Alle assurantiën
R. MEES
&:
ZOONEN
Rotterdam
BANKIERS EN ASSURANTIE
–
MAKELAARS
172
Beleggingen en vçrmogensbeheer
•IHIHHIHhiIH!illhI
Welk
bedrijf zoekt
gespecialiseerd academicus voor
automatische
informatieverwerking en
organisatie-vraagstukken?
Brieven onder no. E.-S.B. 34-1 postbus 42, Schiedam.
Ook voor
BESCHIKBARE KRACHTEN
is
een
annonce: in
,,Economisch-Statistische Berichten”
de
aangewezen weg. Annonces, waarvan de tekst
‘s
maandags in
ons
bezit
is,
kunnen,
plaatsruimte
voorbehouden, in
het
nummer
van
dezelfde
week
worden
opgenomen.
Het Landbouw-Economisch Instituut vraagt voor de af-
deling Tuinbouw een
wetenschappelijk medewerker
die hoofdzakelijk belast zal worden met het bedrijfs-
economisch onderzoek in de bloementeelt. Zij, die belang-
stelling voor en eventueel kennis van de bloementeelt
hebben worden verzocht te solliciteren. Brieven met uit-
voerige inlichtingen naar Conradkade 175, Den Haag.
7
5d~
Bij het Ministerie van Economische Zaken bestaat ge-
legenheid tot plaatsing van enkele
doctorandi in de economie en
meesters in de rechten
voor het verrichten van werkzaamheden o.a. op het gebied
van het ordeningsbeleid (prijspolitiek, mededingingsbeleid,
P.B.O.) en industriële integratie-vraagstukken. Eigenh.
geschr. soll.brieven met vermelding van voll. personalia,
opleiding en ervaring onder no. 04464/7188 (in linker-
bovenhoek env. en brief) te richten aan het bureau Per-
soneelsvoorziening van de Rijksoverheid, Pr. Maurits-
laan 1, Den Haag.
E C 0 N 0 MIS CH-
–
STATISTISCHEBERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010 of 01800) 5 2939. Administratie:
(010 of 01800) 3 80 40.
Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce,
Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdarn-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor
–
Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per
zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd
per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Aangetekende stukken in Nederland
–
aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdarn-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1 of 3).
Adverténtie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f. 0,72 per
mm (dubbele kolom). De administratie
behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
858
—
–
3 1-8-1960
Landbouwpuziels
Het bezoek dat de Amerikaanse Minister van Landbouw,
Benson, onlangs aan Europa heeft gebracht vestigde nog
weer eens de aandacht op het belang dat men in de Ver-
enigde Staten hecht aan het voortbestaan van de landbouw-
export naar West-Europa en dat men wat dit betreft t.a.v.
de gevolgen van de totstandkoming van de E.E.G. geen
gunstige verwachtingen heeft. Dit is begrijpelijk als men
weet dat al vele jaren de produktie de tenddntie heeft de
vraag te overtreffen. Hierdoor is buy. de ,,carry-over” in
de tarwesector tweemaal zo groot geworden als de jaar-
lijkse oogst, terwijl de gecon –
cipieerde gemeenchappelijke
landbouwpolitiek van de
E.E.G.-staten de Gemeen
schap volgens velen op korte
termijn ,,selfsupporting” zal
maken.
De landbouw in de Ver-
enigde Staten wordt, zoals uit
nevenstaand staatje blijkt, ge-
kenmerkt door een vermin-
derde ,,input” van arbeid en
grond en een lichte stijging
van het gebruik van kapitaal. Het resultaat is dat de land-
bouw steeds meer een ,,nop-farm input industry” wordt,
met een sterk
stijgende
produlçtie, die – ondanks de ster-
ke bevolkingsgroei in de Verenigde Staten zelf – gêen
voldoende afzetmogelijkheden heeft. Terwijl in de indus-
trie het reële inkomen (in dollars van 1947-1949) steeg van
110 in 1950-1951 tot 130 in 1957, daalde dat van de agra-
rische werker in dezelfde periode van ca. 100 tot 91. Het
is dan ook geen wonder ‘dat vele boeren ten dele elders
werk zoeken: ca. 1/3 van de ,,boeren” werkt tenminste
100 dagen per jaar buiten het bedrijf.
Natuurlijk streeft men er voortdurend iiaar om vraag
en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te bren-
gen. De Soil-Bank had eind 1959 reeds.11 mln. ha bouw-
land uit de produktie genomen tegen een vergoeding van
$110 per ha. Het plan bestond om hier 24 mln. ha van te
maken, maar critici wezen op de hoge kosten en het ge;
ringe effect, omdat de boeren hiervoor de slechtste grond
aanwijzen en op de rest meer verbouwen. Th. W. Schultz
wijst er, in een briljant artikel in het ,,indian Journal of.
Agricultural Economics” van december 1959, op, dat het
inschakelen van de Soil-Bank een overschatting betekent
van de factor land.
Hij
meent dat men daarentegen tot nU
toe onvoldoende aandacht heeft geschonken aan de factor
kwaliteit van ‘de gebruikte produktiefactoren en teveel
heeft gerekend in oppervlakten, manuren e.d.
–
De grote produktiestijging
in de Verenigde Staten i
volgens Schultz te wijten
aan de geweldige ,,returns”
van de investeringen
mE
research (700 pCt. voor d
ontwikkeling van maïs-
hybriden) en in -menselijk
kennen en kunnen. Verder
wijst hij op de vele tech-
nische verbeteringen van
machines e.d. en op het goed-
– – koper worden van de kunst-
mest. Dat deze zienswijze ook elders bestaat blijkt uit de
recente p?ioriteitenreeks van het Economic Research
Advisory Committee van het Amerikaanse Ministerie van
Landbouw, waarin genoemd worden: 1. economics of new
technology, 2. analyses of production response, 3. farm
programme appraisals, 4. profitable adjustments in
farming and
5.
vertical integration.
Tot slot releveren wij nog de opmerking van Schultz,
dat het matige succes met sommige landbouwpiannen in
onderontwikkelde gebieden – o.a. in India – een gevolg
is van een zelfde oyerschatting van de betekenis van het
creëren van ,,extra” land, bijv. door irrigatie, droog-
legging, grondverbetering enz. en een verwaarlozing van
de kwaliteit voor z’over het de factoren arbeid en onder-
nemingsleiding betreft.
Bennekom.
Dr. R. A. DE WIDT.
eenheid
1940
–
1951
1957
s’eranae-
I951-957
in pCt.
Landbouwbevolking
.
duizenden
30.547
24.160 20.396
–
16
Arbeidsuren in de land-
mln.
20.445
15.632 13.553
–
13
Kapitaal
(S
van
947-
bouw
……………..
mrd.
83,3
98,2
-104,4
+
6
Oppervl. in gebr. (1947- indexcijfer
–
97
101
95
–
6
1949)
……………..
Produktie (1947-1949 =
indexcijfer
83
103
113
+ 10
1949
=
100)
…….
Produktie
per
acre
00)
……………
(1947.1949
=
100).. indexcijfer
88
98
112
+ 14
Inkomen per bedrijf…
81
720
2.95.
2.38.
–
19
Blz.
Landbouwpuzzels,
door Dr. R. A. de
Widt …..859
Werktijdvérkorting en detailhandel,
door iDrs –
A. Ooslindie ………………………….
860
De wereldscheepsbouw,
door C. Vermey …….
864
Het baccalaureaat, een mislukte vernieuwing?,
door Dr. J. D. de Haan, rn.b.a. ………….
866
Blz.
Aantekening:
Balans van de economische toestand van de
E.E.G. (Ii)
………………………..868
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongnian
872
N o t i t i e :
Toerisme achter het ijzeren gordijn ………865
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuiderna.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Harternink.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIII: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.
-J
3 1-8-1960
– AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
.
859
De problemen van de werktijdverkorting zijn
voor de detailhandel niet minder ingewikkeld dan
voor de industrie. Hierbij is te onderscheiden tus.
sen een produktie- en een afzetprobleem. Het aan-
passen van de vrije dagen van het personeel aan de
intensiteit van de bedrijvigheid levert allerlei moei-
lijkheden op, waaronder de omvang van de perso-
neelsbezetting, de praktijk in de andere bedrijfs-
takken, de verkoopmotieven van de consument en de beperkte mogelijkheid van het opvoeren van de
,,produktie” per verkoopuur. Een grotere produk-
tieve vrije-tijdsbesteding (het zelf-doen van aller-
lei werkzaamheden) is een waarschijnlijk gevolg
van de werktijdverkorting. Deze activiteit zal zich
vooral richten op diensten, wâarvan de prijzen
stijgen ten gevolge van de toenemende ‘arbeids-
kosten die uit de werktijdverkorting voortvloeien. Ook socio-psychologische factoren » zullen een rol
spelen (de
eigenaar ,,behoort” zijn auto zelf in de
was te
zetten). Een en ander beïnvloedt de assorti-
mentsstructuur van de detailhandel, waarbij ves-
tigings-, inrichtings- en personeelsproblemen rijzen.
Wer.ktij dverkorting
en
detailhandel
De werktijdverkorting, zoals onlangs door Philips ge-
annonceerd werd, heeft een groot aantal problemen, welke
tot voof kort slechts als theoretische aangelegenheden wer-
den-beschouwd, plotseling in veler belangstelling gebracht.
Wanneer men echter nagaat waarop de discussies zich
concentreren, dan valt het op dat de produktieproblemen
van de industrie hierin wel bijzonder centraal worden ge-
steld. Steeds weer komt men terug op de vraag inhoeverre
de verkorting van de arbeidsduur voldoende zal kunnen
worden gecompenseerd door een toeneming van de arbeids-
produktiviteit. Is het, zo vraagt men zich af, waarschijnlijk
dat onze nationale économie zo weerbaar is; dat ondanks
de mindere arbeidsuren, toch nog éen toename van de reële
lonen binnen het bereik der mogelijkheden blijft? Zullen
arbeidskrachten, die tot nu toe nog geen bijdrage tot de
produktie leverden, kunnen worden gemobiliseerd teneinde
op onze nationale balans de verhouding tussen de werk-
uren eii de niet-werkuren te verbeteren?
Deze toespitsing van de bespreking van de gevolgen der
werktijdverkorting op de produktieproblemen van de in-
dustrie, is naar onze mening niet geheel toelaatbaar: Me
name de detailhandel ziet zich als gevolg van dewerktijd-
verkorting geplaatst voor een problematiek, welke zeker niët
minder ingewikkeld is dan
bij
de industrie. In de eerste
plaats heeft ook de detailhandel een produktieprobleem
op te lossen, samenhangende met de verkorting van de
arbeidsduur. In de tweede plaats zijn veranderingen in de
afzet van het detailbedrijf te verwachten, welke grote pro-
blemen met zich kunnen brengen. In het volgende zouden
wij aan beide aspecten enige aandacht willen schenken.
Produktieproblemen van de detailhandel.
Anders dan bij de meeste industriële bedrijven, is de
bedrijvigheid in het detailbedrijf over de dagen van de
week zeer onregelmatig verspreid. Ter illustratie geven wij
nevenstaand overzicht van de procentuele verdeling van de
weekomzet over de dagen van de week in enkele takken
van de detailhandel.
Deze onregelmatige spreiding van de verkopen duidt op
krulde:
textiel-
heren-,
zaken
jongens-
bakkers
slagers
niers
gemengd
confectie
Ma
9
13
8
12
6 9
13
9
II
II
9
15 12
II
ii
14
15
12
–
12
10
23
15
14
.
12
17
0
……………..
v
………….
