het bedrijf – met zijn ietwat traditionele
structuur – voldoende werkgelegenheid vond.
Geheel anders reageerde het zandgebied in Noord- en
Midden Limburg. De bedrijfsleider van het gemengde
bedrijf had, als gevolg van de minder vruchtbare zand-
gronden, een veel grotere strijd om het bestaan te voeren,
zodat hij zijn kracht ging zoeken in het etagebedrjf.
Varkens- en kippenhouderij boden een welkome aanvulling
in de bedrijfsuitkomst&n en wel in een zodanige mate,
dat – naast de zuivel – de varkensvlees- en de eier
–
produktie de steunpunten werden van de landbouw-
bedrijven in het overige Limburg. Wegens het ontbreken
van een industriële ontplooiing, zoals in Zuid-Limburg,
zocht de plattelandsbevolking bijna uitsluitend in de land-
bouw een bestaansmogelijkheid. Door ontginning van
woeste grond, door bedrijfssplitsing en intensivering in
de richting van veehouderj, grove tuinbouw en teelt van
zacht fruit, wist de landbouwende bevolking zich binnen
eigen beroepskring te handhaven.
Om deze redenen bleef .in Limburg het van ouds tra-
ditionele gezinsbedrjf in tact. De kinderen uit de relatief
kroostrijke gezinnen konden een bestaansmogelijkheid ver-
werven. Ook al heeft de geldhuishouding in steeds grotere
mate haar intredë in de agrarische huishouding gedaan,
merkwaardig is het, dat het vroegere zeer nauwe contact
van produktie- en consumptiehuishouding in de arbeids-
voorziening op het eigen bedrijf is blijven voortbestaan.
Van loonuitkering aan medewerkende gezinsleden was
daarbij geen sprake, evenmin van een maatschap in eco-
nomische zin met de daaraan verbonden winstdeling. In
deze structurele situatie heeft agrarisch Limburg de depres-
sie, van de jaren dertig ondergaan. De daarop volgende
oorlogs- en bezettingstijd was een voortzetting
,
daarvan.
Na de tweede wereldoorlog werd Limburg geconfron-
teerd met voor dit gewest nagenoeg revolutionaire eco-
nomische en sociale tendenties. Doordat een groot deel
van Limburg strijdtoneel is geweest, gepaard gaande met
evacuatie van bevolking, veestapel enz., zijn talrijke
kapitaalgoederen in de vorm van boerderijen, werktuigen,
15-2-1961
.
179
machines en veestapel vernietigd, terwijl de grnd op tal-
rijke plaatsen door tankgrachten en mijnenvelden buiten
agrarisch gebruik bleef. Voegen wij hier nog aan toe de
krappe kunstmestsituatie tijdens de bezettingsjaren, dan
is het duidelijk, dat de agrarische ondernemer slechts door
grote investeringen weer op gang kon komen.
Bovendien bleek na het beëindigen van deze ,,statische
periode”, dat de jonge agrarische beroepsbevolking zich
niet meer op de traditionele wijze een eigen bestaan kon
verwerven. Grote gebieden, bestaande uit woeste grond,
waren in werkverschaffing ontgonnen en inmiddels be-
volkt. Een in 1946 verschenen rapport van de toenmalige
rijkslandbouwconsulent Jr. Dewez () toonde duidelijk
aan, dat er veel meer jonge boeren en tuinders op de
agrarische bedrijven vertoefden dan er grond beschikbaar
kon worden gesteld voor het verkrijgen van een eigen
bedrijf. Dit verschijnsel is voor de Limburgse boer en
tuinder het begin geworden van een sociale wijziging in
de structuur van het gezinsbedrjf. Het jonge-boeren-
vraagstuk als een probleem van potentiële werkeloosheid
deed zich na de bevrijding in alle hevigheid kennen.
In vrij korte tijd ontworpen maatregelen om door emi-
gratie enig soelaas te brengen in deze voor de agrarische
jeugd tamelijk uitzichtloze toekomst, hebben tot relatief
bescheiden vestigingen in het buitenland geleid. Een tweede
maatregel op langer zicht werd door de Limburgse Land-
en Tuinbouw Bond genomen door de leden te adviseren
een grotere beroepsspreiding onder hun kinderen te be-
vorderen. Door de inschakeling van het psychologisch
instituut Limburg werd de beroepskeuzevoorlichting op
het platteland geïntroduceerd. Ook de ontwikkeling van
het niet-agrarisch gericht onderwijs ten plattelande, als-
mede de vèrbetering van het wegennet en de voortschrjding
van het gemotoriseerd wegvervoer, hebben ontegenzeg-
gelijk veel bijgedragen tot de beroepssprdding van de
kinderen uit de agrarische gezinnei.
Hutschemaekers geeft als resultaat van een door hem
ingestelde enquête enige interessante gegevens:
De onderwijssituatie van de manneljjke agrarische
jeugd in procenten op verschillende onderwijs-
instellingen
wijziging
1953-1954
1956-1957 in pCt. tav.
1953-1954
Lagere landbouwschool
30,28
22,66
–
25
Lagere tuinbouwschool
8,88
8,70
–
Lagere technische school
15,92
26,09
+
64
vakschool voor mijnwerkers
0,79
0,89
+
12
U.L.O.
………………….
15,67 15,28
–
H.B.S
…………………….
3,24
..
5,85
+
87
..
8,11
+
7
Gymnasium
……………….7,60
Geen verder dagonderwijs
17,62
12,42
–
30
Uit bovenstaand overzicht blijkt, dat in een tijdvak van
drie jaar het onderwijs op de lagere landbouwschool
25
pCt. minder leerlingen trok, terwijl het technisch
onderwijs met 64 pCt., resp. 12 pCt. voor de mijnindustrie,
is toegenomen. Verheugend is de toename van het voor-
bereidend hoger en middelbaar onderwijs en de drastische
teruggang van het aantal agrarische jongeren, dat na de
lagere school geen verder dagonderwijs volgt.
De beroepsspreiding is begeleid door een verbetering
van de infrastructuur voor de industrialisatie. Verbetering
van wegen en aanleg van industrieterreinen hebben de
mogelijkheden geopend om ook de bevolkingsdruk ten
plattelande mede te helpen verlichten. Het proces van de
beroepsspreiding heeft zich sedertdien voortgezet, hetgeen
blijkt uit het cijfermateriaal in het ontwikkelingsplan ten
behoeve van de agrarische bevolking van Noord-West-
Limurg. De jonge boeren- en tuindersorganisatie ver-
toont een overeenkomstige achteruitgang in het ledenaantal.
Hetgeen reeds eerder ter zake van de sanering van het
agrarisch bedrijf in Zuid-Limburg onder invloed van de
mijnindustrie werd opgemerkt, geldt in even duidelijke
mate voor Noord- en Midden Limburg, nu aldaar de
industrialisatie op gang gaat komen. Het aantal bedrijven
in de grootteklasse van 0-3 ha, waaronder ook tuinbouw-
bedrijven, liep van 1950 tot 1959 terug van rond 18.000
tot 10.000, een vermindering derhalve met bijna de helft.
De bedrijfsgrootteklasse van
3-5
ha geeft in hetzelfde tijd-
vak een afname te zien van rond 600
bedrijven
op een
totaal van ruim 3.000 in 1950, een teruggang derhalve van
20 pCt, De bedrijven van 5-10 ha wisten zich in aantal
nagenoeg te handhaven. De bedrijven van 10-15 ha gaven
een toename te zien van ongeveer 30 pCt. en die van
15-30 ha van ongeveer 12 pCt. De grotere bedrijven hand-
haafden zich in aantal. De verschuiving in het grond-
gebruik is een gevolg van de opheffing van te kleine,
irrationele bedrijven. Deze hebben vooral verzuimd tijdig
de bakens der intensivering te verzetten; zij bleken vaak
op traditionele wijze een getrouwe copie te zijn van de
grotere.