..
z
u
–
–
–
—
100 100 100
1.00
—
100
Bro,i
Het weekpatroon van de geldomztten, Economisch Instituut ‘voor
de Middenstand.
een overcapaciteit in de bezetting van het verkopend per-
soneel, vooral in-de eerste dagen van de week. In principe
is werktijdverkorting voor het detailbedrijf dan ook geen
moeilijkheid. Men zou immers tijdens de stille dagen steeds
een gedeelte van het personeel vrij kunnen geven. In de
praktijk echter zal het zo eenvoudig niet gaan. In de eerste
plaats niet omdat het grootste aantal detailbedrijven een
zo kleine personeelsbezetting heeft, dat de invoering van
een dergelijke arbeidstijdverkorting moeilijk realiseerbaar
is. In, de tweede plaats moet men zich afvragen, of het
personeel ‘van een detâilbedrijf genoegen zou nemen met
een werktijdverkorting in de vorm van bijv. een vrije dins-
dagmorgen,
terwijl
in andere bedrijfstakken een geheel
vrije zaterdag bestaat. Wanneer de detailhandel zijn positie
als vrager op de arbeidsmarkt, welke reeds nu een moeilijke
is, niet verderwil verslechteren, dan lijken hem slechts twee
mogelijkheden ten dienste te staan:. ofwel de detillist doet
met de andere bedrijfstakken mee en geeft ook een vrije
zaterdag, ofwel hij sluit de winkel op maandag. Alleen deze
beide dagen bieden immers de mogelijkheid om ook
winkelpersoneel een ,,long weekend” te geven.
Uit het boven weergegeven weekpatroon van de geldom-
zetten blijkt echter duidelijk dat het sluiten van de’winkel
op zaterdag catastrofale gevolgen zou hebben. Zonder twij-
fel zullen deweerstanden van de detailhandel hiertegen
dan ook zeet sterk zijn. Als belangrijkste oorzaak is het
feit te noemen, dat de behoeftenbevrediging door de consu-
ment sterk onder invloed van impulsen staat. Als de consii-
860
,
.
.
.., – ,,
31-8-1960
t ‘7
ment op een bepaald moment de verlangde goederen niet
kan koen, is de kans groot dat hij van de aankoop geheel
afziet. Wel kan men zich afvragen, of straks-in de praktijk;
juist door de geheel
vrije
zaterdag in de industrie, het nor-
male weekpatroon van de geldomzetten zichniet belangrijk
zal wijzigen. Zulks is van tevoren moeilijk tè voorspellen.
Wij wagen het toch om, aan het slot van het artikel, hier
even op terug te komen.
•. –
Het shiten van de winkel op maandag lijkt voor de
• detailhandel dan ook te verkiezen. Ook hiertegen echter
• zijn bezwaren. Zo boet men zich afvragen, of het personeel
daarmede genoegen zal nemen, al is het wel zo dat thans
winkelpersoneel in plaats van de zaterdagmiddag de maan-
dagmorgen vrij heeft. Evenals voor de zaterdagsluiting
geldt trouwens voor de maandagsluiting de vraag, of men
de .op die dag te verliezen omzet op andere dagen zal
kunnen compenseren. Jist omdat het winkelbedrijf twee
aaneensluitende dagen gesloten zou zijn, is dit dubieus. –
Maar wanneer de omzet; welke thans op maandag’ be-
haald wordt en gemiddeld ongéveer 10 pCt. van de week-
omzet bedraagt, wèl voor het detailbedrijf behouden wordt
en dus
,
de omzet op de overige dagen verhogen zou, daii is
het de vraag of met de gegeven personeelsbezetting de Xe
verwachten’wijzigingen in de drukte verwerkt kunnen wor-
den. Hiermede zijn wij gekomen op’het terrein van de
efficiency van de verkoop: Van de verschillende moge-
lijkheden tot bevordering van de efficiency op dit gebied,
staât uitbreiding van het systeem van zelfkeuze en zelfbe-
diening ‘wel op de voorgrond. Voor de bedrijven, waarvoor
dit systeem in aanmerking komt, mag men dan ook daarin
een voortgang verwachten.
Vooralsnog echter worden de mogelijkheden hiervan
voornmeljk op het gebied van frequent gekochte ver
–
brû’iksgoederen en in het bijzonder -van levensmiddelen
gezien. Voor de overige bedrijven zal het moeilijk zijn om
de ,,produktie” per- verkoopuur
bij
maximale bezetting
belangrijk te vergroten e’n daardoor de gevolgen van de
wérktijdvérkorting op te vangen. Overigens is er wellichi
één factor, welke voor de detailhandel gunstig kan werken,
nl. – doordat, de industrie de gehele zaterdag gesloten
is – een meer verspreide verkoop, over de verschillende
uren op de zaterdag: Hierdoor zou de
belangrijkste
top,
waarop dë personeelsbezetting is bepaald, afgevlakt worden
en de totale personeelsbezetting kunnen teruglopen.
Uit het – bovenstaande
blijkt
wel dat de detailhandel
tin’ gevolge van de werktijdverkorting een ,,produktie-
probleem” onder ogen heeft te zien, dat zeker niet minder
ingewikkeld is dan dat van de industriële bedrijfstakken.
Voor de detailhandel is hiermede overigens de zaak aller-
minst afgedaan, want juist hier roept werktijdverkorting
nog enkele zeer bijzondere vragen op, waarmede terdege
rekening moet worden gehouden. Deze vragen vinden
haar oorsprong in het feit, dat arbeidstijd zijn compleinent
vindt in vrije tijd en evenzo dat arbeidstijdverkorting haar
complement vindt in vrije-tijdsverlenging.
Recreatieve en produktieve vrje-tijdsbesteding..
Het toenemen van de vrije uren – keerzijde van de
werktijdverkorting -. zal-
bij
velen tot nieuwe vormen van
vrije-tij dsbesteding en bij anderen tot uitbreiding van reeds
bestaande vormen van vrije-tijdsbesteding leiden. Wanneer
het Nederlands publiek meer uit zal-gaan,’meer aan sport
zal doen,’dan wordendaardoor nieuwé béhoeftén geschapén;
welke rechtstreèks van belang ‘zijn voor de detailhandel:
3 1-8-1960
Deze zal zijn assortiment daarop moeten instellen. Op de
betekenis van dit belangrijke aspect van de’ vrije tijd zullen
wij thans niet verder ingaan. Wel merken wij nog op, dat
te verwachten is, dat uitbreiding van deze recreatieve vrije-
tijdsbesteding in de naaste toekomst het
belangrijkste
zal
zijn. Wanneer echter de vrije tijd in de komende jaren nog
verder zal toenemen, dan komt een probleem aan ‘de orde,
dat wij zouden willen aanduiden als dat van de produktieve
vrje-tijdsbesteding. – – –
Het ziet er naar uit, dat de vrije
tijd
als een onlderwerp
van- economische studie – waartoe bespiegelingen over de –
ecohomie als wetenschap der schaarste onder zekeré hila-
riteit voeren – mindër een theöretisclie aangelegenheid zal
blijven dan men aanvankelijk had ‘gedacht. Want over de
waarde van
vrije
tijd laât zich niet minder zeggen dan ovei
welk afider sübstantLéel goed ook: Ook voor de vrije tijd
geldt dat zijn waarde toeneemt, naarmate’ de schaarste
groter en – zijn’ waarde afneeint, naarmate – de schaarsté
– kleiner wordt. ‘Men kan zelfs de opinie toegedaan zijn, dat
juist vor de vrije tijd — krachtens de bijzondere frienselijke
gebondenheid daarvan – de dâling van de waarde relatief
snel zal-zijn. Er is voOral reden om deze opinïe tehuldigen,
omdat de vrije tijd als een tijd waarin niets gedaan’wordt
dan uitrusten teneinde weer aan het’ werk te kunnen gaan,
spoedig veel van zijn bekoring verliest. In die zin kan vrije,
tijd zelfs in plaats van een schaars goed, een overbodig, ja
te mijden goed worden.
Dat de daling van het grensnut van de vrije tijd geremd
wordt door toenemende recreatieve activiteiten, zoals sport,
moge waar’ zijn en in vele opzichten zeer belangrijk, maar.
het lijkt niet’ aannemelijk, dat doordoor de volgende rede
nering principieel zou worden aangetast: Wij willen echter,
de vraag inhoeverre bij toenemende vrije tijd, de waarde
daarvan sneller zal dalen dan bij andere schaarse goederen
het geval is, in dit artikel lâten rusten en slechts als vast-
staand aannemen dat ‘er eén daling zal optreden in het
,
grensnut van de.vrije tijd. Conforni de gewoonte, geven
wij dit visueel’weer: • • –
waarde van
Vrije’u ren
– – — , toenemende vrije tijd
Vrije tijd – noèmden wij het coniplemènt van werktijd:
Wanneer wij nu terugkeren tot deze zijde van de werktijd-
verkorting, dan zien wij dat werktijdverkorting betekent’dat
er minder ,arbeidsuren beschikbaar zijn en dat, bij gelijk-
bliJvende totale inkomens, de kosten per arbeidsuur zullen
stijgen. Deze toeneming van de arbeidskosten per uur is
önveimijdelijk; zij is een feit ;,per definitie”. Verhoging van
de produktiviteit ‘staat hièr buiten; daardoor zou slechts
bereikt- kunnen worden, dat ondânks de hogere arbeids-
uurkosten, ‘toch de totale’ ksten van hét produkt.niet
stijgen. Ook voor de ontwikkeling van de kosten per arbeids-
uur-bij toenemende vrije tijd’kunnen wij ee’ngrafische voor
–
stelling geven: – –
861
– wanneer er minderTvrije
tijd is dan 0E’, dan zal de consu-
ment zijn laatste Vrije uur hoger waarderen dan de prijs,
die hij voor een arbeidsuur moet betalen;
– wanneer de vrije tijd grotèr is dan 0E’, dan zal zijn waar-
dering voor zijn laatste ‘vrije uur lager zijn dan hij voor een
arbeidsuur moet betalen.
• Niet in alle sectoren van de behoeftnbevrediging is
overigens in gelijke mate een groei van doe-het-zelf te ver-
wachten. Inhoeverre zulks liet geval zal zijn, hangt van
vetschillende factoren af.
In de eerste plaats zullen, zoals boven reeds summier werd
• aangeduid, niet alle tbenemende arbeidsuurkosten in de uitm
eindelijke consumentenprijzen worden verdisconteerd. Met
name daar waar de produktiviteit stijgt, behoeft zich dit niet
–
voor te doen en op die gebieden kan dan ook een belangrijk
deel van de economische basis voor de ontwikkeling van
doe-het-zelf ontbreken.Waarschijnlijk zullen die categorieën
–
van bedrijvigheid het sterkst de weerslan van de arbeidstijd-
Wanneer wij aannemen dat er geen produktiviteitsver-
betering tot stand zou komen en dat de toeneming van de
kosten per arbeidsuûr rechtstreeks enin haar volle omvang
aan de consument zou worden doorberekertd, dan zal men
beide aspecten van de toenemende’ rije tijd’ in onderling
verband kunnen brëngen. ‘Het probleem, dat wij enerzijds
met subjectieve waarderingen voor de Vrije tijd en ander-
zijds met de objectieve grootheid van de kosten per
arbeidsuur te maken hebben, is naar onze mening geen
reden om onderstaande ‘figuur ijiet als ‘een houvast voor
de gedachten te gebruiken
In punt E heeft men een evenwichtspun:
toenemende Vrije tijd
a = dalende waardering voor de vrije tijd
b = stijgende arbeidsuurkosten
Het is in deze laatste situatie, waarin hèt
zelf-doen van allerlei werkzaamheden doör
de ‘consument een economisch rationele
basis verkrjgt. Juist de dubbele werking van
de toenemende Vrije tijd, welke voortvloeit
uit de complementariteit “an vrije
tijd
en
werktijd, moet dan ook gezien worden als
een zeer versnellende factor voor de ont-
wikkeling van doe-het-zelf.
verkorting ondervinden, waar de ambachtelijke produktie-
wijze overheerst. In het bijzonder is te denken aan huis-
schilders, timmerlieden, fietsenherstellers, tuinlieden, vloe-
enleggers, elektriciens, behangers e.d. Voor de meeste
werkers in deze
bedrijfstakken
is een verbetering van de
produktie per arbeidsuur moeilijk bereikbaar, vooral ook
omdat het aantal produktieve uren zeer wordt gedrukt
door het ,,karweitjeskarakter” van de werkzaamheden,
waardoor de last van de verplaatsing zwaar blijft drukken.
In de tweede plaats is niet overal een gelijke mate van
opkomst van doe-het-zelf te verwachten, omdat niet alle
• werkzaamheden door de leek verricht kunnen worden.
Hoe hoog de prijs van een stofzuiger ook zou worden,
het is toch niet denkbaar dat de leek deze zelf gaat
bouwen. Voor schilderwerk ligt de zaak anders. Mede door
het introduceren van nieuwe, gemakkelijk te verwerken
verfsoorten is het schilderen een activiteit geworden, welke
binnen het bereik van zeer velen is gekomen. In Amerika
schijnt reeds nu meer dan 80 pCt. van alle geproduceerde
verf door niet-professionelen verwerkt te worden. Hier ligt
stellig een uitdaging voor de industrie in een aantal cate-
gerieën van bedrijvigheid. Te voorzien is een strijd tussen
de verschillende industrieën om de vrije uren van de
ç
onsu-
ment. Hoever dit gaan zal, is niet te voorspellen, maar naar
onze mening zulleii zich hier merkwaardige ontwikkelingen
kunnen voordoen. Reeds nu worden door grote radio-
fabrikanten onderdelendozen ter beschikking gesteld en
men kan zich afvragen, of de auto of bromfiets, welke ver-
kocht.wordt met een volledige onderhouds-service-kit niet
eveneens eerdaags aan de markt zal komen.
• In de derde plaats zullen socio-psychologische factoren
de richting van de ontwikkeling van doe-het-zelf mede
bepalen. Het onderhoud van de eigen tuin kan niet slechts
een economisch voordeel zijn, maar kan ook tot een sociale,
noodzaak worden. Doet men daar niet aan mee, dan
–
dreigt
men in lichte mate tot een outcast van de buurtgemeenschap
te worden. Hoe sterk deze krachten zullen worden, zal zeker
mede onder invloed staan van de wijze, waarop de reclame
van de desbetreffende fabrikanten en verdere leveranciers
gevoerd wordt. Reeds nu worden verfsoorten met duide-
lijke appeals in deze richting gevoerd: het verven dat een
schildersfeest is, maakt degene die er niet aan meedoet en
een vakman neemt, niet alleen een verspiller, maar ook een
kniesoor. De man die niet zelf zijn auto in de was zet,
dreigt voor opschepper uitgemaakt te worden. Kortom,
een terrein dat voor ,,hidden persuaders” nog royaal pers-
pectief biedt.
Hoe zich de recreatieve en de produktieve vrije
–
tijds
–
besteding zullen ontwikkelen, is moeilijk te zeggen. In beide
gevallen èchter is er sprake van een schaal van nieuwe be-
,j hoeften, waarmede behalve de industrie, in het bijzonder
ook de detailhandel geconfronteerd zal worden. De detail-
handel zal immers een groot deel van deze nieuwe behoeften
kosten per
arbeidsuur
toenersende Vrije tijd
862
31-8-1960
met één aandeel
“Vereenigd Bezitvan 1894
hebtU 150 ijzers in hetvuur
Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U
mede-eigenaar van een grote, deskundig samengestelde
aandelenportefeuille, die een aantrekkelijk rendement
oplevert. S-p-r-e-id-i-n-g, over meer dan 150 fondsen
beperkt het risico. Bovendien bestaat.goede kans, dat.
Uw bezit in waarde vermeerdert.
Alle banken en commissionairs kunnen U irlichten.
N.V.VEREENIGD BEZIT VAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
WESTERSINGEL 84, RoTTERDAM
(Advertentie)
van de uiteindelijke consument moeten bevredigen. Op
enkele gevolgen welke dit heeft, willen wij nog wijzen.
In de eerste plaats zullen de detaillisten teneinde aan de
nieuwe behoeften tegemoet te kunnen komen assoriments-
wijzigingen moeten doorvoeren. De vraag moet echter
gesteld worden, of iii op dit punt wel voldoende ruimte
zullen vinden in de bestaande vestigingswetgeving. Juist
het feit, dat in deze wetgeving de assortimentsstructuur meer
gebaseerd is op produktieverwantschap dan op consumptie-
verwantschap zal het waarschijnlijk voor vele detaillisten
welke met doe-het-zelf goederen beginnen moeilijk maken,
om tot een homogeen assortiment te komen. Dit probleem
geldt trouwens niet alleen ten aanzien van typische doe-
het-zelf goederen, maar evenzeer ton aanzien van andere
goederen. Immers, ook de eerder genoemde recreatieve
vrje-tijdsbesteding en in het bijzonder een verdere ont-
wikkeling van sportieve recreatie zal buy, in de kleding-
sector (leisure wear) op detailhandeisniveau tot spanningen
aanleiding geven. Zal buy. de textielzaak tot werkeloos
toezien gedoemd worden, wanneer een steeds groter per-
centage van de kleding in sportzaken broederlijk naast
voetballen, tennisrackets en buitenboordmotoren opgetast
ligt?
In de tweede plaats zal ook de winkelinrichting juist met
het oog op de verkoop van de typische doe-het-zelf artike-
len een probleem voor de desbetreffende detailhandelaren
vormen. Men moet echter betwijfelen of voor deze cate-
gorie goederen de moderne zeifkeuze- en zelf bd1enings-
methode goede kansen maken. Het tegendeel moet men
vrezen. De leek, die zelf gaat schilderen en timmeren, zal
zijn voornemen vaak slechts met yeel voorlichting van de
deskundige verkoper tot een goed einde kunnen brengen.
Hieruit vloeit een derde probleem voort, ni. de per-
soneelskwestie: hoe komt de detaillist aan het voor doe-
het-zelf artikelen geschikte personeel.
Vestigings-, inrichtings- en personeelsprobletnen zullen
dan ook voor de detailhandel, welke doe-het-ielf goederen
verkoopt, in hoge mate urgent worden.
De veranderingen in de behoeften van de consument.
zullen zich echter niet beperker tot de veranderingen in de
soorten van goederen, welke gevraagd worden. Het is naar
onze mening zeer waarschijnlijk dtde vrije-tijdstoeneming
ook een verandering teweeg zal brengen in de tijdstippen,.
waarop men zijn inkopen zal doen.
Twijfelachtig
is het dan
ook of de verkopen over de dagen van de week, zoals in het:
voorgaande gerecapituleerd, .zich ongewijzigd zullen hand-
haven. Hoe bijv. te denkenover de verkoop in detailzaken
op zaterdag in de zomermaanden? Juist in verband met het
reeds eerder aangeduide impuiskarakter, van vele aankopen,
is het zeer wel denkbaar dat de vrije zaterdag, wanneer deze
buiten de
stedelijke
centrá doorgebracht wordt, een evoe-
lige omzetdaling
bij
de detailhandel zal veroorzaken. In
verband met het feit dat de consument dan
zijn
inkomen
aan andere consumj,tieve doeleinden zal besteden, is een
aandrang van de zijde van de detailhandel in de stedelijke
centra tot uitbreiding van de avondverkoop redelijkerwijze
te verwachten.
Al met al is er reden om de werktijdverkorting zeker niet
in de laatste plaats als een ‘detailhandeisprobleern op te
vatten. ‘Enerzijds heeft de detailhandel piobiemen te ver-
wachten voortvloeiend uit het feit dat ook zijd personeel op
arbeidstijdverkorting zal aandringen, anderzijds zullen
zich nieuwe behoeften
bij
de detailhandel presenteren.
Amsterdam.
–
Drs. A. OOSTINDIE.
Blijf bij –
Lees ,,E.-S.B.”!
31-8-1960
.
863
Sedert het einde van de oorlog is, met uitzonde-
ring van 1955, de scheepsbouwproduktie ieder jaar
gestegen. Voor het lopende jaar moet echter met
een geringere produktie worden rekening gehou-
den. De omvang der orderportefeuille
is aanzienlijk
verminderd. De bouw van supertankers, van sche-
pen voor het vervoer van erts en van bulkcarriers
heeft gedurende de laatste jaren gedomineerd.
Scheepsbouwkringen verwachten dat deze categorie
schepen een steeds groter percentage
zal vertegen-
woordigen. De bouw van nieuwe werven in lan-
den, die tot dusver niet over een eigen scheepsbouw
beschikten, is bedenkelijk, gezien het reeds be-
staande surplus aan bouwcapaciteit. Dé terughou-
dendheid met het plaatsen van bouwopdrachten
heeft tot een scherpe onderlinge concurrentie der
werven geleid. Het boeken van buitenlandse op-
drachten wordt in ons land beperkt doordat de
Export Financiering Maatschappij zich strikt houdt
aan de kredietvërleningsnormen -van de Berner
Conventie. De grote werven in Nederland en el-
ders beschikken nog over een orderportefeuille met
een redelijke omvang, maar de vooruitzichten zijn
weinig rooskleurig.
M
.
wereldscheepsbouw
Verleden jaar werd met een produktie van 779 schepen
métende 8.412.000 brt. en een draagvermogen van
12.667.000 ton een nieuw hoogtepunt bereikt, doch dit
jaar moet volgens de president van het ,,American Bureau of
Shipping”, de heer David P. Brown, aan wiens rede’ ter
gelegenheid van de halfjaarlijkse vergadering van het Bureau
ook de navolgende cijfers zijn ontleend, met een geringer
produktie rekening .worden gehouden,
Sedert het einde van deoorlog is, met .iitzondering
slechts ‘van
1955,
de scheepsbouwproduktie ieder jaar
gestegen. In totaal werden niet minder dan 7.892 schepen
metende 62.551.000 brt. met een draagvermogen van
89.764.000 ton opgeleverd. De wereldkoopvaardijvloot telt
thans 17.185 schepen met een inhoud van 117.640.000 brt.
en een draagvermogen van 166.014.000 ton vergeleken met
13,004 schepen metende
59
mln. brt. en
81.359.500
ton
draagvermogen véôr de oorlog. Het draagvermogen is dus
sedert 1939 meer dan verdubbeld, terwijl de potentiële
vervoersçapaciteit door de toegenomen dienstsnelheid van
het moderne vracht- resp. tankschip nog groter is dan uit
het draagvermogen der vloot zonder meer valt af te leiden.
Hei zijn met name detankers, die tot de uitbreiding der
koopvaardijvloot in belangrijke mate hebben bijgedragen,
ofschoon het in snel tempo toenemend aantal bulkcarriers
mede een rol speelt.
Volgens recente ramingen is er, aldus de heer Brown,
in de verschillende scheepsbouwlanden nog ongeveer 22
mln. brt. aan scheepsruimte in bestelling. De oplevering van
in aanbouw zijnde schepen enerzijds en annulering van reeds
geplaatste bestellingen anderzijds hebben de omvang der
orderportefeuille, vergeleken met het drie jaren geleden
bereikte record van 35 mln. brt., belangrijk verminderd..