Behalve op de interne verschuiving in het grondgebruik,
moet gewezen worden op het feit, dat vooral na de tweede
wereldoorlog zeer veel grond aan zijn agrarische bestem-
ming is onttrokken. Zo berekende ondergetekende een
verlies aan cultuurgrond in het tijdvak van 1945 tot 1954
van ruim 300 ha per jaar, een cijfer dat in’ de daarna ver-
streken jaren zeker niet kleiner is geworden. Dit betekent,
dat ten minste 20 agrarische gezinnen per jaar hun boeren-
bestaan moeten prijsgeven. Dat het met de grondverliezen
voor de landbouw in Limburg in de toekomst zeker niet
is afgelopen, moge onder andere blijken uit het feit, dat
Limburg nog de enige ‘vindplaats is van betonkiezel, dat
bovendien in deze provincie op tal van plaatsen grote
hoeveelheden zand alsmede klei voor de keramische
industrie aanwezig zijn. Hoewel een provinciale ontgron-
dingverordening toezicht houdt op de aantasting van het
agrarisch areaal, moet toch jaarlijks met verlies van aan-
zienlijke oppervlakten cultuurgrond rekening worden ge-
houden.
Daarnaast is de leeftijdsopbouw van de Limburgse be-
volking van dien aard, dat voor uitbreiding van werk-
gelegenheid dient te worden zorggedragen. Het jaar
1955
op 100 stellend, berekende de Provinciale Planologische
Dienst dat in 1975 de leeftijdsgroep van 20-54 jaar het cijfer
140,5 zal bereiken, de groep van 55-64 jaar dat van 154,4
en de groep boven 65 jaar 182,8. –
Uit het bovenstaande moge worden geconcludeerd, dat
de na-oorlogse jaren het Limburgse platteland in sterke
mate hebben beroerd, zowel t.a.v. de bedrjfsgrootte en
-structuur als t.a.v. de functie van het gezin op boerderij
en tuinderij. Het jonge-boerenvraagstuk is aanzienlijk ge-
temperd. Zelfs doen zich symptomen ,voor van een na-
derend tekort. De generatiedruk is op verschillende plaatsen
het cijfer 1 genaderd. –
Ondanks een zeer sterke vermindering van het aantal
medewerkers op de agrarische bedrijven heeft de inten-
sivering zich verder voortgezet. Mertens deelde in zijn
rede op de jaarvergadering van de L.L.T.B. in 1960 mede,
dat in dat jaar het aantal mannelijke arbeidskrachten t.o.v.
1950 met 8.000 of 25 pCt. is afgenomen. Daarentegen
180
‘
‘
15-2-1961
bleek, dat ondanks de vermindering van het aantal be-
drijven van 16.000 tot 13.500 in hetzelfde tijdvak, het
aantal stuks rundvee was toegenomen van 121.000 tot
159.000, derhalve 2.500 bedrijven minder en 38.000 stuks
rundvee meer.
Ook het produktiepatroon in de akkerbouw wijzigde
zich in de richting van de intensivering van de arbeid!
De graanteelt liep in eerdergenoemd tijdvak terug met
2.500 ha, terwijl de teelt, van suikerbieten zich uitbreidde
met ruim 5.400 ha. Het aantal varkens nam toe van 167.000
.
tot 344.000. De kippen deden voor de varkens niet onder.
Hun aantal groeide van
2,5
mln. legdieren in 1950 tot
5,3
mln, stuks in 1960. De beide coöperatieve veilingen in
Limburg verhandelden in 1959 de Limburgse en Oost-
brabantse eierproduktie ten getale van 752 mln, stuks.
Een nieuwe loot aan de pluimveehouderij ontstond in dit
tijdvak in .de vorm van piepkuikenmesterij. In mei 1960
waren in Limburg aanwezig 1.233.000 stuks slachtpluim-
vee, een cijfer dat sedertdien nog verder is uitgegroeid,
zodat de industriële verwerkingscapaciteit op een gegeven
moment te klein bleek.
De tuinbouw werd in Limburg eveneens uitgebreid. De
vollegrondstuinbouw zag in tien jaar tijd het areaal toe-
nemen van 3.700 ha tot 6.000 ha, terwijl de groenteteelt
onder glas zich uitbreidde van 67 ha tot ruim 200 ha.
De omzet van de coöperatieve veilingen in Limburg ver
–
toonde een stijging van f. 12,7 mln, in 1950 tot f. 40,5 mln.
in 1959.
Uit bovenstaande gegevens blijkt; dat zich een para-
doxale ontwikkeling heeft voorgedaan. Immers, enerzijds
valt een aanzienlijke teruggang .in het aantal medewer-
kende arbeidskrachten en anderzijds een toename van de
arbeidsintensieve produktierichting te constateren. Zulks
is alleen mogelijk gebleken door middel van arbeids-
rationalisatie en door ondersteuning van de arbeid door
mechanisatie. Dat vooral het laatste plaatsvond moge
reeds
blijken
uit het aantal op de agrarische bedrijven in
gebruik zijnde trekkers, dat van 1.330 in 1950 toenam
tot bijna 7,200 in 1960, een toename derhalve met ruim
500 pCt.
Toch bestaat er thans in de land- en tuinbouw schaarste
aan arbeidskrachten. Zonder zich bezig te houden met
arbeidsanalysen of proefnemingen te doen me”methoden
van arbeidsrationalisatie, voelt de boer en tuinder dat bij
de huidige produktie-oiïivang’en bedrijfsstructuur het pro-
duktiemiddel arbeid om verdere ondersteuning vraagt.
De drang naar ruilverkaveling neemt dan ook hand ‘over
hand toe en waar de wettelijke ruilverkavelingen naar het
oordeel van de agrarische stand te lang uitblijven wordt
getracht over grote gebieden bij overeenkomst een ruil-
verkaveling tot stand te brengen.
Al mag de agrarische ontwikkeling van Limburg tot
tevredenheid stemmen, voldaan mag men terzake niet zijn.’
Binnen de agrarischè produktie is nog veel te wensen;
in verhouding tot de ontwikkeling van de bestaanskansen
van de niet-agrarische beroepsbevolking zal de landbouw
nog een achterstand moeten inhalen wil men kunnen
spreken van een goede harmonische samenhang •van
de welvaart van beide groepen.
Intern zal de landbouw, door middel van verbetering
van de produktie-omstandigheden, te verkrijgen door ruil-
verkaveling, in nog grotere mate moeten streven naar
kostprijsverlaging. en naar arbeidsrationalisatie: Het zal
geboden zijn in veel ruimere mate bedrijfseconomisch
onderzoek te verrichten. Bestudering van de arbeid in en
INTERUNIE”
ALS VERDEDIGING
TEGEN
GELDONTWAARDING
Vraag Uw bank of
commissionajr nadere
gegevens over
INTERUNIE
lJ
N
IRIVIJ
(adverenIie)
om de gebouwen zal noodzakelijk leiden tot besparing
daarvan. Tenslotte zal de door een ontmenging tot een
verantwoord niveau van de onderscheiden produktietakken
te verkrijgen specialisatie leiden tot betere bedrijfsuitkom-
sten. In dit opzicht is de industriële research de landbouw
ver vooruit. Daar door betere ontsluiting, door verbeterd
vervoer, alsmede door onderwijs, pers, radio en televisie
,,de stad” dichter bij ,,het land” is gekomen, zal gestreefd
moeten worden naar een vergelijkbaar inkomen van agra-
riër t.o.v. zijn industriële of commerciële collega.
De Overheid heeft op dit terrein in het subsidiaire vlak
tot taak ervoor te zorgen, dat geen verstoringen optreden
in de harmonie der inkomens der onderscheiden bevol-
ki ngsgroepen. Verstoringen in de agrarische bedrijfs-
voering door ruimtelijke maatregelen dienen zoveel mo-
gelijk te worden voorkomen. Men legt bijv. nog te ge-
makkelijk autowegen aan door tuindersgebieden om in-
dustrieterreinen te vermijden of het scheppen daarvan
mogelijk te maken. Nog te weinig is onze samenleving
zich ervan bewust, dat een verstoring van de onderlinge
welvaartsverhoudingen op den duur nadelig is voor het
geheel. Derhalve blijft in de agrarische kring waakzaam-
heid geboden bij de opstelling van planologische plannen
en ishet zaak, dat de beroepsbevolking meer dan in het
verleden het geval is geweest .kennis neemt van elkaars
– eisen voor een goede en doelmatige produktie,
Roermond.
Ir. J. P. PLANJE.
•
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Provinciale Planologische Dienst in Limburg: Bijdragen tot
de ruimtelijke ontwikkeling van Limburg, no.
1, 1957.
Idem
no. 4: Woningvoorraad, woningbehoefte, woningproduktie.
Dr. H. C. W. Roemen e.a.: Nederlands Limburg; verkenning
omtrent het huidige en toekomstige personeelsvraagstuk van de mijnbouw. Luxemburg
1957.
Dr. N. H. H. Addens: Over de beroepskeuze van agrarische
jongeren op de zandgronden van Noordbrabant en Limburg.
‘s-Gravenhage
1959.
Ir. J. P. Planje en J. E. Schumacher: De agrarische samenleving
en de ruimtelijke ordening in Limburg. Roermond
1956.
C. G. A. Mertens: Jaarrede algemene vergadering L.L.T.B.
Mededelingenblad L.L.T.B., december
1960.
Ministerie van Economische Zaken: Zevende nota inzake de
industrialisatie van Nederland.
Drs. A. Hutschemaekers: Resultaten van de enquête naar de
schoolkeuze van agrarische jongeren. Mededelingen L.L.T.B.,
februari 1959.
Commissie Agrarische Belangen van de provincie Limburg:
Ontwikkelingsplan t.b.v. de agrarische bevolking in Venray,
Horst en Sevenum,
Staatsmijnen: Gedenkboek Staatsmijnen
1902-1952.
Ir. J. P. Planje:
50
jaar Limburgse land- en tuinbouw. Roer-
mond
1951.
15-2-1961
.
181
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE /
PAPIERFABRIEK N.V.
Maastricht
Het bedrijf dat de laatste jaren een grote bloei heeft
gekend en waar nog verdere uitbreidingsplannen
voor de toekomst klaar liggen.
Voor mensen met v erant”voordelj kheidsgevoel
is nog plaats.
WILMA N.V. – N.V. WINKELC. HOENSBROEK – N.V. SOLIDITAS – N.V. WINKELC.HEKSENBERG – N.V. BELEGGINGSMIJ WILLEMSEN-MAAS – N.V. BEMA
•
WILKA
‘WEERT
MAASTRICHT
BOUWDE MET HAAR DOCHTERONDERNEMINGEN IN
•
LIMBURG
VANAF 1955 VOOR 25 OPDRACHTGEVERS EN 23 ARCHITECTEN
5010 WONINGEN
102 WINKELS
5 SCHOLEN
2 KLOOSTERS
1 ZIEKENHUIS
2 VERPLEEGSTERSHUIZEN
6 KANTOOR- EN FABRIEKSGEBOUWEN
N.V. BEMA – N.V.WINKELC. HEKSENBERG – N.V. BELEGGINGSMIJ WILLEMSEN-MAAS – N.V. WINKELC. HOENSBROEK – N.V. SOLIDITAS – WILMA N.V.
182
(Advertenties)
–
15-24961
Sociale begeleiding van de agrarische
en industrii1e ontwikkeling in Limburg
Tndustrialisatie betekent niet alleen verandering van de
economische bestaansbron van een streek of provincie. –
Deze wijziging heeft repercussies opde relaties tussen de
mensen, op de opvattingen over het sociale leven, op de
eisen die men aan het leven stelt en op de behoeften die
men heeft. Een dergelijk proces blijkt niet steeds zonder
spanning te verlopen; het geeft soms aanleiding tot des-
integratieverschijnselen. Het proefschrift van Dr. Remigius
Dieteren: ,,De migratie mde mijnstreek van 1900-1935″
toont bijv. aan, dat verandering van woonmilieu sterk
desintegrerend kan werken. De aanpassirgsproblemen in
Zuid-Limburg blijken vooral de migranten beïnvloed te
hebben. Dit inzicht heeft geleid tot het ontstaan van werk-
vormen, die ofwel de negatieve gevolgen moeten verhelpen
ofwel het veranderingsproces van het begin af begeleiden.
Het maatschappelijk of sociaal werk heeft een drie-
ledige doelstelling:
het verlenen van hulp aan personen, die in hun eigen
sociale omgeving en op eigen kracht de spanning niet
weten op te lossen, die er door de confrontatie van per
–
soon en samenleving kan ontstaan;
het medehelpen aan de hervorming van de sociale
omgeving;
het inbrengen van de ervaringen in 1 en 2 opgedaan
in andere sectoren van welvaart en welzijn.
Deze werkvormen zijn ook in de provincie Limburg
ontstaan. Het provinciaal beleid is hierdoor niet onbe-
roerd gelaten. Een indicatie hiervan is bijv. de sterke groei
van de provinciale subsidies in de sector volksgezondheid,
maatschappelijk werk en volksontwikkeling. Onderstaande
tabel toont dit aan.
TABEL 1
Provinciale subsidies
Maatsch. Steun
volksontwikke-
volksgezondheid
en voorzorg in
ling, kunsten en
het algemeen
wetenschappen
1′.
28.800
f.2.900
f.
4.200
f.
33.040
f.
1.260
f.
4.764
1930
……………
1940
……………
f.
67.965
f.
31.228
f.
51.507
1950
……………
1960
……………
f. 408.475
f. 457.305
•
f. 413.185
De instellingen van maatschappelijk werk zijn in de
afgelopen tien jaar in aantal en in soort sterk toegenomen.
Terwijl in 19402 instellingen provinciale subsidie ontvingen,
bedroeg dit aantal in 1950 10 en in 1960 19. Ook de regio-
nale spreiding van het maatschappelijk werk wijst in deze
richting. In 1949 telde de provincie bijv. drie sociaal-cari-
tatieve centra met 4 maatschappelijk werksters, in 1958
bedroeg dit aantal 29 interparochiële en parochiële centra
met ca. 50 beroepskrachten. Het grootste gedeelte van
de provincie wordt door het werkingsgebied van een inter-
parochieel of parochieel centrum bestreken, terwijl daar-
naast gespecialiseerde instellingen, zoals
bijv.
de Stichting
Bijzondere Sociale Zorg t.b.v. het maatschappelijk werk
onder de probleemgezinnen, in bijna alle steden iii de
provincie aanwezig zijn.
Naast deze numerieke groei is echter van groot belang,
dat er instellingen zijn ontstaan, die zich bewust richten
op verbetering van de sociale omgeving. Terwijl in de
eerste periode het ,,curatieve aspect” – het helpen van
de persoon of de groep, die maatschappelijk gezien in
bijzondere omstandigheden verkeert – sterk op de voor-
grond stond; komen nu de beïnvloeding van de sociale
omgeving en de directe maatschappelijke hulpmiddelen
als een begeleidingsproces van de veranderingen meer tot
uiting.
Wij constateren dit niet alleen bij het provinciaal be-
stuur, dat via de Commissie Sociale Planning Noordelijk
Limburg voorwaarden heeft willen scheppen om de ver-
andering van de economische structuur zo soepel mogelijk
te doen verlopen – hetzelfde doel dat ten grondslag ligt
aan de Provinciale Commissie voor Sociale Begeleiding’
in Limburg -, eveneens zien wij dit optreden bij de
particuliere instellingen en organen. Als voorbeeld zijn
hier te noemen het Dekenaal Sociaal-Caritatief Centrum
Thorn en de streekcommissies, die de gezamenlijke stands-
organisaties voor o.a. Zuid-Limburg in het leven hebben
géroepen. Bij het begrip sociale begeleiding komt de nadruk
sterker op deze laatste werkvormen te liggen.
De sociale begéleiding van de industriële ontwikkeling
stelt zich ten doel te bevorderen, dat het sociale klimaat
en de sociale structuur geleidelijk aan een evenwicht be-
reiken met de economische en technische structuur. De
repercussies van een economische verandering moeten tot
een nieuwe geïntegreerde sociale structuur en cultuur kun-
nen leiden. De doelstelling en de metho’de worden sterk
bepaald door het historisch kader, waarbinnen deze ver
–
anderingen zich afspelen. Naast de algemene urbanisatie-
tendenties, die zich in vele delen van ons land voordoen,
zijn er in deze provincie enkele typische kenmerken te
noemen, die misschien ook elders wel voorkomen, maar
die een uitgesproken karakter dragen.