Blijkens de kwartaalgegevens van Lloyd’s waren aan het
einde van het eerste halfjaar in de verschillende landen
,
234 tankers metende 4.358.600 brt. in aanb,uw. Ditis
weliswaar 293.500 brt. minder dan aan het einde van het
eerste kwartaal maar de in aanbouw
zijnde
tankers vertegen..
woordigen niettemin 47,8 pCt. van de totale in’ aanbouw
zijnde tonnage. –
Het is vooral de bouw van zgn. supertankers, van schepen
voor het vervoer van erts en die van bulkcarriers die de
laatste jaren domineert. In scheepsbouwkringen is men van
oordeel dat deze categorie schepen ‘in de komende
jaren een steeds groter percentage van’de totale orderporte-
feuille zal vertegenwoordigen. Met de bouw dezer schepèn
zijn aanzienlijke hoeveelheden scheepsbouwstaal gemoeid;
zij ‘lenen zich gezien het groter draagvermogen
bij
uitstek
voor de bouw van ,,prefabricated” secties. Bedraagt het
gemiddelde gewicht der ,,prefabricated” secties van schepen
met een gemiddelde grootte van ca. 50 ton, voor tankers met
een draagvermogen van bijv. 65.000 ton kunnen aanzien-
lijk grotere secties met een gewicht van ca. lOO ton gebouwd
worden. Uiteraard stelt de bouw van steeds grotere schepen
– men denke bijv. aan tankers met een draagvermogen van
100/106.000 ton – speciale eisen aan de werfoutillage. De
werven zijn dan ook genoodzaakt de uitrusting aan deze
eiken aan te passen. Een ontwikkeling, die onvermijdelijk
is, maar als zodanig los staat van de uitbreiding der wereld-
scheepsbouwcapaciteit door de bouw van nieuwe werven.
Dit laatste is overigens niet zonder bedenking nu het met
de bestaande scheepsbouwcapaciteit reeds mogelijk is de
wereldkoopvaardijvloot in 10 â 12 jaren geheel te vernieu-
wen ofschoon de gemiddelde levensduur van ‘een schip
maximaal 25 jaren bedraagt.
Met name de bouw van nieuwe w’erven in landen, waar
de scheepsbouw tot dusver niet werd beoefend, heeft nog
andere ongewenste aspecten. Veelal geschiedt dit – met
regeringssteun – uit overwegingen van nationaal prestige.
Men wil over een eigen vloot beschikken, die hetzij langs de
weg van directe financiële steun dan wel door vlagbevoor-
rechting aan reeds lang bestaande, efficiënte scheepvaart-
verbindingen afbreuk doet. Zowel voor de traditionele
scheepsbouwcentra, die het bedrijf zonder enige overheids
steun uitoefenen, als voor de scheepvaart dier landen bete-
864
–
.
31-8-1960
kent de bouw van nieuwe werven in landen die tot de cate-
gorie ,,newcomers” gerekend moeten worden, het scheppen
van een ongewenste concurrentie en het vergroten van het
reeds bestaande surplus aan produktiecapaciteit. –
Nu de scheepvaartrecessie oorzaak is dat de reders met
het plaatsen van bouwopdrachten terughoudend zijn, is het
begrijpelijk dat de weinige concrete aanvragen tot scherpe
onderlinge concurrentie der werven leiden. In verscheidene
gevallen heeft rnën dan ook, uitsluitend teneinde de ôrder-
portefeuille en de leemten door geannuleerde opdrachten
aan te vüllen,
prijzen geaccepteerd die slechts in het gunstig-
ste geval, een geringe winstmarge laten, mits materiaal-
prijzen en lonen niet stijgen. De zgn. ,,çost plus”. bouwprijs,
behoort tot het verleden; men noteert thans vaste prijzen
met een gegarandeerde levertijd. Bovendien zijn de meeste
werven bereid desgewenst krediet voor een,del der bouw-
som te verlenen. Indien een bepaalde werf kan berichten,
dat een of meer bestellingen zijn geboekt, geeft dit onder
de huidige omstandigheden geen enkele indicatie van de
financiële uitkomsten dier opdrachten.
Engeland neemt nog steeds de eerste plaats in op de rang-
lijst der scheepsbouwlanden. Blijkens een mededeling van
de ,,Shipbuilding Conference” telde de orderportefeuille der
Engelse en Noordierse werven eind juni 466 schepen met
een inhoud van 3.780.000,. brt., een waarde van ca: £ 570
mln. vertegenwoordigend. Hiervan zijn 61 schepen metende
731.000 brt., d.w.z. 19,3 pCt. van het totaal, voor buiten-
landse opdrachtgevers bestemd. In totaal werden gedurende
het eerste halfjaar opdrachten voor de bouw van 138 sche-
pen met een inhoud van 353.000 brt. ontvangen, waartegen-
over echter reeds geplaatste bestellingen voor de bouw van
12 schepen, metende 118.000 b’rt., werden. geannuleerd.
Bovendien hebben opdrachtgevers de werfdirecties in ver
;
scheidene gevallen verzocht de bouw, resp. oplevering der
bestelde schepen te temporiseren hetgeen het werkprogram-
ma nietten goede
:
komt. –
De orderportefeuille der
Westduitse
werven heeft een
omvang van naar schatting 1,35 mln. brt. hetgeen voldoende
is voor ca. twaalf maanden. Men hoopt echter met mede-
werking der opdrachtgevers het werk zodanig te spreiden
dat bij he,t uitblijven van verdere bestellingen nochtans tot
in 1962 kan worden doorgewérkt. Het is echter duidelijk
dat men. de naaste toekomst niet zonder zorgen tegemoet
Toerisme achter het ijzeren gordijn
–
Toerisme gaat in de Oosteuropese staten een
steeds grotere bron van inkomsten vormen: In
• Polen verwacht men dit jaar 100.000 buitenlandse
bezoekers; dit is bijna eens zoveel als in
1959,
-zo bericht ,,The Financial Times” van 16 juni jl.
In Oost-Europa is ook toerisme een kwestie van
,staatsplanning: ieder jaar wordt het aantal
toeristen dat het land verlaat en binnenkomt van
te voren vastgesteld. Van de landen achter het
ijzeren gordijn streeft Bulgarije er het meest naar
om een internationaal toeristencentrum te worden.
Het aantal buitenlandse bezoekers aan dit land
steeg van 1.000 in 1954 tot 62.000 in 1959. De
meeste toeristen zijn inwoners van de Oosteuro-
pese statçn. Een moeilijkheid is, dat de hotel-
accommodatie in vele landen nog onvoldoende is
om de stroom van buitenlanders op te vangen.
Boedapest bijv. heeft nog maar 40 pCt. van de
accommodatie van 1939.
BERICHT
j
Hierdoor delen wij onze donateurs, leden en abonnees m ede, dat begin september gebruik zal worden gemaakt
I
van de verleende toestemming tot automatische giro-
afschrijving van aan ons verschuldigde bedragen. Voor
I
zover ons geen formulier voor automatische afschrijving
werd toegezondeh en de donatie, de contributie of het
I
abonnementsgeld voor het jaar 1960 nog niet werd
overgemaakt, verzoeken wij beleefd dit.thans zo spoedig
I
mogelijk te doen door storting op onze postgirorekening
I
no. 8408 of op onze rekening bij fa. R. Mees.en Zoonen
te Rotterdam. . Stichting Het
Nederlandsch Ecônomisch Instituut
ziet. In totaal werden sedert het-najaar van 1958 voor bin-
nen- en buitenlandse rekening26 opdrâchtengeboekt. Hier-
in zijn begrepén zés lijn-vrachtschepen met een dienstsnel-
heid van ca. 20 mijl voor de Hambürg SÜcI Amerika linie
(Oetker-groep).
Aan het einde van het eerste halfjaar waren
voor
,
Neder-
landse
rekening 116 schepen metende 725.700 brt. in bestel-
ling. Hiervan worden er 106 met een inhoud van 563.300
ton òp Nederlandse en 10 metende 162.400 brt. op buiten-
landse werven gebouwd. Op 1juli1959 waren 135 schepen,
dietende 1.032.000 brt., voor Nederlandse rekening in
aanbouw resp. bestelling. Uit deze cijfers blijkt duidelijk de
invloed van de scheepvaartrecessie. Door Noorse reders
werden o.a. in het eerste halfjaar twee bulkcarriers met een
draagvermogen van 24.000 ton elk en twee vrachtschepen
van resp: 15.000 en 13.500 ton draagvermogen besteld.
Deense reders bestelden drie vrachtschepen met een draag-
vermogen van 3.700 ton elk en een vrachtschip van 1.800
ton draagvermogen, ‘terwijl het Verohuie-concern o.a. een
bestelling ontving voor de bouw van twee schepen met een
–
draagwrmogen van 10.500 elk, bestemd ‘oor het vervoer
van auto’s. Engelse reders plaatsten bestellingen voor• de
bouw van een lijnvrachtschip met een draagvermogen van
8.200 ton en ioor de bouw van een klein vrachtschip met
een draagermogen van 1.000 ton.
–
–
Een welkome aanvulling der orderportefeuille vormde
de Ghanese opdracht voor de bouw van acht vrachtschepen
met eén draagvermogen van ca. 7.000 ton elk. De bouw van
het casco van twee dezer schepen is met het oog op de op-
léveringstermijn in Duitslaid uitbesteed. Overigens is ook
-dit contract onder de druk der scherpe concurrentie geboekt
tegen prijzen die ongeveer de zelfkosten dekken dan wel iets
daaronder liggen. Het zou wellicht mogelijk zijn geweest
meer buitenlandse opdrachten te boeken, indien men op het
stuk van kredietverlening aan de wensen der buitenlandse
opdrachtgevers tegemoet had kunnen komen. De N.V.
Export Financiering Maatschappij houdt zich echter terecht
strikt aan de Berner Conventie, krachtens welke het krediet
tot maximaal 50 pCt. van de bouwprijs, betaalbaar in vijf
jaarlijkse termijnen, beperkt moet blijven. Ook wat het
reparatiebedrijf betieft, is de concurrentie uitermate scherp,
terwijl juist die schepen waarmede min of meer omvangrijke
reparaties gemoeid zouden zijn, werden opgelegd.
Resumerend
kan gesteld worden dat de grote werven hier
te lande en elders weliswaar nog over een orderportefeuille
met een redelijke omvang, welke overigens ,dobr annu-
leringen in verscheidene gevallet hiaten vertoont, beschik-
ken, maar dat de vooruitzichten nog weinig rooskleurig
zijn. Het reeds bestaande surplus aan bouwcapaciteit en de
bouw van nieuwe werven in landen, die tot dusver niet over
een eigen scheepsbouw beschikten, zijn bovendien factoren
waarmede ernstig rekening moet worden gehouden.
• Rotterdam.
C. VERMEY.
318-1960
–
.865
Het bedrijfsleven heeft behoefte aan academici die
op jongere leeftijd dan thans gebruikelijk is, zijn afge-
studeerd. De resultaten van de baccalaureaatsopleiding
zijn echter kwantitatief zodanig, dat de vraag van een
misrekening t.o.v. deze opleiding opkomt. Schrijver
meent dat het toch een goed initiatief is geweest, met
‘dien verstande dat liet kandidaatsexamen moet vervallen
en het baccalaureaat- na het propaedeutisch examen
wordt afgelegd. Het baccalaurcaat is mede van belang
voor het opvangen van de toekomstige sterke toevloed
van de studenten met handhaving van een voldoende
onderwijsniveau. De studenten dienen te beseffen dat
het bereiken van topfuncties niet alleen afhankelijk is
van de graad van geleerdheid, doch vooral ook van
een praktische inslag. Voorts wordt het studierende-
ment verhoogd. Ook in het téchniech hoger onderwijs
• blijkt behoefte aan een soortgelijkè opleiding te be-
staan. Het Leidse baccalaureaat dient aanslüiting te
• hebben op de facultaire studie, waardoor tevéns het
• door schrijver gewaardeerde Amerikaanse onderwijs-
ytcem meer wordt benaderd
Het baecalaureaat,
een mislukte
vernieuwing?
De laatste jaren is steeds meer; vooral van de
zijde
van
het bedrijfsleven, de wens te kennen gegeven, dat de aca-
demisch gevormden op jongere leeftijd dan thans gebruike-
lijk is hun intrede in de maatschappij zouden doen. Hier
–
aan zou dan door de universiteiten en hogescholen tegemoet
gekomen kunnen worden door de studieprogramma’s
voor, de volledige opleiding zoveel mogelijk te beperken
en voorts door kortere afgeronde studies in te stellen.