Hoewel Limburg de sterkst géïndustrialiseerde provincie
is, blijkt er geen sprake te zijn van een sterke bevolkings-
concentratie in enkele grote plaatsen. Uit ,,Typologie van
de Nederlandse gemeenten naar urbanisatiegraad 31 mei
1947 en 30 juni7 1956″ blijkt, dat het percentage inwoners
in gemeenten met een stedelijk karakter 40,6 bedroeg in
1947 en 40,5 in
1956.
Na Friesland, Zeeland en Drenthe
is dit het laagste percentage van de onderscheiden pro-
vincies. Het aantal inwoners in de plattelandsgemeenten
(categorie A) is in Limburg eveneens laag. Hieruit spreekt
reeds direct de structuur van de provincie, nI. de spreiding
van de bevolking over vele woonkernen. Dit zien wij ge-
realiseerd in het mijngebied van Zuid-Limburg, waar naast
steden als Heerlen en Kerkrade vele kleinere steden zijn
gegroeid, zoals Brunssum, Hoensbroek, Sittard, Geleen.
Dit spreidingsbeleid ligt ten grondslag aan de streek-
plânnen in de provincie Limburg. In het streekplan ,,Mid-
den Limburg ten Oosten van de Maas” wordt gesteld:
,,Het is een bekend feit, dat bijv. de Limburgse mijn-
werkers in het algemeen er de voorkeur aan geven in het
eigen milieu te blijven wonen. Van de 1.814 mijnwerkers,
die in de jaren 1945 tot en met 1953, voor zover bekend,
een eigen woning bouwden, richtten 1.237 of 68 pCt.
deze woning op in een niet-mijnzetel. Het streven naar
vestiging in eigen dorp of omgeving mag als een type-
15-2-1961
1
.
183
rende karaktertrek van de Limburgse samenleving gezien
worden”
1)
Uit onderzoekingen, die door het Provinciaal Opbouw-
orgaan Limburg zijn ingesteld, bleek eenzelfde voorkeur
te constateren. Vele pendelaars van nu prefereren – zo
enigszins mogelijk – in de plaats te blijven wonen. Psy-
chische en sociale factoren bepalen sterk de blijfmotieven,
terwijl voornamelijk materiële factoren als woningsituatie
en werkgelegenheid het vertrek veroorzaken
2)
Vooral de
gehechtheid aan het dorp heeft hier grote invloed. Deze
‘gehechtheid moet geïnterpreteerd worden als: ,,Men heeft
in het dorp of direct daarbij al zijn familieleden. Men is
vertrouwd met de betrekkelijke overzichtelijkheid van de
sociale relaties; in het dorp is ieders plaats gemakkelijk
aangegeven etc.
2).
Dit is dan ook de verklaring voor het
feit, dat het percentage inwoners in deze provincie, dat
woont in geïndustrialiseerde plattelandsgemeenten, het
hoogste is van geheel Nederland
3).
Ook de vestigingsoverschotten, welke de laatste tien
jaar in de onderscheiden gemeenten zijn opgetreden, vor-
men een indicatie hiervoor. Wij zien enkele zeer sterke
concentratiepunten naar voren komen, nI. Sittard en
Geleen. Verder blijkt, dat de vestigingsoverschotten zich
over een groot aantal gemeenten verspreiden (zie bijgaande
kaart). Het schenken van ruime aandacht aan de spreiding
van de bevolking was noodzakelijk, omdat de sociale ver
–
anderingen ten gevolge van de industrialisatie voor velen
nu optreden binnen het vertrouwd karakter van de platte-
landssamenleving. Voor maatregelen, die het veranderings-
proces begeleiden, is dit uitgangspunt van bijzonder groot
belang.
De overgang naar de in’dustrialisatie voltrekt zich bij
een groot gedeelte van de bevolking binnen betrekkelijk
overzichtelijke dorpsgemeenschappen. Dit geeft aan de
overgang een geleidelijk karakter. Deze geleidelijkheid
duidt niet zozeer op de tijd, als wel op de wijze, waarop
deze overgang in het gehele leefmilieu doorwerkt. Het
proces van de industrialisatie brengt een nieuw element
in een bestaand en zich handhavend levenspatroon. Ge-
leidelijk zal met het beroep en met de verandering van
werkomgeving ook het oordeel over en het zicht op het
sociale leven veranderen. Het gaat zich kenmerken door
een vermenging van sferen, die langzaamaan geconstateerd
wordt, een vermenging van het stedelijk rationele met het
vertrouwde dorp.
Het proces verloopt daardoor vaak ook verborgen,
waardoor de discrepantie tussen de bestaande sociale
structuur en de eigen opvattingen en behoeften zich lang-
zaam manifesteert. De verandering doet zich dan ook
vaak gelden via de jeugd. Zij verschijnt als een generatie-
spanning, terwijl het tevens een aanpassing aan een nieuwe
structuur is. De generatiespanning kan daardoor geïn-
tensiveerd worden. Zowel in het streekzelfonderzoek te
Thorn als in jeugdonderzoeken van het Provinciaal Opbouw-
orgaan Limburg kwam deze laatste problematiek sterk
tot uiting. ,,De kortsluiting tussen ouders en kinderen,
veroorzaakt door het leven in twee gescheiden werelden,
staat een noodzakelijke intimiteit tussen de ouders en de
jeugdigen in de weg. Het was wel opvallend, dat met name
Streekplan ,,Midden Limburg ten Oosten van de Maas”,
blz.
48.
Cfr. Drs. M. Angenent: ,,Sociale verkenningen in Zuid-
Limburg”.
Cfr. ,,Typologie van de Nederlandse gemeenten naar
urbanisatiegraad
31
mei
1947
en
30 juni 1956″, blz. 13.
liet vestigingsoverschot van 1 jan. 1950 tol 1 jan. 1960
Provincie Linburq
+++4
Rkqrns
Provccqren
– Ocr1qrns
—
Ornznn conor5ch-
Î
qcqrafisch qbdn
—
Ho,,
.
/
:
–
/
*
–
M
–
–
M
y
I
Bid
fJ
fiuil//l/
Ililh
Pqq 1
_____
UT
‘
1
dt
“IIlljf1tll1ltt
!1I
b
‘
Obb.,i,C
……
4
0
M
(?
d.
…f
J;
+,.
mInder dan 3 ptt. v. d. totale bevoIkin ep 1.1.1950
3,0 ptt. . 5,9 ptt.,,,,,
.
6,0 ptt. . 8,9 pCt.,,,,
9,0 pCI. . 11,9 ptt.,,,,,
12,0 ptt. en meer
vertrekoverschot
184
15-2-1961
Advertentie)
de moeder blijk gaf van een groot gevoel van onzekerheid
teil aanzien van de opvoeding der opgroeiende jeugd”
4).
De sociale begeleiding zal zich primair moeten richten
op de problemen, die door de ontmoeting van de ver-
schillende structuren ontstaan. De inschakeling immers
in het industriële arbeidsproces verloopt over het algemeen
goed. Blijkens het onderzoek uitgevoerd in opdracht van
de Kamer van Koophandel in Noord-Limburg en blijkens
de ,,Sociale verkenningen in Zuid-Limburg” is de andere
arbeid geaccepteerd en deze overgang geeft binnen het
4)
H. A. J. de Kok en Dr. W. A. C. Zwanikken: ,,Streek-
zelfonderzoek Thorn”, uitgave Katholieke Sociale Acâdemie
Sittard, blz. 70.
bedrijf weinig aanleiding tot bijzondere moeilijkheden.
Bij enkele bedrijven werd wel geconstateerd, dat de ver-
houdingen in het dorp, waar het bedrijf staat en het oor-
deel over het bedrijf scherp doorspeelt in de onderlinge
verhouding op het bedrijf. Ook de beroepskeuze op het
platteland in de provincie draagt dank zij de uitvoerige
en regelmatige voorlichting via de betrokken standsorga-
nisaties een realistisch karakter
5).