De wens van het
bedrijfsleven
vloeide voort uit het feit,
dat men ‘aan de hand van opgedane ervaringen meent,’
dat een afgestudeerde van
bijv.
’27 jaar een zekere soepel-
heid van aanpassing aan de bedrijfsomstandigheden heeft
verloren en-dat
,hij
na eçn lange studie ‘minder bereid zou
zijn eerst nog enige jaren als trainee in een
bedrijf
werk-
zaam te zijn. Vooral de overweging, dat door de lange
studieduur vele studenten, zowel in de economische als
in de technische wetenschappen, ongeschikt zijn geworden
voor de zgn. lijnfuncties in groot- en kleinbedrijf, speelt
hier o.i: een rol. De doctorandus in de. economie bijv.
heeft’zo macro-ecönomisch leren denken, dat het kleine
en ‘middelgrote bedrijf hem veelal niet aantrekt of dat
hij na enige tijd’ constateert erop ,,uitgekeken” te zijn.
In dit verband is het allereerst van belang na te gaan
aan welke typen academici. in het bedrijfsleven behoefte
bestaat. Ik zou”daartoe de volgende indeling willen maken:
de persoon die beschikt over een” zekere weten-
schappelijke vorming doch ambieert om via een ,,lijn”-
functie in het bedrijf zijn toekomst op te bouwen;
de persoon, die door zijn opleiding in staat is als
praktisch specialist op te treden’ en zich daartoe voelt
aangetrokken;
de specifiek wetenschappelijke persoon, die zich toe-
legt op research- en ontwikkelingsarbeid.
Aanvangende met de relatief kleinste groep 3, meen ik
dat, hoewel deze groep van zeer groot belang is voor de
wetenschappelijke ontv’ikkeIing, er tot dusverre, gezien de
gemiddeld kleine omvang van de Nederlandse bedrijven,
naar dit type academici een (wellicht te) beperkte vraag
wordt uitgeoefend.
Tot groep 2 reken ik hen, die na het afleggen van het
doctoraal examen een ‘praktische toepassing ‘van hun
wetenschappelijke kennis ambiëren. Deze personen zullen
veelal als staffunctionaris in het
bedrijfsleven
aanvangen.
Tot ‘de eerste groep reken ik vooral de kandidaats- èn
baccalaureaatsstudenten. Deze stud’enten wensen, veelal’
omdat zij meer op de praktijk zijn ingesteld,’ een korte
afgeronde wetenschappelijke opleiding. In het – bedrijfs-
leven zullen
zij
o.a. vooral een werkkring vinden in het
commerciële vlak. Vooral voor- de middelgrote en kleine
bedrijven acht ik, o.a. op grond van het bovenvermelde,
deze groep academici van groot belang.
EN
Ik wil in dit verband th’ans nader de ontwikkeling van
de nog recente baccalaureaatsopleidingen bezien. Het is
m.i. verheugend, dat Minister Cals in
zijn
Memorie van
Antwoord op de’ wijziging van de Hoger Onderwijswet,
van 25 juni 1960, stelt, dat ‘de wéttelijke belemmeringen
tegen het instellen van een zodanige studie moeten worden
weggenomen. Duidelijk wijst de Minister erop, dat v5ôr
alles een grotere aanpassing van ons hoger onderwijs
gewenst is.
In de baccalaureaatsopleiding zie ik een stap in de
richting van het Amerikaanse onderwijsysteern, waar-
voor ik
altijd
veel bewondering heb gehad ‘). Dit is er,
zoals bekend, op gericht een zeër groot aantal studenten
voor het baccalaureaatsexamen op te leiden, terwijl slechts
een relatief kleine groep doorstudeert voor de Masters- en
de Ph.D. graad. Nu is het ongétwijfeld zo, dat de maat-
schappelijke verhoudiiigen in de Verenigde Staten ver-
schillen van de Edropese, ook al omdat de Amerikaân
nu eenmaal. sterk op de
praktijk
georiënteerd is. Zulks
behoeft m.i. niet te verhinderen, dat het Nederlandse
1)
Zie: ,,De bedrijfseconomische opleiding in de Verenigde
Staten” in ,,E.-S.B-.”. van 5 februari 1958.
866
3 1-8-1960
hoger onderwijs in toenemende mate de bereidheid toont
om te profiteren van de ervaringen opgedaan met het
Amerikaanse hoger onderwijssysteem. Voor het succes
van de Nederlandse baccalaureaatsopleiding lijkt mij
zulks een eerste vereiste.
Gaat men aan de hand van de Memorie van Antwoord
de resultaten na, welke tot dusverre met de baccalaureaats-
opleidingen in de economische wetenschappen aan de
Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam en aan de beide
economische hogescholen zijn bereikt, dan
zijn
deze,
kwantitatief althans, niet overweldigend. Bij de Gemeen-
telijke Universiteit te Amsterdam, waar het baccalaureaat
in
1954
werd ingesteld, werd
–
in januari 1957 het getuig-
schrift uitgereikt aan 9 personen, in 1958 aan 3, in 1959
aan
5
en in 1960 (tot juni) aan 2 personen. Aan de Neder-
landsche Economische Hoogeschool, welke de langste
ervaring met het baca1aureaat heeft (sedert de cursus
1952/53), werd in 1953 het getuigschrift verstrekt aan
4
studenten, in 1954 eveneens aan
4,
in 1955 aan 9, in
1956
aan 12, in
1957
aan 7, in 1958 aan 10 en in
1959
aan 11
studenten. Aan de Katholieke Economische Hogeschool
te Tilburg, waar in
1956
het eerste baccalaureaatsexamen
werd afgelegd, verkregen in 1957 4 studenten, in 1958
3 en in 1959
5
studenten het baccalaureaatsgetuigschrift.
Mt
011
De resultaten van de baccalaureaatsopleiding zijn
kwantitatief zodanig, dat men zich afvraagt of de instel-
ling van deze opleiding geen misrekening is geweest en
bovendien of gezien .deze resultaten Eindhoven en Leiden
niet beter van hun baccalaureaatsplannen zouden kunnen
afzien. Ik meen, dat zulks toch niet het geval is en dat het
Rotterdamse initiatief in dezen een goed initiatief is
geweest.
Uit het feit, dat, volgens de Memorie, de studenten na
het behalen van het baccalaureaatsgetuigschrift de studie
toch weer, zo ènigszins mogelijk, voortzetten tot het
doctoraal examen, spreekt echter duidelijk een gebrek aan
vertrouwen in de mogelijkheden, welke deze opleiding
hun in het bedrijfsleven biedt. Dit vindt m.i. zijn beves-
tiging in het feit, dat, aldus weder de Memorie, van de
13 door Tilburg afgeleverde baccalaurei er,
.11 in het be-
drijf van hun vader zijn terecht gekomen en dus, zo mag
men stellen, van hun toekomst verzekerd waren.
Op zichzelf
bewijzen
deze
cijfers nog niet het ontbreken
vân een behoefte aan een kortere opleiding. Immers, bij
het beschouwen van deze cijfers moet men in aanmerking
nemen dat het kandidaatsexamen, waarna van oudsher
velen, om welke – reden dan ook, de studie beëindigen, is
blijven bestaan. Wanneer men na het afleggen van dit
examen toch besluit door te studeren, dan is het zeer
begrijpelijk dat men dan toch maar voor zijn doctoraal
examen doorgaat. Uit de Memorie blijkt trouwens dat
vele studenten het baccalaureaatsexarnen als een verlicht
doctoraal examen zien.
Wil de baccalaureaatsopleiding werkelijk betekenis
krijgen dan zou het m.i. ten zeerste aanbeveling verdienen
deze in de gewone studie op te nemen in die zin, dat het
kandidaatsexamen komt te vervallen en na het propaedeu-
tisch, het baccalaureaatsexamen volgt met een na ongeveer
twee jaar af te leggen doctoraal examen. De studie zou
dan zo ingekleed dienen te worden, dat het baccalaureaats-
examen voor alle studenten een afgerond geheel vormt en
de student, die zulks wenst, zich in de resterende jaren
verder speciaiiseert (i.c. groep 2)
2)
.
–
Doet men zulks niet dan vrees ik, dat het baccalaureaat
geen succes zal worden: Dit zou des te meer te betreuren
zijn, gezien het feit, dat de spoedig verwachte sterke toe-
vloed van studenten de noodzaak van een korte, logisch
in het studieprogramma ingepaste opleiding, steeds sterker
zal doen gevoelen. Zulks vooral in verband met de be-
schikbare onderwijsfaciliteiten en de wens, het niveau
van het onderwijs niet te doen verslechteren.
Daarnaast zal men zich van de zijde van het bedrijfsleven
mi. nog• meer de beschikbaarheid van deze categorie
afgestudeerden dienen te realiseren en zal men zich meer
moeten – bezinnen op de behoefte welke aan deze categorie
in het eigen bedrijf bestaat, alsmede op de kansen welke
haar geboden kunnen worden – Op grond hiervan zal men,
en zulks acht ik zeer essentieel, ook bij een overvloedig
aanbod van alle categorieën academici voor de beoogde
functies zo mogelijk baccalaurei dienen aan te trekken.
De studenten zullen er voorts op gewezen moeten
worden, dat de mogelijkheid tot het bereiken van de top-
functies zeker niet alleén afhankelijk is van de graad van
geleefdheid (een ingeburgerd begrip), doch vooral ook
afhangt van de praktische inslag van de afgestudeerde.
Immers, men kan- deze functies bereiken via specialisatie,
zo nodig gevolgd door een latere de-specialisatie, doch
ook via de ,,lijn”-functies. Een naüw contact over deze
kwestie tussen vooral de middelgrote en kleinere bedrijven
en het hoger onderwijs is gewenst.
In dit verband wijs iknog op de mededeling van het
Bureau voor plaatsing van afgestudeerçln der Neder-
landsche Economische Hoogeschool te Rotterdam, dat
er-veel vraagnaar deze categorie bestaat en dat vooral de
middelgrote maatschappijen hieivoor belangstelling heb-
ben. ik hoop, dat deze belangstelling in meerdere mate
voortvloeit uit de geschiktheid van deze acaaemici voor
de betrokken bedrijven dan-uit het o.a. in de Mëmorie
vermelde feit, dat de baicalaurei m&t een wat lager aan-
vangssalaris genoegen nemen dan de ddctorandi.
51
Het grote belang van de baccalaureaatsopleiding voor
de middelgrote en kleinere bedrijven blijkt ook uit ervarin-
gen, opgedaan in dé technische sector van het hoger onder-
wijs. Het overgrote deel van de afgestudeerde ingenieurs,
voor zover zij in het bedrijfsleven terecht komen, blijkt
in dienst te zijn van de grootindustrie, een sector welke
slechts eën kwart van het industriële potentieel van Neder
–
land uitmaakt. De Minister constateert dan ook in zijn
Memorie, dat de door ons technisch hoger onderwijs
opgeleide academici niet geheel ,,passen” in het patroon
van onze industrie.
In dit verband merkt de Minister op, dat de
nominale
studieduur voor de ingenieursexamens niet beneden de
vijf jaar verkort kan worden. Inrichting van een kortere
afgeronde opleiding met ,,eigen etiket” zou daarom aan-
beveling verdienen. Zulks komt overeen met de opmerkin-
gen in het rapport van de Commissie Industrie-Hoger
Onderwijs over deze kwestie. Deze opmerkingen hielden
2)
Uiteraard zou een dergelijke aanpassing ook bereikt
kunnen worden door de huidige kandidaatsstudie een meer afgerond geheel te doen vormen en het kandidaatsexamen,
met afschaffing van het baccalaureaatsexamen, te handhaven.
Uit psychologische overwegingen acht ik echter de eerder
vermelde oplossing beter.