De keuze van de vormen
van onderwijs zijn daarvan en duidelijk voorbeeld.
Het object van de sociale begeleiding zal zich in het
huidige industrialisatietempo vooral richten op het bieden
van mogelijkheden om het ,,nieuwe” en het ,,traditionele”
tot een nieuw geïntegreerd geheel te maken. Bij deze
begeleiding ,is het van belang een aantal uitgangspunten
te noteren: –
– De sociale begeleiding zal enerzijds gericht zijn op
het creëren van materiële mogelijkheden, waarbinnen het
sociale leven zich kan afspelen, anderzijds zal dit een
bewustmaking zijn van de processen, die op de plaatsen
in werking zijn.
– De samenwerking van de onderscheiden dorpen in streek-
gehelen zal een noodzakelijke voorwaarde zijn om deze
beide aspecten te realiseren.
– Een gespreide verantwoordelijkheid, zowel naar de
dorpen toe als in de dorpen zelf, is een noodzaak voor
het slagen van de sociale begeleiding.
– Daarbij zullen de verenigingen, vooral op het gebied
van het jeugdwerk, nauw samen moeten werken. Het bie-
den van een variëteit van mogelijkheden, waarvan een
vrij gebruik gemaakt kan worden, gedeeltelijk per plaats,
gedeeltelijk per streek, al naargelang van de soort, kan een
belangrijke stimulans zijn.
Samenvattend kan het volgende woiden gesteld:
• 1. In de provincie begint zich, binnen het kader van
het maatschappelijk werk, geleidelijk aan een ruimere be-
langstelling voor het werk aan de sociale omgeving af te
tekenen.
Er groeit een behoefte aan samenwerking van de
kleinere geïndustrialiseerde plattelandsgemeenten. Deze
samenwerking richt zich ook bewust op de sociale sector.
In verscheidene gemeentebesturen wordt de sociale
sector als een belangrijk afzonderlijk beleidsaspect erkend
en gewaardeerd.
De vormgeving hiervan is nog in een beginfase. Dit
houdt echter niet in, dat wij de ogen zouden sluiten voor
het vele goede werk, dat door de standsorganisaties, o.a.
via de voorlichting, is verricht.
–
Het is opvallend, dat de sociale begeleiding vanuit
het maatschappelijk werk zich vooral oriënteert op het
platteland, terwijl in de stad het ,,curatieve” werk nog
sterk overweegt. Een bezinning op de functie en de taak
van het maatschappelijk werk in stadswijken en de bet-
kenis van het territorium voor de
wijkbewoners
is van
groot belang.
Soms ziet men op het platteland een onbehagen
groeien over de situatie, waarbij het stedelijk referentie–
kader van de leiders enerzijds aanleiding kan zijn voor
kortsluiting, anderzijds echter een stimulans om nieuwe
werkvormen te bevorderen.
De sociale begeleiding van de industrie geeft in feite
een basis, waarop en waarbinnen de cultuur zich kan
ontplooien. •
Roermond.
Drs. H. P. A. VAN ROOSMALEN.
5)
Drs. M. Angenent: ,,Sociale verkenningen in Zuid-Lini-burg”. Uitgave van het Provinciaal Opbouworgaan Limburg.
15-2-1961
–
185
INDU5TQIESCHIAP. 005TELUK MUNOEBIED
ZUID-LIMBUQG
o
II
I
1EI?ÂYPWL
,.€..
–
S,
IOII
i
i
Lr-,
10
OA
~
A
_j
iii
—j
ANTWEPPEN
-.
i
p
IP
to
PPP
III!
4…
uJl
HEERLEN KERKPADE BQUN55UM HOENSBPOEK SCHAE5BEQG UACH OVEP WORMS
HORST.
(Limburg)
GUNSTIGE LIGGING
i.v.m. K.S.G., E
.
E
.
G. en Benelux.
(Het grote Duitse indusriegebied dichtbij.)
Ahrend- Globe
UITSTEKENDE VERBINDINGEN per trein en over de
weg naar binnen- en buitenland.
0
BOUWRIJPE GROND voor industriële vestigingen, wo-
ning- en villabou* (bungalows). Bosrjke omgeving.
0
–
NUTSBEDRIJVEN: elektriciteits-, gas-, water- en riole-
ringsnetten.
0
ONDERWIJSMOGELIJKHEDEN:
gewoon lager en mulo-onderwijs.
lager en middelbaar land- en tuinbouwonderwijs.
huishoudonderwijs.
laere technische school.
middelbare handelsavondschool.
middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs dichtbij.
per trein
4
uur naar Technische Hogeschool te Eindhoven.
exposeert
voor het Limbu rgse bedrijfsleven
hulpmiddelen voor
moderne administratieve organisatie.
28 februari t/m 3 maart 1961
Maastricht
‘Victoria Taverne’
Wijkerbrugstraat 24 b
-ii
186
(Advertenties)
15
–
2
–
1961
‘lakte bebduwde ‘grond met 300 pCt. is gesten. ,De
nateriële welvaart en’ de
,
sociale rèchten, ‘die ons volk
ent, zijn niet dan na’ langdurige strijd verkregen. De
tchturige arbeidsdag, het rëcht op vakantie met behoud,
‘an- loon en zelfs met ‘vakantietoeslag en nu het lange
veekend zijn verworvenheden, die, in geld uitgedrukt,
tonderden miljoenen hebben gekost en kosten.
De Overheid zal’ervoor dienen te zorgen’, dat de mens
:ijn recht op vakantie en vrije tijd in een verantwoor-
le ‘recreatie werkelijk, realiseren kan. Bij ‘de grotere
evolkingsagglomeiaties zullen gebieden gereserveerd –
tienen , te,. worden voor ‘de r’ecreatie van de
•
eigen
)evôlking, gebieden die niet of slechts in beperkte
nate ,voor het opnemen van toeristen’ in aanmer
–
:ing komen, 1n’erste instantie ligt hier een taak voor
le gemeenten; die, liefst’ in onderlinge samenwerking,
ijv. in de vorm van een recreatieschap, zoals dat
–
Panorama van Valkenburg
–
187′,
Liinimrg als
reëreatiegébied
Wanneer men stelt, dat recreatie beoogt het herstel ‘
van een bepaald evenwicht bij de mens, dan .houdt dat
al direct in, dat de problematiek van de recreatie wel
een veel omvattende is. ‘Er staan de mens immers zeer
veel mogelijkheden ter beschikking ,om ‘tè komen tot
een, al dan niet als noodzakelijk &varen, evenwichts-
%
herstel en er zijn zeer velé motieven aan te voeren op
grond waarvan medici en psychologen,- economen, werk-•
gevei?s, planologen, ‘bestuurderen , enz. ‘zich geroepen
kunnen voelen het streven naar evenwichtsherstel te
c
bèvorderen en te leiden.
–
, ‘
‘
t
Wij willen ons ‘in ‘dit artikel beperken tot slechts’ één
c
sector van de recreatie en wel tot de openluchtrecreatie,
.
t
waar de natûur, een bron kan zijn van .scheppend her-
r
stel. Wil men nagaan welke functie de provinôie Lim-
burg. t.a.v. de openluchtrecreatie ‘vervullen kan, welk
c
,,aanbod” zij te presenteren heeft in nationaal en wel-
t
licht ook in internationaal verband, dan zal men zich
moeten realiseren, dat een analyse van het aanbod weinig
zin heeft en niët in scherpe contouren getekend kan worden,
wanneer men niet tevens iets. weet van de vraag, die naar
openluchtrecreatie bestaat.’
Wij zijn ervan oyertuigd,’ dat het uitgesloten is om –
in het bestek van een artikel – de problematiek van- de. re-
creatie weer’ te geven en ‘de vraag- en aanbodzijde van
dit zo actuele probleem voor onze provincie te schet-
– –
.sen.i Wij zullen ons beperken tot een, uiteraard onvol-
ledig-, aangeven van enige ‘feitelijkheden en wenselijk-
hedën. Wat de vraagzijde aangaat ,zal er een duidelijk –
ondrscheid dienen te worden gèmaakt tussen (a) de.
sterk’ toenemende behoefte – van de eigen bevolking van
dè rovincie Limburg aan openluchtrecreatie en (b) de –
functie die de provincie heeft te ‘vrvllen voor van elders
komende ‘mensen (toeristen).
– –
De, toenemende verstedelijking, de ruimere Vrije tijd
waarover de ‘mens beschikt en nôg zoveel
,
andere fac-
toren’ hebben de vraag naar rec’reatiemogelijkheden
in’ de open lucht en in de nabije omgeving van de eigen
woonplaats sterk ‘dôen toenemen. Geen .ënkel ‘beleid,
dat “die betitèling waard is, kah nog ontkomen aan de
zorg voör recreatiemogelijkheden voor de’ eigen bevolking. –
Dat’geldt zeker voor Limburg, de sterkst geïndustrialiseerde
pro’vi’ncie van Nederland, waar een groot ‘përcentage van,.
de erknemers één van de mëest zware arbeidstaken, die
in d mijnindListrie, te yervullen heeft, diè denkbaar is.
De bevolkingsdichtheid van Limburg ‘wordt alleen ,door
de provincies Noord- en Zuidholland en ‘Utrecht over-
troffen; zij bedraagt in Limburg 403 inwoners per, km
2
,
tegen een landelijk gemiddelde van 352 (de Mijnstreek 966,
overig Zuid-Limburg
577).
De voor een groot percentage in de zware industrie
werkende bevolking in ‘een prôvincie met een grote bevol-”
kingsdichtheid krijgt telkens meer ‘vrije
tijd,
hogere’ ‘in-
koinens en meer ‘.vervoermiddelen, maar steeds minder’
recreatiegebieden ter beschikking. Tekenend’ voor de
situtie is toch, wel, dat binnen het tijdsbestek vân de
laatste halve eeuw de woeste gronden in Limburg’ van
16,8 tot 4 pCt. van de totale oppervlakte en de bossen
van 17,1 tot 12,7 pCt. ‘zijn teuggelopen; terwijl de opper-,,
l5-21961
‘
voor het gebied van de’ Brunssummerheide gepland
wordt, de recreatieve belangen van hun inwoners kun-
nen veilig stellen.
Limburg heeft tevens een zeer belangrijke functie
te vervullen als recreatiegebied voor toeristen. De pro-
vincie ligt op een afstand van 100 tot 150 km van het
centrum van miljoenenconcentraties van bevolking zo-
als het westen van Nederland, de Belgische steden en
industriegebieden en het Duitse Ruhrgebied, als een
wonder van de schepping tussen de wonderen van de
techniek. De stroom van bezoekers is al groot en zal
nog groter worden. Welke mogelijkheden biedt Lim-
burg aan die duizenden mensen, die recreatie zoeken
voor een dag, een weekind of een gehele vakantie?
De Rijksdienst voor het Nationale Plan heeft in
1956
de recreatieruimte in Limburg geïnventariseerd. Men kan
in Limburg drie gebieden onderscheiden, die elk een
eigen karakter hebben en die ten opzichte van de recreatie
ook een eigen functie hebben: Noord-Limburg, gelegen
tussen Nijmegen en Venlo, Midden Limburg, gelegen
tussen Venlo en Sittard en Zuid-Limburg, ten zuiden van
Sittard.
Noord-Limburg wordt door de Maas beheerst en door
deze rivier in twee delen gescheiden. Het oostelijk deel,
een lange smalle strook tussen de rijksweg en de grens
met Duitsland, is een voor recreatie zeer geschikt heu-
velachtig en bebost gebied, waar echter geen aaneen-
sluitende noord-zuid verbinding doorheen voert. Aan
de westelijke Maasoever is de provincie breder en beter
toegankelijk. Van de 10.105 ha grond in Noord-
Limburg is 8.825 ha als vrij toegankelijk en 1.060 ha
als beperkt toegankelijk recreatiegebied te beschou-
wen. Vooral het gebied aan weerszijden van de Maas
tussen Bergen en Venlo kent ongerepte recreatiege-
bieden. Het toerisme in Noord-Limburg is in sterke
opkomst; plaatsen zoals Arcen, Mook enz. beschikken
reeds over een voortreffelijke verblijsaccommodatie.
Midden Limburg heeft op 8.510 ha 7.330 ha .vrij en
1.090 ha beperkt toegankelijk recreatiegebied. Voor de
vakantierecreatie zijn vooral de uitgestrekte gebieden rond
Roermond en de ‘bossen rond Weert van belang. Even-
als Noord-Limburg is ook Midden Limburg bij uit-
stek geschikt voor de rustige, langer blijvende gasten,
die een vakantieverblijf wensen temidden van bos en
hei.
Zuid-Limburg is meer geschikt voor de liefhebbers
van een meer mobiele vakantiebesteding. Een dicht
wegennet maakt het mogelijk Zuid-Limburg te door-
kruisen. De gehele streek is rijk aan natuur- en land-
schapschoon en aan monumenten van cultuur-histo-
rische waarden, kerken, kastelen, vakwerkbouw ènz.
De hellingbossen zijn in het algemeen niet geschikt
voor recreatief oponthoud. Bekend mag worden – ver-
ondersteld, dat tal van voorzieningen op massaal be-
zoek van toeristen zijn ingesteld. Overigens heeft
Zuid-Limburg slechts 3.710 ha vrij toegankelijk re-
creatiegebied.
Wil Limburg als recreatiegebied kunnen fungeren
voor de steeds toenemende massa recreatiezoekenden,
dan zullen nog heel wat voorwaarden moeten worden
vervuld. Geleidelijk aan begint zich een verzadiging van
Zuid-Limburg
–
met recreatiezoekenden af te tekenen.
Zonder twijfel kan een doelmatige besteding van de
beschikbare recreatieruimte een nog grotere omvang
van het toerisme mogelijk maken; voor ons staat vast,
if&
RESTAURANT ,,DE DA
‘
MERT”
J. L. H. GROTHAUSEN & ZN.
DE
fameuze
eetgelegenheid
aan 15km van VENLO richting NIJMEGEN
de Maas
(Advertentie)
dat een verdere toeristische ontsluiting van Noord- en
Midden Limburg dringend geboden is. De vakantie-
spreiding in de tijd kan een provincie op eigen kracht
nauwelijks beïnvloeden; een verantwoorde spreiding
van vakantiegangers in de ruimte daarentegen is wel
degelijk op tal van wijzen tot stand te brengen. De
huidige economische, sociale, morele en verkeerstech-
nische bezwaren, die voortvloeien uit het feit, dat 60
pCt. van de vakantieg
1
angers tussen half juli en half
augustus met vakantie gaat, zijn o.i. zo zwaar gaan
wegen, dat een positief beleid t.a.v, vakantiespreiding
in de ruimte geboden is.
Limburg zou in nog belangrijker mate dan thans
reeds het geval is zijn functie ta.v. de recreatie in de
openlucht kunnen vervullen, indien een aantal wenselijk-
heden zou kunnen worden gerealiseerd. Wij denken
dan in de eerste plaats aan de recreatie te water. Eén
van de meest aantrekkelijke aspecten van de recreatie te
water, althans planologisch gezien, is het feit, dat zij
de vorm van recreatiè is, die het minst ruimtebehoevend
is. In Limburg bpérken de mogelijkheden voor de
recreatie te water zich vrijwel tot Maas en Julianaka-
naal. De accommodatie voor de liefhebber is bij deze
waterwegen – zeer beperkt. Naast vergunningen voor
enkele badgelegenheden in de Maas is door Rijks-
waterstaat ook toestemming verleend voor beperkté
werken ten behoeve van de watersport te Maastricht
en te Venlo. Ook te Roermond zijn voorzieningen te’
verwachten.