31-8-1960
867
in dat, indien verkorting van de huidige gemiddelde
werke-
ljke
studieduur bij het technisch hoger onderwijs (7 jaar)
niet verwezenlijkt kon worden, voorzien zou moeten
worden in een tussengraad, welke de betiteling zou moeten
zijn van een afgeronde technische academische opleiding
voor bedrjfsingenieurs in ca. 4 jaren. Indien enigszins
mogelijk zou men mi., gezien ook de ervaringen
bij
het
economisch hoger onderwijs, deze opleiding geheel dienen
te integreren in de bestaande opleidingen.
Niet alleen de behoeften van het bedrjfsléven, doch
ook de kwestie van het zgn. studierendement speelt
bij
de
overwegingen tot het instellen van een baccalaureaat een
belangrijke rol. Velen voor wie de gehele studie te zwaar
blijkt te zijn, kunnen hierdoor toch een getuigschrift behalen
en behoeven niet voor de rest van hun leven in de maat-
schappij rond te lopen met het gevoel ,,mislukt” te zijn.
De mogelijkheid en wenselijkheid van een baccalaureaat
bij de studierichtingen van de faculteit der wis- en natuur-
kuijde willen wij hier buiten beschouwing laten, doch na
de vakbaccalaureaten
zij
nog enige aandacht besteed aan
het Leidse baccalaureaat, een initiatief, dat zeker steun
verdient. Het komt
mij
echter wenselijk voor, dat dit
baccalaureaat aansluiting zal geven op althans enige
facultaire studies. Men kan uiteraard betogen, dat wanneer
na een jaar studie de betrokkene, ot welke wijze dan ook,
tot de overtuiging komt toch een facultaire studie te willen
volgen, hij of zij altijd nog kan omzwaaien zonder veel
tijdverlies. Door doorstroming mögelijk te maken voor-
komt men echter onder ander’e daf deze groep studenten
aan de universiteit eën geïsoleerde positie ten aanzien van
hun medestudenten gaat innemen en voorkomt men dat
deze opleiding in brede kringen als eeii ,,cursus” wordt
gezien.
Een dergelijke opzet zou ook een eerste stap kunnen
betekenen in de richting waarmee het Amerikaanse
onderwijs succes blijkt te hebben gehad. Aansluiting kan
geschieden door bijv. vrijstelling te verlenen voor bepaalde
vakken of door het instellen van een overbruggingsexamen.
Brengt men geen aansluiting tot stand, dan vrees ik dat
deze opleiding, hoe streng ook haar eisen om een negatieve
selectie te voorkomen, wel eens geen succes zou kunnen
worden.
Wat de plaatsingsmogelijkheden voor deze groep bacca-
laurei in het bedrijfsleven betreft ben ik niet te optimistisch.
Uiteraard zijn er functies waar de baccalaurei, in het
bijzonder die der in het plan voorziene richtingen C
(Kennis der Natuurwetenschappen) en B (Kennis der
Samenleving), voor geschikt zouden zijn
8),
doch zij
zullen moeten concurreren met de vakbaccalaurei, die
toch veelal een’ meer op het bedrijfsleven afgestemde
opleiding hebben genoten. Deze opleiding zal daarom
m.i. vooral haar aftrek moeten vinden op andere terreinen
van het maatschappelijk leven, waarvan er door de Com-
missie-Van der Pot enige worden genoemd..
Concluderend ben ik van oordeel, dat de baccalaureaats-
opleiding in een maatschappelijke behoefte kan voorzien.
Wil zij echter werkelijk aan haar doel beantwoorden, dan
is het m;i., met het ôog op de tot dusverre bereikte resul-
taten, zeer gewenst deze opleiding in de normale studie
in te bouwen: Zulks temeer gezien de te verwachten grote
toevloed van studenten aan de instellingen van hoger
onderwijs en het streven het peil vanhet onderwijs-hier
niet onder te doen lijden.. Het bedrijfsleven zal zich voorts
nog meer het bestaan van deze groep academici dienen te
realiseren. Een nauw overleg tussen hoger
onderwijs
en
maatschappij, waaronder het bedrijfsleven, is op dit ter-
rein van essentieel belang.
‘s-Gravenhage.
Dr. J. D. DE HAAN, m.b.a.
3)
De richting A (Kennis der Europese Beschaving) ligt m.i.
buiten de sfeer van het bedrijfsleven.
I
TÈKENING
Balans van de econômische toestand van’ clç E.E.G.
Nederland.
In het onderstaande wordt ‘een overzicht gegeven van
de ontwikkeling van een aantal macro-economische groot-
heden. 1
De ontwikkeling van de vraag.
‘
Het beloop van de uitvoér blijft bevredigend. Het stij-
gingspercentage van het maandgemiddelde van . januari –
juli 1960 t.o.v.
1959
bedraagt volgens voorlopige gegevens
van het C.B.S.
15.
Voor de eerste .zes maanden van 1960
publiceerde het C.B.S. dé volgende waarde
–
indexcijfers
(1953
= 100):
159,
184, 200, 174, 184 en 179.
De investeringen in vaste activa zijii gçdurende het
eerste kwartaal van 1960 weliswaar gestegen t.o.v. de
1)
Het eerste gedeelte van deze aantekening werd gepubliceerd
in ,,E.-S.B.” van 24 augustus 1960.
overeenkomstige periode van
1959
doch vertonen een
daling in vergelijking tot ,het laatste kwartaal van het
laatstgenoemde jaar. Tabel 1 geeft hiervan een beeld:
TABEL 1.
Bruto-investeringen in vaste activa
(in mln. gid.)
1959
‘
1960
Ie
kw.12e
kw.
1
3e kw.
1
4e kw. lekw
Totaal
…………..
..,…
1.918
1
2,287
2.396
2.518
2.179
Machinese.d
………
……
630 696
715
810
692
vervoermiddelen
.,,,..,,,.
347
406
450
429 424
Weg- en waterbouwk. werken.
164
277
295
323
217
Woningen
….,,,,…,….
372
491
486 494
420
Gebouwen, md. Overheid
…
405 417
450 462
426
Bron: C.B.S.
868
3 1-8-1.960
–
De Overheid poogt door wijzigingen in de fiscale facili-
teiten de investeringen te renmen.
–
Uit tabel 2 blijkt dat de groei van het binnenlandse
verbruik voornamelijk dë duurzame consumptie-middelen
betreft.
TABEL 2.
–
Indexcijfers van de consumptieve bestedingen
(1953 = 100, maandgemiddelden van de hoeveelheid per hoôfd)
jaar
maart t/m mei
1957
1
1958
1959
– 1958
1959
1960
Totaleconsumptïe -.
119
118
120
119
121
125
Voedings- en genot-
–
middelen ———109
III
lii
113
112
113
Duurzame consump-
–
tiegoederen
146
141
148
143
152
163
Overige goederen en
diensten
……….
-112
113
115
111
113
116
Bron:
C
.
B
.
S.
De loonsverhogingen, de aan j,assing van de ouderdoms-
Densioenen en de huurverhoging hebben geleid tot een
vermeerdering van het totale reële inkomen van de gezins-
huishoiidingën.
De produktie.
In tabel 3 wordt de krachtige stijging van de industriële
produktie in totaal en bedrijfstakgewijze tot uitdrukking
gebracht. –
TABEL 3.
Produktie-indexcijfers van de njjverheid
(1953 = 100)
–
jaar-
.
–
gemidd. –
1960
1958 11959
jan. j
febr.
j ilirt.
apr.
mei
1
juni
Alg. ind. cijfer a).127
139
149
154
154
158
162
160
Bouwnijverheid en
aardewerk
114
122
106
108
121
132
142
144
Chemische nijver-
heidb)
………
–
–
137
145
152
153
165
155
153
Leder- en rubber-
nijverheid ——-122
137
139
140
147
140
137
140
Mijnbouw ——–110
114
113
109
122
120
123
118
Metaalnijverheid – –
138
164
170
183
209
200
–
Textielnijverheid :
108
112
112
116
128
114
115
Voedi,is- en genot-
middelenindus-
trie
…….. …
-118
120
107
108
127
127
137
–
Bron:
C.B.S.
–
–
Excl.
bouwnijverheid.
Gecorrigeerd voor,seizoen en lengte van de maand.
Excl. ardolieprodukten.
Op’.’allend is de zéer grote expansie in de metaalnijver-
heid.
Het economische evenwicht..
– De prijzen bleven stabiel, ondanks de sterke toeneming
van de totale vraag. De ondernemers hebben zich gehouden
aan de afspraak om de recénte loonsverhogingen niet in
de verkoopprijzen door te berekenen. De 1oonsverhogingen
veroorzaakten, dank zij de produktiviteitsstijgingen, geen
toeneming van de kosten per eenheid produkt; veelal wordt
de stijging van de winstmarges van 1959 gedeeltelijk gecom-
penseerd.
De prijsstabiliteit blijkt uit tabel 4.
TABEL 4.-
Prjjsindexcjjfers van het levensonderhoud (1951 = 100) en
interim-indexcjjfers van groothandelsprjjzen in 1959 en 1960
(1948 = 100) a)
Prijsindexcijfers
Interid,-indexcijfers
levensonderboud b) groothandelsprjzen
123
142
1960
126 142 126
141
1959
………………….
…
125
139
januari
………………..
..
127
*
139
februari
………………..
..
maart
…………………
..
126
139
april
…………………
..
mei
…………………..
..
juni
………………….
126
139
juli
……………………
J27
–
Bron:
C.B.S.
Gezinnen van hand- en
hoofdarbeiders.
De toenemende spanning op de arbeidsmarkt woedt tot
uitdrukking gebracht in tabel
5.
TABEL 5.
.
. .
Geregistreerde arbeidsreserve van en openstaande acn vragen
om mannelijk personeel in.procenten van de afhankelijke
‘manneij/ke beroepsbevolking a)
30juni
31juli
30juni
31juli
1959
1959
1960
1960
Geregistreerde arbeidsreserve
2,1
2,2
1,2
1,3
Openstaande aanvragen – . . .
1,6
– 1,8
2,6
2,9
a)
Bron:
Min. v. Soc. Zaken, verslag arbeidsmarkt, juli 1960.
De handelsbalans ontwikkelt zich, gunstiger dan -werd
verwacht. Gedurende de periode januari – juli 1960 was
het dekkingspercentage 87, terwijl dit 88 bedroeg tijdens
het overeenkomstige tdvak in
1959.
Voor het eerste half-
jaar van 1960 bedroeg het invoeroverschot f. 1.061 mln.
(eerste halfjaar 1959 f. 788 mln.).
De goud- en deviezenreserves zijn in de loop van 1960
verder toegenomen. Deze ontwikkeling heeft bijgedragen
tot verruiming-van de geld- en kapitaalmarkt. De beschik-
bare – geldmiddelen namen voorts toe door een verdere
uitbreiding van het bankkrediet. De Centrale Bank vond
hierin aanleiding, met de handelsbanken en de landbouw-
kredietinstellingen een overeenkomst aan te gaan met het
doel een nieuwe kredietexpansie zonodig te beperken.
Het
bedrijfsleven
heeft tot nu toe slechts een beperkt
beroep gedaan op de kapitaalmarkt, zodat de Overheid
met het plaatsen van staatsleningen het financierings-
programma voor de begroting 1960 reeds geheel kon uit-
voeren.
Vooruitzichten.
.