Wij menen, dat het mogelijk is met betrekkelijk een-
voudige middelen tal van recreatiemogelijkheden op
de Limburgse waterwegen te openen. De steden
Venlo,. Roermond en Maastricht dienen de beschikking
te krijgen over zeèr goed geoutilleerde jachthavens,
die de basis kunnen vormen voor een levend water- –
toerisme. Daarnaast zijn tussen de centra aanvullende
voorzieningen gewenst, welke het toeristisch verkeer
dienen te vergemakkelijken en die ook vodr de door-
trekkendë toerist van betekenis zijn. De aanleg van
jachthavens vraagt grotere investeringen, waarin rijks-
bijdrâgen noodzakelijk zullen zijn. De kleinere voor-
zieningen tussen de centra kunnen meer geleidelijk tot
stand worden gebracht en zullen in het algemeen door
initiatieven van gemeentelijke overheden en particu-
lieren te realiseren zijn.
188
–
.
15-2-1961
NW
Voor de recreatie te water kunnen ook de waterpar-
tijen, die het gevolg zijn van ontgrindingen en zand-
winningsprojecten, van groot belang zijn. Het ligt
voor de hand, dat getracht wordt zoveel mogelijk
gronden weer voor de landbouw terug te winiien. Het
zou echter ook wenselijk zijn, na te gaan, waar
goede mogelijkheden liggen de grindgaten, die
toch niet alle voor de landbouw zijn terug te winnen,
een recreatieve bestemming te geven.
Een meer doelmatige spreiding van vakanties in de
ruimte zou ook verwezenlijkt kunnen worden door de
ontsluiting van toeristisch belangrijke gebieden, die
momenteel wel reeds in het algemeen voor publiek
toegankelijk zijn, maar waarvan nog ,geen uit recrea-
tie-oogpunt maximaal gebruik wordt gemaakt. Van
particulieren kan deze ontsluiting als regel niet wor
–
den verwacht. Wij zouden het zeer toejuichen indien
van overheidswege meer middelen ter beschikking
zouden worden gesteld om de eigendom te verkrij-
gen van voor de recreatie belangrijke gebieden, die
op gezette tijden ten verkoop worden aangeboden.
Volgens een globale schatting is in Limburg 50 pCt.
van de recreatiegebieden in handen van particulieren,
40 pCt. in handen van gemeenten en 10 pCt. in handen
van Staatsbosbeheer en natuurbeschermende instan-
ties. Deze laatste categorie heeft reeds veel kunnen
verrichten, de Stichting Het Limburgse Landschap
vooral t.a.v. het beschermen, Staatsbosbeheer vooral
t.a.v. het openleggen van recreatiegebieden. De ont-
sluiting van de bossen bij Bunde, Geulle en Gronsveld
en vooral de ontsluiting van de Vijlenerbossen en de
ten gevolge daarvan mogelijk geworden aanleg van
de prachtige toeristenweg van Epen naar Vaals zijnac-
tiviteiten, waardoor Staatsbosbeheer de recreatiezoe-
kenden zeer aan zich heeft verplicht.
Ook de verbetering van de vooral door toeristen ge-
bruikte wegen, de verdere aanleg van rijwiel. (brom-
fiets) paden, zwembaden, picnicplaatsen enz. zijn
wen-
sen die, als zij in vervulling gaan, Limburg in staat
stellen zijn functie t.a.v. de recreatie nog beter te —
vervullen.
De provincie Limburg vervult een belangrijke func-
tie t.a.v. de recreatie. Zowel ten dienste van de eigen
bevolking als op grond van de nationale recreatiebe-
langen is uitbreiding van de voor openluchtrecreatie
nodige voorzieningen mogelijk en gewenst. Het
scheppen en verbeteren van de voorwaarden waarbinnen
de particulieren hun activiteiten kunnen ontplooien zien –
wij als een belangrijke taak voor de Overheid. Waar
noch de provinciale, noch de gemeentelijke overheid in
staat zou zijn de nodïge voorzieningen te financie-
ren, ligt zeker een taak voor de rijksoverheid. Binnen
de provincie zelf zouden initiatieven, die leidën tot samen-
werking van verschillende gemeenten t.a.v. het waar-
borgen van recreatiemogelijkheden, gewenst zijn.
valkenbsrg.
Drs.
P. W. HEOQEN.
Vier punten
van belang!
• een verpakking, die Uw product beschermt tegen
verontreiniging en besmetting
• geen verlies wegens doorstuiven en geen verloren resten in de zakken
• tijdwinst en ruimtebesparing bij opslag en transport
• groter weerstand door verzwaarde en
waar
no4ig vochtwerende wanden
ZAKKE.N MIJ.
N
V
VERKOOPKANTOOR: HEERENGRACHT 179-197 AMSTERDAM
TEL. 020 246627-248885
.
15-2-1961
(Advertenties)
189
FABRIKAGEHAL VERWOEST 1945
De PAGE fabrieken te Gennep bezaten voor de oorlog vier popiermachines voor de fabrikage van pakpapier, en
sanitaire papierartikelen.
De verwoesting in 1944/45 legde de produktie lomtot 1948, toen de le papiermachine
weer in bedrijf kon worden gesteld.-
Het duurde tot 1958, toen de vier popiermachines alle weer volop in be-
rijf waren. • De fabriek draait thans op haar vooroorlogse capaciteit; maar niet viervoudige machinesnelheid,
dank zij intensieve modernisering, papieronderwijs en research. • Nieuwe projekten zijn in voorbereiding waardoor
le capciteit zal worden cangepast aan het na de oorlog sterk gestegen papierverbruik.
FABRIKAGEHAL HERBOUWD 1955
4,
e
FABRIEKEN
•
Waar Limburgse esprit en.
Amerikaanse. know how
elkaar -gevonden hebben!
–
Het Nederlands Economisch Verbond van de Confectie
Industrie te ‘Amsterdam vraagt voor zijn secretariaat en
–
voor het secretariaat van zijn nevenorganisaties een
econoom of jurist
Gdacht wordt aan iemand die enige jaren ervaring heeft –
in het bedrijfsleven en die zich tot werkzaamheden op het
niveau van een werkgeversverbond voelt aangetrokken.
Betrokkene ,zou op een breed terrein werkzaam moeten
zijn, goede &ontacteigenschappen moeten hebben, een goed
stilist moeten zijn en hij dient een behoorlijke kennis-der
moderne talen te hebben. Leeftijd ongeveer 30 jaar. Brieven
met uitvoerige bijzonderheden in eigen handschrift en met
pasfoto, onder vermelding van salariswensen, in te zenden
aan de Algemeen Secretaris van het N.E.V.E.C., Van Eeghen-
straat 101, Amsterdam-Z.
–
GEMEENTE BREDA
Bij de afdeling financiën en belastingen van de gemeente-
secretarie wordt gevraagd een
chef van-het bureau financiën
Salaris.in
de rang van
–
adjunct-referendaris: min. f 9.692,— en max.
f
12.521,-
of referendaris : min f10.836,— en max. fl3.616,-
(inclusief de gebruikelijke verhogingen).
Aanstelling boven het minimum-salaris is mogelijk.
Vereist: academische opleiding op (bedrijfs)economisch, dan
wel een middelbare opleiding op economisch en/of boek-houdkundig terrein. Ervaring in het financieel beheer van
de gemeente en/of haar bedrijven is gewenst.
.Sollicitaiies voor 10 maart as. in te zenden an burgemeester en wethouders onder verwijzing naar dit blad.
90
(Advertenhie5)
li
d
HOLLANDSCHE SOCIETEÏT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V..
Hoofdkantoor Nederland:
meer dan anderhalve
Herengracht 475Ç Amsterdam-C. tel. 221322
eeuw levensverzekering
Head Office Canâda:
.
S
1130 Bay Street, Toronto 5
61i
V
e
t t 1
boekhoud machines
De snelle moderne boekhoudmachines
die in elke administratie vlugger en meer
gegevens verstrekken tegen lagere kosten
AMSTERDAM ROTTERLso
r,
DEN HAAG
HAARLEM
•
Tel. 62611-
Tel.
11711G
Tel.
184160′
Tel.