,
Met betrekking tot de vooruitzichten voor Nederland,
stelt het tweede kwartaaloverzicht van de E.E.G. (blz. 33
en 34), dat, hoewel het financieel beleid van de Overheid
in het eerste halfjaar 1960 goed was aangepast aan de
economische situatie, een voortzetting van dit beleid op
zichzelf niet voldoende schijnt om de vraagstukken op
te lossen, welke gedurende het tweede halfjaar kunnen
rijzen, als gevolg van een buitensporige toeneming van
de totale vraag of verscherpte spanningen op de arbeids-
markt. Een vertraging van de industriële produktie in het
tweede halfjaar lijkt derhalve slechts vermijdbaar, voor
zover men erin slaagt de sjanningen op de arbeidsmarkt
op te heffen. Het gevaar bestaat dat de handhaving van een
3’l-8-
–
1960
869
stabiel prijsniveau een verslechtering van de lopende reke-
ning der betalingsbalans, met zich zou brengen, aldus het
kwartaaloverzicht. De later. gepubliceerde conjunctuur-
aantekeningen van de Gemeenschap geven echter met een
geraamde jaarlijkse groei van de industriële produktie met
15
pCt. een meer optimistisch geluid. –
• Aan het rapport van de O.E.E.C., 1960, blz. 28, over
Nederland worden tenslotte de volgende opmerkingen
over de toekomstige ontwikkeling in 1960 ontleend:
,,Some measures have already been taken, notably to
avoid an excessive expansion of private investments. But
it is also necessary to consider other measures which
would provide rapid action to slow -down the increase in
demand in good time”. ;,For example: taxation might be
increased or the terms for hire purchase transactions made
more stringent”.
België
2)
Het economisch leven blijft zich op een hoog niveau
ontwikkelen. De uitvoer vormde de belangrijkste stimulans;
deze steeg nl. met 23 pCt. in het eerste halfjaar van 1960
t.o.v. de overeenkomstige periode in 1959. De opleving
van de investeringen, die zich reeds eind 1959 aftekende,
werd in het begin van 1960 duidelijk zichtbaar. Het bétreft
hier vooral de particuliere investeringen; de overheids-
investeringen kenmerkten zich door een langzamer ont-
wikkeling. Het gezinsverbruik leek in het begin van het
jaar niet aanmerkelijk te zijn toegenomen, doch tijdens
april en mei vertoonden ‘- volgens de ,,Weekberichten
van de Kredietbank” van 30 juli 1960 – de omzetcijfers
van- warenhuizen en coöperaties een snelle toeneming, t.w.
met 10 pCt. boven het overeenkomstige niveau van 1959.
De toeneming van het totale reële gezinsinkomen werd
veroorzaakt door een lichte prijsdaling der verbruiks-
goederen en door een aanzienlijke, verbetering van -de
werkgelegenheid. De uurlonen bleven -sinds de laatste
verhoging van november
1959
vrijwel staliel.
De industriële produktie steeg in het eerste halfjaar
met ca. 10 pCt. t.o.v. een jaar geleden. De expansie betrof
vooral de sectoren staal, metaalverwerking, textiel en
bouwnijverheid. Een dissonant blijft echter de sombere
situatie
bij
de kolenmijnen.
De schaarste op de arbeidsmarkt blijft beperkt tot be-
paalde sectoren en gebieden (zie het eerste deel van dèze
aantekening). Het prijsniveau wordt gekarakteriseerd
door een algemene stabiliteit van de groothandelsprijzen.
De index van de kleinhandelsprijzen daalde in april en
.mei, steeg in juni voor de eerste maal sinds een half jaar,
doch daalde in juli weer, aldus de ,,Mededelingen van het
Verbond der Belgische Nijverheid” van 15 augustus 1960
;
Het betreft hier echter slechts geringe fluctuaties.
Hoewel de goud- en deviezenreserves sinds het begin-van
1960 met fr. 1,6 mrd. zijn gestegen, zijn deze reserves in
juli ii. met fr. 4 mrd. gedaald. Het officiële disconto is
daarna verhoogd van 4 tot
5
pCt. De oorzaken van de
voornoemde deviezenafvloeiing en discontowijziging be-
treffen externe monetaire factoren, nI. de recente rente-
verhogingen -in West-Duitsland, Engeland. en Nederland,
benevens de speculaties ten gevolge van de Kongo-crisis
Het tekort op de handelsbalans is daarentegen gedurende
heteerste halfjaar vn 1960 t.o.v. 1959 afgenomen.
2)
Voor de analyse van dit land
is ook
gebruik gemaakt van gegevens in het Weekblad van de Economische Voorlich-
tingsdienst van 26 augustus 1960.
Vooruitzichten.
–
–
De ontwikkeling van de industriële produktie bevestigt
de verwachting van een- stijging in 1960 ten opzichte van
19591. Het industriële apparaat heeft echter nog geen ,,full-
capacity” bereikt. Hiertegenover staat dat het begrotings-
tekort (o.a. ten gevolge van de vergrote hulp aan de
Kongo) in aanzienlijke mate beslag legt op de nationale
besparingen, hoewel er nog geen sprake is van kapitaal-
schaarste. Dit hoüdt bepaalde gevaren in voor het finan-
ciële evenwicht indien de expansie voortduurt, terwijl in
het tevenovergestelde geval de mogelijkheden tot ingrijpen
door de Overheid sterk zouden worden verminderd. Een
verkleining van het begrotingstekort -is vereist voor het
waarborgen van de uitbreiding van de investeringen,
waarvan de wenselijkheid mede blijkt uit de belangrijk
snellere ontwikkeling in de andere. lid-staten.
Luxemburg.
Door – de gestadig toenemende uitvoer van ijzer- en
staalprodukten werd begin 1960 de expansie van de
Luxemburgse produktie versneld. In de belangrijkste
industriële sectoren wordt thans op volle capaciteit gewerkt,
zodat de bedrijvigheid tijdens het tweede halfjaar niet meer
zo snel zal toenemen. De stijging van de binnenlandse
vraag lijkt
vooral tot een toe eming van de invoer te –
hebben geleid.
Italië.
.
Het lijkt nu reeds vast te staan dat het bruto nationaal
produkt in 1960 weer zal stijgen. De stijging van de uitvoer
was de voornaamste impuls voor de conjuncturele ont-
wikkeling. Deze stijging had uitsluitend betrekking
op industrieprodukten en vooral op de uitvoer naar de
lid-staten van de Gemeenschap. Tegelijlertijd hield – de
expansie van de binnenlandse vraag aan. De investeringen
in vaste activa
zijn
sterk toegenomen, vooral in de che-
mische industrie, de machinebouw en het verkeerswezen.
De sterke stijging van de vraag van de consumenten blijkt
o.a. uit .de -gewijzigde verhouding tussen de voorraden
eindprodukten
bij
bedrijven en de produktie t.o.v. het
vorige jaar. Een groter deel van het inkomen werd besteed
aan duurzame ”erbruiksgoederen.
De industriële produktie is in het le kwartaal 1960
t.o.v. het 4e kwartaal
1959,
na seizoencorrectie, gestegen
met 4 pCt. Deze sterke stijging is voorâl veroorzaakt door
de grotere vraag naar goederen met een aanzienlijke
toegevoegde waarde en door de toename van de onmiddel-
lijk produktieve investeringen. Het betreft hier vooral de
ijzer- en staalindustrie, de automobielindustrie en de
diverse takken van de machinebouw. In het eerste deel
van deze aantekening is de arbeidsmarkt gelarakteriseerd
door een tekort aan gekwalificeerde ârbeidskrachten naast
een belangrijke structurele werkloosheid.
Mede dank zij verschillende overheidsmaatregelen zijn
de groot- en kleinhandelsprijzen na januari niet verder
gestegen of zelfs licht gedaald. De vermindering van het
betalingsbalansoverschot bevorderde de realisatie van het
evenwicht tussen middelen en bestedingen. Hierdoor onder-
ging de geld- en kapitaalmarkt tevens een beperkende
invloed. De behoeften van de Schatkist voor het begrotings-
jaar
1959/1960
konden vrijwel geheel zonder een beroep
op de geidmarkt worden gefinancierd. De grote finan-
cieringsbehoeften van het bedrijfsleven vëroorzaakten een
nieuwe expansie van het kredietvolume en’een daling van
de liquiditeit
bij
de banken.
870
31-8-1960
Vooruitzichten.
In het tweede kwartaaloverzicht van de Gemeenschap
wordt de volgende prognose gesteld.
Het is niet uitgesloten, dat het tempo van de economische
expansie in de tweede helft van het jaar niet meer zo hoog
zal zijn als tijdens de,eerste maanden. Niet de volledige
benutting van de produktiecapaciteit, doch een verflauwing
van de vraag zou daarvan de primaire oorzaak kunnen
zijn. In tegenstelling tot andere lid-staten is in Italië de
grens van de produktiecapaciteit nog niet bereikt, met
uitzondering van enige industrieën, zoals de ijZer– cii
staalindustrie. Hoewel een aanzienlijke vermeerdering van
de investeringen in vaste activa verwacht kan worden, zou
de Overheid het
achterblijven
van andere vraagcomponen-
ten kunnen compenseren, nl. door uitvoering van bestaande
programma’s op het gebied van verbetering van de infra-
structuur en de levensstandaard. In de later gepubliceerde
conjunctuuraantekeningen van de Gemeenschap wordt
echter de mogelijkheid van een vertraagde expansie kenne-
lijk geringer geacht.
N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN
gevestigd te ‘s-Gravenhage
.
$
UITGIFTE VAN. .
.
1
100.000.000.—
4
‘1
2
pCt. 25-jarige Obligatiés 1960
(Vijfde lening)
Grootte der stukken: nominaal f1000.— en f500.—.
Na de toewijzing kunnen desgewenst, in de plaats van obligaties,
schuidregisterinschrijvingen, groot tenminste nominaal f100.000,—, worden verkregen.
Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde
. uitgifte zal zijn opengesteld, op
DINSDAG.6 SEPTEMBER 1966
van des voormiddags 9 tot des namiddags .4 uur
–
TOT DE KOERS VAN 99
1
1
2
pCt.
–
-.
p
bij de kantoren te ‘Amsterdam. Rotterdam en ‘s-Gravenhage.
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:
Rotterdamsche Bank N.V.
De Twentsche Bank N.V.
AmsterdamscheBank N.V.
Incasso-Bank N.V.
Lippmann, Rosenthal
&
Co.
R.Meès& ZoOnen
•
Nationale Handelsbank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
H. Oyens &Zonen N.V.
Pierson, Heidring
&
Pierson
Hope&Co.
.
alsmede
ten kantôre der Vennootschap
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 30 augustus 1960.
Dooreënleverbaarheid met de obligaties van de bij de prospectussen d.d. 30 juni en
28juli1960 geëmitteerde4Va pCt. obligatieleningen 1960
111
en
1
v
zal worden aangevraagd.
Prospectussen ‘en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en
het laatste jaarverslag. – zijn bij bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
s-Gravenhage. 30 augustus 1960.
N.V.
Bank voor Nederlandsche Gemeenten.
31-8-1960
.
871
(
‘V
Ri
–
E
~H.EEM
zoekt een
EXPORT-.
1
MANAGER
.-
l
–
om rechtstreeks onder de Directie leiding te geven aan de
export-activiteiten. Hiervoor zijn nodig, ‘naast commerciële
instelling en gedegen ervaring: een behoorlijke technische
feeling en kennis, bij voorkeur op elektrô-technisch gebied, een
scherp inzicht in marktsituaties,- leidinggevende- capaciteiten
ten opzichte van de overige medewerkers op deze afdeling en
een representatieve perinonlijkheid met verstandig beleid in de
–
sterk gevarieerde contacten. Kandidaten moeten bereid zijn
zich zo nodig aan een psychologisch onderzoek te onderwerpen.
Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige inlichtingen, zo
mogelijk met recente foto, le zenden aan Chef afdeling Perso-
–
neelszaken, Postbus 1060, Den Haag.
l’
–
IBM
Internationale’ Bed rijfsmachine Maatschappij N.V.
vraagt
doctorandus econômie
die gespecialiseerd is in algemeen- en bedrijfs-ecoo-
misch onderzoek en na grondige opleiding- in de
toepassing van IBM-systeen tewerk zal worden
gesteld op de afdeling MARKTONDERZOEK.
Geboden wordt een aangename werkkring in een
dynamisch bedrijf met véle promotie mogelijkheden.
Na een jaar dienstverband opname in premievrij
–
pensioenfonds.
–
–
–
Briven onder bijsluiting van recente pasfoto onder letter M.O.
te richten aan IBM,- Hoofdafdeling
–
Personeelszaken, Johan
Huizingalaan. 257, AmsterdamSlotérvaart.
GELD- EN;
KAPITAALMARKT
Geldmarkt.
–
Verschillende landen kam-
pen met een in hun ogen
–
ongewenste
–
toevloed van
geldmiddelen ûit het’ buiten-
land, hetgeen aanleiding is
tot het nemen van vèrgaande
maatregelen. In Duitsland
trach(de Centrale Bank het
,,Blessing Plan” tot uitvoe-
ring te brengen, doch dit
stuitte aanvankelijk t.a.v. een
tweejarige in, Duitse. beurs-
kringen wel genoemde ;,Ban-
ken-Zwangsanleihe” op ver
–
zet. In’ Zwitserland sloot de
Ntionalbank een uitgebreid
gentlemen’s agreement met
de banken. Ook in Brazilië
bestaat een probleem.
-‘
In ons land kan mei (nog)
–
niet spreken van een, over-
matige kapitâalinvoer maar
toch is de geldmarkt delaatste
weken bijzonder ruim’. De
oorzaak, ligt in het aanzien-
lijke bedrag, d’at de Staat de
markt heeft toegevoerd. Om-
dat de goud- en deviezen-
reserve van De Nedérland-
sche Bank vrij stabiel,: is en
de kasreserveregeling 1 ‘daar-
door niet in werking kan
treden, bestond de enige
mogelijkheid tot afroming in
de open-marktpolitiek.’ Op
22- augustus verdween reeds
f. 117 mln, uit de portefeuille
van de Circulatiebank en in
de hierop volgende twee da-
gen zullen hier nog wel enkele
miljoenen zijn bijgekomen.
Zoals medegedeeld heeft de
Bank maandpapier beschik-
baar gesteld. Mocht zich dit
niet in portefeuille hebben
bevonden, dan heeft men een
beroep kunnen doen op de
bestaande regeling met de
Agent, die papier met de ge-
wenste looptijd ter beschik-
king stelt Vermoedelijk is
men tevens overeengekomen,
dat op de vervaldag de Staat
het recht heeft opnieuw pa-
pier
bij
de Bank te plaatsen.
–
Zodanigè ‘regeling zou reeds
daaioin geeiist zijn, omdat
de schatkistajierportefeui1le
van de Centrale Bank thans
waarschijnlijk niet meer be-
872
.
.
31-8-1960
Aandelenkoersen.
Unilever
…………………
Philips
A.K.0. …………. ………..
Kon. Ned. Hoogovens
Van Gelder Zn
……….
H
.A.L
…………………….
Amsterd. Bank
………
Ver. H.V.A. Mij-en
draagt dan even boven f.
100
mln., een omvang; die verdere-
open’-markttransacties -nauwelijks nog mogelijkzou maken’
De ,,timing” van de uitgifte
is
zeer gelukkig. Het
op 22
september vervallend bedrag versterkt op die datum de
babkkassen, hetgeen in verband met de dan ingaande
nieuwe kasreserveperiode, waarin belangrijke belastingbeta-
lingen aan het Rijk wordeii verwacht, ailsiris gewenst lijkt.
4 jan.
19 aug.
26 aug.
1960
1960 1960
–
f. 179,20
-.
–
f. 131,30
t. 132:30
809
–
915
881′
835½
1.302
1.3141
514
–
529
1
/->
536e
900
816
838
270
325
327 186
1
/2
137
140
1
/2
340
400
415 166
151
1
/1
151
1
/4
Kapitaalmarkt.
–
‘De zevenjarige Delftse lening ontmoette dermate grote
belangstelling, dat deze gemeénte, het ijzet smedende zolang
het heet is, een tweede lening eveneens van f.
24
mln, onder
dezelfde voorwaarden gaat tuitgeven. Het’ succes zal andere
gemeenten waarschijnlijk• prikkelen dezelfde weg op te
gaan. Emittenten zullen zich echter realiseren’ dat dit pad
betrekkelijk snel doodloopt. De Bank voor Nederlandsche
Gemeenten is hiervoor niet bang. Zij kondigde aan, dat
6
september de inschrijving op haar vijfde lening van dit
jaar wordt opengesteld. De rente is wederom
44
pCt.,
de koers vn uitgifte, evenals de vierde lening,
994
pCt.
De eerste twee leninjen dit jaar hadden nog een emissie-
koers van
98.
De beurs -met ailes’wat hier omhèen zit, vormt vrijwel
steeds een fascinerend schouwspel. Men kan zich daarom –
heel goed voorstellen, dat velen niet alleen van le studie
van de beurs éen levenstaak maken, doch daarbij, zonder
hun frisse kijk te verliezen, grote wijsheid vergaren.
Zo
een
voôrbeeld biedt mijn op
1
september jubilerende collega
J. E. Verwayen, directeur van het financieel-economische
bureau vn De Twentsche Ba’nk. Mijn gelukwensen gaan
gebaard met de hoop, dat het mij moge gelukken in deze
kroniek eens de hoogte te benaderen, die hij inzijn publi-
kaites reeds zo lang heeft bereikt. –
Indexcijfer aandelen
4
jan:
19 aug. 26aug
(1953
100)
1960
H.
& L. 1960a)
1960
1960
Algemeen
………………
1
372
438. —317
424
427
Intern. concerns
547
661 —462 __
624
622
Industrie
-……….. . ……
268
351 —231
334
349
Scheepvaart
……………
187 –
189 —149
159
164
Banken
…………………
190
225 —177
219
225
Cultures, enz . …………
154
160 —134
, 154
155
Bron:
‘ANP—CBS.
New
York.
Koersgem. aand.
Dow Jones Industrials
679
629
636
Effectieve rendementen obligaties.
8jan.
Oem. looptijd
1960
3
pCt. Invest. cert. , 31/ jr.
3,73
3,63
3,67
4
pCt. Ned. 1959 .12
jr.
4,48
4,38
4,38
31/4 pCt. Ned. 1955 1 .17
jr.
4,31
4,26
4,22
a) Zo nodig herleid voor kapitaalswijzigingen (emissies, bonus-
sen, enz.)
–
Bron:
Amsterdamsche Bank, Wekelijkse Rendements- en Koers-
vergelijking.
C. D. JONGMAN.
U reageert op
– *
annonces in, –
Wilt U dat.
dan steeds
kenbaar maken!
– Opleiding tot Belastingconsulent
De Nederlandse Federatie van Belastingconsulenten
(Bond en Instituut) organiseert mondelinge cursussen In
AMSTERDAM, ROTTERDAM, DEN HAAG, UTRECHT,
DEVENTER, ARNHEM en GRONINGEN o.l,v. Inspecteurs
van ‘s Rijks belastingen.
Middelbare Schoolopleiding of gelijkwaardlge
ontwikkeling vereist.
EXAMENS ONDER RIJKSTOEZICHT
– Prospectus en aanmelding:
1,
BACHMANSTRAAT 39, DEN HAAG, TELEFOON 116914
– HOOGOVENS IJMUIDEN
–
De Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staal-
.
fabrieken N.V. te Ijmuiden vraagt voor haar
Hoofdafdeling
Personeelszaken
een jurist’
–
—
–
die onder meer zal’meewerken aan de regeling van
–
dearbeidsvoorwaarden van het personeel in de ruimste
–
–
betekenis van het woord, de toepassing van de sociale
verzekeringswetten,
alsmede
het
verstrekken van
Juridische adviezen in algemene zin.
–
‘
Eisen:
–
ruime bekendheid met de juridische en praktische
Eigenhandig
geschreven sol-
zijde van’arbeidszaken,
mede op grond
van
er-
licicaties met beschrijving van
varing
opgedaan
in
het
bedrijfsleven
ef
in
een
opleiding en levensloop wor-
den, vergezeld van een recente
organisatie;
pasfoto en onder vermelding
–
belangstelling voor het personeelsbeleid
van ons nummer E..S.B. 34-3,
in
g
ewacht
bii
de
ofdeling
–
goed contact met mensen van verschillend niveau;
Personeelszaken
Beambten.
–
minimum leeftijd ±
30 jaar.
Abonneert
Ii
op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P-. B: Kreukniet,
Prof. H. W.’ Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs
f. 22,50;
fr.
P.
Post
f. 23,60;
voor stu-
denten
f. 19,—;
fr. per post
f. 20,10.
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
3181960
–
,
–
873
cl
JAARBEURS
H uishoud’elijke gebruiksartikeen
en onderhoudsmiddelen
Luxe metaal- en houtwaren, couverts, kunstnhjverheids- en
GEBRUIKSGOEDEREN
religieuze artikelen
Aardewerk, porselein, glas en
kristal
Gebouwen Vredenburg
Textiel, kleding en modeartikelen
Woningtextiel en fournituren
Utrecht 12 tlm
17 september
Kleinmeubelen
Goud- en zilverwerk, bijouterieën
Uurwerken
maandag
tim
zaterdag
Parfumerieën, kosmetika en
toiletartikelen
Lederwaren
Rokersbenodigdheden
–
Sport- en kanpeerartikelen
Optische-, foto- en filmartikelen
Huisvlijtartikelèn
‘
Kinderwagens
Reclametoegift-, souvenir- en
f
eestartikelen
Kantoorbenodigdheden en
papierwaren
Etalageartikelen en -materialen
H andelsi nformaties,
voorlichtingsdiensten
Diversen
t
‘A*
_
De beurs
is
geopend van 9-6 uur – zaterdags van 9-5 uur
Toegangsprijs t. 2.50 –
Catalogus verkrijgbaar in de
–
S
gebouweni. 2.50
874
31-8-1960
CENTRAAL
1
.
BEHEER-
ONDERLINGE VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN.
WET
–
RISICO
Motorrijtuigverzekering: w.a..dekking voor alle motorrijtulgen
f. 500.000,. per gebeurtenis
•
Bedrijfs.w.a..verzekering.
Ongevallenverzekering voor inzittenden van personenauto’s.
•
BRAND
–
RISICO
Brand. en bedrijfsschadeverzekering voor industriële en
andere objecten. Belangrijke besparingen op de premie.
Verzekerd bedrag ruim 2 miljard gulden.
MOLEST
–
RISICO
Molestverzekering: ingeschreven bedrag ruim 7 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd bedrag ruim 1 miljard gulden.
VERVOER
–
RISICO
Transportverzekering van goederenzendingen In bInnen-en buitenland.
PENSIOEN
–
RISICO
0
Ouderdoms., weduwen., wezen- en invaliditeitsverzekering. van
werknemers. Verzekerd bedrag ruim 1 miljard gulden.
•
Belegd vermogen 280 miljoen gulden.
Bos en Lommerplantsoen 1, Amsterdam-West
Telefoon 134971
.
Postbus 8400
3 1-8-1960
875
Sluit uw verzekering hij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene Friesche Brandverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM,
VAN BRIENENHUTS
ROTFERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM
1
Per KLM vliegenSviug.
naar 5 continenten
FA
De KLM staat altijd en overal voor haar
passagiers klaar. In Amsterdam zowel als
Abadan. De KLM vliegt over de gehele we-
reld. Haar routenet omvat 108 steden in 77
landen; met haar interlinepartners doet de
• KLM niet minder dan 800 destinaties aan.
De luchtreuzen van de KLM zijn wereidver-
maarde, hypermoderne vliegtuigtypen: DC-8 iets, prop-jets Lockheed L-188 en Viscounts,
DC-7C’s, Super Constellations.
•
Het Verre Oosten bereikt men per KLM zeer
snel: over de pool! Naar Canada en Noord.
Amerika vliegt men zeer goedkoop, dank zij
de extra voordelige 17-daagse retours (van
1 October tot 31 Maart).
VHS WOSLD 0Hfl
KLM
IOYAI DuTCH
AIIIINIS
.4
L
..
.,…..
.
.
876
•.
•.
31-8-1960