14113
UTRECHT
ARNHEM
EINDHOVEN
GRONINGEN
Tel. 29557
Tel. 30446′
Tel. 22542 Tel. 22512
(Adeer1enlir)
15-2-1961
.191
0 0 0
drie startpunten voor een carrire voor
oil
d
a
zich voorbereiden op de accountantsexamens
Als begin van een carrière bij Unilever staan voor bedrijfseconomen op het ogenblik
3 mogelijkheden open. Welke van deze mogelijkheden het beste begin vormt, zullen
wij gaarne in overleg met
de
kandidaat bepalen. Hierbij zullen uiteraard persoonlijke
voorkeur, aanleg en eventuele ervaring een rol spelen.
–
rVr
‘
De drie
mogelijkheden
zijn:
Afdeling
Accountantscontrole
Tewerkstelling bij de accountantscontrole,
welke administratief- organisatorisch is
gericht, leidt tot 2en intensief en veelzijdig
contact met de administratieve praktijk.
Hierbij wordt de mdgelijkheid geopend
om een goed inzicht te verwerven in de
werkwijze en de oranisatie van de con-
cernmaaischappijen in Nederland.
Ø Organisatie Afdeling
Administratieve Sectie
De taak van deze sectie omvat om. het
analyseren en verbeteren van admini-
stratieve processen en het oplossen van
problemen op het gebied van de admi-
nistratieve organisaiie, eventueel met
gebruikmaking van mechanische en elek-
tronische technieken. Deze hangen uiter-
aard nauw samen met de commerciële-
en productievraagstukken.
Administratief
trai neesh i p
De trainees worden in de gelegenheid
gesteld om in de praktijk intensief ken-
nis te maken met verschillende accoun-
tantsafdelingen en belangrijke admini-
stratieve organisaties. Bovendien krijgen
zij een inzicht in de commerciëte zowel
als in de produktieproblematiek van
de concernmaatschappijen.
3 mogelijkheden.! Voor hen, die over voldoende capaciteiten beschikken: 3 startpunten
voor een loopbaan, die kan leiden zowel naar hogere leidinggevende functies (bijvoor-
beeld een controll’ersfunctie), alsnaar belangrijke staffiuncties in binnen- of buitenland.
Daar wij het zeer op prijs stellen, dat de accountantsstudie met succes wordt bekroond,
geven wij gelegenheid de desbetreffende colleges te volgen.
–
Wij zijn gaarne bereid hen die belangstelling hebbeh uitvoerig in te lichten alvorens zij
evenlueel tot een solhcitatie overgaan. Het verdient aanbeveling tevoren een afspraak
te maken.
Aanvragen om inlichtingen, zowel als schriftelijke sollicitaties te richten aan: Unilever N.V.
tav. Hoofd Afdeling Selectie, Postbus 760 Rotterdam (tel. (010)11 4400, toestel 329)
onder vermelding van nummer 435.
UNILEVER N.V.
192
(AdvortenUc)
15-2-196 1
r
LJLJI’
1rLiY
“Wat eon” and.!
Overkomt,
•
kan ‘Ook
.
mij ‘Overkomen.”
Dys
sluit hij een levensverzekering
af.
Een goede, die tevens
zijn werkkracht verzekert,
A01(men de VTA
p©s
•
biedt naast
de
normale garanties van
iedere
levensverzekering
in geval van arbeidsongeschiktheid
.
door ziekte of ongeval:
•
Inclien algeheel,
66k
kortdurend
,
(wachttijd 60 dagen)
EXTRA RENTE-UITKERING van 12
0
/operjapr
‘
maand).
•
indien algeheel en
waarschijnlijk blijvend
..
.
(géén wachttijd)
BOVENDIEN
EXTRA
INVALIDITEITS-
.
UITKERING tot maximaal 100
0
/o van het
verzekerde kapitaal.
“VITA” Leensverzekering_:
.
•
premievrijstelling
naar graad en duur
ar-de arbeidsongeschikt-
Maatschappij te Zürich
heid,
dus
ook
in
geval
van
tijdelijke
en/of
•,
•
‘
•
gedeeltelijke invaliditeit.
•
,
Kantoor voor
Nederland:
‘s-Gravenhage
•
.•
Bovendien:
•
WINSTAANDEEL
•
Alexanderstraat2l
WEDUWE-ERFRENTE
10
0
/6
DUBBELE UITKÊRING bij DOOD door ONGEVAL
• ,
•
tel. (010)184760*
1.5-2-196.1:
•
–
(Adverieni)
S
•
Xi
IN
AKTIE: VEELZIJDIGHEID!
–
Nederland
bouwde een computer. Binnen- en buitenland bouwen
dp deze computer. Voor vele, vele doeleinden. Want deze
Xi is veelzijdig. U ziet dat hieronder 5 maal geïliustreerd.
Xi bij ,,INTERATOM” voor be-
rekeningen op het gebied van
de atoomphysica – voorna-
melijk reactorphysica.
Xi bij het,,CENTRAALBIJREAIJ
VOOR DE STATIST I EK”voor
de gehele statistiek.van de in-,
uit endoorvoervanNederland
Xi bij ,,RUHRKOHLE” voor
verkoopafrekening en sta-
tistiek. .
Xi bij de EERSTE NEDER-
LAN DSC H EendeN IEU WE
EE R ST E N EDER LAN DSCH
voor de gehele administratie
en alle actuariële bereke –
ningen.
Xi bij ,,HOESCH”voor de gehele
bedrijfsadministratie, waarvan
de loonafrekening voor tien-
duizenden werknëmers een
voornaam gedeelte vormt.
Dit zijn slechts enkele voor-
heelden. Vele andere dan
bovengenoemde toepassin.
gen zijn al gerealiseerd
ôp wéér andere wijze zal
de veelzijdigheid van de Xi
tot zijn recht komen, als
alle installaties, die nu door
bedrijven, rekencentra en
universiteiten besteld, ook
geplaatst zijn. Vanzelfspre-
kend kunt u de meest uit –
voerige inlichtingen verkrijgen
over de Xi.
ELECTROLOGICA
4;.
II
Paleisstraat 9 DEN HAAG
Y.
1 ( ”
IBI -39 Imm3R
ONDERLINGE
•
VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
WET
–
RISICO
Bedrijfs-w.a.-verzekering.
•
Motorrijtuigverzekering: w.a.-dekking voor’,
alle motorrijtuigen f. 500.000.- per gebeurtenis.
Ongevallenverzekering voor inzittenden an
personenauto’s.
BRAND
–
RISICO
00
Brand- en bedrijfsschadeverzekering voor
industriële en’ andere objecten. Belangrijke
00
besparingen op de premie. Verzekerd bedrag,
2,2 miljard:gulden. •
•
‘
‘
•
00
‘ .
MOLEST
–
RISICO
Molestverzekering: ingeschreven bedrag
8,2 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd bedrag
.1,1 miljard gulden.
VERVOER
–
RISICO
‘
Transportverzekering van goederenzendingen
In binnen- ‘en buitenland.
PENSIOEN
–
RISICO
Ouderdoms-, ‘weduwen-, wezen- en invalidi-
• teitsverzekerng van werknemers. Verzekerd
•
bedrag 1,5 miljard gulden.’
‘
Belegd vermogen 315 miljoen gulden.
–
152-196I
195
Sluit uw verzekering bij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIG1NG VAN LEVËNSVERZEKERÎNG EN LLJFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene .Friesclie
Ihaudverzekering-%iaatsçhappij
N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS.
AMSTERDAM,
VAN
BRIENENHUIS
ROTrERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM
FRANKFURTER MESSE
VOORVERKOOP TOEGANGSkAARTEN
Bij
besteJling
vooruit ca 50% besparing
door reductie op. toegangskaart en coupon
voor gratis catalogus in Frankfurt a/M.
0ff idëIe vertegenwOordugIngin Nederlandi
TH. ERKELENS. Dir. ALMETAAL N;V
Amsterdam.C, .Kelzersgracht 796
Tel. 65938 65750
VAN DER HOOP, OFFERS & ZOON
Ao.18Ö7
BANKIERS
.ROUE:RDÂM
• Telefoon114620
..
Westersingel 88
Telex 22199
. .
S
Postbus 502
196
1521961